Bestuivingscrisis ? Kees van Heemert
Geboren worden en doodgaan zijn onderdeel van het leven. Zo is dat bij mensen, dieren en ook bij bijen. Berichten over doodgaan krijgen vaak meer aandacht in de pers. Zo is het ook met bijenvolken die doodgaan, door welke oorzaak dan ook. Dit neemt niet weg dat er ook over de aanwas van bijenvolken wat valt te melden. Het aantal bijenvolken in de wereld en de honingproductie groeit nog steeds zoals blijkt uit de officiële gegevens van de FAO a. In Europa en de USA daarentegen blijft het aantal volken de laatste jaren stabiel. Door de vraag naar honing en bestuiving is te verwachten dat de groei van het aantal bijenvolken doorgaat. De honingproductie per volk is de afgelopen 50 jaar sterk toegenomen hetgeen een aanwijzing is dat de voedingstoestand voor de bijen en het imkerniveau verbetert. Ook de prijzen van honing en bestuiving nemen toe. Verwacht kan worden dat door marktwerking geen tekorten aan bestuivingsvolken zullen ontstaan. Meer bestuivingsonderzoek is nodig om betere gegevens te krijgen over nut en noodzaak van bestuiving door insecten. Inleiding Honingbijen zijn de afgelopen jaren veel in het wereldnieuws. Allereerst vanwege de berichten over abnormale sterfte van bijenvolken en ten tweede vanwege voorspelde tekorten aan bijenvolken voor de bestuiving. Het is bijzonder dat er slechts over de sterfte van de bijen gesproken wordt en niet over de aanwas van bijenvolken. Over de oorzaken van de bijensterfte, vooral in Europa is de discussie volop gaande9,13. Uit verschillende onderzoekingen blijkt dat varroa, in combinatie met virussen en mogelijk Nosema, de hoofdoorzaak is. Maar ook door slechte voeding van de bijen, de weersomstandigheden, slechte koninginnen en door bepaalde bestrijdingsmiddelen kunnen er verliezen optreden. In het kader van de projecten COLOSS (Prevention of COlonyLOSSes) en STEP (Status and Trends of European Pollinators) wordt uitgebreid onderzoek gedaan naar de oorzaken van de bijensterfte en de kritische aspecten betreffende de ecologie van bestuivende insecten en de risico’s van bestuivingstekorten voor gewassen en wilde planteng,12,13. Het is logisch om bij de berichten over sterfte van bijenvolken te denken aan mogelijke toekomstige mondiale tekorten aan bijenvolken. De UNEP (United Nations Environmental Program) bracht een rapport uit op basis van FAO gegevens over de toenemende behoefte aan bestuiving van gewassenc. Gekeken is naar de groei van het aantal gewassen van de afgelopen 50 jaar die bestuiving door insecten nodig hebben, in relatie tot het aantal bijenvolken. De conclusie van het UNEP rapport was dat het areaal van de gewassen dat insectenbestuiving nodig heeft zal verviervoudigen, maar dat de groei van het aantal bijenvolken, die de afgelopen 50 jaar 50 % was, dit niet zal bijhouden. Het areaal gewassen als aardappel, rijst, tarwe etc. dat geen bestuiving nodig heeft, verdubbelde in dezelfde periode. In een rapport van de Rabobank van 2010 wordt ook de verwachting uitgesproken dat door de snelle groei van een aantal gewassen in de wereld dat (commerciële) insectenbestuiving nodig heeft (1/3), veel meer bijen en andere bestuivers nodig zijn en dat de imkers en hun organisaties de grotere vraag niet kunnen bijhoudend . De landbouw in de wereld zou steeds meer van de honingbij afhankelijk worden, aldus dit rapport. Het is zinvol om naast de berichtgeving over de sterfte van bijenvolken, de officiële FAO gegevens over het aantal bijenvolken te bestuderen. Om een indruk van de juistheid van het aantal volken per land te krijgen is ook gekeken naar de honingproducties per regio en naar de producties per kast als indicatie voor de potentie van de bijenstapel voor de bestuiving. In dit artikel zal er ook gekeken worden of de prioriteiten bij het benutten van volken bij de bestuiving of bij de honingproductie ligt. Het belang van Apis cerana naast Apis mellifera in Azië zal ook worden bediscussieerd. Ingegaan zal worden op de marktwerking van vraag naar en aanbod van bijenvolken in de USA die bij onder andere de bloei van de amandel worden ingezet, een must om tot vruchtzetting te komen. Aangenomen mag worden dat het marktmechanisme zoals dat voor de bestuiving van amandel functioneert ook zijn werking heeft bij andere teelten waar honingbijen voor de bestuiving van belang zijn. Niet onbelangrijk is om aan te geven 1
dat de groei van de bijenvolken mondiaal, en vooral in landen als China met lage lonen, voor een groot deel het gevolg is van de vraag naar honing eerder dan de vraag naar bestuiving1. Verder wordt in de rapporten aangegeven dat veel gewassen voor hun productie in meer of mindere mate van insectenbestuiving afhankelijk zijn. Later in dit artikel wordt aangegeven dat een kritische analyse van de literatuur waar naar verwezen wordt nodig is. Ook is de rol van andere bestuivers dan de honingbij van belang, en ‘het feit’ dat ze elkaar kunnen ondersteunen. Aantal bijenvolken Vanaf het jaar 1961 zijn de gegevens over het aantal bijenvolken in kasten en de hoeveelheid geproduceerde honing over de gehele wereld door de FAO, zo goed als mogelijk was, bijgehouden. De informatie van ieder land wordt elk jaar opgevraagd bij de verschillende overheden of bijenhoudersorganisaties van de landen (194 landen in 2012). In het geval er geen gegevens worden ontvangen wordt er geen getal vermeld in de FAO statistieken of indien mogelijk dan wordt er een schatting gemaakt. Zoals door Aizen en Harder is beschreven is er bijvoorbeeld in de tijd dat het voormalige Oostblok uit elkaar viel veel informatie onvolledig of verkeerd doorgegeven aan de FAO1. Maar ook voor Europa en in het bijzonder voor de 27 landen van de EU komen de getallen niet altijd overeen met de gegevens van de FAO. De aantallen bijenvolken in 2010 volgens de EU-telling (13.985.000) zijn gebaseerd op een opgave die door de verschillende lidstaten is gedaan in het kader van een EU-subsidie. De FAO registreerde daarentegen 11.210.135 volken voor de 27 EU landen. Dit grote verschil van 2.774.865 volken zou te verklaren zijn omdat de EU landen vanwege een te verwachte subsidie een hogere opgave van het aantal bijenvolken hebben gedaanb. Opvallend is dat bij de FAOgegevens al jaren geen gegevens over bijenvolken en honing in Nederland terug te vinden zijn, maar voor Groenland met 15 bijenvolken weer wel. Recente informatie voor Nederland wordt vermeld in een verslag van de monitor wintersterfte van 2010 van de NCB14. De schatting in deze monitor komt op 7000 actieve imkers en die hadden op 1 april 2010 ongeveer gemiddeld 10-12 volken per imker, wat neerkomt op ongeveer 80.000 volken, gelijk aan de opgave voor de EU. Het moment dat de tellingen gedaan worden is niet onbelangrijk. Als je de volken in de zomer telt, na het maken van kunstzwermen, dan heb je een hoger aantal dan wanneer je in het najaar na het verenigen de volken telt. Dat kan 100 % verschil uitmaken. Of er een peildatum voor de tellingen van de FAO is, is niet bekend. Figuur 1 geeft een overzicht van het aantal (kast)volken voor drie belangrijke gebieden: Europa (totaal), USA en China en het totaal van de wereld. Deze drie regio’s zijn gekozen omdat dit de gebieden zijn waar veel bijenvolken voorkomen en waar veel informatie bestaat over bestuiving, honingproductie, bijenziekten en sterfte van bijenvolken9. Van een groot land als India zijn er pas vanaf 2006 gegevens bekend, dus die regio wordt hier niet behandeld. In figuur 1 is een overzicht gegeven voor 6 jaren met tussenpozen van ongeveer 10 jaren gerekend vanaf 1961, bij het begin van de FAO tellingen, 1970, 1980, 1990, 2000, en 2010. Europa. Vanaf 1961 bleef het aantal bijenvolken in Europa redelijk gelijk tot aan 1990. Daarna is vanaf 1990 waarschijnlijk vooral door de varroa, die toen al in de meeste Europese landen (inclusief de Russische Federatie en Oekraïne) voorkwam, het aantal volken gedaald. Een ander oorzaak voor de afname van het aantal volken is de afname van het aantal imkers vanwege het beëindigen van het imkervak vanwege de hogere leeftijd. Vanaf 1990 is er enige afname in de centraal Europese landen vastgesteld en enige toename in de mediterrane landen, maar per saldo zijn er relatief weinig nieuwe imkers bijgekomen13. Vanaf 2000 tot 2010 schommelde het aantal volken in Europa tussen de 15.500.000 en 16.500.000 volken. In het laatste jaar van de FAO statistiek, van 2009 naar 2010, is er zelfs weer een toename van ruim 150.000 volken vastgesteld. Maar te verwachten is dat dit aantal blijft schommelen om de 16 miljoen volken. USA Voor de USA is er vanaf 1961 een daling geweest van 5.514.000 naar 2.684.000 volken in 2010. Een halvering in 50 jaar tijd. De redenen zijn vooral de lage honingprijs en de hogere leeftijd van de 2
imkers. Verder neemt het aantal hobbyimkers af en het aantal professionele imkers met meer dan 350 volken neemt relatief het minste af 4. Opvallend is dat de daling vanaf 2000 minder snel verloopt en vanaf 2006 is het aantal volken ongeveer gelijk gebleven ondanks de vele berichten over CCD , varroa, virussen en bestrijdingsmiddelen. Uit de FAO-gegevens van 2010 blijkt dat er vergeleken met 2009 weer een toename van bijna 200.000 volken was. Een onduidelijke factor voor een land als de USA is hoeveel koninginnen en of pakketbijen er jaarlijks worden ingevoerd. Dit kunnen grote aantallen zijn en ze compenseren op deze manier de terugval van het aantal volken door ziekten etc. China In China groeit het aantal volken nog steeds en dat lijkt nog een tijd zo door te kunnen gaan. In de periode van 1990 tot 2000 was er even een kleine terugval, maar niet duidelijk is of dit, net zoals in Europa in die periode, deels door de varroa kwam of omdat er minder imkers en / of minder volken per imker waren. Ook kan de statistische betrouwbaarheid een rol gespeeld hebben, omdat voor zo’n groot land een waarheidsgetrouwe weergave van het aantal volken, 8.777.150, moeilijk is. Een ander aspect bij het aantal bijenvolken in dit Aziatische gebied is het voorkomen van verschillende Apis soorten. De belangrijkste soort die naast de westerse bij A. mellifera voorkomt is de Aziatische bij A.cerana die ook in kasten gehouden wordt. Omdat de kastaantallen van deze beide soorten door de FAO worden opgeteld (pers. info.) kan er een vertekend beeld ontstaan. In een publicatie van Zheng et al. werd geschat dat er in China in 2009 ongeveer 5.000.000 A. mellifera volken en 3.700.000 A. cerana volken waren15. Vooral in het tropische Aziatische gebied ten noorden van en in de Himalaya (provincie Yunnan), zijn er veel Apis cerana volken die in kasten gehouden worden, maar ook in korven of ronde kleipotten met losse bouw op boerenerven of in het wild in holle bomen. Ook zullen er Apis mellifera volken in het wild als zwerm kunnen overleven, zolang de aanwezige varroa ze niet uitroeit. Over de soorten Apis dorsata en Apis florea zijn weinig cijfers bekend maar locaal is de honingproductie wel van belang. Ook op basis van de honingproductie per volk in China (zie verder) kan worden aangenomen dat er in feite meer bijenvolken zijn, al of niet in kasten, dan aangegeven. Wereld Vanaf 1961-2010 is de bijenstapel mondiaal gegroeid met 50 %. Dit ondanks de sterfte en afname van bijenvolken gedurende de laatste 50 jaar in Europa en N-Amerika. Deze groei verliep lineair tot ongeveer 1990. In de periode van 1990 tot 2000 is het aantal volken nauwelijks gegroeid. Zoals boven aangegeven is dit te verklaren door onder andere de invloed van varroa. Maar vanaf 2000 groeit het aantal bijenvolken op de wereld weer en vanaf 2009 tot 2010 was er zelfs een toename met 785.326 volken (1.2 %). Honingproductie In Figuur 2 wordt de honingproductie van de drie genoemde regio’s en de totale wereldproductie getoond in eenheden van 1000 kg ( MT). Wat in de discussies over de groei en het belang van bijenvolken te weinig aandacht krijgt is het verband tussen de honingproductie per land en het aantal bijenvolken. Je zou in eerste instantie verwachten dat er bij de genoemde problemen met de sterfte van bijenvolken waarover gesproken wordt er ook een probleem met de honingproductie zou zijn. Echter het blijkt dat de wereldproductie van honing vanaf 1961 tot 2010 sneller groeit dan het aantal volken. Voor Europa geldt dat de honingproductie van 2000 tot 2010 gemiddeld iets is toegenomen bij een gelijkblijvend aantal volken. Wat opvalt voor de U.S.A. is dat in die periode minder honing is geproduceerd bij een gelijkblijvend aantal volken. Mogelijk komt dit omdat er meer volken voor de bestuiving zijn ingezet. In China blijft de groei in de productie al 50 jaar doorgaan. Hetzelfde blijkt ook op te gaan voor de honingproducties van andere grote honingproducenten zoals Argentinië, Turkije en Oekraïne. Een ander interessant aspect is de honingproductie per volk. In de afgelopen 50 jaar is in genoemde regio’s de honingproductie per volk duidelijk toegenomen. In Europa van 13.2 kg per volk naar 22.4 ; in de U.S.A. van 22.5 naar 29.7; in China van 15.9 naar 45.3 en voor gehele wereld van 15.4 naar 23.3 kg honing per volk. Deze getallen zeggen zowel iets over de voedingssituatie van de bijenvolken als ook over de kwaliteit van de bijenhouders in de afgelopen decennia. Wat de voeding van
3
de bijen betreft kan verondersteld worden dat er wat de dracht betreft blijkbaar voldoende voedsel en zelfs meer dan vroeger is, hetgeen resulteert in een hogere honingproductie per volk. Dat er in de afgelopen decennia meer gereisd werd, vooral door grotere imkers, speelt hierbij zeker ook een rol. Door de grotere mobiliteit in veel landen is het reizen met volken met (vracht)auto’s sowieso sterk toegenomen waardoor men met de volken naar een dracht toe kan gaan of naar een teler voor de gewasbestuiving. Overigens moet er voor de bestuiving vaak verder gereisd worden, hetgeen kostenverhogend is. De groei van de honingproductie per volk in de U.S.A. is beperkt vergeleken met de groei in Europa, maar was al op een hoger niveau in 1961. Dat kan te maken hebben met het kwaliteitsniveau van de imkerij die in het begin van de FAO registratie hoger was. Honingbijen worden al langer commercieel benut dan in vele andere landen en er is een lange traditie van de imkerij. Daberkov et al. (2009) concludeerden dat de afname van bijenvolken vooral onder de kleinere imkers (minder dan 300 volken) plaatsvond en relatief minder onder de grotere imkers met meer dan 300 volken4. Het resultaat hiervan is dat er meer bedrijfsmatig bijen worden gehouden. Ook de grotere vraag naar bijenvolken voor de bestuiving heeft de noodzaak tot goed imkeren bevorderd. Verder zal selectie, bewust en onbewust, aan een betere bijenteelt hebben bijgedragen. Of het voorkomen van de ‘Africanised bee’ invloed heeft gehad is niet duidelijk. Het heeft de imkers in het zuiden van de USA wel gedwongen om consequent het nieuwe seizoen met raszuivere koninginnen geïmporteerd uit het buitenland te beginnen. Wat de honingproductie in China betreft zien we een relatief grote toename. In 2010 produceerde China 26 % van de wereldproductie en exporteerde hiervan ongeveer eenderde, terwijl dat in 1961 nog slechts 8% was. Overigens vanwege de kwaliteit wordt Chinese honing in Europa en de USA regelmatig geweerd. Ook de toename van de productie per volk tot 45.3 kg/kast in 2010 is opvallend, zeker als we dit cijfer vergelijken met de cijfers van andere grote honingproducenten in dezelfde periode: Turkije 14.5 kg/kast, Argentinië 19.9 kg/kast en Mexico 30.22 kg/kast. Er zijn daar twee mogelijke verklaringen voor. Allereerst kan het totale aantal volken in China onderschat zijn of de honingopbrengsten zijn overschat. Dit laatste kan mogelijk verklaard worden als de opbrengsten van de ceranahoning van volkjes die niet in kasten bij de kleine boeren gehouden worden bij de honingopbrengsten van de mellifera- en de ceranakastvolken worden opgeteld. Dit laatste aandeel kan een aanzienlijke bijdrage geven aan de totale hoeveelheid honing ook al produceren ceranavolken minder honing per volk, 5-10 kg per volk, dan melliferavolken die 23.3 kg per volk, wereldgemiddelde in 2010, produceren. Voor Nederland zijn er geen andere gegevens dan die van de hierboven genoemde monitor wintersterfte van 2010. Geschat werd dat er bijna 80.000 bijenvolken zijn met een oogst van 1422 ton honing: 17.8 kg per volk14. Hoger dan de 10 kg per volk die in de jaren tachtig als een gemiddelde gold. Honingprijs Het CBI (Center for the promotion of imports from developing countries) heeft de gegevens verzameld van de import van honing in de EU. De prijzen fluctueerden sterk in de periode vanaf 2003 to 2009 e. De belangrijkste oorzaken voor prijsschommelingen zijn vaak het weer (koude en/of droogte), de invoerverboden en bijenziekten. In 2003 bijvoorbeeld waren de prijzen in de EU hoog, gemiddeld 2.5 €/kg voor honing uit Argentinië, een belangrijke leverancier. Dit was vooral vanwege het verbod op import van Chinese honing die niet voldeed aan de kwaliteitseisen (o.a. vanwege antibiotica). Daarna nam in 2004 de vraag af en het aanbod toe en zakte de prijs die vervolgens weer toenam mede door het verbod op import uit Argentinië vanwege o.a. witwaspraktijken, hetgeen nu ook veel met Chinese honing gebeurt. In 2009 waren de ‘cif’ prijzen (productieprijs+transport+verzekering) voor Argentijnse en Mexicaanse honing weer op het niveau van 2003: 2.3 €/kg. Voor Duitsland, een van de belangrijke honingproducerende landen met daarbij veel import en export van buitenlandse honing, geeft de FAO productieprijzen die langzaam omhoog lopen van 5.8 €/kg in 1991 tot 7.3 €/kg in 2009. Voor de omrekening is een wisselkoers van 1.3 $ voor 1 € gebruikt en de vermelde prijzen zijn nominale prijzen. In de USA worden de officiële gegevens over honingprijzen vanaf 1991 bijgehouden en met een aantal schommelingen is de prijs van 1991 van 0.87 naar 2.5 €/kg in 2009 gegaana,h. Wat de prijs van de geproduceerde honing in China betreft toont de FAO getallen dat in 1991
4
de prijs in China van 0.5 €/kg tot 1.4 €/kg in 2009 omhoog ging. Nog steeds een scherpe prijs die voor de meeste imkers uit andere landen zeer concurrerend is. Omdat de consumptie van honing wereldwijd toeneemt, zoals ook het industriële gebruik, blijft de vraag naar honing toenemen. Er is een toenemende interesse in biologische honing als luxe en duurzaam product, zoals dat ook geldt voor wijn, thee en koffie. Het blijkt dat in tijden van economische crisis dit een trend is. De honingmarkt en de prijzen blijven voorlopig nog in beweging en stijgen per saldo omdat de grote exporterende landen niet aan de eisen van importerende landen kunnen voldoen wat betreft bewijs van origine van het productieland en de afwezigheid van Pyrrolizidine-alkaloïden, genetisch gemanipuleerde organismen, antibiotica en toegevoegde rijstsuikers. Ook het optreden van bovennormale sterfte van bijenvolken werkt prijsverhogend. Een belangrijke ontwikkeling op wereldschaal waarmee rekening gehouden zal moeten worden is de omschakeling van de teelt van luzerne naar de teelt van soja voor eiwitproductie of de teelt van mais voor bio-energie. In verband hiermee vinden in Argentinië en Brazilië momenteel grote veranderingen plaats wat betreft de gewaskeuze11. Door afname van de teelt van luzerne, witte klaver en zonnebloem zullen de prijzen van honing op de wereldmarkt stijgen hetgeen een stimulans zal zijn voor imkers elders om meer volken te gaan houden die daarmee ook in te zetten zijn voor de bestuiving. Over de productie van bijenwas en de wasprijzen zijn er ook bij de FAO, weinig gegevens te vinden. Was wordt in een aantal landen in Afrika en in Argentinië voor de export ingezameld maar in veel landen verdwijnt een groot deel van de was. Enige indicatie over de hoeveelheid geproduceerde was in relatie tot het aantal bijenvolken is helaas niet uit de statistieken te halen. De prijzen van bijenwas die bekend zijn geven aan dat deze prijzen, net als die van honing, een stijgende lijn laten zien. Hetzelfde geldt voor de productie van koninginnengelei en bijengif, maar de economische waarde van deze bijenproducten valt in het niet bij honing en bestuiving. Bestuiving: markt en prijs Een van de redenen om dit artikel samen te stellen is om commentaar te geven op de uitspraak dat er in de toekomst een tekort aan bestuivingsvolken in de wereld kan ontstaan. Tot nu toe is er weinig informatie bekend over problemen met de levering van bestuivingsvolken. Een uitzonderlijk bericht in dit verband is dat gewassen in Zuid-China met de hand bestoven moeten worden omdat er geen bijenvolken meer zouden zijn door het gebruik van pesticidenj. De werkelijke situatie is dat er door de introductie van nieuwe perenrassen met een bloeitijd die niet gelijk is aan die van de bestaande bestuiverrassen de honingbijen niet in te zetten zijn en daarom met de hand bestoven moeten worden. De locale bijenhouders die hun volken niet meer inzetten voor de bestuiving haalden hun volken aldaar tenslotte weg vanwege het gebruik van pesticiden in de perenteelt. Opmerkelijk is dat bovenstaand verhaal zo stellig in het eerder genoemde Rabobankrapport over de honingbij wordt gemeldd. In Nederland is het voor de buitenteelten nauwelijks een probleem om bijenvolken te huren hetgeen ook wel blijkt uit de matige groei van de bestuivingsprijzen. Voor het grootfruit in Noord-Holland worden tegen lagere prijzen regelmatig volken uit Noord-Brabant gehuurd die vaak ook nog een week verder zijn in hun ontwikkeling. Voor enkele binnenteelten is er door de komst van commerciële hommelvolken 30 jaar geleden een nieuwe situatie ontstaan waardoor er een alternatief voor honingbijen is gekomen. Ook voor buitenteelten worden tegenwoordig hommelvolken voor de bestuiving gehuurd al of niet in combinatie met bijenvolken. Sommige perentelers die al voor de bloei een contract voor de afname van de oogst hebben, beschouwen de huur van bijenvolken als een soort verzekeringspremie niet zozeer voor de kilogrammen als wel voor de vorm van de peer. Om een idee te krijgen over de marktwerking bij de bestuiving, geeft de situatie van de amandelteelt in de USA een goed inzicht. Al vele decennia worden bijenvolken, vooral in Californië, op commerciële basis in het vroege voorjaar voor de bestuiving van de amandelbomen ingezet. Zonder bijen is de vruchtzetting gering en de prijs van de geoogste amandel is zodanig dat de amandeltelers een hoge prijs willen betalen voor de volken die worden gehuurd10. Het areaal met amandelbomen groeit nog steeds en voor 2012 wordt verwacht dat dit 320.000 ha zal zijnf. Hiervoor zullen 2 miljoen bijenvolken, 75% van alle volken
5
in de USA, nodig zijn uitgaande van een gemiddelde van 6.25 volken per ha. Door de marktwerking stijgt de prijs per volk nog steeds i. In 1995 was de prijs per volk 30 €, in 2006: 108 € en in 2011 was die al 153 €. De markt van bestuivingsvolken voor de amandel is een heel grillige omdat elk voorjaar afgewacht moet worden hoeveel volken er gehuurd moeten worden. De telers wachten vaak tot op het laatst met het tekenen van een contract met de imker. Dit heeft een direct effect op de bestuivingsprijs en het bepaalt ook de verdere plannen van de imkers voor het gebruik van de volken voor de honingproductie. Op de bonnefooi naar de amandelboomgaarden gaan, vaak duizenden km’s reizen, is risicovol omdat afname dan niet gegarandeerd is. Daarbij komt dat de teler soms de kosten wil drukken door 4-5 volken per ha in plaats van gemiddeld 6.5 volk per ha te huren. Na de inzet van volken voor de amandelteelt worden bijen, in volgorde, voor de kers, pruim, avocado, appel, luzerne, watermeloen en zonnebloemen ingezet. De bestuivingsprijzen liggen voor pruim en kers iets onder het niveau van de amandel en voor de appel weer veel lager 3,i. Zo gaan imkers met hun volken soms wel naar 5 teelten achter elkaar om te bestuiven. Honingopbrengst is daarbij niet het doel. Voor de amandel al helemaal niet vanwege de nare smaak van de honing. Wat de inkomsten van de imker betreft komt het meeste (60%) van de bestuiving en van deze bestuivingsinkomsten komt 90 % van de amandel. De gemiddelde honingopbrengst van een bijenvolk in 2010 was 74.3 € per volk, een groot verschil met de 153 € per volk voor de amandelbestuiving. Het is duidelijk dat de kosten voor de bestrijding van varroa, Amerikaans vuilbroed en Nosema een prijsverhogend effect hebben op de kostprijs van de bijenvolken, hetgeen weer zijn effect heeft op de vraagprijs van de bestuivingsvolken. Ook het extra voeren met suiker, de hogere transportkosten en de hogere prijzen van geïmporteerde koninginnen en pakketbijen (‘package bees’) bepalen de bedrijfskosten van de imker. De prijs van een koningin was tot 2004: 7-10 € en is in 2012 ongeveer 25 €, terwijl de prijs voor een ‘package’ 40 € in 2004 was en in 2012: 70 €3. In Nederland is de bestuivingsprijs voor buitenteelten anno 2011 ongeveer 60 € per 3 weken en voor Duitsland gelden vergelijkbare prijzen. De transportkosten van de volken vallen hier buiten. Tot slot moet het belang van andere bestuivende insecten als hommels en solitaire bijen die geteeld worden, in zoverre die beschikbaar zijn, niet onderschat worden. Niet alleen voor de kasteelten, maar ook voor andere teelten zullen deze insecten in de toekomst een grote rol kunnen spelen, eventueel als aanvulling bij bepaalde teelten of omdat ze voor sommige teelten betere bestuivers zijn dan honingbijen. Hoe afhankelijk zijn gewassen van honingbijen ? Hiervoor is besproken hoe het staat met de beschikbaarheid van bijenvolken voor de bestuiving. Direct in verband daarmee kan de vraag gesteld worden hoe het zit met de noodzaak van bestuiving bij de verschillende gewassen. Of met andere woorden hoe is het met de economische vraag en aanbod. In veel publicaties over het belang van bestuivers wordt genoemd dat ongeveer eenderde van de voedingsgewassen voor een kleiner of groter deel afhankelijk zijn van insecten2,7,8. Opvallend is dat er veel naar elkaar verwezen wordt wat betreft de afhankelijkheid van de gewassen van honingbijen. Naar het overzicht van Klein et al. met actuele informatie wordt het meest verwezen8. Voor de meest bekende gewassen wordt in deze lijst een beoordeling gegeven voor de afhankelijkheid van bestuiving door dieren, vooral honingbijen. De indeling bestaat uit 5 categoriën van zeer belangrijk tot onbelangrijk. Veel informatie is afkomstig van publicaties van onderzoek waarbij er vaak alleen maar waarnemingen van bloembezoek zijn gedaan. Nauwkeurige informatie op basis van proeven met planten in een kooi, met of zonder bijen, is vaak afwezig. Door zulk onderzoek kan het aandeel van bijenbestuiving en windbestuiving beter ingeschat worden. Dit soort onderzoek in kooien is vaak duur en de proeven moeten goed opgezet worden om het effect van wind te kennen en er moet rekening worden gehouden met het andere microklimaat in de kooien. Niet onbelangrijk is te vermelden dat bij een aantal typen gewassen door plantenveredeling zelfbestuivende rassen zijn ontwikkeld. Voor de amandel is er door veredeling een zelfbestuivend type ontwikkeld dat binnenkort geïntroduceerd zal worden. Een andere ontwikkeling die letterlijk vruchten afwerpt is de selectie van parthenocarpe meloenen. De vruchten van deze gewassen hebben net als de Nederlandse komkommers geen zaad meer, omdat voor de vruchtzetting bestuiving niet
6
meer nodig is. De omgekeerde wereld is het bij de teelt van pitloze mandarijnen waarbij de aanwezigheid van bijen ongewenst is omdat er dan zaden in de vruchten komen. Het is te voorzien dat door de moderne veredelingstechnieken typen gewassen zullen ontstaan die geen of minder bestuiving nodig hebben. Voor de bestuivingsimkers verdwijnt er dan een markt voor de betreffende gewassen. Ook op basis van de bestuivingspraktijk kan vastgesteld worden dat de hardheid van de statistieken soms twijfels oproept. Bijvoorbeeld in Nederland wordt er voor het plaatsen van bijen bij het koolzaad niet betaald. Dit wil niet zeggen dat de bijen geen opbrengstverhoging geven, maar blijkbaar ziet de teler geen opbrengstvermeerdering of betere kwaliteit optreden. Voor de teelt van karwij in Nederland geldt hetzelfde. Volgens de lijst van Klein et al. zou er bij dit gewas zonder bijenbestuiving 10-40% opbrengstreductie zijn en bij de teelt van bijvoorbeeld koriander 40-90% reductie. En toch is er blijkbaar voldoende opbrengst bij deze gewassen waar meestal geen bijenvolken bij gezet worden8. Een belangrijk punt van kritiek op de gepubliceerde getallen over de relatie tussen gewasopbrengsten en bijen is het feit dat er een optelling plaatsvindt van alle gewassen die voor een gedeelte of volledig door bijen bestoven worden. Zo komt er een getal boven tafel dat 84 % van de gewassen in Europa van bijen afhankelijk is, hetgeen beleidsmakers meteen vertalen met de uitspraak dat bij het wegvallen van bijenvolken de voedselproductie in gevaar komt8,12. Meer informatie is nodig niet alleen over het aandeel windbestuiving, maar ook over de bijdrage van de wilde insectenfauna. Bij appelbloei is door recent onderzoek van Reemer en Kleijn aangetoond dat er in de Betuwe meer solitaire bijen dan honingbijen op de appelbloesem werden geteldk. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen of dit ook voor andere gebieden geldt. ‘Misschien wisten de appeltelers die geen bijen huren dit al’. Onderzoek bij boekweit toonde aan dat naast honingbijen zweefvliegen een belangrijke rol spelen. De voorgaande voorbeelden tonen aan dat alle aandacht voor het behoud van bio-diversiteit van belang is om de potentie aan natuurlijke bestuivers ook voor de cultuurgewassen in stand te houden. En omgekeerd is door de commerciële teelt van zonnebloemen de locale insectenfauna geholpen met extra stuifmeel en nectar. Opvallend is dat minder vaak over kwaliteitsverbetering gesproken wordt zoals de vorm bij de peer die bij goede bestuiving beter van vorm is zonder dat er sprake is van opbrengstverhoging5. Tot slot zien we dat de massakweek van solitaire bijen en hommels zich ook internationaal ontwikkelt met het oog op de inzet voor bestuiving. Voor amandel wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan de kweek van solitaire bijen ‘Blue orchard bees’7. De teelt van hommelvolken, een ontwikkeling die 30 jaar geleden begon, heeft nu ook voet aan de grond in China gekregen waarmee een nieuwe fase is aangebroken waardoor commerciële bestuiving van gewassen met hommels mogelijk wordt. Bestuivingscrisis? In de afgelopen halve eeuw verdubbelde zich de agrarische productie van gewassen zoals tarwe, rijst, aardappel etc., die niet van bestuiving afhankelijk zijn. Maar de teelt van gewassen die ondermeer bijen voor de bestuiving nodig hebben, om fruit, groenten en zaden te produceren, verviervoudigde in die periode. Voor de toekomst vraagt het mogelijke tekort aan bestuivende bijen om bijzondere aandacht in verband met het economische belang van de agrarische productie en het wereldvoedselvraagstuk. Daarom is het belangrijk om zowel te kijken naar de vraagkant, hoeveel bestuiving is er nodig, als naar de aanbodskant van hoeveel bestuivende insecten zijn er beschikbaar. Bestuiving met bijenvolken kan gezien worden als een economische activiteit waarop ook het marktmechanisme van toepassing is. Er is uiteengezet dat ondanks de berichten over een ‘bestuivingscrisis’ er op basis van informatie van o.a. de FAO geen aanwijzingen zijn dat er momenteel tekorten aan bijenvolken zijn. Er is mondiaal een verdere groei van het aantal bijenvolken te verwachten en ook de hogere honingproductie per volk geeft aan dat de volken meer potentie hebben hetgeen goed is voor de bestuivingsarbeid van de bijen. Zoals Aizen en Harder ook al aangaven is de vraag naar bestuivingsvolken de drijvende kracht geweest voor de groei van het aantal bijenvolken, in Europa en de U.S.A., vooral ook vanwege de stijgende bestuivingsprijs. De toegenomen vraag naar honing speelde ook mee, maar meer voor honinglanden als China, Argentinië e.d.1. Maar ook in China en andere landen waar in de toekomst veel gewassen met bestuivingsbehoefte verbouwd zullen worden, ook voor de Europese en Amerikaanse markt, zullen de imkers switchen naar
7
bestuiving als de inkomsten daarvan opwegen tegen de inkomsten van de honing. In landen als Argentinië en Brazilië zien we een ontwikkeling waarbij door overschakeling naar de teelt van soja en mais voor respectievelijk diervoeder en bio-energie, de honingproductie van o.a. zonnebloem, luzerne en witte klaver in de knel kan komen. Dit zal de prijs van honing opdrijven en de productie in andere landen zal er door toenemen, want de honingmarkt is een wereldmarkt. De hierboven geleverde informatie geeft hopelijk een beeld voor de toekomst van het gebruik van de honingbij voor bestuivingsdoeleinden en de productie van honing. Er is weinig reden voor een doemscenario, hetgeen niet wegneemt dat verder onderzoek aan bijenziekten, bestrijdingsmiddelen en andere serieuze bedreigingen van de bijenhouderij van groot belang blijft. Evenzeer is de vraag belangrijk in hoeverre de locale insectenfauna in de omgeving van gewassen een rol bij de bestuiving kan blijven spelen. In dit verband is onderzoek betreffende de verminderde biodiversiteit belangrijk. Dit vanwege de bestuiving van de vele plantensoorten in de natuur en de geteelde voedingsgewassen en vanwege de dracht voor bijen in het algemeen. Literatuur: 1. Aizen, M., A. and Harder, L.D. 2009. The global stock of domesticated honey bees is growing slower than agricultural demand for pollination; and Supplemental data. Current Biology 19:915-918. 2. An, J.D. and Chen,W.F. 2011. Economic value of insect pollination for fruits and vegetables in China. Acta Entomologica Sinica 54,4:443-450. 3. Burgett, M., Daberkov, S., Rucker, R. and Thurman, W. 2010. U.S. pollination markets: Recent changes and historical perspective. Am. Bee Journal 150,1:35-41. 4. Daberkov, S., Rucker, R., Thurman, W. and Burgett, M. 2009. U.S.honey markets: Recent changes and historical perspective. Am. Bee Journal 149,12:1125-1128. 5. Garibaldi, L., A., Aizen, M.A., Klein, A.M., Cunningham, S.A. and Harder, L.D. 2011. Global growth and stability of agricultural yield decrease with pollinator dependence. Proc Natl. Acad Sci. 108(14): 5909–5914. 6. Ghazoul, J. and Koh, L.P. 2010. Food security not (yet) threatened by declining pollination. Frontiers in ecology and environment 8(1): 9-10. 7. Hayes, J. 2010. Global honey bee decline and its effects on agricultural production. Am. Bee Journal 150(9):853-855. 8. Klein, A.-M., Vaissie`re,B.E., Cane,J.H., Steffan-Dewenter,I., Cunningham,S.A., Kremen,C. and Tscharntke,T. 2007. Importance of pollinators in changing landscapes for world crops. Proc. R. Soc. B 274:303–313. See data supplement. 9. Neumann, P. and Carreck, N.L. 2010. Honey bee colony losses. Journal of Apicultural Research 49(1): 1-6. 10. Oliver,R. 2012. 2012 Almond pollination update. Am. Bee Journal 152,4:315-322. 11. Phipps, R. 2011.International honey market. Am. Bee Journal 151,8:733-735. 12. Potts, S.G. et al. 2011. Developing European conservation and mitigation tools for pollination services: approaches of the STEP (Status and Trends of European Pollinators) project. Journal of Apicultural Research 50(2): 152-164. 13. Potts, S.G., Roberts, S.P.M., Dean, R., Marris,G., Brown, M.A., Jones,R., Neumann, P. and Settele, J. 2010. Declines of managed honey bees and beekeepers in Europe Journal of Apicultural Research 49(1): 15-22. 14. Zee, M van der, 2010. Site: www.beemonitoring.org 15. Zheng, H.Q., Wei, W.T. and Hu, F.L. 2011. Beekeeping industry in China. Beeworld 88,2:41-44.
Literature / reports on sites: a. http://faostat.fao.org/site/573/DesktopDefault.aspx?PageID=573#ancor
8
b. http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/10/1121&format=HTML&aged=0&languag e=NL&guiLanguage=en c. Kluser, S. 2010; http://www.unep.org/dewa/Portals/67/pdf/Global_Bee_Colony_Disorder_and_Threats_insect_pollinators. pdf 2011. 16 pp. d. The plight of the honeybee. Rabobank industry note 252-2011. 4pp. https://www.pressroomrabobank.com/publications/food__agri/rabobank_report_the_plight_of_the_honey _bee.html e. http://www.fepat.org.ar/files/eventos/759630.pdf f. http://aic.ucdavis.edu/research/bee-conomics-1.pdf g. http://coloss.org/ h. http://www.honey.com/nhb/industry/industry-statistics/ i. http://coststudies.ucdavis.edu/ j. http://www.beewatchers.com/2010/02/why-not-just-bring-in-more-bees.html k. http://www.bij1.info/downloads/RAPPORT_Boomgaarden2010.pdf
9
Aantal bijenvolken 70 60
Miljoenen
50 40
europa usa
30
china wereld
20 10 0 1961
1970
1980
1990
2000
2010
10
Honingproductie MT 1800000 1600000 1400000 1200000 1000000 800000 600000 400000 200000 0
europa usa china wereld
1961
1970
1980
1990
2000
2010
11