Katholiek Documentatie Centrum Nijmegen
Ad Simonis Aartsbisschop in overgangstijd
Lezing door dr. Lodewijk Winkeler, Gehouden op 24 juni 2010 bij gelegenheid van de tentoonstelling ‘Zoon van de Bollenstreek, Adrianus Simonis, van misdienaar tot kardinaal’ Stichting Museum voor de Bollenstreek, Museum de Zwarte Tulp
Ad Simonis Aartsbisschop in overgangstijd
Dames en heren, 1. Inleiding “Geloof was indertijd zoiets vanzelfsprekends, dat kun je je nu haast niet meer voorstellen. Iedereen had een geloof, het was als de lucht die je inademde.”1 Inderdaad, dat kunnen wij ons nu haast niet meer voorstellen. Maar het heeft het leven en de carrière bepaald van Adrianus Johannes Simonis, geboren op 26 november 1931 in Lisse. De aan hem gewijde tentoonstelling, hier in de Zwarte Tulp, vertelt waarschijnlijk meer over hem dan ik vanavond kan doen. Bovendien, de Nijmeegse uitgeverij Valkhof Pers heeft onlangs aangekondigd dat over vier jaar een biografie van Simonis zal verschijnen. En de auteur kennende, zal die het niet bij honderd pagina´s laten. Er zijn niet zoveel Nederlandse bisschoppen van wie een biografie is geschreven. De bekendste is uiteraard de biografie van kardinaal Alfrink door Ton van Schaik. Er is een biografie van aartsbisschop Zwijsen, de eerste aartsbisschop in Nederland na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, geschreven door de Bossche bisdomarchivaris Jan Peijnenburg, en een al oudere biografie van kardinaal Jan de Jong door H. Aukes.
1
Allemaal aartsbisschoppen dus. Maar bij leven en welzijn zal Simonis de eerste van hen zijn die zijn eigen biografie ter hand kan nemen. Wat maakt een biografie van kardinaal Simonis zo interessant? Dat heb ik geprobeerd in de titel van mijn voordracht uit te drukken: 'aartsbisschop in overgangstijd'. Het is deze overgangstijd die ik aan de hand van de biografie van Ad Simonis voor u wil schetsen. Ik heb daarvoor zeven thema´s uitgezocht, waarmee ik weliswaar de biografie van Simonis volg, maar het ook wat breder trek, om u een beeld te geven van, laat ik maar zeggen, het katholieke leven waarin Ad Simonis verkeerde. Zeven thema´s dus. - Het Rijke Roomse Leven (1931-1945) - De priesteropleiding (1945-1957) - Onrust in de zielzorg (1957-1959) - Rome en Jeruzalem (1959-1966) - Pastoraal Concilie (1966-1970) - Bisschop van Rotterdam (1970-1983) - Aartsbisschop van Utrecht (1983-2007)
2. Het Rijke Roomse Leven (1931-1945). “Geloof was indertijd zoiets vanzelfsprekends, dat kun je je nu haast niet meer voorstellen. Iedereen had een geloof, het was als de lucht die je inademde.” Deze uitspraak van Simonis kan ik niet vaak genoeg herhalen. Ad Simonis werd geboren en groeide op in de jaren dat het Rijke Roomse Leven op zijn hoogtepunt was. Het zou mij niet verbazen als ook bij hem thuis de Katholieke Illustratie werd gelezen. Dit gezinsblad plaatste jarenlang, onder het kopje 'Uit het Rijke Roomsche Leven' twee pagina´s met foto´s van vertrekkende en weer terugkerende Katholieke Illustratie 27 april, 1927
missionarissen, van echt-katholieke grote gezinnen zoals het gezin Simonis er één was, met elf kinderen, van kloosterzusters in de kraamhulp, of van arbeiders die op de RoomschKatholieke Staatspartij stemden.
1
A. Simonis, geciteerd in Lisette van der Lans, Sint Agatha 1903-2003. 'De glorie en de roem
2
Lisse was een dorp. Simonis vertelt ons daarover: “Iedereen ging naar de kerk. Er waren een paar mensen die niet naar de kerk gingen en die stonden er dan ook om bekend. Er was een duidelijke scheiding tussen protestanten en katholieken. In mijn jeugd waren er 10.000 inwoners. De helft was protestant, de helft katholiek. Het was een vreedzame coëxistentie, er was geen sprake van vijandschap. Men respecteerde elkaar maar ging niet met elkaar om. De katholieken kochten bij de katholieken en hetzelfde gebeurde bij de protestanten”.2 Een gesloten wereld dus – de helft man, de helft vrouw. Sint Agathakerk Lisse
Katholiek Lisse slaagde er in om met 5000 katholieke inwoners een compleet voorzieningenniveau in stand te houden, met een jongens- en een meisjesschool, met een klooster van de Franciscanessen van Sint Agathakerk Lisse, mannen en vrouwen gescheiden
Bennebroek, een Mariacongregatie, een Sint Josephgezellenvereniging, een Sint Vincentiusvereniging en een Sint Elisabethvereniging, beide voor de liefdadigheid, de Kruisvaart – een soort padvinderij – en de Roomsch-Katholieke Volksbond. Dat was een arbeidersorganisatie die een eigen bondsgebouw had, en waaronder ressorteerden: een gymnastiekvereniging, een begrafenisvereniging, een toneelvereniging, Klooster van de Franciscannessen van Bennebroek, Lisse
van katholiek Lisse' (Lisse 2002), p. 140. 2 Ibid.
3
een spaarkas, een mannenzangvereniging en een woningbouwvereniging. En, zo blijkt uit het citaat van Simonis, dan waren er ook nog een katholieke èn een protestante middenstand. Om hem nogmaals te citeren: “Het was een stabiel dorp met ontzettend veel duidelijkheid, juist door die scheiding tussen de verschillende geloven en standen”.3 Laten we eerlijk zijn: herinneringen zijn altijd gekleurd door de omstandigheden. Als tandarts hoorde zijn vader ongetwijfeld tot de notabelen van het dorp, hij had een goed katholiek gezin – een beschermde omgeving dus. Sommige dingen kunnen we alleen maar vermoeden. Wie waren bijvoorbeeld die paar mensen die niet naar de kerk gingen? Waren dat misschien – ik durf het bijna niet te zeggen – waren het soms socialisten? Katholiek Lisse, eigenlijk heel katholiek Nederland, was tussen de twee Wereldoorlogen niet voor niets zo gesloten. In hun herderlijke brieven fulmineerden de bisschoppen keer op keer tegen het socialisme en het liberalisme, als dé grote bedreigingen voor de samenleving. Rijen sluiten, was het parool. Maar dat parool had niet altijd succes. De RK Staatspartij was bijvoorbeeld in het Interbellum absoluut de grootste katholieke politieke partij, maar schijn bedriegt: zeker niet de enige. Voor de aardigheid som ik ze eens voor u op: de Nieuwe Katholieke Partij, de Rooms-Katholieke Volkspartij, de Katholiek-Democratische Bond, de Rooms-Katholieke Arbeiders Partij, de Katholieke Democratische Partij, die allemaal wel eens een zeteltje of twee in de Tweede Kamer hebben gehad, of, nog marginaler, de Lijst Arts, de RK Boerenpartij, de Lijst Mertens, de Marktkooplieden, de Lijst Jacobs, de RK Bouwvakarbeiders, de Lijst Engels, en de Actie Bouwman, allemaal goed voor amper een half procent of minder.4 Maar Simonis heeft natuurlijk wel een beetje gelijk: geloof was iets vanzelfsprekend. En dus lieten al deze partijtjes zich na een bestaan van enkele jaren weer in het gareel van de RK Staatspartij manoeuvreren. Het was een gesloten wereld, maar schijn bedriegt: niet alleen het socialisme vormde een gevaar, maar ook onzedelijke dameskleding, de wulpse tango, de goddeloze bioscoop, de verleidelijke kermis, het carnaval en nog zo wat menselijke genoegens die u zelf maar moet raden. Bekend is het voorbeeld van de Brabantse pastoor die precies tijdens de carnavalsdagen een veertigurengebed uitschreef. Of dat van een Haarlemse bisschop, die verzuchtte dat hij, als hij maar genoeg priesters had, aan elk katholiek gezin een geestelijk adviseur zou toewijzen.
Ibid. P. Roemer, Een RK politiek thuis. De politieke eenheid van de Nederlandse katholieken tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam 2006. 3 4
4
Nog één citaat tot slot, met kort commentaar. In zijn boek Een hart om te denken. 50 jaar priester schrijft Simonis: “Als katholieken zijn wij opgevoed met Rome, met de paus. De Kerk was in mijn jeugd: de paus, de bisschoppen en de priesters. Dat klinkt wat overdreven, alsof wij, gewone gelovigen, er maar wat bijhingen. Dat was natuurlijk niet zo, maar die personificatie van de Kerk met de paus en de bisschoppen was onmiskenbaar. (…) In mijn jeugd was dat Pius XII, de 'pastor angelicus', een hiëratische, hemelse figuur die wij mateloos vereerden. Zo beleefde ik het allemaal in Lisse, en ik was niet de enige.”5 Dames en heren, voor alle duidelijkheid: de gelovigen hingen er wel degelijk maar wat bij. Het is de tijd, die de historicus Jan Roes de periode van de ´verkuddelijking´ heeft genoemd. Of, zoals de socialistische karikaturist Albert Hahn het al in 1912 tekende: “Zoolang ze in de goede richting blijven loopen, kan dat beetje blaten geen kwaad”. Albert Hahn De Notenkraker, 27 juli 1912
3. De priesteropleiding (1945-1957) Roeping In september 1945 ging de toen ruim dertienjarige Ad Simonis naar het kleinseminarie van zijn bisdom, het bisdom Haarlem, om priester te worden. Zijn fascinatie voor de paus zal best een rol hebben gespeeld.
Ad Simonis als misdinaar
5
A.J. Simonis, i.s.m. H. Bouma, Een hart om te denken. 50 jaar priester (Kampen 2007), p. 66.
5
De kerkelijke hiërarchie paus-bisschop-priester werd de katholieken met de paplepel ingegoten. Een priester was toch een beetje een klein pausje in zijn eigen parochie. Ad Simonis was in ieder geval al heel wat jaren zeker van zijn roeping. Zelf vertelt hij: “Wat mijn eigen roeping betreft: Al heel vroeg, al vanaf m´n zesde jaar wilde ik priester worden. (...) Alles wat de priester deed, boeide me: in de liturgie, op school, in de hele dorpsgemeenschap. Toen ik elf was kwam het hoge woord eruit. Bij de schoolbiecht – elke klas eens per maand! – heb ik eens tegen de pastoor gezegd: Ik wil priester worden.”6 Hageveld Hoe dan ook, met zijn toekomstige klasgenootjes kwam Ad Simonis in 1945 het klein-seminarie Hageveld in Heemstede binnen. Hoe dat ging blijkt uit de memoires van Leo de Ridder, die er vier jaar later aantrad. “Het is september 1949. De maand is pas een paar dagen op streek als ik, door Subregent Van Ruyven begroet, mijn intree doe op Klein-seminarie Hageveld, Heemstede
Hageveld. (…)Bisschop Huibers heeft mij, samen met een groepje toekomstige klasgenoten, het reglement in handen gegeven, 'De regel zal u bewaren´. Vier keer per jaar, bij retraite en recollecties, zal ik de Hageveldse regels aandachtig doorlezen. Moeder heeft voor alles gezorgd waar de huisfolder van repte: een sprei en eenslaapzaalgordijn, morsmouwen en twee kussentjes, één voor in de studiezaal, één voor in de kapel.”7 Jongetjes van twaalf, dertien jaar kwamen op een internaat terecht en moesten het zes jaar met elkaar uitzingen. Dat ging niet iedereen gemakkelijk af. Ad Simonis had heimwee. “Ik had het eerste jaar zo´n heimwee. Ontzettend. O ja,
6 7
Simonis, Een hart, p. 102. Leo de Ridder, Koffers op Hageveld. Herinnerde historie (z.p. 1987), §6.
6
naar mijn familie. (...) Ik had zo´n heimwee, dat ze niet wisten wat ze met me aanmoesten. Het ging zelfs zover dat de directeur na zes dagen mijn vader belde om me dan maar op te komen halen. Mijn vader was heel nuchter en zei 'zo, da´s kort geleden! Wat wil je: ga je mee terug of blijf je hier?' Ik wil mee terug, zei ik. 'Goed', zei mijn vader, ´maar dan moet ik je erop wijzen dat je naar het Canisius in Nijmegen moet'. Is Nijmegen ver? Vroeg ik. 'Ja', zei mijn vader, 'veel verder dan Heemstede'. Nou, zei ik, dan moet ik maar hier blijven. 'Geen probleem', zei mijn vader, en daar ging 'ie weer. Het was een harde aanpak, maar na een paar dagen had ik geen heimwee meer!”8 Simonis was zeker niet de enige. Tussen de regels door kunnen we uit Simonis' relaas nog wel het een en ander opmaken dat typerend was voor die tijd. Bijvoorbeeld dat het normaal was, dat kinderen van de elite naar een internaat gingen.
Klein-seminarie Hageveld, studiezaal voor de vier hoogste klassen
En ook dat, zoals ik uit eigen ervaring weet, Nijmegen heel ver weg is. Het klein-seminarie was een middelbare school. Maar als internaat wilde het natuurlijk ook het besef stimuleren geroepen te zijn. Dat maakte op de leerlingen vaak grote indruk. Ik citeer nog eens Leo de Ridder: “Aandacht voor muziek en zang was geconcentreerd rond de zondagse Hoogmis. Tevoren was er geoefend door de Schola Cantorum. Nu kwam zij, met zwierige tred, voor de dienstdoende priester uitgelopen, maakte met hem een vlotte kniebuiging voor het Allerheiligste en zong zich dan los in de eerste jubel van het Introïtus. Bij het Kyrie vielen zo´n vierhonderd jongensstemmen de Schola bij. Als de celebrant tenslotte met geoefende stem het Evangelie in zijn eeuwenoude toonzetting had laten horen, 8
Van der Lans, Sint Agatha, p. 141.
7
dan was daar in die zondagse kapel de perfecte eenheid tussen priester, koor en gelovigen een feit. Deze eenheid en perfectie was het die iedere seminarist na de Hoogmis met zich meedroeg, door de kapelgang de recreatiezaal in, en die daar uitdijde tot vaste ondergrond voor weer een nieuwe week. (…) Dat was geoefend, krachtig, groot geluk!”9 Zo werkt een internaat. Het was geoefend, ingetraind, geluk. De echo van die oefening, die training, vinden we een beetje terug in de herinnering van Ad Simonis: “In m´n adolescentietijd heb ik wel een crisis doorgemaakt. Priesterschap betekende ook geen huwelijk, geen gezin. Ik wist dit natuurlijk van tevoren, maar toch heeft het twee jaar geduurd voor ik het innerlijk helemaal op een rij had.”10 Maar internaten, en dus ook klein-seminaries, waren in die jaren al niet meer vanzelfsprekend. In de eerste decennia van de twintigste eeuw waren priesteropleidingen
Klein-seminarie Hageveld, slaapzaal van de twee laagste klassen
zo ongeveer de enige mogelijkheid voor intelligente jongens uit de lagere standen om een middelbare schoolopleiding te volgen. Dat betekende dat er veel jongens naar het seminarie gingen die niet zeker wisten of ze wel priester wilden worden, maar wel zeker wisten dat zij geen boer wilden worden. Bekende voorbeelden van voortijdige verlaters van Hageveld zijn Bertus Aafjes, zeventien jaar vóór Simonis, en Michel van der Plas, vier jaar ouder. Technisch uitgedrukt: het rendement daalde.11 Bovendien begon er in de jaren vijftig een
De Ridder, Koffers, §12. Simonis, Een hart, p. 102. J.J. Dellepoort, De priesterroepingen in Nederland : proeve van een statistischsociografische analyse, Den Haag 1955.
9 10 11
8
discussie over de schadelijke psychische effecten van internaten op jongens in hun pubertijd: geen gezin, geen meisjes, geen bioscoop.
Klein-seminarie Hageveld, eetzaal
Een oud-leerling van Hageveld, Wim Helversteijn, geeft precies aan waarom dit soort opleidingen in ongenade zouden vallen: “... Hageveld, die kleine republiek met z´n onverzettelijke hiërarchie, z´n vuurvaste reglement en z´n nadrukkelijke klasseverschillen, gemarkeerd door mossen en tradities. Iedere overgang, van klas naar klas, betekende een inwijding in nieuwe geheimen. Een besloten, binnenkerkelijk wereldje, van waaruit je alleen contact had met buiten via steriele, gebruinde ansichtkaarten. Het leven golfde op en neer, op de getijden van het seizoen, het was een profaan en liturgisch spel tegelijk”.12 Gevolg was dat steeds meer internaten werden opgeheven, en ook de klein-seminaries gewone middelbare scholen werden. Toen Ad Simonis in 1966 terugkwam van zijn studie in het buitenland, was het klein-seminarie al een paar jaar opgeheven
9
Warmond
Groot-seminarie Warmond
In 1951 vertrok Simonis van het klein-seminarie Hageveld naar het groot-seminarie Warmond, even buiten Leiden, voor drie jaar filosofie en drie jaar theologie. Wat Simonis hier zelf over vertelt is buitengewoon interessant. “Een voorbeeld dat ik meedraag is ook praeses Van Deursen van het Groot-Seminarie waar ik studeerde. 'De ijzeren Hein' noemde men hem. Een wat ernstige man, maar een plichtsbetrachting, aandacht en verantwoordelijkheid voor die 120 studenten die priester wilden worden, formidabel. Bij gebrek aan universitair geschoolde docenten op seminaries gaf hij, autodidact, ook moraal. (…) Steeds kregen wij daarbij te horen: De Kerk zegt, de Kerk houdt ons voor. Ik was net in de twintig en nogal kritisch en dacht: de Kerk kan me nog wel meer vertellen. Achteraf ben ik er de grote wijsheid van gaan inzien.”13 Allereerst: Simonis signaleert hier een gebrek aan universitair geschoolde docenten. Daarmee hebben we een kenmerk te pakken van de Nederlandse priesteropleidingen tot ver in de twintigste eeuw. In de zeventiende en achttiende eeuw was het gebruikelijk dat priesterstudenten een universitaire studie maakten – niet in Nederland, want we zitten dan nog in de schuilkerkentijd, maar in Leuven, Keulen of het Noord-Franse Dowaai. Maar toen
12 Wim Helversteijn, ´Getoogde mannen stappen mijn geheugen binnen´, in: Hageveld. 162 jaar balanceren tussen mores en sores (Amsterdam 1979), p. 40
10
er met de Bataafse revolutie vrijheid van godsdienst kwam, haastte men zich om eigen priesteropleidingen op te richten. Het groot-seminarie Warmond werd in 1799 opgericht. De kerkelijke leiders, en vanaf 1853 waren dat eindelijk weer bisschoppen, hadden geen enkele
Groot-seminaire Warmond, Groot auditorium van het theologicum
wetenschappelijke belangstelling. Zij wilden gehoorzame zielzorgers kweken, met wie zij het Nederlandse katholicisme weer op de rails konden krijgen. Vergeleken met de Leuvense universiteit was het niveau van de lessen vele decennia lang bedroevend laag. De docenten noemden zich professoren, maar kwamen gewoonlijk rechtstreeks van datzelfde seminarie waar ze nu doceerden. Inderdaad, de meesten van hem waren selfmade. Sommigen waren daar goed in, anderen brachten er gewoon niets van terecht, en hielden angstvallig vast aan buitenlandse theologische handboeken. Groot-seminarie Warmond Studentenkamer op het theologicum
De moraaltheoloog Van Deursen was daar een goed voorbeeld van, zo lijkt Simonis ons te zeggen. Het gekke is, dat Simonis zoveel níet zegt. Want Van Deursen hield helemaal niet vast aan de traditionele handboekenmoraal. Goed, die boeken bleven formeel voorgeschreven, maar hoofdzakelijk als raamwerk. Hij verwerkte de nieuwste theologische inzichten in zijn lessen.14 En hij was niet de enige. Tijdens zijn filosofiestudie kreeg Simonis college van bijvoorbeeld J.C. Groot en van Jo Willebrands, die in die tijd al tot zijn nek in de oecumene zat. De meest
13 14
Simonis, Een hart, p. 123 L. Winkeler, 'Het onderwijs op Warmond, 1799-1967' , in: Trajecta, 9(2000), p. 134-167.
11
opvallende professor was in die jaren Klaas Steur.15 Steur doceerde sinds 1936 dogmatiek. Hij was in Nijmegen gepromoveerd, en gaf les aan de hand van zelfgeschreven tractaten, die later werden gepubliceerd in handboeken, die op vrijwel alle Nederlandse priesteropleidingen werden gebruikt. Zijn inspiratie daarvoor haalde hij bij de Franse nouvelle théologie. Deze theologie hield zich niet bezig met tijdloze, onveranderlijke waarheden, maar was geïnteresseerd in het ontstaan en de ontwikkeling van de geloofsleer door de eeuwen heen. U voelt hem Jo Willebrands (l) en Klaas Steur (r)
misschien wel aankomen: als de geloofsleer zich in de voorgaande eeuwen ontwikkeld had, dan kon de geloofsleer zich nu en in de toekomst ook verder ontwikkelen. De leer werd relatief in de letterlijke zin van het woord: er was een relatie tussen het geloof en de tijdsomstandigheden. Steur hield zich vooral bezig met een vernieuwing van de theologie van het huwelijk en met een opwaardering van de rol van leken in de kerk, en was ongemeen populair onder katholieken vanwege zijn boekjes Liefdesstreven en Liefdesleven, gebaseerd op lezingen die hij voor verloofde en pas getrouwde stelletjes gaf.16 In 1950 verscheen de pauselijke encycliek Humani Generis, waarin deze nieuwe theologie expliciet werd Sebastiaan Tromp SJ (1889-1975)
veroordeeld. De Franse nieuwe theologen werden op non-actief gesteld, maar in Nederland leek de bui over te drijven. In 1953-1954 echter verscheen de Nederlandse jezuïet Sebastiaan Tromp, die bij de Romeinse curie werkte, in ons land en visiteerde alle grootseminaries. Zo rolden er toch nog koppen. Klaas Steur werd benoemd tot pastoor van J.Y.H.A. Jacobs, 'Dr. Klaas Steur (1905-1985). Geloofsdenken in dienst van verkondiging en toerusting', in: Trajecta, 6(1997), p. 53-73. 16 K. Steur, Liefdesstreven : conferenties voor verloofden, Bussum 1947, Liefdesleven : conferenties voor jonggehuwden, Bussum 1947 15
12
Pijnacker – of all places. En Simonis heeft dat meegemaakt.Maar de nouvelle théologie liet zich niet uitbannen en bleef aan alle groot-seminaries de heersende theologie. Wel bleven de traditionele handboeken formeel gehandhaafd, om Rome op een dwaalspoor te brengen. Maar intussen schreven de docenten hun tractaten, terwijl de studenten de stencilmachine bedienden.
Reglement van het groot-seminarie Warmond - afdeling philosophicum Aan de linkerkant de raadselachtie notitie: ‘zonder afbeelding’
Een mooi voorbeeld van de nieuwe tijd is het reglement van het groot-seminarie Warmond. Niet zozeer om wat er in staat, maar om hoe het is gemaakt. De niet goed te begrijpen opmerking op het omslag 'zonder afbeelding' laat zien dat de studenten de regels niet echt serieus meer namen. We naderen het eind van de theologiestudie, en de priesterwijding. In het laatste jaar werd de studenten geleerd hoe zijn de mis moesten opdragen. Al eerder hadden zij natuurlijk al geassisteerd, als acoliet, lector. Voor dit liturgische ´spel´ bestonden, zoals u hier ziet gedetailleerde voorschriften. Om kort te gaan: de grootseminariejaren op Warmond ten tijde van Simonis waren voor veel studenten een spannende mix van traditie en vernieuwing.
Handleiding voor assistenties bij H. Mis en Vespers [assistentieboekje voor het seminarie Warmond], 1936
13
4. Onrust in de zielzorg (1957-1959) Simonis was in 1951 aan de opleiding begonnen als priesterstudent van het bisdom Haarlem, maar in 1957 werd hij priester gewijd door de kersverse bisschop M.A. Jansen van het bisdom Rotterdam, dat een jaar daarvoor van het bisdom Haarlem was afgesplitst. In Rome vond men dat de Randstad en omstreken twee bisschoppen nodig had. Simonis begon als kapelaan in Waddinxveen, een plaatsje dat, zoals ik op Wikipedia vond, vooral bekend is om de hefbrug over de Gouwe. Ook het parochiegedenkboek van Waddinxveen heeft weinig opwindends te melden,17 en Simonis zelf maakt ons ook al niet wijzer: “Nadat ik in 1957 tot priester was gewijd, werkte ik twee jaar in de parochie, een jaar in Waddinxveen, vervolgens een jaar in Rotterdam, in Feijenoord”.18 Om vervolgens alleen over zijn Rotterdamse tijd te vertellen. Het heeft er dus alle schijn van dat hij in zijn eerste kapelaansjaar rustig heeft kunnen acclimatiseren. Na een jaar werd Simonis overgeplaatst naar Rotterdam. Overplaatsingen waren in die tijd heel gebruikelijk. Zodra er weer een zesde jaar van het seminarie tot priester was gewijd, begon op het bisdom het grote schuiven, Waddinxveen Parochiekerk van de Sint Victorparochie
en vielen bij de pasgewijden en de jonge kapelaans de benoemingsbrieven op de mat. Vroeger werd je geacht je al de volgende dag bij je nieuwe pastoor te melden, maar ik denk dat dit in eind jaren vijftig toch wel wat minder radicaal ging.In Rotterdam kwam Simonis terecht in de wijk Feijenoord,
Rotterdam - parochiekerk O.L.V. van Lourdes
Kees van Veen (red.), Altijd een teken van licht. De kerklocaties van de katholieken in Waddinxveen door de eeuwen heen, Waddinxveen 2005. 18 Simonis, Een hart, p. 130. 17
14
“toen al een achterstandswijk met grote onkerkelijkheid – aldus Simonis zelf – . In dat ene jaar heb ik 600 huisbezoeken gedaan, althans proberen te doen: bij 400 adressen werd ik niet binnengelaten. Zo kom je wel een keer rond.”19 Simonis had het kunnen weten, want voor huisbezoeken werd altijd een kaartsysteem gebruikt, waarop de resultaten werden aangetekend. Nog maar een paar jaar vóór Simonis' benoeming had er in de Katholieke Illustratie een reportage gestaan over huisbezoek in Rotterdam, misschien wel in dezelfde parochie. Een bloemlezing uit de huisbezoekkaarten: No. 24: Man katholiek, maar communist; vrouw geen godsdienst. Negen kinderen, van wie er niet een gedoopt is.
´s-Avonds moet eerst de kachel worden gedoofd. Als die afgekoeld is kan de tafel tegen de kachel worden geschoven om het ouderlijk bed uit te klappen
Afgesnauwd. No. 28: Man katholiek, vrouw nietkatholiek. Niet binnengelaten. No. 32A: Man katholiek, vrouw geen godsdienst. Twee kinderen, zijn niet gedoopt. Niets mee te beginnen. No. 42A: Man en vrouw katholiek, maar niet voor de kerk getrouwd. Vier kinderen, niet gedoopt. Slap geval. No. 56: Man niet-katholiek, vrouw. Tien kinderen, niet gedoopt. De kerk is volgens hen larie. Enzovoort enzovoort .20 De jaren vijftig waren in katholiek Nederland de jaren van Onrust in de zielzorg.21
Achterstandswijk (in dit geval in Amsterdam)
Simonis, Een hart, p. 130. Geciteerd door Herman Pijfers, Naast de kerk. Een katholiek verleden is nooit weg (Nijmegen 1998), p. 224-226.
19 20
15
Dat was ook de titel van een bundel die in 1950 verscheen en waaraan prominente jonge katholieke intellecturelen hadden meegewerkt, priesters en leken. Naarmate het opleidingsniveau van de katholieken steeg, was men bang dat de parochiepriesters dit niveau niet zouden kunnen bijbenen. 'Hoe benaderen wij de intellectuelen´, vroeg A. Ramselaar, president van het kleinseminarie in Apeldoorn, zich in 1953 af in het priestertijdschrift Nederlandse katholieke stemmen.22 En de franciscaan Bertrand van Bilsen schreef een boek over Het uur van de leek.23 Het was duidelijk dat vanaf de jaren vijftig leken door de kerk steeds meer serieus werden genomen.
Uit het huisbezoek in de Rotterdamse wijk Feijenoord bleek al dat het omgekeerde vaak aanzienlijk minder het geval was. De kerk was larie. De kerk was de arbeiders kwijtgeraakt. In de geïndustrialiseerde regio´s begonnen Jezuïeten, Kapucijnen en andere orden en congregaties rond 1950 met het bedrijfsapostolaat, geïnspireerd door de Franse priesterarbeiders. H. Boelaars e.a., Onrust in de zielzorg, Utrecht 1950; id., Levende zielzorg, Utrecht 1954 A. Ramselaar, 'Hoe benaderen wij de intellectuelen´, in: Nederlandse katholieke stemmen, 49(1953), p. 231-244. 23 B. van Bilsen e.a., Het uur van de leek, Nijmegen 1953. 21 22
16
5. Rome en Jeruzalem (1959-1966) Maar het wordt tijd om met Ad Simonis de volop levende Nederlandse kerkprovincie te verlaten. “Ik was twee jaar in de parochie, toen de eerste bisschop van Rotterdam, monseigneur Jansen, mij in 1959 opdroeg in Rome bijbel te gaan studeren. Ik voelde daar helemaal niets voor. Ik kwam uit een grote familie, was echt een familiemens, wat zou ik mijn dierbaren daar in dat verre Rome missen.”24 Zo ging dat toen nog: er werd een opdracht gegeven, niet alleen òm te gaan studeren, maar ook nog wàt te studeren. Het lijkt mij waarschijnlijk dat de Rome, Nederlands College
bisschop binnen afzienbare tijd een vacature op het groot-seminarie Warmond verwachtte, en dan moest er een nieuwe, gepromoveerde bijbelwetenschapper in voorraad zijn. Simonis trof in 1959 in Rome naar zijn zeggen 'een stoffige, weinig vitale Kerk' aan.25 Een jaar daarvoor was de oude Angelo Roncalli tot paus Joannes XXIII gekozen. Roncalli werd aanvankelijk gezien als een overgangspaus, maar hij kondigde in het jaar dat Simonis in Rome aankwam het Ontvangst van de Nederlandse missie-bisschoppen op het Nederlands College tijdens het Tweede Vaticaans Concilie (6 november 1962)
24 25
Simonis, Een hart, p. 68. Simonis, Een hart, p. 68.
17
Tweede Vaticaans Concilie aan. Van 1962 tot 1966 werden de zittingen gehouden, en was Rome het bruisende centrum van de wereldkerk. Hoewel Simonis in de jaren ook in Jeruzalem heeft gestudeerd, heeft hij zeker veel van dat concilie meegemaakt. Als student woonde hij, zoals de meeste Nederlandse priesterstudenten, in het Nederlands College. In datzelfde College hadden ook de Nederlandse bisschoppen hun domicilie als zij voor een zitting van het Concilie in Rome waren. Om op de toekomst vooruit te lopen: Simonis was voor hen dus hoogstwaarschijnlijk geen vreemde, toen hij in 1970 bisschop van Rotterdam werd. Hoe het allemaal precies in elkaar stak moet zijn biograaf maar uitzoeken. Maar wat voor Simonis gold, ik citeer: “Rome is in mijn studietijd geweldig voor mij gaan leven, niet alleen als centrum van de wereldkerk, ook als centrum van heel de westerse cultuur”, dat gold ongetwijfeld ook voor andere in Rome studerende priesters.26 Je kreeg er een hele andere kijk op de kerk van. Het verre Nederland bleek maar een klein onderdeeltje te zijn van een wereldkerk, waar men in Rome het vanzelfsprekende overzicht over had.
Bezoek van paus Paulus VI aan het Nederlands College in Rome ten tijde van het Tweede Vaticaans Concilie (14 november 1963)
Simonis moet daar van onder de indruk zijn geweest: “Dank zij de Romeinse geest, het krachtige Romeinse rechtsbegrip en rechtsgevoel, heeft de katholieke Kerk een degelijke
26
Simonis, Een hart, p. 69.
18
juridische organisatie gekregen. Een organisatie die haar ook in staat stelde wereldwijd naar behoren te functioneren,” zegt hij er later over.27 6. Pastoraal Concilie (1966-1970) In 1966 keerde Simonis definitief terug naar Nederland. Hij was in Rome gepromoveerd op een passage uit het Nieuwe Testament.28 Niettemin werd hij benoemd tot kapelaan in Den Haag. Maar niet om te wachten tot zijn plaats als docent aan het groot-seminarie Warmond vrijkwam. Want terwijl hij in Rome en Jeruzalem verbleef, was de Nederlandse kerkprovincie drastisch veranderd. Om maar eenvoudig te beginnen: in 1966 was al duidelijk dat een jaar later het groot-seminarie zou worden opgeheven. Samen met de jezuïeten richtten de bisdommen Haarlem en Rotterdam in 1967 de Katholieke Theologische Hogeschool Amsterdam op. Door die fusies waren er genoeg werkzame exegeten in voorraad – het was dringen om een leerstoel. Ook alle andere grootseminaries werden in dat jaar omgezet in wetenschappelijke theologieopleidingen.29 Wat nog ingrijpender was: eind 1966 werd het Pastoraal Concilie van de Nederlandse Kerkprovincie geopend. De Nederlandse katholieken hadden snel door dat een concilie kansen bood om de kerk bij de tijd te brengen. 'Aggiornamento', had de paus het genoemd. Welnu, de Nederlandse katholieken waren daar ruimschoots aan toe. Ik had het al over de nouvelle théologie. Dat was het begin van een proces dat vanaf 1950 plaatsvond, en waarin de centrale plaats van de kerk zienderogen afnam. De biechtstoel werd vervangen door de geestelijke gezondheidszorg, de katholieke organisaties stelden hun 'K' ter discussie en fuseerden met nota bene protestantse of socialistische organisaties, in de kerk werd de volkstaal ingevoerd en het altaar omgekeerd, kortom – tussen 1955 en 1965 veranderde zo ongeveer alles wat voordien als onveranderlijk had gegolden.
Simonis, Een hart, p. 70 A.J. Simonis, Die Hirtenrede im Johannes-Evangelium : Versuch einer Analyse von Johannes 10, 1-18 nach Entstehung, Hintergrund und Inhalt, Rome 1966. 29 L. Winkeler, ‘Van Smits tot Smits. Rooms-katholieke theologieopleidingen in Nederland sinds 1964’, in: Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800, 24(2001), nr. 54, p. 5976. 27 28
19
Sluitstuk van al die vernieuwingen was het Pastoraal Concilie. Tussen 1968 en 1970 werden er zes zittingen gehouden, die in de hele wereld de aandacht trokken om hun progressieve standpunten. De bisschoppen van die jaren voelden goed dat veranderingen nodig waren, al ging het hen soms ook wel erg hard. Naar aanleiding van de celibaatsdiscussie kon kardinaal Pastoraal Concilie van de Nederlandse Kerkprovincie (1966-1970)
Alfrink niet nalaten op te merken: “Dit hele probleem is namelijk nogal emotioneel geladen. Dat blijkt hier uit de reacties van de zaal ook wel, als ik het zeggen mag: als iemand iets zegt ten gunste van het afschaffen, wordt er geapplaudisseerd, als hij ertegen krijgt hij geen applaus.”30 Optornend tegen deze progressieve wind, die overigens niet alleen in de katholieke kerk, maar in de hele Nederlandse samenleving woei, gaf kapelaan Ad Simonis als afgevaardigde zijn mening. Hij was speciaal daarvoor door de bisschoppen gevraagd, om wat evenwicht in de zaal te krijgen. Hij verwierf op het Pastoraal Concilie eeuwige roem door als eerste katholiek te spreken over 'rekkelijken en preciezen'. Hij gebruikte daarmee een protestantse uitdrukking, die dateerde uit de tijd van de Synode van Dordt in 1618, en waarmee de contra-remonstranten en de remonstranten werden aangeduid. Voor de volledigheid: de 'rekkelijken' verloren in 1619 het pleit. Indertijd bestond in de publieke opinie de indruk, dat de behoudende oppositie van 'zomaar' een Haagse kapelaan kwam. Maar zoals we al Vlnr onder andere:Toon Ramselaar (Kath. Raad voor Israël), bisschop J. Möller (Groningen), exegeet Bas van Iersel (Kath. Universiteit Nijmegen), bisschop Th. Zwartkruis (Haarlem), kardinaal B. Alfrink)
20
zagen kenden de bisschoppen hem uit Rome, uit de tijd van het Tweede Vaticaans Concilie. En al in het jaar van zijn terugkeer naar Nederland, in 1966, werd Simonis benoemd tot lid van het Rotterdamse kathedraal kapittel. Dat was het hoogste adviesorgaan van de bisschop, dat over het algemeen bevolkt werd door dekens en pastoors van grotestadsparochies. Hoe het precies in elkaar zit, mag Simonis' biograaf allemaal uitzoeken, feit is, dat eind 1970 deze ongewone 'gewone kapelaan' werd benoemd tot bisschop van Rotterdam. 7. Bisschop van Rotterdam (1970-1983) De benoeming van Simonis viel op z'n zachtst gezegd slecht in katholiek Nederland. De omstandigheden waren dan ook uitermate ongunstig. Katholiek Nederland verkeerde in een roes van vernieuwing, terwijl er in Rome alles aan werd gedaan om op de rem te gaan staan. Al tijdens het Pastoraal Concilie kregen de bisschoppen het te verduren: de pauselijke nuntius liep demonstratief weg, Alfrink kreeg telegrammen van de paus, de druk werd aan beide kanten fors opgevoerd. In dit spel was Simonis eigenlijk een pion. Zijn benoeming moest een signaal zijn dat het gedonder nu afgelopen moest wezen. Zo werd Rotterdam het eerste bisdom dat te maken kreeg met de benoeming van een behoudende bisschop. De andere bisdommen zouden volgen. Het was een moeilijk begin. In de vier jaar geleden verschenen geschiedenis van het bisdom Rotterdam, de slechtste bisdomgeschiedenis die ik ooit heb gelezen, staat kortweg: “De onderlinge afstemming van bisschop Ad Simonis kort na zijn bisschopswijding, tijdens de viering van het dertigjarig bestaan van het KASKI
en medewerkers na 1970 heeft alle betrokkenen in het bisdom veel energie gekost. De opdracht om de kerk een plek te geven in de moderne samenleving bleef immers volop van kracht. Het duurde enige tijd voordat een modus was gevonden.”31 Vager kan het huizenhoge probleem niet worden aangeduid. Nee, dan kunnen we beter bij Simonis zelf te rade gaan. Die vertelt: “Toen ik bisschop werd eind 1970, kwam er een storm van protest. 'Discussie', in: Pastoraal Concilie van de Nederlandse Kerkprovincie, deel VI (Amersfoort 1970), p. 312. 31 A. Oliehoek, Geloven in de Randstad. Vijftig jaar Bisdom Rotterdam 1956-2006 (Rotterdam 2006), p. 48. 30
21
Het was niet misselijk wat ik allemaal te verstouwen kreeg. Velen hadden het idee dat ik een starre, keiharde, ultra-conservatieve man was. Nu ben ik ook conservatief, maar dan in de positieve zin van het woord: ik wil het goede graag behouden. Ik ben principieel en probeer ook steeds duidelijk mijn argumenten te formuleren. Maar men moet er dan natuurlijk wel naar luisteren. Een zware tijd. Vele ingezonden brieven in de krant. (…) Er waren ook bedreigingen, zelfs doodsbedreigingen. Nu ben ik helemaal geen held, dus controleerde ik 's avonds huiverend of alles in huis wel goed gesloten was.”32 Na enige tijd was er een modus gevonden, zo meldt de Bisschop Simonis haalt zijn staf uit de koffer bij de voorbereiding voor een vormselviering (1976)
bisdomgeschiedenis. In dit verband moet ik even iets vertellen over de procedures. Het is namelijk zo, dat bij de benoeming van een bisschop de hele staf zijn functie ter beschikking moet stellen, zodat de nieuwe bisschop vrij is zijn eigen staf te benoemen. Bisschop Gijsen maakte in 1972 uitvoerig van deze mogelijkheid gebruik, en ook aartsbisschop Eijk deed dat enkele jaren terug nog. Zo niet Simonis: hij liet de staf intact, en was inderdaad bereid een modus te vinden. Zo bleef bijvoorbeeld het aantal pastorale werkers in zijn bisdom gestaag groeien.
De Nederlandse bisschoppenconferentie in 1972 Vlnr: J. Gijsen, Th. Zwartkruis, A. Simonis, J. Bluyssen, J. Möller, H. Ernst B. Alfrink
De boot was pas echt aan toen in 1972 Jo Gijsen benoemd werd tot bisschop van
32
Simonis, Een hart, p. 41.
22
Roermond. Gijsen was veel rechtlijniger, en hoewel Simonis en Gijsen in veel opzichten dezelfde opvattingen huldigden, veroorzaakte de harde lijn van Gijsen uiteindelijk de polarisatie in de Nederlandse kerk, waar wij decennia lang onder hebben geleden. En niet alleen wij. De latere ontwikkelingen wijzen erop, dat het ook binnen de bisschoppenconferentie absoluut niet boterde. Hoewel er vijf van de zeven bisschoppen gematigde tot redelijk progressieve opvattingen op nahielden, en met Simonis naar mijn overtuiging ook best te praten was, gooide Gijsen keer op keer olie op het vuur, om zo andere bisschoppen en het grootste deel van katholiek Nederland tegen zich in het harnas te jagen. Zelfs de gezaghebbende kardinaal Willebrands, die in 1976 Alfrink als aartsbisschop opvolgde, kreeg de neuzen niet dezelfde kant uit. Hoe het afliep is bekend: in januari 1980 ontbood de paus de bisschoppen voor een Bijzondere Synode. 8. Aartsbisschop van Utrecht (1983-2007) In 1983 werd Simonis overgeplaatst naar het aartsbisdom om hulpbisschop met recht van opvolging te worden van zijn vroegere filosofieprofessor kardinaal Willebrands. Daarmee werd gebroken met de traditie dat een hulpbisschop afkomstig was uit het bisdom zelf. Het was al lang bekend dat kardinaal Willebrands zijn twee functies van aartsbisschop en voorzitter van het Secretariaat voor de Eenheid eigenlijk niet kon verenigen. Eind 1983 koos Willebrands voor het Secretariaat voor de Eenheid: zijn hart lag al zijn hele leven bij de oecumene. Na de woelige jaren van het Pastoraal Concilie en de benoeming van Simonis en Gijsen was de rust in katholiek Nederland enigszins teruggekeerd. Bisschop Gijsen kon nu eenmaal niet verder opereren dan zijn bisdom groot
23
was, in Utrecht bestond een redelijke modus vivendi en ook de andere bisdommen gingen hun eigen gang. Er heerste volgens betrokken waarnemers een sfeer van berusting die fnuikend was voor leven in de kerk. Zij publiceerden in 1983 de brochure Getuigen van de Geest die in ons leeft. Oproep aan allen die zich medeverantwoordelijk voelen voor de katholieke kerk in Nederland.33 Een brochure 'tegen de berusting'. Er volgde een stortvloed van reacties, die in 1984 leidden tot de oprichting van de Mariënburgvereniging, als spreekbuis voor progressief katholiek Nederland. De standpunten van de Mariënburgvereniging vormden in de jaren daarna tot drie maal toe aanleiding voor een officieel herderlijk schrijven, bij mijn weten bijna een record, op de vooroorlogse socialisten na. De polarisatie, die in de jaren tachtig en negentig de kerkprovincie teisterde, begon in 1983 pas goed. Want ook Rome liet zich niet onbetuigd. In Rotterdam werd de Benedictijn Philippe Bär tot bisschop benoemd – deze bleek in het gebruik later wel mee te vallen –, nog in datzelfde jaar werd de missiebisschop Henri Bomers vanuit Ethiopië naar Nederland gestuurd om bisschop van Haarlem te worden, en in 1985 werd Jo ter Schure, na een korte stage als hulpbisschop van Gijsen, bisschop van Den Bosch. In twee jaar tijds was de samenstelling van het episcopaat radicaal veranderd. En dan was er dat roemruchte bezoek van paus Joannes Paulus II in 1985. Het bezoek zelf had nauwelijks enige
Bezoek van paus Joannes Paulus II1985
impact op de Nederlandse katholieken en de dranghekken bleken vooral nuttig om relschoppers in het gareel te houden. Gerard Reve schreef na afloop in de NRC: “Dat het roomse festival van de afgelopen paar dagen geen daverend succes is geworden moeten we ons maar niet te veel aantrekken. Hoe het komt weet ik niet. Misschien hebben wij één of andere zware zonde begaan zonder er bij stil te staan. God zal het weten. Het is vooral beroerd voor de mensen die met worsten,
Deze pararaaf steunt in belangrijke mate op: L. Winkeler, Stromingen in katholiek Nederland, Kampen 2004.
33
24
beeldjes, kleedjes, affiches, gedachteniskaarsen, tegeltjes, borden en manchetknopen zijn blijven zitten. Maar die Kerk blijft wel bestaan, dacht ik, en dat strekke ons tot troost.”34 Het neveneffect was echter wel, dat vooruitstrevend katholiek Nederland er in één klap een forum bij kreeg. Want geconfronteerd met het feit dat vernieuwende organisaties bij de paus werden weggehouden, organiseerde het Platform Initiatieven Pausbezoek aan de vooravond een grote manifestatie op het Haagse Malieveld onder het motto ´Het andere gezicht van de kerk´, waar de schrijver Michel van der Plas uitriep: “Wij zijn de kerk. Ze krijgen ons de kerk niet uit!” Dat was het begin van de Acht Mei Beweging, een forum van progressieve gelovigen dat tot 2002 jaarlijks een goed bezochte landelijke Manifestatie van de Acht Mei Beweging in 1988
manifestatie zou organiseren en het chronisch met de bisschoppen aan de stok zou hebben Intussen gebeurden er in Limburg vreemde dingen. Op instigatie van bisschop Gijsen vestigden zich allerlei onbekende religieuze groeperingen in zijn bisdom: de
gemeenschap Redemptor Hominis in
1974, de Geestelijke
Familie Het Werk in 1984, de
Legionairs van Christus
rond hetzelfde jaar, de Gemeenschap
van de Gekruisigde en
Verrezen Liefde in 1989, de Zusters
van het Heilig Kruis in
2003, de zusters van het Instituto
Servidoras del Señor de la
Virgen de Matará in 2004. Het ging om
uiterst kleine aantallen, en
de meeste ervan overleefden het niet.
Maar zij waren wel een signaal dat er iets in de lucht hing wat wij tegenwoordig 'nieuwe religieuze bewegingen`noemen.
34
Gerard Reve, Roomse Heisa (Amsterdam 1985), p. 52.
25
De herkomst daarvan moeten wij zoeken in de evangelische revival die in Nederland protestantse kring al eerder gaande was. Denk aan de opkomst van de Evangelische Omroep. Maar ook onder katholieken won Een charismatische beweging veld rond de leefgemeenschap bouwen aan een een charismatische beweging veld rond de leefgemeenschap Bouwen aan een Nieuwe Aarde in Eindhoven. Dergelijke bewegingen onstonden echter vooral in Zuid-Europa, om van daaruit naar Nederland te komen: de Emmanuelgemeenschap in 1983, Focolare al in 1961, maar met de steun van kardinaal Willebrands na 1980 flink in de groei, de Cursillo de Christianidad sinds 1984. De Mariapoli van Focolare in Nieuwkuijk voorheen Cisterciënzer-abdij Mariënkroon
Daarnaast groepen die sterk op zorg voor de naasten zijn gericht, zoals de Fraterniteiten van Charles de Foucauld, de Missionaries of Charity van moeder Theresa, de gemeenschap Sant'Egidio en de Gemeenschap van Sint Jan. Het gaat daarbij overigens om hele kleine aantallen. Van deze bewegingen is Focolare in Nederland ongetwijfeld het grootst en meest invloedrijk.De oecumenische Focolarebeweging werd in 1943 in Trente opgericht door de charismatische Chiara Lubich. De beweging heeft heden ten dage naar schatting twee miljoen aanhangers wereldwijd, waaronder circa 100.000 leden en een kern van rond de 2500 focolarini, leden van kleine, internationaal samengestelde leefgroepen. In Nederland werd in 1980 het eerste zogeheten Mariapolicentrum in Baak geopend. Met Pinksteren 1999 presenteerden Focolare zich samen met onder meer het Neocatechumenaat, Cursillo, Emmanuel, Marriage Encounter en de Charismatische Vernieuwing in Den Bosch onder het motto: ´Pinksteren, kerk in beweging', er waren zo'n vierduizend mensen aanwezig. Bij de herdenking van 150 jaar herstel van de hiërarchie in 2003, die plaatsvond in de Utrechtse Jaarbeurs onder het motto 'Met hart en ziel', speelde naast de KRO ('Het gevoel dat je wilt delen') Focolare een onopvallende, maar belangrijke rol. De aangekondigde ´spetterende finale´ was een optreden van de fameuze Focolare-rockgroep Gen Rosso.
26
Focolare geniet al jaren lang de steun van de hoogste kerkelijke leiders in Nederland. De pater Sacramentijn Harrie Verhoeven, later secretaris van de Nederlandse kerkprovincie, introduceerde de beweging in Nederland, Willebrands bezorgde hen het Mariapolicentrum in Baak, en ook Jo van Burgsteden, hulpbisschop van Haarlem, en Simonis zijn warme sympathisanten. In 2002 verhuisde Focolare van Baak naar Nieuwkuijk, waar de terreinen en later de abdij Mariënkroon van de Cisterciënzers werd overgenomen. In 2008 vestigde kardinaal Simonis zich op het terrein. Focolare meldde bij deze gelegenheid op zijn website: “De Focolarebeweging ziet de komst van kardinaal Simonis als een kans iets terug te doen voor de Programmaboekje van de manifestatie ‘Met hart en ziel’ 7 juni 2003
kardinaal. Deze heeft, met de andere bisschoppen, de Focolarebeweging altijd bemoedigd in haar initiatieven en steeds zijn hoop en verwachting uitgesproken richting de Focolarebeweging en andere kerkelijke bewegingen in de Nederlandse kerk.”
27
9. Besluit In Nieuwkuijk vindt Simonis een omgeving waarvan geldt wat hij over zijn jeugd zei: “Geloof was indertijd zoiets vanzelfsprekends, dat kun je je nu haast niet meer voorstellen. Iedereen had een geloof, het was als de lucht die je inademde.” Maar het is wel een enclave in een samenleving, waar geloof absoluut niets vanzelfsprekends meer heeft.
Kardinaal Simonis tijdens het afscheid van bisschop H. Ernst van Breda, 1994
En voor zover dat wel het geval is, lopen de geloofsbeleving en geloofsopvattingen ver uiteen. De overgangstijd van het Rijke Roomsche Leven naar een pluriform en maatschappelijk marginaal katholicisme heeft zo'n vijfenzeventig jaar geduurd. Ad Simonis heeft het allemaal meegemaakt.
28