Als je thuis bent is het beter
Een onderzoek naar zorg in de thuissituatie bij creoolse ouderen met een lichamelijke beperking in Paramaribo, Suriname
Tiska Ikking
Als je thuis bent is het beter Een onderzoek naar zorg in de thuissituatie bij creoolse ouderen met een lichamelijke beperking in Paramaribo, Suriname Tiska Ikking Studentnummer: 5682819 Examendatum: 17 november 2009 Opleiding: Master Medische Antropologie en Sociologie Instelling: Universiteit van Amsterdam
Begeleider: Prof. dr. J.D.M. van der Geest Tweede begeleider: dr. C. de Beet
2
Inhoudsopgave Woord vooraf .................................................................................................. 5 Samenvatting.................................................................................................. 6 Summary ......................................................................................................... 8 Hoofdstuk 1 Inleiding................................................................................... 10 1.1 Probleemstelling ............................................................................................... 10 1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen...................................................................... 12 1.3 Opzet ................................................................................................................ 12
Hoofdstuk 2 Methoden en technieken ........................................................ 13 2.1 Methoden en technieken .................................................................................. 13 2.2 Reflectie op methoden en technieken .............................................................. 17 2.3 Informanten....................................................................................................... 18 2.4 Analyse ............................................................................................................. 21 2.5 Theoretische concepten ................................................................................... 22 2.6 Samenvattend................................................................................................... 25
Hoofdstuk 3 Suriname ................................................................................. 26 3.1 Suriname .......................................................................................................... 26 3.2 Bevolking .......................................................................................................... 27 3.3 Sociaaleconomische situatie ............................................................................ 31 3.4 Gezondheidszorg.............................................................................................. 33 3.5 Ouderenzorg..................................................................................................... 35
Hoofdstuk 4 Liefde kan je niet betalen ....................................................... 38 4.1 Dienst Bejaardenzorg ....................................................................................... 39 4.2 Particuliere thuiszorgorganisatie....................................................................... 41 4.3 Particuliere zorgverlener................................................................................... 43 4.4 Familie .............................................................................................................. 44 4.5 Samenvattend................................................................................................... 45
Hoofdstuk 5 Niet huilen maar schikken ..................................................... 47 5.1 Dienst Bejaardenzorg ....................................................................................... 47 5.2 Particuliere thuiszorgorganisatie....................................................................... 48 5.3 Particuliere zorgverlener................................................................................... 49 5.4 Familie .............................................................................................................. 50 5.5 Samenvattend................................................................................................... 51
Hoofdstuk 6 Een vrouw moet het kunnen doen ........................................ 53 6.1 Dienst Bejaardenzorg ....................................................................................... 54 3
6.2 Particuliere thuiszorgorganisatie....................................................................... 54 6.3 Particuliere zorgverlener................................................................................... 55 6.4 Familie .............................................................................................................. 56 6.5 Samenvattend................................................................................................... 57
Hoofdstuk 7 Discussie en conclusie .......................................................... 58 Literatuurlijst ................................................................................................ 62 Bijlagen ......................................................................................................... 71 I Topiclijst documentenanalyse............................................................................... 72 II Topiclijst observatie ............................................................................................. 73 III Topiclijst interview ouderen ................................................................................ 74 IV Topiclijst interview direct betrokken familie ........................................................ 76 V Topiclijst interview zorgverlener .......................................................................... 78 VI Topiclijst focusgroep discussie........................................................................... 80
4
Woord vooraf Voor u ligt mijn scriptie die ik geschreven heb in het kader van de master Medische Antropologie en Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Voor mij is dit de afronding van drie jaar studeren aan de UvA. In 2006 begon ik met de pre-master Medische Antropologie en Sociologie, naast mijn werk als ergotherapeut. Ik heb het geluk gehad een groot deel van mijn leven door te brengen met grootouders en overgrootouders. Daarnaast werk ik als ergotherapeut in een verpleeghuis in Amsterdam voornamelijk met oudere mensen. Zo ben ik niet alleen in mijn privéleven, maar ook in mijn werkende leven betrokken bij ouderen. Mijn interesse voor Suriname bestaat sinds ik weet heb van de Surinaamse achtergrond van mijn klasgenootjes op de basisschool in Amsterdam Zuidoost. Daar opgegroeid, ben ik veel in aanraking geweest met de Surinaamse cultuur. Ook de enthousiaste verhalen van Surinaamse buren en collega’s hebben mij nieuwsgierig gemaakt naar het land Suriname. Toen ik een keuze moest maken voor het onderwerp van mijn scriptie was dan ook al snel duidelijk naar wie en waar ik onderzoek wilde doen. Creoolse ouderen met een lichamelijke beperking die thuis in Paramaribo wonen en daar verzorgd
worden,
hun
kinderen
en
hun
verzorgers,
zijn
uiteindelijk
mijn
onderzoekspopulatie geworden. Met deze scriptie hoop ik een beeld te schetsen van wat er bij zorg in de thuissituatie bij creoolse ouderen met een lichamelijke beperking in Paramaribo komt kijken en wat de ervaringen van diverse betrokkenen hierbij zijn. Studeren aan de Universiteit van Amsterdam in het algemeen en het doen van onderzoek in Suriname en het realiseren van mijn scriptie in het bijzonder was niet mogelijk geweest zonder de hulp van een aantal belangrijke personen. Grote dank gaat uit naar alle betrokkenen in Suriname; Anne-Marie en Evert van Genderen, Anita Kasanwidjojo, Ingrid Baptista en natuurlijk alle Surinaamse ouderen, hun familie en hun verzorgers. Zonder de enthousiaste medewerking, de hartelijke ontvangsten en de openhartige gesprekken was mijn onderzoek niet mogelijk geweest. Ik bedank Iris voor de hulp bij het transcriberen. Dank ook aan Sjaak van der Geest, voor zijn begeleiding en adviezen zowel in Suriname als in Nederland. Tevens dank aan Chris de Beet voor het mede beoordelen van mijn scriptie. Een woord van dank ook aan mijn medestudenten Charlotte en Melanie voor het samenwerken, de wijze woorden en de luisterende oren, en aan mijn goede vriendin Marlies voor de taalkundige adviezen. Veel dank aan mijn ouders en oma’s, voor alle mogelijkheden die zij mij gegeven hebben en het vertrouwen dat ze in mij hebben gesteld. En tot slot dank aan mijn lief Ronald voor alle liefdevolle, disciplinaire aansporingen tot actie.
5
Samenvatting Deze scriptie is het resultaat van kwalitatief antropologisch onderzoek in Paramaribo, Suriname. De hoofdvraag van dit drie maanden durende onderzoek was: wat zijn de ervaringen rond zorg in de thuissituatie bij creoolse ouderen met een lichamelijke beperking in Paramaribo, Suriname? Tijdens het onderzoek stonden tevens drie deelvragen centraal: wat zijn redenen van direct betrokken familieleden en/of zorgverleners om zorg in de thuissituatie van creoolse ouderen met een lichamelijke beperking te verlenen of te organiseren? Op welke manier heeft de creoolse oudere invloed gehad op de besluiten die genomen zijn met betrekking tot zorg in de thuissituatie? Wat is de invloed van gender op de tevredenheid over zorg in de thuissituatie bij creoolse ouderen met een lichamelijke beperking? Dit onderzoek is gerelateerd aan het wereldwijde proces van vergrijzing. Ouderen die in Latijns-Amerika en de Caraïben wonen zijn de snelst groeiende bevolkingsgroep ter wereld. Ouder worden gaat samen met een toenemend risico op het ontwikkelen van chronische ziektes en beperkingen. In Suriname lijdt meer dan de helft van de ouderen aan een chronische ziekte. Traditioneel gezien zijn ouderen afhankelijk van de hulp van hun kinderen, maar de mogelijkheden voor kinderen in het algemeen en vrouwen in het bijzonder om voor hun ouders te zorgen veranderen. Door middel van diverse onderzoeksmethoden is onderzocht hoe mensen in Suriname met bovenstaande situatie omgaan. Semi-gestructureerde interviews met zeven creoolse ouderen met een lichamelijke beperking, vijf familieleden en zeven verzorgenden vormen een belangrijk deel van deze scriptie. Andere gegevens zijn verzameld middels analyse van (wetenschappelijke) literatuur, informele gesprekken, mijn eigen dagboek, observaties in ziekenhuizen, het revalidatiecentrum, een bejaardenoord en een verpleeghuis en een focusgroep discussie. Een antropologische analyse van de onderzoeksbevindingen, waarbij de theoretische concepten ‘reciprociteit’, ‘agency’ en ‘gender’ gehanteerd zijn, levert een diversiteit aan informatie op. Redenen van direct betrokken familieleden en/of zorgverleners om zorg in de thuissituatie van creoolse ouderen met een lichamelijke beperking te verlenen of te organiseren zijn van uiteenlopende aard. Sommigen zorgen gewoon omdat ze ervan houden of omdat ze het leuk vinden, maar de meeste redenen kunnen verklaard worden aan de hand van algemene (generalized) reciprociteit. Als familieleden, en dan met name kinderen, de ouderen niet ter plaatse kunnen helpen wordt vaak geld vanuit Nederland gestuurd om een verzorgende in dienst te nemen die wel de zorg aan het bed kan leveren. Zo wordt de reciprociteit als 6
het ware afgekocht. De invloed van de ouderen op de besluiten die genomen zijn met betrekking tot zorg in de thuissituatie is opvallend aanwezig wanneer in eerste instantie hulp gezocht wordt in het informele circuit, bij particuliere zorgverleners die de ouderen via vrienden of buren kennen. Ouderen maken dan actief gebruik van hun sociaal kapitaal en zijn, ondanks de toenemende afhankelijkheid en de noodzaak voor hulp, autonoom in het uiten van hun voorkeuren. Hoe professioneler de ingeschakelde zorg wordt, doordat de zorg in de thuissituatie wordt georganiseerd via een gekwalificeerde organisatie en door een gekwalificeerde bejaardenverzorgende, hoe minder de oudere invloed heeft op de besluiten met betrekking tot de zorg in de thuissituatie. Die besluiten worden dan met name genomen door vrouwelijke familie en vrienden. Tot slot kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat vrouwen een sleutelrol vervullen binnen de (informele) zorg van de geïnterviewde ouderen.
7
Summary This thesis is the result of qualitative anthropological research into care in the home environment of creole elderly with a physical handicap in Paramaribo, Suriname. The focal question of this three months research was: what are the experiences with care in the home environment of creole elderly with a physical handicap in Paramaribo, Suriname? During the research the following three sub questions were addressed: what are the reasons of directly involved family members and/or caregivers to provide or organise care in the home environment of creole elderly with a physical handicap? In which way has the creole elderly had influence on the decisions made with regard to care in the home environment? What is the influence of gender on the satisfaction with care in the home environment of creole elderly with a physical handicap? This research relates to the world-wide process of aging. Elderly living in Latin America and the Caribbean are the fastest growing population group in the world. Getting older comes along with an increasing risk of developing chronic diseases and handicaps. In Suriname more than half of all the elderly suffer from a chronic disease. Traditionally, elderly are dependent on the assistance of their children, but the possibilities of children in general and woman in special to take care of their parents change. How people in Suriname cope with aforementioned is researched through various research methods. Semi-structured interviews with seven creole elderly with a physical handicap, five family members and seven caregivers are an important part of this thesis. Other information is collected through the analysis of (scientific) literature, informal conversations, my own diary, observations in hospitals, the rehabilitation centre, an elderly home and a nursing home and a focus group discussion. An anthropological analysis of the research data, whereby the theoretical concepts ‘reciprocity’, ‘agency’ and ‘gender’ are utilised, presents various information. Reasons for directly involved family members and/or caregivers to provide or organise care in the home environment of creole elderly with a physical handicap differ. Some care just because they love or like it, but most of the reasons can be explained through generalized reciprocity. When family members, mainly children, can not directly take care of the elderly, money from the Netherlands is send to hire a caregiver. In this way reciprocity is being compensated. The influence of the elderly on the decisions being made is especially clear when caregivers are searched for in the informal circuit, trough friends or neighbours. Elderly than actively use their social capital and are, despite their increasing independence en de necessity for help, 8
autonomous in expressing their preferences. The more professional the care in the home environment gets, because the care is organised by a qualified organisation or by a qualified caregiver, the less the elderly has influence on the decisions concerning care in the home environment. Those decisions are than mainly made by female family and friends. At last can be concluded from this research, that women fulfil the most important role in the (informal) care of the interviewed elderly.
9
Hoofdstuk 1 Inleiding In dit inleidende hoofdstuk wordt eerst de probleemstelling uiteengezet, gevolgd door het doel en de relevantie van het onderzoek. Daarna volgen de onderzoeksvraag en de deelvragen. De laatste paragraaf toont de opzet van de scriptie.
1.1 Probleemstelling Wereldwijd zijn 600 miljoen mensen 60 jaar en ouder. Dit aantal zal binnen 40 jaar 2 miljard bedragen (World Health Organization 2008: iv). Ouderen die in LatijnsAmerika en de Caraïben wonen zijn de snelst groeiende bevolkingsgroep ter wereld. In 2006 woonden er in deze regio ongeveer 190 miljoen ouderen, waarvan ongeveer 42 duizend in Suriname (World Health Organization 2007: 646). Ouder worden gaat samen met een toenemend risico op het ontwikkelen van chronische ziektes en beperkingen. 38 miljoen ouderen in Latijns-Amerika en het Caribische gebied hebben beperkingen in hun dagelijks functioneren, waardoor ze overgeleverd zijn aan zorg in de thuissituatie of verblijf in een zorginstelling. In Suriname lijdt meer dan de helft van de ouderen aan een chronische ziekte (ibid.: 648). Geografische, fysieke, economische en culturele toegang tot en dekking voor gezondheidsdiensten is in Latijns-Amerika en de Caraïben beperkt en ouderen die wel toegang hebben tot deze diensten ontvangen niet de zorg die overeenkomt met hun behoeften (Pan American Health Organization World Health Organization 2008: 3). Om adequaat in te spelen op de toename van een ouder wordende bevolking met een beperking in het dagelijks functioneren, en een daarmee samenhangende afname in zelfstandigheid, is het van het grootste belang dat het gezondheidszorgsysteem in een land in staat is zich aan te passen aan deze ontwikkeling (World Health Organization 2008: 5). In Suriname neemt het gezondheidszorgsysteem een belangrijke plaats in binnen het sociale programma van de overheid. Artikel 36 van de Grondwet geeft weer dat gezondheid het recht van elke burger is. Beschikbaarheid van en toegang tot gezondheidszorg voor de gehele bevolking is daarom van cruciaal belang (World Health Organization 2007: 649). De continuïteit van (ouderen)zorg laat echter te wensen over. Ook over de daadwerkelijke behoeften van ouderen op het gebied van gezondheidszorg is niet veel bekend (Pan American Health Organization World Health Organization 2008: 4). Als gevolg van de toename van het aantal ouderen met een beperking in het dagelijks functioneren zal de vraag naar instituties en diensten voor lange termijn zorg toenemen. Daar de Surinaamse overheid slechts één 10
verpleeghuis subsidieert is van aanpassen aan een demografische ontwikkeling nog geen sprake (Van Krimpen & Snijders 2009: 32). De particuliere bejaardenoorden die ingespeeld hebben op het gebrek aan instellingen voor ouderenzorg vragen een hoge prijs voor mensen die nog relatief zelfstandig zijn. Ouderen met een beperkt inkomen en een grote zorgbehoefte komen voor opname in een bejaardenoord niet in aanmerking, terwijl meer dan 80% van de ouderen met een beperking moet rondkomen van een inkomen onder de armoedegrens (Pan American Health Organization 2008: 2). Logischerwijs zou de zorg buiten instellingen dan beter geregeld zijn. Er bestaat in Suriname echter maar één gouvernementele dienst voor zorg in de thuissituatie. Voor deze zorg bestaat nog geen wet- en regelgeving. Hierdoor is er een wildgroei ontstaan van niet geregistreerde, particuliere thuiszorgorganisaties, bestaat er geen uniformiteit in zorgproducten en is het niveau van thuiszorgpersoneel niet in overeenstemming met de eisen van de zorgfunctie (Volksgezondheid 2009). Traditioneel gezien zijn het vooral vrouwen die de zorgverlenende rol naar hun ouders toe vervullen (Jefferys 1996: 683; Singleton 2000; Raschick & IngersollDayton 2004: 320; Bracke, Christiaens & Wauterickx 2008). In Latijns-Amerika en het Caribische gebied is dat niet anders (Pan American Health Organization World Health Organization 2008: 2). Raschick en Ingersoll-Dayton (2004: 317) maken uit hun onderzoek over de associatie tussen zorgverlener en gender op dat de zorgverlenende rol van vrouwen voortkomt uit hun sterke, geïnternaliseerde reciproke normen over (ver)zorgen. Uit onderzoek naar gender verschillen op het Caribische eiland Dominica, blijkt volgens Quinlan (2004: 464) dat matrifocaliteit maakt dat het in het Caribische gebied juist vrouwen zijn die voor hun hulpbehoevende ouders zorgen. Transformatie van de familie, de komst van vrouwen op de arbeidsmarkt (Singleton 2000), de afname in vruchtbaarheid en migratie maakt dat de mogelijkheden voor kinderen in het algemeen, en vrouwen in het bijzonder, om voor hun ouders te zorgen veranderen (Pan American Health Organization World Health Organization 2008: 3). Het doel van dit onderzoek is om erachter te komen wat de ervaringen zijn rond zorg in de thuissituatie bij creoolse ouderen met een lichamelijke beperking in Paramaribo, Suriname. Het onderzoek is gericht op creoolse ouderen, hun familie en verzorgers, om te achterhalen hoe zij omgaan met de beperkte mogelijkheden voor ouderenzorg in Suriname en de afname in hulp van vrouwen aan hun ouders. Dit is een explorerend onderzoek dat wil bijdragen aan de kennis en wetenschap op het gebied van creoolse ouderen met een lichamelijke beperking en zorg in de thuissituatie in Paramaribo. Hier is nog nauwelijks onderzoek naar gedaan.
11
1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen De onderzoeksvraag luidt: Wat zijn de ervaringen rond zorg in de thuissituatie bij creoolse ouderen met een lichamelijke beperking in Paramaribo, Suriname?
Op basis van de hoofdvraag zijn de volgende deelvragen geformuleerd: 1. Wat zijn redenen van direct betrokken familieleden en/of zorgverleners om zorg in de thuissituatie van creoolse ouderen met een lichamelijke beperking te verlenen of te organiseren? 2. Op welke manier heeft de creoolse oudere invloed gehad op de besluiten die genomen zijn met betrekking tot zorg in de thuissituatie? 3. Wat is de invloed van gender op de tevredenheid over zorg in de thuissituatie bij creoolse ouderen met een lichamelijke beperking?
1.3 Opzet In dit inleidende hoofdstuk 1 zijn probleemstelling, relevantie en onderzoeksvraag en deelvragen aan de orde gekomen. In hoofdstuk 2 zullen de methoden en technieken en een reflectie daarop, de informanten, de analyse en de theoretische concepten naar voren komen. In hoofdstuk 3 wordt de context van het onderzoek uitgebreid toegelicht. In de hoofdstukken 4, 5 en 6 worden de empirische gegevens uiteengezet. Tenslotte bevat hoofdstuk 7 de discussie en de conclusie.
12
Hoofdstuk 2 Methoden en technieken Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de gebruikte en toegepaste methoden en technieken. Ook worden de informanten geïntroduceerd. Vervolgens wordt een paragraaf gewijd aan reflectie. In de daaropvolgende paragraaf komt de analyse van de onderzoeksdata aan bod. Tenslotte komen de theoretische concepten aan de orde.
2.1 Methoden en technieken Vanwege de beperkte informatie over zorg in de thuissituatie bij creoolse ouderen met een lichamelijke beperking is het onderzoek naast descriptief vooral exploratief van aard. Het onderzoek is voornamelijk gebaseerd op ervaringen en interpretaties van mensen, zoals adequaat interpretatief onderzoek bedoeld is (Green & Thorogood 2004: 12). Daarnaast betreft het een kwalitatief onderzoek, waarbij de focus vooral ligt op het microniveau, namelijk de creoolse oudere en zijn familie en verzorgers. Het onderzoek heeft voor een deel ook betrekking op het meso- en macroniveau, namelijk de gezondheidszorg in Suriname en de betreffende wet- en regelgeving. Tijdens het onderzoek is gebruik gemaakt van triangulatie, het gebruik van meerdere methoden om de validiteit van de bevindingen te versterken (ibid.: 207). Internet Voorafgaand aan het onderzoek heb ik op internet informatie gezocht over ouderen, gezondheidszorg en thuiszorg in Paramaribo. Aan de hand van verkregen informatie heb ik naar diverse personen en instanties e-mails verstuurd. Via e-mail heb ik, zowel in Nederland als in Suriname, contact gelegd en onderhouden met de directie van een particuliere thuiszorgorganisatie in Paramaribo en met twee van de drie ergotherapeuten in Suriname, werkzaam in het revalidatiecentrum. Uit dit e-mail contact zijn twee belangrijke gatekeepers naar voren gekomen en heeft een interessante observatie plaatsgevonden. Helaas reageerden overheidsinstanties niet op diverse contactpogingen via e-mail. Literatuurstudie Ter voorbereiding op het onderzoek heb ik literatuurstudie gedaan. Hierdoor heb ik een beeld kunnen vormen van de geschiedkundige en hedendaagse cultuur van Suriname. Tevens heb ik een aantal romans gelezen die geschreven zijn door (Surinaamse) Nederlanders: 13
Iwan Brave: Het boek ‘Enkele reis Paramaribo, terug in Suriname’ bestaat voor een groot deel uit Volkskrant columns van Brave over de terugkeer naar het land van zijn kinderjaren, Suriname. Hij beschrijft zowel het alledaagse leven als de politiek, die ten tijde van zijn terugkeer in 1996 erg onstabiel is. Cynthia McLeod: In ‘De vrije negerin Elisabeth’ schrijft McLeod uitvoerig over het leven van Elisabeth Samson, een vrije negerin uit de achttiende eeuw, bekend om haar rijkdom en vooral om de moeite die zij heeft gedaan om tegen de heersende norm in te trouwen met een blanke man. McLeod schetst het verhaal tegen de achtergrond van de koloniale samenleving met zijn raciale verhoudingen. Cynthia McLeod en Hennah Draaibaar: ‘Paramaribo. Stad van harmonische tegenstellingen’ is een stadsgids waarin de auteurs gebruik maken van een anekdote, een historische gebeurtenis of een politiek verhaal om de stad Paramaribo te beschrijven. McLeod schrijft voornamelijk vanuit historisch perspectief, terwijl Draaibaar er een hedendaagse invulling aan geeft. Anil Ramdas: Op kritische wijze beschrijft Ramdas in ‘Paramaribo. De vrolijkste stad in de jungle’ de samenleving in Paramaribo. Hij gebruikt daarvoor zijn ervaringen die hij opdoet in de periode 2006-2007, wanneer hij terug is in Suriname, en combineert dat met herinneringen uit het verleden, veelal nostalgisch van aard. Diederik Samwel: ‘Suriname in het hart’ is een persoonlijke weergave van de periodes waarin freelance journalist Samwel met zijn vrouw en vier kinderen vanaf 1998 in Suriname woonde en werkte. Michiel van Kessel en Hugo van der Vlist: In het boek ‘Tussen twee huizen. Het leven van de Surinaamse Nederlander Jan Veldema’ schetsen de auteurs het leven van Jan Veldema (1926-1993). Van Kessel en Van der Vlist gebruiken persoonlijke verhalen en beschrijvingen om vanaf de geboorte van Veldema nauwgezet in te gaan op zijn levensloop. Die levensloop leidt via zijn opleiding tot onderwijzer naar zijn rol bij de vakbond voor onderwijzers die de eerste onderwijsstaking van Suriname uitroept. Na die succesvolle gebeurtenis wordt het werken voor Veldema in Suriname moeilijk en vertrekt hij met zijn gezin naar Nederland. Daar moet hij van voren af aan beginnen, maar hij weet zich gesterkt door familie, vrienden en maatschappelijke achtergrond.
14
Informele gesprekken Voor vertrek naar Suriname heb ik met diverse mensen informele gesprekken gevoerd over Suriname en de gezondheidszorg, met name met Surinaams Nederlandse collega’s uit het verpleeghuis waar ik werkzaam ben. Ook in Suriname heb ik veel informele gesprekken gevoerd. Door conversaties met enkele Nederlandse co-assistenten die in verschillende ziekenhuizen hun werkzaamheden verrichten, heb ik een algemeen beeld gekregen van de gezondheidszorg in de ziekenhuizen van Paramaribo. Ook heb ik met mijn Surinaamse hospita diverse malen van gedachten gewisseld, alsmede met enkele van haar familieleden, met haar vrienden en kennissen en met haar zoon, die tevens arts is. Tijdens deze gesprekken heb ik geen opnameapparatuur gebruikt, om het spontane ontstaan en het natuurlijke verloop van het gesprek niet te beïnvloeden (Green & Thorogood 2004: 80). Wel heb ik, zodra ik in de gelegenheid was, aantekeningen van de gesprekken gemaakt. Dagboek Tijdens mijn verblijf in Suriname heb ik een eigen dagboek bijgehouden waarin ik vooral heb beschreven welke activiteiten ik wanneer uitvoerde en wat mijn gevoelens daarbij waren. Zowel onderzoeksactiviteiten als vrijetijdsbesteding komen hierin naar voren. In deze scriptie zullen enkele passages uit het dagboek worden verwerkt. Observaties Tijdens het onderzoek heb ik op diverse manieren observaties uitgevoerd. Allereerst heb ik tijdens alle informele gesprekken en semi-gestructureerde interviews met informanten hun lichaamshouding en gezichtsuitdrukking geobserveerd, alsmede de setting en de interactie met andere aanwezige(n). (Zie bijlage II voor topiclijst observatie). Om een beeld te krijgen van de gezondheidszorg heb ik observaties uitgevoerd in verschillende ziekenhuizen, in het revalidatiecentrum, in een bejaardenoord en in een verpleeghuis. Gedurende al deze observaties was mijn rol grotendeels covert (Green & Thorogood 2004: 66). Het was praktisch niet mogelijk iedereen in het veld van mijn onderzoek op de hoogte te stellen, ook omdat steeds nieuwe mensen op verschillende momenten het veld betraden. De meeste aanwezigen in de instellingen voor gezondheidszorg waren dus niet op de hoogte van mijn rol als onderzoeker. In het ziekenhuis werd ik op de spoedeisende hulp rondgeleid door een Nederlandse coassistent die ik kende. In een ander ziekenhuis was ik ten tijde van het bezoekuur 15
aanwezig en was ik daadwerkelijk op ziekenbezoek bij een oudere dame die ik eerder had geïnterviewd, bij de moeder van een Surinaams Nederlandse collega en bij een net bevallen Nederlandse vrouw die met haar Surinaamse man in Paramaribo woont. In een derde ziekenhuis was ik getuige van een fysiotherapeutische behandeling van een uit Nederland overgekomen familielid. In het revalidatiecentrum werd ik rondgeleid door twee ergotherapeuten. In het bejaardenoord was ik mee op visite. Tenslotte werd ik in het verpleeghuis, samen met een Surinaams Nederlandse collega uit Nederland, rondgeleid door haar nicht die daar als verzorgende werkzaam is. Semi-gestructureerde interviews In totaal heb ik met zeven creoolse ouderen met een lichamelijke beperking een semigestructureerd interview gehouden in hun eigen huis, zes vrouwen en één man. Tevens heb ik twee dochters, één echtgenote en vijf verzorgenden geïnterviewd aan de hand van vooraf opgestelde topiclijsten (zie bijlage III, IV en V). Ook heb ik een zoon en een verzorgende van een creoolse man met zowel een lichamelijke als een geestelijke beperking vragen gesteld, alsmede een nicht en een verzorgende van een creoolse vrouw met een geestelijke beperking. Verder heb ik met één Hindoestaanse man met een lichamelijke en geestelijke beperking én met zijn echtgenote een semigestructureerd interview gehouden. De uitkomsten van dit laatste interview zullen niet in deze scriptie verwerkt worden, om zo de onderzoekspopulatie zo homogeen mogelijk te houden. Voor aanvang van het onderzoek heb ik topiclijsten opgesteld (zie bijlage III, IV en V) om zoveel mogelijk uniformiteit tussen de interviews te genereren en er tevens voor zorg te dragen dat alle belangrijke onderwerpen aan bod zouden komen. De vragen uit de topiclijsten zijn niet bij elk interview in dezelfde volgorde aan de orde gekomen, maar zijn afgestemd op de wijze waarop de respondent(en) hun eigen verhaal hebben verteld. Een dergelijke semi-gestructureerde aanpak heeft als voordeel dat ik belangrijke informatie voor het onderzoek kon achterhalen, zonder het natuurlijk verloop van het gesprek te verstoren. Ik heb diverse gesprekstechnieken gebruikt, waaronder het stellen van open vragen, doorvragen, langere stiltes inzetten en het samenvatten van gegeven antwoorden. Ondanks verschillen in de toepassing van de technieken, heb ik het idee dat bij alle interviews voldoende rapport bereikt werd, waarin ruimte voor vertrouwen en ontvankelijkheid bestond (Green & Thorogood 2004: 62). Als blijk van waardering bracht ik altijd koekjes of fruit mee.
16
Focusgroep discussie In het bejaardenoord waar ik eerder als bezoeker te gast was heb ik met hulp van de hoofdzuster een focusgroep discussie georganiseerd. Direct na de bewegingstherapie werd een kantoor voor mij vrij gemaakt waar ik zeven oudere dames diverse stellingen heb voorgelegd. De leeftijd van de vrouwelijke informanten varieerde van 78 tot 90 jaar. Vijf vrouwen noemden zichzelf creool, één vrouw noemde zichzelf Hindoestaan en één vrouw vertelde Duitse voorouders te hebben. Vijf vrouwen hebben kinderen, die voor een deel in Nederland wonen. Twee vrouwen hebben geen kinderen, maar noemden nichten, neven en peetkinderen als antwoord op de vraag of ze kinderen hebben. (Zie bijlage VI voor topiclijst focusgroep discussie). De vrouwen kenden elkaar reeds en vormden dus een natuurlijke groep (Green & Thorogood 2004: 112). Dit heeft zowel voor- als nadelen. Het feit dat men elkaar kent verhoogt de mate van interactie tussen de informanten (ibid.: 111), maar tegelijkertijd kan deze vertrouwdheid met elkaar ook voor complicaties zorgen. Zo kan informatie die tijdens de focusgroep discussie wordt gedeeld later problemen binnen de groep veroorzaken. Ik heb echter niet de indruk dat dit tijdens de focusgroep discussie is gebeurd. Als teken van dank lagen er ook na de focusgroep discussie koekjes en fruit klaar. Documentenanalyse Beeldvorming ontstaat op vele wijzen, bijvoorbeeld via de media en sociale netwerken. Om te onderzoeken wat de heersende mening is over een aantal van te voren geselecteerde onderwerpen (zie bijlage I voor topiclijst) heb ik er in dit onderzoek voor gekozen om dagblad De Ware Tijd en opinie maandblad Parbode te gebruiken voor documentenanalyse. Bijna dagelijks heb ik artikelen uit De Ware Tijd verzameld. Uit Parbode heb ik maandelijks artikelen verzameld.
2.2 Reflectie op methoden en technieken Voor aanvang van de observaties en semi-gestructureerde interviews bij de ouderen vond ik het belangrijk dat de informanten vrijwillig en met begrip van de implicaties van het onderzoek deelnamen (informed consent) (Green & Thorogood 2004: 58). Ik was afhankelijk van verschillende belangrijke personen, gatekeepers, voor toegang tot de informanten. Zo kwam ik via mijn hospita in contact met mensen die thuis door particulieren verzorgd worden. Via de leidinggevende van de Dienst Bejaardenzorg maakte ik kennis met ouderen die door deze dienst geholpen worden met voornamelijk 17
wassen en aankleden. En via de directie van een particuliere thuiszorgorganisatie bouwde ik een verstandhouding op met ouderen die zorg krijgen van deze organisatie. Door mijn afhankelijkheid van gatekeepers heb ik niet in alle gevallen zicht kunnen houden op de mate van informed consent. Echter, ik heb getracht deze tekortkoming te ondervangen door, nadat de gatekeeper had gebeld met een mogelijke informant om te vragen of ik telefonisch contact op mocht nemen, de nadruk te leggen op de vrijwilligheid van deelname. Voor aanvang van de observatie en het semigestructureerde interview herhaalde ik dit laatste nogmaals. Daarnaast geven Green en Thorogood (2004: 59) aan dat gatekeepers (in)direct invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming van potentiële informanten om al dan niet deel te nemen aan onderzoek. Ik heb altijd geprobeerd de gatekeepers van zoveel mogelijk informatie te voorzien en heb benadrukt deze informatie en de mogelijkheid ‘nee’ te zeggen door te geven aan de informanten. Hoewel ik hier mijn uiterste best voor heb gedaan, kan uiteraard nooit volledig worden ingeschat wat de rol van gatekeepers is geweest bij de toestemming van informanten voor deelname. Tijdens het eerste (telefonische) contact noemde ik de naam van de gatekeeper. Dit bleek een zeer zinvolle methode voor het winnen van vertrouwen bij de informanten. Op één persoon na, die niet door de betreffende gatekeeper op de hoogte was gesteld, werd ik allerhartelijkst uitgenodigd om thuis te langs te komen. Of zoals Brave in zijn boek Enkele reis Paramaribo, terug in Suriname (1998: 21) schrijft: “… je hoeft slechts te vertellen wie je gestuurd heeft en je wordt geholpen”.
2.3 Informanten Ter introductie volgt nu een overzicht van de informanten met eventueel hun familielid en verzorgende die geïnterviewd zijn en van wie diverse citaten in deze scriptie zijn gebruikt. Op verzoek van enkele informanten zijn voor sommige namen pseudoniemen gebruikt. Andere informanten wilden juist wel met hun eigen naam genoemd worden. Zij hebben dan ook geen pseudoniem gekregen.
Christina, Suzanna en Maria Raveles, 79, 92 en 95 jaar, zijn drie ongetrouwde zussen, zonder kinderen, die bij elkaar wonen in hun ouderlijk huis. Christina heeft lepra, Suzanna is blind en Maria heeft diabetes en staar. Christina heeft nooit gewerkt. Zij woonde tot haar 26e jaar in een inrichting voor mensen met lepra. Daarna verbleef ze bij haar oudste zus. Toen de oudste zus overleed is ze weer in haar ouderlijk huis gaan wonen. Samen met haar zus Suzanna is zij minvermogend verklaard (inkomen tussen de 0 en 80 SRD per maand; €0 en €20 per maand) en heeft daarom een 18
sociale
kaart.
Daarmee
kunnen
ze
aanspraak
maken
op
goedkopere
gezondheidszorg. Zij hebben geen pensioen, wel een toelage van de overheid in de vorm van de Algemene Ouderdoms Voorziening (AOV). Maria heeft als onderwijzers gewerkt en krijgt zowel pensioen als AOV. Christina maakt schoon. Suzanna kan niets meer. Maria maakt het eten klaar en doet de boodschappen. De zussen krijgen geen structurele hulp van familie of van een thuiszorgorganisatie.
Mevrouw Alfreds is 76 jaar. Ze heeft in Nederland een beroerte gehad, waardoor ze niet meer goed verstaanbaar kan praten en haar rechter lichaamshelft deels verlamd is. Mevrouw Alfreds is 50 jaar getrouwd en heeft acht kinderen. Haar echtgenoot en vijf kinderen wonen in Nederland. Mevrouw Alfreds en haar dochter hebben zelf ook jarenlang in Nederland gewoond. Zij woont samen met haar oudste dochter van 54 jaar in haar ouderlijk huis. Mevrouw krijgt hulp van haar dochter en van een particuliere thuiszorgorganisatie, 6,5 uur per dag, verdeeld over de ochtend en de avond. De kosten voor de hulp van een particuliere thuiszorgorganisatie worden vergoed door haar Nederlandse zorgverzekering. Mevrouw krijgt uit Nederland pensioen en AOW. Omdat mevrouw in Suriname wil sterven, is zij terug naar haar geboorteland gegaan. Sherida is één van de gediplomeerde bejaardenverzorgenden van mevrouw Alfreds. Ze is 34 jaar en werkt al drie jaar, zeven dagen per week, voor een particuliere thuiszorgorganisatie. Sherida werkt nog bij twee andere mensen thuis. Ze vertelt van het vak te houden, maar is toch van plan om later in het jaar te gaan solliciteren naar een baan als vroedvrouw.
Meneer Switter is 76 jaar. Hij heeft de ziekte van Parkinson en zit in een rolstoel. Het enige wat meneer Switter nog zelf kan is eten en drinken. Met moeite. Meneer Switter is 53 jaar getrouwd en heeft zeven kinderen. Drie kinderen wonen in Nederland. Meneer woont samen met zijn eveneens hoogbejaarde echtgenote. Hij is onderwijzer geweest en krijgt pensioen en AOV. Meneer krijgt hulp van zijn echtgenote. Zijn zoons en een dochter komen regelmatig in de avonduren langs om te helpen. Meneer Switter krijgt drie keer een uur per dag zorg van een particuliere thuiszorgorganisatie. Sylvana is één van de twee gediplomeerde bejaardenverzorgenden van meneer Switter. Ze is 24 jaar en werkt al twee jaar, elke dag van de week, voor een particuliere thuiszorgorganisatie. Ze werkt doordeweeks een uur bij meneer Switter en op zaterdag en zondag drie uur bij een andere cliënt. Als ze geen lastige klanten heeft vindt Sylvana het werk leuk om te doen.
19
Mevrouw Boston is 82 jaar. Zij heeft problemen met haar evenwicht en kan zich zelf daardoor niet meer goed wassen en aankleden. Mevrouw heeft één zoon die in Nederland woont. Mevrouw Boston woont bij haar buurvrouw, omdat haar eigen huis is afgebrand. Mevrouw heeft een sociale kaart. Zij krijgt geen pensioen, wel AOV. Mevrouw krijgt elke doordeweekse dag een uur hulp met wassen en aankleden van de Dienst Bejaardenzorg. Mevrouw Walden is de veertigjarige gediplomeerde bejaardenverzorgende van mevrouw Boston. Zij weet niet meer hoeveel jaar zij al voor de Dienst Bejaardenzorg werkt.
Mevrouw Kruydenhof is 66 jaar. Zij kan niet meer staan en lopen en ligt de hele dag in bed in haar slaapkamer. Mevrouw is weduwe en heeft zes kinderen. Alle drie haar dochters wonen in Nederland. Mevrouw Kruydenhof is onderwijzeres geweest en krijgt pensioen en AOV. Zij woont alleen, met één van haar zoons en schoondochter als buren, en krijgt 5 uur per dag hulp van een particuliere thuiszorgorganisatie. Liatha is één van de twee gediplomeerde bejaardenverzorgenden van een particuliere thuiszorgorganisatie die sinds een half jaar bij mevrouw Kruydenhof thuiskomen,
vijf
uur
per
dag,
elke
dag
van
de
week.
Liatha
is
als
bejaardenverzorgende gaan werken, omdat zij een andere uitdaging aan wilde gaan. Zij heeft eerder met kinderen en als assistent fysiotherapie gewerkt. Liatha vind het hartstikke leuk om bij mevrouw Kruydenhof te werken, omdat ze goed met mevrouw kan praten.
Mevrouw Bonaparte is 91 jaar. Zij is blind. Mevrouw is weduwe en heeft vier kinderen. Eén kind woont in Nederland. Mevrouw Bonaparte woont samen met haar enige dochter van 68 jaar in haar ouderlijk huis in een buitenwijk van Paramaribo. Mevrouw en haar dochter hebben zelf ook jarenlang in Nederland gewoond. Zij heeft in de huishouding van het ’s Lands Internaat gewerkt en krijgt pensioen en AOV. Mevrouw krijgt alleen hulp van haar dochter.
Mevrouw van Ams is 87 jaar. Zij zit in een rolstoel. Mevrouw kan met haar handen en armen nog veel dingen doen, met haar voeten en benen niet meer. Mevrouw van Ams heeft één zoon die in Nederland woont. Zij heeft bij het Cultureel Centrum Suriname gewerkt en krijgt pensioen en AOV. Mevrouw krijgt 24 uur per dag, zeven dagen per week hulp van diverse particuliere bejaardenverzorgenden. Mevrouw Nesla Manukawera is de 56-jarige bejaardenverzorgende van mevrouw van Ams. Zij werkt niet voor een organisatie, maar organiseert de zorg voor 20
mevrouw van Ams samen met drie anderen. Mevrouw Manukawera zorgt al 40 jaar voor ouderen, momenteel voor vier cliënten tegelijk. Zij komt vijf dagen per week bij mevrouw van Ams thuis. Mevrouw Manukawera vindt mevrouw van Ams de liefste van allemaal.
Meneer Fernandes is 92 jaar. Hij kan niet meer praten en ook niet meer staan en lopen als gevolg van een beroerte en een daarmee samenhangend dementieel syndroom. Hij ligt de hele dag in bed in de woonkamer. Meneer Fernandes is weduwnaar en heeft acht kinderen. Drie kinderen wonen in Nederland. Eén kind is overleden. Meneer is inspecteur van politie geweest en krijgt pensioen en AOV. Hij krijgt 24 uur per dag, zeven dagen per week hulp van diverse particuliere verzorgenden. Mevrouw Norma Keisrie is gepensioneerd verpleegkundige en heeft 30 jaar lang op de afdeling cardiologie van een ziekenhuis gewerkt. Mevrouw Keisrie zorgt sinds drie jaar zes dagen per week, 12 uur per dag, voor meneer Fernandes. Zij is de favoriete verzorgende van de kinderen van meneer Fernandes, omdat zij het lekkerste eten klaarmaakt.
Mevrouw Hooten is 91 jaar. Zij kan als gevolg van een dementieel syndroom niet meer voor zichzelf zorgen. Mevrouw heeft geen kinderen. Mevrouw Hooten woont bij mevrouw Mangroe, de enige dochter van een zus van mevrouw, in huis. Mevrouw heeft een sociale kaart. Zij krijg geen pensioen, wel AOV. Mevrouw krijgt hulp van haar nicht en wordt sinds ruim een half jaar drie keer in de week een uur geholpen met wassen en aankleden door de Dienst Bejaardenzorg. Mevrouw Grep werkt al 22 jaar voor de Dienst Bejaardenzorg en is op het moment de vaste verzorgende van mevrouw Hooten. Mevrouw Grep vindt mevrouw Hooten een hele lieve en dankbare vrouw en zegt dit werk te doen omdat ze altijd al van dit werk heeft gehouden.
2.4 Analyse Om te komen tot een adequate analyse heb ik gebruik gemaakt van aspecten uit de methodes van thematic content analysis, grounded theory en framework analysis. De combinatie van de verschillende onderzoeksmethoden leverde een hoeveelheid en diversiteit aan empirische data op. Bij elke methode is van de data, waar mogelijk, één digitaal bestand gemaakt. Vervolgens zijn aan de data codewoorden gekoppeld die weergaven wat met de betreffende zin of zinnen bedoeld 21
werd. Deze codewoorden heb ik toegevoegd aan de automatische inhoudsopgave, waardoor ze vlot geraadpleegd konden worden. Uiteindelijk leverde het open coderen een lange lijst met codewoorden op, die een aantal keren is aangevuld. Daarbij heb ik een aantal codewoorden laten vervallen, omdat de informatie die daar onder viel te veel overlapte met informatie behorende bij andere codewoorden, of omdat de informatie niet relevant genoeg was. Ook zijn een aantal codewoorden veranderd, omdat ze bij nader inzien toch niet volledig de lading dekte van wat met de betreffende zin of zinnen werd bedoeld. Tenslotte heb ik meer selectief gecodeerd, waarbij de codewoorden die betrekking hadden op hetzelfde theoretische concept én op dezelfde vorm van zorg in de thuissituatie door middel van de copy paste methode in één raamwerk zijn geplaatst. Aan de hand van dit raamwerk zijn de hoofdstukken 4, 5 en 6 geschreven.
2.5 Theoretische concepten De theoretische concepten die mijn onderzoek en analyse gestuurd hebben, worden hier aangeduid. In de discussie worden deze gekoppeld aan de empirische gegevens. Reciprociteit Reciprociteit is een sociaal verschijnsel waarin een persoon bereid is een ander een dienst te verlenen wanneer hij weet dat hij hiervoor op een later tijdstip een wederdienst kan verwachten, of op dat moment zelf die wederdienst bewijst. Volgens Sahlins (in Komter 1996: 31) bestaan er verschillende soorten reciprociteit. Zo is er algemene (generalized) reciprociteit die refereert naar transacties die altruïstisch zijn, grenzend aan assistentie geven en, indien mogelijk en noodzakelijk, assistentie retourneren. De verwachting van de wederkerige handeling is dan niet bepaald. Komter schrijft hier zelf over dat een dergelijk geefpatroon onder naaste verwanten, geliefden en vrienden het meest voor de hand liggend is. “Wat zij geven is niet afhankelijk van wat of hoeveel zij zelf gekregen hebben, maar van wat ze denken dat een ander nodig heeft….” (1997: 132). De tweede vorm van reciprociteit die Sahlins aanhaalt is gebalanceerde reciprociteit. Dit is wederkerigheid die te maken heeft met directe uitwisseling van dezelfde goederen van dezelfde waarde. Tenslotte noemt Sahlins negatieve reciprociteit (in Komter 1996: 32). Dit is een vorm van wederkerigheid waarbij het de bedoeling is iets te krijgen en daar zo min mogelijk voor terug te geven.
22
Attias-Donfut (2001) geeft in haar artikel naar solidariteit binnen generaties in Frankrijk aan dat de zorgrelatie tussen ouders en hun kinderen mede gebaseerd is op normen
van
reciprociteit.
Zij
noemt
dit
complementair
aan
het
gezondheidszorgsysteem van de overheid. Deze vorm van reciprociteit zou gespecificeerd kunnen worden naar algemene (generalized) reciprociteit, omdat er sprake is van assistentie verlenen. Vrijblijvend is deze assistentie echter niet. Nederlandse ouderen die een goede band willen bewaren met hun kinderen zijn er volgens Van der Veen (1995: 13) juist op gespitst dat hun relatie zoveel mogelijk wordt losgemaakt van de materiële zorgfacetten die hun relatie ook (heeft ge)kenmerkt. Vanuit het oogpunt van de ouderen is het dus begrijpelijk dat zij liever dagelijkse zorg krijgen van professionele zorgverleners die betaald worden. Dat zijn immers mensen aan wie de ouderen, omdat ze betaald worden, niets verplicht zijn. Agency Agency is het vermogen van ouderen om reciprociteit ‘te gelde’ te maken. Daadkrachtige ouderen zijn beter in staat om hun kinderen reciproke handelingen te laten verrichten. Gerontologische benaderingen stellen dat agency iets is dat óf aanwezig óf afwezig is en dat het bijna altijd gekoppeld is aan inkomen, huisvesting en andere structuren (Wray 2003: 511, 512). Binnen de gerontologie is weinig aandacht geweest voor concepten en maten om uit leggen waar agency op latere leeftijd en in verschillende culturen uit bestaat. Agency wordt door Wray (ibid.: 511, 512) gebruikt om te refereren aan de betekenis, de motivatie en het doel dat individuen meenemen in hun handelen. Het wordt gedefinieerd als: … the ever-present possibility of individuals to act in a way that generates feelings of power and control, it is not something that people either do or do not possess. Rather it is a creative capacity that is irreducible to structural conditions. Oud worden kan gezien worden als het opbouwen van cultureel- of sociaal kapitaal. Cultureel kapitaal omdat ouderen veel levenservaring hebben en hun handelen kunnen baseren op de ervaring die ze in een eerdere situatie hebben opgedaan. Ouderen beschikken over sociaal kapitaal dat ze gedurende hun leven hebben opgebouwd, omdat ze (veelal) een sociaal netwerk hebben waar ze op terug kunnen vallen in tijden van ziekte of andere nood. Actief gebruik maken van dat ‘kapitaal’ is een vorm van agency. Zowel cultureel als sociaal kapitaal nemen hoogstwaarschijnlijk af wanneer ouderen fysiek beperkt raken. Ze kunnen als gevolg van hun fysieke
23
beperking bijvoorbeeld gebruik maken van hun handelingsvaardigheden en minder deelnemen aan gemeenschapsactiviteiten. Als gevolg daarvan is ook de agency van ouderen aan verandering onderhevig. Wanneer eenmaal een hoge leeftijd bereikt is, begeeft men zich in een fase die samengaat met toenemende afhankelijkheid. Dit gedrag gaat gepaard met verplichtingen waarvoor steeds moeilijker een wederdienst bewezen kan worden. Deze ervaring maakt voor veel mensen ouderdom een moeilijke en pijnlijke fase. Succesvol ouder worden wordt gezien als de mogelijkheid van het individu om om te gaan met en zich aan te passen aan veranderingen wanneer hij ouder wordt (Baltes & Baltes, in Wray 2004: 24). Wray koppelt deze concepten aan begrippen als agency, autonomie en onafhankelijkheid. Wat in het Westen onder macht verstaan wordt, wordt vaak geassocieerd met onafhankelijkheid en autonomie (Wray 2004: 22). Aan deze associaties worden betekenissen gegeven die per cultuur kunnen verschillen (ibid.: 23). Autonoom handelen houdt gewoonlijk in dat je je losmaakt van anderen en onafhankelijk bent. Een effect hiervan is dat macht geassocieerd wordt met onafhankelijkheid en machteloosheid geassocieerd wordt met afhankelijkheid. Echter het aanvaarden van afhankelijkheid, accepteren dat je hulp nodig hebt en deze ook krijgen, is ook een vorm van agency. Indien een afhankelijke oudere hulp weet te krijgen, duidt dit op ‘autonomie’ van deze persoon. Autonomie refereert in dit geval naar de mogelijkheid van oudere mensen om zelf keuzes te maken en is een indicator van de mogelijkheid om te leven zoals ze willen. Wilson schrijft in dit kader over de overeenkomst en het verschil tussen autonomie en zelfstandigheid. Iemand is zowel autonoom als zelfstandig wanneer hij zonder bemoeienis van derden kan leven. Anders dan zelfstandig is iemand autonoom wanneer hij zelfstandige keuzes maakt die hij echter alleen met hulp kan inwilligen (1993: 49). Van der Veen (195: 13) vraagt zich af of de extreme nadruk op autonomie in Nederland ouderen belemmert hun situatie van afhankelijkheid als een positieve ontwikkeling te ervaren. Door het ‘te gelde maken’ van bijvoorbeeld reciprociteit en sociaal kapitaal kunnen ouderen zelf keuzes maken en daardoor leven zoals ze willen. Gender Gender is the widely shared expectations and norms within a society about appropriate male and female behavior, characteristics, and roles. It is a social and cultural construct that differentiates women from men and defines the ways in which women and men interact with each other. (Rao Gupta 2000: 1)
24
Uit onderzoek van Bracke, Christiaens en Wauterickx (2008) naar de sleutelrol van vrouwen binnen de informele zorg blijkt dat gender een grote rol speelt. De meest gebruikelijke verklaring voor de sleutelrol van vrouwen binnen de (in)formele zorgverlening is volgens Bracke, Christiaens & Wauterickx socialisatie. (2008: 1351). Quinlan noemt matrifocaliteit als verklaring (2004: 464), omdat aan de hand daarvan toegelicht kan worden dat vrouwen een prominente plaats in de samenleving innemen (ibid.: 476). Het zijn niet alleen mannen die zorg verwachten van vrouwen, dochters en zusters, ook vrouwen richten hun aandacht als het om zorg gaat op andere vrouwen (Bracke, Christiaens en Wauterickx 2008: 1352). Komter (1996: 7) koppelt reciprociteit van vrouwen aan hun onafhankelijkheid; daadkrachtige vrouwen zijn onafhankelijker en daarmee minder afhankelijk van reciproke handelingen van anderen. Onder ouderen komt het volgens Komter (ibid.: 7) voor dat de omstandigheden maken dat ze niet veel kunnen geven. Zij hebben daardoor geen leidende rol in reciprook handelen. In dit geval is reciprociteit niet alleen een mechanisme van inclusie, maar ook exclusie; als gevolg van ongunstige sociale en economische
omstandigheden
lopen
ouderen
het
risico
van
toenemende
desintegratie van hun sociale relaties en van afname van sociaal kapitaal.
2.6 Samenvattend Tijdens
dit
kwalitatieve
onderzoek
is
gebruik
gemaakt
van
meerdere
onderzoeksmethoden: internet, literatuurstudie, informele gesprekken, dagboek, observaties,
semi-gestructureerde
interviews,
focusgroep
discussie
en
documentenanalyse. Via gatekeepers zijn de informanten op de hoogte gesteld van de implicaties van het onderzoek. Van de negen geïnterviewde creoolse ouderen met een lichamelijke beperking wonen er vijf samen met of bij familie. Twee ouderen wonen samen met een kind, in beide gevallen dochters. Eén man woont samen met zijn echtgenote. Eén vrouw woont bij haar nicht en in één geval wonen drie zussen met allen een lichamelijke beperking samen in hun ouderlijk huis. Twee van de overige vier ouderen wonen alleen, maar bij één van deze twee personen zijn de zoon en schoondochter de buren. Een andere oudere die niet bij familie woont, woont bij haar buurvrouw. Vijf van de negen ouderen hebben familie in Nederland waarmee ze regelmatig contact hebben. Om te komen tot een adequate analyse is gebruik gemaakt van aspecten uit de methodes van thematic content analysis, grounded theory en framework analysis. Tot slot zijn er drie theoretische concepten die het onderzoek en de analyse gestuurd hebben: reciprociteit, agency en gender. 25
Hoofdstuk 3 Suriname Dit onderzoek kan uiteraard niet los gezien worden van de Surinaamse samenleving. Daarom wordt in de eerste paragraaf het land Suriname zelf beschreven en komen vervolgens de Surinaamse bevolking in het algemeen en de creoolse bevolking in het bijzonder aan bod. De daaropvolgende paragraaf gaat over de sociaaleconomische situatie van Suriname, waarna dit hoofdstuk eindigt met informatie over de gezondheidszorg en de zorg voor ouderen in Suriname.
3.1 Suriname Suriname staat bekend als een plaats waar wreed omgegaan werd met slaven. In ruim 200 jaar werden meer dan 200.000 slaven vanuit Afrika door Nederlanders naar Suriname getransporteerd (Emmer 2000: 65). Op de plantages, waar vooral landbouw werd uitgeoefend, werden slaven en slavinnen voor de kleinste vergrijpen gegeseld, soms tot de dood erop volgde. Als gevolg van de slavernij konden de slaven hun eigen levensomstandigheden slechts in beperkte mate beïnvloeden. Zo ongeveer alles werd bepaald door hun blanke meesters die in Paramaribo woonden. De Engelsen schaften de slavernij in 1834 af, maar de Nederlanders volgden pas, als laatsten in Europa, op 1 juli 1863 (Bakker et al. 1998: 42, 45; Leuwsha 2008: 38). Om het tekort aan arbeidskrachten na de afschaffing van de slavernij op te vangen, werden veel plantages samengevoegd. Hoewel deze vorm van landbouw steeds minder van belang was voor de Surinaamse economie bleef de koloniale politiek gericht op de bevordering van deze sector. De overheid bracht vanaf ongeveer 1853 enkele duizenden Chinezen, vanaf ongeveer 1873 ruim 30.000 Brits-Indiërs en vanaf ongeveer 1900 meer dan 33.000 Javanen naar Suriname, die zich voor hun verscheping hadden verplicht voor de duur van vijf jaar op de plantages te werken, waarna ze naar huis konden terugkeren. In 1916 kwam aan de invoer van BritsIndiërs een einde door de nationalistische oppositie in India die tegen deze vorm van arbeidsmigratie was. Aan de aanvoer van Javanen kwam een einde door de achteruitgang van de plantages. Ongeveer tweederde van de Indiase en Javaanse contractarbeiders keerde niet naar huis terug, maar vestigde zich in de kolonie (Landenweb 2008). De meeste ex-slaven en Indiase en Javaanse contractarbeiders gingen in Paramaribo wonen. Nog steeds is Paramaribo de enige stad en tevens de hoofdstad van Suriname. Ongeveer de helft van het totale aantal inwoners van het land (ca. 26
400.000), woont in Paramaribo (Algemeen Bureau voor de Statistiek / Censuskantoor 2005: 17, 26). Suriname werd in 1975 onafhankelijk van Nederland en is sindsdien een republiek met een parlementaire democratie. Het parlement, de Nationale Assemblee, is gevestigd in Paramaribo en telt 51 leden die rechtstreeks worden gekozen. In de jaren tachtig breken roerige tijden aan voor de republiek (Dew 1994: 91). In 1980 wordt er een staatsgreep gepleegd door een groep sergeanten onder leiding van Desi Bouterse (ibid.: 37, 38). In december 1982 worden 15 opposanten tegen het militaire regime gemarteld en vermoord (ibid.: 82, 83) en in 1986 begint een binnenlandse oorlog die tot 1991 zou duren (ibid.: 123). In 1987 worden er onder internationale druk verkiezingen uitgeschreven. De verkiezingen worden gewonnen door het Front voor Democratie en Ontwikkeling, bestaande uit de drie grootste partijen. De Nationale Partij Suriname (NPS), met voornamelijk creoolse leden, de Vooruitstrevende Hervormings Partij (VHP), met voornamelijk Hindoestaanse leden, en de Kerukanan Toludo Pranatan Inggil (KTPI), met voornamelijk Javaanse leden (Dew 1994: 142). Ook de in 1987 gekozen regering wordt afgezet door militairen. In 1990 wordt er wederom een coup gepleegd (ibid.: 181). Vervolgens worden in mei 1991 weer verkiezingen gehouden. Dit keer is de overwinning voor het Nieuw Front, bestaande uit de drie eerder genoemde partijen aangevuld met de Surinaamse Partij van de Arbeid (SPA) (ibid.: 189, 190). Het is deze regering die onder leiding van president Ronald Venetiaan een begin maakt met het uitvoeren van een Structureel Aanpassingsprogramma (SAP). Bij de verkiezingen van 1996 wint het Nieuw Front weer, maar komt toch terecht in de oppositie als gevolg van onderlinge onenigheid. De Nationale Democratische Partij (NDP), in 1986 opgericht door Desi Bouterse, komt aan de macht met behulp van dissidenten uit de VHP en KTPI. Het gevolg was dat de economische en sociale instabiliteit in het land toenam. Wanneer in 2000 het Nieuw Front opnieuw aan de macht komt, wordt Venetiaan voor de tweede keer president en kan men weer verder gaan met de sanering van de economie (Schroen 2001). Al deze politieke problemen van Suriname hebben grote gevolgen voor de sociaaleconomische situatie van de bevolking.
3.2 Bevolking De bevolking vertoont een grote etnische verscheidenheid. De oorspronkelijke bewoners van Suriname zijn Indianen die tot het volk van de Arowakken behoorden. Later viel een ander Indiaans volk, de Caraïben, het gebied van de Guyana’s binnen 27
(Bakker et al. 1998: 11). De eerste groep mensen die naar Suriname werd getransporteerd bestond zoals gezegd uit slaven uit West- en Midden-Afrika, waarna Chinezen, Brits-Indiërs en Javanen in de periode van 1853 tot 1940 volgden om de slaven te vervangen (Biervliet 1974: 553). De Hindoestanen (afstammelingen van Brits-Indische contractarbeiders) en de creolen (afstammelingen van slaven) zijn de grootste etnische groepen in Suriname. (Algemeen Bureau voor de Statistiek / Censuskantoor 2005: 18). Marrons (afstammelingen van weggelopen slaven), Javanen, inheemsen (indianen), Chinezen, Libanezen, Brazilianen en boeroe’s (afstammelingen van Nederlandse boeren) zijn andere etnische groepen. Het creoolse of Afro-Surinaamse gezin wordt getypeerd door een matrifocale structuur, waarbij de moeder een centrale positie inneemt en samen met haar kinderen een huishouden vormt (Buschkens 1974: 6). Herskovits en Herskovits schrijven over hun veldwerk in 1928 en 1929 in Paramaribo dat de overheersende positie van de creoolse vrouw te wijten is aan de toenmalige arbeidsdeling op basis van sekse. Mannen zouden ver weg van huis naar werk zoeken, terwijl vrouwen in de buurt hun geld verdienen. Hierdoor heeft de vrouw meer tijd voor het gezin en neemt zij ten opzichte van de man een belangrijkere, centrale plaats in (1936: 9). Kromhout concludeert echter in haar case study over hoe vrouwen in Paramaribo omgaan met de economische crisis dat de centrale positie van de vrouw in creoolse gezinnen inmiddels afneemt en wordt overgenomen door de man (2000: 146). Wellicht omdat de man wordt gezien als degene die de belangrijke financiële bijdrage aan het gezin levert (Buschkens 1974: 8). Andere kenmerken zijn de aanwezigheid van geïnstitutionaliseerde alternatieve man-vrouw verbintenissen, zoals samenwonen van man en vrouw zonder gehuwd te zijn, de bezoekrelatie, waarbij er tussen man en vrouw een publiekelijk erkende en geaccepteerde seksuele relatie bestaat en de tijdelijke relatie, waarbij de kinderen niet dezelfde vader hebben (Buschkens 1974: 3; Bakker 1998: 89; Leuwsha 2008: 72). De verklaring van dit verschijnsel wordt enerzijds
in
historische
en
anderzijds
in
culturele
en
sociaaleconomische
omstandigheden gezocht. Het Afrikaanse familiesysteem werd door de slavernij totaal ontwricht. De slaven konden geen burgerlijk huwelijk sluiten, omdat ze slaven waren en geen kerkelijk huwelijk, omdat ze volgens de kerkelijke overheersers heidenen waren (Buschkens 1974: 89; Leuwsha 2008: 72). Volgens Kromhout zochten vrouwen ten tijde van de economische crisis alternatieve vormen van inkomen, wat zich uitte in financiële afspraken met een mannelijke persoon (2000: 146). Wekker (1994) heeft het in haar proefschrift over subjectiviteit en seksualiteit van creoolse volksklasse vrouwen in Paramaribo over Andrea: 28
In de eerste plaats kijk ik of hij in staat gaat zijn voor me te zorgen. Heeft hij een regelmatig inkomen? Wat ik niet uit kan staan, is als een man gierig is. Als een man die belangstelling voor me heeft, geen geld heeft, dan kan hij zijn biezen liever gelijk pakken. Terborg beschrijft in haar proefschrift over seksualiteit en gender in de AfroSurinaamse familie (2002: 64) dat het gezin in de (Afro) Caribische praktijk niet per definitie duidt op een relatie tussen een man een vrouw die samen kinderen opvoeden. Het gezin is wel de eenheid waar kinderen worden opgevoed, maar kan een één-ouder, twee-ouder of een uitgebreid gezin zijn. Volgens onderzoek van Venema (in Schroen 2001) over creoolse sociale verhoudingen zijn er in Suriname betrekkelijk veel samengestelde huishoudens. Dat zijn huishoudens die buiten het nucleaire model (man-vrouw-kinderen) vallen, zoals huishoudens bestaande uit drie generaties, huishoudens met volwassen broers en zusters, met of zonder kinderen, en huishoudens met pleegkinderen. Ook Mintz en Price (2003: 44) beschrijven dat het huishouden als eenheid niet samen hoeft te vallen met het kerngezin. Hoewel veel vrouwelijke informanten zonder partner hun kinderen opvoeden is het percentage vrouwen dat alleen en zelfstandig een huishouden voert relatief gering. Alleenstaande moeders, vooral degenen jonger dan 25 jaar, maken meestal deel uit van een kinshipbased familie (Terborg 2002: 64). Dit familiemodel neemt een dominante positie in de samenleving familiesysteem
in.
Wat
afstamming
volgens
Terborg
en
erfrecht
(ibid.:
65)
betreft, een
draagt
het
bilateraal
Creools karakter.
Verwantschapsrelaties lopen dus zowel via de vrouwelijke als de mannelijke lijn en kinderen erven van beide ouders en onderhouden familiebanden met verwanten van zowel moeders- als vaderszijde. Tot verwanten behoren tenslotte diegenen die met elkaar verbonden zijn door geboorte en huwelijk, maar daarnaast worden vaak ook andere kennissen en vrienden gerekend tot het familienetwerk. Mintz en Price (2003: 44) schrijven hierover dat de samenstelling van een huishouden bepaald kan worden door
andere
factoren
dan
bloedverwantschap,
bijvoorbeeld
het
geval
bij
pleegkinderen. Suriname is, net zoals het Caribische gebied, gemaakt en gevormd door het komen en gaan van mensen. Zowel door (gedwongen) immigratie als door emigratie. De emigratie van Surinamers naar Nederland was oorspronkelijk weggelegd voor rijke Creolen. In de jaren zeventig was de migratie geen elitezaak meer, maar kwamen mensen uit alle sociale klassen naar Nederland. Vlak voor de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 was sprake van een emigratiepiek (Bovenkerk 1976: 1). Het topjaar was 1975 met bijna 40.000 emigranten. Bijna een derde van de Surinaamse
29
bevolking wilde op voorhand afstand nemen van de (gevolgen van de) onafhankelijkheid (Bakker 1998: 165; Oostindie 2000: 215). Van Heelsum (1997: 6) wijdt deze piek aan de vijfjarige overgangsregeling, waardoor de bevolking van Suriname nog de mogelijkheid had om te kiezen voor de Nederlandse nationaliteit. Bovenkerk wijdt de emigratie van Surinamers naar Nederland voornamelijk aan de interne ontwikkelingen in Suriname (1983: 175), zoals de toenemende werkloosheid, het wisselvallige prijsverloop, het ontbreken van economisch toekomstperspectief en de minimale sociale zekerheid in het moederland (1975: 19, 22). Pullfactors noemt hij de huisvesting, het onderwijs en de recreatiemogelijkheden in Nederland (ibid.: 19, 22). Pas in 1980 neemt de migratiestroom af, doordat de Nederlandse overheid de visumplicht voor Surinamers invoert. Vanaf toen konden alleen de Surinamers die beschikking hadden over een arbeidsplaats en huisvesting én die voor 1975 geboren waren gemakkelijk aan een Nederlands paspoort komen. Toch zijn na de militaire coup in 1980 en na de Decembermoorden in 1982 nog grote groepen Surinamers naar Nederland geëmigreerd. De samenstelling van de Surinaamse gemeenschap in Suriname en in Nederland veranderde sterk als gevolg van de migratie. Het overgrote deel van de ongeveer 350.000 Surinamers in Nederland houdt een sterke band met het land van herkomst, wat zich onder meer uit in het regelmatig versturen van geldbedragen en goederenpakketten naar Suriname (Oostindie 2000: 192, 267, 345-347). Alle Surinaamse bedrijven kampen sinds de onafhankelijkheid met een groot tekort aan goed opgeleid personeel, als gevolg van de emigratie naar het buitenland. Hoewel er jaarlijks nog altijd meer Surinamers zijn die zich in Nederland vestigen dan Nederlanders in Suriname, bestaat volgens journalist Weeda (1998) steeds meer de wens van (vooral hoger-opgeleide) Surinaamse-Nederlanders om (weer) in Suriname te gaan wonen. Bovenkerk schreef in 1974 al over een ideologie van terugkeer (1974: 560). In 2004 registreerde het Algemeen Bureau voor de Statistiek / Censuskantoor ruim 42.000 ouderen. Binnen dit bevolkingsaantal zijn meer vrouwen van 60 jaar en ouder dan mannen, is de groep creolen met ruimschoots 10.000 de grootste groep ouderen en wonen in het district Paramaribo de meeste ouderen, namelijk meer dan 22.000 (Algemeen Bureau voor de Statistiek/ Censuskantoor 2005: 26, 31, 51). Ouderen in Suriname wonen, net zoals elders in de wereld, samen met de partner, met familie, alleen of in een instelling. Het kan zijn dat er voor de oudere een zorgbehoefte ontstaat als gevolg van ontstane beperkingen door het ouder worden. Helman (1977: 24) noemt de laatste fase van ouderdom dan ook ‘de opnieuw verzorgden’. Hoe er dan voor de oudere gezorgd wordt is afhankelijk van de familie en de sociaal-economische situatie waarin de persoon en zijn of haar familie zich 30
bevindt (Schroen 2001). Volgens Buschkens (1974: 255) kwam het ten tijde van zijn onderzoek veel meer voor dat een oude vrouw bij haar kinderen intrekt dan dat een oude man bij zijn kinderen intrekt. Wellicht doordat de oude vrouw een taak kon vervullen bij de opvoeding van haar kleinkinderen.
3.3 Sociaaleconomische situatie Suriname heeft een kleine, open economie die vooral afhankelijk is van de internationale markt. De economie is zeer kwetsbaar voor invloeden van buitenaf (Lagerberg en Vingerhoets 1974: 530). Sinds de tijd dat Suriname een kolonie van Nederland was, is de economie gebaseerd op een gespecialiseerde export van één of twee producten: suiker en koffie. In de 20e eeuw waren de belangrijkste exportproducten bauxiet en derivaten zoals aluinaarde en aluminium (Dew 1994: 110). Naast de bauxietsector is ontwikkelingshulp een belangrijke inkomstenbron van Suriname. Na de onafhankelijkheid werd er met Nederland overeengekomen dat er langdurig ontwikkelingshulp zou worden geboden door de Nederlandse regering. Nederland was echter ontevreden met het militaire, ondemocratische bewind in Suriname sinds de staatsgreep in 1980. Na de Decembermoorden in 1982 stopte de Nederlandse overheid dan ook onmiddellijk met de ontwikkelingshulp. In deze tijd daalden ook de bauxiet- en aluminiumprijzen op de wereldmarkt. Het gevolg was een enorme inflatie. De bauxietsector is van oudsher kenmerkend voor de Surinaamse economie. Vanaf de onafhankelijkheid is bauxiet echter minder dominant geworden, als gevolg van diversificatie door de opkomst van het toerisme en door gouddelving en oliewinning. Sinds die tijd is het enorme ambtenarenapparaat kenmerkend voor de Surinaamse economie (Lagerberg en Vingerhoets 1974: 531). De helft van de beroepsbevolking van Suriname is ambtenaar. Het grote voordeel van een ambtenaarsbaan zijn de secundaire voorzieningen, zoals het Staatsziekenfonds en het opbouwen van een pensioen, en de mogelijkheid om een tweede baan te hebben. Al sinds de Onafhankelijkheid is sanering van het ambtenarenapparaat een agendapunt. Maar nog steeds zijn er geen maatregelen genomen om het aantal ambtenaren te verminderen. De economische malaise heeft zijn oorsprong in de jaren tachtig. In de jaren negentig wordt het echter nog chaotischer als de inflatie toeneemt (Dew 1994: 110, 113). Onder druk van Nederland, het IMF en de Wereldbank moet Suriname een saneringsplan ontwikkelen. Het is de regering onder leiding van Venetiaan die in 1992 31
start met het SAP (Kromhout 2000: 140). Dit houdt in dat er een einde moet komen aan de monetaire financiering en bezuinigingsmaatregelen op overheidsgaven moeten worden getroffen. De armsten zouden hiertegen beschermd worden met een sociaal programma. Met de unificatie van de wisselkoersen en de importheffingen groeiden de staatsinkomsten aanzienlijk en was de overheidsbegroting voor het eerst in evenwicht. In 1995 is Suriname lid geworden van de Caricom, het Caribische handelsblok. Maar de economische verbetering die dat, naar men verwachtte, zou brengen bleef uit. Door het wegvallen van de handelsbarrières met de veertien aangesloten landen werd de Surinaamse markt overspoeld met buitenlandse producten. Deze importen konden elders goedkoper en efficiënter worden gefabriceerd en zorgden ervoor dat de lokale productiesector de das om werd gedaan (Schroen 2001). Met de komst van de regering Wijdenbosch in 1996 ging het weer mis met de economie. Opnieuw werd door de Surinaamse overheid de geldhoeveelheid vergroot waardoor de waarde van de Surinaamse gulden in vrije val raakte. De economie ging steeds verder achteruit en ook de betrekkingen met Nederland kwamen onder druk te staan. Na het aantreden van Venetiaan in 2000 was er voor het eerst weer overleg met de Nederlandse overheid. De inflatie heeft enorme gevolgen gehad voor de bevolking. Lonen, spaargelden en pensioenen werden minder waard en men zocht naar andere mogelijkheden om aan geld te komen. Velen klussen bij. Veel mensen zijn vertrokken naar Nederland. Sinds de jaren negentig is de bevolking van Suriname armer geworden. De kosten voor levensonderhoud bleven stijgen, maar de lonen stegen niet mee. Meer dan de helft van de Surinamers leeft nu onder de armoedegrens (Oostindie 2000: 192; Van de Putte 2008: 13). Ook voor de bejaarden en de gepensioneerden zijn de gevolgen van de slechte economische situatie groot. Door de ontwaarding van de Surinaamse munt is de waarde van hun opgespaarde pensioenen aanzienlijk achteruitgegaan. De overheid verstrekt een Algemene Ouderdomsvoorziening (AOV) aan iedereen vanaf 60 jaar. Hoewel er in 2004 ruim 42.000 mensen waren van 60 jaar en ouder (Algemeen Bureau voor de Statistiek / Censuskantoor 2005: 17) kregen destijds maar 39.194 mensen AOV (Algemeen Bureau voor de Statistiek 2008: 135). Wat de oorzaak is van deze discrepantie is niet bekend. De hoogte van de AOV is wettelijk vastgesteld en bedraagt in 2009 275 SRD per maand (ruim €70) en gaat niet mee met de salarisverhogingen. De AOV is niet genoeg om van te leven. Van Krimpen en Snijders schrijven dan ook in Parbode (2009: 33) dat de huidige generatie ouderen veel “pinaren” (het moeilijk hebben). 32
Velen hebben echter geen ander inkomen. Sommigen hebben door hun arbeidsrelatie met de overheid of een andere instantie een pensioen opgebouwd, maar door de inflatie zijn deze pensioenen niet veel waard. Mensen die op latere leeftijd bij de overheid zijn gaan werken, ontvangen een onvolledig pensioen. Ouderen die nog kunnen werken, doen dat regelmatig. Ook worden veel ouderen gesteund door familie in binnen- en buitenland. Soms komen er geldbedragen of goederenpakketten van familie, meestal kinderen, uit Nederland. Er zijn echter ook ouderen die niet kunnen werken, geen steun van familie (kunnen) krijgen, geen pensioen hebben en alleen leven van hun AOV. Deze groep is het meest kwetsbaar.
3.4 Gezondheidszorg Met de oprichting van de Geneeskundige School in 1882 werd een basis gelegd voor moderne medische voorzieningen in Suriname. Vanaf 1969 ging deze opleiding over in de Medische Faculteit van de Anton de Kom Universiteit van Suriname. De belangrijkste instituties van het Surinaamse gezondheidszorgsysteem zijn het Centrale Bureau van het Ministerie van Gezondheid, het Bureau voor Openbare Gezondheidszorg en de Inspectie. Het Centrale Bureau is verantwoordelijk voor de algemene coördinatie van het gezondheidszorgsysteem en de betreffende wet- en regelgeving (Ministerie van Volksgezondheid in Suriname 2007). Het Bureau voor Openbare
Gezondheidszorg
is
verantwoordelijk
voor
de
ontwikkeling
van
programma’s, voor gezondheidsvoorlichting en voor preventie (Ministerie van Volksgezondheid Bureau voor Openbare Gezondheidszorg 2009). De meest toonaangevende aanbieders van gezondheidszorg zijn de door de overheid gesubsidieerde
gezondheidszorgorganisaties.
De
Stichting
Medische
Zending
Primary Health Care Suriname, een samenwerkingsverband tussen drie Christelijke en particuliere organisaties, werkt in de rurale gebieden (Stichting Medische Zending Primary Health Care Suriname n.d.). De Stichting Regionale Gezondheidsdienst is verantwoordelijk voor het kustgebied en is naast de primaire gezondheidszorg belast met de zorg voor on- en minvermogenden (inkomen tussen de 0 en 80 SRD per maand; €0 en €20 per maand) en voor de leden van het Staatsziekenfonds (Pan American Health Organization 2002: i; Stichting Regionale Gezondheidsdienst 2009). De secundaire gezondheidszorg wordt voornamelijk verzorgd door de ziekenhuizen (Community Health Development Institute 2006: 135). Dat de gezondheidszorg in Suriname nog niet optimaal is, verraden krantenkoppen in de periode maart tot en met juni 2009: ‘Ziekenhuizen gaan voor optimale patiëntenzorg’ (2009), ‘Faillissement dreigt voor ziekenhuizen’ (Loseng 2009a) en ‘Ordening en kwaliteitsverbetering 33
ziekenhuizen noodzakelijk’ (Loseng 2009b). Snijders beschrijft in het artikel ‘Misstanden in de gezondheidszorg. Ziek, zieker, ziekst’ (2009: 14): De kans dat je met een relatief eenvoudige kwaal naar binnengaat en in een lijkkist naar buiten is niet denkbeeldig. Maar ook al ga je gezond en wel weer naar huis, dan blijft die nasmaak over de vaak onbeschofte en ongeïnteresseerde behandeling hangen. In mijn dagboek schrijf ik over een observatie van een niet optimale situatie op de spoedeisende hulp (SEH) van een ziekenhuis: We lopen zo achter de co-assistent de SEH op, niemand die ons vraagt wat we komen doen. Mensen liggen open en bloot in de bedden op de gang, geen gordijntje is dicht. En wat veel verpleegkundigen lopen hier rond… Waar zou de rij wachtenden goed voor zijn? Inwoners van Suriname kunnen zich op verschillende manieren verzekeren tegen ziektekosten. Via het Staatsziekenfonds (SZF), via de Stichting Medische Zending Primary Health Care en via een particulier verzekeringsbedrijf (Algemeen Bureau voor de Statistiek / Censuskantoor 2005: 54). De Volkstelling van 2004 (ibid.: 20) maakt duidelijk dat de overheid meer dan de helft van de ziektekosten vergoedt. Volgens de World Health Organization (2002: 650) was in 2002 64% van de bevolking verzekerd tegen ziektekosten en was 36% niet verzekerd, of wist niet of hij verzekerd was. Een toenemend aantal Nederlandse Surinamers krijgt de ziektekosten in Suriname vergoed door hun Nederlandse zorgverzekering. Op 2 mei 2007 heeft de Minister van Volksgezondheid de Commissie Algemene Ziektekostenverzekering (AZV) geïnstalleerd. Met de wet AZV zal er in Suriname een ander zorgstelsel komen, dat naast curatieve zorg ook een deel van de vergoeding voor preventieve- en thuiszorg op zich zal nemen (Ministerie van Volksgezondheid in Suriname n.d.). De AZV zal voor iedere ingezetene van Suriname gelden, waardoor eenieder verplicht zal zijn zich te verzekeren tegen ziektekosten (Dagblad Suriname 2009). De invoering van de AZV kent echter volgens de minister enig oponthoud. Zo is de kostenberekening nog niet af en zorgt bureaucratie voor de nodige vertraging. Het streven was dat de invoering in de eerste helft van 2009 plaats zou vinden, aldus de minister (Waterkant 2009). Ten tijde van het onderzoek in maart, april en mei 2009 was er van invoering van de AZV nog geen sprake. Wel was volgens geZONd Suriname de herstructureringscommissie in een finale fase beland met betrekking tot aanbevelingen voor een Surinaams Thuiszorgmodel (Stichting 2009: 15). De herstructureringscommissie heeft zich, sinds de installatie van de commissie AZV,
34
gebogen over een wetsontwerp betreffende de thuiszorg die in Suriname toegepast zal moeten worden.
3.5 Ouderenzorg Ouderenzorg in Suriname is onder te verdelen in zorg binnen en buiten instellingen, aangeboden door de overheid, private organisaties en particulieren. Volgens het Community Health Development Institute (2006: 133) waren er in 2006 vijftien organisaties die intramurale zorg boden aan ouderen. Twee daarvan werden door de staat gesubsidieerd, de andere dertien waren particulier. In 2004 (Algemeen Bureau voor de Statistiek / Censuskantoor 2005: 34) woonden 1391 personen in zorginstellingen (‘ziekenhuizen, zorghuizen en bejaardentehuizen’). De meeste van deze personen lijden aan de gevolgen van cardio- en cerebrovasculaire aandoeningen. Met bijna 40% staan deze aandoeningen op de eerste plaats van de tien voornaamste doodsoorzaken in 2006 in Suriname (Algemeen Bureau voor de Statistiek 2008: 152). Zorg buiten instellingen wordt verleend door thuiszorgorganisaties en door particulieren. Er zijn verschillende thuiszorgorganisaties in Paramaribo. Eén daarvan is
de
Dienst
Bejaardenzorg
van
het
Ministerie
van
Sociale
Zaken
en
Volkshuisvesting. Deze dienst biedt beperkte zorg aan mensen van 60 jaar en ouder die in moeilijke omstandigheden leven, zo staat in de provisorische folder. Men moet door het ministerie min- of onvermogend verklaard zijn en geen kinderen of andere familie in de buurt hebben wonen die kunnen helpen. Deze voorwaarden kunnen echter volgens de leidinggevende van de Dienst Bejaardenzorg van geval tot geval verschillen. De zorg wordt op doordeweekse dagen geboden en bestaat uit wassen, wondzorg, uitzetten van medicatie, transport van en naar de dokter en klaarmaken van een brood- of rijstmaaltijd in de ochtend. Thuiszorg is volgens deze leidinggevende een groot woord voor de diensten die zij verlenen, want ze doen lang niet alles. Dat de situatie van de ouderen schrijnend kan zijn schets de leidinggevende van de Dienst Bejaardenzorg met de volgende uitspraak: “Soms hebben ze geen brood om naar hun mond te brengen”. Voedsel en hulpmiddelen moeten echter door de ouderen zelf geregeld worden, de Dienst Bejaardenzorg stuurt volgens de leidinggevende “… alleen mensen om te helpen”. Voor de hulp van de Dienst Bejaardenzorg hoeft niet betaald te worden, het ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting subsidieert deze (Community Health Development Institute 2006: 135). Op het moment van het onderzoek worden volgens de leidinggevende van de Dienst Bejaardenzorg 16 ouderen thuis verzorgd en kan het 35
jaren duren voordat een persoon bij de Dienst Bejaardenzorg terecht kan. In overeenkomst met het demografische beeld van de bevolking van Suriname bestaat de clientèle van de Dienst Bejaardenzorg meer uit vrouwen dan uit mannen. De leidinggevende verklaart dit met de uitspraak: “Mannen worden niet gemakkelijk ziek, die maken zich niet druk. Vrouwen zien in alles een probleem”. De andere thuiszorgorganisaties zijn particulier. Voor de hulp van deze organisaties
moet
wel
(veel)
geld
betaald
worden.
Hoeveel
particuliere
thuiszorgorganisaties er zijn is niet precies bekend, omdat er regelmatig nieuwe organisaties bij komen of failliet gaan. De particuliere organisaties werken veel met Nederlandse hulp, zowel op financieel gebied als op het gebied van scholing. Een derde groep die zorg buiten instellingen verleend zijn particulieren. Hieronder worden zorgverleners verstaan die niet bij de overheid of een particuliere organisatie zijn aangesloten, maar wel zorg in de thuissituatie verlenen. In enkele gevallen zijn deze particulieren wel geschoold in het verzorgen van zieke (oudere) mensen. In andere gevallen zijn de particuliere zorgverleners door schade en schande wijs geworden. Van de negen geïnterviewde creoolse ouderen krijgen drie ouderen thuiszorg van een particuliere thuiszorgorganisatie en worden tevens door hun familie verzorgd. Twee ouderen krijgen thuiszorg van de Dienst Bejaardenzorg, waarvan er één aanvullende zorg van een familielid krijgt. Twee ouderen worden thuis verzorgd door een particuliere zorgverlener en twee ouderen worden alleen door hun familie verzorgd. Uit focusgroep discussies binnen het Community Health Development Institute (2006: 136) blijkt dat ouderen veel problemen ervaren in de toegankelijkheid van adequate gezondheidszorg. Zo is het proces van aanvragen van een ‘sociale kaart’ van het Ministerie van Sociale Zaken en Huisvesting, waarmee onder andere AOV aangevraagd kan worden, erg lang en biedt de kaart geen garantie voor de beloofde goedkopere gezondheidszorg. Ook houden veel diensten geen rekening met ouderen. Lange wachttijden en een trap als enige toegangsmogelijkheid maken het voor ouderen nog moeilijker om zich toegang te verschaffen tot medische zorg. Er is een groot gebrek aan speciaal vervoer voor ouderen en er bestaat geen vervoer voor ouderen die in een rolstoel zitten. Voor deze hulpbehoevende ouderen is de enige oplossing het inschakelen van thuiszorg, iets dat lang niet voor iedereen is weggelegd. Programma’s die erop gericht zijn de welvaart van ouderen te verbeteren zijn ondergebracht bij het Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting. Sinds 1981 geeft de ‘nationale adviescommissie voor beleid ten behoeve van de oudere burger’ 36
het Ministerie advies over deze specifieke groep van de bevolking. Dankzij deze commissie bestaat de AOV, wordt een verpleeghuis gesubsidieerd, is er een financiële tegemoetkoming voor min- en onvermogende ouderen en bestaat de mogelijkheid voor (gedeeltelijk) kosteloze medische hulp (Community Health Development Institute 2006: 136). Dat deze commissie naar mij toe niet heel behulpzaam is blijkt uit onderstaand dagboekfragment: Als ik, zonder afspraak, het houten gebouw van het Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting binnenloop en vraag naar een medewerker van de adviescommissie moet ik lang wachten tot iemand mij verder te woord komt staan. De medewerkster is erg argwanend, zegt dat het verboden is om mensen zomaar te vragen wat ze ergens van vinden en ik krijg het gevoel dat ik moet maken dat ik wegkom, voordat ze m’n onderzoek in de war brengt. Het enige verpleeghuis in Paramaribo, en gesubsidieerd door de overheid, heeft een lange wachtlijst. Voor driehonderd bedden melden zich jaarlijks zo’n duizend mensen aan. De leidinggevende van de Dienst Bejaardenzorg vatte dit pakkend samen: “De één z’n dood is de ander z’n bed”. Alleen on- en minvermogenden kunnen in het verpleeghuis terecht. Met name op de psychogeriatrische afdeling is de situatie schrijnend. Na een bezoek aan het verpleeghuis schreef ik in mijn dagboek: Ouderen met dementie liggen op 6-persoons kamers ondersteboven achterstevoren op niet meer dan een bedframe met matras, zonder zichtbare persoonlijke bezittingen, lang niet altijd met ondergoed aan, te vragen om eten. De banaantjes die ik bij me had vonden gretig aftrek. Kapotte bedden en rolstoelen staan op de (openlucht) gangen, naast beschadigde muren en deuren. De mensen worden volgens de verzorgende die we spraken soms met z’n allen tegelijk ‘gebaad’, alsof het een voetbalteam is dat na de wedstrijd in een grote doucheruimte staat te douchen! Eén dame schoof naar de rand van haar bed waarna zij over de bedrand hangend haar plas liet lopen. Een po-stoel aanbieden had volgens de verzorgende geen zin, “mevrouw doet het altijd zo en de stenen tegeltjes op de vloer zijn makkelijk schoon te maken”. “Anders,” zei mijn Nederlands Surinaamse collega steeds, “wat is het anders hier”. Bezoek, observatie en een focusgroep discussie in een Rooms Katholiek bejaardenoord maken duidelijk dat het ook anders kan. De 78 ouderen hebben allen een eigen kamer, al dan niet met gedeelde douche en toilet, en een eigen tuintje. Geld maakt echter het verschil. In het verpleeghuis hoef je als on- of minvermogende nauwelijks iets te betalen. In het bejaardenoord wordt €250 tot €450 per maand gevraagd.
37
Hoofdstuk 4 Liefde kan je niet betalen In dit hoofdstuk worden de onderzoeksdata beschreven die betrekking hebben op deelvraag 1: Wat zijn redenen van direct betrokken familieleden en/of zorgverleners om zorg in de thuissituatie van creoolse ouderen met een lichamelijke beperking te verlenen of te organiseren? De zorgrelatie tussen ouders en hun kinderen is onder andere gebaseerd op normen van reciprociteit, zoals in dit hoofdstuk zal blijken. Maar die reciprociteit komt ook vaak onder druk te staan. Uit een rapport over de gezondheid van oudere mensen (Pan American Health Organization World Health Organization 2008: 3) blijkt dat door transformatie van de familie, de komst van vrouwen op de arbeidsmarkt (Singleton 2000), de afname in vruchtbaarheid en migratie de mogelijkheden voor kinderen in het algemeen en vrouwen in het bijzonder om voor hun ouders te zorgen veranderen. Dat schrijven ook Van Krimpen en Snijders in Parbode (2009: 33): “De traditie dat kinderen en kleinkinderen (groot)ouders in huis nemen is langzaam maar zeker aan het verdwijnen”. De leidinggevende van de Dienst Bejaardenzorg beaamt dit: De behoefte van mensen lag vroeger vlakbij huis. Nu is dat veranderd. En de centen van de man zijn niet meer genoeg. Dus de vrouw moet ook werken. Hierdoor is er nooit nimmer meer tijd voor ouderen. Mevrouw Muskiet, 85 jaar, ervoer de gevolgen van bovengenoemde toen zij niet meer alleen in huis bij haar dochter en schoonzoon kon blijven wonen, omdat zij beiden aan het werk gingen. Dirk Currie, directeur van Telecommunicatie Bedrijf Suriname, zegt in De Ware Tijd (Leefland 2009) over de band met zijn moeder die in een appartement op zijn erf woont: “Ik ben heel trots op haar en op de opvoeding die ik van haar kreeg. Ze betekent alles voor me. Ik ben heel blij dat ik haar iets terug kan geven”. Enkele deelneemsters aan de focusgroep discussie geven dan ook het gegeven dat ze niet (langer) bij hun kinderen in huis konden wonen als reden waarom ze in het bejaardenoord wonen. Haar kinderen zorgen nu financieel voor haar, zo zegt de 78 jarige mevrouw Markiet-Obergh: Ik kon niet langer met ze in huis blijven. Eentje was te fanatiek! Als ik die stoel hier had gezet en hij wilde dat het daar zou staan dan kon hij de hele tijd kibbelen. Dat vond ik te veel toen.
38
In Parbode (Huits 2009: 36) zegt zij daarover: “Ze gingen te veel bemoeien. En daar hou ik niet van”. Toch heeft mevrouw vroeger wel voor haar moeder gezorgd, totdat ze dood ging. Zij zegt dan ook: “Mijn moeder heeft voor mij gezorgd, dus toen was het míjn beurt om voor m’n moeder te zorgen.” Mevrouw Rijkaard, 84 jaar, zegt hierover: Kijk, ik heb voor m’n moeder gezorgd. Ze verwachtte ook dat haar kinderen dat voor haar gingen doen. Om liefde! Om de liefde voor je moeder doe je dat, liefde voor wat ze voor jou gedaan heeft. Dat kan je niet betalen. Mevrouw Herkul, 85 jaar, zegt: Ik heb wel gehoord van ouderen die zeggen “ik heb voor ze gezorgd toen ze klein waren, nu is het hún beurt om voor mij te zorgen”. Maar ik vind ze zijn niet verplicht. De dames zijn het met elkaar eens dat er vroeger meer respect voor ouderen was dan nu. Toch vinden ze dat het er ook van af hangt hoe je zelf met mensen omgaat. Zo zegt mevrouw Muskiet: “Als je zelf respect toont, gaan ze dat ook terug doen. En de zusters zijn verplicht om dat te doen, want ze worden betaald”.
4.1 Dienst Bejaardenzorg Mevrouw Boston wordt sinds enkele jaren vanwege lichamelijke ongemakken geholpen met wassen en aankleden door de Dienst Bejaardenzorg. Haar eigen huis is drie jaar geleden afgebrand, haar enige zoon woont in Nederland. Sinds het afbranden van haar huis woont ze bij haar eveneens bejaarde buurvrouw in. In mijn dagboek schrijf ik: Het houten hoekhuisje heeft, zoals veel huizen in Paramaribo, geen huisnummer. Ondanks dat, en het vroege tijdstip, zijn er toch buurtbewoners op straat die me het juiste huis wijzen. Als ik het erf opkom en luid “klop klop” roep is er geen actie. Wanneer ik op de deur klop, komt er na enige minuten een oude vrouw de deur open doen. Dit blijkt de buurvrouw waarbij mevrouw Boston woont. Buurvrouw is argwanend, doet de deur maar op een kiertje open en vraagt wie ik ben en wat ik kom doen. De leidinggevende van de Dienst Bejaardenzorg heeft de boodschap dat ik zou langskomen toch niet aan de juiste persoon doorgegeven... Nadat ik heb uitgelegd wat ik kom doen moet ik buiten wachten. Bijna tegelijkertijd met het naar buiten komen van mevrouw Boston, komt ook de verzorgende van de Dienst Bejaardenzorg aangelopen. Zij is niet op de hoogte van mijn bezoek vandaag, maar wist wel dat ik een keer zou komen. Verzorgende Walden neemt mijn uitleg over wie ik ben en wat ik kom doen over en gaat met mevrouw Boston 39
het huis in. Na een tijdje komen ze naar buiten en wil ook mevrouw Boston wel even met mij praten. Verzorgende Walden helpt mevrouw Boston en de andere ouderen van de Dienst Bejaardenzorg, omdat ze naar eigen zeggen niet voor haar vader heeft kunnen zorgen toen hij ziek was. Zij doet dit werk nu als een soort eerbetoon aan hem: “Wat ik destijds niet voor m’n vader heb kunnen doen, doet ik nu voor andere oudjes”. Ook mevrouw Hooten wordt geholpen met wassen en aankleden door de Dienst Bejaardenzorg. Zij kan dat ten gevolge van een dementieel syndroom niet meer zelfstandig. Dat vertelt haar nichtje mevrouw Mangroe in de garage naast het huis, waar een auto geparkeerd staat, wasgoed hangt te drogen en een hond iedere voorbijganger luid blaffend op een afstand probeert te houden. Mevrouw Grep is één van de bejaardenverzorgenden van de Dienst Bejaardenzorg die sinds een half jaar in wisseldiensten drie keer per week een uur voor mevrouw Hooten zorgt. Ze zorgt graag voor mevrouw Hooten: Mevrouw Hooten is een héle lieve en dankbare vrouw. Voor elke stuk lichaam dat je baadt zegt ze “dank je wel”. Dat vind ik leuk. De mens moet dankbaar zijn. Op andere momenten, zowel overdag als ’s nachts, wanneer mevrouw Hooten zorg en aandacht nodig heeft staat haar nicht mevrouw Mangroe voor haar klaar. Mevrouw Hooten woont sinds 2001 bij haar nicht in huis en bewoont de kamer naast de garage. Mevrouw Mangroe legt uit dat haar tante bij haar in huis woont, omdat ze zelf geen kinderen heeft. Het was een zus van mevrouw Hooten die het mevrouw Mangroe in 2001 vroeg. Mevrouw Mangroe was op dat moment al het familielid dat het vaakst bij mevrouw Hooten thuis kwam. Ze kon naar eigen zeggen niet voortdurend bij haar tante thuis zijn, omdat ze een gezin en een huishouden had. “Het is een tante geweest die áltijd klaar heeft gestaan voor iedereen. En ze heeft het meeste met mijn moeder en haar kinderen opgetrokken.” Mevrouw Mangroe geeft aan dat ze ongeveer een jaar geleden andere familieleden heeft gevraagd om haar te helpen: Zij is ouder geworden, ik ben ouder geworden. En ik merkte aan den lijve dat ik het niet meer alleen kon. Dus toen heb ik een beroep gedaan op anderen. Maar niemand is bereid om me te helpen. Terwijl de tranen over mevrouw haar wangen stromen vertelt ze: Men staat niet klaar om haar de liefde terug te geven die ze verdient. Ze verdient ‘t! En daarom zeg ik, omdat ik liefde voor haar heb, dat ik het niet 40
eerlijk tegenover haar vind om haar niet te verzorgen. Om je niet over haar te ontfermen. Ik heb van niemand respons gehad. Dat vind ik niet leuk. Niet aardig. Dat doet pijn. Het is ook dat je teleurgesteld bent als je mensen vraagt en je krijgt niks terug. Maar ik ben Christen, en ik heb gezegd dat God me de kracht heeft gegeven om voor haar te zorgen, al jaren. Hij zal me nu ook kracht geven. Dus ik heb ’t gelegd in de handen van God. Ik vertrouw erop dat Hij voor me zal zorgen. Ook de leidinggevende van de Dienst Bejaardenzorg spreekt in het geval van zorgen voor een oudere over liefde: Als je naar de redenen kijkt dat kinderen hun ouders niet helpen moet je naar de situatie vroeger kijken. Dan was die oudere vroeger ook niet lief. Die bal krijgen ze dan terug. Zowel verzorgende Grep als mevrouw Mangroe geven aan dat ze zorgen omdat het een gave is. Zo zegt mevrouw Grep: “Het is werk dat je gewoon doet, omdat je ervan houdt.”
4.2 Particuliere thuiszorgorganisatie Mevrouw Alfreds zit in een katoenen jurk op een houten tuinstoel met een voetenbankje
en
haar
witte
kroeshaar
strak
ingevlochten
in
de
keuken.
Bejaardenverzorgende Sherida is druk bezig met het koken van rijst. Dochter Monique Alfreds vertelt dat mevrouw vanaf het moment dat zij drie maanden geleden weer in Suriname kwam wonen elke dag 6,5 uur thuiszorg krijgt van een particuliere thuiszorgorganisatie.
De
kosten
voor
de
hulp
van
deze
particuliere
thuiszorgorganisatie worden vergoed door haar Nederlandse zorgverzekering. Mevrouw Alfreds woonde in Nederland toen zij een beroerte kreeg. Zij wil in Suriname sterven en is daarom weer terug naar haar geboorteland gegaan. Mevrouw woont samen met haar oudste dochter Monique in mevrouw haar ouderlijk huis. De echtgenoot van mevrouw Alfreds en vijf kinderen wonen in Nederland. Monique woonde ten tijde van de beroerte van haar moeder ook in Nederland. Zij is in eerste instantie naar Suriname gekomen om een eigen praktijk op te zetten, maar heeft nu ook de begeleiding en verzorging van haar moeder op zich genomen. “Ik ben degene die meer affiniteit heeft met zieken… en ehh… en ik ben de oudste!” De zorg van de particuliere thuiszorgorganisatie is vanuit Nederland geregeld. Mevrouw Alfreds was in Nederland ook al bekend met het fenomeen thuiszorg, en omdat haar Nederlandse zorgverzekering de kosten dekt hoefde de familie alleen maar de zorg in Suriname in te kopen, aldus Monique. Op de momenten dat Monique werkt is er een 41
bejaardenverzorgende in huis: “Het is natuurlijk een hele grote zorg en heel veel organiseren eromheen. Het is bijna niet te combineren met werken.” ’s Avonds zorgt Monique alleen voor haar moeder. Als ze weg moet vraagt ze haar moeders zusters kinderen, die op hetzelfde erf wonen, of haar broer. Ik vind het wel belangrijk dat kinderen betrokken zijn bij de zorg. Maar de tijd is gaan veranderen. Het leven is veel drukker geworden. Kinderen hebben nu minder tijd en aandacht, ook omdat ze moeten werken. Daardoor zijn ouderen vaak alleen… eenzaam. Het is nu niet meer zo vanzelfsprekend dat als je oud wordt dat je naar een kind gaat, zoals dat vroeger geregeld was. Volgens Monique hebben de thuiszorgorganisaties goed ingespeeld op deze veranderende tijd. Toch vindt ze het vanzelfsprekend dat ze voor haar moeder ging zorgen: “Ik heb altijd gezegd als m’n ouders ouder worden zal ik ze nooit in een verpleeghuis
zetten.”
Monique
baseert
deze
uitspraak
op
het
verantwoordelijkheidsgevoel dat ze tijdens haar opvoeding van haar ouders heeft meegekregen. Ze ziet het niet als een verplichting, maar als verantwoordelijkheid naar elkaar toe, “omdat je familie bent”. Mevrouw Kruydenhof woont alleen in een groot laagbouw huis, aan een zandweg aan de rand van de stad. De tijd staat letterlijk stil in haar huis. Geen klok geeft de juiste tijd aan en de kalender in de woonkamer hangt op september 2005. Zij krijgt sinds een half jaar overdag hulp van een particuliere thuiszorgorganisatie, omdat zij ten gevolge van lichamelijke beperkingen niet meer voor zichzelf kan zorgen. Mevrouw ligt de hele dag op haar rug in het speciaal voor haar gemaakte verhoogde bed. Zij heeft zes kinderen. Drie dochters wonen in Nederland. Haar zoons wonen in Suriname. Het zijn haar dochters die de zorg die mevrouw krijgt betalen. Ook mevrouw Kruydenhof zegt dat de tijden veranderd zijn: Vroeger, dan was het gewoon een familielid of een goede vriendin die voor je zorgde. Dan werd er voor je gezorgd als een familie. Wij zijn van de socialen! Nu is dat veranderd. Mensen hebben geen tijd meer door werk.
Meneer Switter wordt ook geholpen door een particuliere thuiszorgorganisatie. Hij woont samen met zijn echtgenote in het huis waar hun zeven kinderen zijn opgegroeid. Drie kinderen wonen in Nederland. Meneer Switter zit een rolstoel die zijn zoon uit Nederland hem gegeven heeft. Dat meneer in vervlogen tijden een roemrijke bokscarrière heeft gehad, is alleen nog te zien aan de sportieve kleding die hij draagt. Eigenlijk zie ik een magere man die zich nauwelijks beweegt, met zachte stem praat en in een rolstoel zit die te klein voor hem is. In het weekend wisselen twee zoons de 42
zorg voor hun vader af. Volgens mevrouw Switter doen ze dat graag. Meneer Switter zegt het prachtig te vinden dat zijn zoons hem helpen, omdat hij hun hulp niet hoeft te betalen. Toch zou meneer, als hij het geld had, liever een thuiszorgorganisatie betalen: Ik zou betalen. Want het is lastig voor de jongens toch. Ze hebben hun eigen gezin. Soms kijk ik met gevoel en dan voel ik me bezwaard. Maar ze doen het graag. Het is een dierbare daad. Over de zoons die in het weekend komen zegt meneer Switter: “Ze moeten komen, wie zouden er anders komen?” Mevrouw Switter ervaart deze verwachting van haar echtgenoot als verplichting. Zij vindt dat mensen die voor het beroep verzorgende gekozen hebben het beter kunnen doen: “Zusters voelen ervoor toch.” Meneer Switter vindt dat hij zijn kinderen niet kan verplichten om voor hem te zorgen, maar hij vindt wel dat het zo hoort: “Toen de kinderen klein waren hadden de ouders de zorg. Nu de kinderen groot zijn horen zij voor de ouders zorgen”. Toch vinden zowel meneer als mevrouw Switter dat wanneer kinderen niet voor hun ouders zorgen ze verantwoordelijk zouden moeten zijn voor het inschakelen van zorg door anderen. Sylvana
is
een
van
de
bejaardenverzorgenden
van
de
particuliere
thuiszorgorganisatie die bij meneer en mevrouw Switter thuiskomt. Zij is de opleiding voor bejaardenverzorgende gaan doen, omdat haar vriend niet langer wilde dat zij niet werkte en met hun pasgeboren kind thuis zat. Sylvana vindt het werk alleen leuk om te doen als ze leuke klanten heeft. Ze moeten vooral niet te veel praten, want dan reageert Sylvana niet meer. “Soms zeg ik tegen m’n vriend ‘ik ga eruit hoor, ik ben moe van die mensen.’ Maar nee hoor, ik buig maar. Het is leuk.” Mevrouw Switter, die ook in de verpleging gewerkt heeft, benadrukt: “Je moet ervoor geboren zijn. Het is zwaar de verpleging hoor!”
4.3 Particuliere zorgverlener Meneer Fernandes ligt in een ijzeren hoog-laagbed in de woonkamer. Hij kan als gevolg van een vasculaire dementie niets zeggen en zich niet zelfstandig bewegen. Meneer Fernandes heeft acht kinderen. Drie wonen er in Nederland. Hij krijgt 24 uur per dag, zeven dagen per week hulp van diverse particuliere verzorgenden. Volgens Roy Fernandes, één van de zonen van meneer, is het belangrijk dat een verzorgende toewijding heeft: “En het moet een beetje klikken tussen die twee”. Alle kinderen van meneer Fernandes die in Suriname wonen, hebben een gezin en werk . Daarom is er volgens Roy Fernandes geen tijd om voor hun vader te zorgen: “Je hebt je eigen leven 43
wat door moet gaan”. Meneer Fernandes wordt thuis verpleegd, en niet in een bejaardenoord of verpleeghuis, omdat hij altijd heeft gezegd dat hij thuis wil sterven. Roy Fernandes geeft aan dat veel ouderen in Suriname dat willen, maar dat het lang niet altijd zo geregeld is als bij zijn vader: Heel vaak zie je dat oudjes die hulp nodig hebben alleen in huis zijn, omdat de andere leden van het gezin moeten zorgen voor de broodwinning. Dan zijn ze alleen totdat er iemand thuiskomt ’s middags. En dat is voor een heleboel mensen geen goede zaak. Ook mevrouw van Ams krijgt 24 uur per dag, zeven dagen per week hulp van particuliere bejaardenverzorgenden. Zij zit de hele dag in een rolstoel, in de woonkamer of op de veranda van haar huis die slechts met een steile trap toegankelijk is. Anders dan bij meneer Fernandes hebben de mensen die haar verzorgen een opleiding voor bejaardenverzorgende afgerond. Mevrouw van Ams heeft één zoon. Hij woont in Nederland. Haar enige familieleden in Paramaribo, de kinderen van haar broer, helpen mevrouw heel weinig: “Ze hebben hun eigen leven en hun eigen bezigheden”. Voorgaande herkent mevrouw Nesla Manukawera ook. Zij is één van de drie bejaardenverzorgenden die de zorg rondom mevrouw van Ams organiseert en uitvoert. Zij geeft aan dat familie in het buitenland niet altijd de zorg aan het bed kan verlenen, maar wel op afstand voor een oudere kan zorgen door te regelen dat er tegen betaling een goede kennis komt die de noodzakelijke zorg verleent. Mevrouw Manukawera vindt het de verantwoordelijkheid van de kinderen dat, wanneer zij zelf niet kunnen zorgen, er iemand komt die dat namens hen doet. Mevrouw van Ams vindt zelfs dat kinderen hun ouders moeten verzorgen: “Het is de plicht van de kinderen om als ze groot zijn ook weer voor hun ouders te zorgen. En anders moeten ze geld sturen”.
4.4 Familie Mevrouw Bonaparte woont samen met haar enige dochter van 68 jaar in haar ouderlijk huis in een roerige buitenwijk van Paramaribo. Dat de taxichauffeur mij brengt, is naar zijn zeggen een gunst; in deze wijk wil hij liever niet komen. Het vrijstaande, houten huis wordt omringd door een erf en een hek en ligt aan een zandweggetje. Blaffende honden proberen passanten op een afstand te houden. Van haar vier kinderen woont er één in Nederland. Mevrouw en haar dochter hebben zelf ook jarenlang in Nederland gewoond. Mevrouw Bonaparte krijgt hulp van haar
44
dochter, omdat ze blind is. Haar dochter vindt het vanzelfsprekend dat zij voor haar moeder zorgt: Als kind zei ik altijd tegen d’r “als je oud bent geworden dan ga ik voor je zorgen”. Dat vind ik heel gewoon. Mijn moeder heeft ook voor haar moeder gezorgd. Toch doet haar dochter, wanneer ze in het algemeen spreekt over volwassen kinderen die voor hun ouders zorgen, de volgende uitspraak: “Als kinderen volwassen worden, hebben ze hun eigen leven van zorgen, dan kunnen ze niet voor hun ouders gaan zorgen. Dat vind ik”. In Nederland was het ook deze dochter die de meeste tijd bij haar moeder doorbracht: Zo zegt mevrouw Bonaparte: “We zijn gehecht om met elkaar te zijn”. Mevrouw Bonaparte zegt het heel goed en heerlijk te vinden dat haar dochter voor haar zorgt. Zo vertelt zij dat, toen zij nog een jonge dame was, het normaal was dat volwassen kinderen voor hun ouders gingen zorgen. Nu vraagt ze eerst aan God of Hij kan helpen: “En als Hij het niet meer kan, dán roep ik mijn kinderen aan”. Ook Maria Raveles vraagt in eerste instantie God om kracht om voor zichzelf en haar zussen te zorgen. Deze dame, met haar witte kroeshaar in een knot op haar achterhoofd en met een grote, oranje zonnebril op “… de oogarts zei me dat ik ’t moest gaan gebruiken”, woont samen met haar, eveneens ongetrouwde en kinderloze, zussen Christina en Suzanna in hun ouderlijk huis en voert namens hen het woord. Maria en Christina hebben allebei hun eigen taakjes in huis. Suzanna kan niets meer, omdat ze blind is. De gezusters krijgen af en toe hulp bij het boodschappen doen en bij het huishouden van een neef en een nicht. Een tweede neef is de huidige huisarts van Maria Raveles. Normaalgesproken komt een huisarts niet bij de patiënt thuis, maar haar neef maakt voor Maria een uitzondering. Andere familieleden kennen ze niet. Maria en Christina vinden het logisch dat ze samen in hun ouderlijk huis wonen en voor elkaar zorgen: Maria Raveles zegt daarover: “Logisch toch! Je bent niet getrouwd. Je hebt geen kinderen. Daarom zijn we in het huis en zorgen we”.
4.5 Samenvattend Redenen van direct betrokken familieleden en/of zorgverleners om zorg in de thuissituatie van creoolse ouderen met een lichamelijke beperking te verlenen of te organiseren zijn van uiteenlopende aard. Een bejaardenverzorgende zorgt voor ouderen, omdat ze dat nooit voor haar inmiddels overleden vader heeft kunnen doen. Anderen doen hetzelfde werk, omdat ze ervan houden of het leuk vinden. 45
Familieleden zorgen voor hun hulpbehoeftige oudere familieleden om liefde terug te geven die iemand verdient, omdat moeder ook voor hen gezorgd heeft toen ze nog kind waren, omdat het verpleeghuis geen optie is of omdat ze, doordat hun moeder ook voor hààr moeder gezorgd heeft, dat heel gewoon vinden. Als familieleden, en dan met name kinderen, de ouderen niet ter plaatse kunnen helpen wordt vaak geld gestuurd om een verzorgende in te huren die wel de zorg aan het bed kan leveren. Een heel aantal informanten geeft aan dat dat vroeger anders was. Toen was het bijvoorbeeld vanzelfsprekend dat kinderen en kleinkinderen veel tijd en aandacht aan hun (groot)ouders besteedden. Die vanzelfsprekendheid is veranderd, omdat het leven volgens een informant veel drukker is geworden. Dat komt onder andere doordat kinderen meer tijd besteden aan werk en kerngezin.
46
Hoofdstuk 5 Niet huilen maar schikken In dit hoofdstuk worden de onderzoeksdata gepresenteerd die betrekking hebben op deelvraag 2: Op welke manier heeft de creoolse oudere invloed gehad op de besluiten die genomen zijn met betrekking tot zorg in de thuissituatie? Het aanvaarden van afhankelijkheid, accepteren dat je hulp nodig hebt en deze ook krijgen, is een vorm van agency. Indien een afhankelijke oudere hulp weet te krijgen, duidt dit op ‘autonomie’ van deze persoon. Autonomie refereert in dit geval naar de mogelijkheid van oudere mensen om zelf invloed te hebben op besluiten die worden genomen en is een indicator van de mogelijkheid om te leven zoals ze willen. Mevrouw Herkul, 85 jaar, vertelt tijdens de focusgroep discussie dat zij 36 jaar in Nederland heeft gewoond. Haar zoon vertelde haar dat het hem beter leek dat zij weer terug naar Suriname zou gaan. Zo gezegd zo gedaan, mevrouw woont inmiddels tweeënhalf jaar in het bejaardenoord. Toch geeft zij aan zelf het besluit genomen te hebben om in het bejaardenoord te komen wonen, zodat haar kinderen minder zorgen zouden hebben. Mevrouw Snijders, 90 jaar, vertelt tijdens de focusgroep discussie dat haar familie een kamer in het bejaardenoord voor haar heeft uitgezocht toen zij van Curaçao terug naar Suriname ging verhuizen, omdat ze niet langer bij haar familie kon blijven wonen: “Als je eenmaal ziek bent geworden, je moet niet huilen, je moet schikken”.
5.1 Dienst Bejaardenzorg Mevrouw Boston heeft niet veel invloed gehad op de situatie waarin zij nu verkeert. Zij is voor wat betreft huisvesting afhankelijk van de buurvrouw bij wie ze in huis is komen wonen nadat haar huis is afgebrand. Voor wat betreft zorg is mevrouw Boston afhankelijk van de Dienst Bejaardenzorg: “Als de zusters hier zijn, doe ik lief. Als ze me zeggen ‘trek je kleren uit’, dan trek ik m’n kleren uit”. Een vriendin van de kerk heeft de Dienst Bejaardenzorg voor mevrouw ingeschakeld: “Gewoon omdat ze mevrouw Boston graag wilde helpen”, aldus verzorgende Walden. Mevrouw Boston probeert zoveel mogelijk huishoudelijke taken zelf te doen: “Zolang ik het kan doen, dan doe ik het”. In het geval van mevrouw Hooten was het een nicht die met het idee kwam de Dienst Bejaardenzorg in te schakelen. Mevrouw Mangroe, het nichtje dat mevrouw Hooten destijds alleen verzorgde, had tot die tijd geen hulp van derden gehad. Het enige dat familie in Nederland gedaan had was een rolstoel en een douchestoel opsturen. Na overleg met haar echtgenoot en kinderen, en na toestemming gevraagd 47
te hebben aan andere familieleden, had mevrouw Mangroe besloten haar tante in huis te nemen. Sinds een half jaar helpt de Dienst Bejaardenzorg mevrouw Mangroe bij de verzorging voor haar tante. Ze is niet over iedere verzorgende tevreden: De ene die komt is hartelijk. Dan wordt tante met liefde verzorgd. De andere is nors. Dat is vervelend. Want ook voor mij is het goed als het een verzorgende is die prettig in de omgang is. Het enige wat mevrouw Hooten nu nog doet, is haar haren kammen. Na herhaaldelijk aansporen van zowel haar nichtje als de verzorgende. En dat terwijl zij volgens haar nichtje altijd een onafhankelijke vrouw is geweest.
5.2 Particuliere thuiszorgorganisatie Mevrouw Alfreds is in contact gekomen met een particuliere thuiszorgorganisatie via haar familie in Suriname. Dochter Monique Alfreds vertelt dat het haar broers en hun vrouwen waren die zijn gaan informeren naar zorg in de thuissituatie. Omdat zij niet zo op de hoogte waren van thuiszorg, waren ze in eerste instantie op zoek naar een particuliere zorgverlener. Via de Nederlandse zorgverzekering van hun moeder kwamen ze uiteindelijk bij de huidige particuliere thuiszorgorganisatie terecht. Bij deze organisatie konden ze ook verpleegartikelen huren, een goede combinatie met de uren thuiszorg die hun moeder nodig had. Mevrouw Alfreds vindt het vervelend dat zij haar zelfstandigheid heeft moeten opgeven, omdat ze een deel van haar lichaam niet meer adequaat kan bewegen. Zij vindt het goed dat haar dochter voor haar zorgt, omdat er dan iemand in huis is. Mevrouw Kruydenhof is in eerste instantie zelf op zoek gegaan naar iemand om haar te helpen toen de dokter haar vertelde dat ze nooit meer goed zou kunnen lopen. Ik belde haar op om naar het telefoonnummer te vragen van die verpleegster, die vroedvrouw, die al met pensioen was. Toen zei ze “nee, zeg, mevrouw Kruydenhof, ik wist niet dat je ziek was! Maar ik kan je ook komen helpen, ik heb vervroegd pensioen genomen!” En vanaf dat moment is ze me komen helpen. Mevrouw Kruydenhof en haar dochter in Nederland vonden de situatie toch niet optimaal, omdat de gepensioneerde verpleegkundige uit het ’s Lands Hospitaal geen continuïteit kon bieden.
48
“Die vrouw doet het goed, ze doet haar best, maar als ze ieder ogenblik naar iets anders moet gaan, is er geen continuïteit”, zei m’n dochter. En ze wil niet in Nederland zijn en horen dat het niet gaat. Dus toen is ze op zoek gegaan naar een kruisvereniging die thuis komt. Mevrouw
Kruydenhof
is
tevreden
met
de
zorg
van
de
particuliere
thuiszorgorganisatie die een dochter in Nederland voor haar georganiseerd heeft. Wel vindt ze het vervelend dat de dingen niet meer zelf kan doen: “Soms is dat heel moeilijk, omdat ik iemand was die alles zelf deed. En nu moet ik alles vragen”. Meneer Switter kreeg in eerste instantie ook hulp van een particuliere zorgverlener, een vrouw die in de buurt woonde en voor mensen thuis zorgde, naast haar reguliere baan in een bejaardenoord. Toen ze zich echter ziek had gemeld, een paar weken niet kwam en een dochter van meneer Switter haar toch op straat zag, heeft de familie haar opgebeld om haar te bedanken voor haar goede zorgen. Een schoondochter van meneer Switter heeft vervolgens, naar aanleiding van een advertentie in de krant, contact gezocht met een particuliere thuiszorgorganisatie. Naast de hulp van deze organisatie worden meneer Switter en zijn echtgenote door hun kinderen geholpen. Zo zegt mevrouw Switter: “Ik heb m’n zonen als ik iets nodig heb. Dan bel ik ze en dan brengen ze iets voor me. Dat doen ze graag. We hebben geen probleem”.
5.3 Particuliere zorgverlener Roy Fernandes vertelt dat er thuiszorg voor zijn vader is ingeschakeld, omdat hij niet meer voor zichzelf kan zorgen. Mevrouw Norma Keisrie, een gepensioneerd verpleegkundige, is één van die verzorgenden. Zij zorgt sinds drie jaar voor meneer Fernandes. Mevrouw Norma Keisrie was in het ziekenhuis de assistent van de zwager van Roy Fernandes. Toen zij met pensioen ging, konden ze haar goed gebruiken. Iedereen kent wel een familielid die thuiszorg kreeg van een particulier, niet via een organisatie, en zo gaat het van de één naar de ander van “eej, zo’n meisje is goed!” Mond op mond gaat dat, wij noemen dat mofo koranti. En dan kende je ze en dan maak je een afspraak met ze. De meeste van die meisjes werken reeds ergens, in een bejaardenoord, dus ze weten hoe ze moeten werken. (Roy Fernandes) Roy Fernandes heeft samen met zijn broers en zusters in Suriname besloten om zijn vader thuis te laten verplegen. Zij zien dat als het inwilligen van de wens van vader om thuis te sterven. 49
Dat is zijn eigen keuze, maar wel tot een zekere hoogte. Op een bepaald moment kon hij niet meer zelf kiezen en dan moeten wij voor hem kiezen. Dan voeren wij zijn keuze uit. Mevrouw van Ams is door een wederzijdse kennis met mevrouw Nesla Manukawera in contact gebracht. Zij heeft er niet voor gekozen om zorg via een organisatie te regelen, omdat zij vindt dat organisaties verschrikkelijk veel geld vragen. Ook zegt mevrouw van Ams hierover: “En ik hoor dat het niet zo geweldig is. Die meisjes gaan snel weer weg, ze blijven niet lang”. Wat heeft meegespeeld in het organiseren van zorg in de thuissituatie is dat mevrouw van Ams liever thuis woont dan in een bejaardenoord: Hier zie ik alles om me heen van mezelf. Hier kan ik op het balkon zitten. Daar niet. Hier heb ik meer m’n eigen dingen om me heen. Een piano, een platenspeler. Gewoon, alles wat je hebt. Wat je bekend is. Mevrouw van Ams vindt het heel goed dat ze met alles geholpen wordt, want ze kan niets meer zelf: “Dat vindt ik erg ja. Maar goed, nood breekt wet”. Toch vindt ze dat ze niet altijd geweldig geholpen wordt, maar als ze ziet dat ze hun best doen, accepteert mevrouw van Ams naar eigen zeggen hun foutjes.
5.4 Familie De dochter en een zoon van mevrouw Bonaparte hebben haar op 58-jarige leeftijd naar Nederland laten komen, omdat de gezondheidszorg in Nederland destijds vele malen beter was dan in Suriname. Dochter zegt hierover: “Hier was de behandeling van suikerziekte héél slecht. M’n moeder zag er echt uitgemergeld uit. Dus daarom hebben wij besloten haar te laten overkomen”. Mevrouw Bonaparte woonde in eerste instantie bij haar dochter in huis, maar op een gegeven moment is de familie een eigen huis voor mevrouw gaan zoeken: M’n moeder is altijd een zelfstandige vrouw geweest. Dus toen hadden we een eigen huis voor d‘r gezocht. Niet dat wij het niet fijn vonden dat ze bij ons was, maar voor haar was het ook beter dat ze d’r eigen leven kon leiden. Ongeveer een jaar geleden is mevrouw Bonaparte blind geworden ten gevolge van suikerziekte. Ik vind dat heel erg, want ik hou van dingen doen. Nu kan ik niks meer doen. Alleen een beetje zitten, een beetje rondlopen, een beetje in de tuin 50
wandelen, een beetje afwassen, een beetje radio luisteren… Dat soort dingen. Enkele maanden geleden is zij samen met haar dochter naar Suriname gekomen. Volgens haar dochter omdat haar moeder de hoop had in Suriname weer te kunnen zien. Mevrouw Bonaparte geeft zelf aan dat zij naar Suriname is gekomen, omdat zij als zij komt te overlijden in Suriname begraven wil worden. Mevrouw Bonaparte is volgens haar dochter nog redelijk zelfstandig: M’n moeder die helpt zichzelf veel hoor. Ze vraagt niet zo gauw om hulp. Ze wast zichzelf, ze kamt d’r haren. Ze baadt zichzelf. Soms is ze zichzelf twee, drie keer per dag aan het boenen. Maar omdat ze niet ziet moet ik die dingen natuurlijk een beetje sturen. Mevrouw Bonaparte vindt het heel goed van haar dochter dat ze haar helpt. Ook haar dochter is tevreden: Als ze in een verpleeghuis was, of ergens in een verzorgingstehuis, ze zou het nóóit zo goed hebben als ze het hier heeft. Dat durf ik honderd procent te zeggen. En waarom zeg ik dat? Mijn moeder die houdt van baden. Ze gaat wanneer ze wil. In een verzorgingstehuis zijn er regels. Hier gaan de dingen zoals het haar uitkomt. Zoals ze het zelf wil. Ze is hier véél beter af. En als ze aangeeft dat ze zich niet goed voelt, of naar de oogarts wil, nou, dan doen we dat! Christina Raveles heeft niet veel invloed gehad op de woonsituaties in haar leven. Ze zegt dat dat komt omdat ze lepra heeft: “Ik woonde eerst in de inrichting. Toen ik 26 was ben ik bij m’n oudste zus gaan wonen. En toen zij was overleden ben ik hier gaan wonen.” Christina Raveles woont nu samen met haar zussen Maria en Suzanna in hun ouderlijk huis. Zij helpen elkaar. “Wat ik kan, doe ik. Wat ik niet kan, laat ik”, aldus Maria Raveles.
5.5 Samenvattend Bijna alle geïnterviewde ouderen zoeken in eerste instantie zelf hulp in het informele circuit, bij particuliere zorgverleners die ze via vrienden of buren kennen. Er is in bijna alle gevallen dus sprake van autonomie van de oudere. Het besluit om op een gegeven moment zorg in de thuissituatie te organiseren van de Dienst Bejaardenzorg of een particuliere thuiszorgorganisatie is namens de oudere genomen door familie en vrienden. Bij ouderen die verzorgd worden door familie is minder duidelijk sprake van invloed van de ouderen op de besluiten met betrekking tot zorg in de thuissituatie.
51
Opvallend is dat in alle ouderen het tijdens de interviews in meer of mindere mate hebben over agency. Door het beschrijven van de huidige afhankelijkheid, door het vertellen over de vroegere onafhankelijkheid, door het schetsen van het opgeven van zelfstandigheid of door de nadruk te leggen op de dingen die de oudere nog zelf kan doen.
52
Hoofdstuk 6 Een vrouw moet het kunnen doen Dit hoofdstuk bevat onderzoeksdata die betrekking hebben op deelvraag 3: Wat is de invloed van gender op de tevredenheid over zorg in de thuissituatie bij creoolse ouderen met een lichamelijke beperking? Uit onderzoek van Bracke, Christiaens en Wauterickx (2008) naar de sleutelrol van vrouwen binnen de informele zorg blijkt dat gender een grote rol speelt. Vrouwen zorgen over het algemeen meer voor anderen, luisteren meer naar anderen en zorgen dat families bij elkaar blijven (ibid.: 1348). Het zijn dan ook vrouwen die door mannen worden aangewezen als de voornaamste zorgverleners binnen een gezin. Toch hebben mannen in Suriname weinig belangstelling voor werken in de zorg. In het artikel ‘Vrouwen nemen verplegersberoep over’ (Loseng 2009c) zegt mevrouw Yacintha Lieuw A Soe, directrice van de Stichting Centrale Opleiding voor Verpleegkundigen en beoefenaren van Aanverwante Beroepen, dat de lage financiële waardering één van de mogelijke oorzaken is van de geringe belangstelling van mannen voor het beroep. Eugene Vliese, één van de weinige mannen in de verpleging, heeft het in het artikel over het verkeerde denkbeeld over werken in de zorg als zijnde de barrière waardoor er nu minder mannen zijn. “De meeste mannen denken dat verpleegsters alleen patiënten baden en bedden opmaken. Er zit veel meer uitdaging in dan dat.” In ditzelfde artikel staat dat het heel vreemd is dat er nu veel meer vrouwen in de verpleging zitten: In het begin was het een mannenberoep, omdat mannen niet graag door een vrouw verpleegd worden. Door de jaren heen is dat gaan veranderen. Mannen zien nu eerder een vrouw als verpleger. Mevrouw Muskiet vertelt tijdens de focusgroep discussie dat ze meer aan haar dochters heeft dan aan haar zoon: Wat ik aan die meisjes heb, heb ik niet aan hem. Die jongen heeft z’n vrouw, hij hangt meer aan z’n vrouw en z’n vrouw kijkt ook niet naar me. Ik mag het niet zeggen, maar aan die twee meisjes heb ik meer dan aan die jongen. Mevrouw Markiet-Obergh herkent dat: “Ze woont in Nederland, maar toch heb ik meer aan m’n dochter”.
53
Mevrouw Herkul legt tijdens de focusgroep discussie uit: M’n dochter is soms jaloers dat ik meer van die jongen hou. Zij is ook lief hoor, maar die jongen is weer anders lief. Hij is aanhankelijker. En ik kan meer met hem bespreken. 6.1 Dienst Bejaardenzorg Mevrouw Boston heeft één zoon, die in Nederland woont. Hij helpt haar niet. De zorg die zij krijgt van de Dienst Bejaardenzorg is voor haar aangevraagd door een vriendin van de kerk. Mevrouw Boston vertelt tevreden te zijn met de hulp die ze krijgt. Ze heeft in alle jaren dat ze verzorgd wordt door de Dienst Bejaardenzorg nog geen mannelijke verzorgende gehad: “Als bij de zusters ook mannen zouden werken, zou het ánders zijn! Dan zou ik niet zo snel m’n jurk uitdoen en in m’n nakie staan hoor! Dan zou ik het langer zelf doen toch”. Mevrouw Grep, de bejaardenverzorgende van mevrouw Hooten, werkt al tweeëntwintig jaar als bejaardenverzorgende en heeft nog geen mannelijke collega gehad. Zij beaamt dat het veelal vrouwen zijn die voor hun ouders zorgen. Dat is ook het geval bij mevrouw Mangroe, die de zus van haar moeder in huis heeft. Op het moment dat mevrouw Mangroe de zorg voor haar tante niet meer alleen aan kon heeft zij haar enige zus om hulp gevraagd. Zij heeft echter nooit een reactie op haar hulpvraag gehad. Nu zorgt zij samen met de Dienst Bejaardenzorg voor mevrouw Hooten: “Omdat ik het oudste meisje ben van mijn moeders kinderen. Mijn tante heeft geen kinderen. En andere nichtjes zijn niet het type om een oudje te verzorgen”. Mevrouw Mangroe is niet over iedere bejaardenverzorgende van de Dienst Bejaardezorg tevreden: Nee, ik ben niet over iedereen die komt tevreden. Dat hangt van de zuster af. Er zijn veel verschillen. De ene die komt is hartelijk, dan wordt m’n tante met liefde verzorgd. De andere die komt is nors. Dan is het niet prettig. Terwijl als ‘t ook iemand is die prettig is in de omgang dan is ’t ook goed voor mij.
6.2 Particuliere thuiszorgorganisatie Monique Alfreds is de oudste van vijf jongens en drie meisjes. Alleen zijzelf en twee van haar broers wonen in Suriname, de anderen wonen in Nederland. Zij geeft aan dat haar broers in Suriname haar alleen helpen met de zorg voor hun moeder als zij erom vraagt. Ze doen dat niet uit zichzelf. Haar broers en zussen in Nederland organiseren voornamelijk het financiële gedeelte dat betrekking heeft op de
54
particuliere thuiszorg die hun moeder krijgt: “Mijn broers hier doen meer de praktische dingen, als ik aanwijzingen geef. We kunnen wel goed overleg met elkaar plegen. Maar de zorg komt op mij neer”. Mevrouw Alfreds vindt het belangrijk dat haar kinderen betrokken zijn bij de zorg voor haar: “Het thuisfront is belangrijk voor het herstel”.
Sherida,
de
34-jarige
bejaardenverzorgende
van
de
particuliere
thuiszorgorganisatie waar mevrouw Alfreds bij is aangesloten, vertelt dat ze voordat ze als bejaardenverzorgende werkte, haar eigen moeder verzorgde: “Dat werd van me verwacht eigenlijk, ik ben de oudste dochter toch”. Toen haar moeder weer beter was is ze de opleiding voor bejaardenverzorgende gaan doen. Mevrouw Kruydenhof had in eerste instantie zelf iemand geregeld die voor haar ging zorgen toen ze hulpbehoevend werd. Deze vrouw had echter geen ervaring in de zorg, iets wat mevrouw Kruydenhof vooral aan haar vaardigheden merkte. Eén van haar drie dochters heeft toen vanuit Nederland geregeld dat er zorg geleverd zou worden door een particuliere thuiszorgorganisatie. Nu is het zo dat haar dochters degene zijn die vanuit Nederland de belangrijke beslissingen nemen als het gaat om de particuliere thuiszorg voor hun moeder, ook al is één van haar zoons haar buur: “M’n zoons zijn niet echt van dat zorg type. Ze gaan alles voor je doen, maar ze gaan niet op het idee komen. Je moet ze vragen”. Meneer Switter wordt juist door twee zoons geholpen met de dagelijkse verzorging, en niet door zijn dochter, omdat zij daar in verband met werk geen tijd voor heeft. Ze komt wel elke dag de krant en boodschappen brengen. Meneer is tevreden over de particuliere thuiszorg die hij krijgt: “Na mi content”. Vooral over bejaardenverzorgende Sylvana zijn meneer en zijn echtgenote tevreden: “Prima… uitstekend… niets te klagen. Want ze is hulpvaardig hoor! En ze is lief”, aldus mevrouw Switter. Mevrouw Switter heeft zelf ook in de zorg gewerkt, tot het moment dat zij met meneer Switter trouwde. Toen mocht zij van de overheid niet meer werken. Zijn vrouw helpt hem op de momenten dat er niemand anders in huis is. Daar is hij al 53 jaar tevreden mee.
6.3 Particuliere zorgverlener Meneer Fernandes wordt 24 uur per dag, zeven dagen per week, per toerbeurt verzorgd door vier vrouwen. Zijn zoon Roy Fernandes is tevreden over de zorg die mevrouw Norma Keisrie aan zijn vader verleent: Zij doet een hele goede job hier voor de lange uren die ze hier maakt en we zijn zeer tevreden met wat ze doet. Zij steekt wel een beetje boven de anderen uit, want zij kookt ook nog erbij en daar eten we lekker van! 55
Mevrouw van Ams heeft kinderen in Nederland, maar die helpen haar niet. Zij heeft via een kennis hulp door particuliere zorgverleners georganiseerd. Mevrouw van Ams is niet altijd tevreden over de particuliere zorgverleners die haar helpen: “Ze helpen niet geweldig. Maar ze doen hun best”. Over bejaardenverzorgende Nesla Manukawera is mevrouw van Ams wel tevreden. Mevrouw Manukawera vindt het op haar beurt weer prettig om voor mevrouw van Ams te zorgen: “Mevrouw van Ams vind ik de liefste! Van alle oudjes! Want we troosten elkaar”. Mevrouw Manukawera heeft het vak van verzorgende op 15 jarige leeftijd geleerd toen zij bij een onderwijzeres in huis is gaan wonen die iemand nodig had om voor haar zieke zus te zorgen. Zij was op dat moment de oudste dochter van haar gezin, en daarom naar eigen zeggen de aangewezen persoon om bij de onderwijzeres te gaan wonen.
6.4 Familie De dochter van mevrouw Bonaparte is het oudste kind van haar moeder. Zij heeft nog drie jongere broers. In de tijd dat mevrouw Bonaparte in Nederland woonde, woonde ze bij haar dochter. Nu beiden weer in Suriname wonen is het ook deze dochter die voor haar moeder zorgt. De zorg die zij aan haar moeder geeft verklaart zij met de volgende uitspraak: “Ja, wij zijn vrouwen hè? Het is gewoon zo dat je als vrouw dat doet”. Zij stelt tevens dat dochters meestal een betere band met hun moeder hebben dan zoons en dat het daarom vaker dochters dan zoons zijn die voor hun ouders in het algemeen en hun moeder in het bijzonder zorgen. Gelukkig is mevrouw Bonaparte tevreden met de zorg van haar dochter: “Zij helpt me goed. Ik zou haar echt wel missen hoor, als ik iemand anders zou hebben. Want ik ben echt tevreden met haar”. In het geval van de zusters Raveles is het de nicht die meehelpt in het huishouden en de neef die helpt met het doen van de boodschappen. Een voor hun herkenbare man-vrouw verdeling van huishoudelijke taken. Christina Raveles zegt hierover: “Ik vind dat heel gewoon. Een vrouw moet het kunnen doen”. Maria Raveles zegt niets te klagen te hebben over de situatie waarin zij en haar zusters verkeren: “Als je thuis bent is het beter. Je bent gewend. En ik kan lopen. Zij [Christina] kan werken. Nee hoor, niets te klagen!” Zij geeft als verklaring voor deze situatie dat zij, omdat ze als onderwijzeres werkte, niet mocht trouwen. En daardoor geen kinderen heeft die voor haar kunnen zorgen.
56
6.5 Samenvattend Vrouwen vervullen een sleutelrol binnen de (informele) zorg van de geïnterviewde ouderen. Dat is onder andere te concluderen uit de feitelijkheden dat alle geïnterviewde zorgverleners én alle familieleden waar de ouderen bij in huis wonen vrouw zijn. Over de zorg van deze vrouwen zijn nagenoeg alle ouderen tevreden. Eén oudere kaart aan dat dat anders zou zijn als de zorgverlener man zou zijn geweest. Ook zijn het vooral vrouwelijke familieleden geweest die een belangrijke rol hebben gespeeld in de organisatie van de zorg in de thuissituatie. Op één persoon na geven de informanten tevens aan dat je meer aan vrouwen dan aan mannen hebt. Dat komt onder andere doordat men vindt dat de zorgverlenende rol bij vrouw zijn hoort. Ook geeft men aan dat vrouwen niet om hulp gevraagd hoeven te worden, omdat ze dat uit zichzelf doen en er het type voor zijn. Mannen daarentegen zouden niet uit zichzelf op het idee komen om te helpen.
57
Hoofdstuk 7 Discussie en conclusie
Tijdens
dit
kwalitatieve
onderzoek
is
gebruik
gemaakt
van
meerdere
onderzoeksmethoden om erachter te komen wat de ervaringen zijn rond zorg in de thuissituatie bij creoolse ouderen met een lichamelijke beperking in Paramaribo, Suriname. Via gatekeepers zijn de informanten op de hoogte gesteld van de implicaties van het onderzoek. De leidinggevende van de Dienst Bejaardenzorg heeft ervoor gezorgd dat ik twee ouderen, twee bejaardenverzorgenden en één familielid kon interviewen. De directie van een particuliere thuiszorgorganisatie heeft mij kennis laten maken met drie ouderen, drie verzorgenden en twee familieleden. Via mijn hospita in Paramaribo ben ik in contact gekomen met twee ouderen die zorg van een particuliere zorgverlener krijgen en met drie zussen die bij elkaar in hetzelfde huis wonen en voor elkaar zorgen. Tenslotte heb ik via mensen in Nederland een oudere vrouw en haar dochter, die sinds kort weer in Paramaribo wonen, kunnen interviewen. Van de negen geïnterviewde creoolse ouderen met een lichamelijke beperking wonen er vijf samen met of bij familie. Twee ouderen wonen samen met een kind, in beide gevallen dochters. In deze gevallen zijn moeder en dochter vanuit Nederland weer in het ouderlijk huis van moeder in Suriname gaan wonen. Eén man woont samen met zijn echtgenote. Eén vrouw woont bij haar nicht en in één geval wonen drie zussen met allen een lichamelijke beperking samen in hun ouderlijk huis. Twee van de overige vier ouderen wonen alleen, maar bij één van deze twee personen zijn de zoon en schoondochter de buren. Een andere oudere die niet bij familie woont, verblijft bij haar buurvrouw in huis, omdat haar eigen woning is afgebrand. Vijf van de negen ouderen hebben familie in Nederland waarmee ze regelmatig contact hebben. Redenen van direct betrokken familieleden en/of zorgverleners om zorg in de thuissituatie van creoolse ouderen met een lichamelijke beperking te verlenen of te organiseren zijn van uiteenlopende aard. Eén bejaardenverzorgende zorgt voor ouderen, omdat ze dat nooit voor haar inmiddels overleden vader heeft kunnen doen. Anderen doen hetzelfde werk, omdat ze ervan houden of het leuk vinden. Familieleden zorgen voor hun hulpbehoeftige oudere familieleden om liefde terug te geven die iemand verdient, omdat moeder ook voor hen gezorgd heeft toen ze nog kind waren, omdat het verpleeghuis geen optie is of omdat ze, doordat hun moeder ook voor hààr moeder gezorgd heeft, dat heel gewoon vinden. Een aantal van deze redenen kunnen aan de hand van reciprociteit verklaard worden. Reciprociteit is een sociaal verschijnsel waarin een persoon bereid is een ander een dienst te verlenen wanneer hij weet dat hij hiervoor op een later tijdstip een wederdienst kan 58
verwachten, of op dat moment zelf die wederdienst bewijst. Volgens Sahlins (in Komter 1996: 31) bestaan er verschillende soorten reciprociteit. Zo is er algemene reciprociteit die refereert naar transacties die altruïstisch zijn, grenzend aan assistentie geven en, indien mogelijk en noodzakelijk, assistentie retourneren. De verwachting van de wederkerige handeling is dan niet bepaald. De zorg die familieleden aan hun hulpbehoeftige oudere familieleden geven valt onder algemene (generalized) reciprociteit. Van der Geest (2002: 9) geeft, in zijn onderzoek naar de zorg voor ouderen op het platteland van Ghana, ook als voorbeeld van reciprociteit dat kinderen voor hun ouders zorgen. Volgens Raschick en Ingersoll-Dayton voelen kinderen zich verplicht om voor hun ouders te zorgen, omdat die dat ook voor hen hebben gedaan (2004: 321), een stelling die tevens in enkele interviews terug te vinden is. In het artikel van Brandt et al. (2008) over reciprociteit binnen verschillende generaties volwassenen klinkt ook diezelfde plicht door. Omdat ouders jarenlang voor hun opgroeiende kinderen gezorgd hebben, zijn het die kinderen die op hun beurt voor hun oude, zorgbehoeftige ouders (moeten) zorgen. Wilson zegt over het verlenen van deze zorg dat het voor ouderen heel belangrijk is om assistentie van derden te retourneren, om het gevoel van onafhankelijkheid te handhaven (1993: 46). Ouderen zouden assistentie van derden dan ook niet als ‘zorg’ omschrijven, omdat dat een gebrek aan reciprociteit en een afhankelijkheidsrelatie impliceert (Arber & Ginn 1993: 155) en zij vooral hun familieleden niet tot last willen zijn (Arber & Evandrou 1993: 23). De ouderen in het onderzoek spreken echter wel van zorgen of helpen, maar zeggen in deze context inderdaad vaak dat ze hun kinderen niet tot last willen zijn. Als familieleden, en dan met name kinderen, de ouderen niet ter plaatse kunnen helpen wordt vaak geld vanuit Nederland gestuurd om een verzorgende in dienst te nemen die wel de zorg aan het bed kan leveren. Zo wordt de reciprociteit als het ware afgekocht. Een heel aantal informanten geeft aan dat de zorg voor oudere, hulpbehoeftige familieleden vroeger anders was. Toen was het bijvoorbeeld vanzelfsprekend dat kinderen en kleinkinderen veel tijd en aandacht aan hun (groot)ouders besteedden. Die vanzelfsprekendheid is veranderd, omdat het leven volgens een informant veel drukker is geworden. Dat komt onder andere doordat kinderen meer tijd besteden aan werk en kerngezin. De invloed van de ouderen op de besluiten die genomen zijn met betrekking tot zorg in de thuissituatie is opvallend aanwezig wanneer in eerste instantie hulp gezocht wordt in het informele circuit, bij particuliere zorgverleners die de ouderen via vrienden of buren kennen. Ouderen maken dan actief gebruik van hun sociaal kapitaal en zijn, ondanks hun toenemende afhankelijkheid en de noodzaak voor hulp, autonoom in het uiten van hun voorkeuren. Hoe professioneler de ingeschakelde zorg 59
wordt, doordat de zorg in de thuissituatie wordt georganiseerd via een gekwalificeerde organisatie en door een gekwalificeerde bejaardenverzorgende, hoe minder de oudere invloed heeft op de besluiten met betrekking tot de zorg in de thuissituatie. Het besluit om zorg te krijgen van de Dienst Bejaardenzorg en van een particuliere thuiszorgorganisatie is dan ook genomen door familie en vrienden. Zowel cultureel als sociaal kapitaal zijn aan verandering onderhevig wanneer ouderen fysiek beperkt raken. Ze kunnen als gevolg van hun fysieke beperking bijvoorbeeld minder gebruik maken
van
hun
handelingsvaardigheden
en
minder
deelnemen
aan
gemeenschapsactiviteiten. Ouderen die geïnterviewd zijn geven bijvoorbeeld aan dat ze het erg vinden dat ze nu minder kunnen doen dan vroeger. Toch kunnen de geïnterviewde ouderen, wanneer zij hulpbehoeftig worden, juist ook gebruik maken van hun sociaal kapitaal om bijvoorbeeld zorgverleners uit het informele circuit te raadplegen. Men is geneigd te denken dat ouder en afhankelijker worden tot verlies van agency leidt, maar doordat afhankelijke ouderen hulp weten te krijgen, duidt dit juist op ‘autonomie’ van deze personen. Autonomie refereert in dit geval naar de mogelijkheid van de oudere mensen om zelf keuzes te maken en is een indicator van de mogelijkheid om te leven zoals ze willen. Alle ouderen hebben het tijdens de interviews in meer of mindere mate over agency, het vermogen van ouderen om reciprociteit ‘te gelde’ te maken. Door het beschrijven van de huidige afhankelijkheid, door het beschrijven van de vroegere onafhankelijkheid, door het beschrijven van het opgeven van zelfstandigheid of door de nadruk te leggen op de dingen die de oudere nog zelf kan doen. Maar ook door het accepteren van het nodig hebben van hulp en deze ook krijgen. Vrakking et al. (2005) concluderen uit hun onderzoek naar besluitvorming rondom levensverlengende handelingen dat oudere patiënten geneigd zijn minder overtuigend of vastberaden te zijn in het uiten van hun voorkeuren. Hiermee worden hun agency capaciteiten, hun mogelijkheden te beslissen over eigen lot, beperkt. Geïnterviewde ouderen geven dan ook aan het moeilijk te vinden dat ze nu alles moet vragen, terwijl ze vroeger alles zelf deden. Vouwen vervullen een sleutelrol binnen de (informele) zorg van de geïnterviewde ouderen. Dat is onder andere te concluderen uit de feitelijkheden dat alle geïnterviewde zorgverleners én alle familieleden waar de ouderen bij in huis wonen vrouw zijn. Over de zorg van deze vrouwen zijn de meeste ouderen redelijk tevreden. Eén oudere kaart aan dat het anders zou zijn als de zorgverlener man zou zijn geweest. Ook zijn het vooral vrouwelijke familieleden geweest die een belangrijke rol hebben gespeeld in de organisatie van de zorg in de thuissituatie. Op één persoon na geven de informanten tevens aan dat je meer aan vrouwen dan aan mannen hebt. Dat komt onder andere doordat men vindt dat de zorgverlenende rol bij vrouw zijn 60
hoort. Het is volgens geïnterviewde ouderen niet nodig om vrouwen om hulp te vragen, omdat ze dat uit zichzelf doen en er het type voor zijn. Mannen daarentegen zouden niet uit zichzelf op het idee komen om te helpen. Dit komt overeen met een onderzoek van Bracke, Christiaens en Wauterickx. Zij concluderen dat vrouwen over het algemeen meer voor anderen zorgen, meer naar anderen luisteren en zorgen dat families bij elkaar blijven (2008: 1348). Het zijn dan ook vrouwen die door mannen worden aangewezen als de voornaamste zorgverleners binnen een gezin. Met dit onderzoek is een stap gezet in de bijdrage aan kennis en wetenschap op het gebied van creoolse ouderen met een lichamelijke beperking en zorg in de thuissituatie in Paramaribo. Het kan waardevol zijn om op grotere schaal vervolgonderzoek hiernaar te doen, mede gezien de verwachte grote toename van het aantal ouderen in Paramaribo de komende decennia.
61
Literatuurlijst Algemeen Bureau voor de Statistiek 2008
Statistisch jaarboek 2007. Suriname. Paramaribo: Algemeen Bureau voor de Statistiek – Suriname.
Algemeen Bureau voor de Statistiek / Censuskantoor 2005
Zevende algemene volks- en woningtelling in Suriname. Landelijke resultaten volume 1. Demografische en sociale karakteristieken. Paramaribo: Algemeen Bureau voor de Statistiek – Suriname.
Arber, S. & M. Evandrou 1993
Mapping the territory. In: S. Arber & M. Evandrou (red.), Ageing, independence and the life course. London: Jessica Kingsley Publishers, pp. 926.
Arber, S. & J. Ginn 1993
Class, gender and the life course. In: S. Arber & M. Evandrou (red.), Ageing, independence and the life course. London: Jessica Kingsley Publishers, pp. 149-168.
Attias-Donfut, C. 2001
The dynamics of elderly support-The transmission of solidarity patterns between generations. Zeitschrift für Gerontologie und Geriatrie 34(1): pp. 9-15.
Bakker, A., L. Dalhuisen, R. Donk, M. Hassankhan & F. Steegh 1998
Geschiedenis van Suriname. Van stam tot staat. Zutphen: Walburg Pers.
Biervliet, W.E. 1974
Surinamers in Nederland: absorptie of isolement? In: J.L. Heldring, E. Coppieters, W.K. Hoekzema & J.W. van der Meulen (red.), Internationale spectator. Den Haag: Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken, pp. 552-559.
62
Bovenkerk, F. 1974
Surinamers in Nederland: uitzicht op terugkeer? In: J.L. Heldring, E. Coppieters, W.K. Hoekzema & J.W. van der Meulen (red.), Internationale spectator. Den Haag: Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken, pp. 560-563.
Bovenkerk, F. 1975
Emigratie uit Suriname. Amsterdam: Huisdrukkerij Universiteit van Amsterdam.
Bovenkerk, F. 1976
Wie gaat er terug naar Suriname? Amsterdam: Huisdrukkerij Universiteit van Amsterdam.
Bovenkerk, F. 1983
De vlucht. Migratie in de jaren zeventig. In: G. Willemsen (red.), Suriname. De schele onafhankelijkheid. Zutphen: Nauta BV, pp. 152-181.
Bracke, P., W. Christiaens & N. Wauterickx 2008
The pivotal role of women in informal care. Journal of Family Issues 29(10): pp. 1348-1378.
Brandt, M., C. Deindl, K. Haberkern & M. Szydlik 2008
Reciprocity between adult generations: family transfers over de the life course. Zeitschrift fur Gerontologie und Geriatrie 41(5): pp. 374-381.
Brave, I. 1998
Enkele reis Paramaribo, terug in Suriname. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
Buschkens, W.F.L. 1974
Het familiesysteem der volkscreolen van Paramaribo. Proefschrift, Rijksuniversiteit Leiden.
Community Health Development Institute 2006
ICPD + 10 report. 10 years program of action of the international conference on population and development (icpd) in Suriname 1994-2004.
63
Dagblad Suriname 2009
Geen discriminatie meer met komende Algemene Ziektekostenverzekering. http://www.dbsuriname.com/archief/nat/2009/jan09/27-0109/Nat_Geen%20discriminatie%20meer%20met%20komende%20Algemene %20Ziektekostenverzekering%20.asp (07/02/2009)
Dew, E.M. 1994
The trouble in Suriname, 1975-1993. Westport & London: Praeger Publishers.
Emmer, P.C. 2000
De Nederlandse slavenhandel 1500-1850. Amsterdam & Antwerpen: Uitgeverij De Arbeiderspers.
Green, J. & N. Thorogood 2004
Qualitative methods for health research. London: SAGE publications.
Helman, A. 1977
Cultureel mozaïek van Suriname. Zutphen: De Walburg Pers.
Herskovits, M.J. & F.S. Herskovits 1936
Suriname folk-lore. New York: Columbia University Press.
Huits, A. 2009
Leven in het bejaardentehuis. Parbode 3(35) : pp. 34-37.
Jefferys, M. 1996 Cultural aspects of aging: gender and inter-generational issues. Social Science & Medicine 43(5): pp. 681-687.
Komter, A.E. 1996
Women, gifts and power. In: A.E. Komter (red.), The gift. An interdisciplinary perspective. Amsterdam: Amsterdam University Press, pp. 119-131.
Komter, A.E. 1997
Geven en identiteit. In: A.E. Komter (red.), Het geschenk. Amsterdam: Amsterdam University Press, pp. 123-136.
64
Kromhout, M. 2000
Women and livelihood strategies. In: M.H. Marchand & A.S. Runyan (red.), Gender and global restructuring. Sightings, sites and resistances. London: Routledge, pp. 140-156.
Lagerberg, C. & J. Vingerhoets 1974
Ontwikkelingssamenwerking met onafhankelijk Suriname. In: J.L. Heldring, E. Coppieters, W.K. Hoekzema & J.W. van der Meulen (red.), Internationale spectator. Den Haag: Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken, pp. 529-545.
Landenweb 2008
Suriname. Geschiedenis. http://www.landenweb.net/suriname/geschiedenis/ (21/07/2009)
Leefland, R. 2009
‘Dirk Currie over zijn moeder. Zij is deel van wat ik nu ben’. De Ware Tijd, 09 mei, p.C5.
Leuwsha, T. 2008
Landenwijzer. Suriname. Rijswijk: Uitgeverij Elmar.
Loseng, G. 2009a ‘Faillissement dreigt voor ziekenhuizen’. De Ware Tijd, 06 april, p. A1.
Loseng, G. 2009b ‘Ordening en kwaliteitsverbetering gezondheidszorg noodzakelijk’. De Ware Tijd, 12 mei, p. A2.
Loseng, G. 2009c ‘Vrouwen nemen verplegersberoep over’. De Ware Tijd, 04 april, p. A4.
McLeod, C. 2006
De vrije negerin Elisabeth. Amsterdam: Uitgeverij Maarten Muntinga.
McLeod, C. & H. Draaibaair 2007
Paramaribo. Stad van harmonische tegenstellingen. Schoorl: Uitgeverij Conserve. 65
Ministerie van Volksgezondheid Bureau voor Openbare Gezondheidszorg 2009
Over ons. http://www.bogsur.sr/overons.html (22/07/2009)
Ministerie van Volksgezondheid in Suriname n.d.
AZV. Algemene Zorgverzekering. http://www.volksgezondheid.gov.sr/azv.html (07/02/2009)
Ministerie van Volksgezondheid in Suriname 2007
Missie. http://www.volksgezondheid.gov.sr/misie.html (22/07/2009)
Mintz, S.W. & R. Price 2003
De geboorte van de Afrikaans-Amerikaanse cultuur. Leiden: KITLV Uitgeverij.
Oostindie, G. 2000
Het paradijs overzee. De ‘Nederlandse’ Caraϊben en Nederland. Leiden: KITLV Uitgeverij.
Pan American Health Organization 2002
Health systems and services profile of Suriname. Rapport (pdf-document).
Pan American Health Organization. 2008
Human Rights & Health. Persons with disabilities. Rapport (pdf-document).
Pan American Health Organization World Health Organization 2008
Health of older persons, including active and healthy aging: regional strategy. Rapport (pdf-document).
Quinlan, R. J. 2004
Gender and risk in a matrifocal Caribbean community: A view from behavioural ecology. American Anthropologist 108(3): pp. 464-479.
Ramdas, A. 2009
Paramaribo. De vrolijkste stad in de jungle. Amsterdam: De Bezige Bij.
66
Rao Gupta, G. 2000 Gender, sexuality and HIV/AIDS: The what, the why and the how. Speech at XIIIth International AIDS Conference. Durban, South Africa. http://www.icrw.org/docs/Durban_HIVAIDS_speech700.pdf (01/03/2009)
Raschick, M. & B. Ingersoll-Dayton 2004
The costs and rewards of care giving among aging spouses and adult children. Family Relations 53(3): pp. 317-325.
Sahlins, M.D. 1996
On the sociology of primitive exchange. In: A.E. Komter (red.), The gift. An interdisciplinary perspective. Amsterdam: Amsterdam University Press, pp. 2638. [1978]
Samwel, D. 2008
Suriname in het hart. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar.
Schroen, C. 2001
“Wan tron bigi sma, tu tron pikin nengre”. Een onderzoek naar de betekenis en ervaring van dementie in de Creoolse gemeenschap van Paramaribo. Doctoraal scriptie, Universiteit van Amsterdam.
Singleton, J. 2000
Women caring for elderly family members: shaping non-traditional work and family initiatives. Journal of Comparative Family Studies 31(3): pp. 367-375.
Snijders, A. 2009
Misstanden in de gezondheidszorg. Ziek, zieker, ziekst. Parbode 3(36): pp. 14-16.
Stichting 2009
De Stichting ZON Thuiszorg werkt mee aan de ontwikkeling van de Thuiszorg in Suriname. geZONd Suriname 3(2): pp. 5-38.
Stichting Medische Zending Primary Health Care Suriname n.d.
Doel. http://www.medischezending.sr/website/page.asp?menuid=66 (22/07/2009) 67
Stichting Regionale Gezondheidsdienst 2009
Gebruikers. http://www.stgrgd.org/index.php?option=com_content&task=view&id=65&Itemi d=7 (22/07/2009)
Terborg, J. 2002
Liefde en conflict. Seksualiteit en gender in de Afro-Surinaamse familie. Proefschrift, Universiteit van Amsterdam.
Van Heelsum, A.J. 1997
De etnisch-culturele positie van de tweede generatie Surinamers. Proefschrift, Vrije Universiteit Amsterdam.
Van Kessel, M. & H. Van der Vlist 2001
Tussen twee huizen. Het leven van de Surinaamse Nederlander Jan Veldema. Schoorl: Uitgeverij Conserve.
Van Krimpen, M. & A. Snijders 2009
De vergrijzing slaat toe. Parbode 3(35): pp. 32-33.
Van de Putte, E. 2008
Fosten Tori. Verhalen van vroeger. Levensverhalen van ouderen in Suriname. Den Haag: Uitgeverij Appelmoes.
Van der Geest, S. 2002
Respect and reciprocity: care of elderly people in rural Ghana. Journal of Cross-Cultural Gerontology 17(11): pp. 3-31.
Van der Veen, K.W. 1995
Klaas van der Veen. In: S. van der Geest (red.), Ambivalentie/Ambiguïteit. Antropologische notities. Amsterdam: Uitgeverij Het Spinhuis. [1991]
Volksgezondheid 2009
Tussentijdse rapportage over Project Herstructurering Thuiszorg Suriname. http://volksgezondheid.gov.sr/blog/blog5.php/2008/10/10/tussentijdse-rapportageover-project-her (29/07/2009)
68
Vrakking, A.M., A. van der Heide, J.J.M van Delden, C.W.N. Looman, M.H. Visser & P.J. van der Maas 2005
Medical decision-making for seriously ill non-elderly and elderly patients. Health Policy 75(1): pp. 40-48.
Waterkant 2009
Algemene Ziektekostenverzekering Suriname in 2009. http://www.waterkant.net/suriname/2009/01/13/algemeneziektekostenverzekering-suriname-in-2009/ (07/02/2009)
Weeda, F. 1998
(R)emigratie: Paramaribo als pull factor. http://www.nrc.nl/W2/Lab/Profiel/Suriname/remigratie.html (21/07/2009)
Wekker, G. 1994
Ik ben een gouden munt, ik ga door vele handen, maar verlies mijn waarde niet. Subjectiviteit en seksualiteit van Creoolse volksklasse vrouwen in Paramaribo. Proefschrift. Universiteit van Californië.
Wilson, G. 1993
Money and independence in old age. In: S. Arber & M. Evandrou (red.), Ageing, independence and the life course. London: Jessica Kingsley Publishers, pp. 46 -64.
World Health Organization 2007
Health in the Americas, 2007. Volume II-Countries. Suriname. Rapport. (pdfdocument).
World Health Organization 2008
Active ageing. Towards age friendly primary health care. http://www.who.int/ageing/primary_health_care/en/index.html (15/12/2008) : ARDS AGE-FRIENDLY PRIMARY HEALTH CARE
Wray, S. 2003
Women growing older: Agency, ethnicity and culture. Sociology 37(3): pp. 511527.
69
Wray, S. 2004
What constitutes agency and empowerment for women in later life? The Sociological Review 52(1): pp. 22-38.
De Ware Tijd 2009
Ziekenhuizen gaan voor optimale patiëntenzorg. 13 maart 2009, p. A6
70
Bijlagen I Topiclijst documentenanalyse II Topiclijst participerende observatie III Topiclijst interview ouderen IV Topiclijst interview direct betrokken familie V Topiclijst interview zorgverlener VI Topiclijst focusgroep discussie
71
I Topiclijst documentenanalyse
-
gezondheidszorg in Suriname thuiszorg creoolse ouderen lichamelijke beperking (in)formele zorgverleners
72
II Topiclijst observatie
Introductie: ik ben een studente medische antropologie van de Universiteit van Amsterdam in Nederland en doe drie maanden onderzoek in Paramaribo voor mijn studie. Ik ben geïnteresseerd in professionele thuiszorg voor senioren met een lichamelijke beperking. Vindt u het goed als ik meekijk met de zorg die u thuis krijgt? Graag zou ik wat er gezegd wordt op band opnemen zodat ik dat later kan uitwerken. Ik zal ervoor zorgen dat u niet te herkennen bent in de verslaglegging van mijn onderzoek, tenzij u graag bij naam genoemd wilt worden. Algemene gegevens oudere
Algemene
gegevens
Naam: Leeftijd: Geboortedatum: Geslacht: Burgerlijke staat: Samenstelling huishouden: Aantal kinderen: Nationaliteit: Etniciteit: Scholing/Beroep: AOV/pensioen: Lichamelijke beperking:
(professionele) zorgverlener ………………….. Naam: ……..…………….. ………………….. Leeftijd: ……………………. ………………….. Geboortedatum: …………………. M/V Geslacht: M/V Gehuwd/Ongehuwd Etniciteit: …………………….. Beroep: …………………….. ………………….. Relatie oudere:……………………. ………………….. Datum: …………………….. ………………….. ………………….. ………………….. ………………….. …………………..
Datum:
…………………
-
Hoe ziet de woning er uit en hoe wordt deze gebruikt?
-
Wat is de invloed van deze ruimte op de oudere? Hoe is de interactie tussen de oudere en de (professionele) zorgverlener? Waar wordt de oudere mee geholpen? Wat wordt er door de (professionele) zorgverlener aan lichamelijke zorg uitgevoerd? Wat wordt er door de (professionele) zorgverlener aan huishoudelijke zorg uitgevoerd?
-
Wat is mijn invloed op de situatie? Wat is mijn invloed op (professionele) zorgverlener?
73
III Topiclijst interview ouderen
Introductie: ik ben een studente medische antropologie van de Universiteit van Amsterdam in Nederland en doe drie maanden onderzoek in Paramaribo voor mijn studie. Ik ben geïnteresseerd in professionele thuiszorg voor senioren met een lichamelijke beperking. Wilt u meewerken aan het volgende interview over uw ervaring met de zorg die u thuis krijgt? Graag zou ik het gesprek op band opnemen zodat ik de interviews later kan uitwerken. Ik zal ervoor zorgen dat u niet te herkennen bent in de verslaglegging van mijn onderzoek, tenzij u graag bij naam genoemd wilt worden.
Algemene gegevens (niet aan begin van gesprek vragen) Naam: ………………….. Leeftijd: ………………….. Geboortedatum: ………………….. Geslacht: M/V Burgerlijke staat: Gehuwd/Ongehuwd Samenstelling huishouden: ………………….. Aantal kinderen: ………………….. Nationaliteit: ………………….. Etniciteit: ………………….. Scholing/Beroep: ………………….. AOV/pensioen: ………………….. Lichamelijke beperking: ………………….. Datum: ………………….. 1. Openingsvraag a. Hoe gaat het vandaag met u? b. Kunt u mij iets over uzelf vertellen? 2. Leefsituatie voor lichamelijke beperking a. Kunt u mij iets vertellen over uw situatie voor de ziekte/beperking? b. Hoe zou u over het algemeen uw gezondheid nu noemen? (Is deze uitstekend, zeer goed, goed, matig of slecht?) Waarom? c. Wat vindt u daarvan? d. Zou u uzelf eerder afhankelijk of juist onafhankelijk noemen? 3. Sociale contacten a. Heeft u familieleden in Paramaribo? b. Heeft u vrienden/kennissen in Paramaribo?
74
c. Komen zij regelmatig langs? 4. Aanwezigheid van hulp van derden a. Zijn er taken/activiteiten thuis die u niet meer zelf kan doen? (Kunt u voor mij een dag beschrijven, vanaf het moment van opstaan totdat u weer naar bed gaat?) b. Wie helpt u bij deze taken/activiteiten? Waarom deze persoon? 5. Eerdere ervaringen met gezondheidszorg (bekendheid voorzieningen) a. Bent u eerder in aanraking geweest met de gezondheidszorg in Suriname? b. Hoe denkt u over professionele thuiszorg? (voordat u het zelf kreeg?) Komen deze verwachtingen overeen met de situatie nu? 6. Keuze voor professionele thuiszorg/informele zorg a. Wat zijn de redenen geweest voor professionele thuiszorg/informele zorg? (gezondheid achteruit? Geen beschikbare hulp?) b. Had uw gezondheid (of die van de partner – om hem/haar te ontlasten) te maken met de keuze? c. Was er sprake van een keuze? Hoe was het voor u om deze keuze te maken? d. Waren meningen van uw naasten belangrijk bij de beslissing? Zo ja, wie waren dit en hoe hebben zij uw beslissing beïnvloed? Indien oudere gebruik maakt van professionele thuiszorg: e. Waarom heeft u voor deze organisatie gekozen? (Had u erover gehoord/gelezen?) f. Kent u andere senioren met een beperking die professionele thuiszorg krijgen? 7. Ervaring met professionele thuiszorg/informele zorg a. Wat doet de thuiszorg/informele zorg voor verzorging/huishoudelijke verzorging) b. Wat vindt u van de zorg die u nu krijgt?
u?
(persoonlijke
Indien oudere gebruik maakt van professionele thuiszorg: c. Krijgt u alleen zorg van de thuiszorg of ook nog op een andere manier of van iemand anders? d. Als u de thuiszorg een rapportcijfer van 1 tot 10 mag geven, wat voor cijfer zou u geven? e. Wat vind u het leukste/beste aan de thuiszorg? 8. Afsluiting gesprek Zijn er nog dingen die u zelf graag kwijt wilt en die nog niet aan bod zijn gekomen?
75
IV Topiclijst interview direct betrokken familie
Introductie: ik ben een studente medische antropologie van de Universiteit van Amsterdam in Nederland en doe drie maanden onderzoek in Paramaribo voor mijn studie. Ik ben geïnteresseerd in professionele thuiszorg voor senioren met een lichamelijke beperking. Wilt u meewerken aan het volgende interview over uw ervaring met zorgen voor een senior met een lichamelijke beperking? Graag zou ik het gesprek op band opnemen zodat ik de interviews later kan uitwerken. Ik zal ervoor zorgen dat u niet te herkennen bent in de verslaglegging van mijn onderzoek, tenzij u graag bij naam genoemd wilt worden.
Algemene gegevens (niet aan begin van gesprek vragen) Naam: ………………….. Leeftijd: ………………….. Geboortedatum: ………………….. Geslacht: M/V Burgerlijke staat: Gehuwd/Ongehuwd Samenstelling huishouden: ………………….. Aantal kinderen: ………………….. Nationaliteit: ………………….. Etniciteit: ………………….. Scholing/Beroep: ………………….. Relatie met oudere: Datum:
………………….. …………………..
1. Openingsvraag a. Hoe gaat het vandaag met u? b. Kunt u mij iets over uzelf vertellen? 2. Leefsituatie voor lichamelijke beperking a. Kunt u mij iets vertellen over de situatie van … voor de ziekte/beperking? b. Hoe zou u over het algemeen zijn/haar gezondheid nu noemen? (Is deze uitstekend, zeer goed, goed, matig of slecht?) Waarom? 4. Aanwezigheid van hulp van derden a. Zijn er taken/activiteiten thuis die uw … niet meer zelf kan doen? b. Wie helpt u bij deze taken/activiteiten? Waarom? 5. Eerdere ervaringen met gezondheidszorg (bekendheid voorzieningen) a. Bent u eerder in aanraking geweest met de gezondheidszorg in Suriname? 76
b. Hoe denkt u over professionele thuiszorg? 6. Keuze voor informele zorg a. Wat zijn de redenen geweest voor informele zorg? (gezondheid achteruit? Geen beschikbare hulp?) b. Had de gezondheid van uw … (of die van de partner – om hem/haar te ontlasten) te maken met de keuze? c. Was er sprake van een keuze? d. Waren meningen van uw naasten belangrijk bij de beslissing? Zo ja, wie waren dit en hoe hebben zij uw beslissing beïnvloed? 7. Ervaring met informele zorg a. Wat doet u voor … (persoonlijke verzorging/huishoudelijke verzorging) b. Wat vindt u ervan dat u degene bent die voor … zorgt? c. Waarom bent u degene die voor … zorgt? 8. Afsluiting gesprek Zijn er nog dingen die u zelf graag kwijt wilt en die nog niet aan bod zijn gekomen?
77
V Topiclijst interview zorgverlener
Introductie: ik ben een studente medische antropologie van de Universiteit van Amsterdam in Nederland en doe drie maanden onderzoek in Paramaribo voor mijn studie. Ik ben geïnteresseerd in professionele thuiszorg voor senioren met een lichamelijke beperking. Wilt u meewerken aan het volgende interview over uw ervaring met professionele thuiszorg? Graag zou ik het gesprek op band opnemen zodat ik de interviews later kan uitwerken. Ik zal ervoor zorgen dat u niet te herkennen bent in de verslaglegging van mijn onderzoek, tenzij u graag bij naam genoemd wilt worden. Algemene gegevens (niet aan begin van gesprek vragen) Naam: ………………….. Leeftijd: ………………….. Geboortedatum: ………………….. Geslacht: M/V Burgerlijke staat: Gehuwd/Ongehuwd Samenstelling huishouden: ………………….. Aantal kinderen: Nationaliteit: Etniciteit: Scholing/Beroep: Organisatie: Datum:
………………….. ………………….. ………………….. ………………….. ………………….. …………………..
1. Openingsvraag a. Hoe gaat het vandaag met u? b. Kunt u mij iets over uzelf vertellen? 2. Leefsituatie voor lichamelijke beperking a. Hoe zou u over het algemeen zijn/haar gezondheid nu noemen? (Is deze uitstekend, zeer goed, goed, matig of slecht?) Waarom? 4. Aanwezigheid van hulp van derden a. Zijn er taken/activiteiten thuis die uw … niet meer zelf kan doen? c. Wie helpt u bij deze taken/activiteiten? Waarom deze persoon? 5. Eerdere ervaringen met gezondheidszorg (bekendheid voorzieningen) a. Bent u eerder in aanraking geweest met de gezondheidszorg in Suriname? b. Hoe denkt u over professionele thuiszorg? 78
6. Keuze voor professionele thuiszorg a. Wat zijn de redenen geweest voor professionele thuiszorg? (gezondheid achteruit? Geen beschikbare hulp?) b. Had de gezondheid uw … (of die van de partner – om hem/haar te ontlasten) te maken met de keuze? c. Was er sprake van een keuze? 7. Ervaring met professionele thuiszorg a. Wat doet u voor … (persoonlijke verzorging/huishoudelijke verzorging) b. Wat vindt u ervan dat u degene bent die voor … zorgt? c. Waarom bent u degene die voor … zorgt? d. Waarom heeft u voor dit beroep gekozen? (Was er sprake van een keuze?) e. Waarom werkt u bij deze organisatie? 8. Afsluiting gesprek Zijn er nog dingen die u zelf graag kwijt wilt en die nog niet aan bod zijn gekomen?
79
VI Topiclijst focusgroep discussie
Introductie: ik ben een studente medische antropologie van de Universiteit van Amsterdam in Nederland en doe drie maanden onderzoek in Paramaribo voor mijn studie. Ik ben geïnteresseerd in thuiszorg voor senioren met een lichamelijke beperking. Wilt u meewerken aan een groepsgesprek over de zorg voor ouderen? Er zullen meerdere mensen bij elkaar zitten die wellicht een andere mening hebben. Het is dan belangrijk naar elkaars mening te luisteren en deze te respecteren. Graag zou ik het gesprek op band opnemen zodat ik de interviews later kan uitwerken. Ik zal ervoor zorgen dat u niet te herkennen bent in de verslaglegging van mijn onderzoek, tenzij u graag bij naam genoemd wilt worden.
stellingen: -
kinderen horen hun ouders te verzorgen als die op leeftijd en beperkt zijn
-
als je zorgen hebt kun je die alleen met je familie bespreken
-
het is een schande als je familie niet voor je kan zorgen zodat je een beroep op de thuiszorg moet doen
-
professionele zorgverleners kunnen je nooit zo goed helpen als je kinderen dat doen
-
kinderen moeten hun ouders in huis nemen als die niet langer zelfstandig kunnen wonen
-
ik beslis zelf over zaken die met mijn gezondheid te maken hebben
-
als je een lichamelijke beperking hebt ben je afhankelijk van anderen
-
senioren zijn een belangrijke groep mensen in Suriname
80