Dinsdag 4 december 2012 Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Conferentie: wie is kunstenaar? (uitgesproken door Caroline Rombaut) Dames en heren, Kunstenaars, en kunstliefhebbers,
Minister Schauvliege kon hier vandaag niet aanwezig zijn, en wenst zich te verontschuldigen. Ik zal met veel plezier in haar naam spreken. Ik begin direct met een paradox die Jan Timmermans al opmerkte.
Hoewel de Vlaamse overheid een kunstenbeleid voert dat kunstenaars ondersteunt, is het niet de bevoegdheid van diezelfde Vlaamse overheid om te zeggen wie kunstenaar is en wie niet –
althans niet op vlak van sociale zekerheid, fiscaliteit en arbeidsrecht. Want dat is een federale materie. (Ook de roerende voorheffing op auteursrechten is bijvoorbeeld een federale bevoegdheid, waarin onze minister niet via de publieke tribune maar met stille diplomatie is tussengekomen.) Die bevoegdheidskwestie maakt het er ook voor het bestuur maar vooral voor de kunstenaars, zeker niet makkelijker op. Het kunstenaarschap reikt natuurlijk veel verder dan wettelijke bepalingen. Instrumenten als het kunstenaarsstatuut zijn nodig en nuttig, want zij zorgen voor wettelijke en financiële bescherming. Zij vormen het kader waarbinnen de kunstenaar, zo veilig en vrij van praktische zorgen als mogelijk, zijn of haar “ding” kan doen of “moet” doen, want de kunstenaarsroeping kan een behoorlijk dwingend karakter hebben. Beethoven zei eens: “Es muss sein!”. Velen volgen dat pad.
Dat is ook de reden waarom wij als Vlaamse overheid – los van het wettelijke kader – nooit uitsluiten wie al dan niet kunstenaar is. En geen voorselectie maken van de steunmaatregelen die voor
kunstenaars bedoeld zijn. Dat zou niet alleen ongezond, maar ook oneerlijk en onrechtvaardig zijn. Op basis waarvan zou je immers kandidaten uitsluiten? - op grond van de mate van professionaliteit? De meeste kunstenaars moeten vaak halftijds een job uitoefenen om rond te komen én om aan hun oeuvre te kunnen werken. Een beurs helpt bij de oeuvre-ontwikkeling, creëert tijd en middelen.
- op grond van artistieke kwaliteit en relevantie? Hoe kan je dit bepalen zonder eerst het werk van de aanvrager grondig te evalueren – of te laten evalueren door een commissie van experts? Om dit goed te beoordelen, moet je de mensen eerst een dossier laten indienen waarin ze zowel hun artistieke praktijk als hun motivatie om ondersteuning aan te vragen, presenteren.
- op grond van financiële (on-)afhankelijkheid? Ten eerste is het inkomen van de kunstenaar grillig en vaak flou. En ten tweede zijn financiën niet de ideale basis om ondersteuning te verantwoorden.
Met de Vlaamse overheid willen we net focussen op inhoud en kwaliteit. Ik geef twee historische voorbeelden: Henri Rousseau & Paul Gauguin waren heel lang ‘amateurs’. Rousseau begon pas op zijn veertigste te schilderen; de critici vonden hem naïef en kinderlijk en hij moest als douanier werken om te kunnen overleven. Na zijn dood organiseerde Pablo Picasso een banket in zijn eer. Nu vind je werken van hem in het Getty Museum in Los Angeles en het Guggenheim in New York. Paul
Gauguin
was
jarenlang
makelaar
en
verkoper
van
levensverzekeringen. Hij begon pas écht te schilderen toen hij vierendertig was. Op de kunstbeurs TEFAF vroeg men onlangs voor zijn topwerk ‘Deux femmes’ 18 miljoen euro. Met andere woorden: wij zeggen dus niet wie kunstenaar is en wie niet, maar steunen, na rijp overleg en door de sterkte van het dossier te bekijken, een selectie van kunstenaars. De overheid is niet alwetend, de beoordelingscommissies zijn dat ook niet, dus men mag er geen te overhaaste conclusies uit trekken. Het uitblijven van
ondersteuning wil niet zeggen dat de kunstenaar in kwestie “geen kunstenaar is” of, nog erger, “geen kunstenaar mag zijn”.
Dit laatste is een vaak voorkomende misvatting van kunstenaars. Professionele kunstenaars zorgen immers voor voldoende diverse inkomsten. Hun kunstenaars-bestaan laten afhangen van steun door de overheid, is onvoorzichtig. Hun kunstenaar-zijn laten afhangen van wat de overheid beslist, is zonde. Als overheid hebben we niet enkel het recht, maar de plicht en de verantwoordelijkheid om de beschikbare middelen (inkomsten uit de belastingen die zes miljoen mensen betaald hebben) zorgvuldig te investeren. De verhoging van de middelen voor de ondersteuning van projecten en van kunstenaars door minister Schauvliege is dan ook geen tegemoetkoming aan het argument dat “de kunstenaar niet van lucht kan leven” – dat als motivatie voor een steunaanvraag hoe langer hoe meer de bovenhand krijgt op (de kwaliteit van) het artistieke verhaal. Het is het rechttrekken van een budgettair scheve situatie die onvermijdelijk was door de beperktheid van de middelen,
en die ertoe leidde dat positief geadviseerde aanvragen niet gehonoreerd konden worden. Bij de recente uitreiking van de Vlaamse Cultuurprijs voor Beeldende Kunst heeft minister Schauvliege nogmaals de nadruk gelegd op de onmisbaarheid van de kunstenaar. En dan gaat het zowel om de scheppende als uitvoerende kunstenaar. Zonder kunstenaars, geen kunst en dus ook geen kunstensector. Een gigantische verdoffing, verarming, verblinding voor onze samenleving zou het zijn.
Kunstenaars werken hard aan hun oeuvre, steken er veel tijd, energie, arbeid (mentaal en fysiek) en eigen middelen in. Tegelijkertijd neemt hij of zij een groot risico. Zal het publiek het vatten? Ziet de criticus de referentie? Apprecieert men de details, de complexiteit? Of net de eenvoud, en de directheid? Elk experiment, elke vernieuwing, elke evolutie draagt in zich het risico van de mislukking. Er is ook het risico dat goed werk onvoldoende wordt erkend en zijn publiek niet vindt – denk aan Van Gogh. En ja, er zijn ook de moeilijke omstandigheden waarin dit werk geleverd wordt.
Een groot deel van de (vooral uitvoerende) kunstenaars zijn in loondienst bij (gesubsidieerde) organisaties – en genieten enkele voordelen (ook al is die loondienst lang niet voor al deze kunstenaars gelijk aan een VTE). Maar er zijn ook heel wat (vooral scheppende) kunstenaars die, op periodes van opdrachtwerk na, noodgedwongen zelfstandig werken en dus het statuut van zelfstandige hebben – met een aantal daaraan verbonden nadelen. Het kunstenaarsstatuut - in feite een gelijkschakeling met het reguliere werknemersstatuut – bood voor deze groep kunstenaars geen oplossing. De kunstenaar als zelfstandige kent dezelfde voordelen, maar ook dezelfde moeilijkheden als iedere zelfstandige: grote investeringen die pas later renderen, het ontwikkelen van een kwalitatief product, het vinden van afnemers (marketing), eigen inkomsten genereren, administratieve verantwoordelijkheden, ... Dat is voor niemand eenvoudig, zelfs niet als je al ondersteund wordt via een managementbureau of galerie. En hiermee beland ik bij de organisatiestructuren rond kunstenaars en het onderzoek Creativiteit zkt. Structuur dat binnenkort
uitgebracht wordt. Ik verwijs hier bewust naar de essentie van hun aanbevelingen: sta stil bij de keuze van uw juridische vorm, niet alleen bij de start, maar ook bij belangrijke scharniermomenten van uw carrière of uw organisatie. Aarzel niet om externen in dit keuzeproces te betrekken. De evaluatie van het Kunstendecreet kan ook een aanleiding zijn om te bekijken hoe de huidige hybride kunstenpraktijken die flirten met de grens van commerciële en niet-commerciële activiteiten kunnen toegestaan
worden
in
een
vernieuwd
Kunstendecreet
/
kunstenbeleid.
Dames en heren, ik rond af. Met de Vlaamse overheid erkennen we het belang van de individuele kunstenaar. Dat tonen we onder andere in het Kunstendecreet dat diverse mogelijkheden voorziet ter ondersteuning van hun artistieke praktijk. Ik denk aan de ontwikkelingsgerichte beurs, de projectsubsidie, internationale subsidies en werkverblijven. Naast de middelen die ook gaan naar de partners van de kunstenaars (structurele en projectmatige subsidies
voor organisaties, creatie-opdrachten, opname-projecten, ...) van wie we eisen dat zij ook hun verantwoordelijkheden ten opzichte van de kunstenaars opnemen. Ik herinner u hiermee aan één van de expliciete aandachtspunten van minister Schauvliege in de aanloop van de vorige meerjarige ronde van het Kunstendecreet. Het doel van dit alles is om de creatie en presentatie van, en reflectie en duiding over kwalitatieve kunst mogelijk te maken. De nadruk ligt op de kwaliteit en relevantie van het geleverde werk, geëvalueerd door zowel het agentschap Kunsten en Erfgoed als door de beoordelende commissies die om de vier jaar worden samengesteld uit een diverse en representatieve mix van experts uit het kunstenveld zelf. En die gevalideerd worden door de minister als democratisch sluitstuk. Net daarom voert de minister ook vanaf 2013 een herschikking door in de beschikbare middelen, waarbij er binnen dezelfde pot méér geld gaat naar projecten en naar de ondersteuning van kunstenaars.
Zonder de inspanningen van de kunstenaars en de moeilijkheden die ze ervaren te minimaliseren, moeten we beklemtonen dat de middelen uit het Kunstendecreet gericht zijn op het artistieke resultaat, en niet dienen voor sociaal-economische remediëring. Wat sowieso een aartsmoeilijke taak zou zijn. De Vlaamse overheid helpt en
schept
mogelijkheden,
maar
het
is
de
uitverkoren
verantwoordelijkheid van de kunstenaars om het waar te maken.
(Ik dank u) Caroline Rombaut Namens Vlaams minister van Cultuur Joke Schauvliege