DE GEMEENTE VAN DE LEVENDE GOD “Het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament van de waarheid” (1 Timotheus. 3:15) De gemeente in het OT en in het NT Het OT gebruikt twee verschillende Hebreeuwse woorden om de gelovigen onder het Oude Verbond aan te duiden: edah (vertaald als ‘vergadering’) en qahal (vertaald als ‘gemeente’). Het eerste woord vinden we vooral in de boeken van Mozes voor het volk in de woestijn, het andere vooral in de rest van het OT toen het volk in het land woonde. De Septuaginta, de Griekse vertaling van het OT die rond de 2e eeuw v.Chr. ontstond, toen veel Joden in het Romeinse Rijk geen Hebreeuws meer kenden, gebruikt de woorden sunagogè (lett.: samenkomst) en ekklesia (lett.: de uitgeroepenen), maar er is geen 1:1 relatie tussen deze twee Griekse woorden en de beide eerdergenoemde Hebreeuwse, dus kennelijk zagen de Joodse vertalers die als gelijkwaardig. Het Grieks van het NT gebruikt uitsluitend het woord ekklesia, de vergadering der uitgeroepenen. Toch is er een duidelijk verschil tussen de gemeente in het OT en die in het NT. De gemeente in het OT was een staatkundige eenheid, plaatsgebonden en zonder ruimte voor andersdenkenden (voor zover geen mensen uit andere volken). De gemeente van het NT zou een verzameling lokale gemeenten zijn, groepen gelovigen in een andersgezinde, vaak zelfs vijandige, omgeving. Jezus kondigt dit aan wanneer de Samaritaanse vrouw Hem vraagt: “Here, ik zie, dat Gij een profeet zijt. Onze vaderen hebben op deze berg aangebeden en gijlieden zegt, dat te Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden”, en Hij daarop antwoordt: “Geloof Mij, vrouw, de ure komt, dat gij noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden … de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders” (Johannes 4:19- 23). Er zal geen centrale plaats van aanbidding meer zijn. Ook zullen er geen voorschriften meer gelden voor het minimale aantal aanbidders dat nodig is om een dienst ‘geldig’ te maken. Want het zal niet langer meer uitsluitend om reguliere diensten gaan, maar om aanbidding onder allerlei omstandigheden. In overeenstemming daarmee vinden we dan ook dat de (kleine) Joodse gemeente van teruggekeerden uit ballingschap in de profetie van Zacharia wordt voorgesteld als één zevenarmige kandelaar, met zeven lampen (Zacharia 4:2-6), maar de gemeenten uit de tijd na Jezus’ hemelvaart als zeven afzonderlijke kandelaren (Openbaring 1:12-13, 20), uiteraard ook met zeven lampen, want de lampen zijn in beide gevallen symbolisch voor het laten schijnen van Gods licht. In het OT bestond de gemeente uit één volk, geleid door Gods eigen Wet, toegepast door de priesters, en geleid door de profeten die Gods directe woord spraken. In Blz. 1 van 9
het NT bestaat het volk Gods uit vele plaatselijke gemeenten, geleid door de Geest: in de 1e eeuw door het gesproken woord van de apostelen en de profeten van het NT, en daarna door het geschreven woord. Gedurende al die tijd is er geen nieuwe openbaring, dus dat geschreven woord is de enige, maar o zo belangrijke maatstaf. Ook de scheiding tussen wie wel en wie niet tot de gemeente behoorde was anders. In het OT behoorde iedere Israëliet die in het land woonde tot de gemeente, waarin hij, als het een jongen betrof, werd opgenomen door de besnijdenis op de achtste dag. En wanneer hij zich niet aan de Wet (Gods Wet) hield moesten zij hem “uit hun midden wegdoen”, d.w.z. ter dood brengen. Voor zo iemand was er (op Gods bevel) geen plaats in hun midden. In het NT moesten zij zo iemand ook wegdoen uit hun midden, maar dan door hem ‘terug te zenden’ naar de wereld rondom hen. Niemand was in die gemeente geboren; zij waren allen uitgeroepenen, uitgeroepen uit de wereld. En wanneer iemand zich die roeping niet waardig toonde werd hij weer teruggestuurd naar die wereld. Hun taak was Gods licht brandende te houden in een duistere wereld (verg. bijv. een passage als Deuteronomium 17:7 met Mattheus 18:16-17) CONCLUSIE We moeten dus concluderen dat er belangrijke verschillen zouden zijn tussen de gemeente van het Oude Verbond en die van het Nieuwe Verbond. Die laatste zou, al was het op basis van dezelfde principes, belangrijk anders functioneren. En het geschreven woord zou daarbij de enige leidraad zijn. De tijd die komen zou We vinden in het NT een aantal waarschuwingen voor de tijd die hen te wachten stond: 1. Jezus’ rede op de Olijfberg (bijv. Mattheus 24) 2. Jezus gesprekken in de bovenzaal (bijv. Johannes 14-16) 3. Jezus’ laatste boodschap in zijn Openbaring aan Johannes 4. De ‘afscheidsbrieven’ van de apostelen (2 Timotheus, 2 Petrus, 1-3 Johannes). Uit deze verschillende waarschuwingen blijkt overduidelijk dat de christelijke wereld als totaal het er niet beter af zou brengen dan de ‘Joodse’ vóór hen; zij zou al dezelfde fouten allemaal weer overnieuw maken. Uiteraard zou dat betekenen dat aan het eind geen van beide partijen zich erop zou kunnen beroemen God beter te hebben gediend dan de andere en daardoor in trots vervallen. Maar het moest vooral een waarschuwing zijn om niet met de meerderheid mee af te dwalen. Jezus’ rede op de Olijfberg spreekt van verdrukking en dood. Hij spreekt ook van valse profeten, wetsverachting (d.w.z. minachting van het Woord) en verkilde liefde. Zie bijv. Mattheus 24:9-13. In zijn gesprekken in de bovenzaal waarschuwt Hij dat de zijnen geen beter lot te wachten staat dan Hemzelf. En hij waarschuwt de zijnen dat hun vervolgers hen Blz. 2 van 9
ter dood zullen brengen in de fatale veronderstelling God daarmee een dienst te bewijzen. Zie bijv. Johannes 15:20 en 16:1-4. In de Openbaring beschrijft Hij in symbolische taal de gemeente als een vrouw die moet vluchten naar de woestijn, om te ontsnappen aan een heidense wereldse macht die Hij beschrijft als een draak met zeven koppen en tien horens (Openbaring 12:6, 13-14). En een hoofdstuk verder lezen we dat de draak zijn macht geeft aan een ander beest met zeven koppen en tien horens, dat oorlog voert tegen de gelovigen, en aan een beest dat er uitziet als het Lam (Christus) maar dat spreekt als de draak, en dat de mensen verleidt, zoals Hij dat eerder gezegd had van die valse profeten (Openbaring 13:1-7, 11-14). Maar nog vier hoofdstukken verder ziet Johannes in de woestijn een vrouw, dus kennelijk die aanvankelijk vervolgde gemeente, zitten op dat beest, en ziet hij dat zij het is die het bloed van de gelovigen vergoten heeft: een duidelijk beeld van een verworden gemeente (dat overigens maar al te duidelijk verwijst naar een soortgelijk beeld over de gemeente van het Oude Verbond in Ezechiël 23), en Johannes was buitengewoon verbaasd (Openbaring 17:3-6). Maar zo gaat het altijd met menselijke instellingen: zij beginnen goed, maar eindigen in zelfzucht. Zo ging het vóór de vloed, zo ging het met het verbondsvolk Israël, en zo zou het gaan met de gemeente na de dood van de apostelen. De apostel Paulus waarschuwt in zijn laatste brief met een veelheid aan termen voor een afvallen van het overgeleverde woord (2 Timoteus 4:3-4). De apostel Petrus waarschuwt in zijn laatste brief voor valse profeten, valse leraars en valse leer (2 Petrus 2:1), en voor het opgeven van de verwachting van Jezus’ wederkomst (3:3-4). De apostel Johannes waarschuwt in zijn brieven voor een afval die al heeft ingezet, voor het feit dat de mensen het woord niet langer zullen aanvaarden en Christus’ geboden zullen verwerpen (1 Johannes 2:3-4, 3:24, 4:4), maar vooral voor het feit dat mensen de ware natuur van Christus niet meer zullen aanvaarden, en zijn menselijkheid zullen gaan loochenen (1 Johannes 3:22-23, 4:1-3). Hij noemt de leraars die dat verkondigen valse profeten en antichristen. CONCLUSIE We kunnen hieruit dus besluiten dat volgens Jezus zelf en zijn apostelen de ware gemeente een kleine vervolgde minderheid zou zijn, dat de meerderheid van de gemeente zich zou ontwikkelen tot een afvallige gemeente, dat die afvallige gemeente zich zou afkeren van de ware leer, met als belangrijk kenmerk daarvan een vergoddelijking van Jezus, dat die afvallige gemeente een verbond zou aangaan met de heersende wereldse macht (zelf voortgekomen uit de daaraan voorafgaande heidense wereldmacht) en dat die combinatie de vervolger van de getrouwe gelovigen zou worden. Wat er fout ging in de loop der eeuwen Als je dat wilt toetsen aan de geschiedenis kun je een compleet boek schrijven over wat er fout gegaan is in de afgelopen 20 eeuwen, maar puntsgewijs komt het neer op het volgende: Blz. 3 van 9
De boodschap van het evangelie werd vergriekst De zuivere taal van de Schrift werd aangevuld met speculatief Grieks denken en bestaande Grieks-filosofische ideeën. Dit begon (blijkens de brieven van de apostelen) al aan het eind van de eerste eeuw). Zeker toen de scheiding tussen Jodendom en christendom zich definitief had voltrokken, begon typisch ‘Joods’ denken in een verdacht licht te komen staan en begon het OT buiten beeld te raken, en een nieuwe generatie van Grieks-denkende theologen propageerde nieuwe denkwijzen.
Introductie van het theologisch debat In de tweede eeuw begonnen theologen te discussiëren over zulke thema’s, die weliswaar niet als zodanig in de Schrift stonden, maar die berustten op intellectuele denkconstructies waarvan zij volhielden dat die op de Schrift gebaseerd waren. Het legde een grondslag voor de introductie van allerlei on-bijbelse opvattingen. Op termijn leidde het ook tot een verwaarlozing van de inbreng van het OT, omdat het NT als het enig belangrijke deel van de Bijbel werd beschouwd. Het aanwijzen van het christendom tot algemene staatsgodsdienst door Constantijn De verheffing van het christendom tot staatsgodsdienst door Constantijn de Grote verschafte de christenen vrijheid van vervolging, en de ‘gemeente’ was daarom maar al te bereid om dit verbond met ‘het beest’ aan te gaan. Maar het introduceerde tegelijkertijd allerlei heidens-religieuze opvattingen en praktijken die op termijn fataal zouden blijken voor een juist begrip van de Schrift. Het betekende o.a. de instelling van een priesterschap in het Nieuwe Verbond (waar het NT zelf niet over spreekt). Die priesters werden (en worden nog steeds) aangeduid met de naam ‘pontifex’, de aanduiding van de heidense Romeinse priesters (pontifex betekent bruggenbouwer, en herinnerde aan het economische belang van de brug over de Tiber, die met goddelijke verering werd omgeven). Enkele voorbeelden van de aanpassing van het geloof: De apostel Paulus schrijft: “Want zelf heb ik bij overlevering van de Here ontvangen, wat ik u weder overgegeven heb, dat de Here Jezus in de nacht, waarin Hij werd overgeleverd, een brood nam, de dankzegging uitsprak, het brak en zeide: Dit is mijn lichaam voor u, doet dit tot mijn gedachtenis. Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen was, en Hij zeide: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, doet dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis.” Brood en wijn dienden om het offer te gedenken dat Jezus gebracht heeft voor onze zonden, en het feit dat God zijn Zoon gegeven heeft als verzoening voor onze zonden. Het is hun gave aan ons. Maar in een officiële uitleg van hun geloof schrijft de kerk, die de hedendaagse opvolger is van de toenmalige universele kerk, over de mis: “… Daarna vindt de eigenlijke offerande plaats. De priester biedt God het brood en de wijn aan … Hij spreekt daarna in naam van heel de christenheid twee prachtige gebeden uit: Blz. 4 van 9
5.
“Aanvaardt, heilige Vader, almachtige eeuwige God, deze smetteloze offerande, die ik, Uw onwaardige dienaar, U opdraag, mijn levende en waarachtige God, voor mijn ontelbare zonden …” 6. “Wij offeren U, Heer, de kelk des heils en smeken Uw goedertierenheid: dat hij … tot heil van ons en van de gehele wereld, in zoete geur moge opstijgen.” Wat opvalt is dat een aanbod van Verlossing van God aan ons, en een offer van Christus voor onze zonden, is omgevormd tot een offer van ons aan God! En merk ook op dat de laatste, onderstreepte, woorden een echo zijn van een oud-testamentisch idee: Exodus 30:7-8 in combinatie met Psalm 141:2. We zien daarin het begin van een terugkeer tot de symboliek van het Oude Verbond. Ook was voortaan iedere burger van het Rijk verplicht christen: Constantijn tolereerde niet dat iemand zich daaraan onttrok, en de kerk begon te steunen op het werelds gezag dat dit hen verschafte. Dit bereidde de introductie voor van de volgende stap. Introductie van de fictie van de theocratie Na de val van het Romeinse Rijk berustte het gezag bij de kerk. De middeleeuwse kerk verklaarde vervolgens geheel West-Europa tot een theocratie, zoals die had bestaan onder het Oude Verbond. De kerkelijke ambtsdragers werden nu voorgesteld als bekleed met ‘goddelijk gezag’ en het kerkvolk was hun gehoorzaamheid verschuldigd. Allerlei bepalingen uit de Mozaïsche wet werden weer van toepassing verklaard ook op de gelovigen onder het Nieuwe Verbond, en allerlei OT terminologie werd her-ingevoerd. En wie zich niet schikte werd vervolgd. Opnieuw enkele voorbeelden: Jezus had gezegd: “Gij zult u niet rabbi [leraar] laten noemen; want een is uw Meester [n.l. leermeester] en gij zijt allen broeders. En gij zult op aarde niemand uw vader noemen, want een is uw Vader, Hij, die in de hemelen is. Laat u ook geen leidslieden noemen, want een is uw Leidsman, de Christus. Maar wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn” (Mattheus 23:8-11). Maar in de middeleeuwse kerk werd een hiërarchisch priesterschap ingesteld dat gediend wilde worden i.p.v. ‘aller dienaar’ te zijn; door hen gelijk te stellen met de priesters onder het Oude Verbond konden zij worden beschreven als Gods vertegenwoordigers op aarde. En zij dienden ‘vader’ genoemd te worden. De Opperpriester ( de ‘pontifex maximus’) werd de ‘heilige vader’, en werd benoemd tot de opvolger van Petrus, teneinde hem te kunnen bekleden met het goddelijk gezag van de hogepriester van het Oude Verbond. Omdat iedereen in West-Europa nu verplicht lid was van de ene universele kerk, was er geen behoefte meer aan een doop die een vrijwillige toetreding symboliseerde. In plaats daarvan kwam nu een doop die werd gezien als het tegenbeeld van de oud-testamentische besnijdenis. De onder het vorige punt genoemde schriftelijke cursus drukt dat als volgt uit: “De symboliek van het doopsel is in de loop der eeuwen wat veranderd om redenen van praktische aard. Vroeger werd de dopeling naar een bassin geleid … daarin ondergedompeld Blz. 5 van 9
en daaruit weer opgenomen. Dit verzinnebeelde treffend de mens, die sterft aan zijn zonde en begraven wordt (in Christus) om van alle zonden gereinigd weer in Christus op te staan.” Dit is een volkomen bijbels beeld, zie bijv. Paulus in Romeinen 6. Maar de brochure gaat verder: “Tegenwoordig giet men driemaal water over het hoofd van de dopeling, symbool van reiniging en hernieuwing.” Ook dat is weer een OT symboliek, zoals die werd toegepast door de Farizeeën voor hun bekeerlingen, en ook nog door Johannes de Doper. Maar van Paulus lezen we dat hij nieuwe gelovigen te Efeze vraagt: “Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: In de doop van Johannes. Maar Paulus zeide: Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus. En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus” (Handelingen 18:3-5). Over de kinderdoop zegt de brochure: “De rechtvaardiging van de kinderdoop is niet het sterkste stuk uit het formulier, begrijpelijk daar de Bijbel immers geen kinderdoop vermeldt; ze is gegrond op de analogie met de besnijdenis als verbondsteken. (de katholieke kerk steunt vooral op de Traditie sinds de aller oudste tijden).” De brochure zegt dit over de protestantse kinderdoop, maar past deze, zoals bekend, ook zelf toe. Het onthouden van de Schrift aan ‘leken’ De inmiddels Latijnse Bijbel was voor het gewone volk niet langer begrijpelijk en de kerk begon dat verder te cultiveren. Jezus had gezegd: “Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen. Wie Mij niet liefheeft bewaart mijn woorden niet; en het woord, dat gij hoort, is niet van Mij, maar van de Vader, die Mij gezonden heeft” (Johannes 14:23-24). Maar de kerk ontwikkelde de leer dat, op goddelijke beschikking, het leergezag berustte bij de kerkelijke ambtsdragers (een logisch uitvloeisel van het gelijkstellen van de positie van haar ‘priesters’ aan die van de priesters onder het Oude Verbond) en dat ‘leken’ niet in staat waren de Schrift te begrijpen en ook niet bevoegd waren om die uit te leggen, en dat zij daarom geen toegang dienden te hebben tot die Schrift. Dit was het begin van een 1000jarige periode zonder het geschreven Woord. Het ontstaan van een christelijk ‘erfgoed’ Doordat de geestelijkheid nu niet langer gecontroleerd kon (of zelfs maar mocht) worden aan de hand van het Woord, ontstond er allerlei leer die de kerk nuttig vond en waaraan niemand twijfelde. Die leer is vervolgens zozeer deel uit gaan maken van het christelijke denken, dat ook de Reformatie daaraan niet meer heeft getornd. Toen in de 16e eeuw de Schrift weer ‘terugveroverd’ was door het gewone volk, was die leer zozeer gaan behoren Blz. 6 van 9
tot het ‘christelijk erfgoed’ dat wie daar nog aan durfde te twijfelen (door terug te gaan tot de Schrift) ook voor de reformatoren gold als ketter, en ook door hen werd vervolgd. Dit bevestigde het gezag van zulke leer ook voor ‘bijbelgetrouwe’ christenen, en ook wie in onze tijd daarvan af durft te wijken geldt op zijn minst als sektariër. Aanpassing aan de atheïstische ideeën van de Verlichting De eeuw van ‘de Verlichting’ had weinig moeite om veel van de kerkelijke (maar in feite onbijbelse) ideeën te weerleggen. En in een wanhopige poging om modern en ‘bij de tijd’ te lijken hebben theologen vanaf de 19e eeuw daarop allerlei wel bijbelse leer overboord gegooid door de bijbelse boodschap te verklaren als van menselijke oorsprong, tot cultuurgebonden zienswijzen, of tot regelrechte geschiedvervalsing. Dat gaf hun bovendien de volle vrijheid om die boodschap te vervangen door eigen ideeën zonder dat ze ervan konden worden beschuldigd de Schrift te verdraaien. Wie nog durfde geloven in de wederkomst van Christus gold als een aanhanger van achterhaalde opvattingen. Alweer enkele voorbeelden: Grollenberg (katholiek theoloog), 1982: “Wij zijn met zijn allen juist bezig de Bijbel meer historisch te lezen en als zodanig te relativeren door zijn tijd en cultuurgebonden context” Kuitert (reformatorisch theoloog), 2002: “Het zijn de evangelisten die Jezus tot de Christus maken. De Christus der Schriften … Hebben ze er meer van gemaakt dan Jezus van zichzelf gedacht heeft of gezegd? Dat is wel zeker.” Nieuwe theologische debatten Op grond van de hiervóór genoemde ontwikkeling ontstonden bovendien allerlei speculatieve visies op ‘de leer van Christus’, aangepast aan de stromingen van de 20e eeuw, zoals het Marxisme, het feminisme, het humanisme, etc. CONCLUSIE Jezus en zijn apostelen hadden gewaarschuwd dat de gemeente van het NT een kleine vervolgde minderheid zou zijn in een afvallige of zelfs ‘ongelovige’ wereld. De NT gemeente was nooit bedoeld als een staatkundige eenheid, maar als een verzameling van verspreide groepen. Maar een meerderheid zou zich ontwikkelen tot een afvallige maar machtige gemeente, die zich zou afkeren van de ware leer. En het zou die afvallige gemeente (of althans haar gezagsdragers) zijn die de ware gemeente zou vervolgen. En kennis van de ware boodschap zou daardoor schaars worden. De geschiedenis heeft deze aangekondigde ontwikkeling vervolgens ook daadwerkelijk te zien gegeven, zoals we uiteraard ook zouden verwachten.
Blz. 7 van 9
Voor de keuze staan Als gelovige in deze tijd dien je je dan af te vragen: Is het dienen van God iets geworden van ‘elk voor zich’, of doe je dat nog steeds samen als gemeente? En als het nog steeds de bedoeling is dat als gemeente te doen (en dat was de conclusie van de voorafgaande studies): welke gemeente dan? Met andere woorden: wanneer er zoveel afdwaling is, hoe herken je dan nog de ware gemeente? Ook daarvoor geeft de Schrift echter aanwijzingen. We vinden in de Bijbel een aantal sleutelwoorden als kenmerken van de ware gelovigen en de ware gemeente. Die kunnen wij toepassen. Die sleutelwoorden zijn dan achtereenvolgens: Weinigen De Schrift wijst ons er nadrukkelijk op dat het ware geloof geen kenmerk zal zijn van de grote massa, maar van weinige getrouwen: bijv. Lukas 13:23-24, Mattheus 7:13-14, Lukas 17:34-36, Lukas 18:8. Woord/geboden bewaren Als kenmerk van de ware gelovige wordt met voortduring gemeld dat hij/zij Gods (of Jezus’) geboden bewaart en dat hij ‘het woord’ (n.l. van de Schrift) bewaart. Het komt er dus op aan de Schrift ernstig te nemen, en medegelovigen te zoeken die dat ook doen: bijv. Johannes 14:15, 1 Johannes 2:3-5, 1 Johannes 5:2-3, Openbaring 14:12, Openbaring 22:7. Waarheid Ook uitdrukkingen als ‘zich aan de waarheid houden’, de waarheid gehoorzamen, je niet van de waarheid afkeren, en de waarheid niet vervangen door de dwaling, wijzen ons erop dat wij ons aan de Schrift moeten houden en niet bezwijken voor menselijke leringen die daar niet mee in overeenstemming zijn, ook al zijn ze nog zo aanvaard onder de meerderheid, of onder gezaghebbende theologen. De wederkomst verwachten Als bijzonder kenmerk wordt nog vermeld dat de ware gelovige Christus’ komst blijft verwachten: bijv. Filipenzen 3:20, 1 Tessalonisenzen 1:9-10, Hebreeën 9:28, Openbaring 3:10. Getuigen Getuigen blijkt een van de opvallendste kenmerken te zijn. Vooral het boek Openbaring, Jezus’ laatste boodschap aan zijn volgelingen, waarin Hij hen bij uitstek waarschuwt voor de tijd die komen gaat, heeft talloze verzen met de woorden getuige, getuigenis, of getuigen. Kennelijk onderscheiden de ware gelovigen zich in het blijven getuigen, desnoods en indien nodig, tegen alle verdrukking in: Openbaring 1:2, 1:9, 2:13, 6:9, 11:3, 11:7, 12:11, 12:17, 17:6, 19:10, 20:4 en 22:20. Blz. 8 van 9
CONCLUSIE We moeten dus concluderen dat de ware gemeente door alle eeuwen heen herkenbaar is geweest aan een aantal duidelijk door de Bijbel genoemde kenmerken. En dat geldt ook nu nog. Want ook in deze tijd geldt nog steeds de opdracht die de apostel Paulus gaf aan de gelovigen te Filippi: “Doet alles zonder morren of bedenkingen, opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld, het woord des levens vasthoudende” (Filipenzen 2:14-16). En daarmee geldt ook voor ons de opdracht: “Mocht ik nog uitblijven, dan weet gij, hoe men zich behoort te gedragen in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament der waarheid” (1 Timotheus 3:15).
Blz. 9 van 9