Voorwoord
Tekst en Commentaar Internationaal strafrecht biedt de gebruiker een handzame bundeling van voor de Nederlandse rechtspraktijk relevante bronnen van het internationale straf- en strafprocesrecht. Toegang tot en inzicht in deze bronnen wordt steeds belangrijker nu de ontwikkelingen op het terrein van het internationale strafrecht snel gaan en de dagelijkse praktijk van strafrechters, leden van het Openbaar Ministerie, gerechts- en parketsecretarissen, advocaten, wetgevingsambtenaren, beleidsambtenaren en rechtswetenschappers steeds vaker facetten van het internationale recht raakt. Het internationale recht, waaronder het internationaal strafrecht, wordt meer en meer een geïntegreerd onderdeel van de dagelijkse praktijk en zo bezien vergroeit de nationale rechtsorde ook steeds verder met de internationale. In de vijfde druk van Tekst & Commentaar Internationaal strafrecht zijn teksten naar aanleiding van reacties van gebruikers anders gegroepeerd dan in de vierde druk. Zo zijn de instrumenten die zien op grensoverschrijdende politiële en technische samenwerking in deze druk gerangschikt onder het onderdeel wederzijdse rechtshulp, om tot uitdrukking te brengen dat politiële rechtshulp geen zelfstandige vorm van internationale samenwerking is die geheel los staat van (de voorwaarden voor) justitiële rechtshulp. De nieuwe indeling is aldus: jurisdictie en strafrechtelijke immuniteit (onderdeel A), wederzijdse rechtshulp in strafzaken (onderdeel B), uitlevering en overlevering (onderdeel C), overdracht van strafvervolging (onderdeel D), overdracht van tenuitvoerlegging (onderdeel E), rechtsgoedbeschermende multilaterale verdragen (onderdeel F), Internationale misdrijven en internationale tribunalen (onderdeel G). Elk onderdeel heeft vervolgens met het oog op de verbetering van de onlineontsluiting van teksten en commentaren een (nieuwe) vaste opbouw, te weten: I. Nederlandse wet- en regelgeving en II. Internationale regelgeving. Het geheel wordt vooraf gegaan door verdragenoverzichten, geordend naar vorm van internationale samenwerking, om de gebruiker snel inzicht te geven in partijen bij de belangrijkste multilaterale verdragen op het betreffende deelgebied. De belangrijkste nationale regelingen zijn van gedetailleerd artikelsgewijs commentaar voorzien. De meeste andere regelingen (waaronder verdragen) zijn veelal van inleidend commentaar voorzien. Daarbij is er naar gestreefd de gebruiker zo snel mogelijk inzicht te verschaffen in de belangrijkste aspecten van de betreffende regeling en eventuele verbanden met andere instrumenten van internationaal strafrecht. Tekst & Commentaar Internationaal strafrecht is primair gericht op Nederlandstalige juristen die in hun dagelijkse praktijk met aspecten van het internationale strafrecht te maken krijgen. De uitgave wil zowel tegemoet komen aan diegenen die behoefte hebben aan teksten van en commentaren op instrumenten die betrekking hebben op het klassieke internationale rechtshulprecht, als aan hen die beroepsmatig werken
01_T&C_Internationaal_Strafrecht_Voorwerk_v4.indd 5
V
4-11-2013 15:43:23
Voorwoord met andere instrumenten van Europees of internationaal strafrecht of met het recht van de internationale gerechten (zoals het ICTY, ICTR en het ICC). Naast het gebruik van deze uitgave in de rechtspraktijk heeft bij de selectie en ordening van de teksten ook het didactische perspectief een rol gespeeld. In toenemende mate wordt van studenten kennis van en inzicht in het internationale strafrecht verwacht, terwijl ook op het vlak van de permanente educatie van rechters, leden van het OM en advocaten veelvuldig onderwerpen uit het internationale strafrecht aan bod komen. De bedoeling van deze uitgave is in dat verband te bevorderen dat men in een gegeven situatie niet steeds verschillende boeken, tijdschriften e.d. hoeft te raadplegen. Tegelijkertijd geldt ook in dit verband wat intussen maatschappelijk gesproken over de hele linie geldt: geschreven bronnen nemen een plaats in te midden van een veelheid aan digitale informatie. Met name het internet is niet meer weg te denken. De gebruiker van deze uitgave wordt dan ook op allerlei punten voor aanvullende informatie (en actualisering) verwezen naar algemeen toegankelijke websites. Bovendien staat in het voorwerk ook een overzicht van relevante internetingangen afgedrukt. Tevens wordt de gebruiker erop gewezen dat Tekst & Commentaar Internationaal Strafrecht in een online versie beschikbaar is die periodiek wordt geactualiseerd en die wat betreft de opgenomen internationale instrumenten en bijhorend commentaar uitgebreider is dan dit boek. Het commentaar bij de teksten biedt een overzicht van het geldend recht op het desbetreffende rechtsgebied. Ook wets- en tekstvoorstellen en te verwachten ontwikkelingen worden vermeld en zo nodig besproken. Op rechtspolitieke, theoretische en historische achtergronden wordt in deze uitgave slechts ingegaan voor zover dat voor een goed begrip van het geldend recht van direct belang is. Bij vaste rechtspraak (Hoge Raad, internationale tribunalen) worden relevante uitspraken vermeld. Het internationaal strafrecht is evenwel zodanig in ontwikkeling dat in het commentaar soms niet kan worden volstaan met een eenvoudige weergave van het geldend recht. In die gevallen wordt wel verwezen naar buitenlandse interpretaties en worden de strekking en de implicaties van de tekst geproblematiseerd. Het verdient aanbeveling bij het zoeken naar informatie niet alleen het desbetreffende artikel na te slaan, maar ook de eventuele Inleidende opmerkingen bij de desbetreffende tekst en het register te raadplegen. Meer in het algemeen verdient het aanbeveling aan de hand van de inhoudsopgave en/of op grond van gerichte verwijzingen elders in het boek, na te gaan welke teksten in deze uitgave zijn opgenomen; op uiteenlopende onderdelen worden de teksten aangevuld door relevante andere regelingen, die ook in deze band zijn op te slaan. Tekst & Commentaar Internationaal strafrecht staat niet op zichzelf: er is in de serie Tekst & Commentaar ook een uitgave van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering. De redactie van Tekst en Commentaar Internationaal strafrecht is sinds de totstandkoming van deze vijfde druk versterkt met P.A.M. Verrest, raadadviseur bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en tevens verbonden aan de vaksectie (straf)procesrecht van de Radboud Universiteit Nijmegen. VI
01_T&C_Internationaal_Strafrecht_Voorwerk_v4.indd 6
4-11-2013 15:43:23
Voorwoord Daarnaast heeft A.M.G. Smit, raadsheer in het Gerechtshof Den Bosch en contactpersoon voor het Europees justitieel netwerk in strafzaken, als deelredacteur een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van deze bundel geleverd en heeft W.H. Dijkstra zorg gedragen voor de totstandkoming van de verdragenoverzichten. De redactie is bijzondere dank verschuldigd aan de medewerkers van Kluwer, in het bijzonder aan R. Crommelin voor zijn grote betrokkenheid, en aan S. Bal voor haar belangrijke ondersteunende werkzaamheden en scherpe blik in de correctiefase. De redactie staat op deze plaats graag stil bij het vroegtijdig overlijden, op 13 april 2013, van oud-redacteur J.F. Nijboer, die jaren geleden het initiatief heeft genomen tot uitbreiding van de rode delen van Tekst & Commentaar met dit internationale deel. Ofschoon aan de uitgave grote zorg is besteed, kunnen desalniettemin fouten en gebreken aan het licht komen. Met het oog op volgende druk van Tekst & Commentaar Internationaal strafrecht, en de tussentijdse actualisering van de online-versie van deze bundel, stelt de redactie het zeer op prijs dat de gebruiker haar van suggesties voor verbetering op de hoogte brengt. U kunt uw commentaar aan de redactie kenbaar maken via het navolgende e-mailadres:
[email protected]. Voor het laatste nieuws over Tekst & Commentaar kunt u @TekstCommentaar volgen op Twitter. De teksten zijn gebaseerd op de officiële teksten zoals deze gelden per 1 juli 2013. Utrecht/Den Haag, 1 juli 2013 D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel en P.A.M. Verrest
VII
01_T&C_Internationaal_Strafrecht_Voorwerk_v4.indd 7
4-11-2013 15:43:23
INHOUDSOPGAVE (* met commentaar)
Voorwoord Auteurs Lijst van afkortingen Verkort aangehaalde literatuur Overzicht van internetbronnen Verdragenoverzicht
V IX XIX XXV XXVII XXIX
A A.I.a A.I.b A.I.c
Jurisdictie en strafrechtelijke immuniteit 1 Wetboek van Strafrecht (Uittreksel)* 3 Aanwijzing rechtsmachtgeschillen bij strafprocedures 81 Circulaire strafrechtelijke immuniteiten* 87
B
Wederzijdse rechtshulp in strafzaken 93
A.I.a. Wetboek van StrafrechtA.I.a. Wetboek van Strafrecht
A.I.a. Wetboek van Strafrecht
A.I.b. Aanwijzing rechtsmachtgeschillen bij strafproceduresA.I.b. Aanwijzing rechtsmachtgeschillen bij strafprocedures
eitenA.I.c. Circulaire strafrechtelijke immuniteiten
B.I. Nederlandse wet- en regelgevingB.I. Nederlandse wet- en regelgeving
B.I B.I.a B.I.b
Nederlandse wet- en regelgeving 95 Wetboek van Strafvordering (Uittreksel)* 95 Aanwijzing inzake de informatie-uitwisseling in het kader van de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (552i Sv) 169 B.I.c Aanwijzing rechtshulpverzoeken voor grensoverschrijdende observatie (2010) 181 191 B.I.d Aanwijzing internationale gemeenschappelijke onderzoeksteams B.I.e Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden* 211 B.I.f Wetboek van Strafvordering (Uittreksel)* 221 B.I.g Uitvoeringsbesluit wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot inbeslagneming 275 B.I.h Wet politiegegevens (Uittreksel)* 283 B.I.i Besluit politiegegevens (Uittreksel)* 289 B.I.j Regeling buitenlandse verbindingsofficieren* 311 B.I.a. Wetboek van StrafvorderingB.I.a. Wetboek van Strafvordering
B.I.a. Wetboek van Strafvordering
B.I.b. Aanwijzing informatie-uitwisseling wederzijdse rechtshulp in strafzakenB.I.b. Aanwijzing informatie-uitwisseling wederzijdse rechtshulp in strafzaken
B.I.c. Aanwijzing rechtshulpverzoeken voor grensoverschrijdende observatie (2010)B.I.c. Aanwijzing rechtshulpverzoeken voor grensoverschrijdende observatie (2010)
B.I.e. Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdhedenB.I.e. Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden
B.I.f. Wetboek van Strafvordering
B.I.g. Uitv.besl. wederz. erkenning en tenuitv.l. bevelen tot inbeslagn.B.I.g. Uitv.besl. wederz. erkenning en tenuitv.l. bevelen tot inbeslagn.
B.I.h. Wet politiegegevensB.I.h. Wet politiegegevens
B.I.i. Besluit politiegegevensB.I.i. Besluit politiegegevens
B.I.j. Regeling buitenlandse verbindingsofficierenB.I.j. Regeling buitenlandse verbindingsofficieren
B.II Internationale regelgeving 323 B.II.a Europees rechtshulpverdrag* 323 B.II.b Aanvullend Protocol bij Europees rechtshulpverdrag* 417 431 B.II.c Tweede aanvullend Protocol bij het Europees rechtshulpverdrag* B.II.d Schengen Uitvoeringsovereenkomst* 481 B.II.e EU-rechtshulpovereenkomst* 547 B.II.f Aanvullend protocol bij EU-rechtshulpovereenkomst* 599 B.II.g Benelux uitleverings- en rechtshulpverdrag* 613 B.II.h Overeenkomst van Wittem inzake rechtshulp* 633 B.II.i Rechtshulpverdrag NL-VS* 641 B.II.a. Europees rechtshulpverdragB.II.a. Europees rechtshulpverdrag
B.II.a. Europees rechtshulpverdragB.II.a. Europees rechtshulpverdrag
B.II.b. Aanvullend Protocol bij Europees rechtshulpverdragB.II.b. Aanvullend Protocol bij Europees rechtshulpverdrag
et Europees rechtshu
B.II.d. Schengen UitvoeringsovereenkomstB.II.d. Schengen Uitvoeringsovereenkomst
B.II.e. EU-rechtshulpovereenkomstB.II.e. EU-rechtshulpovereenkomst
B.II.f. Aanvullend protocol bij EU-rechtshulpovereenkomstB.II.f. Aanvullend protocol bij EU-rechtshulpovereenkomst
B.II.g. Benelux uitleverings- en rechtshulpverdragB.II.g. Benelux uitleverings- en rechtshulpverdrag
*II.h. Overeenkomst van Wittem inzake rechtshulpB.II.h. Overeenkomst van Wittem inzake rechtshulp
B.II.i. Rechtshulpverdrag NL-VSB.II.i. Rechtshulpverdrag NL-VS
XI
01_T&C_Internationaal_Strafrecht_Voorwerk_v4.indd 11
4-11-2013 15:43:23
Inhoudsopgave B.II.j Gereserveerd 659 B.II.k Rechtshulpverdrag NL-Marokko* 661 B.II.l Rechtshulpverdrag NL-Canada* 675 B.II.m Rechtshulpverdrag NL-Australië* 687 B.II.n Rechtshulpverdrag NL-Hong Kong* 701 B.II.o Overeenkomst douaneadministraties* 715 B.II.p Overeenkomst EG-Zwitserland inzake fraudebestrijding* 761 B.II.q Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken* 791 B.II.r Besluit 2009/426/JBZ inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken* 831 B.II.s Besluit tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol)* 839 B.II.t Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden* 891 B.II.u Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden* 917 B.II.v Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie* 951 B.II.w Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit* 1023 B.II.x Besluit 2008/616/JBZ betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit* 1043 B.II.k. Rechtshulpverdrag NL-MarokkoB.II.k. Rechtshulpverdrag NL-Marokko
B.II.l. Rechtshulpverdrag NL-CanadaB.II.l. Rechtshulpverdrag NL-Canada
B.II.m. Rechtshulpverdrag NL-AustraliëB.II.m. Rechtshulpverdrag NL-Australië
B.II.n. Rechtshulpverdrag NL-Hong KongB.II.n. Rechtshulpverdrag NL-Hong Kong
B.II.o. Overeenkomst douaneadministratiesB.II.o. Overeenkomst douaneadministraties
B.II.p. Overeenkomst EG-Zwitserland inzake fraudebestrijdingB.II.p. Overeenkomst EG-Zwitserland inzake fraudebestrijding
B.II.q. Besluit 2002/187/JBZ oprichting van EurojustB.II.q. Besluit 2002/187/JBZ oprichting van Eurojust
B.II.r. Besluit 2009/426/JBZ versterken van EurojustB.II.r. Besluit 2009/426/JBZ versterken van Eurojust
B.II.s. Besluit tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol)B.II.s. Besluit tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol)
B.II.t. Verdrag van SenningenB.II.t. Verdrag van Senningen
B.II.u. Verdrag van EnschedeB.II.u. Verdrag van Enschede
B.II.v. Verdrag van PrümB.II.v. Verdrag van Prüm
B.II.w. Raadsbesluit 2008/615/JBZB.II.w. Raadsbesluit 2008/615/JBZ
B.II.x. Raadsbesluit 2008/616/JBZB.II.x. Raadsbesluit 2008/616/JBZ
C
Uitlevering en overlevering 1055 C.I. Nederlandse wet- en regelgevingC.I. Nederlandse wet- en regelgeving
C.I Nederlandse wet- en regelgeving 1057 C.I.a Uitleveringswet* 1057 C.I.b Overleveringswet* 1155 C.I.a. UitleveringswetC.I.a. Uitleveringswet
C.I.a. UitleveringswetC.I.a. Uitleveringswet
C.I.b. OverleveringswetC.I.b. Overleveringswet
C.II Internationale regelgeving 1313 C.II.a Europees Verdrag betreffende uitlevering* 1313 C.II.b Aanvullend protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering 1407 C.II.a. Europees uitleveringsverdragC.II.a. Europees uitleveringsverdrag
C.II.a. Europees uitleveringsverdragC.II.a. Europees uitleveringsverdrag
C.II.b. Aanv. Prot. Europees uitleveringsverdragC.II.b. Aanv. Prot. Europees uitleveringsverdrag
XII
01_T&C_Internationaal_Strafrecht_Voorwerk_v4.indd 12
4-11-2013 15:43:23
Inhoudsopgave C.II.c
Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering* 1415 C.II.d Derde Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering* 1427 C.II.e Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika* 1435 C.II.f Notawisseling bij het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika 1451 C.II.g Notawisseling bij het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (Nederlandse vertaling) 1455 C.II.h Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake uitlevering* 1457 C.II.i Verdrag inzake uitlevering tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië* 1469 C.II.j Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Britannië en Ierland tot uitlevering van misdadigers* 1481 C.II.k Verdrag tusschen Nederland en Argentinië tot wederkeerige uitlevering van misdadigers* 1495 C.II.l Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende de uitlevering en rechtshulp in strafzaken* 1503 C.II.m Protocol houdende bijzondere voorzieningen inzake de op 27 augustus 1976 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende de uitlevering en rechtshulp in strafzaken 1515 C.II.n Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Hong Kong inzake de overlevering van voortvluchtige delinkwenten* 1517 C.II.o Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Trinidad en Tobago inzake uitlevering 1529 Overzicht overige bilaterale uitleveringsverdragen* 1541 C.II.p Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten 1543 C.II.c. Tweede Aanv. Prot. Europees uitleveringsverdragC.II.c. Tweede Aanv. Prot. Europees uitleveringsverdrag
C.II.d. Derde Aanv. Prot. Europees uitleveringsverdragC.II.d. Derde Aanv. Prot. Europees uitleveringsverdrag
C.II.
e. Uitleveringsverdrag NL-VSC.II.e. Uitleveringsverdrag NL-VS
C.II.f. Notawisseling bij Uitleveringsverdrag NL-VSC.II.f. Notawisseling bij Uitleveringsverdrag NL-VS
C.II.g. Notawisseling bij Uitleveringsverdrag NL-VS (Ned. vert.)C.II.g. Notawisseling bij Uitleveringsverdrag NL-VS (Ned. vert.)
C.II.h. Uitleveringsverdrag NL-CanadaC.II.h. Uitleveringsverdrag NL-Canada
C.II.i. Uitleveringsverdrag NL-AustraliëC.II.i. Uitleveringsverdrag NL-Australië
C.II.j. Uitleveringsverdrag NL-Groot-BritanniëC.II.j. Uitleveringsverdrag NL-Groot-Britannië
C.II.k. Uitleveringsverdrag NL-ArgentiniëC.II.k. Uitleveringsverdrag NL-Argentinië
C.II.l. Uitleveringsovereenkomst NL-SurinameC.II.l. Uitleveringsovereenkomst NL-Suriname
C.II.m. Prot. Uitleveringsovereenkomst NL-SurinameC.II.m. Prot. Uitleveringsovereenkomst NL-Suriname
C.II.n. Uitleveringsovereenkomst NL-Hong KongC.II.n. Uitleveringsovereenkomst NL-Hong Kong
C.II.o. Uitleveringsverdrag NL-Trinidad en TobagoC.II.o. Uitleveringsverdrag NL-Trinidad en Tobago
C.II.p. Kaderbesluit 2002/584/JBZ Eur.
D
Overdracht van strafvervolging 1571
D.I D.I.a
Nederlandse wet- en regelgeving 1573 Wetboek van Strafvordering (Uittreksel)* 1573
D.I. Nederlandse wet- en regelgevingD.I. Nederlandse wet- en regelgeving
D.I.a. Wetboek van StrafvorderingD.I.a. Wetboek van Strafvordering
D.I.a. Wetboek van Strafvordering
D.II Internationale regelgeving 1613 D.II.a Europees Verdrag betreffende de overdracht van s trafvervolging* 1613 D.II.a. Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolgingD.II.a. Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging
E
Overdracht van tenuitvoerlegging 1641
E.I
Nederlandse wet- en regelgeving 1643
E.I. Nederlandse wet- en regelgevingE.I. Nederlandse wet- en regelgeving
E.I.a. Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissenE.I.a. Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
XIII
01_T&C_Internationaal_Strafrecht_Voorwerk_v4.indd 13
4-11-2013 15:43:23
Inhoudsopgave E.I.a E.I.b
Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen 1643 Besluit ex artikel 58 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen 1723 Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties 1727 Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie 1799 Uitvoeringsbesluit wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie 1847 E.I.a. Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissenE.I.a. Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
E.I.b. Besluit ex artikel 58 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissenE.I.b. Besluit ex artikel 58 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
E.I.c
E.I.c. Wet wederz. erkenning en tenuitv.l. vrijheidsben. en voorw. sanctiesE.I.c. Wet wederz. erkenning en tenuitv.l. vrijheidsben. en voorw. sancties
E.I.d
E.I.d. Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sanctiesE.I.d. Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties
E.I.e
E.I.e. Uitvoeringsbesluit erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sanctiesE.I.e. Uitvoeringsbesluit erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties
E.II Internationale regelgeving 1865 E.II.a Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen* 1865 E.II.b Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen 1911 E.II.c Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen* 1955 E.II.d Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese G emeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen* 1965 E.II.e Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake de overbrenging van gevonniste personen* 1981 E.II.f Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Venezuela* 1993 E.II.g Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Thailand inzake de overbrenging van g evonniste personen en de samenwerking bij de tenuitvoerlegging van strafvonnissen* 2005 E.II.h Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Zambia* 2015 E.II.i Verdrag inzake de overdracht van gevonniste personen en van de tenuitvoerlegging van veroordelingen opgelegd bij vonnissen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Federale Republiek Brazilië* 2025 E.II.j Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Peru* 2037 E.II.a. Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissenE.II.a. Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen
E.II.a. Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissenE.II.a. Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen
E.II.b. Verdrag overbrenging van gevonniste personenE.II.b. Verdrag overbrenging van gevonniste personen
E.II.c. Aanv. Prot. bij Verdrag overbrenging van gevonniste personenE.II.c. Aanv. Prot. bij Verdrag overbrenging van gevonniste personen
E.II.d. EG-Verdrag tenuitvoerlegging buitenlandse strafvonnissen
E.II.e. Verdrag NL-Marokko overbrenging van gevonniste personenE.II.e. Verdrag NL-Marokko overbrenging van gevonniste personen
E.II.f. Verdrag NL-Venezuela overbrenging van gevonniste personenE.II.f. Verdrag NL-Venezuela overbrenging van gevonniste personen
E.II.g. Verdrag NL-Thailand overbrenging van gevonniste personenE.II.g. Verdrag NL-Thailand overbrenging van gevonniste personen
E.II.h. Verdrag NL-Zambia overbrenging van gevonniste personenE.II.h. Verdrag NL-Zambia overbrenging van gevonniste personen
E.II.i. Verdrag NL-Brazilië overdracht van gevonniste personenE.II.i. Verdrag NL-Brazilië overdracht van gevonniste personen
E.II.j. Verdrag NL-Peru overbrenging van gevonniste personenE.II.j. Verdrag NL-Peru overbrenging van gevonniste personen
F
Rechtsgoedbeschermende multilaterale verdragen 2045 F.I. WitwassenF.I. Witwassen
F.I Witwassen 2047 F.I.a Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven* 2047 F.I.b Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake wederzijdse samenwerking bij de opsporing, inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten van en hulpmiddelen bij het plegen van misdrijven en de verdeling van geconfisqueerde voorwerpen* 2071 F.I.c Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië F.I.a. Verdrag van Straatsburg inzake witwassenF.I.a. Verdrag van Straatsburg inzake witwassen
F.I.a. Verdrag van Straatsburg inzake witwassenF.I.a. Verdrag van Straatsburg inzake witwassen
F.I.b. Witwasovereenkomst NL-VSF.I.b. Witwasovereenkomst NL-VS
XIV
01_T&C_Internationaal_Strafrecht_Voorwerk_v4.indd 14
4-11-2013 15:43:23
Inhoudsopgave en Noord-Ierland ter aanvulling en vergemakkelijking van de werking van de Overeenkomst van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven* 2079 Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de f inanciering van terrorisme* 2085 F.I.c. Witwasverdrag NL-Ver. Koninkrijk
F.I.d
F.I.d. Verdrag van Warschau (2005)F.I.d. Verdrag van Warschau (2005)
F.II Corruptie F.II.a Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie* 2123 F.II.b Verdrag inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties* 2177 F.II.c Aanwijzing opsporing en vervolging buitenlandse corruptie (2012A020) 2189 F.II.a. VN-Verdrag tegen corruptieF.II.a. VN-Verdrag tegen corruptie
F.II.b. OESO-Verdrag inz. de bestrijding van omkopingF.II.b. OESO-Verdrag inz. de bestrijding van omkoping
F.II.c. Aanwijzing opsporing en vervolging buitenlandse corruptie
F.II.c. Aanwijzing opsporing en vervolging buitenlandse corruptie
F.III Luchtvaartrecht 2199 F.III.a Verdrag strafbare feiten aan boord van vliegtuigen* 2199 F.III.a. Verdrag strafbare feiten aan boord van vliegtuigenF.III.a. Verdrag strafbare feiten aan boord van vliegtuigen
F.III.a. Verdrag strafbare feiten aan boord van vliegtuigenF.III.a. Verdrag strafbare feiten aan boord van vliegtuigen
F.IV Zeerecht 2213 F.IV.a Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Uittreksel)* 2213 F.IV.a. VN-Verdrag inzake het recht van de zeeF.IV.a. VN-Verdrag inzake het recht van de zee
F.IV.a. VN-Verdrag inzake het recht van de zeeF.IV.a. VN-Verdrag inzake het recht van de zee
F.V Terrorisme 2231 F.V.a Europees verdrag tot bestrijding van terrorisme* 2231 F.V.b Verdrag ter bestrijding van terroristische bomaanslagen* 2241 F.V.c Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme* 2257 F.V.d Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme* 2277 F.V.a. Europees Verdrag tot bestrijding van terrorismeF.V.a. Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme
F.V.a. Europees Verdrag tot bestrijding van terrorismeF.V.a. Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme
F.V.b. Verdrag ter bestrijding van terroristische bomaanslagenF.V.b. Verdrag ter bestrijding van terroristische bomaanslagen
F.V.c. Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorismeF.V.c. Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme
F.V.d
F.VI Verdovende middelen 2297 F.VI.a Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, 1961* 2297 F.VI.b Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen* 2345 F.VI.c Verdrag inzake de sluikhandel over zee, ter uitvoering van artikel 17 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en p sychotrope stoffen* 2427 F.VI.a. Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, 1961F.VI.a. Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, 1961
F.VI.a. Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, 1961F.VI.a. Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, 1961
F.VI.b. VN-DrugsverdragF.VI.b. VN-Drugsverdrag
F.VI.c. RvE-Verdrag tegen sluikhandel over zeeF.VI.c. RvE-Verdrag tegen sluikhandel over zee
F.VII F.VII.a
Georganiseerde criminaliteit 2447 Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende misdaad* 2447 Protocol tegen de illegale vervaardiging van vuurwapens* 2533 F.VII.a. VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende misdaadF.VII.a. VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende misdaad
F.VII.a. VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende misdaadF.VII.a. VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende misdaad
F.VII.b
F.VII.b. Protocol tegen de illegale vervaardiging van vuurwapensF.VII.b. Protocol tegen de illegale vervaardiging van vuurwapens
F.VIII Mensenhandel en mensensmokkel 2547 F.VIII.c Mensensmokkel Protocol* 2549 F.VIII.d Mensenhandel Richtlijn 2011/36/EU* 2569 F.VIII.e Mensenhandel Protocol* 2595 F.VIII.f Mensenhandel Verdrag* 2611 F.VIII.c. Mensensmokkel ProtocolF.VIII.c. Mensensmokkel Protocol
F.VIII.c. Mensensmokkel ProtocolF.VIII.c. Mensensmokkel Protocol
F.VIII.d. Mensenhandel Richtlijn 2011/36/EUF.VIII.d. Mensenhandel Richtlijn 2011/36/EU
F.VIII.e. Mensenhandel ProtocolF.VIII.e. Mensenhandel Protocol
VIII.f. Mensenhandel VerdragF.VIII.f. Mensenhandel Verdrag
XV
01_T&C_Internationaal_Strafrecht_Voorwerk_v4.indd 15
4-11-2013 15:43:23
Inhoudsopgave F.IX Cybercrime 2637 F.IX.a Cybercrimeverdrag* 2637 F.IX.b Aanvullend protocol Cybercrimeverdrag* 2671 F.IX.a. CybercrimeverdragF.IX.a. Cybercrimeverdrag
F.IX.a. CybercrimeverdragF.IX.a. Cybercrimeverdrag
Aanvullend protocol CybercrimeverdragF.IX.b. Aanvullend protocol Cybercrimeverdrag
G
Internationale misdrijven en internationale tribunalen 2681 G.I. Nederlandse wet- en regelgevingG.I. Nederlandse wet- en regelgeving
G.I G.I.a G.I.b
Nederlandse wet- en regelgeving 2683 Wet internationale misdrijven* 2683 Aanwijzing afdoening van aangiften met betrekking tot de strafbaarstellingen in de Wet internationale misdrijven 2755 G.I.c Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven* 2761 G.I.d Sanctiewet 1977* 2777 G.I.e Uitvoeringswet Internationaal Strafhof* 2835 G.I.f Uitvoeringswet Joegoslaviëtribulaal* 2889 G.I.g Instellingswet Rwanda-tribunaal* 2911 G.I.h Wet Speciaal Hof voor Sierra Leone* 2917 G.I.i Uitvoeringswet Speciaal Tribunaal voor Libanon* 2925 G.I.a. Wet internationale misdrijvenG.I.a. Wet internationale misdrijven
G.I.a. Wet internationale misdrijvenG.I.a. Wet internationale misdrijven
G.I.b. Aanwijzing afdoening aangifte strafbaarstellingen WIMG.I.b. Aanwijzing afdoening aangifte strafbaarstellingen WIM
G.I.c. Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijvenG.I.c. Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven
G.I.d. Sanctiewet 1977G.I.d. Sanctiewet 1977
G.I.e. Uitvoeringswet Internationaal StrafhofG.I.e. Uitvoeringswet Internationaal Strafhof
G.I.f. Uitvoeringswet ICTYG.I.f. Uitvoeringswet ICTY
G.I.g. Instellingswet Rwanda-tribunaalG.I.g. Instellingswet Rwanda-tribunaal
G.I.h. Wet Speciaal Hof voor Sierra LeoneG.I.h. Wet Speciaal Hof voor Sierra Leone
G.I.i. Uitvoeringswet Speciaal Tribunaal voor LibanonG.I.i. Uitvoeringswet Speciaal Tribunaal voor Libanon
G.II Internationale regelgeving G.II.a Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof* 2939 G.II.d Permanente zetelovereenkomst ICC* 3023 G.II.e Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd (Uittreksel)* 3065 G.II.f Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève (Uittreksel) 3075 G.II.g VN-Genocideverdrag* 3081 G.II.h VN-Folterverdrag* 3091 G.II.i Facultatief Protocol VN-Folterverdrag 3111 G.II.a. Statuut ICCG.II.a. Statuut ICC
G.II.d. Permanente zetelovereenkomst ICCG.II.d. Permanente zetelovereenkomst ICC
G.II.e. Verdrag van Genève (bescherming van burgers)
G.II.f . Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Geneve
G.II.g. VN-GenocideverdragG.II.g. VN-Genocideverdrag
G.II.h. VN-FolteringverdragG.II.h. VN-Folteringverdrag
otocol bij VN-FolteringverdragG.II.i. Facultatief Protocol bij VN-Folteringverdrag
Register3131
XVI
01_T&C_Internationaal_Strafrecht_Voorwerk_v4.indd 16
4-11-2013 15:43:23
A
Jurisdictie en strafrechtelijke immuniteit
A.I.a. Wetboek van StrafrechtA.I.a. Wetboek van
Strafrecht
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 1
1
4-11-2013 15:50:08
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 2
4-11-2013 15:50:08
A.I.a Wetboek van Strafrecht (Uittreksel)
A.I.a. Wetboek van Strafrecht, Boek 1, Titel 1
Eerste Boek Algemene bepalingen Titel I Omvang van de werking van de strafwet [Inleidende opmerkingen]
Van ElstInl. opm.
1. Algemeen. In de art. 2-7 wordt geregeld in welke gevallen Nederland rechtsmacht (jurisdictie) heeft gevestigd; in art. 8 wanneer daarvan desondanks geen gebruik mag worden gemaakt. Als rechtsmacht ontbreekt, heeft het Nederlandse OM geen recht om tot strafvervolging over te gaan. In een concrete strafzaak komt deze kwestie aan de orde bij de derde vraag van art. 348 Sv, dus bij de vraag of het OM ontvankelijk is in zijn vervolging (HR 11 september 1990, NJ 1991/250; anders Melai, suppl. 44, art. 348-349, aant. 10 Sv). Doordat wordt aangeknoopt bij de ontvankelijkheid van het OM valt hieruit tevens op te maken dat het OM in de regel niet bevoegd is opsporingsonderzoek te verrichten ter zake van feiten waarin Nederland geen rechtsmacht toekomt (zie nader art. 4, aant. 6 onder b). De vraag naar de bevoegdheid van de rechter (de tweede vraag van art. 348 Sv) beperkt zich tot de absolute of relatieve bevoegdheid van de Nederlandse rechter binnen de Nederlandse rechterlijke organisatie (vgl. Melai Strafvordering, art. 348-349 Sv, aant. 10). Corstens hanteert daarbij de term competentieverdeling en onderscheidt deze kwestie van de verdeling van de rechtsmacht over de verschillende staten, waarbij hij spreekt over ‘internationale jurisdictieverdeling’ (Corstens 2011, p. 151). 2. Grenzen van rechtsmacht. Vanuit internationaal perspectief is de mogelijkheid van de Nederlandse wetgever om rechtsmacht te vestigen niet onbeperkt. Deze zogeheten wetgevende rechtsmacht wordt op twee manieren door het volkenrecht (internationaal recht) begrensd. a. Kompetenz-Kompetenz. Uitgangspunt is dat de bevoegdheid van elke nationale wetgever tot het vestigen van rechtsmacht (Kompetenz-Kompetenz) wordt beperkt door de grenzen die het volkenrecht daaraan stelt. Dat is de inhoud van de uitspraak van het Permanente Hof voor Internationale Justitie (de voorganger van het Internationaal Gerechtshof) in de zaak S.S. Lotus (7 september 1927). Voorop staat evenwel — zoals eveneens in die zaak werd vastgesteld — dat het volkenrecht geen algemeen verbod behelst voor een Staat om de toepassing van zijn wetten en de rechtsmacht van zijn gerechten uit te strekken over personen en feiten buiten zijn territoir. Elke Staat is vrij de grondslagen toe te passen die hij passend acht Van Elst
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 3
3
4-11-2013 15:50:08
A.I.a. Wetboek van Strafrecht, Boek 1, Titel 1 (PCIJ Series A No. 10, p. 19). Toch wordt in de praktijk doorgaans in geval van extraterritoriale rechtsmacht een volkenrechtelijke machtiging gevergd of een legitimerend aanknopingspunt tussen het betreffende feit of de verdachte en de Staat die tot opsporing en vervolging wil overgaan (zie ook art. 4, aant. 5). Over het antwoord op de vraag of die machtiging is verleend of zo een aanknopingspunt bestaat, kunnen Staten van mening verschillen. Zie met name de zaak Dost over een Nederlandse man die in Nederland (soft)drugs verkocht aan Duitsers en daarvoor in Duitsland werd vervolgd (A.M.M. Orie, Internationaal strafrechtelijke aspecten van de Dost-affaire, NJB 1976, p. 1045-1059; A. Krikke, ‘De zaak Dost — enige opmerkingen over de rechtsmacht van de Bondsrepubliek bij de bestrijding van verdovende middelen’, Recht & Kritiek 1976, p. 249-267; D.J.M.W. Paridaens, ‘Dost krijgt opnieuw een zware duitse pijp te roken’, Recht & Kritiek 1988, p. 216-227). Naar het oordeel van het Duitse Bundesgerichtshof behelst het volkenrecht geen verbod tot aanwending van universele rechtsmacht in die zaak (BGH 20 oktober 1976, BGHSt 27, 30, 33 Dost I). b. Immuniteiten. Voor bepaalde categorieën personen geldt een volkenrechtelijke immuniteit hetgeen betekent dat die personen niet zijn onderworpen aan de rechtsmacht van de (voor hen) buitenlandse staat waar zij zich bevinden. Historisch gezien vormen de leden van een bezettende krijgsmacht de belangrijkste categorie; thans zijn dat, vanwege de toegenomen aandacht voor de berechting van zogenoemde internationale misdrijven, buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en Ministers van Buitenlandse Zaken. Zie nader art. 8, aant. 3. 3. Aanknopingspunten voor rechtsmacht. In de art. 2-7 zijn de volgende aanknopingspunten voor rechtsmacht te herkennen die verband houden met de plaats van het feit, de persoon van de verdachte of het slachtoffer en de aard van het feit. a. Territorialiteitsbeginsel. Art. 2 knoopt aan bij de locus delicti — dus niet de plaats waar de dader zich bevindt (vgl. art. 8 Wet algemene bepalingen) — voor zover dat Nederlands territoir betreft. In de staatssoevereiniteit ligt de bevoegdheid besloten te bepalen welke gedragingen die op het eigen territoir plaatsvinden, strafbaar worden geacht; welke niet en welke strafbare feiten daadwerkelijk worden vervolgd (art. 2, aant. 1 onder c). Dit aanknopingspunt kan extraterritoriale werking toekomen, afhankelijk van de toe te passen leer aan de hand waarvan de locus delicti wordt bepaald (art. 2, aant. 3). Soms is een grensoverschrijdende gedraging strafbaar gesteld zodat deze een inherente extraterritoriale werking heeft. Een voorbeeld is het ‘over de grenzen van het Rijk in Europa’ voeren (art. 278) waaronder ook het voeren van iemand vanuit het buitenland naar Nederland kan worden begrepen (HR 20 november 2001, NJ 2003/632). b. Vlagbeginsel. Art. 3 knoopt aan bij de registratiestaat van vaar- en vliegtuigen. Het is een uitbreiding van het territorialiteitsbeginsel (Van Elst/Orie, Strafmachtrecht 2008, p. 47). Zie over de fictie ‘schip is territoir’ art. 3, aant. 3. De grondslag van het vlagbeginsel is het belang dat het misdrijf niet onbestraft blijft (Smidt I, p. 114 met betrekking tot vaartuigen). Straffeloosheid zou zonder rechtsmacht op basis van het vlagbeginsel het resultaat kunnen zijn indien het feit aan boord is begaan terwijl het vaar/vliegtuig zich buiten het territoir van een staat bevindt zoals op of boven volle zee. Nederland heeft zich verplicht rechtsmacht te vestigen over strafbare feiten begaan aan boord van een in Nederland ingeschreven vliegtuig (art. 3 lid 2 Overeenkomst inzake misdrijven en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van vliegtuigen, Tokio 14 september 1963, Trb. 1964, 115) alsmede over (bepaalde) straf4
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 4
Van Elst
4-11-2013 15:50:08
Inl. opm. bare feiten die zijn begaan tegen of aan boord van een schip dat onder Nederlandse vlag vaart (art. 6 lid 1 Verdrag ter bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeescheepvaart, Rome 10 maart 1988, Trb. 1989, 17). c. Actief nationaliteits- en personaliteitsbeginsel. Art. 5 knoopt aan bij de (Nederlandse) nationaliteit van de verdachte. De rechtvaardiging van deze grondslag is deels gelegen in het aloude verbod om eigen onderdanen uit te leveren (HR 7 januari 1975, NJ 1975/206). Het actief nationaliteitsbeginsel verschaft de nodige rechtsmacht om de verdachte die niet wordt uitgeleverd in eigen land te vervolgen. Aldus ‘kan de Nederlander zich niet onttrekken aan de vervolging wegens een misdrijf, door hem in den vreemde gepleegd […] door de wijk te nemen naar Nederland’ (Smidt, I, p. 129). Het belang van deze grondslag is gerelativeerd door de mogelijkheid Nederlanders uit of over te leveren indien de garantie is gegeven dat zij hun eventuele vrijheidsbenemende sanctie in Nederland kunnen ondergaan (art. 4 lid 1 Uitleveringswet 1967; art. 6 lid 1 Overleveringswet). Bovendien strekt de rechtsmacht op basis van het actief personaliteitsbeginsel zich uit over meer misdrijven dan waarvoor kan worden uitgeleverd. Daarnaast is de Nederlandse nationaliteit van de verdachte als zodanig reeds voldoende rechtvaardiging om de heerschappij van de strafwet ook buiten het territoir over hem uit te strekken (Smidt I, p. 129). Dat dient het belang van de Nederlandse overheid: interest rei publica habere bonos subditos (Pompe, p. 513). Molukkers worden bij de toepassing van de Nederlandse wetgeving behandeld als Nederlanders (art. 5, aant. 2). Actief personaliteitsbeginsel. In art. 6 en art. 7 wordt niet aangesloten bij de nationaliteit maar bij de persoon van de verdachte die op andere gronden een band met Nederland heeft (‘Nederlandse ambtenaar’; ‘schipper en de opvarenden van een Nederlands vaartuig’). Actief domiciliebeginsel. Indien de band met Nederland berust op de (vaste) woon- of verblijfplaats, is sprake van het domiciliebeginsel. Art. 5a knoopt uitdrukkelijk aan bij de vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Het domiciliebeginsel is ook te herkennen in de wijze waarop, op grond van art. 4a in samenhang met art. 552y lid 1 aanhef en onderdeel a Sv, afgeleide rechtsmacht kan worden uitgeoefend over feiten die in het buitenland zijn begaan door in Nederland gedomicilieerde buitenlanders (J.J.E. Schutte, ‘Overdracht en overname van strafvervolging’, Ars Aequi 1986, p. 33). d. Beschermingsbeginsel. De bescherming van de Nederlandse staatkundige structuur en economische belangen is te herkennen in de rechtsmacht met betrekking tot de meeste misdrijven tegen de veiligheid van de staat (art. 4 onderdeel 1° en 2°); de fysieke integriteit van de Koning en de vermoedelijke opvolger van de Koning etc. (art. 4 onder 1°); van rijkswege uitgegeven zegels of rijksmerken (art. 4 onderdeel 3°); valsheid in schuldbrieven of certificaten van schuld etc. van de Nederlandse staat of van een Nederlandse provincie, gemeente of openbare instelling (art. 4 onderdeel 4°) en in het namaken of vervalsen van krachtens de Postwet uitgegeven zegels (art. 4 onderdeel 5). Mok & Duk duiden dit beginsel tezamen met het universaliteitsbeginsel aan als geval van ‘volledige rechtsmacht’ waarin de Nederlandse strafwet van toepassing is ongeacht de plaats van het feit en de nationaliteit van de dader (Toepassing van Nederlands strafrecht op buiten Nederland begane delicten, HNJV 1980, p. 132). Uitgebreid beschermingsbeginsel. Op grond van art. 4 onderdeel 15° en 16° strekt de Nederlandse strafwet zich uit over staatkundige en/of economische belangen van met Nederland verbonden landen of instanties. Dit kan worden aangeduid als het uitgebreid beschermingsbeginsel dat evenwel ook als variant van het universaliteitsbeginsel wordt aangeduid (vlg. B.V.A. Röling, Enkele volkenrechtelijke aantekeningen bij de Van Elst
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 5
5
4-11-2013 15:50:08
A.I.a. Wetboek van Strafrecht, Boek 1, Titel 1 Wet oorlogsstrafrecht, Varia Juris Gentium (François bundel) 1959, p. 267). e. Passief nationaliteits- en personaliteitsbeginsel. Een variant van het beschermingsbeginsel betreft het passief nationaliteits- en personaliteitsbeginsel waarbij rechtsmacht wordt gebaseerd op de Nederlandse nationaliteit van de persoon tegen wie het feit is gericht respectievelijk diens band met Nederland. Onder persoon moet behalve een natuurlijke persoon ook een rechtspersoon of (lucht)vaartuig worden begrepen. De Nederlandse wetgever stond vanouds afwijzend tegenover deze grondslagen maar heeft deze houding prijsgegeven bij de uitvoering van het zogenoemde diplomatenverdrag (art. 4 onderdeel 9°; Kamerstukken II 1983/84, 18 439, nr. 3, p. 11-12; ook kritisch is G.A.M. Strijards, ‘Het passief personaliteitsbeginsel in opmars?’, Delikt en Delinkwent, 1985 p. 189-203). Thans is het te herkennen in art. 4 onderdeel 7°-15° en art. 5b. Passief domiciliebeginsel. De uitzonderlijke rechtsmacht die aanknoopt bij hier verblijvende c.q. woonachtige buitenlanders, is te herkennen in art. 4 onder 16 dat rechtsmacht vestigt over terroristische misdrijven indien het misdrijf is gepleegd met het oogmerk de bevolking of een deel der bevolking van Nederland vrees aan te jagen alsmede in art. 5b. f. Afgeleide rechtsmacht/stellvertretende Strafrechtspflege. Art. 4a voorziet erin dat Nederland de rechtsmacht kan overnemen van een andere staat die of van een internationaal gerecht dat zelf originaire rechtsmacht heeft gevestigd. Verzoek om overname van strafvervolging. De overname kan berusten op een uitdrukkelijk verzoek tot overname van strafvervolging (art. 6 EVOS). In dat geval is sprake van stellvertretende Strafrechtspflege oftewel plaatsvervangende rechtsmacht (C. Pappas, Stellvertretende Strafrechtspflege, diss. Freiburg, 1996). Het verzoek tot overname van strafvervolging kan ook besloten liggen in het doen van een verzoek om uitlevering indien het toepasselijke verdrag erin voorziet dat de verdachte zal worden vervolgd door de staat waar hij zich bevindt indien een verzoek om zijn uitlevering wordt afgewezen (aut dedere aut judicare: ofwel overdragen ofwel vervolgen). Die fictie behelst art. 552hh lid 1 Sv met betrekking tot de in lid 2 van dat artikel genoemde verdragen. Dubbele strafbaarheid vereist. Aan het vereiste van dubbele strafbaarheid moet zijn voldaan nu de rechtsmacht van een andere staat of internationaal gerecht wordt overgenomen. Daarin ligt besloten dat het feit in die andere staat strafbaar is dan wel strafbaar is krachtens het Statuut van het internationaal gerecht. Of het feit strafbaar is in de Staat waar het is begaan (dit hoeft niet de Staat te zijn waarvan de originaire rechtsmacht wordt overgenomen), is een andere kwestie die afhangt van de wijze waarop de rechtsmacht van de overdragende Staat of het internationaal gerecht is geregeld. Indien Nederland op grond van andere aanknopingspunten dan afgeleide rechtsmacht reeds rechtsmacht toekomt, is een beroep op afgeleide rechtsmacht niet nodig. Dat is in de praktijk in het bijzonder van belang indien rechtsmacht kan worden gebaseerd op een aanknopingspunt waarbij dubbele strafbaarheid niet is vereist (art. 4; art. 5 lid 1 onderdeel 1°, 3° en 4°) en omdat het uitoefenen van afgeleide rechtsmacht aan bepaalde voorwaarden is gebonden (vgl. HR 23 oktober 2001, LJN AD4463). g. Universaliteitsbeginsel. Voor zover in art. 4 wordt aangeknoopt bij de enkele aanwezigheid van de verdachte in Nederland kan dit als toepassing van het universaliteitsbeginsel worden aangemerkt (onder 7° onderdeel a, 7° onderdeel c, 13° en 14°, 17° en 18°). Het belang van de vervolging en bestraffing van deze strafbare feiten heeft de internationale gemeenschap zich aangetrokken. In zoverre kan worden gesteld dat deze feiten tegen de (belangen van de) internationale gemeenschap zijn gericht c.q. betrekking hebben op ‘internationaal beschermde 6
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 6
Van Elst
4-11-2013 15:50:08
Inl. opm. rechtsgoederen’ (HSR par. 3.2.2.23). Dat aanknopingspunt heeft, vergeleken met de aanwezigheid van de verdachte in Nederland, minder onderscheidend vermogen omdat niet over elk internationaal beschermd rechtsgoed universele rechtsmacht is gevestigd (slavenhandel, drugsdelicten). Ook de aanwezigheid van de verdachte in Nederland is niet hét onderscheidend aanknopingspunt. De rechtsmacht over valsemunterij en zeeroof (art. 4 onderdeel 3° respectievelijk 5°) berust eveneens op het universaliteitsbeginsel terwijl de wet de aanwezigheid van de verdachte niet als voorwaarde stelt (zie over dit laatste evenwel art. 4, aant. 6 onder b). Dubbele strafbaarheid niet vereist. De wet vereist terecht geen dubbele strafbaarheid. Dat vereiste lijkt ook moeilijk te verenigen met de verplichting naar internationaal recht de betreffende feiten te vervolgen en te bestraffen. 4. Geen rangorde maar overleg voorgeschreven in EU-verband. a. Geen rangorde. Tussen de te onderscheiden aanknopingspunten voor rechtsmacht bestaat geen rangorde. Met name de dominante rol van het historisch sterke aanknopingspunt van de locus delicti is gerelativeerd met het toegenomen belang van wat ‘goede rechtsbedeling’ wordt genoemd hetgeen overigens geen vastomlijnd concept is (Rüter/Swart, ‘De toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet; van locus delicti naar goede rechtsbedeling’, in: Honderd jaar Wetboek van Strafrecht, 1986, p. 243-274). In het kader van de goede rechtsbedeling dient voor een strafbaar feit met grensoverschrijdende aspecten (waarbij derhalve mag worden aangenomen dat de rechtsmacht van meerdere staten daarbij zal aanknopen) van geval tot geval te worden bepaald waar vervolging het meest is aangewezen. Belangrijke criteria daarvoor zijn neergelegd in art. 8 lid 1 EVOS. Daaronder zijn: de vaste woonplaats van verdachte; de staat waarvan verdachte onderdaan c.q. afkomstig is; waar de verdachte reeds een vrijheidsbenemende sanctie ondergaat; wordt verdachte reeds vervolgd wegens hetzelfde feit of andere feiten; de mogelijkheden voor reclassering. b. In EU-verband is overleg voorgeschreven. In EU-verband is een mechanisme vastgesteld dat de keuze moet vergemakkelijken voor de lidstaat die het best geplaatst is om vervolging in te stellen: Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures, PbEU L 328/42 van 15 december 2009. (Zie het hieraan voorafgegane Groenboek over jurisdictiegeschillen en het ne bis in idem-beginsel in strafprocedures, COM (2005) 696 definitief.) Daarmee kunnen jurisdictiegeschillen tussen de betrokken staten worden voorkómen. De toepassing van het ne bis in idem-beginsel biedt slechts een beperkte ‘oplossing’ indien zich een dergelijk positief rechtsmachtconflict reeds heeft verwezenlijkt (vgl. art. 54 Schengen Uitvoeringsovereenkomst). c. Aanwijzing rechtsmachtgeschillen bij strafprocedures. Overleg is voorgeschreven in de Aanwijzing rechtsmachtgeschillen bij strafprocedures (Stcrt. 2012, 11716) die strekt tot uitvoering van voornoemd Kaderbesluit. Indien de OvJ tijdens het strafrechtelijk onderzoek ‘op redelijke gronden’ aanneemt dat in een andere EU lidstaat een parallelle strafrechtelijke procedure wegens dezelfde feiten ten aanzien van dezelfde persoon wordt gevoerd, dan treedt de OvJ in contact met de andere lidstaat. Van een concreet rechtsmachtgeschil behoeft nog geen sprake te zijn, terwijl in de Aanwijzing en het Kaderbesluit geen volgorde van aanknopingspunten voor rechtsmacht is voorgeschreven. Het contact dient ertoe ‘overeenstemming te bereiken over een effectieve oplossing Van Elst
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 7
7
4-11-2013 15:50:08
A.I.a. Wetboek van Strafrecht, Boek 1, Titel 1 om de nadelige gevolgen van dergelijke parallelle procedures te voorkomen’ (art. 1 lid 2 onderdeel b Kaderbesluit). 5. Aanvullende rechtsmacht in bijzondere wetten. In aanvulling op de rechtsmachtregeling van art. 2-7 wordt in bijzondere wetten de toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet uitgebreid. Behalve op de voorzieningen in art. 73 AWR, art. 11:1 Arbeidstijdenwet en art. 65 Schepenwet kan bij wijze van voorbeeld op de volgende bijzondere wetten worden gewezen die in het bijzonder voor de praktijk van belang zijn. a. Art. 3 WED. Deelneming aan een binnen Nederland gepleegd economisch delict is ook strafbaar indien de deelnemer zich buiten Nederland aan het feit heeft schuldig gemaakt. Aan de strafbaarstelling van elders begane delicten bestond ‘een bepaalde behoefte’, zoals ook de art. 3-7 aan de werking van de Nederlandse strafwet enige uitbreiding geven (Kamerstukken II 1947/48, 603, nr. 3, p. 9). Waaruit de behoefte tot uitbreiding in het bijzonder voor economische delicten bestond, is tijdens de parlementaire voorbereiding van de WED niet aan de orde geweest. Zonder deze bepaling zou deelneming in het buitenland aan een feit dat in Nederland wordt gepleegd niet strafbaar zijn voor zover wordt vastgehouden aan het zelfstandige karakter van deelneming hetgeen betekent dat deelneming in beginsel een eigen tijd en plaats heeft. Op dit uitgangspunt zijn inmiddels in de rechtspraak tal van uitzonderingen aangenomen (zie daarover art. 2, aant. 4 onder b). Art. 3 WED diende ter inspiratie voor de totstandkoming van art. 13 lid 3 Opiumwet. b. Art. 13 lid 3 Opiumwet. De Nederlandse strafwet wordt in art. 13 lid 3 Opiumwet toepasselijk verklaard op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan — kort gezegd — poging tot of deelneming aan dan wel het voorbereiden of bevorderen van het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van lijst I middelen. Als argument voor de ruimere rechtsmachtregeling werd gegeven dat het gedragingen betreft die in het buitenland worden ondernomen met het oogmerk de Nederlandse samenleving schade toe te brengen (MvT, Kamerstukken II 1982/83, 17 975, nr. 3, p. 9). Vervolgbaar werd geacht een ieder ‘die in het buitenland tot invoer van verdovende middelen in Nederland uitlokt (en niet alleen, zoals tot nu toe, de koerier die als uitvoerder van de operatie wordt gebruikt), een dergelijke invoer doet plegen (bij voorbeeld door middel van onwetende koeriers) of aan die invoer medeplichtig is (en voor die medeplichtigheid een deel van de opbrengst van de transactie verkrijgt). Voorts valt ook de mislukte invoer in Nederland (bij voorbeeld doordat de koerier wordt aangehouden voordat de Nederlandse grens is overschreden) en de deelneming aan poging tot invoer in Nederland (denk aan degene die het vervoer over een groot deel van het buitenlandse traject heeft verricht, voordat de verdovende middelen bij een andere koerier werden aangetroffen) onder de werking van de nieuwe bepaling. […] Ten aanzien van de uitvoer uit Nederland is het vorenstaande van overeenkomstige toepassing.’ (MvT, Kamerstukken II 1982/83, 17 975, nr. 3, p. 9-10). Dubbele strafbaarheid is niet vereist. Het stellen van die voorwaarde zou de vervolgingsmogelijkheden ernstig kunnen inperken; het ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ zal in die vorm in de buitenlandse wetgeving niet strafbaar zijn gesteld (MvT, Kamerstukken II 1982/83, 17 975, nr. 3, p. 8). c. Art. 4 en 168 Wetboek van Militair Strafrecht. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de militair die zich buiten Nederland schuldig maakt aan ‘enig strafbaar feit’. De voorwaarde van dubbele strafbaarheid wordt hier niet gesteld. Tevens betreft de rechtsmacht zowel misdrijven als overtredingen. Bij de vestiging 8
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 8
Van Elst
4-11-2013 15:50:08
Inl. opm. van deze extraterritoriale rechtsmacht is aan Nederlandse belangen gedacht: ‘Men denke aan beleedigingen of gewelddadigheden van minderen tegen hunne meerderen die zij op reis ontmoeten, aan misbruik van gezag, en aan tal van zuiver militaire of gemengde delikten, die buiten dienst in den vreemde door Nederlandsche militairen kunnen worden gepleegd, waardoor Nederlandsche belangen worden benadeeld, doch met welker vervolging de vreemde justitie zich wel niet zal inlaten.’ (MvT, Kamerstukken II 1896/97, 195, nr. 3, p. 17). Een verdergaande uitbreiding bevat art. 168 WMSr dat straf stelt op een feit ‘dat niet met straf wordt bedreigd door enige ingevolge dit wetboek toepasselijke strafbepaling, doch waarvoor hij ingevolge enige op hem toepasselijke wet van het land, waar het feit begaan wordt, strafbaar is’. Daarmee worden de noodzakelijke maatregelen genomen ‘om eerbiediging van het recht van de staat van verblijf te verzekeren’ (MvT, Kamerstukken II 1957/58, 5169 (R 112), nr. 5, p. 22). d. (Wet) internationale misdrijven. Voor de internationale verhoudingen van bijzonder belang is de universele rechtsmacht die in art. 2 Wet internationale misdrijven is gevestigd met betrekking tot oorlogsmisdrijven, genocide en andere misdrijven tegen de mensheid alsmede over foltering en gedwongen verdwijning. Voor feiten die zijn gepleegd vóór het in werking treden van die wet op 1 oktober 2003 blijft de extraterritoriale rechtsmacht van betekenis zoals die is gevestigd in art. 3 Wet oorlogsstrafrecht; art. 5 Uitvoeringswet folteringverdrag en art. 5 Uitvoeringswet genocideverdrag. e. Art. 13 Sanctiewet 1977. Rechtsmacht op basis van het actief nationaliteitsbeginsel is gevestigd met betrekking tot overtredingen van door de internationale gemeenschap afgekondigde sanctiemaatregelen. Die vormde de basis voor de vervolging van de Nederlander Kouwenhoven die in hoger beroep door het hof werd vrijgesproken van onder meer overtredingen van de Sanctiebesluiten Liberia 2001 en 2002 (Hof ‘s-Gravenhage 10 maart 2008, NJ 2008/469). Zie Inleidende opmerkingen, aant. 7 onder a Sanctiewet 1977 en art. 13, aant. 2 Sanctiewet 1977. f. Visserijwet 1963. Een wellicht onverwacht ver reikende toepasbaarheid van de Nederlandse strafwet geeft art. 58 onderdeel b Visserijwet 1963. Het voorziet in universele rechtsmacht met betrekking tot bepaalde overtredingen van beheers- en instandhoudingsmaatregelen van ‘grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden’. Deze regeling strekt tot uitvoering van de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden, New York, 4 augustus 1995, (Trb. 1996, 277; Trb. 2000, 40; i.w.tr., ook voor Nederland, op 11 december 2001, Trb. 2007, 145, p. 14; Stb. 2001, 536, p. 1). 6. Komend recht: herziening regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht in strafzaken. a. Algemeen. In het wetsvoorstel ‘herziening regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht in strafzaken’ wordt de extraterritoriale rechtsmacht die in het WvSr is neergelegd, ingrijpend gewijzigd: de artikelen worden opnieuw gerangschikt, waarbij bestaande onderdelen worden ondergebracht in een Besluit; in de regel wordt voor het toepassingsbereik van de strafwet geen onderscheid meer gemaakt tussen Nederlanders en vreemdelingen; afgeleide rechtsmacht wordt een algemene grondslag voor rechtsmacht inzake vreemdelingen. De wijzigingen sluiten aan bij de drie uitgangspunten die bij de herziening zijn gehanteerd: (1) versterking van de beschermende functie van de Nederlandse strafwet; (2) het ongedaan maken van het beVan Elst
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 9
9
4-11-2013 15:50:08
A.I.a. Wetboek van Strafrecht, Boek 1, Titel 1 staande onderscheid in rechtsmacht over Nederlanders en de hier woonachtige vreemdelingen, en (3) vergroting van de toegankelijkheid van de rechtsmachtregeling (Kamerstukken II 2012/13, 33 572, nr. 3, p. 2). b. Vergroting van de toegankelijkheid van de rechtsmachtregeling: verdragsverplichtingen. De gedetailleerde regeling van de extraterritoriale rechtsmacht die thans is gevestigd om uitvoering te geven aan verdragsverplichtingen wordt uit het WvSr gehaald en ondergebracht in een Besluit dat uitwerking geeft aan een nieuw art. 6 lid 1 waarin de Nederlandse wet van toepassing wordt verklaard ‘op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit voor zover een bij algemene maatregel van bestuur dat aangewezen verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie tot het vestigen van rechtsmacht over dat feit verplicht.’ In het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht worden de verdragen aangewezen en gerangschikt naar het kader waarbinnen de verdragen tot stand zijn gekomen: de Verenigde Naties; de Raad van Europa; de Europese Unie (bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 572, nr. 3). In een bijlage bij het Besluit worden de verdragen vermeld die tot het vestigen van rechtsmacht verplichten. Het resultaat is een regeling van verdrag gerelateerde rechtsmacht — naast de regeling in art. 2-8c Sr — die is verspreid over art. 6, een Besluit en een bijlage, die in combinatie een grondslag vormen voor rechtsmacht op basis van het universaliteitsbeginsel en zowel het actieve als het passieve personaliteitsbeginsel. c. Vergroting van de toegankelijkheid van de rechtsmachtregeling: systematische wijzigingen. Met uitzondering van art. 3 en 4 worden de andere artikelen inzake extraterritoriale rechtsmacht opnieuw gerangschikt waarbij de rechtsmacht op basis van het passief personaliteitsbeginsel wordt ondergebracht in art. 5; op basis van het actief personaliteitsbeginsel in art. 7 (Nederlanders en vreemdelingen met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland), art. 8 (Nederlandse ambtenaren) en art. 8a (schipper en opvarenden van een Nederlands vaartuig); plaatsvervangende rechtsmacht in art. 8b lid 1, 2 en 4; afgeleide rechtsmacht in art. 8b lid 3 en art. 8c terwijl art. 6 i.c.m. het Besluit onderdak biedt aan rechtsmacht op basis van het universaliteitsbeginsel alsmede het actief en passief personaliteitsbeginsel. Het huidige art. 8 wordt art. 8d. In hoeverre deze wijzigingen bijdragen aan de overzichtelijkheid van de rechtsmachtregeling, is niet aangegeven in de MvT. d. Ongedaan maken onderscheid Nederlanders en hier woonachtige vreemdelingen: het beginsel van ‘actief Nederlands ingezetenschap’. Het bestaande onderscheid in de rechtsmacht over Nederlanders en de hier woonachtige vreemdelingen wordt ongedaan gemaakt. Hiermee wordt ‘strafrechtelijk optreden tegen de aantasting van wezenlijke nationale belangen van een steviger grondslag voor de uitoefening van rechtsmacht’ voorzien (Kamerstukken II 2012/13, 33 572, nr. 3, p. 1). De vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, vormt een ‘even hechte grondslag voor toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet’ als het Nederlanderschap (Kamerstukken II 2012/13, 33 572, nr. 3, p. 2 en 6). Onder een vaste woonof verblijfplaats zal in dit verband worden verstaan ‘het rechtmatig verblijven in Nederland gedurende een onafgebroken periode van vijf jaar of langer’ (nieuw art. 86b Sr). Op dit punt is de nieuwe regeling strikter dan de bestaande nu in de art. 5a en 5b de voorwaarde van een vaste woon- of verblijfplaats niet is gedefinieerd. Hier is sprake van een voor de verdachte gunstiger regeling (Kamerstukken II 2012/13, 33 572, nr. 3, p. 15 ‘niet kan worden uitgesloten dat in bepaalde gevallen die thans worden bestreken door de artikelen 5a en 5b Sr geen mogelijkheid tot het uitoefenen van extraterritoriale rechtsmacht op basis van de voorgestelde artikelen 5, 6 of 7 Sr 10
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 10
Van Elst
4-11-2013 15:50:08
Inl. opm. zal bestaan.’). Toch wordt de grondslag klaarblijkelijk niet hecht genoeg geacht om de Nederlandse strafwet toepasselijk te verklaren op de vreemdeling met een vaste woonof verblijfplaats die zich buiten Nederland schuldig maakt aan misdrijven tegen de veiligheid van de staat en de koninklijke waardigheid of aan mensensmokkel, het in Nederland laten verrichten van arbeid door een illegale vreemdeling, zichzelf of een ander ongeschikt maken voor dienst bij de krijgsmacht, bigamie, misdrijven die verband houden met de werkzaamheden van een parlementaire enquêtecommissie of de schending van geheimen. De gelijkschakelbepaling, art. 7 lid 3, verwijst namelijk niet naar art. 7 lid 2 onderdeel a waarin de genoemde misdrijven zijn opgenomen. De benaming van beide grondslagen tezamen m.b.t. Nederlanders en vreemdelingen als het thans nog onbekende beginsel van ‘actief Nederlands ingezetenschap’ suggereert bovendien ten onrechte dat ook voor Nederlanders de eis van ‘ingezetenschap’ zal gaan gelden hetgeen niet het geval is. Bovendien wijst ‘actief Nederlands ingezetenschap’ op het actief personaliteitsbeginsel terwijl daaronder ook rechtsmacht is begrepen inzake misdrijven die tegen Nederlanders en vreemdelingen zijn begaan hetgeen een toepassing van het passief personaliteitsbeginsel betreft (art. 5, zie onderdeel e). e. Passief personaliteitsbeginsel als zelfstandige rechtsmachtgrondslag. Enigszins in het verlengde van de gelijkschakeling van Nederlanders en vreemdelingen met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, ligt het vestigen van rechtsmacht over misdrijven die in het buitenland tegen hen zijn begaan. Als voorwaarden worden in art. 5 gesteld dat ‘op dit feit naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld’. Thans is de rechtsmacht beperkt tot een aantal in art. 5b uitdrukkelijk aangewezen misdrijven. f. Afgeleide rechtsmacht voor vreemdelingen. Voor alle vreemdelingen — dus niet slechts de vreemdelingen die een vaste woonof verblijfplaats in Nederland hebben — zal art. 8c in afgeleide rechtsmacht worden voorzien onder de voorwaarden dat hij zich in Nederland bevindt; het een misdrijf betreft waarop een gevangenisstraf van ten minste 8 jaar is gesteld en de uitlevering ter zake van dit misdrijf is geweigerd hetzij niet mogelijk is. De grondslag voor de uitoefening van rechtsmacht berust hier niet op de band met Nederland — een vaste woon- of verblijfplaats wordt in art. 8c niet vereist — maar het voorkomen dat vreemdelingen ongehinderd en straffeloos in Nederland kunnen verblijven door het ontbreken van mogelijkheden hen uit te zetten of uit te leveren. Gelet op de in de MvT uiteengezette grondslag is het een omissie om niet in rechtsmacht te voorzien in geval de overlevering niet is toegestaan. 7. Literatuur. De rechtsmachtregeling van de art. 2-8 wordt onder meer besproken in R. van Elst en A.M.M. Orie, ‘Strafmachtrecht’, in: E. van Sliedregt, J.M. Sjöcrona en A.M.M. Orie (red.), Handboek internationaal strafrecht, schets van het Europese en internationale strafrecht, Deventer: Kluwer 2008, p. 29-91; R. van Elst en H.G. van der Wilt, ‘Universal jurisdiction in criminal cases in the Netherlands’, Rev. Int’l D.P. 2008, p. 341-378(CD-ROM Annex); Y. Buruma en P.A.M. Verrest, Introductie internationaal strafrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri, 2004, p. 32-44; Y.G.M. Baaijens-Van Geloven, ‘Aantekeningen bij recente uitbreidingen van de rechtsmacht in het wetboek van strafrecht’, in: M.S. Groenhuijsen en J.B.H.M. Simmelink (red.), Glijdende schalen : liber amicorum J. de Hullu, Nijmegen : Wolf Legal Publishers, 2003, p. 1-24; J. de Hullu, Materieel strafrecht: over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid Van Elst
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 11
11
4-11-2013 15:50:08
A.I.a. Wetboek van Strafrecht, Boek 1, Titel 1 naar Nederlands recht, Deventer: Kluwer, 2012, p. 136-146; C.F. Rüter en A.H.J. Swart, ‘De toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet; van locus delicti naar goede rechtsbedeling’, in: J.P. Balkema e.a. (red.), Gedenkboek Honderd jaar Wetboek van Strafrecht, Arnhem: Gouda Quint 1986, p. 243-274; M.R. Mok en R.A.A. Duk, ‘Toepassing van Nederlands strafrecht op buiten Nederland begane delicten’, HNJV 1980, deel I tweede stuk. Zie over rechtsmacht als zodanig met name D. Oehler, Internationales Strafrecht : Geltungsbereich des Strafrechts, internationales Rechtshilferecht, Recht der Gemeinschaften, Völkerstrafrecht, Köln: Heymans, 1983; G.A.M. Strijards, Internationaal strafrecht: strafmachtsrecht, Arnhem: Gouda Quint, 1984; T. Vander Beken, Forumkeuze in het internationaal strafrecht: verdeling van misdrijven met aanknopingspunten in meerdere staten, Antwerpen: Maklu, 1999; Chr. van den Wyngaert, ‘De toepassing van de strafwet in de ruimte. Enkele beschouwingen’, in: R.Bützler e.a. (red.) Liber amicorum Frédéric Dumon, Antwerpen: Kluwer, 1983, p. 501-525; Chr. Van den Wyngaert m.m.v. S. Vandromme en B. De Smet, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen: Maklu, 2011, p. 139-173; A.J.J. de Hoogh en G. Molier, ‘Jurisdictie’, in: N. Horbach, R. Lefeber en O. Ribbelink (red.), Handboek internationaal recht, Den Haag: T.M.C. Asser Press 2007, p.195-229; G.A.M. Strijards, Hoofdstukken van internationaal strafrecht, Nijmegen: Wolff Legal Publishers, 2005; European Committee on Crime Problems, Extraterritorial criminal jurisdiction, 1990 (overgenomen in Criminal Law Forum 1992, p. 441-480). Zie over rechtsmacht in het kader van de EU/Europa: A.H. Klip, European criminal law: an integrative approach, Cambridge etc.: Intersentia, 2012, p. 191-200; A.H. Klip, ‘Universal jurisdiction. Regional report for Europe’, Rev. Int'l D.P. 2008, p. 173-196. Inl. opm.
Artikel 2 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. [23-03-1984, Stb. 92, i.w.tr. 01-05-1984/kamerstukken 17524] Art. 2
Van Elst
[Toepasselijkheid binnen Nederlands territoir]
Van Elst
1. Territorialiteitsbeginsel. a. Algemeen. Inwerkingtreding huidige wettekst. Art. 2 is éénmaal inhoudelijk gewijzigd. Bij Wet van 10 mei 1973, Stb. 228 (i.w.tr. op 26 september 1973) werden de woorden ‘het Rijk in Europa’ vervangen door ‘Nederland’. b. Onbetwist en onbetwistbaar. Dat Nederland rechtsmacht heeft over alle strafbare feiten die op het territoir van de staat zijn gepleegd en over een ieder die daaraan deelnemen ongeacht hun nationaliteit is ‘onbetwist en onbetwistbaar’ (Kamerstukken II 1878/79, 110, nr. 3, p. 46; Smidt I, p. 110). Toch is het territorialiteitsbeginsel niet per definitie het ‘sterkste’ beginsel van rechtsmacht: het Nederlandse belang bij strafvervolging en bestraffing is tamelijk gering als een Amerikaanse zakenman een Japanse ambtenaar steekpenningen geeft op een Amsterdamse hotelkamer (voorbeeld ontleend aan M.R. Mok & R.A.A. Duk, Toepassing van Nederlands strafrecht op buiten Nederland begane delicten, HNJV 1980, p. 14). Aan de rechtsmacht op grond van art. 2 doet dit niet af: De opvatting dat art. 2 buiten toepassing dient te blijven ingeval ‘de relatie van het feit tot de Nederlandse rechtsorde te gering is’, is onjuist nu de toepasselijkheid van art. 2 slechts wordt beperkt door de in het volkenrecht erkende uitzonderingen (HR 1 februari 2000, LJN ZD1689; HR 14 september 1981, NJ 1982/531). c. 12
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 12
Van Elst
4-11-2013 15:50:08
Art. 2 Territorialiteit in geval van uit- en overlevering. Het belang van het territorialiteitsbeginsel komt ook elders tot uitdrukking: Art. 13 Overleveringswet bepaalt als regel dat de overlevering wordt geweigerd indien het feit waarvoor het Europees Aanhoudingsbevel is uitgevaardigd geheel of gedeeltelijk op Nederlands territoir is begaan. Daarmee wordt onder meer voorkómen dat Nederland verplicht zou zijn mee te werken aan de vervolging van een in Nederland gepleegd feit dat hier niet strafbaar wordt geacht zoals abortus en euthanasie of van feiten die als categorie niet worden vervolgd zoals de verkoop van cannabis door een coffeeshophouder binnen de grenzen van het gedoogbeleid (Kamerstukken II 2003/04, 29 042, nr. 21, p. 3; HR 28 november 2006, LJN AY6633; LJN AY6634; LJN AY6631; NJ 2007/487-489, m.nt. A.H. Klip). De OvJ kan overigens vorderen van deze weigeringsgrond af te zien (art. 13 lid 2 Overleveringswet). Zie ook art. 7 lid 1 Europees verdrag betreffende uitlevering (Trb. 1965, 9). 2. Nederland. a. Territoir. De grenzen met België en Duitsland zijn in verdragen vastgelegd. Grens met Duitsland. De grens met Duitsland in het Algemeen Verdrag tot regeling van met de grens verband houdende vraagstukken en andere tussen beide landen bestaande problemen (Trb. 1960, 67) en het van dit verdrag deel uitmakende Verdrag nopens het verloop van de gemeenschappelijke landsgrens, de grenswateren, het grondbezit in de nabijheid van de grens, het grensoverschrijdende verkeer over land en via de binnenwateren en andere met de grens verband houdende vraagstukken (Trb. 1960, 68) alsmede in het Eems-Dollardverdrag 1960 (Trb. 1960, 69). Grens met België. De grens met België is bepaald bij de traktaten van 19 april 1839, het traktaat met België van 5 november 1842, dat is goedgekeurd bij Wet van 4 februari 1843, Stb. 3 en het traktaat van Maastricht van 8 augustus 1843, Stb. 1844, 12. Waddenzee. De Waddenzee behoort als binnenwater bij Nederland (vlg. art. 2 Wet grenzen territoriale zee, Stb. 1985, 129). Territoriale wateren. Aan de Noordzeekust vormt een strook van twaalf internationale zeemijlen (22 km en 224 m) vanaf de laagwaterlijn (basislijn) de territoriale wateren, die eveneens bij het Nederlands territoir horen (art. 1 lid 1 Wet grenzen territoriale zee). Aansluitende zone. Voorts heeft Nederland een aansluitende zone die verder gaat dan de territoriale zee en zich uitstrekt over 24 zeemijlen vanaf de basislijn (art. 1 lid 2 Rijkswet instelling aansluitende zone, Stb. 2006, 339). In de aansluitende zone mogen voorschriften worden gehandhaafd met betrekking tot douane, belastingen, immigratie en volksgezondheid zoals die binnen het territoir (aardse grondgebied inclusief de territoriale wateren) gelden. Exclusieve economische zone. Sinds 28 april 2000 heeft Nederland een exclusieve economische zone ingesteld van 200 zeemijlen breed (Rijkswet instelling exclusieve economische zone, Stb. 1999, 281; i.w.tr. op 28 april 2000, art. 2, Stb. 2000, 167). Deze zone heeft betrekking op zeemijnbouw en visserij. Eerder was reeds een visserijzone van gelijke omvang vastgesteld (art. 58 aanhef en onder a Visserijwet 1963, Stb. 312; art. 2 Machtigingswet instelling visserijzone, Stb. 1977, 345). Continentaal plat. Nederland beschikt van rechtswege over een (deel van het) continentaal plat. Dit behoort net zomin als de aansluitende en de exclusieve zone tot het Nederlands territoir. Nederland heeft rechtsmacht gevestigd over een ieder die zich aan enig strafbaar feit schuldig maakt op of met betrekking tot een installatie ter zee die is opgericht op de bodem van de Noordzee (booreilanden) voor zover die bodem tot het aan Nederland toekomende gedeelte van het continentale plat behoort. Deze rechtsmacht is neergelegd in de Wet Van Elst
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 13
13
4-11-2013 15:50:08
A.I.a. Wetboek van Strafrecht, Boek 1, Titel 1 installaties Noordzee (Wet van 3 december 1964, Stb. 447). Ook enkele andere bijzondere wetten bevatten regelingen in verband met de rechtsmacht op het continentale plat (zie NLR, suppl. 100, art. 2, aant. 8). Luchtruim. Tot het Nederlandse territoir behoort ook het luchtruim boven land en zee (art. 1 Verdrag inzake de burgerluchtvaart, Chicago 7 december 1944, Stb. H (1947) 165; KB 3 augustus 1914, Stb. 354 waarbij ‘het overschrijden van de landsgrenzen door luchtvaarders, niet behorende tot de Nederlandsche land- of zeemacht’ werd verboden). b. Openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In het midden moet blijven in hoeverre het territoir van de openbare lichamen kan worden aangemerkt als Nederlands territoir en feiten die op de openbare lichamen ook ‘in Nederland’ zijn begaan. Voorop staat dat het Nederlandse Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is in de openbare lichamen. Dit volgt uit de regel dat Nederlandse wetten in de openbare lichamen alleen van toepassing zijn indien dit bij wettelijk voorschrift uitdrukkelijk is bepaald (of ‘onmiskenbaar uit enig wettelijk voorschrift volgt’) hetgeen niet het geval is (art. 2 lid 2 Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, Stb. 2010, 346). Wel is het denkbaar dat het Nederlandse Wetboek van Strafrecht kan worden toegepast op gedragingen die in de openbare lichamen hebben plaatsgevonden. Aan art. 3-7 en in mindere mate aan art. 2 komt immers extraterritoriale werking toe. In dit perspectief moet de volgende passage uit de MvT worden gelezen bij het voorstel van de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba: “Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (Sr) zal behalve op grond van art. 2 tot en met 8 niet van toepassing zijn in de openbare lichamen.” (Kamerstukken II 2008/09, 31 959, nr. 3, p. 70) Art. 8 Sr is evenmin van toepassing verklaard op de openbare lichamen terwijl het artikel evenmin een grondslag voor rechtsmacht behelst (maar een uitzondering) zodat de passage in zoverre onjuist is terwijl deze voor het overige vooral tot misverstanden kan leiden. c. Nederlandse schepen/vliegtuigen. Op grond van het in art. 3 neergelegde vlagbeginsel is de Nederlandse strafwet van toepassing op een ieder die zich aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig aan enig strafbaar feit schuldig maakt. d. Buitenlandse schepen/vliegtuigen. Schepen. Een buitenlands schip is geen vreemd territoir; in zoverre wordt het beginsel ‘schip is territoir’ niet erkend. Zie HR 20 april 1948, NJ 1948/344. Uit dit arrest volgt tevens dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op feiten begaan aan boord van vreemde schepen die zich bevinden in Nederlandse havens of binnen de Nederlandse territoriale wateren zoals i.c. ‘aan boord van een zich op het Nederlands grondgebied bevindend koopvaardijschip van vreemde nationaliteit’. Nederland zal evenwel geen rechtsmacht uitoefenen over feiten begaan aan boord van vreemde schepen binnen de territoriale wateren indien de rust in de haven niet is verstoord en de kapitein niet om hulp van de overheid heeft verzocht (zie art. 3, aant. 3; art. 27 Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, Montego Bay 10 december 1982. Trb. 1984, 55; i.w.tr. 16 november 1994, Trb. 1996, 272; Chr. Van den Wyngaert m.m.v. B. De Smet en S. Vandromme, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen: Maklu, 2011, p. 142). Vliegtuigen. Wat geldt voor schepen, geldt mutatis mutandis voor vliegtuigen, met uitzondering van de regeling van het daadwerkelijk uitoefenen van rechtsmacht die in het Verdrag van Montego Bay is gegeven aangezien het verdrag zich tot schepen beperkt. 3. Locus delicti. Nederland heeft rechtsmacht op grond van het territorialiteitsbeginsel indien het feit (tevens) in Nederland is gepleegd. De Nederlandse wet kent geen 14
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 14
Van Elst
4-11-2013 15:50:08
Art. 2 voorschrift voor het bepalen van de plaats waar een feit is begaan (voortaan: ‘locus delicti’); de wetgever liet dat over aan de wetenschap. (Kamerstukken 1879/80, 47, nr. 25, p. 85; Smidt I, p. 112). a. Leren voor bepalen locus delicti. Daarvan zijn er vier. De leer van de lichamelijke gedraging. Deze leer is vooral geschikt bij formele delicten, waar alleen al door een gedraging voldaan wordt aan de delictsomschrijving zoals diefstal. De leer is te herkennen in de overweging dat de ‘plaats des misdrijfs’ wordt bepaald “door de plaats alwaar datgene, hetwelk zijnerzijds tot het plegen van een misdrijf vereischt wordt, door hem persoonlijk is volvoerd” (HR 16 oktober 1899, W 7347; HR 7 mei 1996, NJ 1997/7). De leer van het instrument. Dit is de leer die de wetgever bedoelde toen werd opgemerkt dat men ‘zeer goed, door tusschenkomst van een instrument, [kan] handelen op een andere plaats’ dan waar de dader zich bevindt (Kamerstukken 1879/80, 47, nr. 25, p. 85; Smidt I, p. 112). Daarbij werd het volgende voorbeeld gegeven: Wie te Keulen een lasterlijk artikel op de post doet en het in een Amsterdamse krant doet publiceren pleegt zijn misdrijf te Amsterdam (Kamerstukken 1879/80, 47, nr. 25, p. 85; Smidt I, p. 112). Deze leer is dus geschikt indien bij het handelen gebruik wordt gemaakt van een instrument (geweer, vergif, bombrief, maar ook een dier en zelfs een mens, HSR 1996, 2.3.12.1). De locus delicti is de plaats waar het gebruikte instrument zijn uitwerking heeft. Befaamd voorbeeld is de verboden uitvoer van een paard te Azewijn. De verdachte was “door, terwijl hij zich op Duitsch grondgebied bevond, te trekken aan een touw, waaraan het zich op Nederlandsch grondgebied bevindend paard was bevestigd, tengevolge waarvan dat paard uit Nederland over de grens naar Duitschland kwam, op Nederlandsch grondgebied werkzaam” (HR 6 april 1915, NJ 1915/427). De leer van het constitutieve gevolg. Deze laat de locus delicti afhangen van de plaats waar het delict, door het intreden van het constitutieve gevolg, voltooid wordt. Deze leer is bruikbaar bij delicten waar het intreden van een bepaald gevolg een bestanddeel is, zoals bij moord. Bij een ruime interpretatie van de leer van het instrument bestaat nauwelijks behoefte aan de leer van het constitutieve gevolg (B.V.A. Röling in zijn noot onder HR 6 april 1954, NJ 1954/368 (Singapore)). Die is wel nodig indien het slachtoffer niet meteen wordt gedood door de vanuit Berlijn gestuurde bombrief die in Antwerpen in zijn handen ontploft maar pas nadat hij is overgebracht naar een ziekenhuis in Beverwijk. De plaats waar het constitutieve gevolg intreedt, is als locus delict (mede) aanvaard in HR 7 mei 1996, NJ 1997/7 waar werd overwogen dat het bewezenverklaarde opzettelijk van het leven beroven ‘niet slechts’ (met andere woorden: ook) geschiedt op de plaats waar het slachtoffer aan het door de dader gepleegde geweld bezwijkt. Mok/Duk en Remmelink aanvaarden deze leer met dien verstande dat vervolging op grond van het opportuniteitsbeginsel achterwege zou moeten kunnen blijven met name bij toevalligerwijs in Nederland te lokaliseren gevolgen (M.R. Mok & R.A.A. Duk, Toepassing van Nederlands strafrecht op buiten Nederland begane delicten, HNJV 1980, p. 41; HSR 1996, 2.3.12.1). De ubiquiteitsleer. De ubiquiteitsleer is eigenlijk geen zelfstandige leer maar deze brengt mee dat meerdere plaatsen als locus delicti kunnen worden aangemerkt op grond van de bovengenoemde leren, dus de plaats waar de gedraging plaatsvond, waar het instrument zijn uitwerking had en waar het gevolg intrad. In deze benadering is geen van de drie genoemde leren exclusief. Aldus is deze leer te herkennen in HR 4 februari 1958, NJ 1958/294 in een zaak waar de dader een beledigend geschrift vanuit Nederland naar Engeland had gezonden: “De stelling dat het misdrijf enkel wordt gepleegd ter plaatse waar de beledigde het geschrift in handen Van Elst
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 15
15
4-11-2013 15:50:08
A.I.a. Wetboek van Strafrecht, Boek 1, Titel 1 krijgt is niet juist; het misdrijf wordt in dat geval gepleegd ter plaatse waar de dader het geschrift verzond, daargelaten of mede de plaats waar de beledigde het geschrift in handen kreeg kan gelden als plaats des misdrijfs.” Zie ook HR 6 april 1954, NJ 1954/368 (Singapore); HR 27 april 1993, NJ 1993/744. b. Praktische uitwerking. Overeenkomstig het afwijzen van exclusiviteit (ubiquititeitsleer) behoeft de rechter niet na te gaan welke plaatsen mogelijk locus delicti zijn, zolang uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de ten laste gelegde plaats (mede) als zodanig kan worden aangemerkt (HR 4 februari 1958, NJ 1958/294; HR 7 mei 1996, NJ 1997, 7). Gesteld is dat in ieder geval steeds de plaats van het persoonlijk handelen (mede) ten laste moeten worden gelegd (NLR, suppl. 112, aant. 7 bij Inleiding: Tijd en plaats van het strafbare feit). c. Locus delicti zowel in als buiten Nederland. Indien het feit gepleegd is zowel in Nederland als in het buitenland, is vervolging op grond van art. 2 mogelijk ‘ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende (…) gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden’ (HR 30 september 1997, NJ 1998/117; HR 27 oktober 1998, NJ 1999/221; HR 13 april 1999, NJ 1999/538; HR 2 februari 2010, NJ 2010/89). Hieruit volgt dat indien slechts een deel van het feit in Nederland wordt gepleegd, het gehele feit in Nederland vervolgd mag worden ongeacht of het hier begane gedeelte zelfstandig strafbaar is bijvoorbeeld als poging of voorbereidingshandeling. Hierbij moet worden bedacht dat wordt aangenomen dat op hetgeen de verdachte mogelijk verder nog (naar dit feit) in het buitenland heeft gedaan of nagelaten geen acht mag worden geslagen (NLR, suppl. 114, art. 2, aant. 11). Dit zou betekenen dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt over andere feiten die als voortgezette handeling zouden worden aangemerkt of waarmee samenloop zou worden aangenomen of als verzwarende kwalificatie zouden werken of feiten waaruit een gewoonte zou blijken tenzij daarover op andere grondslagen rechtsmacht zou bestaan (NLR, suppl. 114, art. 2, aant. 11). d. Literatuur. H.D. Wolswijk, Locus delicti en rechtsmacht, Deventer: Gouda Quint, 1998, p. 89-160.; G.A.M. Strijards, Internationaal strafrecht, strafmachtsrecht, Arnhem : Gouda Quint, 1984, p. 224-253; M.R. Mok & R.A.A. Duk, Toepassing van Nederlands strafrecht op buiten Nederland begane delicten, HNJV 1980, deel 1 tweede stuk 1980, hoofdstuk 2. 4. Locus delicti in enkele bijzondere gevallen. a. Omissiedelicten. De locus delicti is bij omissiedelicten de plaats waar het nagelatene verricht had moeten worden (HR 29 april 1940, NJ 1940/805: verdachte heeft er niet voor gezorgd dat in de inrichting een aan de betreffende voorschriften voldoende arbeidslijst was opgehangen). Locus delicti is niet de plaats waar verdachte zich bevond toen hij moest handelen. Die plaats hangt te veel af van het toeval en staat met het delict in geen enkel verband (NLR, suppl. 112, noot 1 bij aant. 9 bij Inleiding: Tijd en plaats). Voor oneigenlijke omissiedelicten komen naast de plaats waar het nagelatene verricht had moeten, ook in aanmerking de plaats waar het constitutieve gevolg is ingetreden en de plaats waar het instrument werkt (NLR, suppl. 112, aant. 9 bij Inleiding: Tijd en plaats van het strafbare feit). b. Deelneming. Uitgangspunt is dat elke deelnemingsvorm een strafbaar feit oplevert en derhalve een eigen plaats heeft onafhankelijk van de plaats waar het grondfeit wordt gepleegd (art. 78; NLR, suppl. 112, aant. 8 bij Inleiding: Tijd en plaats van het strafbare feit). Daarom zijn in enkele bijzondere wetten afzonderlijke regelingen getroffen om deelneming buiten Nederland aan in Nederland gepleegde delicten binnen het bereik van de Nederlandse strafwet te brengen (art. 3 WED; art 13 lid 16
02_T&C_Internationaal_Strafrecht_Binnenwerk_v4.1.indd 16
Van Elst
4-11-2013 15:50:08