De gewijzigde Wet geluidhinder J.A.M. van der Velden*
JAARGANG 34 - NUMMER 6 - 2007
Per 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder (Wgh) voor het eerst sinds 1992 weer eens grondig gewijzigd.1 Zowel inhoudelijk als wat de toegankelijkheid en leesbaarheid van de regelgeving betreft kan deze wetswijziging als een belangrijke verbetering gekwalificeerd worden. Op een aantal onderdelen is echter een meer fundamentele herziening noodzakelijk om de doelstellingen die voor deze wetswijziging geformuleerd waren, te verwezenlijken.
MILIEU & RECHT
330
1. Inleiding Begin 2003 besloot het toenmalige kabinet om het wetsvoorstel Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid (MIG), dat zijn oorsprong vond in het rapport ‘Het geluid geordend’ uit 1996, niet bij de Tweede Kamer in te dienen vanwege de te grote financiële gevolgen ervan.2 In plaats daarvan werd gekozen voor een gefaseerde aanpak van de modernisering van de Wet geluidhinder die in feite begon met de implementatie van de Europese richtlijn Omgevingslawaai in 2004.3 Zoals uit de titel daarvan blijkt, wordt de onderhavige wetswijziging echter als de eerste fase van de modernisering van het instrumentarium aangemerkt. Deze wetswijziging zal binnenkort overigens nog vervolmaakt worden door een reparatiewetje4 dat thans nog bij het parlement aanhangig is, maar met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 nog enkele, voornamelijk wetstechnische aanpassingen in de Wet geluidhinder zal aanbrengen. Naast de Wet geluidhinder zelf is ook de uitvoeringsregelgeving flink opgeschoond en geüniformeerd. De verschillende algemene maatregelen van bestuur5 zijn samengevoegd tot één Besluit geluidhinder (Bgh)6, terwijl ook de diverse Reken- en meetvoorschriften geïntegreerd zijn in één regeling met diverse bijlagen7. Een en ander maakt de leesbaarheid van de regelgeving, die inhoudelijk al ingewikkeld genoeg is, er een stuk beter op. Alleen dat is al een grote vooruitgang.8 De wetswijziging dient vier doelstellingen, namelijk het zo breed mogelijk invoeren van de Europees geharmoniseerde dosismaat Lden, het wegnemen van een aantal leemten en onduidelijkheden, het tegemoetkomen aan een aantal wensen uit de praktijk en het laten doorwerken van de Interimwet stad-en-milieubenadering in de Wet geluidhinder. Deze onderwerpen zullen hierna nader aan de orde komen. Eerst zal ik ingaan op de belangrijkste wijzigingen die in algemene zin in de Wet geluidhinder zijn aangebracht. Vervolgens zal ik achtereenvolgens bespreken wat er ten aanzien van de drie verschillende soorten geluidhinder die in de Wet geluidhinder gereguleerd worden, namelijk industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai, in grote lijnen is veranderd. Afgesloten wordt met een blik in de toekomst.
2. De belangrijkste algemene wijzigingen 2.1 Nieuwe dosismaat Lden Van oudsher wordt in de Wet geluidhinder een dosismaat, aangeduid met ‘dB(A)’, gebruikt om een geluidsniveau in een getal uit te drukken.9 In de richtlijn Omgevingslawaai zijn echter een nieuwe definitie van het begrip ‘geluidsbelasting’ en daarmee een nieuwe dosismaat (Lden) geïntroduceerd die verplicht moeten worden gebruikt voor geluidsbelastingkaarten en actieplannen. Voor andere onderwerpen mogen de lidstaten zelf bepalen welke dosismaat zij hanteren. Bij de implementatie van de richtlijn in 2004, die zich nog beperkte tot het nieuwe hoofdstuk IX Wgh, is al aangekondigd dat de nieuwe, Europees geharmoniseerde dosismaat Lden zo breed mogelijk in de Wet geluidhinder zou worden ingevoerd, omdat vanuit praktisch oogpunt zo veel mogelijk met één dosismaat moet worden gewerkt.10 Alvorens in te gaan op de vraag in hoeverre met de onderhavige wetswijziging aan dit voornemen gevolg is gegeven, is het verstandig eerst even stil te staan bij de overeenkomsten en verschillen tussen de beide dosismaten. Ook voor juristen is het immers goed om de meer technische aspecten van geluid enigszins te kunnen doorgronden.
* Mr. J.A.M van der Velden is advocaat bij AKD Prinsen Van Wijmen N.V. te Breda en gespecialiseerd in het omgevingsrecht. 1. Wet van 5 juli 2006, houdende wijziging Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase), Stb. 2006, 350 jo Stb. 2006, 661. Zie over deze wetswijziging ook: J.H. Geerdink, ‘Gemeentelijk geluidbeleid, Modernisering instrumentarium geluidbeleid eerste fase’, Gst. 2006, nr. 62 en K. van den Brand en D.G. de Gruijter, ‘De laatste wijziging van de Wet geluidhinder’, Geluid 2007, p. 4-12. 2. Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, par. 2.2 en Kamerstukken I 2005-2006, 29 879, G, p. 3. 3. Wet van 30 juni 2004 tot wijziging van de Wet geluidhinder, de Wet luchtvaart en de Spoorwegwet in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai, PbEG L 189 (geluidsbelastingkaarten en actieplannen), Stb. 2004, 338. 4. Wetsvoorstel inzake Wijzigingen van wetgevingstechnische of anderszins ondergeschikte aard aan te brengen in de Wet geluidhinder en enkele andere wetten, Kamerstukken II 2006-2007, 30 848, nr. 1-9. 5. Het betreft met name het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, het Besluit geluidhinder spoorwegen en het Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer 1998. 6. Besluit van 20 oktober 2006 tot ontwerp van een algemene maatregel van bestuur houdende regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder (Besluit geluidhinder), Stb. 2006, 532. 7. Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, Stcrt. 2006, nr. 249. De bijlagen zijn te downloaden op www.stillerverkeer.nl. 8. Ook al moest de vaste commissie voor milieu van de Eerste Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel nog vaststellen dat dit wijzigingsvoorstel, evenals de Wet geluidhinder, een zeer complex en technisch karakter draagt, dat voor mensen zonder specialistische kennis op dit terrein niet te doorgronden valt: zie Kamerstukken I 2005-2006, 29 879, G, p. 2. 9. Zie de definitie van ‘(equivalent) geluidsniveau in dB(A)’ in artikel 1, lid 1 (oud) Wgh. 10. Kamerstukken II 2002-2003, 29 021, nr. 3, p. 29.
Op het voornemen om de nieuwe dosismaat zo breed mogelijk in de Wet geluidhinder in te voeren zijn bij de wetswijziging twee uitzonderingen gemaakt. In de eerste plaats is er voorlopig van afgezien om voor industrieterreinen de nieuwe dosismaat in te voeren. De reden daarvan is dat er bij de conversie van de oude naar de nieuwe dosismaat enkele moeilijk oplosbare problemen bleken te bestaan, met name over de vraag hoe met de door de conversie voor de gezamenlijke inrichtingen op het industrieterrein ‘vrijkomende’ geluidruimte moet worden omgegaan. De conversie mocht namelijk niet leiden tot eenzijdige opvulling van die geluidruimte door de industrie ten koste van de omwonenden. Zowel voor de bedrijven als voor de bewoners zou de rechtszekerheid die zij op grond van de oude dosismaat hebben, ook na gebruikmaking van de nieuwe dosismaat behouden moeten blijven. Daarnaast gold als randvoorwaarde dat de kosten die met de omzetting gemoeid zijn, zo beperkt mogelijk blijven en dat door de conversie geen wijzigingen worden aangebracht in de vaak moeizaam tot stand geko-
men geluidszones rond industrieterreinen. Het bleek technisch en juridisch te ingewikkeld om op korte termijn een oplossing te vinden waarmee aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. Om die reden is besloten om voor industrielawaai voorlopig de oude dosismaat te blijven gebruiken. Hetzelfde geldt voor het melden van saneringssituaties bij het wegverkeerslawaai. Dit zijn immers per definitie situaties, waarbij de geluidsbelasting in de oude dosismaat is vastgesteld. Het hanteren van de nieuwe dosismaat zou slechts aanleiding kunnen geven tot discussie over de vraag welke gevallen onder de saneringsregeling vallen. Een en ander betekent dus dat voor wegverkeerslawaai (met uitzondering van de melding van saneringssituaties) en spoorweglawaai de nieuwe dosismaat geïntroduceerd is, zodat in de gewijzigde Wet geluidhinder de oude en de nieuwe dosismaat nog naast elkaar gebruikt zullen worden. Het verschil is, zoals gezegd, in de tekst van de wet direct terug te zien door het gebruik van de eenheid dB(A) dan wel dB. Er is voor gekozen om de Europees geharmoniseerde dosismaat (gemiddeld) beleidsneutraal te introduceren, zodat de normering inhoudelijk niet verandert. In de praktijk is gebleken dat de geluidsbelasting, uitgedrukt in de nieuwe dosismaat, zowel bij wegverkeerslawaai als bij spoorweglawaai onder overigens gelijke omstandigheden gemiddeld 2 decibel lager uitkomt dan bij gebruik van de oude dosismaat. Daarom zijn alle getalswaarden van geluidnormen (voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden) in de gewijzigde wet met 2 verminderd ten opzichte van de oude wet.14 De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is dus gewijzigd van 50 dB(A) in 48 dB en voor spoorweglawaai van 57 dB(A) in 55 dB. Voor zover in de wet een verschil wordt aangeduid tussen een eerdere en een latere geluidsbelasting of sprake is van een toeslag of aftrek ten opzichte van een andere geluidwaarde, is de betreffende getalswaarde niet gewijzigd. Waar onder de oude Wgh bijvoorbeeld sprake was van een reconstructie van een weg, indien de geluidsbelasting met 2 dB(A) of meer werd verhoogd, geldt nu hetzelfde bij een verhoging van 2 dB of meer. 2.2 Aanpassing en uniformering begripsbepalingen Zoals hiervoor is aangegeven, is een van de doelstellingen van de gewijzigde Wet geluidhinder om leemten en onduidelijkheden in de wet weg te nemen. Dat is onder andere gebeurd door een aantal begripsbepalingen te verduidelijken en te uniformeren. Op een aantal voor de gehele wet van belang zijnde begrippen ga ik hier nader in. Specifieke begrippen als ‘reconstructie van een weg’ en ‘wijziging van een spoorweg’ komen in de betreffende paragrafen aan de orde. 11. Zie de definitie van ‘etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een industrieterrein’ in artikel 1 Wgh. 12. De richtlijn Omgevingslawaai kent ook nog een Lnight die hier verder onbesproken blijft, omdat deze in de Wgh (nog) geen plaats heeft gekregen in afwachting van de uitkomst van studies daarover. 13. Namelijk alleen als de waarde in alle drie de etmaalperioden precies gelijk is. 14. Zie de conversietabel in artikel I, onderdeel A van de wijzigingswet (Stb. 2006, 350). In artikel 110h Wgh juncto de artikelen 3.8 en 4.8 Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is geregeld hoe een onder de oude wet in dB(A) vastgestelde hogere waarde voor wegverkeers- of spoorweglawaai moet worden omgerekend naar de nieuwe dosismaat.
331
MILIEU & RECHT
Het uitgangspunt is bij beide dosismaten dat de geluidsbelasting die op een bepaalde plaats veroorzaakt wordt door verschillende bronnen (industrie, wegverkeer, spoorwegverkeer en (buiten de werkingssfeer van de Wgh) luchtvaart) en die voortdurend fluctueert qua geluidsterkte, in één getal wordt uitgedrukt. Daarbij spelen bij zowel de oude als de nieuwe dosismaat drie elementen een rol. In de eerste plaats wordt ten aanzien van de frequentie (toonhoogte) van het geluid een weging toegepast die overeenkomt met het menselijk gehoor (de zogenaamde A-weging, die bij de oude dosismaat tot uitdrukking kwam in de term dB(A)). Daarnaast wordt uitgegaan van een periode van één jaar als meest geschikte periode waarover het geluid wordt gemiddeld. Tenslotte vindt deze middeling niet lineair plaats, maar wordt gebruik gemaakt van een tijdsduurgewogen oftewel equivalente middeling per gedeelte van een etmaal (de dag-, avond- en nachtperiode), waarbij rekening wordt gehouden met het verschil in tijdsduur van deze perioden.11 Bij beide dosismaten wordt dezelfde tijdsduur van deze etmaalperioden gehanteerd (dag: van 07.00 tot 19.00 uur, avond: van 19.00 tot 23.00 uur en nacht: van 23.00 tot 07.00 uur). Het verschil is echter gelegen in de manier waarop de waarden van de drie etmaalperioden worden samengevoegd tot één getal in de vorm van de zogenaamde etmaalwaarde van de geluidsbelasting. Ingevolge de oude definitie was de etmaalwaarde de hoogste van de volgende drie waarden: de dagwaarde, de avondwaarde + 5 dB(A) en de nachtwaarde + 10 dB(A), met dien verstande dat bij het wegverkeerslawaai de avondperiode buiten beschouwing werd gelaten. De Europees geharmoniseerde dosismaat Lden12 (waarin ‘den’ staat voor day-evening-night), gaat daarentegen uit van een middeling van de drie etmaalperioden. De uitkomst daarvan wordt, hoewel eveneens sprake is van de zogenaamde A-weging, uitgedrukt in dB. Dit verschil wordt ook in de wetstekst gehanteerd. Als de oude dosismaat bedoeld wordt, wordt de geluidsbelasting uitgedrukt in dB(A), terwijl een aanduiding in dB gebruik van de nieuwe dosismaat Lden impliceert. De verschillende wijzen van bepaling van de etmaalwaarde (hanteren van de hoogste waarde versus middeling van drie waarden) heeft tot gevolg dat de geluidsbelasting in dB (Lden) altijd kleiner is dan (of hooguit gelijk13 aan) de geluidsbelasting in dB(A).
JAARGANG 34 - NUMMER 6 - 2007
De gewijzigde Wet geluidhinder
JAARGANG 34 - NUMMER 6 - 2007
De gewijzigde Wet geluidhinder
MILIEU & RECHT
332
De Wet geluidhinder bevat voorschriften voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, samen ook wel aangeduid als geluidsgevoelige objecten. Onder de oude wet was op verschillende plaatsen in de wet en de uitvoeringsbesluiten bepaald welke gebouwen (naast woningen) en terreinen als geluidsgevoelig werden aangemerkt en welke geluidsnormen daarvoor golden. In plaats daarvan is in de nieuwe wet nu één uniforme definitie van beide begrippen opgenomen. Onder ‘andere geluidsgevoelige gebouwen’ worden thans onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen), ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kinderdagverblijven verstaan.15 Tot ‘geluidsgevoelige terreinen’ behoren terreinen bij bepaalde gezondheidszorggebouwen en woonwagenstandplaatsen. In het Besluit geluidhinder zijn de geluidnormen vastgelegd die voor andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen gelden bij industrielawaai, wegverkeerslawaai respectievelijk spoorweglawaai. De geluidnormen in de Wet geluidhinder gelden voor de geluidsbelasting van de gevel van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (en op de grens van geluidsgevoelige terreinen). Onder ‘gevel’ wordt zowel onder de oude als de nieuwe wet verstaan een ‘bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak’. Daarop was in de oude wet al een uitzondering gemaakt voor de zogenaamde ‘dove gevel’: indien daarin geen te openen delen (ramen of deuren) aanwezig zijn en de isolatiewaarde ervan ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die bouwkundige constructie en 35 dB(A), wordt deze niet als ‘gevel’ aangemerkt. In die gevallen is immers gegarandeerd dat de wettelijk toegestane binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) niet wordt overschreden. Daaraan is nu toegevoegd dat onder een gevel evenmin wordt verstaan een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.16 Daarbij is vooral gedacht aan een nooduitgang.17 Het begrip ‘geluidsgevoelige ruimte’ is nu in de wet zelf18 in plaats van bij afzonderlijke ministeriële regeling gedefinieerd en bovendien verruimd. Naast een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, valt daar nu ook een keuken van ten minste 11 m2 onder. Een keuken van die omvang is namelijk geschikt voor de inrichting van een eethoek.19 2.3 Decentralisatie hogere-waardeprocedure Van oudsher kent de Wet geluidhinder een stelsel met voorkeursgrenswaarden, waarvan in bepaalde gevallen ontheffing kan worden verleend door een hogere waarde vast te stellen die de in de wet vastgelegde maximale grenswaarde echter niet te boven mag gaan. Hogere waarden worden per geluidsgevoelig object (woning, ander geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelig terrein) vastgesteld. Onder de oude wet waren gedeputeerde staten bevoegd om hogere waarden vast te stellen, mits aan verschillende criteria en randvoorwaarden werd voldaan. Na de wetswijziging zijn in de meeste gevallen burgemeester en wethouders bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden, terwijl het
grootste deel van de criteria en randvoorwaarden is komen te vervallen. Met deze decentralisatie van de bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen is gehoor gegeven aan een wens vanuit de ruimtelijke ordeningspraktijk en bovendien aangesloten bij de zogenaamde Herijkingsoperatie van het ministerie van VROM.20 Daarbij gold als uitgangspunt dat een bevoegdheid op het bestuursniveau gelegd wordt waar de verschillende belangen op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening het meest direct kunnen worden afgewogen. De nieuwe Wgh hanteert dus het beginsel dat burgemeester en wethouders binnen de grenzen van hun gemeente bevoegd zijn om hogere waarden vast te stellen.21 Indien ten behoeve van een activiteit in meer dan een gemeente een hogere waarde dient te worden vastgesteld, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grenzen deze activiteit zal worden uitgevoerd tot het vaststellen van de hogere waarden bevoegd.22 Er wordt in grensoverschrijdende gevallen dus aangesloten bij de geluidsbron. De reden daarvan is gelegen in het feit dat een hogere-waardebesluit een nauwe relatie heeft met de planologische besluitvorming inzake de betreffende activiteit, bijvoorbeeld de aanleg van een weg, waartoe dan hetzelfde gemeentebestuur bevoegd is. Om dezelfde reden zijn ingeval van nieuwbouw van woningen langs een bestaande weg burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de woningen gebouwd worden bevoegd, ook al is de weg in een andere gemeente gelegen. Wel is er bij gemeentegrensoverschrijdende situaties in de wet voorzien in een overlegverplichting tussen de betreffende gemeentebesturen.23 Op het beginsel van decentralisatie van de bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen is een uitzondering gemaakt indien zo’n besluit nodig is in verband met de aanleg of wijziging van een hoofdspoorweg of de aanleg of reconstructie van een weg in beheer bij het Rijk24 of een provincie of de vaststelling of wijziging van een geluidszone rond een industrieterrein dat bij provinciale milieuverordening is aangewezen als industrieterrein van regionaal belang.25 In die uitzonderingsgevallen zijn gedeputeerde staten van de provincie waarin de betreffende geluidsbron is gelegen bevoegd om de hogere waarden vast te stellen. Ook voor hen geldt bij provinciegrensoverschrijdende gevallen een overlegverplichting met gedeputeerde staten van de buurprovincie. Een tweede uitzondering betreft de combinatie van een reconstructie van een weg of een wijziging van een spoorweg met een saneringssituatie (de zogenaamde gekoppelde sanering). In zo’n geval is de minister van VROM bevoegd om in één keer de noodzakelijke hogere waarden vast te stellen, zowel voor de reconstructie of wijziging als voor de sanering.26 15. Zie artikel 1 Wgh jo artikel 1.2 Bgh. 16. Zie artikel 1b, lid 5 Wgh. 17. Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 22. 18. Zie artikel 1 Wgh. 19. Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 33. 20. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 7. 21. Zie artikel 110a, lid 1 Wgh. 22. Zie artikel 110a, lid 2 Wgh. 23. Zie artikel 110b, lid 1 Wgh. 24. Het gaat alleen om wegen en spoorwegen, waarop de Tracéwet niet van toepassing is. Indien dat wel het geval is, worden de hogere waarden immers in het tracébesluit vastgesteld (zie artikel 1, lid 1, onder h, onder 3º juncto artikel 15 Tw). 25. Zie artikel 110a, lid 7 Wgh. 26. Zie artikel 98 Wgh en artikel 4.7 Bgh, waarover hierna meer.
De gewijzigde Wet geluidhinder
Voorts is nu wettelijk voorgeschreven dat op de voorbereiding van een hogere-waardebesluit de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing is, met dien verstande dat indien burgemeester en wethouders bevoegd zijn om de hogere waarden vast te stellen en het besluit genomen wordt ten behoeve van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, het ontwerpbesluit tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.30 In die situatie wordt een eventuele beroepsprocedure tegen het hogere-waardebesluit gekoppeld aan de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan.31 Bij de vaststelling van het bestemmingsplan dient de gemeenteraad uiteraard de door burgemeester en wethouders vastgestelde hogere waarden in acht te nemen. Tijdige afstemming tussen beide bestuursorganen is dan ook aangewezen. Door wie om het vaststellen van hogere waarden verzocht kan worden, is in het Besluit geluidhinder32 geregeld, omdat dit voor de diverse soorten geluid verschillend geregeld is. Overigens zal een hogere-waardebesluit nu in veel gevallen ambtshalve door burgemeester en wethouders genomen worden, zodat er aan zo’n besluit veel vaker dan voorheen geen verzoek meer ten grondslag zal liggen. Tenslotte is nieuw dat de wet nu een kadastrale registratieplicht kent van onherroepelijk geworden besluiten, waarbij
2.4 Stad-en-milieubenadering Ingevolge de Wet geluidhinder kunnen geen hogere waarden worden vastgesteld die de maximale grenswaarde te boven gaan. Op grond van de stad-en-milieubenadering, zoals die voorheen in de Experimentenwet Stad en Milieu36 geregeld was en thans in de Interimwet stad-en-milieubenadering37, is dat onder strikte voorwaarden38 wel mogelijk, indien het nieuwbouw van woningen of andere geluidsgevoelige objecten betreft. In saneringssituaties en bij de aanleg of wijziging van een geluidsbron mag de maximale grenswaarde ook op grond van de Interimwet niet overschreden worden.39 Om de systematiek van de Interimwet stad-en-milieubenadering goed op die van de Wet geluidhinder te laten aansluiten zijn in laatstgenoemde wet enkele voorzieningen getroffen. In de eerste plaats is bepaald dat de bevoegdheid tot afwijking van een milieukwaliteitsnorm op grond van de Interimwet voor de Wgh slechts bestaat voor zover het de maximale grenswaarde betreft.40 Zo’n afwijkingsbesluit op grond van de Interimwet dient per geluidsgevoelig object de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, die dus altijd hoger is dan de maximale grenswaarde ingevolge de Wgh, vast te stellen, zoals dat ook ingevolge de Wet geluid27. Zie artikel 110a, lid 5 Wgh. 28. Zie naast artikel 110a, lid 5 ook de artikelen 45, lid 2, 46, lid 3, 47, lid 3, 55, lid 2, 56, lid 2, 83, lid 8, 85, lid 2 en 100a, lid 3 Wgh. In artikel 55, lid 4 Wgh lijkt de formulering, gelet op de bedoeling van de wetgever ten onrechte, nog een verplichting in te houden om bij amvb de gevallen aan te geven waarin van de bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen gebruik gemaakt kan worden. 29. Zie de artikelen 42 en 77 Wgh en artikel 4.3 Bgh. 30. Zie artikel 110c Wgh. Wanneer een hogere-waardebesluit verband houdt met een vrijstelling ex artikel 19 WRO kan het ontwerpbesluit gedurende slechts twee weken ter inzage worden gelegd. 31. Zie artikel 145, lid 1 Wgh. 32. Zie artikel 110a, lid 3 Wgh juncto de artikelen 5.1 t/m 5.3 Bgh. Zie voor regels inzake de inhoud van het verzoek artikel 5.4 Bgh. 33. Zie artikel 110i, lid 1 Wgh. 34. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 24. 35. Zie artikel 110i, lid 2 Wgh. 36. Wet van 26 november 1998, houdende regels over experimenten inzake zuinig en doelmatig ruimtegebruik en optimale leefkwaliteit in stedelijk gebied (Experimentenwet Stad en Milieu), Stb. 1998, 684. 37. Wet van 19 januari 2006, houdende regels met betrekking tot zuinig en doelmatig ruimtegebruik en optimale leefomgevingskwaliteit in stedelijk en landelijk gebied en met betrekking tot coördinatie van procedures (Interimwet stad-en-milieubenadering), Stb. 2006, 37. 38. Het zogenaamde stap 3-besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3 Interimwet stad-en-milieubenadering. 39. Zoals hierna bij industrielawaai aan de orde zal komen, maakt het bij amendement ingevoegde artikel 66 Wgh het echter mogelijk om ook bij het verlenen van een milieuvergunning voor een inrichting op een gezoneerd industrieterrein de stad-en-milieubenadering toe te passen. 40. Zie artikel 1c, lid 1 Wgh. Tot de maximale grenswaarde dient de Wgh toegepast te worden en blijft de Interimwet dus buiten beschouwing.
JAARGANG 34 - NUMMER 6 - 2007
geluidwaarden zijn vastgesteld die hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde.33 Naast hogere-waardebesluiten als bedoeld in artikel 110a Wgh gaat het daarbij om besluiten inzake saneringswaarden en om besluiten ingevolge de Tracéwet en de Interimwet stad-en-milieubenadering.34 Indien zo’n besluit als gevolg van een ander besluit of een rechterlijke uitspraak wordt ingetrokken of gewijzigd dan wel anderszins zijn waarde verliest, dient de kadastrale registratie te worden verwijderd.35 Deze verplichting tot registratie of verwijdering daarvan rust op het bestuursorgaan dat het besluit tot vaststelling van de betreffende (hogere) waarde heeft genomen.
333
MILIEU & RECHT
Een andere belangrijke wijziging betreft het feit dat de gronden waarop een hogere-waardebesluit kan berusten nu eenduidig in de wet zijn vastgelegd, waar dat voorheen in de diverse uitvoeringsbesluiten nog verschillend geregeld was. Hogere waarden mogen slechts worden vastgesteld, indien het treffen van geluidwerende maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de op dat moment geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.27 Dit geldt voor alle drie soorten geluidsbronnen, waarop de Wet geluidhinder betrekking heeft. De overige randvoorwaarden voor het vaststellen van hogere waarden die voorheen in de verschillende uitvoeringsbesluiten waren opgenomen, zijn komen te vervallen. De wetgever heeft de mogelijkheid om bij AMvB dergelijke gevallen aan te geven weliswaar in stand gelaten28, maar van die mogelijkheid is in het Besluit geluidhinder geen gebruik gemaakt. Dat betekent dat burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten hun besluit tot het al dan niet vaststellen van hogere waarden zelf zullen moeten motiveren. Het lijkt aangewezen dat zij daartoe eigen geluidbeleid formuleren. In dat kader is tevens van belang dat in de nieuwe wet striktere bepalingen zijn opgenomen over het uit te voeren akoestisch onderzoek.29 De geluidsbelasting die de betreffende bron zal veroorzaken, moet vastgesteld worden zonder dat de invloed van geluidbeperkende maatregelen daarbij al wordt betrokken. Bovendien moet de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat de voorkeursgrenswaarde zal worden overschreden onderzocht worden. In een hogere-waardebesluit zal vervolgens gemotiveerd moeten worden, waarom dergelijke geluidreducerende maatregelen in het betreffende geval desondanks niet getroffen worden, maar in plaats daarvan hogere waarden worden vastgesteld.
JAARGANG 34 - NUMMER 6 - 2007
De gewijzigde Wet geluidhinder
MILIEU & RECHT
334
hinder dient te gebeuren.41 Vervolgens is in de Wet geluidhinder bepaald dat een waarde die ingevolge de Interimwet stad-en-milieubenadering eenmaal is vastgesteld, later ook ingevolge de Wet geluidhinder gerespecteerd dient te worden.42
ook voor rechtsopvolgers kenbaar zijn en daarom, evenals een onherroepelijk vastgestelde hogere waarde, in het kadaster geregistreerd worden.51
2.5 Afbakenen saneringsvoorraad Een volgende algemene wijziging die in de nieuwe Wet geluidhinder is doorgevoerd, betreft het finaal afbakenen van de voorraad woningen en andere geluidsgevoelige objecten, die bij de inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van de Wet geluidhinder, tientallen jaren geleden, al een te hoge geluidsbelasting ondervonden en daarom gesaneerd moeten worden. Aldus wordt definitief bepaald op welke geluidsgevoelige objecten de saneringsregelingen betrekking hebben, zodat de saneringsoperatie nu binnen afzienbare termijn kan worden afgerond. Voor industrielawaai is dat al zo goed als een feit.43 In de Wgh is daarom bepaald dat binnen een termijn van twee jaar ‘vergeten’ saneringsobjecten nog gemeld kunnen worden bij gedeputeerde staten.44 Hoewel de saneringsoperatie voor wegverkeerslawaai nog verre van voltooid is, heeft de wetgever de meldingstermijn ook in zoverre tot twee jaar beperkt.45 Voor spoorweglawaai is de meldingstermijn al op 1 januari 2007 verstreken.46 Na afloop van deze meldingstermijnen gelden de saneringsbepalingen uit de Wet geluidhinder alleen nog voor de tijdig aangemelde saneringsgevallen en zullen er voor andere gevallen dus ook geen financiële middelen meer ter beschikking gesteld worden door het Rijk. De kosten van eventuele aanvullende saneringen zullen dan door de gemeenten gedragen moeten worden. Op de inhoud van de saneringsregelingen zal hierna bij de afzonderlijke soorten geluidhinder worden ingegaan.
3.1 Akoestisch volle industrieterreinen Aanvankelijk was er in het kader van de totstandkoming van de onderhavige wijziging van de Wet geluidhinder niet of nauwelijks aandacht voor de op diverse plaatsen in het land aan de orde zijnde problematiek van akoestisch volle industrieterreinen. Daarvan is sprake, indien de geluidruimte die voor de gezamenlijke bedrijven op een gezoneerd industrieterrein beschikbaar is, door de aanwezige bedrijven al (meer dan) volledig is opgevuld, terwijl er op het industrieterrein in fysieke zin nog ruimte is voor de vestiging van nieuwe bedrijven. Ook kan het voorkomen dat op het industrieterrein weliswaar geen nieuwe bedrijven meer gevestigd kunnen worden, maar bestaande bedrijven, al dan niet ten behoeve van een uitbreiding, een nieuwe milieuvergunning moeten aanvragen en deze vanwege een gebrek aan geluidruimte niet verleend kan worden. Dat laatste kan zelfs het geval zijn wanneer het betreffende bedrijf niet meer geluidruimte aanvraagt dan het eerder al vergund had gekregen, bijvoorbeeld omdat intussen aan andere bedrijven meer geluidruimte is toegekend. De reden daarvan is gelegen in het bepaalde in artikel 8.8, lid 3, aanhef en onder a van de Wet milieubeheer (Wm) dat kort gezegd inhoudt dat het bevoegd gezag bij het verlenen van een milieuvergunning de ingevolge de Wet geluidhinder geldende grenswaarden in acht moet nemen. Indien uit akoestisch onderzoek volgt dat de geluidsbelasting die de gezamenlijke bedrijven op een industrieterrein op enig punt op de zonegrens veroorzaken, hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), mag een vergunning die aan zo’n overschrijding bijdraagt, ook al is het maar in zeer geringe mate, niet verleend worden.52 Hetzelfde geldt, indien de geluidsbelasting die de gezamenlijke bedrijven op een geluidsgevoelig object binnen de zone veroorzaken, de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere waarde te boven gaat.
2.6 Weigering medewerking gevelmaatregelen Om de saneringsoperaties definitief te kunnen afronden is niet alleen vereist dat de saneringsvoorraad wordt afgebakend, maar moeten de gemelde woningen ook op enig moment als afgehandeld kunnen worden beschouwd. Dat levert met name problemen op bij woningen waar geen gevelmaatregelen getroffen kunnen worden, omdat de eigenaar daaraan geen medewerking verleent. Onder de oude wet betekende zo’n weigering namelijk niet dat later niet alsnog aanspraak gemaakt kon worden op het treffen van maatregelen, bijvoorbeeld door een nieuwe eigenaar.47 Daardoor bleef er dus een ‘sluimerende’ voorraad saneringswoningen bestaan. Voor dit probleem is in de nieuwe wet een regeling getroffen die overigens niet tot saneringswoningen beperkt is.48 Bepaald is dat indien een rechthebbende ten aanzien van een woning of een ander geluidsgevoelig gebouw niet heeft toegestemd mee te werken aan maatregelen die moeten worden getroffen, de verplichting om die maatregelen te treffen vervalt. Daarvan is niet alleen sprake bij een expliciete weigering van een aanbod om gevelmaatregelen te treffen, maar ook bij het niet reageren op zo’n aanbod. Uiteraard dient het doen van een dergelijk aanbod wel volgens een strikte procedure te verlopen, teneinde te waarborgen dat de eigenaar zich van de consequenties van een weigering bewust is. Die procedure is uitvoerig in het Besluit geluidhinder geregeld.49 Daarbij is bepaald dat de eigenaar of bewoner tot tweemaal toe in de gelegenheid moet worden gesteld om medewerking te verlenen, alvorens het recht daarop vervalt.50 Dit feit moet
3. Industrielawaai
Deze problematiek werd echter bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Interimwet stad-en-milieubenadering in de Tweede Kamer op 28 april 2005 aan de orde gesteld. Dat was voor de Staatssecretaris van VROM aanleiding om een brief aan dit onderwerp te wijden.53 Daarin gaat hij eerst in op de oorzaken van deze problematiek die volgens hem vooral blijken te liggen in onvolkomen zonebeheer door het bevoegd gezag en in de hoeveelheid ongebruikte
41. Zie artikel 1c, lid 2 Wgh. 42. Zie bijvoorbeeld de artikelen 48, lid 2, 49, lid 1, 100, lid 2 en 100a, lid 1, sub c Wgh en artikel 4.13 Bgh. 43. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 12 en 14. 44. Zie artikel 62, lid 1 Wgh. 45. Zie artikel 88, lid 1 Wgh. 46. Zie artikel 4.17, lid 1 Bgh, waarvan de inhoud is overgenomen uit artikel 25, lid 1 van het Besluit geluidhinder spoorwegen. 47. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 13. 48. Zie artikel 114a Wgh. 49. Zie hoofdstuk 6 Bgh. 50. Zie artikel 6.4 Bgh. 51. Zie artikel 114a, lid 3 Wgh en Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 7 en 8. 52. Zie voor een recent voorbeeld ABRvS 10 januari 2007, JM 2007, 45. 53. Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 9.
Artikel 65 Wgh bepaalt dat ingeval van een akoestisch vol industrieterrein, waarvan de geluidsbelasting in belangrijke mate wordt bepaald door inrichtingen waarop artikel 8.40 Wm is toegepast, het bevoegd gezag bij toepassing van artikel 8.8, lid 3 Wm de geluidsbelasting (tijdelijk) 2 dB(A) hoger mag vaststellen dan uit de in dat artikel genoemde bepalingen uit de Wgh volgt, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de geluidsbelasting binnen een afzienbare termijn teruggebracht zal worden op het niveau van de eerder geldende waarden. Uiteraard zal het bevoegd gezag bij het verlenen van de vergunning moeten motiveren hoe aan met name de laatstgenoemde voorwaarde voldaan zal worden. Ingevolge artikel 66 Wgh is het mogelijk om bij vergunningverlening ingevolge de Wet milieubeheer voor bedrijven op akoestisch volle industrieterreinen de stad-en-milieubenadering toe te passen en aldus bij toepassing van artikel 8.8, lid 3 Wm af te wijken van de in dat artikel genoemde bepalingen uit de Wgh. Op grond van de Interimwet stad-en-milieubenadering56 is daarbij wel voorwaarde dat eerst alle mogelijkheden van de Wet geluidhinder, zoals het bepaalde in artikel 65, en de Wet milieubeheer, bijvoorbeeld door het stellen van nadere eisen aan 8.40-inrichtingen, zijn benut. Of in de praktijk veel van deze twee extra mogelijkheden gebruik gemaakt zal worden, valt overigens nog te bezien. Eind 2006 zijn namelijk de geluidsvoorschriften in een groot aantal AMvB’s als bedoeld in artikel 8.40 Wm gewijzigd.57 Daardoor is niet langer in alle gevallen de dichtstbij de betreffende inrichting gelegen woning (van derden) of andere geluidsgevoelige bestemming bepalend voor de geluidruimte van die inrichting. Indien namelijk binnen 50 meter van zo’n op een gezoneerd industrieterrein gelegen 8.40-inrichting niet een geluidsgevoelig object is gelegen, gelden de geluidgrenswaarden op die afstand. Vooral in situaties waarin de dichtstbijzijnde woning of andere geluidsgevoelige bestemming zich op een veel grotere afstand dan 50 meter van de 8.40-inrichting bevindt, levert dit een aanzienlijke verkleining van de geluidruimte van dat bedrijf op. Daardoor is er voor andere inrichtingen op het industrieterrein dus al meer geluidruimte beschikbaar dan voorheen, zonder dat daartoe door burgemeester en wethouders nadere eisen behoeven te worden gesteld. Daarnaast is er nog een aantal andere maatregelen getroffen die tot gevolg kunnen hebben dat de geluidruimte op een gezoneerd industrieterrein wordt vergroot. In de eerste plaats is voor windturbines voor het opwekken van duurzame energie een uitzonderingssituatie gecreëerd door te regelen dat deze bij de bepaling van de geluidsbelasting in
dB(A) vanwege een industrieterrein buiten beschouwing gelaten worden.58 Windturbines krijgen daardoor als het ware hun eigen geluidruimte, waardoor zij niet langer ‘concurreren’ met andere inrichtingen op het industrieterrein.59 Overigens zal voor windturbines, ook als deze op een gezoneerd industrieterrein geplaatst worden, gewoon een milieuvergunning vereist blijven, waarin geluidsvoorschriften opgenomen kunnen worden. Het bepaalde in artikel 8.8, lid 3 Wm is echter niet van toepassing. In de tweede plaats is in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 200660 de mogelijkheid van de redelijke sommatie geïntroduceerd.61 De aanleiding hiervoor is het gegeven dat het op een gezoneerd industrieterrein met meerdere inrichtingen zelden zal voorkomen dat de volledig vergunde geluidruimte, die gebaseerd is op de representatieve bedrijfssituatie van elk van de daar aanwezige inrichtingen, ook daadwerkelijk elke dag gebruikt wordt. Die representatieve bedrijfssituatie is immers de situatie met de hoogste geluidsbelasting die zich vaker dan twaalf keer per jaar voordoet. Omdat niet ieder bedrijf daadwerkelijk dagelijks conform die representatieve bedrijfssituatie in werking zal zijn, zal de feitelijke geluidsbelasting vanwege het industrieterrein dus meestal lager liggen dan de in totaal vergunde geluidsbelasting. Om die reden mag op de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein als geheel een aftrek, variërend van 0 tot 3 dB(A), worden toegepast. De extra geluidruimte die daardoor ontstaat, mag ter keuze van het bevoegd gezag ten gunste komen van de bedrijven op het industrieterrein en/of gebruikt worden om extra woningbouw binnen de zone mogelijk te maken. Uiteraard mag de aftrek slechts eenmaal worden toegepast. Ook in zoverre rust op het bevoegd gezag de plicht om zijn keuze te motiveren. 3.2 Zonebeheer Zoals vermeld was de Staatssecretaris van VROM van mening dat de problematiek van de akoestisch volle industrieterreinen onder andere veroorzaakt werd door onvoldoende zonebeheer. In de gewijzigde Wet geluidhinder is een aantal nieuwe bepalingen aan dit onderwerp gewijd.62 In de eerste plaats is geregeld welk bestuursorgaan ervoor moet zorgen dat er voldoende informatie beschikbaar is over de geluidruimte binnen de zone rond een industrieterrein.63 In beginsel zijn dat burgemeester en wethouders 54. Voor deze inrichtingen geldt ingevolge artikel 8.1, lid 2 Wm geen vergunningplicht. In plaats daarvan zijn van rechtswege de in de bijlage bij het betreffende Besluit opgenomen standaardvoorschriften van toepassing. 55. Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 16 en 17. 56. Zie artikel 4, lid 3 Interimwet stad-en-milieubenadering. 57. Besluit van 20 oktober 2006, houdende wijziging van enige krachtens de artikelen 8.40, 8.41 en 8.42 van de Wet milieubeheer gegeven algemene maatregelen van bestuur in verband met een tekort aan geluidsruimte op industrieterreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (efficiënter gebruik geluidsruimte op gezoneerde industrieterreinen), Stb. 2006, 567. 58. Zie artikel 1b, lid 2 Wgh. 59. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 28 en Kamerstukken I 2005-2006, 29 879, C. 60. Stcrt. 2006, nr. 249. De bijlagen zijn te downloaden op www.stillerverkeer.nl. 61. Zie artikel 2.3, lid 2 juncto bijlage II bij het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. 62. Artikel 163 t/m 165 Wgh, opgenomen in hoofdstuk XIV. Overige bepalingen met betrekking tot geluidzones. 63. Zie artikel 163 Wgh.
335
MILIEU & RECHT
geluidruimte van bedrijven waarop een AMvB als bedoeld in artikel 8.40 Wm van toepassing is.54 Dat laatste zou voorkomen kunnen worden door het stellen van nadere eisen, waardoor aan deze zogenaamde 8.40-bedrijven niet onnodig veel geluidruimte ter beschikking wordt gesteld. Omdat er in de uitvoeringspraktijk dus nog zo veel ruimte te winnen zou zijn, was de Staatssecretaris er niet van overtuigd dat er nieuwe wettelijke instrumenten nodig waren om de gesignaleerde problematiek op te lossen. De Tweede Kamer dacht daar echter anders over en aanvaardde een tweetal amendementen55 van de leden De Krom en Spies, waardoor de artikelen 65 en 66 in de Wet geluidhinder werden opgenomen.
JAARGANG 34 - NUMMER 6 - 2007
De gewijzigde Wet geluidhinder
JAARGANG 34 - NUMMER 6 - 2007
De gewijzigde Wet geluidhinder
MILIEU & RECHT
336
van de gemeente waarin het industrieterrein geheel of in hoofdzaak is gelegen. Gaat het echter om een bij provinciale milieuverordening aangewezen industrieterrein van regionaal belang, dan moeten gedeputeerde staten voor het zonebeheer zorgdragen. Daarbij is gedacht aan industrieterreinen met een economische functie die de betreffende gemeente(n) duidelijk overstijgt.64 Het zonebeheer berust eveneens bij gedeputeerde staten, indien daartoe door burgemeester en wethouders in overeenstemming met gedeputeerde staten besloten wordt, bijvoorbeeld omdat gedeputeerde staten die taak vóór de wetswijziging al vervulden en/of zij voor de meeste of belangrijkste bedrijven het bevoegd gezag zijn met betrekking tot de milieuvergunning.65 Indien op het industrieterrein een zogenaamde defensie-inrichting66 is gevestigd, berust het zonebeheer bij de Minister van VROM, gelet op de gevoelige aard van de informatie inzake die inrichtingen. Voorts is bepaald dat de zonebeheerder bevoegd is om van beheerders van inrichtingen op het industrieterrein binnen een door hem te stellen termijn gegevens betreffende de geluidsemissie te verlangen.67 Ter vervulling van zijn taak kan de zonebeheerder een zonebeheerplan opstellen.68 Helaas zwijgt de wet over de onderwerpen die in zo’n zonebeheerplan geregeld kunnen worden, laat staan dat de zonebeheerder ter uitoefening van zijn taak extra wettelijke bevoegdheden heeft gekregen. Ook de memorie van toelichting69 is op dit punt erg mager. Gesteld wordt slechts dat de zonebeheerder in het plan kan aangeven hoe hij voornemens is de beschikbare geluidruimte te verdelen, wat voor de bedrijven het voordeel heeft dat zij meer duidelijkheid krijgen over de beschikbare geluidruimte. Met het zonebeheerplan wordt aangesloten op een ontwikkeling die in de praktijk al zichtbaar is, namelijk dat gebruik gemaakt wordt van een akoestisch inrichtingsplan, waarin de totaal beschikbare geluidruimte wordt verdeeld, aldus de memorie van toelichting. Omdat een zonebeheerplan (hooguit) de status van beleidsregel heeft, is een belangrijke vraag die in diezelfde praktijk gesteld wordt en waarop het antwoord nog niet zo gemakkelijk te geven is, of een milieuvergunning geweigerd mag worden, indien de in artikel 8.8, lid 3 Wm genoemde grenswaarden niet overschreden worden, maar een bedrijf wel meer geluidruimte aanvraagt dan ingevolge het zonebeheerplan aan het betreffende kavel is toebedeeld? Een milieuvergunning kan immers slechts in het belang van de bescherming van het milieu geweigerd worden70. Het is de vraag of verdeling van de in totaal beschikbare geluidruimte over de verschillende bedrijven op een gezoneerd industrieterrein daaronder begrepen kan worden? Omdat de (ingevolge de Wgh jo artikel 8.8, lid 3 Wm) ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting door het betreffende bedrijf niet wordt overschreden, is dat veeleer een ruimtelijk ordeningsvraagstuk. Indien die vraag negatief beantwoord zou moeten worden en de milieuvergunning op deze grond dus niet geweigerd zou mogen worden, verliest het in een zonebeheerplan opnemen van een voorgenomen verdeling van de beschikbare geluidruimte veel aan betekenis. In dat geval ontbreekt immers het juridische middel om die verdeling, als het er werkelijk op aankomt, ook af te dwingen en aldus te voorkomen dat er een akoestisch wel maar fysiek nog niet vol industrieterrein ontstaat. In zoverre lijkt er dus sprake te zijn van een gemiste kans voor de wetgever om aan de doelstellingen van de wetswijziging, namelijk het tegemoet
komen aan wensen uit de praktijk en het wegnemen van een aantal leemten en onduidelijkheden, te voldoen. 3.3 Wijzigen en opheffen van een zone Aanvankelijk was in het wetsvoorstel71, evenals in de oude wet72, bepaald dat een geluidszone rond een industrieterrein uitsluitend kan worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan. Bij nota van wijziging73 is daar zonder enige inhoudelijke toelichting aan toegevoegd, dat wijziging of opheffing van een zone ook bij wijziging van een bestemmingsplan kan plaatsvinden. Tijdens de plenaire behandeling74 van het wetsvoorstel heeft de Staatssecretaris van VROM bevestigd dat daarmee een wijziging als bedoeld in artikel 11 WRO bedoeld is. Dat betekent dat reeds in het bestemmingsplan waarin die wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen, door de gemeenteraad gemotiveerd moet worden waarom en binnen welke randvoorwaarden de geluidszone op termijn (door burgemeester en wethouders) vergroot of verkleind of zelfs geheel opgeheven moet kunnen worden. In elk geval geldt als randvoorwaarde dat bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid die strekt tot verkleining van een zone, aangetoond moet worden dat de geluidsbelasting in het gebied dat niet langer onderdeel uitmaakt van de zone, minder dan 50 dB(A) bedraagt.75 Laatstbedoelde voorwaarde geldt, anders dan onder de oude wet, niet bij opheffing van een geluidszone. Daarmee wordt voorkomen dat een zone rond een industrieterrein, waar feitelijk geen zogenaamde grote lawaaimakers76 (meer) gevestigd zijn, niet zou kunnen worden opgeheven vanwege het enkele feit dat de gezamenlijke bedrijven een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) veroorzaken. Die consequentie past echter niet in de systematiek van de Wet geluidhinder, omdat ook bij bedrijventerreinen waarop die wet niet van toepassing is en dus geen zone geldt, de gezamenlijk geproduceerde geluidsbelasting hoger kan en mag zijn dan 50 dB(A).77 Opheffing van een zone kan overigens slechts plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen industrieterrein meer is.78 Dat betekent dat grote lawaaimakers ingevolge de bestemmingsplanvoorschriften ter plaatse niet langer zijn toegestaan. Zo’n bestemmingswijziging betekent uiteraard niet dat dergelijke bedrijven die
64. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 27. 65. Wat het geval is ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, de zogenaamde grote lawaaimakers die slechts op een gezoneerd industrieterrein gevestigd mogen zijn. 66. Zie artikel 170, lid 3 Wgh. 67. Zie artikel 165 Wgh. Ten onrechte lijkt in het eerste lid van dat artikel gesproken te worden over ‘inrichtingen, welke binnen een zodanige zone werkzaam zijn’, terwijl op het industrieterrein en derhalve niet binnen de zone gevestigde bedrijven bedoeld worden: zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 28. 68. Zie artikel 164 Wgh. 69. Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 28 en 49. 70. Zie artikel 8.10 Wm. 71. Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 2, artikel I, onderdeel C (artikel 41, lid 1). 72. Zie de artikelen 42 en 61 (oud) Wgh. 73. Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 8. 74. Handelingen II 88-5250 en 88-5256. 75. Zie artikel 41, lid 2 Wgh. 76. Inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer 77. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 36. 78. Zie artikel 41, lid 1 Wgh.
3.4 Zeehavennorm verruimd Een andere aanpassing inzake industrielawaai die bij de wetswijziging is aangebracht, betreft de zogenaamde zeehavennorm. Onder de oude wet80 gold reeds dat voor nieuw te bouwen woningen in een gebied gelegen binnen een zone van een industrieterrein met activiteiten die zeehavengebonden zijn en noodzakelijkerwijs in de open lucht plaatsvinden, een hogere waarde tot maximaal 60 dB(A)81 kon worden vastgesteld. Aanleiding daarvoor was dat er in het Rijnmondgebied nauwelijks nieuwe woningen gebouwd konden worden, indien slechts tot 55 dB(A) ontheffing kon worden verleend. Daaraan was echter de voorwaarde verbonden dat deze woningen werden gebouwd in het kader van een herstructurering of planmatige verdichting van bestaande woongebieden. Die voorwaarde werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State82 strikt uitgelegd, zodat de zeehavennorm niet van toepassing was op een beperkte uitbreiding van een bestaand woongebied. Dit was aanleiding voor de wetgever om de zeehavennorm enigszins te verruimen, zodat deze alsnog ook voor een beperkte uitbreiding, aansluitend aan bestaand woongebied, geldt.83 De volgende vraag die de bestuursrechter zal moeten beantwoorden, zal waarschijnlijk zijn, wanneer nog van een beperkte uitbreiding kan worden gesproken. De wetgever heeft zich daarover niet uitgelaten. 3.5 Sanering Hoewel de sanering van industrielawaai, zoals hiervoor al werd vermeld, vrijwel is afgerond, is er in de regeling daarvan toch nog een enkele wijziging aangebracht. Omdat daarover op grond van jurisprudentie onduidelijkheid was ontstaan84, is nu met zoveel woorden vastgelegd dat bij AMvB kan worden bepaald dat gedeputeerde staten in aangegeven categorieën van gevallen bij het opstellen van een saneringsprogramma kunnen uitgaan van een geluidsbelasting die mede gebaseerd is op toekomstige ontwikkelingen.85
voor zover liggend binnen de zone langs een autoweg of autosnelweg, voor de toepassing van de hoofdstukken inzake wegverkeers- en spoorweglawaai als buitenstedelijk wordt aangemerkt. Inhoudelijk is het verschil tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied van belang voor de bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen. In stedelijk gebied mogen die hoger zijn dan in buitenstedelijk gebied. Naar de letter betekende dit dat ook de zone van een gemeentelijke weg, voor zover die binnen de zone van een auto(snel)weg is gelegen, tot het buitenstedelijk gebied zou behoren, waardoor ook voor de geluidsbelasting vanwege die gemeentelijke weg lagere maximale ontheffingswaarden zouden gelden dan in stedelijk gebied het geval zou zijn. Deze onduidelijkheid is met de wetswijziging weggenomen. Door aanpassing van de begripsbepalingen is verduidelijkt dat de uitzondering alleen geldt voor zover het (de normering van) de betreffende autoweg of autosnelweg zelf betreft.88 Voorts was het aanvankelijk de bedoeling om de uitzonderingen op het gezoneerd zijn van wegen te beperken tot wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied.89 De uitzonderingen die golden voor wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 50 dB(A) of minder bedraagt90, zouden komen te vervallen.91 Bij amendement92 is het schrappen van de uitzondering voor 30 km/uur-wegen alsnog ongedaan gemaakt, omdat herinvoering van de zonering van dergelijke wegen tot extra lasten voor gemeenten zou leiden, terwijl de baten gering zouden zijn. Bovendien ontslaat de uitzondering gemeenten niet van de verplichting de geluidsbelasting vanwege dergelijke wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de belangenafweging te betrekken.93 Tenslotte zijn in het gewijzigde artikel 75 Wgh enkele bepalingen opgenomen inzake de wijze waarop de omvang van de zone moet worden vastgesteld, bijvoorbeeld bij wegversmallingen en T-kruisingen. Voorheen moest voor enkele daarvan een ministeriële regeling geraadpleegd worden.94
4. Wegverkeerslawaai 4.1 Omvang van de zone Omdat er steeds meer ook boven en onder wegen gebouwd wordt, is de aanduiding van de omvang van een geluidszone langs een weg gewijzigd.86 Waar voorheen was bepaald dat zich langs een weg een zone bevindt die aan weerszijden een bepaalde breedte heeft, heeft een weg ingevolge de nieuwe wet een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot een bepaalde breedte aan weerszijden van de weg, terwijl daaraan is toegevoegd dat ook de ruimte boven en onder de weg tot de zone langs de weg behoort.87 De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken waaruit de weg bestaat en van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied. De grens tussen beide gebieden valt samen met de grens van de bebouwde kom, met dien verstande dat daaraan onder de oude wet was toegevoegd dat het gebied binnen de bebouwde kom,
79. Zie artikel 41, lid 3 Wgh 80. Artikel 67, lid 4 (oud) Wgh. 81. In plaats van 55 dB(A) in andere gevallen. 82. ABRvS 29 april 2003, LJN AF8016 (Gusto-terrein). 83. Zie de artikelen 50 en 60 Wgh. 84. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 14. 85. Zie artikel 62, lid 3 Wgh. 86. Zie artikel 74, lid 1 Wgh. 87. Zie artikel 74, lid 4 Wgh. 88. Zie artikel 1 Wgh en Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 32. 89. Zie artikel 74, lid 2, onder a (oud) Wgh. 90. Zie artikel 74, lid 2, onder b (oud) Wgh en artikel 74, lid 3 t/m 6 (oud) Wgh. 91. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 25-26. 92. Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 13. 93. Zie ABRvS 3 september 2003, M en R 2004, nr. 14, waarover ook: J.M.H.F. Teunissen en P.C.M. Heijnen, ‘De Wet geluidhinder en het oneigenlijk gebruik van de 30 km-zone, Programma Duurzaam Veilig onvoldoende afgestemd op ruimtelijk beleid en geluidsbeleid’, M en R 2004, p. 68-75. 94. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 40.
337
MILIEU & RECHT
aldaar gevestigd zijn, ook direct verplaatst zijn. Daartoe is in de nieuwe wet een voorziening getroffen door te bepalen dat een opgeheven zone voortbestaat zolang zich op het terrein een of meer grote lawaaimakers bevinden.79 Gedurende die tijd blijven alle wettelijke bepalingen inzake industrieterreinen dus onverkort van toepassing.
JAARGANG 34 - NUMMER 6 - 2007
De gewijzigde Wet geluidhinder
JAARGANG 34 - NUMMER 6 - 2007
De gewijzigde Wet geluidhinder
MILIEU & RECHT
338
4.2 Reconstructie van een weg Vóór de wetswijziging luidde de definitie van een reconstructie van een weg: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd. Dat leverde in de praktijk in een aantal opzichten onduidelijkheid op. In de eerste plaats was onduidelijk welke waarden met elkaar vergeleken moesten worden om de verhoging van de geluidsbelasting vanwege de weg te bepalen die vervolgens aan de norm van 2 dB(A) of meer moest worden getoetst. Bovendien werd aangenomen dat bij het bepalen van die verhoging van de geluidsbelasting een saldering mocht plaatsvinden door naast geluidverhogende wijzigingen tegelijkertijd ook geluidreducerende maatregelen, zoals een stiller wegdek, in de berekening te betrekken. Tenslotte was onduidelijk of verplicht een akoestisch onderzoek moest worden uitgevoerd om te bepalen of er al dan niet sprake was van een reconstructie van een weg. Een en ander was aanleiding om de bepalingen inzake reconstructie van een weg te verduidelijken, te beginnen met de definitie.95 Deze is aanzienlijk uitgebreid, doordat thans is bepaald dat uit een akoestisch onderzoek96 moet blijken of er al dan niet sprake is van een reconstructie. Tevens is in de definitie zelf opgenomen welke waarden, zonder het treffen van geluidreducerende maatregelen, met elkaar vergeleken moeten worden.97 Van een reconstructie is geen sprake, indien op voorhand duidelijk is dat de wijzigingen aan de weg geen geluidverhogend effect zullen hebben, namelijk als het slechts om een snelheidsverlaging en/of de vervanging van een wegdeklaag door een stillere of even stille laag gaat.98 Daartoe behoeft dus ook geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Deze uitzondering geldt uiteraard niet, voor zover een andere wijziging aan de weg, zoals een uitbreiding met een extra rijstrook, gepaard gaat met een snelheidsverlaging en/of een stiller wegdek. Een andere verduidelijking betreft de procedure die in geval van reconstructie van een weg gevolgd moet worden. Voorheen leek uit de wetstekst te volgen dat een reconstructie slechts gebaseerd kon zijn op een afzonderlijk daartoe door de gemeenteraad genomen besluit, dat bovendien onherroepelijk moest zijn geworden.99 Thans is daaraan toegevoegd dat ook door middel van een bestemmingsplan of een vrijstelling ex artikel 19 WRO in een reconstructie kan worden voorzien. Bovendien zijn de woorden ‘onherroepelijk geworden’ geschrapt, zodat al met de reconstructie kan worden begonnen, zodra het betreffende besluit van kracht geworden is. Indien belanghebbenden daar bezwaar tegen hebben, zullen zij in het vervolg dus om schorsing van het besluit moeten vragen.100 4.3 Gedeeltelijke dichting van het handhavingsgat Een van de grondslagen van de Wet geluidhinder was al sinds de inwerkingtreding daarvan in de jaren tachtig van de vorige eeuw het toepassen van het ‘stand still’-beginsel.101 Dat wil zeggen dat geluidbelastingen niet verder mogen toenemen. Wat het wegverkeerslawaai betreft blijkt in de praktijk echter niet veel van de toepassing van dit beginsel terechtgekomen te zijn. Daarvoor zijn twee redenen aan te wijzen. In de eerste plaats kende de wet geen permanente ‘stand still’-eis, maar was deze slechts gekoppeld aan reconstructies van wegen. Zolang er geen reconstructie van een weg aan de orde was – en uit het voor-
gaande volgt dat er diverse mogelijkheden waren om dat te bewerkstelligen – kon de intensiteit van het verkeer op een weg en daarmee de geluidsbelasting vanwege die weg onbeperkt toenemen. De wet voorzag (en voorziet) namelijk niet in een mogelijkheid om een eenmaal vastgestelde ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting te handhaven.102 Daarom wordt wel gesproken over het handhavingsgat. De tweede reden is gelegen in het begrip ‘heersende waarde’ dat in artikel 100 (oud) Wgh was opgenomen. Dat zorgde er namelijk voor dat, voor zover niet eerder al een hogere waarde was vastgesteld, zelfs als er dan een reconstructie van een weg werd uitgevoerd, niet de oorspronkelijke geluidsbelasting als norm werd gehanteerd, waaraan alsnog voldaan moest worden, maar de ten tijde van de reconstructie feitelijk optredende geluidsbelasting die door de autonome groei van het wegverkeer meestal aanzienlijk was toegenomen. Daardoor ontstond de merkwaardige situatie dat een woning met een geluidsbelasting (net) boven de voorkeursgrenswaarde, waarvoor een hogere waarde was vastgesteld, uiteindelijk beter beschermd bleek te worden tegen toenemende geluidhinder dan een woning waarvan de geluidsbelasting aanvankelijk lager was dan de voorkeursgrenswaarde. In de memorie van toelichting103 wordt hierover eufemistisch gesteld dat artikel 100 in de praktijk niet bleek te functioneren zoals destijds beoogd door de wetgever. Met de wetswijziging wordt dit probleem echter maar zeer ten dele opgelost. Weliswaar wordt in artikel 100, lid 1 Wgh nu als hoofdregel geformuleerd dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een te reconstrueren weg van de gevel van woningen binnen de zone 48 dB (de nieuwe voorkeursgrenswaarde) bedraagt, maar daarop worden vervolgens twee uitzonderingen aangebracht. De eerste is de regel die ook onder de oude wet al gold voor woningen waarvoor een hogere waarde was vastgesteld. Voor deze woningen geldt als ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting na de reconstructie de laagste van de volgende twee waarden: de heersende waarde of de eerder vastgestelde hogere waarde.104 De tweede, belangrijkere uitzondering betreft de zojuist bedoelde, op 1 januari 2007 al bestaande situaties, waarvoor nog niet eerder een hogere waarde is vastgesteld.105 Voor die woningen verandert er niets en blijft de heersende waarde, indien deze hoger is dan 48 dB, de norm. Slechts voor bestaande woningen met een heersende geluidsbelasting van gelijk aan of minder dan de voorkeursgrenswaarde en voor nieuwe woningen houdt de wetswijziging dus een verbetering in. De rechtvaardiging daarvan zou gelegen zijn in het feit dat het ook op bestaan-
95. Zie artikel 1 Wgh en Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 17-18. 96. Als bedoeld in artikel 77, lid 1, onder a en artikel 77, lid 3 Wgh. 97. Namelijk de geluidsbelasting in het maatgevende jaar (het tiende jaar na de reconstructie) en de geluidsbelasting die ingevolge artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a Wgh als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt. 98. Zie artikel 1b, lid 6 Wgh. 99. Zie artikel 99, lid 1 (oud) Wgh. 100. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 20. 101. Zie Kamerstukken I 2005-2006, 29 879, F, p. 3. 102. Zie bijvoorbeeld ABRvS 21 februari 2007, LJN AZ9014. Over dit onderwerp ook uiterst kritisch: I.A. Wijngaarde, ‘De Vergeten Handhaving’, Geluid 2007, p. 13-16. 103. Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 19. 104. Zie artikel 100, lid 2 Wgh. 105. Zie artikel 100, lid 3 Wgh.
De gewijzigde Wet geluidhinder
In de eerste plaats is enerzijds de drempelwaarde voor saneringen verhoogd van 55 naar 60 dB(A)110, omdat in de uitvoeringspraktijk is gebleken dat geluidschermen voor woningen met een geluidsbelasting van minder dan 60 dB(A) veelal niet doelmatig zijn en bij dergelijke woningen bovendien vrijwel nooit gevelmaatregelen nodig blijken te zijn.111 Anderzijds wordt de kwaliteit van de saneringsmaatregelen vergroot, omdat de geluidsbelasting waarop het saneringsprogramma zich richt, juist wordt verlaagd van 55 dB(A) tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.112 Daarnaast is naar analogie van de gekoppelde sanering die voor spoorweglawaai al sinds 2005 in het Besluit geluidhinder spoorwegen was opgenomen, voorzien in een regeling voor reconstructie van een weg in een saneringssituatie. In de oude wet was bepaald dat de Minister van VROM in zo’n geval eerst de saneringswaarden moest hebben vastgesteld, voordat gedeputeerde staten de gevolgen van de reconstructie konden beoordelen. Deze procedure is in twee opzichten gewijzigd. De wegaanlegger is voortaan zelf bevoegd om een saneringsplan te maken en bij de Minister van VROM in te dienen.113 Hij is daartoe dus niet langer afhankelijk van burgemeester en wethouders. Bovendien is de Minister van VROM nu verantwoordelijk voor het (in één keer) vaststellen van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting die geldt, nadat er is gesaneerd en de weg is gereconstrueerd.114 Hij stelt ook het daarbij behorende maatregelenpakket vast.
5. Spoorweglawaai 5.1 Wijziging van een spoorweg Onder de oude wet waren de definitie van wijziging van een spoorweg en de uitzonderingen daarop opgenomen in het Besluit geluidhinder spoorwegen.115 Thans is de gewijzigde maar nog steeds erg moeilijk te doorgronden definitie met uitzonderingen in de wet zelf opgenomen116, zij het dat in die definitie toch weer naar een AMvB117 wordt verwezen. Bovendien worden de uitzonderingsbepalingen ingevolge de reparatiewet118 weer gewijzigd om een onbedoelde doorwerking ten gevolge van de invoering van de
De problematiek inzake het ‘stand still’-beginsel in relatie tot de reconstructie van wegen die hiervoor aan de orde is gekomen, doet zich volgens de Staatssecretaris van VROM bij (de wijziging van) spoorwegen veel minder voor, omdat de prognoses van de toekomstige intensiteiten grotendeels nog niet worden overschreden en het begrip ‘heersende waarde’ in het Besluit geluidhinder spoorwegen beter was gedefinieerd. Bovendien zijn er bij spoorwegen minder hogere-waardebeschikkingen verleend.122 5.2 Sanering De regeling inzake de sanering van spoorweglawaai was pas sinds april 2005 in het Besluit geluidhinder spoorwegen123 opgenomen en is in grote lijnen ongewijzigd in het Besluit geluidhinder124 overgenomen. Ten aanzien van dit onderwerp zal er door de wetswijziging dus weinig veranderen.
6. Afronding en blik in de toekomst Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft de wetswijziging in sommige opzichten belangrijke verbeteringen gebracht. Met betrekking tot enkele onderwerpen, zoals de invoering van de nieuwe dosismaat voor industrielawaai, het zonebeheer bij industrieterreinen en het handhavingsgat bij wegverkeerslawaai, zullen er echter nog aanvullende wijzigingen moeten volgen. Op uitdrukkelijk verzoek van de Eerste Kamer heeft de Staatssecretaris van VROM bij brief van 6 juni 2006125 zijn visie gegeven op de nog de te verwachten wijzigingen van de Wet geluidhinder en die tevens van een stappenplan voorzien. Hij was van plan nog tijdens zijn ambtsperiode een meer fundamentele herziening van de Wet geluidhinder in procedure te brengen. Omdat het daarvan niet meer is gekomen, zal moeten worden afgewacht in hoeverre de
106. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 19. 107. Overigens pas nadat al was aangegeven dat het wetsvoorstel na kennisneming van de memorie van antwoord voldoende was voorbereid: zie Kamerstukken I 2005-2006, 29 879, D. 108. Zie Kamerstukken I 2005-2006, 29 879, E en F. 109. Zie Kamerstukken I 2005-2006, 29 879, G. 110. Zie artikel 88, lid 1 Wgh. 111. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, p. 13 en Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 7, p. 10-12. 112. Zie de artikelen 89, lid 1 en 90, lid 2 Wgh. 113. Zie artikel 90, lid 1 Wgh. 114. Zie artikel 98 Wgh. 115. Zie artikel 1, lid 1, onder d resp. artikel 1, leden 2 en 3 Bgs (oud). 116. Zie de artikelen 1 en 1b, lid 4 Wgh. 117. Zie artikel 4.15, lid 3 Bgh. 118. Kamerstukken II 2006-2007, 30 848, nr. 2, artikel I, onderdeel A. 119. Zie Kamerstukken II 2006-2007, 30 848, nr. 3, p. 1-2. 120. Zie Kamerstukken II 2004-2005, 29 879, nr. 3, par. 8.3. 121. Zie voor een uitvoerige uitleg van het begrip: K. van den Brand en D.G. de Gruijter, ‘De laatste wijziging van de Wet geluidhinder’, Geluid 2007, p. 10-11. 122. Zie Kamerstukken I 2005-2006, 29 879, F, p. 6. 123. Zie de artikelen 1a en 25 t/m 27 Bgs (oud). 124. Zie de artikelen 4.7 en 4.16 t/m 4.23 Bgh. 125. Kamerstukken I 2005-2006, 29 879, G, p. 3-8.
JAARGANG 34 - NUMMER 6 - 2007
4.4 Sanering Naast de hiervoor al genoemde afbakening van de saneringsvoorraad is de regeling inzake de sanering van wegverkeerslawaai door de wetswijziging ook op enkele andere onderdelen gewijzigd. Ik zal daar kort op ingaan.
nieuwe dosismaat ongedaan te maken.119 Overigens is er inhoudelijk geen wijziging van de definitie beoogd, maar was het wel de bedoeling om het begrip ‘wijziging van een spoorweg’ in enkele opzichten te verduidelijken.120 Of de wetgever in die opzet geslaagd is, valt echter te betwijfelen.121 Voorlopig zullen wij het hiermee echter moeten doen.
339
MILIEU & RECHT
de situaties van toepassing laten zijn van deze oplossing een ingrijpende aanpassing van de wet zou vergen die ook voor wegbeheerders extra werkzaamheden met zich mee zou brengen.106 Daarom is daarvan afgezien, hetgeen aanvaardbaar wordt geacht, omdat in de volgende fase van de modernisering van het geluidsinstrumentarium de invoering van zogenaamde geluidproductieplafonds is voorzien, die dan tot ingrijpende wijziging van het begrip reconstructie van een weg zullen leiden. Hoewel de Eerste Kamer107 zich over dit onderwerp aanvankelijk zeer kritisch opstelde108, stemde zij uiteindelijk toch met het wetsvoorstel in deze vorm in, nadat de Staatssecretaris van VROM in een stappenplan had aangegeven hoe hij zich voorstelt de problematiek van de bestaande situaties aan te pakken.109
De gewijzigde Wet geluidhinder
JAARGANG 34 - NUMMER 6 - 2007
huidige Minister van VROM dit voornemen zal overnemen. Desondanks lijkt het mij zinvol om kort bij de visie van de vorige Staatssecretaris stil te staan. Hij formuleerde drie uitgangspunten, namelijk (verdere) vereenvoudiging van de wet, verbetering van de rechtsbescherming van de burger en verbetering van de uitvoeringsgerichtheid en handhaafbaarheid van de wet. Als instrumenten om dat te bereiken noemde hij aanpassing van het normenstelsel, introductie van in rechte afdwingbare geluidproductieplafonds voor rijksinfrastructuur, aanpak van de provinciale en gemeentelijke infrastructuur en intensivering van het bronbeleid, gekoppeld aan een actieplan als sturingsinstrument.
MILIEU & RECHT
340
Het inmiddels al iets te ambitieus gebleken stappenplan dat daarbij hoorde, hield in dat in het najaar van 2006 een wetsvoorstel inzake rijksinfrastructuur voor advies naar de Raad van State zou gaan, zodat dit nog in de vorige kabinetsperiode bij de Tweede Kamer ingediend zou kunnen worden. De tweede stap betrof een wetsvoorstel inzake de
overige infrastructuur en industrielawaai dat in mei/juni 2007 voor advies naar de Raad van State zou gaan. Ongeveer tegelijkertijd zou als derde stap in juni 2007 de geluidskaart rijksinfrastructuur opgeleverd worden. Stap 4 betrof tenslotte de oplevering van een rijksactieplan in mei 2008 met daarin de voor de komende 5-jaarsperiode te treffen maatregelen. Medio 2008 zou de ‘nieuwe Wet geluidhinder’ dan geheel in werking kunnen zijn, waardoor er uitzicht zou bestaan op een situatie waarbij in 2020 voor de rijksinfrastructuur de overschrijdingen van de in de Nota Mobiliteit genoemde maximale grenswaarden van 65 dB voor wegen en 70 dB voor spoorwegen onder controle zullen zijn gebracht. De introductie van geluidproductieplafonds betekent volgens de Staatssecretaris dat de nieuwe situatie niet opnieuw kan ontsporen en dus duurzaam is, omdat daarvan een veel grotere beheersbaarheid op de groei uitgaat en voor de burger in rechte afdwingbare maatregelen kunnen worden genomen. Wij kunnen voorlopig dus nog wel even vooruit als het om wijzigingen van de wettelijke regulering van geluidhinder gaat.