Amsterdamsche Bluf Handicap of succesfactor?
Wim Keizer Keizer Prestatie Consultancy
Met medewerking van Ruud Stokvis, Ruben Dekker en Bert Goedkoop
Deze uitgave is een uitwerking van het congres De succesfactor; Amsterdamsche Bluf, dat Keizer Prestatie Consultancy samen met Topsport Amsterdam heeft georganiseerd op 19 november 2004 in de Amsterdam Arena. Organisatie Annemiek Bles Frank van Rooien Sprekers Ruud Stokvis Ruben Dekker Bert Goedkoop
Keizer Prestatie Consultancy Topsport Amsterdam Socioloog Universiteit van Amsterdam Sportpsycholoog Keizer Prestatie Consultancy Coach Nederlands heren volleybalteam
© 2004, Keizer Prestatie Consultancy
1
INLEIDING Het idee voor het congres over Amsterdamse bluf ontstond in mei 2004 in de sociëteit van AFC Amsterdam. Ruben Dekker en ik spraken over de uitstraling van de club die in 2005 zijn 110 jarig bestaan viert. Ruben was jarenlang actief lid en speelde in een van de hoogste elftallen. Vorig jaar kon hij dit hoge niveau niet meer combineren met het gezinsleven en een drukke baan. Ikzelf kom sinds kort bij AFC in de rol van enthousiast vader van een F-pupil. De club is erg goed georganiseerd en vanuit de jeugd gericht op het behoud van clubidentiteit en het winnen van de wedstrijd. Mijn zoontje kon pas lid worden nadat Ruben twee seniorleden bereid had gevonden een handtekening onder het aanmeldingsformulier te zetten. Daar waar veel voetbalclubs moeite hebben een jeugdafdeling te runnen, kan AFC selecteren. Deze afdeling telt bijna 800 leden, die uitkomen in 74 jeugdteams. En alle teams worden geacht een herkenbare AFC-stijl te spelen: attractief, verzorgd, aanvallend voetbal en altijd in de formatie 4:3:3. De jeugdafdeling staat bekend als een van de beste in het amateurvoetbal. De club heeft zichzelf ten doel gesteld zoveel mogelijk spelers uit de eigen opleiding in het eerste elftal te krijgen. Een nevendoel is het voetbal aantrekkelijk te maken voor de jeugdleden die niet in een selectieteam spelen. Een van de trainers stelt in het clubblad: ‘Normen en waarden, discipline, daar zijn we streng in. AFC onwaardig gedrag wordt niet getolereerd.’ Een van de gevolgen is dat de voetballers zich sterk bewust zijn van hun eigen kwaliteiten en dat de club een grote aantrekkingskracht heeft op ‘bekende Nederlanders’. Men is trots op het shirt. Een andere Amsterdamse club waar de Amsterdamse bluf in het ruggenmerg zit is roeivereniging Nereus. Hier heb ik zelf een stuk geschiedenis liggen. Nereïden zien Nereus graag als de beste roeiverening in de wereld en de club is hofleverancier van de nationale selectie. De kracht van Nereus ligt in de overlevering van rituelen en gewoonten. Een voorbeeld hiervan is het Varsitydiner, dat in de week voor de Varsity (de belangrijkste wedstrijd tussen 2
studentroeiverenigingen) plaatsvindt. Alle wedstrijdroeiers zijn dan aanwezig. Het doel is de eerste boot (de Oude Vier) aan te sporen de overwinning binnen te halen. Men hoopt niet zozeer op de winst; men gaat ervan uit dat er gewonnen gaat worden. De jongere jaars worden op deze avond geïndoctrineerd met deze attitude: Nereus wint de Varsity. Het lustrumboek, geschreven ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan, is een standaardwerk dat iedere Nereïd geacht wordt te kennen. Ook bij Nereus wordt trots op shirt en stropdas gekweekt. Zowel bij AFC, als bij Nereus zijn oud-leden sterk betrokken bij de club. Bij Nereus zijn ze verzameld in ‘oud Nereus’ en bij AFC in de ‘zilveren ploeg’. In beide gevallen zijn ze de bewakers van de clubcultuur en dus ook van de Amsterdamse bluf die beide verenigingen kenmerkt. Toen de eerste aankondiging van dit congres de deur uitging, riep het onderwerp meteen reacties op. ‘Amsterdamsche Bluf’ zou niet bestaan. Uit Den Haag hoorden we dat je Haagsche Bluf hebt en Amsterdamse arrogantie. Bij een heel sterke attitude en uitstraling hiervan, ligt arogantie natuurlijk wel op de loer. Maar het is in ieder geval duidelijk een onderwerp dat reacties teweeg brengt. Dat het bestaat is voor ons onomstotelijk bewezen. Annemiek Bles, dagvoorzitter tijdens het congres: ‘Zelf speelde ik als basketballer voor het Amsterdamse BV Lely wedstrijden door het hele land. De lange reis voor uitwedstrijden leverden voor ons genoeg tijd op om ons op te peppen voor de wedstrijd en de tegenstander flink de grond in te boren. Als gevolg stonden we daardoor een stuk zekerder op het veld. Maar het werkte ook wel eens tegen ons. Met name scheidsrechters kunnen de bluf, lef niet altijd waarderen. Je zag ze af en toe denken: Daar heb je die dames uit Amsterdam weer met hun grote mond, laten we daar maar eens wat aan doen.’ Een reactie uit de roeiwereld“’k heb de flyer gelezen en het is heel erg herkenbaar. Zeker toen ik inGroningen roeide waren wij nogal eens onder de indruk van de AmsterdamscheBluf van de Nereus dames, wat uiteindelijk leidde tot vijandigheid en een vechtpartijtje op de kroeg in Groningen tijdens/na de Martini Regatta (en 3
dat voor damesch...)’ Het congres in de Amsterdam Arena was een bijeenkomst voor de Amsterdamse sportwereld. Spreker Bert Goedkoop stelde de locatie ter discussie: ‘We zijn hier helemaal niet in Amsterdam. Als je de Arena uitkomt, kun je rechtsaf slaan om naar het leven te gaan. Sla je linksaf, dan ga je naar de provincie. Gelieve het hek achter u te sluiten.’ Het publiek tijdens het congres was zeer divers. Er waren sporters, coaches en bestuurders van sportverenigingen aanwezig, maar ook mensen uit het bedrijfsleven. De sprekers richtten op de sportwereld, maar Amsterdamse bluf kan ook uitgebuit worden in het bedrijfsleven. Als het gaat om verkoopvaardigheden of de concurrentiestrijd tussen bedrijven dan heeft ook het Amsterdamse bedrijfsleven baat bij de afkomst en achtergrond. Tevens waren er vertegenwoordigers uit het onderwijs aanwezig, met name de Johan Cruijff University was goed vertegenwoordigd. Er zat ook een aantal journalisten in de zaal. In Het Parool verscheen op 20 november een artikel over het congres met als titel: Amsterdam bluft op congres. Auteur Robert Jan Friele geeft in het artikel een mening over het congres: Twee uur praten en een kwartiertje discussie voor 45 belangstellenden. Meer was het niet. Maar ja, als zoiets gaat over Amsterdamsche Bluf, past geen bescheidenheid. Dan noem je zo'n bijeenkomst gewoon een congres.
Inderdaad, onze Amsterdamse roots verloochenen we niet! Wim Keizer
4
RUUD STOKVIS AMSTERDAMSE BLUF VANUIT SOCIOLOGISCH PERSPECTIEF Ruud Stokvis staat bekend als een zeer bescheiden maar bevlogen roeicoach bij de Amsterdamse roeivereniging Nereus. Hij bracht onder anderen Diederik Simon de eerste beginselen van het roeien bij. Deze noemde Stokvis later de Johan Cruijff van Nereus. Inmiddels heeft Diederik Simon samen met Michiel Bartman prestaties neergezet die alle resultaten uit de historie van Nereus in de schaduw doen staan; zij behoren tot de grootste Amsterdamse topsporters aller tijden. Ruud zelf won in 1972 samen met Roel Luynenburg een bronzen medaille op de Olympische Spelen van Munchen. In zijn professionele leven is Ruud Stokvis docent en onderzoeker in dienst van de afdeling sociologie van de Universiteit van Amsterdam. Sinds de jaren zeventig gaat zijn speciale aandacht uit naar de sport en hij is een van de grondleggers van de sociaal-wetenschappelijke en historische studie naar sport in Nederland. De oer-Amsterdammer Stokvis had aanvankelijk moeite het onderwerp Amsterdamsche Bluf te kunnen plaatsen. Hij heeft nooit waargenomen dat Amsterdamse sporters zich op een manier gedragen waarvan je zou kunnen zeggen dat die gebaseerd is Amsterdamse bluf . Het Amsterdamse milieu is voor hem waarschijnlijk te vanzelfsprekend. Of zoals Ruud het zelf stelt: een vis maakt ook geen studie van het water waarin hij zwemt. Toch greep hij de gelegenheid aan het onderwerp vanuit sociologisch perspectief uit te werken. Hij was nieuwsgierig hoe de gedachte dat het fenomeen een interessant onderwerp zou zijn voor een congres, tot stand was gekomen. Hij blijft voorzichtig, maar geleidelijk is Ruud Stokvis gaan erkennen dat er iets zou kunnen bestaan dat voor sommige mensen van belang zou kunnen zijn bij de opbouw van hun zelfvertrouwen. IMPRESSION MANAGEMENT
5
Stokvis acht het werk van de socioloog Erving Goffman The presentation of self in everyday life van belang om het fenomeen bluf te begrijpen. Het is een boek uit 1959, maar het is nog steeds een onmisbaar boek in iedere sociologie opleiding. Goffman biedt in dit boek een kijk op de onderlinge omgang tussen mensen vanuit een dramaturgisch perspectief. Hij analyseert de toneel-matigheid ervan. Zijn stelling is dat iedereen in het maatschappelijke leven tegenover andere mensen een beeld van zichzelf presenteert, waarvan hij/zij denkt dat het een gunstige indruk bij de ander oproept. Hij stelt verder dat mensen ook als het ware het morele recht claimen door de ander op een manier behandeld te worden die in overeenstemming is met het beeld dat hij/zij van zichzelf probeert over te brengen op de ander. Het oproepen van een gunstige indruk bij anderen door de wijze waarop men zichzelf presenteert, kan met een variërende mate van zelfbewustzijn plaatsvinden. Voor een deel ontwikkelt zich in de loop van het leven bij iedereen een soort vaste wijze waarop men zich aan anderen presenteert en daarvan is men zich op een gegeven ogenblik ook niet meer zo sterk bewust. Maar er zijn allerlei situaties in het maatschappelijke leven waarin het erop aankomt hoe men overkomt op anderen. In die gevallen probeert men zich een bewuste voorstelling te maken hoe men overkomt. En als men denkt dat het beeld dat men van zichzelf projecteert verbetering behoeft, neemt men maatregelen om die verbeteringen door te voeren. Tegenwoordig zijn er pr-functionarissen en personal coaches gekomen om dit impression management in goede banen te leiden, maar het is er altijd al geweest. Bij sollicitatietraining zou impression management een belangrijke plaats moeten innemen. In de sociologische terminologie van Goffmann zou men bluf dus kunnen beschouwen als een vorm van impression management, waarbij men bij zijn omgeving en in het bijzonder bij de tegenstanders een indruk van zichzelf wil vestigen van een vast geloof in de eigen superioriteit. Naarmate men meer beter slaagt in deze vorm van impression management zal de tegenstander daarvan onder de indruk raken en zich zo gedragen, dat het beeld dat men van zichzelf uitdraagt,
6
ondersteund wordt. Dit versterkt uiteraard weer het geloof in de eigen kwaliteiten. IN- EN OUT-GROUPS In het begrippenpaar in- en out-group ziet Stokvis een tweede relevante sociologische dimensie om het onderwerp Amsterdamse bluf te verklaren. De in-group wordt gevormd door diegenen bij wie men zelf hoort, je team en medestanders. De tegenstanders behoren tot de out-group. Een van de belangrijkste kenmerken van de verhouding van in- en out-groups is de wijze waarop ze zichzelf en elkaar zien in hun onderlinge verhouding. De leden van een in-group baseren hun zelfbeeld op de beste, meest indrukwekkende leden van hun eigen groep en projecteren de eigenschappen van de allerbesten op alle leden van hun eigen groep. Het beeld dat de in-group heeft van de out-group, wordt gebaseerd op de kenmerken van de allerslechtste leden van die out-group en die eigenschappen worden op alle leden van de out-group geprojecteerd. Waar het in de verhouding van in- en out-groups nu op neerkomt is wie de meest overtuigende mogelijkheden tot impression management heeft. Welke groep kan geassocieerd worden met dermate overtuigende positieve kenmerken dat de leden van andere groepen er ook van onder de indruk raken? En welke groep kan vermijden met dermate slechte kenmerken geassocieerd te worden dat ze zich zelf ook als zo slecht gaan zien? Op Amsterdam toegepast komt dit neer op de vraag welke positieve aspecten van Amsterdam een atleet kan gebruiken in zijn impression management tegenover niet-Amsterdammers. Het doel is dat de nietAmsterdammers ervan onder de indruk raken, zich in hun gedrag door die positieve aspecten laten beïnvloeden en daarmee het beeld dat de Amsterdamse atleet van zichzelf presenteert ook voor hemzelf geloofwaardig maakt. Het resultaat is zelfvertrouwen. De andere kant van de zaak is natuurlijk dat niet-Amsterdamse atleten negatieve kenmerken van Amsterdam associëren met hun
7
Amsterdamse tegenstander. Door het laatdunkend Amsterdamse gedrag wordt de tegenstander zelfverzekerder. AMSTERDAMSE IMPRESSION MANAGEMENT OP HET BUITENLAND Stokvis denkt dat Amsterdamse atleten, in hun competitie met buitenlandse atleten, maar beperkte mogelijkheden hebben om positieve aspecten te gebruiken bij hun impression management. Amsterdam staat in het buitenland vooral bekend om de wallen en zijn tolerantie ten aanzien van drugs en homoseksuelen. Amsterdamse atleten moeten dus oppassen dat ze niet geassocieerd worden met de in sportief opzicht negatieve kant van Amsterdam als centrum van wietrokers. Tegenstanders van Amsterdamse atleten kunnen zich juist aan dat vooroordeel optrekken. Ze kunnen zichzelf presenteren als fris en gezond en de Amsterdammers als softe decadente figuren beschouwen. Abram de Swaan beschrijft de Amsterdamse valkuil in 1985 in zijn boek De Olympische Hoogte; Over Amsterdam en deSspelen van 1992. Dit boek schreef hij naar aanleiding van de campagne om de Olympische Spelen van 1992 naar Nederland te halen. Daarbij kon hij niet om de conclusie heen dat Amsterdam te klein was voor de Olympische Spelen. Die Spelen zouden moeten worden ‘gedragen’ door de aan zijn fantasie ontsproten Groot-Hollandse Metropool, die begrensd wordt door de vierhoek Alkmaar, Zwolle, Eindhoven en Hoek van Holland. Binnen deze Groot-Hollandse Metropool zou Amsterdam dan het culturele centrum zijn. Van de Amsterdamse binnenstad en de Olympische voorzieningen bij Amsterdam zou dan de internationale aantrekkingskracht van de metropool moeten komen. In het buitenland zag men dit als een staaltje misplaatste Amsterdamse grootheidswaanzin. Amsterdam overleefde de eerste stemronde van het IOC niet. Toch is dat idee van De Swaan van de aantrekkingskracht van Amsterdam als internationaal aantrekkelijk cultureel centrum niet helemaal uit de lucht gegrepen. Het berust op de herinnering aan een ver verleden toen Amsterdam niet alleen cultureel, maar ook
8
economisch als een soort centrum van de wereld beschouwd werd. Wij hebben het dan over de zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw. In het standaardwerk daarover, van de beroemde historicus Johan Huizinga: Nederland’s beschaving in de 17de eeuw schrijft Huizinga: Amsterdam moet omstreeks 1648 een 150.000 inwoners hebben gehad, en behoorde daarmee tot de grote steden van Europa. Driemaal in vijftig jaar verwijdde het zijn omvang door de aanleg van dat meesterstuk van weloverlegde stedenbouw, de concentrische grachten, en driemaal raakten deze aan beide zijden omzoomd met die rijen van statige huizen, rijk en toch eenvoudig, waarvan het geheel, niet alleen uit sociaaleconomisch oogpunt beschouwd, maar ook als zuiver bouwkunstige prestatie de waarde van een Versailles toch eigenlijk verre te boven gaat.(p. 46)
Huizinga schreef zijn boek in 1941 en hij beschouwde die herinnering aan de Gouden Eeuw als inspiratiebron voor het leven in Nederland in oorlogstijd. Daarom schrijft hij bijna aan het eind van zijn boek: Wij Nederlanders weten, dat van het beste wat onze Staat en ons volk in de zeventiende eeuw groot heeft gemaakt, de kracht, de wil tot daden, het besef voor recht en redelijkheid, de barmhartigheid, de vroomheid en het Godsvertrouwen, ook nu en voor de komende tijden nog niets verloren is.(p. 152)
Amsterdam heeft dus een groots verleden dat tot in de twintigste eeuw inspirerend gewerkt heeft. Het diende als een van de positieve aspecten waarop Amsterdammers en in dit geval Nederlanders in het algemeen een beroep konden doen in de presentatie van zichzelf, hun impression management naar buiten toe. Op basis hiervan vindt ook de internationale ‘city marketing’ van Amsterdam plaats. In een rapport voor de gemeente van 2003 staat: Amsterdam is uniek door de combinatie van creativiteit, innovatie en handelsgeest en het voorstel is de city marketing voor de komende jaren op deze drie kernwaarden te bouwen. (p. 2)
9
Misschien dat deze aspecten inderdaad in de economisch-culturele sfeer aanspreken. Maar vrijwel niemand in de moderne sport zal nog erg onder de indruk zijn van een presentatie die vooral berust op prestaties van vier eeuwen geleden. Men moet heel erg oppassen dat het zelfvertrouwen dat men opbouwt op basis van de vermeende positieve punten van de eigen in-group niet onmiddellijk als lege bluf doorzien wordt door de leden van de out-group, en daardoor juist het vertrouwen in de superioriteit van de out-group extra versterkt. AMSTERDAMSE IMPRESSION MANAGEMENT OP DE REST VAN NEDERLAND
Binnen de nationale betrekkingen, ook die op sportgebied, ondersteunt het grootse Amsterdamse verleden volgens Stokvis wel degelijk het zelfvertrouwen van de Amsterdammers. Bij hun zelfpresentatie kunnen ze zich laten inspireren door tal van positieve aspecten van Amsterdam, die ook door niet-Amsterdammers onderkend worden en waaraan men dus een superioriteitsgevoel kan ontlenen en het zelfvertrouwen dat ermee gepaard gaat. Jerome L. Heldring, een beroemde columnist in NRC Handelsblad, zelf afkomstig uit een oude Amsterdamse elitefamilie, signaleert de neiging van Amsterdammers zich superieur te voelen ten opzichte van de Nederlandse bevolking buiten Amsterdam: Amsterdam en omgeving (vooral Hilversum) hebben min of meer de rol gespeeld die de oost- en westkust in Amerika speelden: lange tijd toonaangevend, maar toch gewantrouwd in de rest van het land, die zich door Groot Amsterdam met de nek aangezien voelt.
Volgens Heldring ligt de wraak op de zelfbenoemde elite op de loer. Het idee van Amsterdamse superioriteit ten opzichte van de provincie komt ook naar voren in een onderzoek over het Nederlandse voleybalteam van 1967. In interviews met oud spelers komen duidelijk aspecten van de verhouding Amsterdam-platteland naar voren:
10
Slechts een van de AMVJ-spelers was een geboren Amsterdammer. Toch spraken de spelers van het nationale team consequent van ‘de Amsterdammers’. De ‘import’ was door omstandigheden, studie, werk of gunstige onkostenvergoeding, bij AMVJ terechtgekomen. In de loop der tijd namen zij volgens de betrokkenen, de identiteit van de oorspronkelijke Amsterdamse clubleden aan. In de ogen van de tegenstanders gingen zij zich Amsterdams verbaal gedragen, wat niet bijzonder gewaardeerd werd en wat de rivaliteit versterkte.
Wat we hier dus zien is dat de associatie met Amsterdam gevoelens van superioriteit oproept bij de Amsterdammers. Dat gevoel van superioriteit berust op de voormalige superieure positie van Amsterdam in Nederland. Verder wordt het waarschijnlijk ook ondersteund door de gewenning aan het veel meer gedifferentieerde leven in de grote stad vergeleken met dat in een dorp. In de presentatie van zichzelf naar de provincialen toe kan men een beroep doen op deze gevoelens van superioriteit die voor een deel door de plattelanders ook onderkend worden. Door hun gedrag wordt de eigen superioriteit van de Amsterdammers bevestigd. Het zelfvertrouwen dat dit oplevert, kan voordeel opleveren in de wedijver met niet-Amsterdamse Nederlanders.
11
RUBEN DEKKER AMSTERDAMSE BLUF VANUIT PSYCHOLOGISCH PERSPECTIEF Tijdens een cursus voor jonge sportpsychologen in 1997 ontmoette ik Ruben. Daar viel mij zijn Amsterdamse bravoure al op, de basis voor de beslissing om samen met hem een instituut voor sportpsychologie te ontwikkelen. Wat ik me herinner is dat hij in het vierde van AFC Amsterdam speelde en een ongekend zelfvertrouwen had als het ging om het nemen van een penalty. Volgens hem schoot hij ze er allemaal in. Hij staat vol trots in de boeken bij AFC met het hoogste scoringspercentage in het eerste elftal, van maar liefst twee goals per wedstrijd. Dit verhaal blijkt pure bluf, want hij kwam in het voorseizoen maar drie wedstrijden uit voor het eerste, maar goed, hij scoorde zes keer, dus gelogen is het niet. Zijn aan de buitenwereld geëtaleerde zelfverzekerdheid gaf mij de overtuiging dat hij ook de ondernemerskwaliteiten bezit die nodig zijn om een bedrijf te ontwikkelen. Samen met bedrijfsarts Rob Tesselaar zijn we in 2001 Keizer Prestatie Consultancy gestart. Ruben heeft psychofysiologie en neurowetenschappen gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Het resultaat hiervan is in ons instituut terug te vinden, er is een REST-room ingericht, een ruimte waarbinnen de sporter afgesloten kan worden van alle prikkels van buiten. We werken bijvoorbeeld met licht- en geluid machines, waarmee ontspanning of concentratie getraind kan worden. Ook zijn we in het bezit van een Vibro-Acoustic-Motion-bed. Een bed dat gebruikt maakt van beweging (motion), waarmee een ontspanningsreflex opgewekt kan worden. Ruben heeft bijzondere interesse in balsporten en heeft de afgelopen jaren gewerkt met atleten uit verschillende takken van de sport, maar vooral met tennissters van Jong Oranje en met golfers van de verschillende nationale selecties. Als bestuurslid van de VSPN, de vereniging voor sportpsychologen in Nederland, houdt hij zich ook bezig met het imago van de beroepsgroep in de Nederlandse sportwereld. Zijn ideeën over het nemen van penalty’s heeft hij verwerkt in een hoofdstuk in het boek Scoren tussen de oren; de theorie en praktijk van 12
individuele mentale training (Moormann & Pijpers (red.); 2004). Op basis van de ontwikkelde neurotraining wordt hier met behulp van een checklist beschreven hoe je het nemen van een penaltyreeks kan optimaliseren. AMSTERDAMSCHE BLUF, WAAR HEBBEN WE HET OVER? En Njord is naar de noordpool geweest, En wat hebben ze daar gedaan ? Ze hebben de meisjes uit Lapland gekeesd, En hebben een druiper die nooit meer geneest. En Njord gaat naar de haaien, En Triton zullen we naaien, En weg met de Lagaaien, Nereus wint de Varsity ! (3 x!)
Volgens Dekker weerspiegelt bovenstaand strijdlied van Nereus de kern van Amsterdamsche luf. Tegenstanders worden verbaal neergehaald, terwijl de eigen kracht wordt benadrukt. In de presentatie trekt Dekker een vergelijking met de bokser Mohammed Ali. Ali leverde in 1974 in Afrika een historisch gevecht met Joe Frasier. Vooraf aan the rumble in the jungle vertoonde Ali extreem imponeergedrag. Hij probeerde zichzelf neer te zetten als iemand die overliep van het zelfvertrouwen en voorspelde Joe een smadelijke nederlaag. In tegenstelling tot wat iedereen had verwacht, ging Ali niet dansend de ring door, maar putte hij Joe uit door hem de gelegenheid te geven continu op het lichaam van Ali te stoten. Ali moedigde Joe aan met de woorden: ‘Is dat alles, kan je echt niet beter?’ Toen Joe in de vijfde ronde uitgeput was, hoekte Ali hem snel neer. Het blufgedrag ging dus gepaard met een succesvolle strategie.
13
DEFINITIE & BEELDVORMING In de Van Dale wordt bluf ((m.)) gedefinieerd als: 1. grootspraak, pocherij; 2. Haagse bluf, stijfgeklopt eiwit met bessensap; 3. poging of gedragwijze om anderen te overdonderen. De eerste en derde betekenis zijn van belang voor ons onderwerp. We herkennen de verbale kwaliteiten van Ali in de definitie.Belangrijk in het leven is de manier waarop je jezelf ziet en hoe je de ander ziet. Als we kijken vanuit het standpunt van de overblufte dan wordt bluf afgedaan als: verwaandheid, verbeelding of de arrogante vedette met kapsones. Kijken we vanuit het perspectief van de bluffer dan zien we onverschrokkenheid, bravoure en de waaghals die zijn nek durft uit te steken. Bluf heeft dus te maken met een zender en een ontvanger. Wat bluf uiteindelijk met iemand doet, hangt dus af van het feit of die persoon zich een angsthaas of een koning voelt. BIO-PSYCHO-SOCIALE MODEL VAN PRESTEREN Vanuit de prestatiepsychologie is een omschrijving te geven van wat bluffen inhoudt en welke functie het heeft in de praktijk van de sport. Als we blufgedrag proberen te verklaren, krijgen we te maken met het klassieke probleem van Nature en Nurture. Ofwel in hoeverre is bluffen erfelijk danwel aangeleerd. Verder kunnen we kijken naar het bio-psycho-sociale model van presteren. Dit model beschrijft blufgedrag als het resultaat van een complexe interactie tussen biologische, psychologische en sociaal-economische factoren. Biologische mechanismen beïnvloeden de psychologie. De psychologische factoren sturen de waardering en waarneming van lichamelijke signalen. Tot slot vormt de (regionale) sub-cultuur het gedrag van de sporter: ofwel met voelt zich de koning ofwel een angsthaas. De relaties zijn wederkerig. Zo kunnen bijvoorbeeld psychologische factoren de biologie beïnvloeden door het hormonale systeem en autonome zenuwstelsel te prikkelen. Gedragspatronen zijn eveneens in staat de biologie te beïnvloeden, bijvoorbeeld door te bluffen of het juist te laten. 14
BIOLOGIE: NATURE Vanuit de evolutie zijn bluf en imponeergedrag vormen van dreigen die met name door mannetjes dieren worden gebruikt. Het is een primair communicatieprincipe met een dreigende boodschap. De bedoeling is via een lichamelijke reactie vluchtgedrag op te wekken bij de tegenstander. Het leidt tot biochemische veranderingen bij met name de geïmponeerde en er wordt een basale reactie uitgelokt van vechten of vluchten. Een middagje Apenheul geeft inzicht in het fenomeen. Binnen een groep chimpansees is er sprake van een hiërarchie. Er zijn duidelijk dominante mannetjes te onderscheiden. De 'vooraanstaande' mannetjes verwerven hun aanzien en behouden hun vooraanstaande positie door imponeer- of blufgedrag te vertonen. De mannetjes met een lagere rang proberen met hetzelfde soort imponeergedrag een hogere rang te bemachtigen. Bij dit blufgedrag hebben ze hun haren overeind staan. Ze hebben uitbarstingen van machtsvertoon, die veel op aanvallen van hysterie lijken. Ze krijsen, zwaaien heen en weer, slaan op elkaar en op voorwerpen, gooien met zand, stokken en stenen en rukken boompjes uit de grond. Apen die lager in rang staan, rennen dan angstig krijsend weg of nemen een onderdanige houding aan. Helemaal in elkaar gedoken groeten ze de baas dan heel kruiperig. De mannetjes die bij het bluffen het meeste lawaai maken en het meest opgewonden zijn, oogsten het meeste succes. Het is dus een simpele manier om anderen te overdonderen die relatief weinig moeite kost. OMGEVING: NURTURE Wij zijn een volk van zeevaarders en Amsterdam heeft vanuit historisch perspectief als havenstad een traditie in imponeer- en aanvalsgedrag. Overlevering van dit soort regionaal gebonden kennis, gewoonten, tradities en riten noemen wij Culturele Evolutie. De Amsterdammer is een kosmopoliet en de hoofdstad wordt als toonaangevend gezien. De rasechte Amsterdammers van het Ajax van de jaren zeventig van de vorige eeuw veroverden Europa met hun bravoure en het aanvallende totaalvoetbal . De bluf speelde 15
daarin een grote rol. Bij bijvoorbeeld Feyenoord had het succes andere pijlers. Daar moest men het meer hebben van hard werken, doorzetten, en niet lullen maar poetsen oftewel:‘Geen woorden maar daden.’ Als stimulerende omgeving is Amsterdam uniek en tegenwoordig zien wij dat traditionele bedrijven als Philips en Albert Heijn om sociaal economische redenen hun afkomst verloochenen en zich met hun hoofdkantoren vestigen in het ‘arrogante’ Amsterdam. PSYCHOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN VAN DE BLUFFER Om Amsterdamse bluf te vertonen moet je overtuigd zijn van je eigen kwaliteiten. De psychologische literatuur spreekt van self efficacy expectations. De psycholoog Bandura publiceerde over dit concept in 1977 in zijn boek Self-efficacy; Toward a unifying theory of behavioral change. Het concept blijkt zeer waardevol wanneer sportprestaties moeten worden geanalyseerd. Mensen die weten wat ze in een bepaalde situatie moeten doen en ook de vaardigheden hiervoor in huis hebben, blijken toch niet altijd succesvol te zijn. Vaak komt dit doordat ze twijfelen aanhun eigen capaciteiten. Om te presteren zijn dus niet alleen vaardigheden nodig, maar ook de overtuiging dat de persoon deze vaardigheden bezit. Amsterdammers staan vaak bekend om hun grote bek. Het lijkt erop dat er in de wereld van de bluf geen plaats is voor introverte sporters. Introverte mensen hebben hun energie, aandacht en oriëntatie naar binnen toe gericht. Ze stellen zich gereserveerd op en vinden het minder prettig om in het gezelschap van anderen te verkeren. De Amsterdamse bluffers zullen waarschijnlijk extravert van aard zijn. Ze vertoeven graag in gezelschap van andere mensen, zijn assertiever, aktiever en spraakzamer dan introverten. Onderzoek wijst verder uit dat ze meer geneigd zijn risico’s te nemen en ze zijn energiek en optimistisch. De meeste mensen zijn niet extreem introvert of extravert, maar hebben beide eigenschappen in zich.
16
Een derde kenmerk van Amsterdamse bluffers is een groot doorzettingsvermogen, ook bij tegenslag. Het zijn personen met een sterke action-oriëntatie. Ze zijn altijd in staat hun cognitieve kracht op een taak te richten, of een nieuw doel na te streven. Action georiënteerde mensen kunnen de aandacht snel richten op dat wat nodig is om een taak uit te voeren. Ook na tegenslag of falen is men in staat snel over te schakelen naar het volgende doel. Personen met een sterke state-oriëntatie hebben veel meer moeite hun cognitieve kracht op een nieuw doel te richten. Ze hebben de neiging te tobben over zaken, blijven lang hangen in een emoitioneel negatieve toestand. Vooral ingewikkelde taken of niet-routinematige acties maken het moeilijk een taak succesvol af te ronden. Tegenslag en faalangst leiden tot inactiviteit. De aandacht is dan moeilijk op een nieuw doel te richten. CONCLUDEREND Concluderend formuleert Dekker vanuit het gepresenteerde model twee functies voor het concept bluf. Als eerste wijst hij op het feit dat de Amsterdammer zijn zin krijgt, zonder daadwerkelijk geweld en veel energie te gebruiken. Het gevaar is hierbij wel dat als je naast je schoenen gaat lopen, de messen worden geslepen en arrogantie en een grote bek genadeloos worden afgestraft. Een tweede constatering is dat de Amsterdammer indruk op de tegenstander maakt, zodat deze in een inferieure positie aan het gevecht (wedstrijd) begint. Dit principe wordt in de psychologie de self fulfilling prophecy genoemd en zorgt ervoor dat de voorspelling zichzelf bevestigt. We hebben het over een mentale vaardigheid van overtuiging en imponeergedrag om niet-Amsterdammers in een onderdanige positie te brengen en ze geloofwaardig te overdonderen.
17
BERT GOEDKOOP AMSTERDAMSE BLUF IN DE PRAKTIJK Frank van Rooien, medewerker van Topsport Amsterdam, suggereerde Bert Goedkoop te vragen een lezing te verzorgen over de praktijk van Amsterdamse bluf. Ik kende Bert niet persoonlijk, maar kon me meteen vinden in de suggestie. De naam van Goedkoop wordt meteen gekoppeld aan het Bankrasmodel, dat ontstond bij Brother Martinus uit Amstelveen. De jongens met de grote bek, zoals Goedkoop en Brouwers, staan nog vers in het geheugen. Men had er genoeg van altijd maar te verliezen van de grote volleyballanden. Men stak de koppen bij elkaar en stelde een plan op om de strijd aan te gaan met de internationale grootmachten in de volleybalwereld. Er werden keuzes gemaakt, zo stapten alle spelers van de nationale selectie uit de Nederlandse competitie. Vanaf dat moment stond volleybal op de eerste plaats in het leven van de spelers, met als doel een gouden medaille op de Olympische Spelen. In Barcelona (1992) resulteerde dit in een zilveren medaille, Brazilië won het goud. In Atlanta werd in 1996 onder Joop Alberda alsnog het goud behaald, maar toen was Bert er niet meer bij als speler. In 1995 was Bert coach van het Nederlands damesteam, dat een grootse prestatie leverde door in dat jaar de Europese titel te veroveren. Onder Goedkoop was het damesteam opgebloeid. Bij de Olympische Spelen van Atlanta werd de ploeg vijfde. Dit tot ieders tevredenheid , omdat dit het hoogst haalbare werd geacht. Vanaf 2001 is Bert coach van het nationaal herenteam. Tot grote ontevredenheid van zijn voorganger: Toon Gerbrands. Deze had liever ex-international Peter Blangé als coach gezien. Deze Van Basten van het Nederlandse volleybal, op dat moment nog zonder trainersdiploma, zou dan door Gerbrands zelf worden bijgestaan. Op de Olympische Spelen van Athene kwam de ploeg van Goedkoop de poule niet door. Na een mooie overwinning op Rusland ging het in de wedstrijden erna mis. 18
Op het moment van het symposium heeft Goedkoop een tweejarig contract getekend bij het nationale herenteam. De Nederlandse pers blijft proberen Blangé aan Goedkoop te koppelen . Zo schrijft de Telegraaf op 29 november 2004 dat de opvolger voor Goedkoop al klaarstaat. Het team van Blangé, Nesselande, heeft de dag ervoor Omniworld uit Almere verslagen. Het geeft aan hoe turbulent de omstandigheden zijn waarin een topcoach in de sport moet functioneren. De Amsterdammer Goedkoop heeft dus zelf als coach ook de nodige Amsterdamse bluf nodig om zich te handhaven in de volleybalwereld. Goedkoop herkent de bluf bij Amsterdammers en ziet deze als kernwaarde voor een sporter. Volgens Goedkoop heeft deze bluf een historische achtergrond. De eerste echte topsporters waren de Nederlandse zeevaarders en piraten, die nietsontziend roofden wat er te roven viel. Ze wilden kost wat kost scoren! DE BLUF VAN BROTHER MARTINUS In 1986 ontstaat er bij Brother Martinus, een Amstelveense volleybalvereniging, het plan de absolute volleybaltop te bereiken. Bert Goedkoop was een van de spelers, Arie Selinger werd de coach. De spelers stonden te boek als de cowboys van het nationale volleybal in de jaren tachtig. Er was een harde kern van in Amsterdam gevormde spelers, allen met een ‘grote bek’, maar bereid alles voor het doel op te offeren. Ter voorbereiding op zijn lezing is Goedkoop de schoenendoos met zijn volleybalverleden omgekeerd. Achteraf schaamt hij zich als hij de interviews met hem en zijn medespelers terugleest. Met name de ‘grote bek’ die keer op keer ter sprake komt, dwingt hem tot bezinning. Volgens Goedkoop is de pers erg geïnteresseerd in Amsterdamse blufverhalen van sporters. Amsterdamse sporters zijn vaak rap van de tongriem gesneden en praten graag over zichzelf en daarom worden Amsterdammers vaak geïnterviewd. Ze geven vaak een ferme mening, die uit overtuiging voortkomt. Goedkoop wijst verder op de grilligheid van het Amsterdamse publiek. Deze schaart zich graag achter een winnend team en voeden hiermee de collectieve eigenwaarde. Wanneer het niet goed gaat met 19
het team, dan keert het Amsterdamse publiek zich razendsnel van het team af. Brother Martinus scoorde in de beginjaren goed, ze werden vijf keer kampioen van Nederland en bereikten vier keer de finale van het Europa Cuptoernooi. DOMINANTE KERN VAN HET NATIONALE TEAM Volgens Goedkoop leverde de toenmalige voorzitter van de volleybalbond, Piet de Bruin, een heel positieve bijdrage aan het beleid om de kern en werkwijze van Martinus naar het nationale team over te hevelen. De Bruin was autoritair in zijn besluitvorming en dat was in dit geval zeker nodig. Er kwam veel weerstand uit de rest van Nederland. In het nationale team botsten de verschillende culturen en mentaliteit nog wel eens met elkaar. Een coach uit de provincie kon niet op veel begrip rekenen. Goedkoop zelf vertelt dat hij helemaal niets had aan de voorzichtige aanpak van deze coach. Als de coach niet aanvoelt hoe hij bluf moet inzetten, dan kan het ook juist tegen je gaan werken. De Amsterdamse kern was sterk en de spelers van buiten pasten zich aan. Dit was volgens Goedkoop ook zo met het Nederlands Elftal dat in 1974 om de spelers van Ajax werd gebouwd. De Brabantse weerstand werd snel de kop ingedrukt. In het huidige Oranje is er wederom sprake van Amsterdamse dominantie. Het gehele begeleidingsteam bestaat uit oud-Ajaxspelers. Dit is volgens Goedkoop een goede manier om Amsterdamse zelfverzekerdheid in het elftal te brengen. Dit is ook de reden dat het jeugdvolleybalteam naar Amsterdam is verhuisd. De jonge sporters maken kennis met de mentaliteit van de stad en moeten onder vaak moeilijke omstandigheden, bijvoorbeeld door het wonen in anti-kraakpanden, proberen zich staande te houden. Hierdoor worden zij gehard in het dagelijks leven en daar hebben ze profijt van in hun eigen spel.. AMSTERDAMSE BLUF GEËXPORTEERD Goedkoop heeft gewerkt in het Belgische Maaseik. Hij trof daar een gemoedelijke sfeer en concludeerde snel dat Amsterdamse bluf de 20
prestaties positief zouden kunnen beïnvloeden. Aanvankelijk lukte dat helemaal niet en werd Goedkoop bekeken als een Hollander met een dikke nek. Toch wist hij de spelers meer bravoure te geven en had hij uiteindelijk ook met een Belgisch team succes. Volgens Goedkoop is AC Milan een ander voorbeeld van geëxporteerde Amsterdamse bluf. Eind jaren tachtig en begin jaren negentig speelden Frank Rijkaard, Marco van Basten en Ruud Gullit bij Milan. Ze vormden een Amsterdamse kern die de club tot grote hoogte wist te brengen: vier keer Italiaans landskampioen en drie keer winnaar van de Europa Cup I. DE AMSTERDAMSE COACHMAFFIA Niet alleen het Nederlands Elftal kent een geheel Amsterdams coachteam, ook bij het volleybal is er sprake van een Amsterdamse coachmaffia. Bij de dames is Avital Selinger bondscoach. Selinger junior is ook een representant van het Bankrasmodel. Zijn aanpak is dan ook herkenbaar. De dames kiezen zonder restrictie voor het volleybal, anders kan Selinger ze niet gebruiken. En voorlopig lijkt het te werken. De prestaties zijn tot dusverre zeer goed. Als coach straalt Goedkoop een flinke dosis Amsterdamse zelfverzekerdheid uit. Hij zegt ook de positieve invloed van een Amsterdamse attitude te gebruiken in zijn coachaanpak. Hij gebruikt het met name bij de teamontwikkeling, maar ook bij de jeugdopleiding. Momenteel bezit zijn team geen Amsterdamse kern, maar in Maaseik was dit ook niet het geval. Je hoeft dus niet in Amsterdam geboren te zijn om je de Amsterdamse bluffersmentaliteit eigen te maken.
21
ANALYSE WAT IS DE WAARDE VAN AMSTERDAMSE BLUF Laat ik de Amsterdamse bluf maar meteen omdopen tot Amsterdams superioriteitsgevoel. Het is een houding van de Amsterdamse atleet die verankerd is in een authentieke overtuiging dat hij superieur kan zijn boven zijn tegenstander. Kernelementen van de Amsterdamse houding zijn durf, onbevangenheid, zelfverzekerdheid, de wil om de tegenstander te overrompelen en nooit op te geven. De Amsterdamse atleet heeft een broertje dood aan compromissen en angsthaasgedrag. Hij is zeker geen perfectionist en wil niet al te veel over problemen denken. Hij gaat het gewoon doen! WIN GEORIËNTEERD Een van de kenmerken van de Amsterdamse bravoure is dat de atleet sterk gericht is op het winnen van de wedstrijd. Nico van Iperen spreekt in zijn publicatie Over vlammen en afbranden (2004) over strebers. Dit zijn individuen die gericht zijn op positieve uitkomsten, ze willen presteren om te winnen. Van Ieperen zet de strebers af tegen de angsthazen: sporters die negatieve uitkomsten trachten te vermijden, ze presteren om niet te verliezen. Deze laatste aanpak is zeker niet ‘des Amsterdams’. Om goed te presteren is er bij de sporter ook een sterke taakoriëntatie nodig. Sporters met een sterke taakoriëntatie worden vooral gemotiveerd door het verbeteren van hun eigen tijden en resultaten. Zij vinden het een uitdaging te proberen hun eigen grenzen telkens weer te verleggen en kunnen daar de motivatie uit putten om te blijven oefenen en/of trainen. Taakgerichte strebers zijn is staat optimaal te presteren. Wanneer de sporter niet zo taakgericht is, maar wel sterk egogericht, dan is het minder makkelijk optimaal te presteren. Sporters met een sterke ego-oriëntatie worden vooral gedreven door de wil zich te willen onderscheiden van anderen. Zij ontlenen veel eigenwaarde aan medailles en overwinningen. 22
EEN MODEL Uiteindelijk gaat het om het gedrag van de sporters op het veld. Onderstaand model tracht een koppeling te maken tussen Amsterdams superioriteitsgevoel en het gedrag op het veld.
Eigen identiteit
(voorgaande wedstrijd ervaringen)
Club Identiteit
Amsterdamse Identiteit
Houding - Zelfverzekerdheid - Prestatiegerichtheid
Competitie gedrag
Waargenomen identiteit tegenstander
Uit de bijdrage van Ruud Stokvis blijkt hoe de Amsterdamse identiteit kan bijdragen aan het gevoel van superioriteit. Dat is naar mijn mening niet genoeg, ook de club zal een rijke historie moeten hebben om dit gevoel op te roepen. Dit is de reden dat oudere clubs het structureel beter doen dan de jongere clubs. In het roeien is het 119 jaar oude Nereus, tegenover het pas 38 -arige Skøll een goed voorbeeld hiervan. Beide clubs zijn Amsterdams, maar Nereus heeft een veel sterkere uitstraling. Wanneer de club geen rijk verleden heeft, werkt dat door op alle fronten. De Amsterdamse basketbalclub Demon Astronauts, die niet kan terugvallen op een rijke historie en traditie is recentelijk vier keer op rij kampioen van Nederland geworden. Toch loopt het Amsterdamse publiek niet warm voor de Astronauts. Tijdens een competitiewedstrijd zijn de tribunes opvallend leeg en stil, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de volle en luidruchtige tribunes in 23
Leeuwarden, Groningen en Den Helder. De invloed van een rijke clubhistorie is dus van onschatbare waarde. Het diepgewortelde gevoel van superioriteit heeft de sporter verder omdat hij zich goed heeft geprepareerd en omdat hij zich kan richten op voorbeelden uit zijn omgeving. Jonge Ajax-talenten als Heitinga, De Jong, Schneider en Van der Vaart hebben hun voorbeelden in Cruijff, van Basten, Rijkaard en Bergkamp. Natuurlijk komt er meer bij kijken. Talent is een absolute voorwaarde en zonder mentale hardheid en fysiologisch efficiënt trainen komt niemand aan de top. Eerdere sportervaringen zijn ook belangrijk voor de zelfverzekerde houding. Te grote negatieve ervaringen zullen de positieve bijdragen van de Amsterdamse achtergrond en de clubhistorie tenietdoen. Daarom is het belangrijk de doelstellingen realistisch te houden en niet te snel te hoog te grijpen. Mijn eigen roeicoach Willy Bloemendal liet ons nooit aan een wedstrijd deelnemen, wanneer hij niet het idee had dat we hem konden winnen. Uiteindelijk levert de Amsterdamse identiteit dus een ijzersterke houding op, wat het gedrag in de wedstrijd bepaalt. De waargenomen competentie komt op gelijke wijze tot stand: waar komt hij vandaan, wat is de clubhistorie en welke resultaten zijn recentelijk behaald door de sporter. In het model staan de pijlen ook in de tegenovergestelde richting. Nieuwe successen voeden het zelfbeeld van de sporter, de club en het imago van de stad. .
24