Diana Rietkerk & Priscilla Bhola Aardrijkskunde 26-01-2012 V6
1
Inhoudsopgave:
Pagina:
- Inhoudsopgave
2
- Inleiding
3
Hoofdstuk 1:
De zandduinen
4
Hoofdstuk 2:
De Harmsdobbe
10
Hoofdstuk 3:
De heide van Allardsoog
15
Hoofdstuk 4:
De toekomst
21
- Conclusie
23
-Bronnenlijst
24
- Bijlage
28
2
Inleiding ‘Het Mandeveld, daar heb ik nog nooit van gehoord.’ Dit zijn vaak de eerste reacties als je mensen vraagt naar het Mandeveld. Niemand heeft dus enig idee, dat wij dichtbij een heel bijzonder gebied leven met een grote geschiedenis. Een goed idee om dit gebied dus specifieker te bekijken en het bekend te maken bij andere mensen die geïnteresseerd zijn in de natuur of hun naaste omgeving. In dit verslag wordt het Mandeveld behandeld met behulp van een hoofdvraag en vier deelonderwerpen. Als hoofdvraag is gekozen: Waarom is het Mandeveld zo bijzonder? Deze hoofdvraag wordt beantwoord met behulp van vier deelonderwerp. Deelonderwerp 1: De zandduinen Deelonderwerp 2: De Harmsdobbe Deelonderwerp 3: De heide Deelonderwerp 4: De toekomst van het Mandeveld De deelonderwerpen zijn verdeeld over twee personen, maar ook ingelezen door beide personen voor een frisse blik op het onderwerp. Om het onderzoek juist uit te voeren is er gebruik gemaakt van: internet, boeken en personen. Aangezien het Mandeveld een klein gebied is en niet heel populair hebben we eerst algemene informatie verwerkt en dat betrokken op het Mandeveld. Het werkstuk begint dus met de behandeling van de gebieden afzonderlijk. Het werkstuk wordt afgesloten met beantwoording van de hoofdvraag en achterin zijn bijlagen te vinden.
Na het lezen van dit verslag is u niet alleen kennis bijgebracht, maar wordt u ook geprikkeld om het Mandeveld eens te bezoeken.
3
De zandduinen Wat zijn zandduinen? Om een goed beeld te geven van zandduinen, zal eerst de algemene betekenis van zandduinen bekend moeten zijn. In het woordenboek staat er een goede definitie van een duin, namelijk: een verhoging van zand of fijne losse aarde en verpulverd gesteente opgeworpen door de wind, door stromend water of door begroeiing. Wat ook nog belangrijk is om te weten, is of je te maken hebt met oude of jonge duinen. De jonge duinen zijn vooral te vinden aan de kust en Afbeelding 1.1 worden gekenmerkt door grote hoogteverschillen. Oude Bakkefeansterdûnen onder menselijke duinen liggen meer landinwaarts, deze duinen worden invloed 1 ook nooit hoger dan tien meter. Door erosie en dan met name door de wind zijn ze nog vlakker geworden dan vroeger. Het opwerpen door de wind is een belangrijk aspect als we inzoomen op het Mandeveld. Bakkeveen ligt namelijk niet aan de zee, dus in dat opzicht zou het erg onwaarschijnlijk lijken dat hier zandduinen bevinden. In het deelonderwerp: ontstaan van zandduinen wordt hier verder op ingegaan.
Waar zijn de zandduinen? De zandduinen is een onderscheidend gebied van het Mandeveld. Maar aangezien het Mandeveld op de grens ligt tussen Friesland en Drenthe, ligt het ook voor een deel op het Fries-Drents plateau. Dit is een belangrijk gegeven als we kijken naar de grondsoort. De echte naam is: Bakkefeansterdûnen. Op de bron is hiernaast is goed te zien dat de Bakkefeansterdûnen een groot deel van het Mandeveld innemen. Het is dichtbij het dorp zelf en ligt vooral aan de rand van het Mandeveld en is daarom ook goed begaanbaar. De stuifduinen nemen een groot gebied in beslag, aangezien de wind nog steeds een grote rol speelt.
1
Afbeelding 1.2 Kaart van het Mandeveld
http://www.museumkennis.nl/nnm.dossiers/museumkennis/i001165.html
4
Kenmerken en uiterlijk van het zandlandschap In Nederland hebben we verschillende zandlandschappen. Ze zijn verdeeld over het noorden, het midden en het zuiden van het land. In deze deelparagraaf wordt er alleen ingegaan op het noorden van het land. Kenmerkend aan de zandlandschappen in het noorden zijn dat ze vrij laag liggen. Ook zijn er enkele heuvels in het gebied, wat een mooi glooiend effect geeft.
Afbeelding 1.3 Glooiend landschap bij zandduinen
De verschillen tussen zandlandschappen van het noorden, het midden en het zuiden kunnen we ook terugzien aan een paar elementen die terugkomen in de noordelijke zandlandschappen. -Drumlins, dit zijn opvallend, afgeronde, lage, vaak wat langwerpige heuvels. Ze steken vaak zo’n tien meter boven het omringende landschap uit. Het waren eerst stuwwalen maar door de ijstijd zijn ze weer afgevlakt. -Keileemvlaktes, dit zijn vrij vlakke gebieden waar Keileem aan het oppervlak ligt. Dit is ook het geval bij de duinen en heel het Mandeveld. Keileem ligt vooral in Drenthe, maar dus ook op de grens tussen Drenthe en Friesland. In het noorden ligt ook keileem, maar dit is dan bedekt met jongere afzettingen. In dit stuk van Drenthe en Friesland ligt het nabij aan het oppervlak. Een typisch kenmerk aan deze keileemvlaktes zijn dat ze heel slecht water doorlaten en dat er ook veel zwerfstenen te vinden zijn. -Eskers, dit zijn zeer nauwe zandruggen van kilometers lang , gevuld door de opvulling met puin van tunneldalen onder gletsjers. Deze nauwe zandruggen zijn helemaal weggeërodeerd, dus we kunnen daarom ook niet zo goed zien of deze eskers er nu nog zijn. -Dekzandruggen, kilometerslange (of meterslange) lage ruggen van zand die deze vorm hebben door het opwaaien van de wind. Kenmerkend is dat deze dekzandruggen vaak begroeit zijn met naaldbomen. -Stuifzandgebieden, dit zijn gebieden waar geen vegetatie groeit en het zand wordt meegenomen met de wind. Het Mandeveld heeft niet zulke grote gebieden waar je alleen stuifzand ziet, aangezien het een klein gebied is. Maar ze zijn er wel.
Afbeelding 1.4 Stuifzandgebieden in het Mandeveld.
-Pingoruiïnes, dit zijn haast ronde meertjes met een hele lage wal. Ook in het Mandeveld komen we een pingoruiïne tegen: de Harmsdobbe. Verderop wordt hier meer informatie over verstrekt. Er kan dus worden vastgesteld dat het Mandeveld tot één van de zandlandschappen in Nederland
5
behoort. Wanneer zijn de zandduinen ontstaan? De zandduinen zijn er niet zomaar gekomen. Om te bekijken hoe deze zandduinen zijn ontstaan moet men ver terug naar het verleden. In de tijd van de jagers en verzamelaars en waar dus ook een ander klimaat heerste. Zoals bekend, heeft de wereld te maken met klimaatveranderingen. Op dit moment is het versterkt broeikaseffect actueel. Maar vroeger was het juist veel kouder op de wereld. We hadden verscheidene keren te maken met ijstijden. De zandduinen van het Mandeveld zijn een erfenis uit de kwartaire periode. Deze periode kunnen we weer onderverdelen in het pleistoceen en ook deze kunnen we weer verdelen.2
Afbeelding 1.5 Overzicht van het Pleistoceen in verschillende etages.
In deze tabel zijn de verschillende etages van het Pleistoceen overzichtelijk onder elkaar gezet. Het Mandeveld heeft haar natuurrijke omgeving vooral te danken aan het Midden-Pleistoceen, etage: Saalien. Het klimaat in deze ijstijd heeft namelijk de bodem beïnvloed. Dat het grensgebied Drenthe-Friesland is beïnvloedt door de ijstijd kan men ook zien in de bijlagen op kaart 1. Deze kaart geeft aan dat in het grensgebied Drenthe-Friesland in het pleistoceen ijsafzettingen en glaciofluviale afzettingen plaatsvonden. Glaciofluviale afzettingen zijn sedimenten die worden afgezet meestal bestaand uit zand of grind, maar ook silt of keien kunnen zo worden afgezet. 3 De bodem Een moeilijk doorlatend leem werd in het Saalien meegevoerd door het schuivende landijs. Dit landijs kwam van Scandinavië en schoof van noord naar zuid. Uiteindelijk werd het weer warmer en smolt deze ijslaag weg. Wat er toen overbleef was een zogenaamd grondmorene. De illustratie4 op de volgende pagina laat zien hoe dit in zijn werk gaat: Het ijs trekt zich terug, de stuwwallen die gevormd zijn blijven en worden ronder, door het ijs zijn er 2 3
http://www.natuurinformatie.nl/ndb.mcp/natuurdatabase.nl/i000385.html
http://books.google.nl/books?id=tpBxM6OSvKUC&pg=PA134&lpg=PA134&dq=glaciofluviale&source=bl&ots=X SJF1TpcBS&sig=qRhyCEm9AkGNqfEv--aF6_VoaQM&hl=nl&sa=X&ei=Ql4gT6jRD46DwaFx4jEBA&ved=0CDgQ6AEwAw#v=onepage&q=glaciofluviale&f=false 4 http://www.geologievannederland.nl/landschap/landschapsvormen/grondmorene
6
gestuwde lagen aarde ontstaan die de basis vormen voor de stuwallen, door de stuwwal en een mengeling van het ijs ontstaat een spoelzandwaaier, het puin wordt mee terugvervoer door het ijs, waar ook nog een laagje smeltwater ontstaat en als het ijs weg is, is te zien dat er grondmorene is ontstaan. In dit plaatje is dus goed te zien dat grondmorenes bestaan uit keileem, een ongesorteerd mengsel van klei, leem, zand en grotere keien.
Afbeelding1.6 Vorming van grondmorene
Deze grondmorene komt niet overal in Nederland voor. Het is maar een speciaal gebied waarin het is afgezet. Vooral in Drenthe en Friesland is er veel keileem te vinden. In de geografie is er een speciale benaming voor van dit gebied tussen Friesland en Drenthe, namelijk het Fries-Drents plateau. Het ligt dankzij de grondmorene nog steeds hoger dan de andere delen rondom het gebied. Bij bijlagen kaart 2 ziet men ook dat rondom het Mandeveld gebied, grens tussen Drenthe en Friesland, in het pleistoceen in de legenda staat: fijn zand op zwavel of klei(dekzand op klei overwegen keileem) Hoe het ijs verder ging De gletsjers volgen de al bestaande beekdalen, die opvallen door hun grote breedte en geringe hoogteverschillen, en maakten er nog bredere gletsjerdalen van. Door de opwarming van het klimaat, zorgde het smeltwater voor horizontale erosie. Maar deze bredere beekdalen werden niet leger, er werd juist sediment afgezet door de riviertjes stroomopwaarts. Het sediment bestond uit
7
zand en keileem van het grondmorene. De laatste ijstijd In de laatste ijstijd had Nederland niet meer te maken met gletsjers. Maar toch hadden de gletsjers uit Scandinavië, die Nederland niet bereikten, grote invloed op het klimaat en het uiterlijk van het landschap. Door de gletsjers heerste hier een koud toendraklimaat. Dit klimaat is erg koud en vaak in de zomer is de temperatuur enkele graden boven nul. Doordat de temperatuur in de zomer te laag is en het groeiseizoen erg kort, verdween alle vegetatie. Er waren nu kale zandgronden over. De krachtige winden speelden met het zand, vooral de (noord) westelijke winden bliezen veel zand uit de drooggevallen Noordzee onze kant op. Op deze manier werd het dekzand als een laag over de keileem afgezet. Deze afzettingen konden wel vanaf een halve meter tot enkele meters hoog worden. Dit dekzand is door de jaren heen omgevormd tot podzolgronden. Podzolgrond is een grond met een inspoelingslaag, waarbij ingespoeld organisch materiaal, aluminium en soms ijzer uit de humushoudende bovenlaag is gespoeld. Deze podzolgronden zijn ontstaan doordat de temperatuur steeg en ook de plantengroei terugkeerde. In de heidevelden en bossen zorgde dit voor verzuring van de bodem en het uitspoelen van organisch materiaal zoals humus naar diepere bodemlagen. Deze verzuring van de bodem werd veroorzaakt doordat er te weinig kalk, mineralen, humus en aluminium- en ijzeroxiden in de bodem zaten om verzuurde stoffen te neutraliseren5. Er waren te veel andere zuren en er was niet genoeg reserve. Hierdoor verzuurde de bodem. De laag waarin het uitgespoelde materiaal zich ophoopte (de uitspoelingslaag) is meestal asgrijs. Dat is de reden voor de naam podzol, in het Russisch as. Deze podzolgronden zijn typerend voor zandruggen. 6 In de bijlagen op kaart 3 is ook een kaart te zien waar op staat dat het gebied van het Mandeveld bestaat uit podzolgronden en eerdgronden en een deel podzolgronden en veengronden.
Afbeelding 1.7 Op deze afbeelding is de bodemprofiel te zien van podzolgrond.
5
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/luchtkwaliteit/belangrijkste-luchtvervuiling/verzuring-envermesting 6 http://www.historischekringdebilt.nl/Bodemonderzoek/bodemkunde/regionale.html
8
Functie door de jaren heen Het Mandeveld heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in de Zuidoosthoek van Friesland. Het Mandeveld heeft altijd tussen de onbegaanbare hoge veenmoerassen gelegen. Het was één van de weinige verbindingen tussen Drenthe en het westen. Mensen gingen dan ook eerder in dit gebied wonen. In de prehistorie 15000 jaar geleden, leefden hier al de jagers. Ze maakten ook dankbaar gebruik van de dobben en vennen, waardoor ze eten konden vinden. Ongeveer 10000 jaar later zaaiden de eerste boeren hun akkers hier. En zelfs in de middeleeuwen werd er in dit gebied gevochten. Rond de 18e en 19e eeuw werd het Mandeveld meer gebruikt voor de dagjes uit. De kinderen hadden een heerlijke grote zandbak en vader en moeder konden rustig rondwandelen in de natuur. Op dit moment staat het Mandeveld nog steeds bekend als recreatieplek, maar er zijn wel delen voor recreanten afgesloten, aangezien men ook de natuur wil opbouwen. Afbeelding 1.8 Kinderen spelend in het zand.
Er kan dus gezegd worden dat de zandduinen een hele geschiedenis achter de rug hebben. Toch is men bang dat het zandgebied zal inkrimpen, dankzij de erosie mede door dagjesmensen, maar ook door de begrazing van schapen. Op de foto.. is goed te zien dat het zand vroeger veel hoger heeft gelegen dan nu. Door de angst om dit gebied te verliezen, zijn het Fryske Gea en het Staatsbosbeheer bezig om de natuur een handje te helpen en ook dagjesmensen op een afstand te houden.
Afbeelding 1.9 Erosie in het Mandeveld. Zand is weggewaaaid door de wind.
9
Harmsdobbe De Harmsdobbe in het Mandeveld is ook een pingo – ruïne uit de laatste ijstijd. In de dobbe komt de in Friesland zeldzame Slangewortel voor. Langs het matig voedselarme water van de dobbe groeien verder soorten als Waterdrieblad, Wateraardbei en Veenpluis. Snavelzegge vormt er een zeer brede rand. Opmerkelijk is de aanwezigheid van de Grote veenbes of cranberry. In het water leven de larven van verschillende libellen, waaronder die van de Steenrode en de Bloedrode heidelibel. In de dobbe broedt ook de Afbeelding 2.1 Dodaars. Op een voormalige ijsbaan, vlakbij de HarmsDe Harmsdobbe dobbe, komen zeldzame vegetatietypen van kleine pionierplanten voor. Waterpostelein en Oeverkruid groeien daar op de droog vallende grond, terwijl op de zandige kantjes Grondster voorkomt.
IJstijd in Nederland In de laatste ijstijd, de Weichselien (vroeger de Würm genoemd) , die van 115.000 tot 10.000 jaar lag de rand van het landijs in Denemarken. Men heeft lang gedacht dat er geologisch gezien in deze periode in Nederland weinig is gebeurd. Maar er blijkt dat er zich een schat aan vormen en afzettingen in Nederland bevinden. Op kaart 1 is te zien dat er inderdaad ijsafzettingen werden afgezet. De ondergrond was tot een diepte van enkele tientallen meters permanent bevroren en er groeiden bijna geen planten. De dikte van de permaforst kon hier oplopen tot honderden meters. Door de constante wisseling van temperatuur en vocht treden er in deze opdooilaag veel volumeveranderingen op. Er ontstonden hierdoor spanningen. Dit leidde tot verkneding en verfrommeling van de gelaagdheid (cryoturbatie). Ook kan op hellingen ontdooide grond naar beneden glijden (solifluctie) en kunnen krimpscheuren, scheuren die zijn ontstaan door het krimpen van het materiaal, ontstaan die weer opgevuld worden met ijs (ijswinggen). Al deze verschijnselen vinden we in Nederland als fossiele vorm terug in afzettingen uit het Weichselien. Niet alleen in de bodem, maak ook aan het oppervlak komen restanten voor die direct verband houden met de permaforst uit de laatste ijstijd. De meest aansprekende vormen zijn pingoruïnes: de resten van ijsheuvels of pingo’s
10
Wat is een pingo? Pingo betekent in het eskimotaal (Inuit) ‘heuvel die groeit.’ Een pingo is een heuvel die ontstaan is doordat een ondergrondse ijslens de bodem heeft opgedrukt. Zo'n heuvel kan wel zestig meter hoog worden en een diameter hebben van driehonderd meter. Als het ijs smelt ontstaat een pingoruïne, die de vorm van een krater heeft. In de laatste IJstijd, het Weichselien, kwamen dit soort heuvels ook in Nederland voor. Het Weichselien duurde van 115.000 tot 10.000 jaar voor heden. Pingo's kwamen in Nederland voor vanaf 13.000 jaar geleden, dus in de laatste fase van de ijstijd, toen het extreem koud was in ons land. Pingoruïnes vinden we voornamelijk terug in het noorden en oosten van ons land.
Afbeelding 2.2 Een pingo uit het Weichselien.
Er zijn twee typen pingo’s: -Open systeem pingo: deze komen voor op flauwe hellingen, in dalen en in gebieden met discontinue permafrost, waar het ene deel van de grond wel bevroren is, en het andere deel niet. De ijskern groeit, doordat water onder artesische druk staat, en naar de ijskern toestroomt, bijvoorbeeld door scheuren in de permaforst. Deze type pingo’s komen veel voor in Oost - Groenland. -Gesloten systeem pingo’s. Deze komen voor in vlakke gebieden met meren. De ijskern groeit, doordat poriënwater wordt uitgedreven bij het oprukken van het front van de permaforst. Wanneer, bijvoorbeeld onder een meer, een hoeveelheid onbevroren water is overgebleven, zal het bevriezen van dit overgebleven water leiden tot uitzetting naar boven. Pingo’s van dit type komen veel voor in de Mackenzie delta (Noord-Canada). Zo hoort de Harmsdobbe in het mandeveld ook tot dit type. Wat is een pingoruïne? Niet alleen in de bodem, maar ook aan het oppervlak komen restanten voor die direct verband houden met de permafrost uit de laatste ijstijd. Pingoruïnes zijn de overblijfselen van een pingo als het ijs in de ondergrond smelt. Er ontstaat dan een ringvormige krater die wordt opgevuld met smeltwater. Dit meertje kan vervolgens in een warmere tijd weer opgevuld worden met organisch materiaal als gevolg van plantengroei. Door de tijd heen vormt zich uit dit organisch materiaal veen. Later is dat veen er door de mens uit gehaald om te gebruiken als brandstof. Hierdoor werd de vorm van de pingo's weer zichtbaar als ronde meertjes in het landschap. 7 Waar ligt de Harmsdobbe? Als we naar het kaartje hiernaast kijken is te zien dat de Harmsdobbe ten oosten van de Bakkefeansterdûnen ligt (vanaf het begin van de wandelroute gezien). Naast de Harmsdobbe bevind zich nog een andere dobbe in dit gebied, namelijk de Pûpedobbe. Echter richten wij ons op de Harmsdobbe. 7
Afbeelding 2.3 Kaart van het Mandeveld
ttp://www.geologievannederland.nl/landschap/landschapsvormen/pingoruine
11
Hoe is een pingoruïne ontstaan? Tijdens de laatste ijstijd was het zo koud dat de bovenste laag van de ondergrond permanent bevroren was (permafrost). De bodem was tenminste twintig meter en plaatselijk tot wel vijftig meter diep bevroren. Onder deze bevroren bodem bevond zich grondwater dat vanwege de grote diepte sterk onder druk stond. Op plaatsen waar zich scheuren in de permafrost bevonden welde het grondwater daarom omhoog. Zodra het in de zone met permafrost kwam bevroor het. Hierdoor ontstond een ondergrondse ijslens, die door de aanvoer van nieuw grondwater bleef groeien. De grond boven de ijslens werd steeds verder omhooggeduwd. Er ontstond een heuvel die tientallen meters hoog kon worden. Door de aanhoudende groei van de ijsheuvel ontstonden er op een gegeven moment scheuren in de grond bovenop de ijslens. Zonlicht kon nu op het ijs schijnen, waardoor dit langzaam ging smelten. Ook de bedekkende grondlaag ontdooide. Geholpen door het smeltwater dat van de pingo afstroomde gleden stukken grond naar beneden, die zich aan de voet van de heuvel ophoopten. Zo vormde zich aan de onderkant een ringvormige aarden wal, de zogenaamde randwal. Toen al het ijs gesmolten was bleef er een ringvormige krater over die zich vulde met smeltwater: een pingoruïne. Vanaf het begin van het Holoceen nam de temperatuur sterk toe. In het pingomeertje gingen planten groeien. Afgestorven planten verrotten niet maar stapelden zich op tot veen. Geleidelijk raakte de pingoruïne opgevuld met veen. In het landschap waren nu alleen nog de ringvormige aarden wallen herkenbaar. Uit koolstofdateringen van plantaardig materiaal uit de onderste veenlagen is gebleken dat de pingoruïnes zijn gevormd rond de 12.000-11.000 jaar geleden. In de 19e en 20e eeuw werden de pingoruïnes uitgeveend. Na het uitvenen vulde de pingoruïne zich met regenwater, waardoor de ronde pingomeertjes weer herkenbaar werden in het landschap.8
Hoe ontwikkelde een pingo zich tot pingoruïnes? Wanneer de ijskern groeit en de heuvel hoger wordt treed op de hellingen afspoeling en gelifluktie , het afglijden van de modderige, ontdooide bovengrond naar een bevroren ondergrond, op. Hierdoor wordt een randwal gevormd. Op den duur komt de ijskern bloot te liggen. Onder invloed van de zonnestraling kan deze vervolgens afsmelten, waardoor uiteindelijk een pingoruïne ontstaat ( een meertje met een randwal ) ontstaat. 9 8 9
Afbeelding 2.4 Een weergave over het ontstaan van een pingo ruïne uit een pingo.
http://www.geologievannederland.nl/landschap/landschapsvormen/pingoruine Google books; H.J.A Berendsen; De vorming van het land: inleiding in de geologie en de geomorfologie; 2004;
Van Gorcum & Comp BV
12
Wat zijn de kenmerken? Veel mensen hebben waarschijnlijk geen idee over wat nou een pingo is. Pingo’s of dobben komen in zandgebieden voor. Zo is de Harmsdobbe in het Mandeveld een element van het zandgebied. Pingo’s zijn kleine meertjes die omgeven zijn door een zandige randwal. Het zijn ronde depressies die een diepte van 10m kunnen bereiken. Ideaal voor pingovorming zijn plaatsen waar de permafrost niet helemaal gesloten is en kwelwater door gaten in de permafrost kan komen. Zo vormen zich heuvels die in de toendragebieden wel zestig meter meter hoog kunnen worden. Vaak vormt zich een meertje in de depressie, waarin fijn, organisch materiaal als slib bezinkt en veengroei kan optreden.
Waarom speelde veen een rol bij pingoruines? Aan het einde van het Weichselien werd het warmer en vulden, door stagnatie van water, veel meertjes zich geleidelijk met fijn organisch materiaal (gyttja) en later ook met veen. Deze veenlagen zijn een waardevolle bron van informatie voor onderzoek naar de historische vegetatie in het gebied. In sommige pingoruïnes bleef continu het regenwater staan. Met het verbeteren van het klimaat smolt de ijskap en steeg de zeespiegel, het grondwater- niveau en het neerslagoverschot langzaamaan. Het verder stijgen van de zeespiegel zorgde in de beekdalen ervoor dat het water niet meer weg kon komen. Dit zorgde ervoor dat de veengroei op gang kon komen. Vanaf het Subboreaal heersten gunstige omstandigheden voor de uitbreiding van (hoog)veen. Dit veen, dat voor een groot deel bestaat uit veenmos en ook wel veenmosveen genoemd wordt, groeide op basis van regenwater. Het hoogveen begon waarschijnlijk te groeien bovenop het (laag)veen in laagtes, zoals pingoruïnes. In de bijlagen op kaart 4 en 5 zijn de vindplaatsen te zien van veen in Nederland. Het is zeer waarschijnlijk dat de veengroei de bewoning in het gebied belemmerde. Alleen de hoger gelegen dekzandkoppen waren waarschijnlijk nog lange tijd goed bewoonbaar. Pas in de Volle Middeleeuwen kwam daar verandering in. Vermoedelijk trokken in de late 10de eeuw of de eerste helft van de 11de eeuw de eerste bewoners stroom opwaarts om veengronden te gaan ontginnen. In de 18de eeuw is op verschillende kaarten te zien dat men zich richtte op de vervening van pingoruïnes. Het hoogveen in de omgeving van Bakkeveen was toen al grotendeels vergraven. De grootschalige vervening werd voortgezet in de venen ten noorden van de Haule. Hier ontstond het veenkoloniale dorp Haulerwijk. In Bakkeveen richtte men zich op de voorraden veen uit de pingoruïnes in het Mandeveld en het Voorwerkersveld.
e
Afbeelding 2.5 18 eeuw, diverse wijken gegraven met als doel het winnen van veen uit pingo ruines.
13
De grootschalige verveningen zorgden ervoor dat het nog aanwezige hoogveen in rap tempo verdween. Wat restte waren grootschalige, uitgestrekte en kale heidevelden met talrijke uitgeveende pingoruïnes. Doordat de mens in de loop der eeuwen de veen kern heeft verwijderd ontstonden opnieuw meertjes die door de mens dobben worden genoemd. Hoewel de veenopvulling van vrijwel alle pingoruïnes in de omgeving van Bakkeveen door verveningsactiviteiten is verdwenen, en sommige pingoruïnes bij ontginningsactiviteiten geheel zijn opgeruimd, liggen in het gebied nog diverse pingo’s met een (gedeeltelijk) gave structuur, zoals de Pûpedobbe. 10
Wat waren de functies van pingoruïnes? Het eerste teken van menselijke bewoning dateert uit het Eemien, de warmere periode tussen de ijstijden van het Saalien en Weichselien. Een amateur-archeoloog vond in het dal een vuistbijl. Pas vanaf het einde van het Weichselien liet de mens weer sporen achter in het gebied. Jagers en verzamelaars hadden in de prehistorie een sterke voorkeur voor de randwallen van de pingoruïnes. De randwallen lagen als verhogingen in het landschap. Hier richtten zij hun kampen op. De aanwezigheid van drinkwater, vis en vogels zal hierbij een belangrijke rol hebben gespeeld. In de bijlagen op kaart 6 is ook te zien waar late Brons-Tijd vindingen zijn gevonden. Deze kaart laat goed zien dat op de grens Drenthe-Friesland veel vindplaatsen zijn. Dit betekent dat er veel nomaden in die tijd in dit gebied woonden. De rendierjagers, eveneens de jagers en voedselverzamelaars uit het Mesolithicum hadden een duidelijke voorkeur voor dekzandruggen. Ook hadden ze de voorkeur om hun kampen in de nabijheid van water op te richten. Naast beekdalen waren ook vele dobben ( pingo –ruines) waar de jagers zich vestigden. Later werd de pingoruïne ook als zwembad gebruikt. Doordat er voor 1958 nog geen zwembad aanwezig was in Bakkeveen werd er volop gebruik gemaakt van de Harmsdobbe als zwembad. Zo konden de mensen in deze uitgeveende plas toch zwemmen. Niet alleen voor mensen waren pingoruïnes belangrijk, ook voor allerlei dieren hadden de pingoruïnes een functie. Een pingoruïne is een soort oase in het veld met veel planten en dieren. De vochtige zone in het droge zandgebied trekt vogels en zoogdieren aan, die op zo’n rustige plek graag even komen drinken. Het water van de Harmsdobbe is voedselarm, we vinden hier dan veel kikkers, salamanders en libellen. Ook reeën vinden hier een drinkplaats. Langs de oever staan lisdodde, moeraswederik en zompzegge. Maar ook de waterranonkel wil er groeien. 11
10
http://www.rug.nl/let/onderzoek/onderzoekcentra/Landschapsgeschiedenis/Koningsdiep_rapport_compleet_ klein.pdf 11 https://docs.google.com/viewer?a=v&q=cache:g1m460zOyTwJ:www.belvedere.nu
14
De heide van Allardsoog Wat is heide? Heide is een plant die kan groeien op plekken die voedselarm zijn. Doordat het zo weinig voedsel nodig heeft, kon het zich uitbreiden over de zandvlakten van Nederland. Vandaar ook in het Mandeveld. Toch zijn er ook nog verschillen tussen heide. Er bestaat namelijk natuurlijk heide, maar ook heide die is aangeplant. Op de eerste plaats kan heide ontstaan onder natuurlijke omstandigheden. Natuurlijke heide vinden we in het gebergte boven de boomgrens en vlak aan zee. In ons land komt dit type heide voor langs de kust op de kalkarme duinen. Vooral op noordhellingen en vlakke delen in de duingebieden komt deze begroeiing voor. Daarnaast is er nog heide die kan ontstaan door menselijke invloed. Dan hebben we het niet over het aanplanten van heide, maar door intensief gebruik van de bodem bijvoorbeeld. Om deze heidevelden te behouden is er continue menselijk handelen nodig. Het lijkt toch onmogelijk dat hier planten kunnen leven op zo’n grond, maar voor heide is dat mogelijk door een speciale schimmel. Die schimmel maakt stikstof vrij die de heide nodig heeft en omgekeerd geeft de heide voedingsstoffen aan deze schimmel terug. Zo zorgt heide ervoor dat de zandgrond wordt verrijkt met voedingsstoffen, waardoor ook andere planten hier kunnen leven.
Waar is de heide? Ook de heide is een apart onderdeel van het Mandeveld. Ook tussen de zandduinen is er veel heide te zien, maar 8 kilometer verderop is een gebied met alleen maar heide, wat het Allardsoog genoemd wordt. Op het figuur hiernaast is te zien dat dit gebied zich helemaal achteraan bevind, maar het gebied heeft een eigen ingang. Dus mensen die alleen voor de heide komen, kunnen ook hun auto bij deze ingang neerzetten. Afbeelding 3.1 Plattegrond van het Mandeveld, met rechts bovenin de heide van Allardsoog.
15
Wat zijn de kenmerken van heide? Iedereen heeft wel een beeld bij heide. Vaak denken mensen dat het maar dorre plantjes zijn, maar dit is niet waar. Heide ziet er wel kaler uit, omdat het gebied gedomineerd wordt door lage struikgewassen. Het lijkt wel een beetje op de steppe. De bekendste heidesoorten zijn de struikheide, dopheide, kraaiheide en de bosbes. In het Mandeveld komt vooral de struikheide voor. Dit is heide dat rond augustus bloeit. De dophei komt niet voor op het Mandeveld, want deze heide bloeit vooral in natte omgevingen. De struikheide, daarentegen groeit op drogere heidevlakten. Een typisch kenmerk van heide is natuurlijk de samenwerking met de schimmel, zoals hier boven te lezen was. Het zou nu logisch zijn om te denken dat het best raar is, dat heide dan op een voedselarm gebied leeft, als het zoveel hulp krijgt van deze schimmel. De schimmel is niet sterk genoeg om de voedselarme grond, te verrijken. Hierdoor heeft heide altijd kleine en smalle bladeren, maar die blijven wel een paar jaar aan de plant vastzitten. Verder is er nog een specifiek kenmerk om te onderzoeken of men te maken heeft met heide. Allereerst komt heide vanzelf op als open plekken vallen in landschap. Hierdoor wordt heide ook wel een pionierplant genoemd: heide is net een pionier, het neemt zo snel mogelijk het landschap in, als ze daar kans toeziet. De dode plantenresten van de heide zullen de bodem verrijken met meer voedingsstoffen. De algemene regel is: hoe meer humus in de bodem, hoe vruchtbaarder de bodem wordt. Aangezien in Nederland het groeiseizoen goed is en er genoeg regen valt, kunnen er weer bomen groeien. Het eindproduct van heide is dus bos.
Afbeelding 3.2 Bloeiende heide op het Mandeveld.
16
Het ontstaan van heide Zoals al is beschreven in het hoofdstuk van de zandduinen, waren er in Nederland verscheidene ijstijden. Ook nu speelt de Laatste IJstijd weer een belangrijke rol. Toen het 12000 jaar geleden extreem koud werd in Nederland, waaiden er gure poolwinden vanaf het noorden. De Noordzee lag toen droog en dus namen die winden allemaal zand mee naar Nederland. Dit zand werd als een soort deken over de grond gelegd, het al bekende dekzand. Dit dekzand werd omgevormd tot podzolgrond. Podzolgrond is dus helemaal niet vruchtbaar, aangezien de humushoudende bovenlaag helemaal naar beneden spoelt. De bodem was dus voedselarm en verzuurde helemaal. Dit is ook te zien in de bijlagen op kaart 7, dat de grond rondom het Mandeveld extreem voedselarm is. Toch lukte het een klein plantje wel te groeien en zich verder uit te breiden; de heide. Door samenwerking met de schimmel breidde de heide zich uit, maar zorgde de heide er voor dat de rest van de bodem vruchtbaarder werd. Er ontstonden nu ook andere planten en bomen. Als eerste volgden de dennen- en berkenbomen de heide op, maar later kwamen er ook dichtbegroeide loofbossen. Eigenlijk maakte de natuur nog meer natuur, maar de natuur bedreigde ook de heide. Doordat er zoveel bomen naast elkaar groeiden, werd de plaats voor heide steeds kleiner. Immers de bladeren die als een dak boven de heide hingen zorgden ervoor dat de heide slecht kon groeien en dat het stuifmeel niet meer kon worden verspreid. De meeste soorten van heide hebben het overleefd, omdat ze groeiden op open plekken in het bos. Dat is hun redding geweest.
Afbeelding 3.3 Heide waarvan de bodem zuur wordt gehouden door water.
Culturele geschiedenis van de heide Maar de geschiedenis van de heide is hier niet mee afgelopen. Wat toch ook wel kenmerkend is aan de heide, is dat het de geschiedenis van de beschaving van de mens volgt. Van de tijd van jagers en verzamelaars ging men naar de tijd van de akkerbouw en veeteelt. Deze tijd heeft geholpen de heide te gaan kweken. In de Romeinse tijd ontstonden er veel permanente akkercomplexen. Deze complexen zijn later opgegaan in essen. Essen zijn hoger gelegen grond rondom dorpen. Deze stukken grond werden gemaakt door bos te vernietigen met als doel de aanleg van cultuurgronden, het voorzien in de houtbehoefte en het creëren van weidegronden voor schapen in verband met de mestbehoefte. Zo ontstonden er dus grote stukken grond met heide. Deze heide was erg belangrijk voor de akkerbouw . 12Dat zat namelijk zo: 12
http://www.geoclopedie.nl/Rest/cultuurhistorisch/culthist-essenlandschap.htm
17
Afbeelding 3.4 Proces van heide voor de landbouw.
De heide zorgde voor extra voedingsstoffen die nodig waren om de akkers te bemesten. Doordat de bevolking groeide was er ook behoefte aan meer eten en dus akkers om het voedsel op te verbouwen. Meer akkers betekende meer vruchtbare grond nodig hebben. Dus was er heidegrond nodig en dit deden ze door het laten grazen van schapen en door plaggen van de heidevelden, hierdoor werd de bovenste humuslaag weggestoken, waardoor de bodem voedselarm blijft en zuur. Om die reden was het houden van schapen in die tijd nog populair. De schapen hielpen de heide om gras en andere planten weg te ‘eten’ en zo ruimte te maken voor de heide, maar de schapen gaven ook mest, wat erg belangrijk was voor de akkerbouw. Door dit intensieve gebruik kon de heidebegroeiing zich niet meer herstellen. Het is waar dat de heide op voedselarme grond leeft, maar de draagkracht van de grond weer steeds geringer. Rond 1850 was de heide er zo slecht aan toe dat grote delen van deze grond veranderden in stuifzandgronden, wat weer een bedreiging vormde voor de essen. Uiteindelijk kwam de uitvinding van kunstmest en stadscompost werd de behoefte aan dieren mest kleiner en dus de behoefte aan heidevelden ook. Het heidelandschap had zijn belangrijkste functie verloren en mensen zagen het nut niet in om deze gronden te behouden terwijl ze ook konden gebruiken voor schaalvergroting of andere cultuurgebieden. Steeds meer heidegronden werden dus ontgonnen. Vanaf 1920 zag de natuurbescherming in dat het te snel ging en vonden ze dat de heide moest worden behouden. Daarom vindt er nu nog steeds actief behoud van heide plaats: om dit mooie culturele erfgoed met zijn flora en fauna te laten verspreiden.
18
Wat is de toekomst van de heide? Zoals al eerder werd beschreven is de heide niet aangeplant of ingezaaid, maar het is het resultaat van eeuwenlange begrazing van schapen. Als men de heide dus aan haar lot overlaat, dan verandert heide in bos en zien we niks meer van dit mooie natuurtafereel. Om de heide in stand te houden en de toekomst van de heide te kunnen garanderen zijn er twee soorten beheer nodig: het uitwendig beheer en inwendig beheer. Uitwendig beheer Het uitwendig beheer houdt zich bezig met waterhuishouding, recreatie en het voorkomen van verzuring, vermesting en verdroging. -Bekalken: Door de grond te bekalken zorgt men ervoor dat de bodem weer wat zuurder wordt. -Verhoging van de waterstand: Ook door het verhogen van de waterstand wordt de bodem zuurder. Deze maatregelen hebben indirect invloed op de biologische kwaliteit van het gebied. Uitwendig beheer Bij uitwendig beheer gaat het over maatregelen die rechtstreeks flora en fauna beïnvloeden. Een paar maatregelen hiervoor zijn: MAATREGEL Plaggen
Branden
Maaien
Begrazen
BETEKENIS Dit doet men om de bovenste voedselrijke laag van de bodem te verwijderen. Hierdoor ontstaat voedsel arme grond, waar de heide veel beter op kan leven. Sommige mensen zien het als een drastische maatregel, maar andere mensen zoals bodemkundige Pim Jungerius is het een vorm van abrupte bodemerosie en zorgt het voor verstoring van het bodemecosysteem. 13 Als het wordt gedaan, wordt het nu door machines gedaan, maar het is erg kostbaar. Deze maatregel wordt niet vaak gedaan. Het is de bedoeling dat men de heidegrond ‘opbrand’ omdat over het algemeen branden van grond leidt tot verarming van de bodem. Deze maatregel wordt echter alleen in nood situaties toegepast. 14 Zo simpel als het klinkt, is het ook. Gewoon het gras er af maaien, maar deze maatregel werkt niet snel. Door de schapen te laten grazen probeert men het gras terug te dringen, zodat de heide meer ruimte heeft. Maar deze maatregel werkt pas op langer termijn.
Afbeelding 3.5 Tabel met maatregelen voor het behouden van heide
13 14
http://www.natuurinformatie.nl/ecomare.devleet/natuurdatabase.nl/i001170.html http://edepot.wur.nl/8479
19
Vaak worden maaien en begrazen samen gebruikt, omdat anders het gemaaide gras snel terug komt. Het Mandeveld laat de schapen van april tot augustus vrij rondlopen. Het plaggen en begrazen zorgt voor het beste resultaat.
De functie van heide (In het algemeen) Tot nu toe is er alleen gesproken over de functie van heide in het landbouw proces, maar heide was ook nuttig voor andere dingen. De heide werd vroeger gemaaid of geplukt om bezems en boenders te maken. Goedkoop en handig voor in het huis. In de jaren van een slechte hooioogst werd de jonge heide gebruikt als veevoer. In die tijd had men dus niet Afbeelding 3.6 veel opbrengst en dus was de heide een goed idee om Schapen die de heide van het Mandeveld begrazen goedkoop aan voer te komen. Een andere functie van de heide was en is dat het heel geschikt is om bijen te houden. Bijen houden was vroeger heel erg populair vooral voor de honing. Functie van heide(Mandeveld) Op het Mandeveld werd de heide vroeger nog meer gebruikt. Het was namelijk de enige mogelijkheid om van Bakkeveen naar Drenthe te gaan. Door het vele lopen is er een pad geërodeerd. Dit pad wordt ook wel het studentenfietspad genoemd. Op dit moment is de heide nog erg belangrijk om het zand vast te houden van de Bakkefeanster dûnen. De functie van heide is door de jaren heen verandert, maar ook nu heeft het zijn functie nog niet verloren. Bovendien heeft de heide er een functie bij gekregen, namelijk die van recreatie.
20
De toekomst Het Mandeveld wordt beheerd door It Fryske Gea en door Staatsbosbeheer. Het Staatsbosbeheer staat ervoor dat de mens onderdeel is van natuur en landschap. Ze hebben een duidelijke visie op duurzaam natuurbeheer dat uitgaat van de optimale situatie per gebied waarmee we ruimte geven aan wat er al is. Ze maken zich hard voor het duurzaam ontwikkelen van het Nederlandse natuur- en cultuurlandschap en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Zo richt staatsbosbeheer zich op het realiseren en in stand houden van een zo groot mogelijke verscheidenheid aan Nederlandse landschappen en ecosystemen. It Fryske Gea is de provinciale vereniging voor natuurbescherming in Fryslân. Zij heeft als doel bescherming, behoud en ontwikkeling van natuur, landschap en cultureel erfgoed in Fryslân. Het Mandeveld is door de mens zoveel mogelijk met rust gelaten. Toch heeft de mens wel een aantal aanpassingen gedaan. Er zijn verschillende routes te volgen via bruine, rode, groene en paarse paaltjes. Er zijn wandel -en fietspaden te vinden. In het gebied zijn ook o.a. bankjes te vinden en trappen zodat men makkelijker op het heuvelachtige gebied kan lopen. Ook zijn er allerlei borden geplaatst. Zo zijn er allerlei maatregelen genomen om de mensen die het gebied Afbeelding 4.1 komen bezoeken een plezier te doen. Op de foto hiernaast kunnen we klimtoren in het mandeveld. zien dat naast de bovenstaande genomen maatregelen er ook een soort toren is gemaakt. Mensen die naar boven klimmen kunnen zo naar heel het gebied kijken.
In 1999 een nota uitgebracht door de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Verkeer en Waterstaat, het zogenaamde Belvedere-beleid. Hierin wordt ernaar gestreefd om cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium mee te laten wegen in de ruimtelijke planvorming en waar mogelijk ook als inspiratiebron te gebruiken bij planvorming, inrichting en beheer. Doel is daarbij ‘behoud door ontwikkeling’, dat wil zeggen het ontwikkelen van gebieden met behoud van de meest waardevolle cultuurhistorische kenmerken en relicten. Inmiddels is in vele honderden projecten ruime ervaring opgedaan met deze manier van werken. Op kaart 8 is goed te zien dat het gebied bos duinen en heide heel erg klein is en dat het veel bescherming nodig heeft.
Afbeelding 4.2 schematische weergave van het Belvedere-beleid
21
Wij hebben het in ons verslag gehad over de zandduinen, de Harmsdobbe en de heide. Hoe ziet de toekomst er van deze drie gebieden eruit? De heide; zoals al eerder verteld is door de eeuwenlange begrazing van schapen de heide ontstaan. Men moet de heide niet aan haar lot overlaten. Er zijn twee soorten beheer nodig, namelijk het uitwendig beheer en inwendig beheer. Men zou zich o.a. met de waterhuishouding moeten bezig houden en het gebied regelmatig moeten laten plaggen of maaien. De zandduinen; door de erosie en natuurlijk de wind lijkt het erop dat de kans groot is dat de zandduinen kleiner zullen worden. Dit betekent dus dat er wel meer behoud voor speciaal de zandduinen nodig is, willen ze het gebied zo houden. De mogelijkheid bestaat dat de zandduinen in de toekomst er zonder ingrijpen niet meer zullen zijn. De Harmsdobbe; men zal de Harmsdobbe moeten blijven onderhouden vanwege dit een natuurlijke drinkplaats is voor dieren. Doordat zich in het water de zeldzame Slangewortel bevind en libellen en larven in dit gebied leven is het van groot belang het water te blijven controleren en te voorkomen dat, bijvoorbeeld de bezoekers, geen afval in het water gooien waardoor het water voor de dieren toegankelijk blijft. In de toekomst wil men ook andere plekken in het Mandeveld uitbreiden met omliggende landbouwgronden, daardoor ontstaan er extra mogelijkheden. Door de natuur een handje te helpen ontstaan er kansen voor plant en dier. Het koningsdiep, met Bakkeveen als brongebied, zal een metamorfose ondergaan. De nu nog kaarsrechte sloot krijgt de komende jaren weer zoveel mogelijk zijn oude kronkelende karakter. Ook is het daarbij van belang de Afbeelding 4.3 Weiland wordt teruggebracht in oude staat. rijk geschiedenis van het gebied te laten doorklinken in het nieuwe toekomstbeeld voor het Koningsdiep. Dat wil zeggen dat huidige en toekomstige generaties de kans wordt geboden om het erfgoed van de generaties voor hen te blijven herkennen in het nieuw ontworpen landschap. Er komt 450 hectare nieuwe natuur bij. Zo zal er geleidelijk een afwisselend gebied ontstaan met natte en bloemrijke graslanden, structuurrijke loofbossen en grote open heidevelden met vennen. Voor de natuurrecreatie worden wandel- en fietspaden aangelegd. Belangrijk is daarbij de verbinding tussen de verschillende gebieden zodat dieren zich vrijelijk kunnen bewegen in alle terreinen. Door de grote aantrekkingskracht van dit uitgebreide gebied op wandelaars, fietsers en dagjesmensen is het belangrijk een goed evenwicht te vinden waarbij mensen kunnen recreëren zonder dat er planten- en diersoorten verdwijnen.
22
Conclusie Hoofdvraag: Waarom is het Mandeveld zo bijzonder? Om deze hoofdvraag te beantwoorden zijn er nu verschillende deelonderwerpen onderzocht. Allereerst is er gekeken naar de zandduinen. Deze zandduinen zijn dankzij de ijststijd ontstaan, maar ook door de begrazing van de schapen. Opmerkelijk is, is dat dit de enigste zandduinen landinwaarts zijn in Friesland. De zandduinen zijn natuurlijk ook op een hele speciale manier ontstaan, dankzij ingewikkelde processen in de bodem, maar ook erosie. De functie van de zandduinen is ook altijd belangrijk geweest. Van woonplaats in de middeleeuwen tot grote zandbak en ten slotte tot recreatieplek. tot grote zandbak en ten slotte tot recreatieplek. Ten tweede is er gekeken naar de Harmsdobbe. Deze dobbe is ook ontstaan door de ijstijd en door verschillende bodemvormende processen. Eerst werden de dobben pingo’s genoemd maar het groeien van de ijskern is een pingoruïne ontstaan. Doordat de mens in de loop der eeuwen het veen kern heeft verwijderd ontstonden opnieuw meertjes die door de mens dobben worden genoemd. De functie van de dobben was vooral van belang voor mens en dier als drinkplaats Ook is de plant heide behandelt. De heide heeft ook weer haar rol te danken aan de ijstijd en door de bodemvormende processen van dekzand naar podzolzand. De heide heeft een belangrijke rol gespeelt bij de landbouw, ook van Bakkeveen. Vroeger had heide veel verschillende functies van materiaal voor bezems tot bijenkwekerij. De toekomst van de heide is erg onzeker aangezien er veel maatregelen moeten worden getroffen om de heide te kunnen behouden. Al met al kunnen we zeggen dat het Mandeveld zo bijzonder is door al deze bijzondere natuurverschijnselen in één gebied en zo dichtbij elkaar. De ijstijd, bodemvormende processen, maar ook de mens hebben een belangrijke rol in dit gebied gespeeld. Het Mandeveld is uitstekend geschikt voor mensen die van afwisseling van de natuur houden. De verschillende natuurverschijnselen zorgen natuurlijk ook voor verschillende flora en fauna, maar je komt ook van de ene sfeer in de andere sfeer. Dat is wat het Mandeveld zo bijzonder maakt.
23
Bronnenlijst Hoofdstuk 1 Afbeelding
Door wie/wat
Primaire of secundaire bron
1.1
P. Bhola en D. Rietkerk
Primair
1.2
http://www.itfryskegea.nl/natuurgebieden-/98-mandefjild-bakkefean.html
Secundair
1.3
D. Rietkerk en P. Bhola
Primair
1.4
Willem Dolstra
Secundair
1.5
Diana Rietkerk
Primair
1.6
http://www.geologievannederland.nl/landschap/landschapsvormen/gr ondmorene
Secundair
1.7
http://www.historischekringdebilt.nl/Bodemonderzoek/bodemkunde/ regionale.html
Secundair
1.8
Willem Dolstra
Secundair
1.9
P. Bhola en D. Rietkerk
Primair
Voetnoten:
Voetnoot
Site
Primair of secundair
1
http://www.museumkennis.nl/nnm.dossiers/museumkennis/i001165.html
Secundair
2
http://www.natuurinformatie.nl/ndb.mcp/natuurdatabase.nl/i000385.html
Secundair
3
http://www.geologievannederland.nl/landschap/landschapsvormen/grondmorene
Secundair
4
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/luchtkwaliteit/belangrijksteluchtvervuiling/verzuring-en-vermesting
Secundair
5
http://www.historischekringdebilt.nl/Bodemonderzoek/bodemkunde/regionale.html
Primair
6
http://www.historischekringdebilt.nl/Bodemonderzoek/bodemkunde/regionale.html
Primair
24
Hoofdstuk 2 Afbeelding
Door wie/wat
Primaire of secundaire
2.1
P. Bhola en D. Rietkerk
Primair
2.2
http://www.treknature.com/gallery/photo127242.htm
Secundaire
2.3
http://www.itfryskegea.nl/natuurgebieden-/98-mandefjildbakkefean-.html
Secundaire
2.4
Google books; De vorming van het land: inleiding in de geologie en de geomorfologie Door H.J.A. Berendsen
Secundaire
2.5
http://www.rug.nl/let/onderzoek/onderzoekcentra/Landschapsgeschi edenis/Koningsdiep_rapport_compleet_klein.pdf
Secundaire
Voetnoten:
Voetnoot
Site
Primair of secundair
7
http://www.geologievannederland.nl/landschap/landschapsvormen/pingoruin
Secundair
8
http://www.geologievannederland.nl/landschap/landschapsvormen/pingoruine
Secundair
9
Google books; H.J.A Berendsen; De vorming van het land: inleiding in de geologie en de geomorfologie; 2004; Van Gorcum & Comp BV
Secundair
10
http://www.rug.nl/let/onderzoek/onderzoekcentra/Landschapsgeschiedenis/Konin gsdiep_rapport_compleet_klein.pdf
Secundair
11
https://docs.google.com/viewer?a=v&q=cache:g1m460zOyTwJ:www.belvedere.nu
Secundair
25
Hoofdstuk 3 Afbeelding
Door wie/wat
Primair of secundaire
3.1
http://www.itfryskegea.nl/natuurgebieden/98-mandefjild-bakkefean-.html
Secundair
3.2
P. Bhola en D. Rietkerk
Primair
3.3
P.Bhola en D. Rietkerk
Primair
3.4
D. Rietkerk
Primair
3.5
D. Rietkerk
Primair
3.6
P. Bhola en D. Rietkerk
Primair
Voetnoten:
Voetnoot
Site
Primair of secundair
12
http://www.geoclopedie.nl/Rest/cultuurhistorisch/culthist-essenlandschap.htm
Secundair
13
http://www.natuurinformatie.nl/ecomare.devleet/natuurdatabase.nl/i001170.html
Primair
14
http://edepot.wur.nl/8479
Secundair
Hoofdstuk 4 Afbeelding
Door wie/wat
Primaire of Secundaire
4.1
http://nl.wikipedia.org/wiki/Nota_Belvedere Secundaire
4.2
D. Rietkerk en P. Bhola
Primaire
4.3
Willem Dolstra
Secundaire
Algemene internetsites bij hoofdstuk 4 http://www.belvedere.nu/ http://www.natuurlijkwandelen.nl/mandefjild/info.html
26
Algemene bronnen
Deze boeken hebben we niet letterlijk informatie uitgehaald, maar we hebben ze wel gebruikt ter ondersteuning van kennis. Meindert Schroor; Freek Zwart; Jan Willems; Sies Krap; Trino van der Geest; Gertie Papenburg; Arend Timmerman; Romke Kleefstra; Henk Ruiter; Ruth van den Hul; Emiel Beijk; Wiebe Nijlunsing - Van wal tot wad - Staatsbosbeheer, Leeuwarden Deze hebben we vooral gebruikt voor zandduinen, Harmsdobbe en de heide H.J.A Berendsen; Landschap in delen : overzicht van de geofactoren; 1997 ; Van Gorcum & Comp BV Dit boek hebben we vooral gebruikt voor de zandduinen en de heide. Ook hebben we hier al onze wetenschappelijke atlaskaarten uitgehaald. Teun Wiersma; Elkse van Kool; it fryske gea - natuurgids; ontdek de friese natuur - Telinga drukkerij bv Dit boek hebben we vooral gebruikt voor de zandduinen en de Harmsdobbe Meindert Schroor; Johan Frieswijk, Geschiedenis in Zuidoost- Friesland,2001; Noord-Nederlands Bureau voor Toerisme Dit boek hebben we vooral gebruikt voor de zandduinen. Onze dank gaat speciaal uit naar Willem Dolstra. Hij is amateur historicus en hij stond altijd klaar voor onze vragen. We hebben veel foto’s en informatie van hem gekregen.
27
Bijlagen Kaart 1
28
Kaart 2
29
Kaart 3
30
Kaart 4
31
Kaart 5
32
Kaart 6
33
Kaart 7
34
Kaart 8
35