de overheid en de gedrukte media
6 DE OVERHEID EN DE GEDRUKTE MEDIA
VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 69 en 70 1. Eigen mening leerling. Voorbeeldargumenten: - Ik ben VOOR het verbod van ‘Mein Kampf’, omdat het boek aanzet tot haat en discriminatie. - Ik ben TEGEN het verbod van ‘Mein Kampf’, omdat het leerzaam is om te weten hoe Hitler dacht. 2. a. De regering was bang voor felle en misschien zelfs gewelddadige reacties van moslims. b. De partijen wilden Fitna niet verbieden, omdat er in Nederland vrijheid van meningsuiting is en daar hoort bij dat je niet met censuur te maken krijgt. Censuur heeft niet altijd met politiek te maken, denk aan de Amerikaanse programma’s waarbij vloeken ‘weggepiept’ worden en bloot ‘wazig’ in beeld gebracht wordt. 3. Nederlanders hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog met censuur te maken gehad. 4. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld: Nieuwsrubrieken wilden de executie niet uitzenden omdat: - ze bang waren voor negatieve reacties en onrust. - ze het onfatsoenlijk vonden om te laten zien hoe iemand doodging. Deze vraag leent zich voor een discussie in de klas over de stelling “Het is belachelijk dat op tv een belangrijke gebeurtenis als de executie van Saddam Hoessein niet te zien was.” 5. Eigen antwoord leerling. Voorbeelden: - Discriminerende opmerkingen, bijvoorbeeld over ‘criminele’ asielzoekers. - Onzedelijke informatie, bijvoorbeeld een kalender met nep-naaktfoto’s van prinses Máxima. - Onwaarheden, bijvoorbeeld over een bekende Nederlander die een affaire zou hebben. - Opruiende uitspraken, bijvoorbeeld het aanzetten tot geweld tegen homoseksuelen. 6. Eigen antwoord leerling. Voorbeelden: - Als ik rechter zou zijn, dan gaf ik Bos GELIJK, omdat er zonder toestemming een foto van zijn gezin is geplaatst. - Als ik rechter zou zijn, dan gaf ik Bos ONGELIJK, omdat hij een bekende Nederlander is en hij én zijn gezin daardoor in de belangstelling staan; dat hoort er nu eenmaal bij. 7. In landen als Cuba en Birma is geen democratie. De machthebbers willen niet dat grote maatschappelijke groepen de kans krijgen hun stem te laten horen (= pluriformiteit). Dat brengt de positie van de machthebbers in gevaar. 8. Eigen mening leerling. Voorbeelden: - Ik vind wel dat kranten en tijdschriften geld mogen krijgen omdat anders de pluriformiteit in gevaar komt. - Ik vind niet dat kranten en tijdschriften geld mogen krijgen want als ze het zelf niet redden is er blijkbaar geen behoefte aan die bladen. 9. a. Eigen antwoord leerling. Voorbeelden: - Ja, dit is censuur, want er is geen persvrijheid als een artikel verboden wordt. - Nee, dit is geen censuur, omdat in het artikel mogelijk onwaarheden en kwetsende opmerkingen stonden waardoor de schoolleiding moest ingrijpen.
1
de overheid en de gedrukte media
b. Eigen antwoord leerling. Voorbeelden: - Ja, omdat ze ervoor moet zorgen dat er geen onrust op school ontstaat. Dat zou ten koste gaan van het onderwijs. - Nee, omdat ze zich moet houden aan de grondwet waarin staat dat mensen vrijheid van meningsuiting hebben. 10. Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld: Geenstijl.nl wordt vooral door mensen aangeklaagd die zich gekwetst voelen door de site, dus niet door de overheid. Het is voor de overheid haast onmogelijk om alle media te controleren op leugens en laster. Houd een discussie over de stelling “Het is zonde van je tijd om geenstijl.nl te bezoeken. Het is alleen maar schelden en beledigen.” 11. Bij de tijdschriften is de pluriformiteit in gevaar omdat door persconcentratie verschillende tijdschriften steeds meer op elkaar gaan lijken en kleine uitgeverijen verdwijnen. 12. De overheid probeert ervoor te zorgen dat iedereen van alle media gebruik kan maken.
13. ONTVLUCHT blz. 70 a. In Zimbabwe is geen vrijheid van meningsuiting, want censuur zorgt ervoor dat journalisten geen kritische artikelen over het staatshoofd durven schrijven. b. De tekst uit de grondwet is: “Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.” c. Eigen mening leerling. Voorbeelden: - Mensen mogen alles zeggen, want er is vrijheid van meningsuiting. Als iemand zich beledigd voelt, heeft hij de gelegenheid om te reageren. - Mensen mogen niet alles zeggen want het is niet nodig om anderen opzettelijk te kwetsen of te beledigen. Bij vrijheid van meningsuiting hoort wel degelijk respect hebben voor anderen.
14. COMBINATIE blz. 71 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Elk democratisch land heeft de vrijheid van meningsuiting vastgelegd in de grondwet. Vrijheid van meningsuiting mag je niet misbruiken met discriminatie. Vrijheid van meningsuiting betekent niet dat je onwaarheden mag verspreiden. In een land met vrijheid van meningsuiting krijg je niet te maken met censuur. De pluriformiteit kan gevaar lopen door persconcentratie. Een veelzijdig aanbod van media zorgt voor pluriformiteit.
15. RECLAME-INKOMSTEN VAN MEDIA blz. 71 a. b. c. d.
2
Dagbladen hebben de hoogste reclame-inkomsten van 2007. Van internet zijn de reclame-inkomsten het meeste gestegen sinds 2002. Van dagbladen zijn de reclame-inkomsten het meest gedaald sinds 2002. De antwoorden van vraag a en c komen overeen. De dagbladen hebben in 2007 nog steeds de hoogste reclame-inkomsten van alle media, maar hun inkomsten zijn wel flink gedaald in vergelijking met 2002.
de overheid en de gedrukte media
16. STEL DAT JIJ… blz. 71 Eigen antwoord leerling. Voorbeelden: - Ik zou de poster WEL verbieden omdat de foto automobilisten en fietsers afleidt en daarom zorgt voor gevaarlijke verkeerssituaties. - Ik zou de poster NIET verbieden omdat ik het een mooie poster vind en helemaal niet seksistisch.
17. VERBETER DE FOUT blz. 72 1. In ons land mogen kranten en tijdschriften schrijven wat ze willen, omdat we hier een grondwet vrijheid van meningsuiting hebben. 2. Als roddelbladen zoals Privé onwaarheden verspreiden, dus opzettelijk liegen, dan wordt soms een rechtszaak tegen ze aangespannen. 3. Als journalisten mensen tot geweld aanzetten, dan kunnen zij opgepakt worden voor het doen van opruiende uitspraken. 4. Een eenzijdig veelzijdig aanbod zorgt voor pluriformiteit in de massamedia. 5. De overheid vindt het belangrijk dat maatschappelijke groepen hun stem kunnen laten horen. De leerling maakt zelf ook twee zinnen waarin een fout staat of een woord ontbreekt en laat deze verbeteren door een klasgenoot. De zinnen moeten gaan over persconcentratie en pluriformiteit.
18. STELLINGEN blz. 72 Eigen uitwerking leerling. Voorbeelden: “Als je niet iemand mag beledigen, dan betekent het dat er geen vrijheid van meningsuiting is.” Argumenten voor: - Je moet alles kunnen zeggen, ook al is het beledigend. Zolang de ander zich maar kan verdedigen. - Als je iets niet mag dan is er geen vrijheid. Argumenten tegen: - Dat je vrijheid van meningsuiting hebt, wil niet zeggen dat je onfatsoenlijk mag zijn. Je kunt op een nette manier je mening geven over een gevoelig onderwerp. - Vrijheid van meningsuiting kan alleen bestaan als er voorwaarden zijn, anders ontstaan er ruzies en rellen. “De overheid moet geen subsidie geven aan een krant met financiële problemen.” Argumenten voor: - Ik vind niet dat kranten geld mogen krijgen omdat als ze het zelf niet redden er blijkbaar geen behoefte aan die bladen is. - De overheid moet zich niet bemoeien met de media anders lijkt het net of ze sommige media voortrekt (vriendjespolitiek). Argumenten tegen: - Ik vind dat kranten geld mogen krijgen omdat anders de pluriformiteit in gevaar komt. - Kleine maatschappelijke groepen redden het niet zonder hulp van de overheid. “Soms is censuur noodzakelijk. Ook in Nederland.” Argumenten voor: - Censuur is soms nodig, want soms zijn publicaties gevaarlijk voor de samenleving, omdat er als reactie bijvoorbeeld rellen kunnen ontstaan. - (Zelf)censuur is soms nodig om lezers of kijkers te beschermen tegen gruwelijke beelden of foto’s. (Zie bron 16.)
3
de overheid en de gedrukte media
Argumenten tegen: - Censuur is nooit nodig, omdat het goed is om elkaars mening te horen. Als we het niet met elkaar eens zijn, kunnen we dat met elkaar bespreken. - Censuur is niet noodzakelijk, want ik heb niemand nodig om te bepalen wat ik wel of niet lees of bekijk. “Door persconcentratie gaat de kwaliteit van kranten en tijdschriften achteruit.” Argumenten voor: - Door persconcentratie gaan tijdschriften en kranten steeds meer op elkaar lijken, daarmee verliezen ze kwaliteit. - Door persconcentratie verdwijnen de kleine uitgeverijen en daarmee ook bijzondere uitgaven. Argumenten tegen: - De uitgever zorgt ervoor dat de kwaliteit goed blijft, want anders kopen mensen de kranten en tijdschriften niet. Persconcentratie heeft dus geen slechte invloed. - Door persconcentratie is er meer geld dat gebruikt kan worden om de producten zo mooi mogelijk te maken. U kunt ook een van de stellingen gebruiken voor een discussie in de klas.
19. ZOEK DE ZINSDELEN BIJ ELKAAR blz. 73 1. Youssef Bouallala maakt het magazine Mixs Magazine
g.
omdat hij een ideaal heeft.
2. De overheid wil de pluriformiteit behouden
a.
omdat het goed is voor de democratie.
3. ‘Yes’ is een van de vele bladen die Sanoma uitgeeft
f.
om winst mee te maken.
4. Het Parool maakte gebruik van overheidssubsidies
b.
via het Bedrijfsfonds voor de Pers.
5. De uitgevers hoeven niet aan speciale regels te voldoen om
e.
de pluriformiteit te behouden.
6. Peter richt een magazine over kitesurfen op
c.
omdat hij het interessant vindt.
7. Grote uitgevers als het Telegraaf-concern en PCM uitgevers
d.
zorgen voor persconcentratie.
8. De pluriformiteit kan in gevaar komen
h.
omdat de grote uitgevers weinig concurrenten hebben en vooral commercieel zijn.
20. WAT HOORT BIJ DE AFBEELDING? blz. 73 Eigen antwoorden leerling. Voorbeelden: Afbeelding Telegraaf Begrip: persconcentratie Ondertitel: Gevaar voor pluriformiteit? Afbeelding verkiezingsbijeenkomst Begrip: vrijheid van meningsuiting Ondertitel: Menigte laat weten wie ze de beste politici vindt.
4
de overheid en de gedrukte media
Afbeelding censuur Begrip: censuur Ondertitel: In sommige landen kun je beter niets horen, zien of zeggen.
21. TABOEWOORDEN blz. 74 Zie de toelichting bij de ‘Thinking skill’ Taboewoorden op pagina 11 van deze handleiding. Voorbeeldantwoorden: Censuur betekent dat iemand bepaalt of iets wel of niet gepubliceerd mag worden. Persconcentratie betekent dat veel media in handen zijn van één groot mediabedrijf. De leerling schrijft zelf ook een begrip en taboewoorden op. Een medeleerling maakt een omschrijving.
5
de overheid en de gedrukte media
Begrippen hoofdstuk 6
blz. 74
Vrijheid van meningsuiting: media mogen bijna alles schrijven en zeggen wat ze willen. Censuur: artikelen van journalisten worden voor of na plaatsing in een krant of tijdschrift gecontroleerd. Pluriformiteit: er zijn veel verschillende soorten van bijvoorbeeld kranten en tijdschriften. Commerciële doelstelling: het doel om winst te halen. Opmerking: dit begrip staat niet in de lestekst. Vraag de leerlingen naar de betekenis en laat ze vervolgens de definitie noteren. Bedrijfsfonds voor de Pers: fonds van de overheid die kranten met geldproblemen financieel ondersteunt. Persconcentratie: een uitgeverij die niet één, maar een aantal kranten of tijdschriften uitgeeft.
6
overheidsregels voor omroepen en zenders
7 OVERHEIDSREGELS VOOR OMROEPEN EN ZENDERS
VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 79 en 80 1. Omroepen die nog duidelijk bij een zuil horen zijn: EO met programma’s als BN’ers zoeken God en Nederland Zingt op Zondag. NCRV met programma’s als Het Derde Testament en de Nationale Bijbeltest. VARA met maatschappijkritische programma’s als Kassa en Zembla. 2. Sinds ongeveer twintig jaar heeft Nederland commerciële zenders. Kindernet was de eerste commerciële zender van Nederland (1988). 3. Kijkers hebben voordeel van de Mediawet omdat deze wet bijdraagt aan de ontwikkeling van onze samenleving en ervoor moet zorgen dat mensen elkaar begrijpen en verdraagzaam zijn. 4. De doelgroepen van belspellen waren huisvrouwen jongeren en mensen van 65-plus omdat die overdag vaak thuis waren. De belspellen werden overdag uitgezonden. 5. Eigen mening leerling. Voorbeeldargumenten: Ik vind het GOED dat de overheid programma’s sponsort, omdat daardoor programma’s gemaakt kunnen worden die belangrijke functies vervullen, zoals cultuuroverdracht. Ik vind het NIET GOED dat de overheid programma’s sponsort, omdat mensen zoals Piet Paulusma er te makkelijk misbruik van kunnen maken. Gebruik de antwoorden van de leerlingen voor een discussie in de klas. 6. Regels waarmee de Mediawet vooral voor pluriformiteit zorgt: - De publieke omroepen moeten een volledig programma verzorgen, dus zowel amusement als informatie, cultuur en educatie. Die diversiteit zorgt voor pluriformiteit. - De publieke omroep moet een eigen identiteit hebben. Daardoor zijn er verschillende soorten omroepen met eigen kenmerken en standpunten. Dat zorgt ook voor pluriformiteit. 7. Eigen mening leerling. Voorbeelden: - Ik vind de iconen van kijkwijzer noodzakelijk omdat ouders en hun kinderen zo weten wat ze beter wel of niet kunnen kijken. - Ik vind de iconen van kijkwijzer niet noodzakelijk want ouders en kinderen kunnen zelf goed bepalen wat ze beter wel of niet kunnen kijken. Het ene kind kan bijvoorbeeld wel goed tegen geweld en het andere niet. 8. Eigen mening leerling. Voorbeelden: “De Mediawet regelt te veel voor de publieke omroepen.” Argument voor: Door de regels van de Mediawet kunnen omroepen niet zoveel geld verdienen met reclames als mogelijk is. Dat is zonde, want met dat geld kunnen ze goede programma’s maken. Argument tegen: De Mediawet moet zorgen dat de omroepen betrouwbaar en pluriform zijn, dat kan alleen met zoveel regels. Gebruik de antwoorden van de leerlingen voor een klassengesprek. 9. De NPS maakt programma’s met achtergrondinformatie over politiek en ook speciale cultuur- en jeugdprogramma’s.
7
overheidsregels voor omroepen en zenders
10. Door de komst van de commerciële zenders verloren de omroepen veel kijkers en luisteraars. 11. Radio 3FM doet aan zenderkleuring door vooral muziek te laten horen die nog niet bekend is bij het publiek. Ook draait de zender veel alternatieve pop en rock. Daarmee trekt de zender een bepaalde doelgroep die van deze muziek houdt. 12. Het NOS Sportjournaal is GEEN voorbeeld van een primetime-uitzending, want het programma wordt niet tussen halfacht en tien uur uitgezonden. Het NOS Sportjournaal wordt onder andere om 18.45 en om 22.30 uitgezonden. 13. De woorden die de leerling moet onderstrepen zijn: Bron 1, AVRO: breed publiek, liberale politieke stroming Bron 2, TROS: de grootste en gezelligste familie van Nederland Bron 3, VPRO: liberaal-protestantse omroep, kritisch en vooruitstrevend Bron 4, VARA: socialistische omroep (De VARA omschrijft zichzelf als sociaaldemocratisch) Bron 5, BNN: jongeren Bron 8, NCRV, KRO en EO: protestants-christelijke omroep, evangelie, katholieke omroep
14. WAAR KIJK JE NAAR? blz. 80 a. Programma’s over godsdienst en religie zie je het minst op tv. Dit komt waarschijnlijk omdat maar weinig mensen zich betrokken voelen bij religieuze programma’s en dit soort programma’s dan ook geen hoge kijkcijfers zullen hebben. Als gevolg daarvan zullen er ook niet veel reclames rondom dit soort programma’s verkocht worden. b. Eigen uitwerking leerling. Bespreek enkele uitwerkingen in de klas. Worden bij ‘het meest bekeken’ vooral de programma’s van commerciële zenders genoemd?
15. WEL OF NIET TOEGESTAAN? blz. 80 1. Ik geef GEEN boete, omdat het hier om nieuws gaat en niet om reclame. 2. Ik geef WEL een boete, omdat de publieke omroepen van de Mediawet geen programma’s mogen onderbreken voor reclame. 3. Ik geef WEL een boete, omdat bij de publieke omroepen sluikreclame verboden is. 4. Ik geef GEEN boete, omdat TMF commercieel is en niet gebonden aan de Mediawet. 5. Ik geef GEEN boete, omdat het hier om het nieuws gaat en niet om reclame.
16. WAT ZIE JE? blz. 81 Afbeelding FunX Begrip: zenderkleuring Reden: FunX probeert met muziek van over de hele wereld (zoals: Latin, turkpop, r&b, mixpop, reggae, african, 2step, arab en hiphop) jonge, multiculturele luisteraars te trekken. Afbeelding CSI Begrip: primetime-uitzending Reden: Het programma wordt altijd tussen halfacht en tien uur ’s avonds uitgezonden.
8
overheidsregels voor omroepen en zenders
Afbeelding RTL Ontbijt Nieuws Begrip: horizontale programmering. Reden: het programma wordt dagelijks tussen 6.45 en 9.05 uur uitgezonden.
17. STELLINGEN blz. 81 Kies met de klas een stelling uit. Verdeel de klas vervolgens in twee groepen. De ene groep is voorstander van de stelling en de andere groep is tegenstander. Laat beide groepen argumenten bedenken. Laat de groepen vervolgens met elkaar in discussie gaan. “De publieke omroep zendt te veel amusement uit.” Argument voor: Mee eens, zeker op primetime zie je alleen maar showprogramma’s, detectives, quizzen en dramaseries. Culturele programma’s en documentaires worden alleen op hele vroege of late tijdstippen uitgezonden. Argument tegen: Oneens, de omroepen mogen 25 procent van hun zendtijd besteden aan amusement, dat vind ik niet te veel. Er blijft genoeg tijd over voor andere soorten programma’s. “Er moet één staatszender komen waar de overheid zich mee bezighoudt, alle andere zenders moeten commercieel zijn.” Argument voor: Eens, de vele verschillende omroepen kosten de overheid te veel geld en tijd. Eén zender met een volledig programma is efficiënter en goedkoper. U kunt een vergelijking maken met de Engelse BBC. De omroep wordt in eigen land vooral gefinancierd uit kijk- en luistergeld en de opbrengsten van merchandising, televisie- en formatrechten, maar niet uit reclame-inkomsten. (BBC World is een commerciële zender die wel geld verdient aan reclame, maar niet in Groot-Brittannië ontvangen wordt.) Ook de BBC doet aan zenderkleuring: - BBC 1, algemene zender met entertainment, sport en nieuws; - BBC 2, algemene zender met culturele diepgang; - BBC 3, jongerenzender; - BBC 4, culturele zender; - enzovoort. Argument tegen: Niet mee eens, want het zou betekenen dat de omroepen verdwijnen en die zijn juist zo belangrijk omdat ze verschillende maatschappelijke groepen vertegenwoordigen. “Voor de commerciële zenders zouden dezelfde regels over reclame moeten gelden als voor de publieke omroepen.” Argument voor: Mee eens, omdat de vele reclames bij de commerciële zenders erg storend zijn. Argument tegen: Niet mee eens, omdat de commerciële zenders het geld dat ze met reclames verdienen hard nodig hebben, omdat ze geen geld van de overheid krijgen.
9
overheidsregels voor omroepen en zenders
Begrippen hoofdstuk 7
blz. 82 en 83
Het publieke bestel: de publieke omroepen. Gesloten omroepbestel: omroepbestel waarbij alleen AVRO, KRO, NCRV, VARA en de VPRO een uitzendvergunning hadden. Opmerking: dit begrip staat niet in de lestekst. U kunt de leerlingen kort de begrippen gesloten en open omroepbestel uitleggen en hen de beide definities op laten schrijven. Open omroepbestel: een omroepbestel waarin ook nieuwe omroepen toegestaan werden. Zie de opmerking bij gesloten omroepbestel. Mediawet: wet die ervoor zorgt dat het omroepbestel bijdraagt aan de ontwikkeling van onze samenleving, met als doel dat mensen elkaar begrijpen en verdraagzaam zijn. Concessie: uitzendvergunning. Sluikreclame: reclame waarbij bijvoorbeeld in een soap stiekem merken in beeld verschijnen. Commissariaat voor de Media: bestuursorgaan dat controleert of omroepen zich aan de Mediawet houden en of commerciële zenders zich houden aan de reclameregels. NOS: de Nederlandse Omroepstichting die programma’s over Nederland 1, 2 en 3 verdeelt en verantwoordelijk is voor gezamenlijke uitzendingen van de omroepen. NPS: omroep die programma’s maakt met achtergrondinformatie over politiek en ook speciale cultuur- en jeugdprogramma’s. Zenderkleuring: de publieke omroepen richten zich op een bepaalde doelgroep. Horizontale programmering: programma’s worden op vaste tijdstippen uitgezonden. Primetime: tijdstippen waarop veel mensen tv-kijken: tussen halfacht en tien uur ’s avonds. Verschraling: er zijn minder verschillende soorten programma’s en er wordt steeds meer amusement uitgezonden. Marktgericht: programma’s worden gezien als product waar zo veel mogelijk mensen naar moeten kijken om zo veel mogelijk adverteerders te krijgen. Emotie-tv: programma waarvan de kijker ontroerd raakt en meeleeft met de hoofdpersoon.
10
examenvragen
EXAMENVRAGEN
blz. 84 en 85
1. B Alleen 1 en 3. 2. B Te grote persconcentratie. 3. A De redactie plaatst vooral artikelen die de belangstelling hebben van de lezers van de krant. 4. B Commerciële belangen. 5. C Dan worden pluriformiteit en kwaliteit gewaarborgd. 6. B Alleen 2. 7. B RTL 4 dan veel reclame-inkomsten ontvangt.
11
nieuws
8 NIEUWS
VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 89 en 90 1. Kranten zijn lid van persbureaus omdat die over de hele wereld correspondenten hebben die nieuws verzamelen. De redacties krijgen 24 uur per dag berichten binnen. 2. De redactie controleert vooral de volgende nieuwsbronnen: - instellingen, zij maken zelf het bericht, dus kun je verwachten dat het ‘gekleurde’ informatie is. - personen, ook zij maken het bericht zelf. De redactie wil de betrouwbaarheid van de informatie controleren. 3. Een journalist die een liefhebber van auto’s is, zal niet snel over de gevolgen van uitlaatgassen voor het milieu schrijven. 4. Eigen antwoord leerling. 5. Het artikel over de watersnoodramp heeft te maken met de nabijheid van het nieuwsfeit. Hoe dichterbij het nieuws, hoe belangrijker mensen het vinden. Hoe verder weg, hoe minder belangrijk. 6. Een regionale krant geeft meer aandacht aan plaatselijke gebeurtenissen dan een landelijke krant. 7. a. De Telegraaf plaatst de foto omdat het een populaire krant is waarvan de doelgroep graag over bekende mensen leest. De Volkskrant heeft een andere doelgroep met andere interesses. b. Het heeft te maken met de speciale belangstelling van de doelgroep en ook met de eigen identiteit van de krant. 8. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld: In het Reformatorisch Dagblad stond in september 2008 het bericht: ‘Nieuwe gratis evangelische krant: Manna’. Dit bericht stond niet in het AD. 9. Eigen mening leerling. De zin uit de lestekst is: ‘Niks boze scholieren, gewoon schorem’. Voorbeeld: Ik vind van WEL, omdat je door deze kop het hele artikel wilt lezen. Ik vind van NIET, want een krant moet objectief en feitelijk schrijven. Ik hoef niet te weten wat de mening van de krant is. 10. Hoor en wederhoor betekent dat de journalist verschillende mensen aan het woord laat. Het artikel wordt zo objectiever omdat je meerdere kanten van een verhaal ziet. 11. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld: Volledige objectiviteit bestaat niet omdat elke journalist de werkelijkheid anders ervaart en vanuit zijn eigen ervaringen artikelen of programma’s maakt. U kunt de leerlingen eventueel vragen om de begrippen ‘referentiekader’ en ‘selectieve perceptie’ in hun uitleg te verwerken. Houd een discussie over objectiviteit, bijvoorbeeld over de stelling “Kranten zijn veel objectiever dan de nieuwssites op internet.”
12
nieuws
12. WAT BESLIS JE? blz. 90 a. Eigen uitwerking leerling. Voorbeelden: Ik plaats artikel 1. Het wordt een KLEIN artikel met een foto erbij. De lezers van De Telegraaf lezen graag over bekende Nederlanders. Ik plaats artikel 6. Het wordt een GROOT artikel omdat het opvallend nieuws is over de Nederlandse politiek. b. Eigen uitwerking leerling. Voorbeelden: Ik plaats artikel 2. Het wordt een KLEIN artikel omdat een aanslag waarbij een president gedood wordt belangrijk wereldnieuws is. Ik plaats artikel 3. Het wordt een GROOT artikel omdat het belangrijk economisch nieuws is en dat vinden de lezers van NRC interessant.
13. IN HET NIEUWS blz. 91 Afbeelding 1 Wat: Joran van der Sloot is de laatste die de vermiste Natalee Holloway heeft gezien. Wanneer: mei 2005 Afbeelding 2 Wat: De orkaan Katrina verwoestte New Orleans. Hoog water zorgde voor grote problemen. Ongeveer 1.800 mensen kwamen om. Wanneer: augustus 2005 Afbeelding 3 Wat: Een vuurwerkbedrijf ontplofte in een woonwijk in Enschede. De ontploffingen bij S.E. Fireworks vaagde de woonwijk Roombeek in Enschede weg. Er vielen 23 doden. Wanneer: mei 2000 Afbeelding 4 Wat: Prins Willem-Alexander trouwde met Máxima Zorreguieta. Wanneer: februari 2002 Afbeelding 5 Wat: Terroristische aanslag in New York verwoestte de Twin Towers. Twee vliegtuigen vlogen in de Twin Towers. Bij de aanslagen in Manhattan, Pennsylvania en nabij Washington D.C kwamen ruim 2.900 mensen om het leven. Wanneer: september 2001 Afbeelding 6 Wat: Theo van Gogh werd op straat vermoord door Mohammed Bouyeri. Wanneer: november 2004 Afbeelding 7 Wat: De Bijlmerramp. De vliegramp waarbij een Boeing 747-vrachtvliegtuig op twee flats in de Amsterdamse Bijlmermeer neerstortte. 43 mensen kwamen om het leven. Wanneer: oktober 1992
13
nieuws
Afbeelding 8 Wat: De tsunami in Zuidoost-Azië. Een enorme vloedgolf (tsunami) die vooral landen in Zuidoost-Azië trof, kostte het leven van 230.000 mensen. Wanneer: december 2004
14. DIT WAS HET NIEUWS 1 blz. 92 a. Het bericht is grappig en opmerkelijk. b. Het bericht is actueel, bijzonder, voldoet aan de belangstelling van de doelgroep en past bij de identiteit van de site (komkommertijd.blogspot.com) Komkommertijd is een periode van het jaar waarin weinig nieuws te melden is omdat politici en veel anderen op vakantie zijn. c. Eigen mening leerling. Voorbeelden: - Ik vind het bericht wel nieuws, omdat het een bijzondere gebeurtenis is. - Ik vind het bericht geen nieuws, omdat nieuws belangrijk en serieus moet zijn.
15. DIT WAS HET NIEUWS 2 blz. 92 a. Het bericht is actueel en bijzonder. b. Eigen uitwerking leerling.
16. DIT WAS HET NIEUWS 3 blz. 92 a. Eigen antwoord leerling. Veel mensen zullen de aanslagen op 11 september als meest schokkend hebben ervaren, omdat ze er vele beeld- en geluidopnamen van hebben gezien en gehoord. Ook ging het om een terroristische aanslag, dat maakt het heel schokkend. b. Eigen antwoord leerling. Situatie augustus 2008. Belangrijke gebeurtenissen zijn: - De uitlevering van de van oorlogsmisdaden verdachte Radovan Karadzic aan het JoegoslaviëTribunaal. - De moord op Pim Fortuyn. - De inval in Irak en het oppakken van Saddam Hoessein (“Ladies and gentlemen, we have got him.”)
17. INGEZONDEN BRIEF blz. 93 a. Het heeft te maken met het hulpmiddel: ‘kiest passende woorden en beelden’. b. NRC Next wilde laten weten dat nog in heel veel landen de doodstraf wordt uitgevoerd.
14
nieuws
18. WOORDGEBRUIK blz. 93 a. De woorden die de leerlingen moeten onderstrepen zijn: - ‘te goed voor fiets’; is een duidelijke mening. - ‘al ruim’ (twee jaar); de schrijver vindt het blijkbaar al erg lang. - ‘onderdak vindt’; in plaats van woont. - ‘botweg’; versterkt de weigering, kan weggelaten worden. - ‘zeer gebrekkig’; niet van belang. - ‘er niet over piekerden’; en dat terwijl ze gebrekkig Nederlands spraken. - ‘gammele’; er staat al oude, kan dus weggelaten worden. - ‘niet eens’ (konden fietsen); blijkbaar vindt de schrijver dat maar raar. b. Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld: Asielzoekers hoeven geen fiets DWINGELO – Een Ethiopisch gezin dat twee jaar in Nederland woont, heeft geen behoefte aan een fiets. Een buurtbewoner bood het gezin gisteren een fiets aan. De Ethiopiërs maakten echter duidelijk dat ze geen fiets wilden. Ook vertelden ze dat ze niet kunnen fietsen.
19. PUZZEL blz. 94
M Y T H Y V F E A S C P T U U B N E L M E D I U L E K L U X E M
E C E N E D B A S U B S A N M E O M A V A B U R G
B S U U R O C K N A N I D I E E N T R O K R R A N P S T
15
nieuws
Begrippen hoofdstuk 8
blz. 94 en 95
Persbureaus: organisaties met correspondenten over de hele wereld die nieuws verzamelen en dit versturen aan nieuwsredacties met een abonnement. Selectieve perceptie: iemand maakt bewust of onbewust keuzes bij het waarnemen. Referentiekader: alle persoonlijke meningen en ervaringen. Actualiteit: een gebeurtenis die kort geleden heeft plaatsgevonden. Objectiviteit: een beschrijving van gebeurtenissen die klopt met de werkelijkheid en niet gekleurd is door een eigen mening. Hoor en wederhoor: verschillende mensen aan het woord laten om meerdere kanten van een verhaal te laten zien.
16
praktische opdrachten
9 DE MACHT VAN DE MEDIA
VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 99 en 100 1. a. Sesamstraat brengt via Kami de waarde over dat kinderen die besmet zijn met hiv niet slecht of eng zijn. De norm is dat de bevolking meer voor deze kinderen moet doen. b. Gustavo had via de media in Brazilië alleen over molens, tulpen en drugs in Nederland gehoord. 2. a. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld: Soms raakt een personage drugsverslaafd. De soap brengt dan allerlei waarden en normen op kijkers over: drugs hebben een groot effect op je, ze zijn slecht voor je, je doet je familie verdriet, je vernielt je toekomst, je moet proberen af te kicken, enzovoort. b. Eigen mening leerling. Voorbeelden: - Een soap mag wel voorlichting geven, want via de serie kun je veel mensen bereiken. Een handige manier dus om een boodschap over te brengen. - Een soap mag geen voorlichting geven, want ik vind dat de enige taak van een soap is ons te vermaken. 3. Met het citaat geef je een verkeerd beeld van de werkelijkheid. Deze eigenschappen kunnen nooit allemaal van toepassing zijn op een hele groep mensen. Niet elke boer is verlegen, gelovig, ouderwets, enzovoort. 4. Eigen antwoord leerling. Voorbeelden: - Programma: Goede Tijden Slechte Tijden Uitleg: In deze soap zitten slechteriken, modepoppen, nerds, harde zakenmannen en macho’s. -
Programma: Ugly Betty Uitleg: Ugly Betty is een Amerikaanse serie (uitgezonden op Net 5) die (bewust) vol zit met stereotypen. Zo is er de sullige en lelijke Betty, de vrouwenversierder Daniël, de altijd op haar uiterlijk gerichte Hilda, en de bitchy carrièrevrouw Wilhelmina.
5. Vrouwen zijn in series vaak lieve moeders, huisvrouwen of vrouwen met een parttimebaan. Ze zijn zelden sterke, machtige vrouwen die een bedrijf met harde hand leiden. 6. Bij het kader past de injectienaaldtheorie. Het bericht zegt dat zien drinken, doet drinken. Het publiek neemt de boodschap dus heel makkelijk over. 7. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld: In reclames over pijnstillers, zoals Aleve of Ibuprofen maken ze gebruik van manipulatie, want ze benoemen alleen de voordelen. Ze zeggen er nooit bij dat het product maag- of zelfs hartklachten kan veroorzaken. 8. a. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld: Mensen willen en kunnen niet alle informatie zien en horen. Ze hebben een soort filter dat sommige informatie wel toelaat en andere niet. b. De invloed van de media is juist niet groot volgens de theorie van selectieve perceptie. Volgens deze theorie bepalen mensen zelf wat ze wel en niet opslaan. 9. Bij de introductie past de agendatheorie. Het programma kwam op de ‘gespreksagenda’ van een heleboel mensen.
17
praktische opdrachten
10. Eigen mening leerling. Bespreek enkele antwoorden en gebruik ze voor een klassengesprek. Leg de leerlingen wat voorbeelden van de agendatheorie voor. Wordt vaak de volgende dag niet besproken wat de avond daarvoor op tv was? Houd een discussie over de stelling “Volwassenen maken allemaal gebruik van selectieve perceptie, kleine kinderen nog niet.” 11. Zo kan ik beter beoordelen welk bericht objectief is en welke niet. Kranten en journalisten hebben allemaal hun eigen identiteit en referentiekader. Daardoor zijn ze niet volledig objectief. Eén gebeurtenis kan daardoor in meerdere kranten verschillend beschreven en uitgelegd worden.
12. DE VAZENTEST blz. 100 Er zal een opvallend grote overeenstemming zijn over de onderstaande antwoorden. Dit laat zien hoe selectieve perceptie werkt.
3. 7. 9. 12. 15.
moedig vastberaden onvermoeibaar wilskrachtig energiek
2. 4. 8. 10. 13.
eenzelvig nerveus onevenwichtig leeft in eigen fantasie gauw gekwetst
1. 5. 6. 11. 14.
gemoedelijk sociaal gezellig goedig huiselijk
13. RAADSEL blz. 101 Het goede antwoord is: de chirurg is de moeder van het slachtoffer. Uit deze opdracht blijkt hoe stereotiep mensen, vrijwel automatisch, denken.
14. STEREOTYPEN blz. 101 Afbeelding 1: politici zijn saaie, oude, grijze mannen in pak die alleen maar vergaderen. Afbeelding 2: alle homo’s verkleden zich wel eens als vrouw. Afbeelding 3: kinderen in Afrika zijn zielig en arm en moeten zwaar werk doen.
15. ALCOHOL EN HASJ blz. 101 a. Eigen mening leerling. Voorbeeldargumenten: “Alcohol is gevaarlijker voor je dan hasj.” - Ik ben het EENS met de stelling, omdat je op een avond zoveel alcohol kunt drinken dat je er erg ziek van wordt en zelfs hersenbeschadiging op kunt lopen. Met blowen gebeurt dat niet. - Ik ben het NIET EENS met de stelling, omdat veel mensen dagelijks hasj gebruiken. Hierdoor kan hun karakter veranderen en worden ze dommer. Alcohol drink je meestal alleen in het weekend.
18
praktische opdrachten
b. Eigen uitwerking leerling. Voorbeelden: - Bron 1: Dagblad De Pers, 11 december 2007, interview met criminoloog Tim Boekhout. Informatie: “Alcohol is veel schadelijker dan de meeste drugs. Er is geen middel dat zo sterk samenhangt met geweld, auto-ongelukken en medische schade als alcohol.” -
Bron 2: Website Gezond Flevoland, 29 maar 2007, artikel: ‘Alcohol en tabak schadelijker dan cannabis en xtc.’ (Oorspronkelijke bron: de Stentor.) Informatie: Wetenschappers van de Universiteit van Bristol gebruikten drie factoren om vast te stellen hoe gevaarlijk een drug is: lichamelijke schade, de kans op verslaving en de sociale effecten van het drugsgebruik. Experts werden gevraagd twintig verschillende soorten drugs op deze punten te beoordelen. Heroïne en cocaïne kwamen als meest schadelijk naar voren, gevolgd door het slaapmiddel barbituraat en straatmethadon. Alcohol staat op nummer vijf, tabak op negen en cannabis (hasj) op elf. Xtc staat bijna onderaan de lijst. Alcohol en tabak zijn in Groot-Brittannië verantwoordelijk voor 90 procent van de drugsgerelateerde overlijdensgevallen.
-
Bron 3: Drugsweb, 13 april 2008, artikel: ‘Wiet gevaarlijker dan alcohol in het verkeer.’ (Oorspronkelijke bron: Sp!ts.) Informatie: Volgens het Nederlands Forensisch Instituut komt één joint ongeveer overeen met 1,1 promille alcohol in het bloed. Dit is ruim twee keer de toegestane hoeveelheid. Beginnende automobilisten mogen zelfs maar 0,2 promille alcohol in het bloed hebben. “We zijn geschrokken van de uitkomsten van dit onderzoek”, aldus een woordvoerder van de politie Twente. “Het heeft er vermoedelijk mee te maken dat de werking van cannabis de afgelopen twee jaar sterker is geworden.” De politie Twente heeft laten weten meer drugstesten onder automobilisten uit te gaan voeren.
Vraag de leerlingen nu vraag a. nog eens te maken. Is hun mening veranderd? Geven ze nu andere argumenten? Door deze opdracht zie je dat we over veel onderwerpen een vooringenomen standpunt hebben. Door op zoek te gaan naar meerdere informatiebronnen, leer je dat niet alles zwart-wit is.
16. TE VEEL SEKS OP TV blz. 102 Er is sprake van selectieve perceptie. Anja is zo bezig met het idee dat er te veel seks op tv is, dat ze alleen nog maar daar op kan letten. Alle andere programma’s en onderwerpen lijkt ze te negeren.
17. DR. PHIL blz. 102 a. De vraag hoort bij bron 29 op pagina 98. Bij Dr. Phil passen de multiple-step-flowtheorie en de injectienaaldtheorie. Injectienaaldtheorie: dagelijks herhaalt Dr. Phil zijn visie en oplossingen. Multiple-step-flowtheorie: Dr. Phil is door zijn bekendheid een opinieleider. Zijn aanpak wordt (soms kritiekloos) door velen overgenomen. b. Eigen mening leerling. Voorbeelden: - Ik vind wel dat hij zijn werk mag doen op tv, omdat ik vind dat hij goede tips geeft en dat je er verder niet te veel waarde aan moet hechten. Het is maar een show. Of: omdat hij zo mensen helpt die geen hulp durven te zoeken. - Ik vind niet dat hij zijn werk mag doen op tv, omdat de kijkers geloven dat zijn tips hun problemen kunnen oplossen, terwijl dat vaak niet zo is.
19
praktische opdrachten
18. WELKE THEORIE? blz. 103 injectienaaldtheorie multiple-step-flowtheorie theorie van de selectieve perceptie agendatheorie
B C D A
19. OPRAH KRIJGT AMERIKANEN AAN HET LEZEN blz. 103 De leerlingen kunnen deze vraag niet goed beantwoorden, omdat propaganda niet in de lestekst besproken wordt. Daarom kunt u deze opdracht het best samen met de leerlingen maken en ze eerst uitleggen wat het begrip propaganda betekent: het systematisch aanhangers proberen te winnen voor bepaalde principes. Er is sprake van propaganda. Oprah Winfrey geeft namelijk eenzijdige (positieve) informatie over een boek en zij probeert de kijkers over te halen dit boek te lezen. Er valt echter over te twisten of ze dit systematisch doet, want dan pas is er echt sprake van propaganda. Manipulatie is het geven van vervormde informatie. Dat doet Oprah niet; ze geeft haar mening. Indoctrinatie is het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek. Dit doet Oprah duidelijk ook niet. Uit het voorbeeld blijkt dat propaganda niet altijd negatief is. Denk aan de stortvloed van informatie bij bijvoorbeeld acties voor goede doelen. Vraag aan de leerlingen wat zij vinden van dit soort beïnvloeding. Ook interessant: Barack Obama had zijn kandidatuur voor het Amerikaanse presidentschap in 2008 voor een aanzienlijk deel te danken aan Oprah Winfrey. Volgens twee Amerikaanse economen heeft de openlijke steun van de Amerikaanse tv-persoonlijkheid Obama in de voorverkiezingen een miljoen stemmen opgeleverd. The New York Times schreef dat de onderzoekers van de universiteit van Maryland een duidelijk statistisch verband zien tussen Oprah’s steun en Obama’s populariteit onder haar fans. Ze noemen haar ‘een beroemdheid met een bijna weergaloze invloed’.
20. MEER MINDER MACHT blz. 103 Van veel macht aan de media naar macht bij de ontvanger: 1. injectienaaldtheorie 2. multiple-step-flowtheorie 4. agendatheorie 3. theorie van de selectieve perceptie Opmerking: 3 en 4 mogen ook omgedraaid worden.
20
praktische opdrachten
21. TABOEWOORDEN blz. 104 Zie de toelichting bij de ‘Thinking skill’ Taboewoorden op pagina 11 van deze handleiding. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld: Indoctrinatie: de bevolking sterk beïnvloeden met bepaalde ideeën. Twee leerlingen werken samen. Eén schrijft de taboewoorden op, een ander maakt een omschrijving. Voorbeeld: begrip: manipulatie taboewoorden: geven - vervormde - informatie - publiek omschrijving: De feiten van een boodschap verdraaien of weglaten zonder dat de bevolking het merkt.
22. INTERNETDOKTEREN blz. 104 a. De volgende beïnvloedingstheorieën passen bij het bericht: - De injectienaaldtheorie, omdat mensen de informatie makkelijk overnemen. - De theorie van de selectieve perceptie omdat ‘de patiënt’ vooral informatie toelaat die te maken heeft met zijn symptomen. b. Eigen mening leerling. Voorbeelden: - Verstandig, omdat je tijdens het zoeken op internet goed probeert te omschrijven waar je last van hebt. Met die omschrijving en met de informatie die je gevonden hebt, kan een echte dokter je vervolgens goed helpen. - Onverstandig, omdat je symptomen soms bij allerlei enge ziektes blijken te horen. Je wordt onnodig bang, want in werkelijkheid is er vaak weinig aan de hand. c. Eigen mening leerling. Voorbeeld: Voor kleine dingen zoals keelpijn, lijkt het me makkelijk om een vraag via internet te stellen.
23. WEL OF NIET BEÏNVLOED? blz. 105 Eigen antwoord leerling. Voorbeelden: 1. Je kijkt naar een uitzending over de dodenherdenking op 4 mei. - Ik word WEL beïnvloed, omdat ik ga nadenken over wat er gebeurd is tijdens de Tweede Wereldoorlog en over hoeveel oorlog er nu nog is. - Ik word NIET beïnvloed, omdat ik elke dag ellende op tv zie en dit me niet meer raakt. 2. Je kijkt naar een quiz waarin je een half miljoen euro kan winnen. - Ik word WEL beïnvloed, omdat ik het spannend vind en ik benieuwd ben of het de kandidaat gaat lukken. De volgende dag koop ik een staatslot omdat ik ook een miljoen wil. - Ik word NIET beïnvloed, omdat ik geld niet belangrijk vind. 3. Een documentaire vertoont beelden van een crimineel die opgehangen wordt. - Ik word WEL beïnvloed, omdat ik het heel erg vind en ik gelijk besluit lid te worden van Amnesty International die tegen de doodstraf is. - Ik word NIET beïnvloed omdat ik vaak horrorfilms kijk en daardoor die beelden wel gewend ben. Dit gebeurt zo ver weg dat het me eigenlijk niet boeit. 4. Het journaal heeft een nieuwsbericht dat de werkloosheid onder jongeren de komende jaren zal verdubbelen. - Ik word WEL beïnvloed, omdat ik na de uitzending met mijn ouders praat over het belang van een diploma. - Ik word NIET beïnvloed, omdat ik denk dat je altijd werk kunt vinden als je maar wilt.
21
praktische opdrachten
5. Het weerbericht roept op om binnen te blijven vanwege te verwachten zware storm. - Ik word WEL beïnvloed, omdat ik direct mijn regenpak aantrek en naar buiten ga; ik ben gek op storm en regen! - Ik word NIET beïnvloed, omdat ik toch al niet van plan was naar buiten te gaan. 6. Een vader vertelt in een praatprogramma over de moord op zijn zoon die zonder dat zijn vader het doorhad in de drugswereld terecht was gekomen. - Ik word WEL beïnvloed, omdat ik geschokt ben door zijn verhaal en er een nacht van wakker lig. - Ik word NIET beïnvloed, omdat ik toch al wist dat drugs slecht waren. 7. Je hebt trek in iets lekkers en net op dat moment zie je een reclame over Milka-chocolade. - Ik word WEL beïnvloed, omdat ik gelijk naar de supermarkt ga om die Milka-chocolade te halen. - Ik word NIET beïnvloed, om van mijn trek af te komen ga ik een boterham eten.
24. STELLINGEN blz. 106 Kies een stelling uit en laat de leerlingen met elkaar discussiëren. Voor de variatie kunt u ook voor de volgende vorm kiezen: Kies met de klas een stelling uit. Verdeel de klas vervolgens in groepjes en laat ze zo veel mogelijk argumenten verzamelen voor en tegen de stelling. Bespreek in de klas welke argumenten er allemaal zijn bedacht door de verschillende groepjes. Zijn er meer argumenten voor of tegen? “De massamedia hebben veel invloed. Daarom moet je kleine kinderen niet te veel tv laten kijken.” Argument voor: Kinderen krijgen een verkeerd beeld van de werkelijkheid door de gewelddadige, seksistische en oppervlakkige series waar ze naar kijken. Argument tegen: Kinderen mogen best veel tv kijken, ouders moeten alleen goed in de gaten houden waar ze naar kijken. “Internet heeft meer invloed op je gedrag dan tv.” Argument voor: Internet heeft meer invloed dan tv, omdat het meer mogelijkheden heeft. We gebruiken het om spullen te kopen, informatie te zoeken, te mailen, filmpjes te kijken, enzovoort. Argument tegen: Tv-beelden maken meer indruk en hebben daardoor ook meer invloed dan de teksten op websites. “De invloed van reclame wordt sterk overdreven.” Argument voor: Door selectieve perceptie slaan we de meeste reclame die we tegenkomen niet op, alleen de reclames over producten waar we interesse in hebben, vallen ons op. Argument tegen: Reclame heeft vaak onbewust invloed; mensen kopen bijvoorbeeld vaak merkproducten omdat ze het herkennen. “De massamedia hebben maar weinig invloed op mensen.” Argument voor: Mensen bepalen zelf hoeveel invloed media op ze hebben; als je wilt kun je de meeste media negeren. Argument tegen: Zonder dat je er erg in hebt, word je beïnvloed door media. Zo kun je soms de hele dag een liedje in je hoofd hebben omdat je dat ’s ochtends in de supermarkt hebt gehoord.
22
praktische opdrachten
Begrippen hoofdstuk 9
blz. 106
Hokjesgeest: het gebruiken van vooroordelen en stereotypen om de ingewikkelde samenleving overzichtelijker te maken. Opmerking: dit begrip komt niet letterlijk in de tekst voor, maar sluit wel aan bij de inhoud van het hoofdstuk. Vraag eerst een uitleg van de leerlingen en laat ze de betekenis van het begrip vervolgens opschrijven. Injectienaaldtheorie: de theorie die een massamedium als een injectienaald ziet, die het publiek ‘druppeltje voor druppeltje’ met bepaalde ideeën vol kan spuiten. Propaganda: iemand geeft eenzijdige informatie om aanhangers voor zijn standpunt of zaak te krijgen. Opmerking: dit begrip komt niet letterlijk in de tekst voor, maar sluit wel aan bij de inhoud van het hoofdstuk. Vraag eerst een uitleg van de leerlingen en laat ze de betekenis van het begrip vervolgens opschrijven. Indoctrineren: systematisch en voortdurend bepaalde opvattingen en meningen opdringen aan het publiek. Manipulatie: het geven van vervormde informatie. Multiple-step-flowtheorie: theorie die zegt dat mensen met gezag veel invloed of aanzien hebben, niet de media zelf. Selectieve perceptie: het referentiekader van de ontvangers bepaalt hoe zij een keuze maken uit de aangeboden informatie. Agendatheorie: theorie die zegt dat de media weinig invloed hebben op het denken en doen van mensen.
EXAMENVRAGEN
blz. 110 en 111
1. C Alleen 1 en 4. 2. A De Telegraaf. 3. C Beide teksten zijn geschreven vanuit een verschillend referentiekader. 4. B vooroordelen en stereotypen. 5. a. C De theorie van de media als betekenisverlener, want deze theorie zegt onder andere dat mensen van de media iets leren. Het begrip ‘de media als betekenisverlener’ wordt niet besproken in de lestekst. b. De makers kiezen voor scènes met overdreven veel emotie, liefdesperikelen, opvallende zaken en doorlopend conflicten. Het echte leven is minder overdreven of spectaculair.
EXAMENVRAGEN OVER ALLE HOOFDSTUKKEN
blz. 112 en 113
23
praktische opdrachten
1. A roddelblad (tekst 1)
opinieblad (tekst 2)
2. D De NOS kreeg volgens de Mediawet deze taak opgedragen. 3. B de manier waarop de NCRV zich presenteert. 4. In een democratie moeten de burgers kunnen beschikken over goede informatie vanuit meerdere gezichtspunten. De massamedia moeten hiervoor zorgen. 5. B Persconcentratie. 6. D Beide teksten, want beide conclusies zijn juist.
24