A~-rrie ouders en het welzijn van kinderen S.J.M. Hoff, J. bronkers en J.C. Vrooman
~.z
Inleiding
In korte tijd is de belangstelling voor het bestaan van armoede in Nederland sterk toegenomen.Het kabinet-Kok heeft het onderwerp weer toegelaten op de politieke agenda.Datwil evenwel niet zeggen dat armoede in Nederland een rebent verschijnsel is. Veel wetenschappelijke studies van vóór z9941aten zien dat ook toen in Nederland annoede bestond. Het is zelfs de vraag of armoede sinds de wederopbouw helemaal uit Nederland verdwenen is. Zeker is alleen dat de toenmalige spraakmakende gemeente nogal optimisrisch was over het verdwijnen van armoede uit Nederland. Zo noemde Van Doorn(1954)~ dejaren vijftig de ongeschoolde azbeiders `een proletarische achterhoede' en hij meende dat die achterhoede binnen afzienbare tijd zou verdwijnen. barlacher(íg65) sprak in defazen zesrig dan ook over de laagstbetaalden. Pas sinds de ingrepen in de sociale voorzieningen van de fazen tachtig en negentig keert het thema azmoede terug, eerst bij actiegroepen, later in de wetenschap en ten slotte ook in de poliriek. Wilterdink(1993)laat zien dat de inkomensverschillen sinds defazen zevenrig weer groter zijn geworden, overigens niet alleen in Nederland maar in de hele westerse wereld. De gegroeide belangstelling voorarmoede in Nederland werd dan ook sterk gevoed door de snel oplopende inkomensverschillen in de Vezenigde Staten en het Verenigd Koninla~ijk, waaz de ingrepen in de sociale zekerheid veel drastischer wazen. In die weer gegroeide belangstelling voor de azmoede in Nederland denkt men vooral aan de volgende groeperingen: ouderen met alleen AOW en/of een klein pensioen, bijstandsmoeders die voor minderjarige kinderen moeten zorgen, langdurig werklozen(met namejongeren en ouderen),laaggeschoolde werlmemers met een minunumloon en partners die niet werken om dit minimum aan te vellen, WAO-ers met een m;n;.,,ale uitkering en met partners die niet werken om dit m;n;n,um aan te vullen, laaggeschoolde allochtonen, oudere alleenstaande vrouwen met weinig of geen werkervaring. I23
~~.~: ',r ~, ,;.-T.r.,-i .. -
.:k~C. ~~'Yj ~v~~
~~: tt:.~t~:.
~.
ARME OUDERS EN HET WELZIJN VAN HINDEREN
DE KWETSBAREN
F
N
Tn de discussie over azmoede gedurende dejazen tachtig en negenrig komt de vraag naar de gevolgen van financiële azmoede bij ouders voor kinderen en nog thuiswonendejongeren, opvallend weinig aan de orde. Gedeeltelijk is dat gebrek aan belangstelling te verldazen door de groeperingen waazbinnen de azmoede zich zou concentreren. Van de hierboven genoemde groeperingen hebben langdurig werklozen (waazonder veel schoolverlaters), oudere WAO-ers en oudere alleenstaande vrouwen meestal niet de zorg voor minderjarige kinderen. Maar dit kan het gebrek aan belangstelling voor de gevolgen van armoede voor kinderen en nog thuiswonende jongeren niet geheel verldaren. Van de eerdergenoemde groeperingen moeten bijstandsmoeders, langdurig werklozen van dertig jaar of ouder (met name laaggeschoolden),jongere WAO-ers en laaggeschoolde allochtonen vaak wél zorgen voor kinderen en minderjarige jeugd. Voor een ander deel kan het gebrek aan belangstelling worden verklaard, doordat het lagere welzijnsniveau van hun kinderen niet als een financieel armoedeprobleem werd gedefinieerd. Zo worden bijvoorbeeld. de slechtere schoolprestaties van kinderen van migranten vaak nog verldaazd vanuit hun migratieverleden of vanuit de culturele verschillen tussen het land van herkomst en Nederland, en niet vanuit de slechte sociaal-economische situarie van hun ouders (Van `t Hofen bronkers 1993)• Datzelfde geldt voor de slechtere schoolprestaties en het lagere welzijn van lánderen die leven in een moedergezin, ontstaan door echtscheiding. Stigmatisering doorhun omgeving en de voortdurende ruzies tussen de gescheiden ouders wordt vaak belangrijker geacht dan de sociaal-economische situatie van hun moeder na de scheiding(Bosman i993> bronkers i99zb,1996,1997; Spruijt en de Goede i99~). Tegelijkertijd is gebleken dat de slechtere onderwijsprestaties van kinderen van werklozen en azbeidsongeschiktenniet alrijd verklaazd kunnen wordenuit de afhankelijkheid van de bijstand bij hun ouders, maaz eerder uit het lage opleidingsniveauvan de werkloze vaders (bronkers í992a; Te Grotenhuis 1993)• bronkers en Gijtenbeek(r99~)hebben een overzicht gemaakt van de actuele Nederlandse literatuur over de invloed van het opgroeien onder financieel armoedige omstandigheden in het ouderlijk gezin op het welzijn van lánderen en thuiswonende jongeren. Ook hebben zij een inventazisarie verricht van thans beschikbaze actuele Nederlandse databestanden waazmee de effecten van ouderlijke financiële azmoede op het welzijn van hun lánderen en thuiswonende jongeren vastgesteld zouden kunnen worden.Zowel bij de literatuurstudie als bij de inventarisarie van databestanden hebben zij een brede definifie van welzijn gehanteerd. Deze omvat zowel materiéle aspecten (bijvoorbeeld schoolloopbaan, leeftijd waazop men het ouderlijk huis wIl verlaten) als immateriële aspecten (bijvoorbeeld psychisch welzijn, kwaliteit van de relatie met ouders). Onderzoek naaz de effecten van het opgroeien in een moedergezin, ontstaan door echtscheiding, heeft geleerd dat effecten ten aanzien van beide aspecten voorkomen (Borgers et al. 1996). Verder wordt in het overzicht niet alleen aandacht besteed aan de negatieve aspecten van de ouderlijke azmoede voor het welzijn, maaz ook aan mogelijke posirieve aspecten. Wel is een inperking gemaakt naar de doelgroep, namelijk kinderen en minderjarige jongeren die nog thuis wonen. Uii=4
teraazd kan de financieel armoedige situarie thuis leiden tot een op jeugdige leeftijd verlaten van het ouderlijk huis, wat op zijn beurt weerkan leiden tot een lager welzijn (zwerven, zwangerschappen op jeugdige leeftijd). De literatuurstudie en inventarisatie van beschikbaze databestanden concentreren zich bovendien op die literatuur en databestanden die relevante ouderlijke kenmerken (opleiding, gezinstype, azbeidsverleden etc.) en gegevens over de financiële kenmerken van het gezin waarin de kinderen opgroeien, met ellcaarin verband brachten of kunnen brengen. bronkers en Gijtenbeek stelden deze eis, omdat alleen de aanwezigheid van deze combinarie het mogelijk maakt de relarieve betekenis van ouderlijke achtergrondkenmerken voor het welzijn van de kinderen afte wegen tegen die van de financiële omstandigheden. Als deze eis niet gesteld wordt en het relatieve gewicht van ouderlijke kenmerken en financiële omstandigheden niet empirisch kan worden vastgesteld,is een zinnige uitsprank over de gevolgen van azmoede voorkinderen niet mogelijk. Ouderlijke kenmerken,zoals opleiding en financiële omstandigheden,hangen daarvoor te nauw samen. De conclusie uit de analyse van bronkers en Gijtenbeek is kort maar teleurstellend. Eris thans voor Nederland onvoldoende actueel materiaal voorhanden om empirisch gefundeerde conclusies te trekken over de gevolgen van ouderlijke armoede voorhet welzijn van kinderen en thuiswonendejongeren. Ditkomt doordat de combinarievan relevante ouderkenmerken, gegevens over de financiële positie van ouders en over het welzijn van kinderen nog nooit gelijktijdig in een wetenschappelijk verantwoorde analyse onder de loep zijn genomen. De thans beschikbaze literatuur, waarin uitspraken over gevolgen van azmoede van ouders voor hun kinderen voorkomen,heeft onvoldoende de gevolgen van relevante ouderkenmerken,zoals opleiding en gezinstype, onderscheiden van de gevolgen van financiële armslag. Amerikaanse en Britse onderzoeksresultaten hebben voor de Nederlandse situatie weinig relevanrie door de grote verschillen in sociale zekerheid en andere collectieve verzorgingsarrangementen (onderwijs, zieldekostenverzekering) en in inkomensongelijkheid. Het Aanvullend Voorzieningengebn~ikonderzoek(AVO)í99S van het SCP biedt wel demogelijkheid om relevante ouderkenmerken, gegevens over de financiële positievan ouders en het welzijn van Idnderen te combineren. Deze data vormen de basis van het onderhavige hoofdstuk. De AVO-data zijn echter in bepaalde opzichten beperkt. Zo kunnen wij op basis van deze gegevens alleen iets zeggen over bepaalde aspecten van het welzijn van kinderen, namelijk hun schoolprestaties, hun sociale participatie en hun gezondheid,Ook het aantal ouderkenmerken waarvoor wijkunnen controleren is beperkt. Zo ontbreken bij eenoudergezinnen de gegevens over het beroep en de opleidingvan de vader,waardoorhet onmogelijkwordt te controleren voor kenmerken van de vader indien eenoudergezinnen in de analyses worden meegenomen. Het doel van deze bijdrage is na te gaan ofer een zelfstandig effect is van armoede b ouders op het welzijn (schoolprestaties, sociale participatie en gezondheid) van hun I
22g
DE KWETSBAREN
ARME OUDERS EN FIET WELZUN VAN KIPIDEREN
kinderen, waarbijrekening wordtgehouden met de mogelijke e,~j"ecten van andere ouderkenmerken (onder andere opleiding van de moeder, etnische herkomst, eenoudergezin).
• Een volwassenenvragenlijst, bestemd voor schriftelijke invulling door ieder gezinslidvan r6 jaaz of ouder. Middels deze lijst worden individuele gegevens met betrekking tot het gebruik van diverse soorten voorzieningen verzameld. • Een jongerenvragenlijst, bestemd voor schriftelijke invulling door elk van de gezinsleden van 6 tot en met i$jaar. Deze vragenlijst is een korte versie van de volwassenenvragenlijst.
Het doel van dit hoofdstuk heeft niet alleen wetenschappelijke betekenis. Juist voor het beleid is een dergelijke vaststelling van groot belang, omdat daardoor duidelijk kan worden ofeen bepaald beleid(bijvoorbeeld verbetering van de financiële positie van bepaalde kwetsbaze groepen)succesvol kan zijn. Een voorbeeld kan dit duidelijk maken. Voor het lagere welzijn van kinderen uit eenoudergezinnen, ontstaan door echtscheiding, zijn verscheidene verklaringen denkbaar: de voortdurende ruzie tussen de ex-partners, de srigmarisering van lánderen met gescheiden ouders door de samenleving en de beperkte financiële armslag van de achterblijvende ouder na de scheiding. Voor het beleid dat de overheid zou willen voeren om het welzijn van deze kinderen te verhogen, maakt het veel uit wat het zelfstandige effect van ellce verklaring is.Indien ruzie de belangrijkste verldaring zou blijken te zijn,zou een herformulering van de echtscheidingswet te overwegen zijn. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan wettelijke voorschriften ter verbetering van bezoelaegelingen ofaan het verplicht stellen van therapie tijdens de echtscheidingsperiode,teneinde deze met zo min mogelijk conflicten te laten verlopen. Indien srignatisering de belangrijkste verklazingzou blijken te zijn, zou een campagne tegen vooroordelen omtrent scheiding en eénoudergezinnen een goed middel kunnen zijn. Mocht de beperkte financiële armslag de belangrijkste verklaring zijn, dan zou een herinrichring van de bijstand aan alleenstaande moeders met minder]arige lánderen voor de hand liggen. Zelfs indienzou blijken dat alle drie verklaringen gedeeltelijkjuist zijn,is het voor het beleid van belang te weten welke verklaring het meeste gewicht heeft, teneinde de schaazse overheidsmiddelen zo effectief mogelijk in te kunnen zetten.
~.2
De data
Het Aanvullend Yoonieningengebruikonderzoek Voor de berekeningen is gebruik gemaaktvanhetAanvullend Yoorzieningengebruikonder_oek(AVO)1995• HetAVO wordt sinds 1979 eens per vierjaar afgenomen bij ongeveer 650o Nederlandse huishoudens. Voor de berekeningen worden drie soorten vragenlijsten binnen bet AVO gecombineerd gebruikt. • Een huishoudensvragenlijst, die mondeling wordt afgenomen bij bet hoofd van bet huishouden ofdiens partner. Middels deze vragenlijst worden gegevens betreffendehet gehele huishouden vastgelegd. Het gaat hierbij onder andere om gegevens met betrekking tot de samenstelling van het huishouden, het geslacht en de leeftijd van de gezinsleden, de woonsituarie en het huishoudinkomen.
iaó
•~~
Centraal in deze bijdrage staat de vraag in hoeverre het opgroeien in een arm gezin van invloed is op het opleidingsniveau, de sociale participatie en de gezondheid van kinderen. Voor de beantwoording van deze vraag wordt gebnukgemaakt van een selectie van variabelen uit de drie genoemde vragenlijsten. Voor alle berekeningen gebnriken wij de gewogen steekproef van het AVO.Dat betekent dat onze uitkomsten als representatief voor alle Nederlandse huishoudens beschouwd mogen worden. De respondenten In het AVO worden gegevens verzameld over de huishoudens als geheel en over ells van de gezinsleden van6jaaz en ouder. Ten aanzien van de aanwezigekinderenjonger dan6jaar zijn enkele demografische gegevens,zoals geslachten leeftijd, bekend. In deze bijdrage zijn de gezinsleden in de leeftijdsklasse tot t8 jaaz de eenheid van analyse. In de meeste gevallen betekent dit dat de analyses over het welzijn betrekking hebben op kinderen tussen 6 en i8jaaz.In de gewogen steekproef is het totaal aantal kinderen in deze leeftijdsgroep gelijk aan 24oz. Het aantal kinderenjonger dan 6jaaz bedraagt i4zo. Armoede en andere ouderkenmerken Teneinde vast te stellen of een gezin ann is, worden twee armoedegrenzen gehanteerd die al vaker gebruikt zijn: de lage -inkomensgrens en de beleidsmarige annoedegrens. Het lijkt ons nuttig de mogelijk verschillende betekenis van deze twee armoedecriteria voor het welzijn van kinderen expliciet te laten zien. Delage-inkomensgrens is gesteld op tó.000 gulden,gestandaardiseerd naar hetniveau van een alleenstaande en in het prijspeil van iggo. Wanneer het besteedbaaz huishoudinkomen, na correctie voor verschillen in grootte en samenstelling van bet huishouden en na deflarie naar het prijspeil van í99o, minder dan i6.000 gulden bedraagt,isvolgens deze definitie sprake van armoede. Ten aanzien van de beleidsmatigearmoedegrens wordt gebruik gemaakt van de normen die door de overheid voorde verschillende typen huishoudens zijn vastgesteld. Volgens deze definitie is een gezin ann,indien het besteedbaar huishoudinkomen gelijk is aan minder dan ios%van de voor hen geldende beleidsnorm. De twee annoedegrenzen, op grond waarvan de kinderen inde steekproef zijn ingedeeld in de categorie `arm' of `niet-arm', zijn als onafhankelijke variabele in de analyses opgenomen. Omdat het denkbaaz is dat de effecten van armoede zich soms pas na enige tijd manifesteren, is getracht ook het duur-element in de analyses op te nemen. Bij uitkeringsgerechtigden dient de uitkeringsduur als benadering van de iz~
ARME OUDERS EN HET WELZUN VAN KINDEREN
DE KWETSBAREN
De variabele `opleiding van de moeder' heeft betrekking op de hoogst voltooide opleiding en omvat de volgende categorieën: lager onderwijs of lager algemeen voortgezet onderwijs; mulo, mavo oflbo; havo, vwo, mms ofmbo; hbo of universiteit. Ten aanzien van de variabele `weUniet aflcomstig uit eenoudergezin' is nader onderscheid gemaakt tussen eenoudergezinnen door verweduwing, door scheiding en door ongehuwd ouderschap. Gezinnen waarin beide ouders aanwezig zijn, vormen lrierbij de referenriegroep. Dit onderscheid is gemaakt, omdat uit eerder onderzoek rond eenoudergezinnen duidelijk is gebleken dat deze drie typen eenoudergezinnen niet dezelfde gevolgen voor kinderen hebben. Wat betreft de urbanisatiegraad van de woonplaats, ten slotte, is onderscheid gemaakt tussen de vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht), steden metten minste ioo.000inwoners,steden met So.000 tot ioo.000 inwoners,agglomeraries (exclusief die met meer dan So.000 inwoners), en de zest van het land.
isgeen indicatie over de armoedearmoededuur;voor deniet-uitkeringsgerechtigden gemaakt tussen niet-anne huishouonderscheid een wordt Aldus baar. duurbeschik zonder uitkering, arme huishoudens met dens(de referenriegroep), arme huishoudens en azure huishoudens met een langlojaaz), een dan (korter een kortlopende uitkering pende uitkering(een jaaz oflanger). laten wij in de tabellen de volledige resultaMet het oog op de beschikbaze ruimte het eindresultaat voorde beleidsmarialleen en ens -inkomensgr lage tenzien voorde over het algemeen hoger dan de ligt ens -inkomensgr lage De ge armoedegrens. arme huishoudens hoger is, percentage het waardoor s, beleidsmatige armoedegren gehanteerd. wordt indien het eerstgenoemde criterium de tweede onafhankelijke variabele. Dit Het besteedbaaz huishoudinkomen vormt g en/ofuitkering,en de netto ondernemin inkomen omvat het bruto-inkomen uit loon, minus diverse verzekeringspremies, woning, eigen de van huurwaazde e economisch lasting en het rentebedrag van een hypotheek. de verschuldigde loon- en inkomstenbe alimentatie worden bij de berekening van g Eventuele huursubsidie, kinderbijsla en g gelaten. De opname van deze beschouwin het besteedbaaz huishoudinkomen buiten tussen enerzijds het effect maken te variabele geeft de mogelijkheid een onderscheid de armoedegrens en anderzijds het onder gezin een in opgroeien het van op lánderen huishouden. Indien het opgroeien in een gezin effect van de inkomenshoogte in een dan de hoogte van het besteedbaaz huishoudinis belangrijker onder de azmoedegrens effect van armoede vinden. In dat geval significant komen, moeten wij alleen een van kinderen.Indien daazentegen de inschaadt het opgroeien in armoede het welzijn tussen armoede en niet-armoede, lcomenshoogtebelangrijker is dan het onderscheid effect moeten vinden. In dat significant een komen huishoudin van zouden wij alleen boven de armoedegrens het of onder gewin een in opgroeien geval béinvloedt niet het Indien annoede huishouden. het in annslag financiële welzijn van kinderen, maar de voor geen van zou kinderen, van welzijn het noch financiële situatie relevant is voor moeten worden gevonden. Mogelijk zijn er in beide variabelen een significant effect van het huishouden verantwoordelijk dat geval andere, niet-financiële, kenmerken lánderen. de bij welzijn voor verschillen in huishoudinkomen', zijn zes conNaast de variabelen `annoede' en `besteedbaaz hier om het geslacht, de leeftijd gaat Het opgenomen. trolevariabelen in de analyses het al dan niet aflcomstig moeder, de van en de etniciteit van het kind, de opleiding raad van de woonplaats. Uiteraazd zou urbanisatieg de en in eenoudergez zijn uit een kunnen worden, bijvoorbeeld met kendeze lijst van controlevariabelen uitgebreid laten een dergelijke uitbreiding echAVO het van Degegevens merkenvan devader. ter niet toe. liseerd als `autochtoon' of `allochtoon'. De etniciteit van het kind is geoperariona zodra het zelf dan wel één van de ouders allochtoon, als getypeerd daarbij is kind Het om een ruime definirie van ehuciteit. derhalve gaat Het geboren. is in het buitenland geboorteland niet bekend is, is eigen het jaaz 6 dan jonger Aangezien van kinderen d van de ouders. geboortelan het van hand de hun etniciteit vastgesteld aan iz8
Het welzijn van kinderen Het welzijn van Idnderen wordt gemeten met behulp van hun schoolprestaties, hun sociale participatie en hun gezondheid. Vanzelfsprekend gaat het hier niet om een dekkende operationalisering van welzijn van kinderen, maar wij menen wel dat het om drie belangrijke aspecten gaat. De schoolprestaties van het kind zijn geoperationaliseerd als het huidige of voltooide onderwijsniveau. Omdat kinderen tot en met z2jaar allen de basisschool volgen en de samenstelling van het vakkenpakket gedurende de eerste drie klassen van de middelbaze school voor iedereen ongeveer hetzelfde is, zullen kinderenjonger dan isjaaz nog niet van elkaar verschillen ten aanzien van het tot dan toe bereikte onderwijsniveau.Daarom worden bij de analyses met onderwijsniveau als afhankelijke variabele uitsluitend jongeren van ig jaar of ouder betrokken. Zij zijn ingedeeld in de volgende categorieen: lager onderwijs als eindniveau, mavo oflbo, havo, mbo,vwo, en hbo of universiteit. Sociale participatie is geoperarionaliseerd metbehulp van drie indicatoren.De eerste betreft het totaal aantal culturele activiteiten, waazaan de respondent deelneemt. Tot culturele acriviteiten wordt onder andere tekenen,handwerken,zingen,het bespelenvan een muziekinstrument,balletdansen en toneelspelen gerekend.Hettotaal aantalrecreatieve voorzieningen waarvan gebruik wordt gemaakt is de tweede indicator van sociale participatie. Tot de recreatieve voorzieningen behoren onder andere cluben buurthuizen, voetbalstadions en andere sportzalen, dierentuinen en ariractiepazken. De laatste indicator van sociale participarie betreft het aantal uren dat men gemiddeldper week aan sportacriviteitenbesteedt. De gezondheid van het kind wordt gemeten met rivee indicatoren: de algemene maat van beperking,zoals ontwikkeld door het Sociaal en Cultureel Planbureau (zie de Wit iqq~), en het totaal aantal chronische aandoeningen. De algemene maat van beperking betreft de mate waarin de respondent problemen heeft met het gezichtsvermogen,het gehoor,met diverse dagelijkse handelingen zoalstraplopen enaan- en uit~
~~9
DE KWETSBAREN
ARME OUDERS BN HET WELZUN VAN KINDEREN
kleden, ofinet fijne motorische bewegingen. Op grond hiervan is het kindvervolgens ingedeeld in de categorie `nietbeperkt',`lichtbeperkt', `marigbeperkt' of`ernstigbeperkY. Tot chronische aandoeningen behoren onder andere astma, hartklachten, suikerziekte en reuma. Zowel bij de indicatoren van sociale participarie als bij die van gezondheid zijn uitsluitend gegevens bekend van kinderen van 6jaar en ouder.
tentage uitkeringsontvangers gelijk aan zz bij hantering van de lage-inkomensgrens en aan r3, indien de beleidsmarige armoedegrens wordt gebmikt. Kinderen, die volgens delage-inkomensgrens uit arme gezinnen komen,zijn relatiefvaak van buitenlandse aflcomst. Van de arme kinderen is z6%allochtoon,terwijl dit percentage bij niet-azure kinderen gelijk is aan it%. Daarnaast is binnen de arme groep sprake van een oververtegenwoordiging van kinderen uit eenoudergezinnen. Van de azure kinderen groeit ruim een kwart in een eenoudergezin op, terwijl dit percentagebij niet-arme kinderen nog geen g procent bedraagt. Hierbij zijn in beide gevallen de zogenaamde `gescheiden eenoudergezinnen' het sterkst vertegenwoordigd. Een derde verschil tussen arme en niet-arme kinderen betreft de opleiding van de moeder. Binnen de azure groep komen relatiefveel moeders voor met lager onderwijs dan wel mavo, mulo oflbo, ~~~~~~~~~binnen de niet-anne categorie de moeders met een opleiding op havo- of vwo-, dan wel op hbo- of universitair niveau oververtegenwoordigd zijn. Ten slotte blijken kinderen uit azure gezinnen relatief vaak in de vier grote steden te wonen,terwijl niet-arme kinderen vaker in agglomeraties met maximaal so.000 inwoners wonen. Soortgelijke resultaten worden gevonden, indien de beleidsmatige norm als armoedegrens wordt gehanteerd.Deze ongelijke verdeling van azmoede Iaat de noodzaakzien dat rekening wordt gehouden met de samenhang tussen ouderlijke kenmerken zoals opleiding en etnische herkomst enerzijds en financiële omstandigheden anderzijds.
De analyses De invloedvan azmoede op de schoolprestaties,de sociale participafie en de gezondheid van lánderen is onderzocht met behulp van multipele regressieanalyses. Tellcens wordt één van de hierboven genoemde welzijnsindicatoren geanalyseerd. Er worden aparte analyses uitgevoerd voor de lage-inkomensgrens en de beleidsmatige armoedegrens, volgens wellce de respondenten zijn ingedeeld als `ann' of`niet-arm'. De vezgelijkbaze uitkomsten van deze aparte analyses zijn in de laatste twee kolommen vaa de tabellen weergegeven. Vergelijking van beide resultaten leert wellce armoedegrens voor het welzijn van kinderen het meest relevant is. De onafhankelijke variabelen zijn stapsgewijs in drie blokken in de regressievergelijking ingevoerd. De variabele armoede (lage-inkomensgrens) wordt als eerste in de vergelijking opgenomen, gevolgd door het besteedbaar huishoudinkomen. In de laatste stap worden de demografische en huishoudvariabelen ingevoerd. De uitkomstenvan ellce stap zijn in de eerste drie kolommen van de tabellen weergegeven. Vergelijking tussen de resultaten van deze drie stappen geeft inzicht in hoeverre effecten vazi azmoede schijneffecten zijn, die veroorzaakt worden door huishoudinkomen en andere (ouder)kenmerken. Alvorens de resultaten van deze regressie-analyses worden gepresenteerd, zal echter kort worden ingegaan op de omvang van de populatie arme kinderen, alsmede op de kenmerken van deze kinderen.
7.3
`,
De effecten van armoede op kinderen
Kinderen uit arme huishoudens: aantal en kenmerken Volgens de gewogen steekproefvan het AVO 1995 Snoeit Ig%van alle kinderen tussen nul en zevenrienjaar op in een huishouden dat volgens de lage-inkomensgrens als `ann' moet worden getypeerd. Dit komt overeen met ongeveer 6zs.000 kinderen in geheel Nederland. Wanneer de beleidsmarige azmoedegrens wordt gehanteerd, is dit percentage 8%, wat overeenkomt met ongeveer z6o.000 kinderen. Deze percentages en absolute aantallenlaten zien dat annoede onder Nederlandse kindezen geen verwaazloosbaar fenomeen is. Arme huishoudens ontvangen relatief vaak een sociale uitkering. Van de gezinnen die volgens de lage-inkomensgrens azm zijn, ontvangt i2% gedurende minder dan een jaaz een uitkering, terwijl nog eens 26% reeds één jaar of langer een uitkering heeft. Deze percentages bedragen respectievelijk ii% en 4r%,indien het beleidsmatige azmoedecriterium wordt gehanteerd.Bij niet-azure huishoudens is het totale per-
i3o
Armoede en onderwijsniveau In de eerste analyse is het onderwijsniveau van jongerenvan ig tot en met i~ jaar de afhankelijke variabele. In tabel ~.i staan de gestandaardiseerde coëfficiënten (bèta) gepresenteerd, behorend bij de onafhankelijke variabelen rijdeus de drie achtereenvolgende stappen waarin zij in de regressievergelijkingzijn opgenomen.De grootte van deze bèta's geeft het belang weer van de betrokken onafhankelijke variabele voor de verklaring van verschillen in de welzijnsindicator, waazbij is gecorrigeerd voorde effecten van de overige onafhankelijke variabelen. Een positieve bèta betekent een positief effect (bijvoorbeeld: hoe hoger de opleiding van de moeder, des te hoger het bereikte onderwijsniveau van haaz kind), een negatieve bèta betekent een negatiefeffect(bijvoorbeeld: als een kind opgroeit in een azm gezin, is het bereikte onderwijsniveau van dat kind lager). De theoretische waazden van de coëfficiënten liggen tussen -i (perfect negarief verband) en +i (perfectpositief verband). In zowel deze tabel als de volgende heeft in de eerste drie kolommen de variabele `armoede' betrekking op de indeling aan de hand van de lage-inkomensgrens. In de laatste kolom van elke tabel staan de regressiecoëfficiënten voorde analyses waazbij de beleidsmarige azmoedegrens is gehanteerd vermeld. Ten behoeve van de leesbaarheidworden de resultaten met betrekking tot de beleidsmarige azmoedegrens echter alleen in de tekst vermeld,indien zij duidelijk afwijken van die met betrekking tot de lage-inkomensgrens. 131
ARME OUDERS EN HET WELZUN VAN KINDEREN
DE KWETSBAREN
op onderTabel ~.i Effecten van azmoede,inkomen en demografische variabelen wijsniveau van ts- tot en met t~jarigen, bèta's demografische en huishoudvariabelen
annoede: - geen uitkering - kortlopende uitkering -langlopende uitkering huishoudinkomen geslacht van lánd leeftijdvankind etniciteit van kind opleiding moeder eenoudergezin: - door verweduwing - door scheiding - door ongehuwd ouderschap urbanisatiegraad woonplaats Verklaarde variantie (adjusted R')
Armoede en deelname aan culturele activiteiten Op dezelfde wijze als hierboven laat tabel ~.2 de zesultaten zien van de analyses, waarbij deelname aan culturele activiteiten als indicator van sociale participarie is opgenomen.
annoede
inkomen
lageinkomens-
beleidsmatige
-.I 1* -.09 -.16'"
-.OS -.06 -.13* .17*
-.07 -.OS -.10 .09 .07 .26* .06 .19* '•~~
.04 -.03 -.Ol .14* .07 .25* .07 .20*
Tabel ~.2 Effecten van armoede,inkomen en demografische variabelen op deel name aan culhuele acriviteiten, bèta's
'•~~
-.08 -.04 -.03
-.09 -.OS -.04
armoede: -geen uitkering -kortlopende uitkering - langlopende uitkering huishoudinkomen geslacht van kind leeftijd van kind etniciteit van kind opleiding moeder eenoudergezin: - door verweduwing - door scheiding -door ongehuwd ouderschap urbanisatiegraad woonplaats
4%
6%
t5%
rg%
Bron: AVO 1995 *: significant, p < .og lage-inkomenscriteriUit de eerste kolom van tabel i blijkt dat armoede volgens het jarigen, umeen negarieveinvloed heeft op het onderwijsniveau van rs-tot en met i~ huishouden al met name indien het huishouden geen uitkering ontvangt ofindien het huishoudinkomen als minstens eenjaar eenuitkering heeft. Wanneer het besteedbaar voorde laatstvariabele in de regressievergelijking wordt opgenomen,blijft dit effect aan dat, na echter geven kolom derde de in resultaten De behouden. genoemde groep opgroeien in een controle voor andere (ouder)kenmerken, zowel het effect van het Alleen arm huishouden als het effect van de inkomenshoogte niet significant meeris. belang. De de leeftijd van het kind en de opleiding van de moeder blijken nog van en naarmate kans op een hoger onderwijsniveau is groter, naarmate het kind ouder is de moeder hoger opgeleid is. is betrokDe resultaten van de analyses waazbij de beleidsmatige armoedegrens al dan niet ken,wijken enigszins van deze bevindingen af. Het opgroeien in een azm, 132
uitkeringsgerechtigd, gezin blijkt dan geen enkel effect te hebben, ook niet indien deze variabele als enige in de regressievergelijking is opgenomen. Daarentegen b1ij8 de voorspellende waazde van het besteedbaar huishoudinkomen wel behouden,nadat de demografische en huishoudensvariabelen in de vergelijking zijn ingevoerd. Voor het overige stemmen de resultaten met elkaaz overeen.
demografische en huishoudvariabelen armoede
Verklaazde varianrie (adjusted R')
-.09* .OS* -.Ol
i%
inkomen
-.07° .OS* -.00 .04*
t%
lageinkomensgrens
beleidsmatige grens
-.OS* .03* -.04* .02 .19* 38* -.04* .13~ -.Ol
-.03* .03 -.04* .03 .19* 39* -.04* ,13* -.O1
.06* .Ol -.02
.06* .02 -.03
2t%
zi%
Bron: AVO 1995 ° : significant, p <.os Uit de tabel blijkt dat, zolang de azmoedevariabelen als enige voorspellers in de regressievergelijking zijn opgenomen, opnieuw sprake is van significante effecten. Kinderen uit anne gezinnen, die geen uitkering ontvangen, nemen minder vaak deel aan culturele activiteiten dan kinderen uit niet-azure gezinnen. Daazentegen nemen 133
~1 ,fl ~.. r ,~'i _ _J
A1LML OUDERS EN FIET WELZITN VAN KINDEREN
DE KWETSBAREN
een uitkering ontvangen, kinderen uit arme gezinnen, die sinds minder dan een jaar niet-azure gezinnen. Bij gevaker aan dergelijke acriviteiten deel dan kinderen uit blijven deze effecten behoubruikvan de lage-inkomensgrens als azmoedecriterium overige verklazende variabelen de wanneerhetbesteedbaazhuishoudinkomen en den, effect van het langduzig in de analyse worden opgenomen, en wordt bovendien het gezinnen die ten minste ontvangen van een uitkering significant.'Kinderen uit arme culturele acriviteiten dan éénjaar een uitkering 1Qijgen, nemen minder vaak deel aan als armoedecriterium kinderen uit niet-arme gezinnen. Wanneer de beleidsnorm maar valt het effect van het eveneens, bevinding laatste deze blijkt gehanteerd, wordt weg. Voor het overige gedurende minder dan een jaaz ontvangen van een uitkering twee laatste kolommen maakt het niet uit welke annoedegrens wordt toegepast. De acriviteiten tevens, en zelfs veel van de tabel tonen aan dat deelname aan culturele het kind. Meisjes en ousterker, wordt beïnvloed door het geslacht en de leeftijd van jongens respectievelijk dan activiteiten cultuLele deel aan vaker nemen kinderen dere blijken meer geopgeleid hoger is moeder wier kinderen Ook dan jongere kinderen. Hetzelfde geldt voor neigdtot deelname, evenals kinderen van buitenlandse aflcomst. Deze twee laatste uitkinderen uit de zogenoemde `gescheiden eenoudergezinnen'. het opgroeien in eenkomsten zijn interessant, want zij weerleggen de opvatting dat zou zijn voor de oudergezinnen of in allochtone gezinnen op zichzelf negatief geringe culturele partidat zien laat resultaat Ons kinderen. participatie van culturele worden aan het relatief cipatie van kinderen uit deze gezinnen toegeschreven moet opleidingsniveau van de veel voorkomen van armoede in deze gezinnen of het lage eenouder- en allochtone moeders. Als men daarmee rekening houdt,zijn kinderen uit respectievelijk tweeougezinnen zelfs actiever op cultureel gebied dan kinderen uit die zeker nadergezinnen en autochtone gezinnen. Dit zijn interessante bevindingen dere studie vergen.
r'.
.~:~. ":' .',.r 'JYr:iZ:
gebruik van recreatieve Armoede en het gebruik van recreatieve voorzieningen Het vormt de tweede voorzieningen, zoals buurthuizen, attractiepazken en dierentuinen, gebruikkan wordenvoordit nagegaan of is Ooknu socialeparticipatie. van indicator kenmerken van het kind spelddoor armoede,het huishoudinkomen en/of door andere en diens ouderlijk gezin.
~i
.. ~-`: ~E
134
Tabel 7.3 Effecten van armoede,inkomen en demografische variabelen op gebruik van recrearieve voorzieningen, bèta's demografische en huishoudvariabelen azmoede
annoede: - geen uitkering - kortlopende uitkering -langlopende uitkering huishoudinkomen geslacht van kind leeftijd van kind etniciteit van kind opleiding moeder eenoudergezin: - door verweduwing - door scheiding - door ongehuwd ouderschap urbanisatiegraad woonplaats Verklaarde varianrie (adjusted R')
-.08* .04* -.02
I%
inkomen
-.03* 04'r -.02 .00
t%
lageinkomens-
beleidsmatige
-.OS* .02 -.04* -.Ol -.06* .53* .O 1 .04* -.O1
-.02 .O1 -.O1 .00 -.06* .54* A1 .04* -.O1
-.00 .03* -.07*
-.O1 .03 -.08*
go%
29o~p
Bron: AVO 1995 *: significant, p < .os Armoede volgens de lage-inkomensgrens blijkt een si~cante voorspeller van het gebruik van recreatieve voorzieningen, ook wanneer de inkomensvariabele in de regressievergelijking is opgenomen. Hierbij maakt het wel uit of en sinds hoe lang het huishouden een sociale uitkering ontvangt. Vergeleken met kinderen uit niet-arme gezinnen maken kinderen uit arme gezinnen zonder uitkering minder gebruik van deze voorzieningen, terwijl kinderen uit azure huishoudens met een kortlopende uitkering er juist meer gebruik van maken. Overigens valt dit laatste effect weg,zodra ook de overige (ouder)kenmerken in de vergelijking zijn opgenomen. In dat geval blijkt de invloed van een langdurige uitkeringsafhankelijkheid significant: kinderen uit azure huishoudens, die reeds een jaaz of langer een sociale uitkering ontvangen, vertonen een geringer voorzieningengebruik dan kinderen uit niet-arme gezinnen. Wanneer het beleidsmatig minimum als azmoedecriterium wordt gehanteerd,blijkt in het geheel geen effect van azmoede op het voorzieningengebruik.
z35
DE KWETSBAREN
ARME OUDERS &N HEI'VVEyZ7,TP7
gebruik van Voor de overige variabelen zijn de bevindingen vrijwel idenriek: het recreatieve voonieningen hangt in beide gevallen samen met het geslacht en de leefurbanisatiegraad van de tijdvan het kind, met de opleiding van de moeder en met de belangrijkste deterwoonplaats.Hetleeftijdseffect is zeer geprononceerd en vormt de oudere lánderen en Jongens voonieningen. recreatieve gebnulc van het minant van jongere kinderen. maken meer gebruik van dergelijke voorzieningen dan meisjes of groter voorzieningengeOok kinderen met een hoger opgeleide moeder vertonen een bruik, evenals kinderen uit de grotere steden. particiArmoede en sportactiviteiten De laatste indicatorwaaraan de mate van sociale week aan parie is afgemeten betreft het gemiddeld aantal uren dat door het kind per sportactiviteiten wordt besteed.De onderstaande tabel laatzien inhoevene deze varidemografische kenmerken abele kan worden voorspeld uit armoede,inkomen en/of van het kind. geTabel ~.4 Effecten van annoede,inkomen en demografische variabelen op middeldaantal uur per week besteed aan sport, bèta's demografische en huishoudvariabelen annoede
azmoede: - geen uitkering -kortlopende uitkering - langlopende uitkering huishoudinkomen geslacht van kind leeftijd vanlánd etniciteit van kind opleiding moeder eenoudergezin: - door verweduwing door scheiding - door ongehuwd ouderschap urbanisatiegaad woonplaats Verklaazde variantje (adjusted R')
_,06* .O 1 -.04*
0%
inkomen lage-inkomens-
-.04 .02 -.03 .07*
1%
beleidsmatige
-.Ol .Ol -.03 .OS*
.00 -.Ol -.03 .06*
-'~~* .43* .Ol .OS* .00
'~~* .43* .Ol .OS* .O1
_.pl .00 _ 02
-.00 .Ol -.02
19%
Ook de per week aan sport bestede hoeveelheid tijd blijkt te worden béinvloed door armoede. Zowel kinderen uit anne gezinnen zonder uitkering als kinderen uit azure gezinnen met een langdurige uitkering blijken minder uren aan sportte besteden dan kinderen uit niet-arme huishoudens. Zodra het besteedbaar inkomen als variabele wordt toegevoegd, vervalt het effect van azmoede en blijkt alleen het besteedbaar huishoudinkomen een significante voorspeller te zijn. De keuze van de azmoedegrens maakt leerbij niet uit: beide operationaliseringe n van azmoede vertonen dit patroon. Nadat de demografische en huishoudvariabelen bij de analyse zijn betrokken,blijft de voorspellende waazde van het huishoudinkomen behouden. Het effect van de leeftijd van bet kind is ook hier dominant. Daarnaast is het geslacht van invloed, evenals de opleiding van de moeder. Jongens, oudere kinderen en kinderen van hoger opgeleide moeders besteden gemiddeld meeruren per week aan sport dan meisjes,jongere kinderen en kinderen van moeders met een lagere opleiding. Armoede en gezondheid: mate van beperking Tabel ~.5 geeft de bevindingen weer van de regressieanalyses met als afhankelijke variabele de algemene maat van beperldng, die wij gebruiken als indicator van gezondheid. De zeer lage proportie verklaazde variantje duidt aan dat de verschillende onafhankelijke variabelen weinig voorspellende waarde hebben. Inderdaad blijken alleen de opleiding van de moeder en het opgroeien in een `ongehuwd eenoudergezin' effect op de mate van beperking te hebben. Kinderen van hoger opgeleide moeders hebben in mindere mate last van gezondheidsbeperldngen dan kinderen wier moeder lager opgeleid is, terwijl kinderen uit ongehuwde eenoudergezinnen juist meer beperkingen ondervinden. Gezien het ontbreken van azmoede- ofinkomenseffecten, blijkt het opgroeien ineen arm gezin, al dan niet meteen sociale uitkering,ofin een gezin met een beperkt besteedbaar huishoudinkomen geen extra lichamelijke belemmeringen met zich mee te brengen. Bij dit alles dient wel in aanmerking te worden genomen dat het totale percentage kinderen met beperkingen nog geen ~%bedraagt. Dit is in overeenstemming met het gegeven dat gezondheidsproblemen over het algemeen pas op latere leeftijd optreden. Wel heeft het tot gevolg dat de varianfie in de afhankelijke variabele zo klein is, dater bijna geen effecten kunnen worden gevonden.
19%
Bron: AVO 1995 *: significant, p <.og X36
` i,ï ,...r, z-
VAN KINDEREN
137
i ARME OUDERS EN HET WELZLTN VAN KINDEREN
DE KWETSBAREN
Tabel ~.6 Effecten van azmoede,inkomen en demografische variabelen op aantal chronische aandoeningen, bèta's
demografische variabelen op algeTabel ~.5 Effecten van annoede,inkomen en b8ta's beperláng, van mene maat demografische en huishoudvariabelen armoede
armoede: - geen uitkering - kortlopende uitkering -langlopende uitkering huishoudinkomen geslacht van lánd leeftijd van kind ehuciteit van kind opleiding moeder . eenoudergezin: -doorverweduwing ~- door scheiding - door ongehuwd ouderschap urbanisatiegraad woonplaats Verklaarde varianrie (adjusted R') ~ ~~ ~ y
~ ~l
lageinkomensgrens
beleidsmange grens
-.O1 -.03 A2 -.OS
-.02 -.04 -.01 -.03 .00
-.00 -.02 .04 -.Ol .00
:03
:02
-.07* _ OZ
-.07* _ 02
,02 .p~*
.00 .06* -.02
-.02 0%
0%
1%
demografische en huishoudvariabelen
armoede: -geen uitkering -kortlopende uitkering -langlopende uitkering huishoudinkomen geslacht van kind leeftijdvankind etniciteit van kind opleiding moeder eenoudergezin: - door verweduwing -doorscheiding -door ongehuwd ouderschap urbanisafiegraad woonploats Verklaarde varian6e (adjusted R')
1%
inkomen
lageinkomensgrens
beleidsmatige grens
-.OS* .00 .03
-.OS* .00 .03 -.01
-.04* -.02 -.00 -.Ol .00 .21* -.01 '•02
-.02 -.Ol .03 -.00 .00 .21* .00 -.Ol
.Ol •03 .00 -.OS*
.Ol .03 -.00 -.OS*
5%
5%
0%
0%
*: significant, p <.05
gezondheid van het kind is teArmoede en het aantal chronische aandoeningen De cluoniscbe aandoeningen waazaan het aantal totaal het als geoperarionaliseerd yens aandoeningen heeft, is iets hoger dan lijdt. Het percentage kinderen dat één of meer beperkingen ondervindt, namegezondheidsredenen bet percentage lánderen dat om een geringe variantje in de att~ankelijke lijk ruim 9%.Nog steeds is echter sprake van significant zullen zijn. In de onderstaanvariabele, waazdoor de effecten minder snel de regressieanalyses met aantal chronivan gepresenteerd resultaten de tabel zijn de variabele. afhankelijke sche aandoeningen als
~
~3$
azmoede
~ "'
I ~i I vi ', ~' ~' ~I'~~, J f'
Bron: AVO 1995
Bron: AVO 1995 *: significant, p <.og
~
i
.01 -.02 .03
inkomen
i
De resultaten van de regressieanalyse blijken afhankelijk te zijn van de gebruikte azwoedegrens. Indien de beleidsmatige norm is gehanteerd, blijkt noch annoede noch het besteedbaar huishoudinkomen een significante voorspeller van het aantal chronische aandoeningen bij kinderen. Ook de demografische en huishoudvariabelen hebben weinig voorspellende waazde, met uitzondering van de leeftijd van het kind en de ~u'banisafiegraad van de woonplaats. Oudere lánderen lopen een groter risico op chronische aandoeningen, evenals kinderen die in grotere steden wonen. Indien de lage-inkomensgrens als armoedecriterium wordt gebruikt, laten de cijfers een iets ander beeld zien. Hier blijkt armoede wel van invloed op het aantal chronische aandoeningen, maaz alleen wanneer het gaat om huishoudens die geen sociale uitkering ontvangen. Het effect is bovendien tegengesteld aan wat men zou verwachten: kinderen die opwoeien in arme gezinnen zonder uitkering hebben minder chroni-
z39
q ~',
ii ~i~ i ~ ~d'" 'i ~i ~ 1 ;+ Ii,', ~'!I i!'~,I hi; jj',, jb" I '~; ~~i~, I~I~ ~ ~ He i l. ~' I II I ~
.=~~~': x;. ,'4~~~`' '~~i~
ARME OUDERS EN HET WELZLTN VAN ICR~IDEREN
DE KWETSBAREN
w de niet-acme huishoudens. Verder zijn opnieu sche aandoeningen dan kinderen uit woonplaats van invloed. de advan ariegra urbanis de en leeftijd van het kind
~.q.
Slotbeschouwing
kinderen die ten kan geconcludeerd worden dat Uit de hierboven beschreven resulta n onder de lage-inkoinkome bare besteed het n waarva opgroeien in huishoudens miaken culturele activiteiten en minder gebruil mensgrensligt,minder deelnemen aan kinderen uit voor name met blijken n effecte van recreatieve voorzieningen. Deze en voor kinderen uit arme huishoudens, niet-uitkeringsgerechtigde arme huishoudens Het lagere welzijn van deze kindegen. ontvan ng uitkeri een jaaz een die al minstens het te besteden huishoudinkomen van hoogte de door rd verklaa ren kan niet worden en,aangezien daazin de analyenmerk udensk huisho en e ofdoor andere demografisch e sprake van een zelfstanderhalv is n gevalle deze ses alrekening mee is gehouden.In op het welzijn van hun ouders bij e armoed dig, schadelijk effect van financiéle kinderen. vinden u en het aantal uren sportbeoefening Ten aanzien van het onderwijsnivea baazinkomen of met andebesteed het met en gehoud wordt ng wij,zolang geen rekeni jke azeveneens een significant effect van ouderli Te kenmerken van het huishouden, een hoog op kans minder hebben udens moede. Kinderen uit azure huisho indeel aan sportactiviteiten. Zodra het onderwijsniveau en nemen in mindere mate ning worden betrokken, valt dit bereke de in rken )kenme (ouder overige komen en de wel een mate van sportbeoefening vinden we effect van armoede echter weg.Voor de welzijn van lándehet dat t beteken Dat men. udinko effect van het besteedbaar huisho gezin onder door het al dan niet opgroeien in een ren indit geval niet wordt beïnvloed nietvan financiële reikwijdte in elk arm of mate de door wel maar , egrens azmoed de blijkt dat noch azmoede noch de inkou jsnivea onderwi het Voor azm huishouden. niet-financiéle kenmerken van het huishou menshoogtevan belang is, zodra andere, ng van de moeder lijkt opleidi de name Met en. betrokk den in de analyses worden in onderwijsniveau. relevant voor de verklaring van verschillen van kinderen, ten slotte, kunnen nauweTen aanzien van het lichamelijk welzijn ouderlijover de mogelijke gevolgen van lijks definirieve uitspraken worden gedaan in het ángen beperl lijke lichame de mate van ke annoede. Blijkens de gegevens is samenhang tussen het aantal en gevond de is en e azmoed aan geheel niet gerelateerd het tegengesteld aan de verwachting. Gezien chronische aandoeningen en armoede erverder geenbehierov kunnen es, conditi deze geringe aantal waarnemingen binnen trouwbaze uitspraken worden gedaan. onze indicatoren van welzijn bij kindeSamengevat blijkt armoede voor twee van recreatieve voorzieningen, gevolgen van g kmakin gebrui en arie ren,culturele particip welzijnsindicatoren laten de anaoverige de bij als n gevalle bete hebben.Zowel in deze ns, ofzelfs nog meer, van evenee ken kenmer e lyses echter zien dat niet-financiël i4o
lang zijn. Dit blijkt duidelijk, wanneer men de verklaazde variantie van de tweede kolom in de tabel]en vergelijkt met die van de derde en vierde kolom: de proportie verklaazde variantie neemt over het algemeen sterk toe zodra de demografische ende huishoudenskenmerken in de analyses worden opgenomen. Dat betekent dat de discussieover verschillen in welzijn van kinderen zich niet uitsluitend moet concentreren op de financiële aspecten. Juist deniet-financiële kenmerken van het huishouden waarin zij opgroeien (opleiding van de moeder,scheiding van ouders)zijn van belang voorhet welzijn van kinderen. Voor de overheid is het echtermoeilijker derge]ijke aspecten tebeïnvloeden.
i4i
~~~r.'~ï`iY';