2005
Stads- en Wijkmonitor deel Stad
S TADS -
EN WIJKMONITOR
2005
Inhoudsopgave deel stad
Inleiding
3
Synthese
5
Hoofdstuk 1
Imago stad, buurt en bestuur
20
hoofdstuk 2
Bevolking
27
hoofdstuk 3
Sociaal-economisch profiel
35
hoofdstuk 4
Stadseconomie
44
hoofdstuk 5
Gezondheid en zorg
50
hoofdstuk 6
Onderwijs en kinderopvang
59
hoofdstuk 7
Cultuur
67
hoofdstuk 8
Sport
74
hoofdstuk 9
Woningmarkt
82
hoofdstuk 10
Sociale omgeving
89
hoofdstuk 11
Veiligheid
97
hoofdstuk 12
Fysieke leefomgeving
103
hoofdstuk 13
Milieu
111
hoofdstuk 14
Verkeer en vervoer
121
hoofdstuk 15
Toerisme
130
BIJLAGEN
1.
Bronnen
135
2.
Resultaten Stadspeiling 2005 in vergelijking met 2003
138
1
S TADS -
2
EN WIJKMONITOR
2005
Inleiding deel stad
Bestuursprogramma en stadsbegroting aangrijpingspunt In het huidige Collegeakkoord is het motto ‘sterke wijken, sociale stad’. ‘Schoon, heel en veilig’ en ‘sociale samenhang’ zijn daarbinnen belangrijke elementen. De programma’s in de stadsbegroting sluiten daar op aan met doelstellingen over het verbeteren van de dagelijkse leefomgeving en het versterken van de sociale banden in de stad. Het doel daarbij is ook om waar nodig achterstanden weg te halen en de betrokkenheid en de verantwoordelijkheid van burgers te stimuleren. De waardering van burgers voor hun leefomgeving is een belangrijke graadmeter. Om te kunnen zien hoe de stad en de wijken zich ontwikkelen en hoe de ontwikkelingen zich verhouden tot de genoemde beleidsdoelstellingen, heeft het College in 2002 opdracht gegeven om de ‘staat van de stad en de wijken’ te monitoren. Zo ontstond in 2003 de Stads- èn Wijkmonitor en is nu de monitor 2005 beschikbaar. De Stads- en Wijkmonitor bestaat uit twee aansluitende delen. Het deel ‘Stad’ bestaat uit vijftien themagewijze hoofdstukken. Het deel ‘Wijk’ bestaat uit negen hoofdstukken. Elk van de negen hoofdstukken behandelt een stadsdeel en de daarin liggende wijken.
De Stads- en Wijkmonitor als tweejaarlijkse, samenvattende thermometer Voor gemeentelijk beleid is veel maatschappelijke informatie nodig. Wezenlijke onderdelen zijn de informatie uit statistieken, peilingen onder de bevolking en andere vormen van onderzoek. Het gemeentelijk onderzoeksprogramma omvat tal van projecten en deelmonitoren om die informatie boven tafel te krijgen. Voorbeelden daarvan zijn de bestuursmonitor, economische analyses, de jeugdmonitor, de binnenstadsmonitor, enz. In deze monitor presenteren we hoofdconclusies hieruit als een soort van “samenvattende thermometer”. Voor verbreding, diepgang en achtergrond verwijzen we naar deze rapportages zelf 1.
name betreft het de verslaglegging van de Stadspeiling, de tweejaarlijkse bevolkingsenquête onder een groot aantal inwoners van 18 jaar en ouder. Daarbinnen zijn de GSB-thema’s leefbaarheid, veiligheid en participatie belangrijke onderdelen. Gedurende de eerste helft van 2005 zijn 5000 Nijmegenaren ondervraagd (Stadspeiling 2005). In de meeste hoofdstukken van de monitor zijn resultaten hieruit te vinden. Voor vergelijkingen in de tijd zijn ook de eerdere Stadspeilingen geraadpleegd (uit 1993, 1996, 1998, 2001 en 2003). Andere recente onderzoeken zijn het milieubelevingsonderzoek en de sportverenigingsmonitor, beide in oktober/november 2005 uitgevoerd. De voornaamste conclusies hieruit zijn, vooruitlopend op de afzonderlijke rapportage van deze onderzoeken, te vinden in deze monitor (hfdst. 8 en hfdst. 13).
Leeswijzer Elk hoofdstuk begint met “Hoofdlijnen”, waarin de belangrijkste conclusies worden beschreven. De paragrafen daarna gaan dieper in op de zaken: themagewijze karakteristieken. Saillante verschillen tussen stadsdelen en wijken vermelden we ook in dit deel Stad. Maar in het deel Wijk gaan we hier uitgebreider en gedetailleerder op in. In de synthese, direct volgend op deze inleiding, zetten we de ontwikkelingstendensen, zoals die naar voren komen in de verschillende hoofdstukken, zo overzichtelijk mogelijk bij elkaar. De synthese bevat tevens een kaart van Nijmegen met de indeling in stadsdelen en wijken.
Stadsgetallen Veel van de cijfers uit het deel Stad en het deel Wijk zijn te vinden op internet in de “Stadsgetallen” (zie de voetnoot). Op deze applicatie binnen de gemeentelijke internetsite zijn de statistieken en veel van de enquêtegegevens beschikbaar, die de ondergrond vormen voor de Stads- en Wijkmonitor.
Stadspeiling 2005 belangrijke bron voor nieuwe gegevens Voor een belangrijk deel bevat de monitor ook nieuwe, nog niet eerder gepubliceerde gegevens. Met 1 www.nijmegen.nl, en vervolgens via “Leven in Nijmegen” en “Feiten & Cijfers”.
3
S TADS -
S TADSDELEN
EN
W IJKEN N IJMEGEN
Stadscentrum 00 Benedenstad 01 Centrum
Oud-Oost 02 03 04 05 06 09
Oud-West 10 Nije Veld 20 Biezen 21 Wolfskuil
4
EN WIJKMONITOR
Bottendaal Galgenveld Altrade Hunnerberg Hengstdal Ooyse Schependom
Midden-Zuid 07 08 11 12 13 17
Zuidrand 14 15 16 18
Hatertse Hei Grootstal Hatert Brakkenstein
Kwakkenberg Groenewoud Hazenkamp Goffert St. Anna Heijendaal
Nieuw-West 22 23 24 25
Hees Heseveld Neerbosch Oost Haven- en industrieterrein
Lindenholt 40 41 42 43 47 48 49
‘t Acker De Kamp ’t Broek Kerkenbos Westkanaaldijk Neerbosch West Bijsterhuizen Waalsprong
50 Oosterhout 60 Ressen 70 Lent
Dukenburg 31 32 33 34 35 36 37 38 39
Tolhuis Zwanenveld Meijhorst Lankforst Aldenhof Malvert Weezenhof Vogelzang Staddijk
2005
Synthese deel stad
1. I NLEIDING Het college-accoord en de stadsbegroting vormen de achtergrond voor de Stads- en Wijkmonitor. De monitor verschaft informatie om te kunnen beoordelen in hoeverre de stad en de wijken zich ontwikkelen in de richting van de beleidsdoelstellingen. Dit gebeurt in twee delen: het deel Stad met 15 themahoofdstukken en het deel Wijk met 9 gebiedshoofdstukken. Dit hoofdstuk bevat een synthese van de resultaten uit het onderhavige deel Stad. Eerst geven we een totaalbeeld (par. 2). Daarna gaan we in op de onderliggende tendensen m.b.t. leefbaarheid, veiligheid, stedelijke economie en sociale problematiek (par. 3). De laatste paragraaf (par. 4) gaat in op verschillen binnen de stad. Aan het eind van deze synthese hebben we de conclusies van de 15 hoofdstukken uit deze monitor per hoofdstuk schematisch geordend naar gunstige of ongunstige ontwikkelingen (‘positief’, ‘neutraal’, ‘negatief’).
2. T OTAALBEELD
STAD EN BUURT
Beeld stad stabiel positief In de monitor van 2003 was het algehele beeld van de stad bij de bevolking redelijk positief. De gegevens uit deze nieuwe monitor leiden ook nu tot een gunstig gestemde conclusie. De Nijmegenaren zijn opnieuw positief over hun stad. Van de bewoners vindt 95% Nijmegen een prettige stad om te wonen, 87% vindt Nijmegen een mooie stad en het aandeel mensen dat vindt dat de stad het afgelopen jaar vooruit is gegaan is weer iets gestegen in vergelijking met twee jaar geleden (van 41 naar 43%). De aanpak van het stadscentrum blijft men waarderen. Opvallend resultaat uit de Stadspeiling 2005 is verder, dat steeds meer mensen vinden dat Nijmegen een schone stad is en ook dat Nijmegen een veilige stad is. In vergelijking met andere steden is het beeld dat de Nijmegenaren van hun stad hebben goed. Zo is het percentage mensen dat vindt dat hun stad het afgelopen jaar vooruit is gegaan (43%) aanmerkelijk hoger dan in andere steden waarin dit is gemeten (bijna twee maal zo hoog). Het beeld van de stad bij niet-Nijmegenaren is evenzo gunstig. In het land is gedurende het jaar de
bekendheid met de 2000e verjaardag van Nijmegen en de viering hiervan toegenomen. In het toerismehoofdstuk komt naar voren, dat het toeristisch imago van Nijmegen goed is: een gastvrije stad, gelegen in een aantrekkelijke omgeving, met de binnenstad en het evenementenaanbod (waaronder m.n. de 4daagse en de 4daagsefeesten) als belangrijkste factoren in het toeristisch aanbod. De laatste tijd heeft dit bijv. geleid tot een toename van het aantal hotelovernachtingen. Tenslotte, niet alleen de stad scoort gunstig. Ook het stadsbestuur, het College van BenW, krijgt in een meting in 2005 opnieuw een ruime voldoende. Over de hele collegeperiode is het vertrouwen van de bevolking in het college stabiel. De groep die (veel of een beetje) vertrouwen heeft was in 2005 61%.
Beeld wijken en buurten: positieve ontwikkelingen met keerzijdes Over de hele stad gemeten is het totaalbeeld dat de mensen van hun eigen buurt hebben ongeveer hetzelfde gebleven. De scores zijn een fractie verbeterd, in sommige wijken wat meer, waaronder ook een aantal achterstandsgebieden. Dat blijkt, als je kijkt naar de rapportcijfers voor de buurt en de antwoorden op de vraag of de buurt het afgelopen jaar vooruit of achteruit is gegaan. Op meerdere plaatsen in de monitor komt ook naar voren, dat de waardering voor het sociale klimaat in de buurt en voor een aantal voorzieningen in lichte mate is gegroeid, ook nu in een aantal achterstandswijken. Wellicht in samenhang hiermee is voor de burgers de urgentie van de diverse soorten problemen aan het verschuiven. Zo zien minder mensen het thema veiligheid als beleidsprioriteit voor hun buurt en is de prioriteit om verkeers- en parkeerproblemen aan te pakken groter geworden. Het beeld is echter niet alleen maar positief. De fysieke omgeving en het sociaal klimaat vertonen zeker nog tekorten. Daarnaast wordt vooral de problematiek op individueel c.q. huishoudensniveau zeker niet minder. Bij dit alles zijn niet alle stadsdelen en wijken gelijkelijk bedeeld. De gebiedsverschillen in de stad zijn aanzienlijk. Op een aantal aspecten van leefbaarheid en sociaal klimaat in de buurt, zien we verbetering in de achterstandswijken en halen ze wat van hun achterstand af. Op andere punten, met name de individuele sociale problematiek, lijken de verschillen eerder toe dan af te nemen.
5
S TADS -
O NDERLIGGENDE
TENDENSEN TEGELIJK
WERKZAAM
SP 05 SP 03
70 60
LEEFBAARHEID EN
VEILIGHEID
Gunstige oordelen uit Stadspeiling 2005 Op veel punten van leefbaarheid en veiligheid zijn de resultaten van de Stadspeiling 2005 iets gunstiger dan die van 2003. De verschillen zijn in het algemeen niet zo groot, maar opvallend is wel, dat deze verbetering zich voordoet bij een flink aantal indicatoren. Op de eerste plaats geldt dat voor de totaaloordelen. Te zien is, dat de algehele oordelen zich gunstig ontwikkelen, voor de stad en in iets mindere mate ook voor de buurt. Zo hebben minder mensen gedurende het afgelopen jaar achteruitgang bespeurd in hun buurt. Leefbaarheid en veiligheid vormen belangrijke bestanddelen binnen het totaaloordeel. Ook op een aantal afzonderlijke aspecten hiervan (bijv. verloedering, veiligheidsgevoel) is naar het oordeel van de respondenten verbetering geboekt1.
30 20 10 0 buurt afgel.jr. achteruit (%)
Tegelijk met deze twee positieve tendensen is er sprake van hardnekkige sociale problematiek. Net als elders in het land zijn er ook in Nijmegen veel mensen met grote, individuele problemen. De statistieken geven aan, dat Nijmegen de aanvankelijke achterstand t.o.v. andere steden aan het verkleinen is en inmiddels het peloton heeft bijgehaald. Op zich is dit een gunstige tendens. Maar er zijn nog steeds veel huishoudens met problemen als armoede, schulden, werkloosheid, verslaving, opvoedingsproblemen, etc. Meestal is er een relatie tussen meerdere problemen in het huishouden en veelal werken deze door in de verhoudingen met andere bewoners en daarmee in de leefbaarheid van de buurt.
40
stad afgel.jr. achteruit (%)
Blijvende problematiek op huishoudensniveau
50
buurt afgel.jr. vooruit (%)
Twee factoren wijzen in positieve richting. In het algemeen zijn in vergelijking met twee jaar geleden de scores op een flink aantal leefbaarheids- en veiligheidsindicatoren iets beter. De mensen in de Nijmeegse wijken en buurten zijn op die aspecten tevredener geworden. De tweede factor betreft de economie. Deze klautert landelijk langzaam uit het dal en het lijkt erop, dat Nijmegen mee doet in die landelijke ontwikkeling.
stad afgel.jr. vooruit (%)
Leefbaarheid, veiligheid en economie in de lift
3.2. O NTWIKKELING
80
rapportcijfer buurt (x10)
3.1. M EERDERE
TENDENSEN
rapportcijfer stad (x10)
3.
2005
EN WIJKMONITOR
Illustratie 1: Algemene oordelen stad en buurt Bron: Stadspeiling
hiervoor (“sociale kwaliteit”) is licht verbeterd. Burgers ervaren het sociale leven in de buurt waar ze wonen als prettig. Ruim driekwart van de geënquêteerden is van mening dat de buurtbewoners op een prettige manier met elkaar omgaan. Tweederde voelt zich thuis bij de mensen in de eigen buurt. In vergelijking met andere steden ligt de Nijmeegse score iets boven het gemiddelde (illustratie 3). Ook het verantwoordelijkheidsgevoel voor de buurt is in totaliteit licht toegenomen, in enkele (aanpak)gebieden wat meer. Inmiddels voelt over de hele stad gemeten meer dan 80% zich verantwoordelijk voor de leefbaarheid van de eigen buurt. Dat betekent niet dat mensen zich meteen actief willen inzetten voor de verbetering van de buurt. De bereidheid daartoe is beperkter (circa 30%) en blijft op hetzelfde niveau. Tenslotte laat de Stadspeiling een toename zien van de deelname in het vrijwilligerswerk, van 24% in 2003 tot 28% in 2005. Dat wil overigens niet zeggen dat er geen tekorten zouden zijn. Zo geeft bijvoorbeeld driekwart van de grote sportverenigingen (meer dan 250 leden) aan onvoldoende vrijwilligers te hebben. Ook blijkt, dat niet-westerse allochtonen zich minder als vrijwilliger binnen de sport inzetten.
schaalsc. soc.kwalit.(x10) verantw. eigen buurt (%)
Sociaal klimaat iets verbeterd Ook uit de meer specifieke vragen ontstaat het beeld, dat er in Nijmegen sprake is van een stabiel en redelijk positief sociaal klimaat. De schaalscore
actief in buurtactivit. (%) SP05 SP03
vrijwilligersw. (%) 0
1 In diverse hoofdstukken van de monitor komt dit beeld terug, met name de hoofdstukken 1, 10, 11 en 12. Ook verwijzen we naar bijlage 1. Daarin is voor een aantal kernindicatoren een overzicht gemaakt van de resultaten van de Stadspeiling 2005.
6
10
20
30
40
50
60
Illustratie 2: Oordelen sociaal klimaat en veiligheid (1) Bron: Stadspeiling; hoe hoger de score hoe gunstiger
70
80
90
S YNTHESE
een tekort aan jongerenvoorzieningen in de woonbuurt zien.
ervaring woonoverlast (%)
Geïsoleerdheid sommige allochtone groepen blijft zorgen baren
ervaring jong. overlast (%) schaalsc. dreig. sit. (x10) SP05 SP03
onveilig eig. buurt (%) 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Illustratie 3: Oordelen sociaal klimaat en veiligheid (2) Bron: Stadspeiling; hoe lager de score hoe gunstiger
Amsterdam Arnhem Apeldoorn Enschede Groningen Haarlem Nijmegen Tilburg Utrecht Zwolle 5
5,2
5,4
5,6
5,8
6
6,2
6,4
6,6
Illustratie 4 Schaalscore sociale kwaliteit Bron: GSB-monitor
Overlast medebewoners en jongeren blijft een flink probleem Echter niet alles m.b.t. het sociale klimaat is positief. Minder gunstig is, dat een groot deel van de bevolking overlast blijft ondervinden van andere bewoners (26%) en vaker nog specifiek van jongeren (37%). Deze percentages zijn iets gunstiger dan 2003, maar toch nog hoog. Verder vertoont de registratie van de politie sinds 2000 een gestage groei van de aantallen overlastmeldingen, zij het dat de stijging in 2004 minder was dan in 2003. Zo’n 10% van de overlastmeldingen betreft uitgaan (horeca), de rest is voor het grootste deel te omschrijven als burengerucht. De toename deed zich in 2004 met name voor in de stadsdelen Oud Oost, Oud West en Dukenburg. In het Stadscentrum daarentegen was sprake van een flinke afname, vooral ook op het punt van horeca-overlast. Voor wat betreft jongerenoverlast is tevens een andere onderzoeksuitkomst relevant. Uit de laatste Jeugdmonitor blijkt, dat circa 60% van de 12-17 jarigen in de aanpakgebieden en ongeveer de helft van de jongeren in de rest van Nijmegen vindt dat er te weinig ontmoetingsplaatsen in de buurt zijn. De behoefte aan sportplekken en -activiteiten is het sterkst, gevolgd door de behoefte aan jongerencentra en plekken om met elkaar te kletsen. In de Stadspeiling geven ook veel volwassenen aan, dat ze
Een ander aspect van het sociale klimaat betreft de verhouding tussen autochtone en allochtone bevolking. Ongeveer een kwart van de Nijmeegse bevolking is in het buitenland geboren of heeft ouders die buiten Nederland geboren zijn. Onder deze allochtone Nijmegenaren wordt het aandeel mensen met een “niet-westerse” achtergrond steeds groter. In totaal maken ze in 2005 16% van de Nijmeegse bevolking uit2. In 2000 was dit 14%, in 1995 11%. De aanwezigheid van allochtone groepen in Nijmegen is in vergelijking tot die in andere Nederlandse steden niet bijzonder hoog. Tussen (groepen) autochtonen enerzijds en allochtonen anderzijds zijn er in Nijmegen geen grote spanningen. Wel baart de relatieve geïsoleerdheid van sommige groepen allochtonen zorgen en daarnaast ook de concentratie in deelgebieden binnen achterstandswijken. In de binnenkort te verschijnen Nijmeegse integratiemonitor komt naar voren dat de verschillende groepen niet-westerse allochtonen zich heel divers maatschappelijk ontwikkelen. Daarbij zijn opleiding, taalbeheersing, oriëntatie op moderne culturele patronen en contacten met autochtonen van doorslaggevend belang voor een succesvolle integratie in de lokale samenleving. Met name binnen de groepen Surinamers, Antillianen en Iraniërs ontwikkelt zich een flink deel in de richting van maatschappelijke integratie. Daarentegen weten relatief veel Turkse, Marokkaanse en Somalische burgers zich niet of slechts mondjesmaat te ontworstelen aan achterstand en geïsoleerdheid.
Veiligheid verbeterd De veiligheidssituatie in de stad is de laatste jaren verbeterd. Zowel de politieregistraties als de stadspeilingsenquête wijzen op een afname van vermogensdelicten, geweld en vernieling. Hiervoor schreven we, dat bewoners- en jongerenoverlast in de buurt nog regelmatig voorkomen. Tegelijkertijd geeft de Nijmeegse burger aan zich vaker veilig te voelen. Tussen 1998 en 2001 steeg het aantal mensen in Nijmegen dat zich wel eens onveilig voelt fors. In de Stadspeiling 2003 was al een ommekeer in de gunstige richting te zien en dat heeft zich doorgezet. Inmiddels ligt het veiligheidsgevoel in de buurt al weer op een gunstiger niveau dan in 1998. Ook in vergelijking met andere steden is het beeld redelijk positief. Het inbraakrisico is in Nijmegen iets lager dan in vergelijkbare steden. Het aantal geweldsmisdrijven is nog niet echt laag, maar posi-
2 In verband met tijdsvergelijking hanteren we de definitie van de VNG. Meer en meer vindt de CBS-definitie toepassing. Deze komt op lagere percentages uit. Zie voor verdere toelichting hoofdstuk 1.
7
S TADS -
tief is wel, dat het aantal in Nijmegen aan het dalen is, terwijl (de meeste) andere steden het laatste jaar een toename laten zien. Met de verdere daling van het onveiligheidsgevoel heeft de Nijmeegse score een relatief gunstige positie gekregen in vergelijking met andere steden. 45
40
35
30
EN WIJKMONITOR
2005
in hun buurt. Ook de tevredenheid over de autobereikbaarheid van de binnenstad is iets minder geworden. Het rapportcijfer dat de binnenstadsbezoeker geeft voor de autobereikbaarheid van de binnenstad daalt van 5,9 in 2002 naar een 5,7 in 2004. Ook het waarderingscijfer voor de parkeercapaciteit daalde (van 5,7 naar 5,5). Over het tarief is het oordeel nog ongunstiger. Over de hele stad bezien wordt het drukker op de Nijmeegse wegen, maar dit leidt tot dusver nog niet tot meer verkeersongevallen. Nijmegenaren fietsen meer naar hun werk in Nijmegen dan enkele jaren geleden en zij gebruiken naar verhouding ook veel de fiets wanneer zij de binnenstad bezoeken. Er zijn ook enkele minder gunstige ontwikkelingen.
25 schaalsc. verloedering (x10)
Algemeen in de buurt 20 1996
1998
2001
2003
schaalsc. verk.overlast (x10)
2005
ervaring geluidsoverlast (%)
Illustratie 5 Percentage mensen dat zich wel eens onveilig voelt Bron: Stadspeiling
SP05/MBO 05 SP03/MBO 03
ervaring stankoverlast (%) 0
10
20
30
40
50
60
schaalsc. woningwaard. (x10)
Illustratie 7 Oordelen fysieke omgeving (2) tevr. onderhoud wegen (%)
Bron: Stadspeiling (eerste twee indicatoren) en Milieubelevingsonderzoek (laatste twee indicatoren); hoe lager de score hoe gunstiger
tevreden groen (%)
Ook t.a.v. de fysieke omgeving geeft de Stadspeiling 2005 gunstige signalen af. Er wordt minder verloedering ervaren (rommel, vernieling, etc.) en op een aantal punten is de waardering verbeterd. Zo is het aandeel inwoners dat Nijmegen een schone stad vindt tussen 2003 en 2005 gestegen van 50 naar 58%. Verder zijn er meer mensen tevreden over het onderhoud van wegen en paden en over de straatverlichting.
Op milieugebied is de flinke toename opvallend in het aandeel bewoners dat stank- en geluidsoverlast ondervindt. Dat komt naar voren uit het recent (november 2005) uitgevoerde milieubelevingsonderzoek (MBO). In het algemeen, zo blijkt daaruit, maken Nijmegenaren zich in 2005 meer bezorgd over het milieu dan enkele jaren geleden. De verkeersdrukte, incl. de uitstoot van auto’s en luchtvervuiling, wordt in toenemende mate genoemd als een van de milieuproblemen in de stad die met voorrang moeten worden aangepakt. Een ander omgevingsprobleem is het zwerfvuil. In de enquêtes van MBO en Stadspeiling en de mailronde voor het Wijkonderzoek is dit een herhaaldelijk terugkerend en stadsbreed thema. Niettemin ziet men op veel plaatsen ook verbetering. Het MBO wijst ook op andere punten. Nijmegenaren leveren hun huisvuil op de gewenste manier in en zijn tevreden over de manier waarop ze het huisvuil kwijt kunnen. Het aantal risicobedrijven in de stad is verminderd.
Zorgwekkende signalen m.b.t. verkeer, parkeren, stank- en geluidshinder
Gespannen woningmarkt, maar goede vooruitzichten
Allerlei zaken die samenhangen met verkeer zijn voor de Nijmegenaar een probleem dat als eerste in de buurt aangepakt moet worden. Parkeren in de buurt behoort bij de top drie van belangrijkste problemen in de buurt. Nijmegenaren zijn de laatste jaren ook steeds minder tevreden over het parkeren
Een gunstige ontwikkeling doet zich voor op de woningmarkt. De Nijmeegse woningmarkt kenmerkt zich al jaren door grote spanning, met hoge koopprijzen en lage slaagkansen. Met de voorgenomen omvangrijke bouwproductie is er meer uitzicht gekomen, dat die spanning minder zal worden.
tevreden jongerenvoorz. (%) tevreden speelmofelijkh. (%) SP05 SP03
tevreden parkeervoorz. (%) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
Illustratie 6 Oordelen fysieke omgeving (1) Bron: Stadspeiling; hoe hoger de score hoe gunstiger
Toegenomen waardering fysieke omgeving
8
S YNTHESE
3.3 O NTWIKKELING
STEDELIJKE
ECONOMIE
Economische inhaalslag In de loop van de jaren negentig heeft Nijmegen op sociaal-economisch gebied een grote inhaalslag gemaakt. Temidden van de andere Nederlandse steden heeft de stad vanuit de (verre) achterhoede aangehaakt aan het peloton. De statistieken m.b.t. werk, uitkeringsafhankelijkheid en inkomen verbeterden. Vanaf 2001 trad er recessie op en nam de werkloosheid opnieuw toe. In de loop van 2004 is die trend weer omgekeerd. De vacatures namen weer toe, de werkloosheid af. Het een aantal jaar geleden relatief hoge percentage uitkeringsgerechtigden is inmiddels vergelijkbaar met de meeste andere steden.
Rotterdam Emmen Amsterdam Arnhem Enschede Maastricht 's-Gravenhage Nijmegen Zaanstad 's-Hertogenbosch Groningen
Het aantal arbeidsplaatsen in de stad is nog niet meteen toegenomen. Wel is zichtbaar dat de daling van 2003 op 2004 in het daaropvolgende jaar tot staan is gebracht. Verder is er nog sprake van overschotten aan kantoren en bedrijfsruimten, die de afgelopen jaren ontstaan zijn door de terugval van investeringen door bedrijven. Inmiddels echter is er, afgaande op statistieken en marktberichten, ook in dit opzicht verandering op til. Zo zien we in 2005 een omslag, doordat de industrie en de zakelijke dienstverlening weer groeien. Binnen de sectoren die in Nijmegen sterk zijn vertegenwoordigd (zorg, onderwijs en niet-commerciële dienstverlening) blijft de werkgelegenheid op (hoog) peil, maar is de sterke groei van de laatste jaren voorbij.
Eindhoven Haarlem Tilburg Dordrecht Zwolle Utrecht Almere Apeldoorn Amersfoort Breda Leiden
Toenemende beroepsbevolking Vanwege de verwachte stijging van de (beroeps)bevolking is in Nijmegen toename van de werkgelegenheid ook op langere termijn erg van belang. De laatste jaren is de bevolking van Nijmegen al in omvang toegenomen. En ook in de komende jaren zal de bevolking, als gevolg van de woningbouw, zowel in de bestaande stad als in de Waalsprong, groeien tot maximaal 181.000-187.000 inwoners in 2020. Al met al komen er de komende tien jaar op de Nijmeegse arbeidsmarkt 8000 mensen bij. Dat betekent een stijging van 11% en dat is ruim het dubbele van de groei die landelijk verwacht wordt (5%). Op langere termijn (tussen 2015 en 2030) groeit de beroepsbevolking in Nijmegen nog eens met 3% (2500), terwijl landelijk een daling van 4% verwacht wordt. De samenstelling van de Nijmeegse beroepsbevolking vormt een aandachtspunt op zich. Markant voor de werkende beroepsbevolking in Nijmegen is het erg hoge opleidingsniveau, de sterke gerichtheid op overheid, onderwijs en gezondheidszorg en het zeer hoge aandeel deeltijdbanen. Onder de niet-werkende werkzoekenden daarentegen is de groep lager opgeleiden erg groot: ruim de helft, bij een aandeel van slechts 20% in de beroepsbevolking als geheel.
Zoetermeer
WWB% IOAW/IOAZ% WW% WAO%
Ede Haarlemmermeer 0,0
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
Illustratie 8: Uitkeringsafhankelijkheid WWB, WW en WAO vergeleken, Nijmegen en G25, 2004/2005 Bron: CBS. Er is gepercenteerd op het totaal aantal 15-6 jarigen per 1-12005
9
S TADS -
20 in % van de beroepsbevolking
18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
Nijmegen Nederland
87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03 04
Illustratie 9 Verloop werkloze beroepsbevolking in % van de beroepsbevolking; Nijmegen en Nederland vergeleken, 1987-2004 Bron: CBS; Steekproefuitkomsten leveren m.n. bij kleinere aantallen onzekerheden op
3.4. O NTWIKKELING
PARTICIPATIE EN SOCIALE PROBLEMATIEK
Nijmegenaar tevreden over sociale contacten en voldoende zelfredzaam Het gemiddelde beeld uit de Stadspeiling m.b.t. het sociale leven van de Nijmegenaar is niet ongunstig. 96% van de geënquêteerden zegt goed voor zichzelf te kunnen zorgen en het aandeel mensen dat voldoende sociale contacten heeft is de laatste paar jaar fors gestegen, tot bijna 95%. Bij de 75-plussers is er in vergelijking met de vorige peiling sprake van een iets groeiende zelfredzaamheid. Allochtonen geven iets minder vaak aan zelfredzaam te zijn, maar ook zij scoren gemiddeld toch boven de 80%. Bij de niet-westerse allochtonen - en dan vooral bij de vluchtelingengroepen - is het percentage dat behoefte heeft aan meer sociale contacten een stuk hoger dan het gemiddelde. In het algemeen blijft de geïsoleerdheid van verschillende groepen allochtonen zorgen baren, o.a. door blijvende taalachterstand en ook door concentratie in deelgebieden. Met name betreft het de groepen met gemiddeld een laag opleidingsniveau, zoals o.a. de Turkse en Marokkaanse populatie. Allochtonen met een middelbare of hoge opleiding hebben meer contacten en participeren meer.
Ondanks gunstig gemiddeld beeld veel problemen op huishoudensniveau Afgaande op enquêtegegevens lijkt de individuele, sociale problematiek in de stad in de breedte dus mee te vallen. Voor de grootste groep inwoners is er geen sprake van grote problemen en op meerdere gebieden is de participatie groot. Dit beeld neemt niet weg, dat er bij kleinere groepen diverse, vaak forse en hardnekkige, problemen bestaan. Dat uit zich in indicatoren en signalen m.b.t. werk, inkomen, armoede, gezondheid, participatie, onderwijs, verslaving, criminaliteit en opvoe-
10
EN WIJKMONITOR
2005
ding(sproblemen).3 Veelal betreft het meervoudige problematiek op huishoudensniveau. Op basis van signalen uit de praktijk lijkt individuele, sociale problematiek zich eerder uit te breiden dan minder te worden. Kenmerkend is bovendien dat deze problematiek zich relatief vaak voordoet in wijken en groepen met sociaal-maatschappelijke achterstand, met relatief veel werkloosheid en lage opleidingsniveaus. In Nijmegen geldt dat voor het stadsdeel Oud-West en voor een aantal wijken en buurten in de stadsdelen Nieuw-West, Zuidrand, Dukenburg en Lindenholt.
Individuele problematiek moeilijk in beeld te brengen Het lastige is, dat deze individuele problematiek veel moeilijker scherp in beeld te brengen is dan het sociale leven in de wijk. Het zijn de problemen “achter de voordeur”. Het meeste van dit soort problematiek is te horen uit de verhalen van de werkers in de wijk, de politie, de woningcorporaties, het opbouwwerk, de scholen, leden van bewonerscommissies enz. Ten behoeve van deel Wijk van deze monitor zijn dit soort indrukken verzameld via een mailronde. De waarheid daarachter is slechts voor een beperkt deel hard te maken met statistieken en enquêtes. Voorbeelden zijn de cliëntencijfers en wachtlijsten van het maatschappelijk werk, jeugdzorg of de GGZ. Een ander voorbeeld is het aantal uitkeringsgerechtigden in de stad. Ruim zes en een half duizend Nijmegenaren ontvangen een bijstandsuitkering (bijna 6% van het aantal 15- tot 64-jarigen). Een indicator uit de Stadspeiling is het geluksgevoel. Een op de tien Nijmegenaren voelde zich in de laatste 3 maanden meestal niet gelukkig. Het geluksgevoel blijkt behalve met de lichamelijke gezondheid vooral samen te hangen met een laag inkomen, etniciteit en het al dan niet alleenstaand zijn. Niet-westerse allochtonen en alleenstaanden hebben zich de laatste maanden vaker ongelukkig gevoeld. De Jeugdmonitor 2003 geeft een indicatie voor het aandeel jongeren met problemen: circa 15% van de 12-17-jarigen heeft psychische problemen en/of vertoont overlast veroorzakend probleemgedrag (was 17% in 1999). Problemen bij jongeren worden steeds meer opgepakt in samenwerkingsverbanden tussen bij de jeugd betrokken instellingen. Probleem is dat het succes van die aanpak leidt tot wachtlijsten bij bureau Jeugdzorg. Ruwweg concluderend geeft zo’n 5% tot 10% van de volwassenen in Nijmegen en 15% van de jongeren via enquêtes impliciet ‘n mogelijk signaal van individuele problematiek af. Kwalitatieve informatie vanuit de werkers in de wijken bevestigt het beeld van de aanwezigheid en ernst van dit soort problematiek. Het 3 Bij indicatoren doelen we met name op items uit statistische bronnen (werkloosheid, uitkeringen, delicten, onderwijsprestaties, inkomens). Bij signalen betreft het vooral de kwalitatieve bevindingen van betrokken deskundigen, zoals de informatie uit de mailronde voor deel Wijk van de monitor.
S YNTHESE
wijken. Een ander voorbeeld betreft de slaagpercentages van de niet-westerse allochtonen in het voortgezet onderwijs. Deze zijn elk jaar behoorlijk lager dan bij de autochtonen en westers allochtonen, behalve bij het vbo/vmbo-bk. De verschillen en onderwijsachterstanden, bijv. m.b.t. de citoscores van achterstandsleerlingen zijn de afgelopen jaren niet wezenlijk veranderd. De geregistreerde schooluitval lag de laatste jaren rond de 5% van de jongeren van 12-22 jaar. In het schooljaar 2004-2005 is het percentage gedaald naar 4,1. Uit de resultaten van de mailronde en uit andere signalen komt een overwegend positief beeld naar voren m.b.t. de Open Wijkscholen, bijv. waar het gaat om de relatie tussen school en buurt. Verder komt uit de werkplannen van de Open Wijkscholen een groeiende ouderbetrokkenheid naar voren bij de uitvoering van en de deelname aan activiteiten.
doel is om hier de komende periode via nadere analyse van het enquêtemateriaal en m.b.v. andere bronnen meer inzicht in te krijgen.
Minder roken, meer sporten, toch meer overgewicht In vergelijking met andere steden voelen Nijmegenaren zich redelijk gezond en gelukkig. Er wordt minder gerookt en de sportdeelname neemt toe en bij de jeugd ook het lidmaatschap van sportverenigingen. Uit de analyse blijkt een sterke samenhang tussen sporten en gezondheid. Niettemin is 20% van de volwassen Nijmegenaren lichamelijk weinig actief. Ook veel jongeren zouden meer kunnen bewegen. Hoewel 70% van de jongeren naar eigen zeggen wekelijks sport, haalt in Nijmegen ruim 50% de “Nederlandse Norm Gezond Bewegen” niet. Daarmee samenhangend komt in het gezondheidshoofdstuk overgewicht dan ook als een groeiend probleem naar voren. In het algemeen hangen zaken als overgewicht, roken en gezondheid sterk samen met de sociaal-maatschappelijke positie en daarbinnen het opleidingsniveau. Tenslotte stipt het gezondheidshoofdstuk andere problemen aan, nl. het toenemend cocaïnegebruik bij jongeren en het toenemend alcoholgebruik bij jonge meisjes.
Groepen ouderen nemen toe, daarmee ook de behoefte aan zorg De komende tien jaar zal de bevolkingsgroei absoluut en relatief het grootste zijn bij de groep 60-ers, de na-oorlogse geboortegeneratie. In de jaren na 2015 zal ook de groep 70-ers in omvang toenemen. Steeds meer 70+ers kunnen zich goed redden, zullen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen (dat is ook het gemeentelijk beleid) en hebben (voorlopig) weinig of geen specifieke zorg nodig. Tegelijk zal er sprake zijn van een toename van de groep die wel extra zorgbehoefte heeft. Alles wijst er overigens op dat deelgroepen allochtone ouderen meer behoefte aan zorg gaan hebben. Allochtone ouderen, zo blijkt thans uit landelijke cijfers, hebben vaker ernstige fysieke beperkingen: 57% van de Marokkaanse ouderen, 46% van de Turkse en 25% van de Surinaamse ouderen tegen 15% van de autochtone ouderen. In 2006 verschijnt de rapportage van het GGD-onderzoek naar gezondheid, behoeften en welzijn van ouderen in Nijmegen.
Hoge cultuurparticipatie In vergelijking met andere steden blijft de cultuurdeelname in Nijmegen hoog. Dat heeft sterk te maken met het hoge opleidingsniveau van de Nijmegenaren. Jongeren zijn meer dan volwassenen in de vrije tijd met kunstzinnige activiteiten en kunstzinnige vorming bezig, maar ze gaan minder vaak naar culturele voorstellingen (behalve film). Bij allochtone jongeren en jongeren die een lage of middelbare opleiding volgen is de deelname aan kunstzinnige vorming relatief laag.
Hoog opleidingsniveau bevolking, onderwijsachterstanden ongewijzigd, daling schooluitval Op onderwijsgebied zijn de scores op meerdere indicatoren goed. Het opleidingsniveau van de Nijmeegse bevolking en beroepsbevolking is hoog. Maar nog veel jongeren voldoen niet aan de norm van de startkwalificatie: een diploma havo, vwo of mbo, niveau 2. Volgens de stadspeiling van 2005 is momenteel 21% van de 18-22 jarigen en 10% van de 23-27 jarigen niet in bezit van een startkwalificatie. Veel 18-22 jarigen volgen nog mbo-onderwijs en zullen binnen dit onderwijs nog een startkwalificatie behalen. De schoolprestaties zijn gemiddeld genomen goed. In Nijmegen volgen relatief veel vo-leerlingen havo en vwo. Verder scoort Nijmegen in de cito-toetsen in een reeks van jaren hoger dan het landelijke gemiddelde, zij het dat het verschil de laatste vier jaar kleiner is geworden. Binnen de stad zijn er grote verschillen, bijv. tussen de citoscores van de basisscholen in de verschillende
4.
V ERSCHILLEN
BINNEN DE STAD
Terugkerende patronen In elke stad zijn er verschillen naar stadsdelen en wijken. Die tekenen zich ook in Nijmegen af. Drie van de stadsdelen in Nijmegen kenmerken zich over het algemeen door gunstige scores. Dat betreft Oud-Oost, Midden-Zuid en Waalsprong. Afgezien van kleinere problemen of (zeer) gebiedspecifieke omstandigheden (m.n. de Kolpingbuurt in MiddenZuid) wordt de woon- en leefsituatie in deze stadsdelen (zeer) hoog gewaardeerd. Daarbij is bovendien een duidelijke samenhang met het (gunstige) sociaalmaatschappelijk profiel (werk, inkomen, opleiding). In de overige stadsdelen is sprake van een veel diffuser beeld. Oud-West (de wijken Nije Veld, Biezen en Wolfskuil) is daarbij het stadsdeel dat op veel punten een achterstandspositie inneemt. In mindere mate geldt dat ook voor (delen van) Dukenburg
11
S TADS -
De overige vier stadsdelen, Stadscentrum, Zuidrand, Nieuw-West en Lindenholt zitten er gemiddeld genomen tussenin. Het Stadscentrum heeft daarbij door de binnenstadsfunctie afwijkende scores, bijv. op het gebied van veiligheid en overlast. Zo voelen in het Stadscentrum relatief veel inwoners zich wel eens onveilig (39%), maar hier is wel sprake van een forse verbetering sinds 2003 (toen 48%). Van de Nijmeegse uitgaansbezoekers in de binnenstad voelt een kleiner deel zich wel eens onveilig (27%). Ook in Oud-West, Nieuw-West en Dukenburg liggen de onveiligheidsgevoelens in de eigen buurt boven het stadsgemiddelde, waarbij de score van Dukenburg de laatste twee jaar ongunstiger is geworden i.t.t. beide andere stadsdelen.
EN WIJKMONITOR
2005
2005 2003
Nijmegen
Stadscentrum Oud-Oost Oud-West
Nieuw-West Midden-Zuid Zuidrand Dukenburg Lindenholt
Nijmegen
Waalsprong
Stadscentrum
0
Oud-Oost
5
10
15
20
25
30
35
40
Illustratie 11 Aandeel bewoners dat vindt dat buurt vooruit is gegaan Bron: Stadspeiling
Oud-West
Nieuw-West Midden-Zuid Zuidrand Dukenburg Lindenholt 2005 2003
Waalsprong 0
2
4
6
8
10
12
14
De verschillen tussen de stadsdelen in aandeel mensen in de WWB zijn groot. De traditionele scheidslijnen in de stad zijn goed herkenbaar, met Oud West als stadsdeel met ruim 10% van de 15-64 jarigen in de WWB. Kijken we ook naar de ontwikkeling van de WWB dan komt Dukenburg eruit als aandachtsgebied. Dat stadsdeel scoort het één na hoogst in de WWB op dit moment, maar laat ook in de laatste jaren de minst gunstige ontwikkeling zien. Ook het onderwijsniveau laat een duidelijk ruimtelijk patroon zien. Het aandeel havo-vwo-leerlingen is met afstand het grootst in Oud-Oost, Midden-Zuid en Waalsprong (meer dan 60%). In het Stadscentrum
Illustratie 10 Rapportcijfers buurt naar stadsdeel Bron: Stadspeiling 2005 2001
Nijmegen
Ook wijken met achterstand gaan mee in de verbetering In de vorige Stads- en Wijkmonitor kwam dit ruimtelijk patroon ook al naar voren. Een positief punt is, dat de eerder in dit hoofdstuk besproken stedelijke verbeteringen in het woon- en leefklimaat bijna steeds in alle stadsdelen en wijken terug te vinden zijn. In sommige opzichten is de verbetering in wijken met achterstand zelfs groter. In de wijken van Oud-West is bijvoorbeeld het aandeel inwoners dat vindt dat hun buurt het afgelopen jaar vooruit is gegaan relatief hoog (zie illustratie 11). Voor een uitgebreider overzicht van scores van de stadsdelen zie bijlage 2 en deel Wijk. Daarin bespreken we binnen de stadsdelen ook de wijken.
Grote verschillen in aandeel uitkeringsgerechtigden en aandeel havo-vwo-leerlingen Het aandeel mensen in de bijstand is een belangrijke indicator bij het traceren van sociale problematiek.
Stadscentrum Oud-Oost Oud-West
Nieuw-West Midden-Zuid Zuidrand Dukenburg Lindenholt Waalsprong 0
2
6
8
10
12
14
Illustratie 12 Percentage uitkeringsgerechtigden wwb in bevolking 15-64 jr Bron: Gemeente Nijmegen
12
4
S YNTHESE
blijft het percentage niet ver achter. In de andere vijf stadsdelen komt het aandeel niet of nauwelijks boven de 40% uit. In Oud-West blijft het onder de 30%.
01-04 00-03
Nijmegen
Stadscentrum Oud-Oost Oud-West
Nieuw-West Midden-Zuid Zuidrand Dukenburg Lindenholt Waalsprong 20
30
40
50
60
70
80
Illustratie 13 Aandeel vo-leerlingen (3e/4e jaars) in havo en vwo
het aandeel allochtone inwoners toegenomen. Wel is te zien, dat vooral in de westelijke stadsdelen in de meeste wijken veel allochtonen wonen. Ook op wijkniveau is hun aandeel in vergelijking met andere steden niet hoog.
Segregatietendensen in huisvesting Bij de ongelijkmatige spreiding van allochtone bevolkingsgroepen hanteert men ook wel de term segregatie. Verkleuring van wijken c.q. segregatie is het gevolg van zowel geboorte en sterfte als verhuizingen. Bij verhuisprocessen lijken de woonvoorkeuren en financiële mogelijkheden van allochtone groepen een rol te spelen en daarmee mede de spreiding te bepalen, zoals gezegd met name in wijken in het westelijk deel van de stad. Dit betreft vooral wijken met de goedkopere woningen. Omdat een meerderheid van de allochtone bevolking een laag sociaal-economisch profiel heeft (lage inkomens, veel werkloosheid, laag opleidingsniveau), is het verklaarbaar dat juist in deze wijken het aandeel allochtonen bovengemiddeld is. In deelgebiedjes binnen wijken komt het voor, dat meer dan 50% niet-westers allochtoon is. Werkers in de wijken vinden dit over het algemeen een nadeel bij het streven naar integratie.
Bron: Stadsgetallen
Segregatietendensen in onderwijs en sport gebieden met weinig inw. 0-12% 12-19% 19-25% 25% en meer
Illustratie 14 Aandeel allochtone bewoners uit B-landen per wijk 2005 Bron: GBA
Allochtone inwoners wonen vooral in de westelijke stadsdelen Het percentage niet-westers allochtonen in de stad is momenteel 16%. Ten opzichte van andere steden is dit niet hoog. De spreiding over de stad is niet gelijkmatig. Het aandeel varieert van 5% tot meer dan 25% in de stadsdelen Dukenburg en Oud- en Nieuw-West. De afgelopen jaren is in alle stadsdelen
Ook op andere beleidsterreinen is er aandacht voor de gevolgen van segregatietendensen. Kinderen van laagopgeleide ouders gaan veelal in de eigen omgeving naar school. Kinderen uit middengroepen en uit hogere sociale milieus hebben vaker de neiging naar scholen verder weg te gaan. Uit recente gegevens blijkt dat een aantal scholen meer allochtone leerlingen heeft dan op basis van de samenstelling van de wijkbevolking verwacht kan worden. Op meerdere scholen is dit verschijnsel de afgelopen jaren toegenomen. De meeste Open Wijkscholen, die gehuisvest zijn in wijken met sociaal-maatschappelijke achterstand, hebben te maken met deze vorm van segregatie. Een aantal Open Wijkscholen kampt als gevolg hiervan met een terugloop in aantal leerlingen. De verklaring is overigens voor circa de helft ook demografisch, doordat de basisschool volgende leeftijdsgroep in die wijken vermindert. Tenslotte speelt ook het imago een rol. Zoals we zagen is in het voortgezet onderwijs eveneens sprake van duidelijke gebiedsverschillen, bijv. gemeten aan het percentage havo- en vwo-leerlingen per wijk. Ook voor het sportbeleid is de segregatietendens een aandachtspunt. Zo bestaat bij vier voetbalclubs (in vooral het westelijk deel van de stad) meer dan de helft van de jeugdleden en/of 25 à 30% van de senioren uit niet-westers allochtone spelers. Clubs met veel allochtone leden spreken van een relatief lage ouderbetrokkenheid, hetgeen soms tot organisatorische problemen leidt. Verder blijkt meer in het algemeen dat niet-westerse allochtonen zich minder als vrijwilliger binnen de sport inzetten.
13
S TADS -
positief
hfdst. 1 imago stad, buurt en bestuur
neutraal
■ stijgende waardering stad
stad schoner en veiliger
EN WIJKMONITOR
2005
negatief
■ vertrouwen in college stabiel ■ imago en waardering buurten stabiel
■ verwachtingen voor toekomst positief
■ stadsproblemen: verkeer, parkeren en (in
verminderde mate) veiligheid ■ waardering Oud-West het laagst
■ ontwikkelingen in stadscentrum zijn dra-
ger optimisme
■ afgelopen jaren groeiende bevolking,
hfdst. 2
oververtegenwoordiging jongeren/oplei-
bevolking
dingvolgenden ■ steeds meer mensen met niet-westerse
achtergrond ■ in toekomst groeiende bevolking, afhan-
kelijk van woningbouw zelfs boven 180.000, toename eerste 10 jaar relatief sterk bij 60-ers en 20-ers
hfdst. 3
■ afgelopen 10 jaar sterke groei geweest
sociaal-
van aantal werkenden in Nijmegen
economisch ■ aantal ABWers sterk gedaald in vergelij-
profiel
■ toename werkloosheid tot 2004, maar
king met andere steden, maar blijft fors;
minder dan landelijk; In 2004 stabilisa-
relatief slechte ontwikkeling in
tie werkloosheid; medio 2004 sterke stij-
Dukenburg
ging in vacatures voor m.n. tijdelijke
■ gemiddeld inkomen (afhankelijk van de
definitie soms fors) onder Nederlands
banen ■ 2250 mensen via ID/WIW/WSW aan
gemiddelde, maar groei Nijmeegse inko-
het werk; sterke daling in WIW/ID, lichte
mens is bovengemiddeld
stijging van mensen die via “Breed” werken
hfdst. 4 stadseconomie
■ marktsector over dieptepunt heen: gun-
■ helft van banen in Nijmegen voor inwo-
■ kantorenmarkt zeer zwak in 2004, naar
stige ERBO-cijfers 2005, goede verwach-
ners uit de regio; een derde van werken-
verwachting langdurig verstoorde
tingen 2006; banenontwikkeling 2005
de Nijmegenaren werkt buiten de stad
marktverhoudingen; in 2005 wel enig
beter dan 2004 (van daling naar een
herstel van de marktopname in kantoren
kleine groei)
en bedrijventerreinen. ■ wat sterk is wordt sterker: niet-commer-
■ van 2001 tot 2004 groot banenverlies
ciële diensten en industrie sterk aanwe-
in industrie en zakelijke diensten. Na
zig en relatief gunstige ontwikkeling,
2004 stabiele werkgelegenheid in de
■ toekomst: verdere doorgroei verwacht
marktsector. De traditionele groei in
van de zorgsector van 26% van de banen
niet-commerciële diensten (o.m. zorg,
nu naar 40% in 2040
onderwijs) neemt af van 2001-2005; per saldo 2004-2005 wel weer enige groei van banen. ■ zwakke vertegenwoordiging commerciële
diensten en landbouw geccombineerd met eveneens zwakkere prestaties. ■ beoordeling ondernemingsklimaat: ver-
betering tussen 1999 en 2002 teniet gedaan in 2004
14
S YNTHESE
positief
hfdst. 5 gezondheid en zorg
■ groeiende sportdeelname bij volwasse-
nen ■ aandeel rokers afgenomen, zowel bij
neutraal
negatief
■ in vergelijking met andere steden neemt
■ toename aantal jongeren en volwasse-
Nijmegen een middenpositie in als het
nen met ernstig overgewicht (ondanks
gaat om gezondheid en geluksgevoel
hoge sportdeelname); veel jongeren en
■ behalve met leeftijd en sociaal-economi-
jeugd als volwassenen ■ betere signalering probleemgevallen
sche status hangt gezondheidsgevoel -
jeugd- en gezinsproblematiek als gevolg
en ook de behoefte aan medische zorg -
van samenwerking instanties
duidelijk samen met het sportgedrag ■ geluksgevoel hangt behalve met lichame-
lijke gezondheid ook samen met inkomen, etniciteit en burgerlijke staat: is
volwassenen bewegen te weinig; ■ stijgend alcoholgebruik bij jonge meis-
jes; ■ relatief veel overmatig alcoholgebruik bij
18-24-jarigen; ■ groeiend cocaïnegebruik in het uitgaans-
circuit ■ 1 op de 5 jongeren heeft problemen die
ook landelijk zo ■ opening van MFC voor verslaafde dak-
en thuislozen in het centrum leidt tot verbetering veiligheid en leefbaarheid
hen dag en nacht bezighouden; meisjes hebben vaker geestelijke problemen dan jongens;
■ aandachtspunt toekomst: zorg voor
■ gestegen hulpvraag bij Bureau Jeugdzorg
oudere niet-westerse allochtonen
door School en Hulp; daardoor jongeren op de wachtlijst ■ vraag naar Algemeen Maatschappelijk
Werk licht toegenomen
■ schoolprestaties Nijmeegse leerlingen en
hfdst. 6
scholen landelijk bezien heel behoorlijk
onderwijs en kin-
■ groeiende ouderbetrokkenheid op Open
Wijkscholen, maar ook terugloop van aantal leeerlingen
deropvang ■ voortijdig schoolverlaten in laatste jaar
■ onderwijsverschillen (achterstanden)
gedaald
binnen de stad en tussen groepen leerlingen niet afgenomen ■ toename verzuim voortgezet onderwijs ■ segregatie naar etniciteit enigszins toege-
nomen ■ 10% van de 23-27 jarigen in 2005 zon-
der startkwalificatie (iets minder dan in 2003)
hfdst. 7 cultuur
■ hoge cultuurdeelname in vergelijking
met andere steden; ■ geen grote tekorten in aanbod; veel aan-
dacht voor cultuur bij kinderen en jongeren (onder meer via De Lindenberg); ■ interessante en goed bezochte projecten
en activiteiten in kader van Actieprogramma Cultuurbereik ■ Keizer Karel Podia en Doornroosje blij-
ven veel bezoekers trekken ■ veel extra culturele activiteiten in kader
■ aantal podiabezoekers redelijk stabiel ■ jongeren gaan vaker dan volwassenen
■ lage deelname aan kunstzinnige vorming
bij allochtone jongeren en jongeren die
naar de film, maar minder vaak naar
een lage of middelbare opleiding volgen;
andere culturele voorstellingen;
twijfels over blijvende effecten van Actieprogramma Cultuurbereik op aanbod en bereik voor jongeren en allochtonen ■ financiële en/of huisvestingsproblemen
bij diverse culturele instellingen; in 2005 voor het eerst daling filmbezoek LUX ■ tekort aan ateliers voor kunstenaars
van Nijmegen 2000; ■ hoge bezoekersaantallen bij deel van die
activiteiten; ■ positieve promotionele en economische
effecten ■ er komen nieuwe woon-werk ruimtes
voor kunstenaars ■ jongeren zijn minder gaan lezen; lichte
afname bibliotheekbezoek bij volwassenen; afname aantal uitleningen
15
S TADS -
positief
hfdst. 8 sport
neutraal
■ aandeel volwassen sporters gestegen;
andere steden; sportaanbod komt tege-
derd;
■ aandeel jeugdleden bij sportclubs toege-
matige sporters tot goed, maar veel (grote) sportclubs
nomen
lage opleiding, bij allochtonen en in achterstandsgebieden
■ veel sportverenigingen doen het redelijk
kampen met een tekort aan vrijwilligers;
■ tevredenheid over speelvoorzieningen
■ ondervertegenwoordiging deelname
sport bij mensen met lage inkomens en
■ positief effect op gezondheid bij regel-
moet aan behoeften volwassenen
2005
negatief
■ sportdeelname jeugd niet veel veran-
hoge sportdeelname in vergelijking met
EN WIJKMONITOR
■ tekort aan ontmoetings- en sportplekken
in woonbuurten voor kinderen en jongeren
voor kinderen en jongerenvoorzieningen
bij middelgrote en kleine clubs knelpun-
in de buurt toegenomen
ten m.b.t. financiën, accommodatie en
betrokkenheid van leden en hun ouders
ledenontwikkeling
relatief laag; een relatief laag percen-
■ meerderheid huurders en bezoekers
tevreden over gemeentelijke sportaccom-
■ wisselende prestaties topsportclubs
■ bij clubs met veel allochtone leden is de
tage allochtonen zet zich als vrijwilliger bij een sportclub in
modaties ■ eenderde van de sportclubs heeft belang-
stelling om betrokken te zijn bij sportstimulering via Sportservice Nijmegen; ruim de helft van de clubs heeft belangstelling voor verenigingsondersteuning door Sportservice Nijmegen ■ goede prestaties van individuele top-
sporters ■ succesvolle aanpak supporters+risicojon-
geren in Eendracht ■ aanwezigheid topsportevenementen;
Nijmegen blijft loopstad
hfdst. 9 woningmarkt
■ aanbod op kamermarkt is/wordt uitge-
breid
■ laatste 15 jaar beperkte uitbreiding
woningvoorraad
■ ontwikkeling woonservicegebieden
■ spanning woningmarkt: hoge koopprij-
zen, lage slaagkansen
■ laatste jaren kleine toename aandeel
koopwoningen door verkoop huurwo-
■ in praktijk tekort aan betaalbare wonin-
gen
ningen ■ omvangrijk nieuwbouwprogramma,
maar potentiële knelpunten
■ tweedeling stad zichtbaar/dreigend in
zwarte/witte wijken, dure/goedkope wijken; situatie zeker niet extreem
16
S YNTHESE
positief
hfdst. 10 sociale omgeving
neutraal
■ sociaal klimaat in wijken constant geble-
ven; in veel wijken prettige omgang,
negatief
■ verhouding ouderen en jongeren op
meerdere plaatsen niet zo goed; jongerenoverlast blijft
■ aandeel mensen zonder voldoende soci-
ale contacten 6 tot 14%; aandeel dat
■ meer sociaal isolement bij allochtone
groepen
niet zelfredzaam is 5 tot 10%; weinig verandering in vergelijking met 2003 ■ verantwoordelijkheid voor buurt en deel-
name buurtactiviteiten gelijk gebleven; toename aantal vrijwilligers ■ geen grote spanningen tussen autochto-
ne en allochtone groepen, maar op meerdere plaatsen wel toename van concentratie van allochtone groepen in wijken en op scholen ■ opvattingen over verhouding allochtone
– autochtone bevolking onder druk: mensen gaan negatiever denken over de toekomst van de multiculturele samenleving
hfdst. 11 veiligheid
■ afname vermogensdelicten (woningin-
braak, diefstal van en in auto’s, fietsdiefstal en zakkenrollerij)
■ ervaring woon- en jongerenoverlast licht
afgenomen, maar nog aanzienlijk; toename meldingen woonoverlast bij politie
■ verdere daling aantal geweldsaangiften
■ toename huiselijk geweld
bij politie; afname gevoel van dreiging in de buurt ■ verbetering veiligheidsgevoel, zowel in
het algemeen als in de buurt
■ laatste jaren afname vernielingen; in
2005 waarschijnlijk weer enige toename
■ in Stadscentrum is onveiligheidsgevoel
nog bovengemiddeld; in Dukenburg lichte verslechtering veiligheidsgevoel
■ lichte afname drugsoverlast
hfdst. 12
■ Nijmegenaren blijven zeer positief over
■ oordeel over beeldkwaliteit eigen buurt
fysieke leefomge-
beeldkwaliteit en groen van de stad;
ving
positieve waardering ontwikkeling
■ tevredenheid over voorzieningen jonge-
minder gunstig, maar wordt iets beter
binnenstad blijft hierbij rol spelen
ren neemt toe, maar blijft naar verhouding laag
■ na jaren vindt meerderheid (57%) de
stad een schone stad ■ meer Nijmegenaren vinden hun buurt
schoon en zijn tevreden over onderhoud van wegen en fietspaden; ervaring verloedering buurt neemt af ■ oordeel over straatverlichting, winkels en
groenvoorziening in buurt blijft gunstig
■ eigen inzet voor schoonhouden
buurt/buurtactiviteiten is niet veranderd
17
S TADS -
positief
neutraal
■ draagvlak voor principe “de vervuiler
hfdst. 13
betaalt” niet afgenomen
milieu
■ inleveren huishoudelijk afval verloopt
EN WIJKMONITOR
2005
negatief
■ in vergelijking met 5 jaar geleden noe-
men meer Nijmegenaren milieuproblemen als aan te pakken probleem
goed: meer huishoudelijk afval naar de Milieustraat en decentrale inleverpunten;
■ toename ongerustheid over bodemkwa-
gescheiden inlevering functioneert
liteit, vooral in Oud-West ■ ervaren geluidsoverlast in buurt neemt
■ energieverbruik neemt wat af, waterver-
toe; wegverkeer blijft belangrijkste hinderbron
bruik neemt toe
■ oordeel Nijmegenaren over luchtkwa-
liteit in de stad verslechtert; oorzaak vooral autoverkeer ■ aantal risicobedrijven afgenomen (voor-
■ In Nijmegen zijn er geen overschrijdingen
al het aantal verkooppunten van consu-
van benzeen, koolmonoxide, zwaveldi-
mentenvuurwerk)
oxide of lood; concentraties stikstofdioxide en fijn stof afgenomen, maar op enkele plaatsen zijn er nog wel overschrijdingen van deze stoffen
hfdst. 14 verkeer en
■ minder verkeersongevallen en letselonge-
vallen
■ verkeersdrukte in de stad blijft aanwezig;
toename autobewegingen op Nijmeegse hoofdwegen; verkeer en parkeren nu het
vervoer
hoogst op het aanpaklijstje Nijmegenaren van stedelijke problemen ■ autogebruik van bezoekers
(Nijmegenaren en niet-Nijmegenaren)
■ oordeel bezoekers over autobereikbaar-
heid binnenstad verslechtert enigszins
aan binnenstad neemt af; bezoekers meer te voet en op de fiets; oordeel fietsstallingsmogelijkheden voldoende ■ autogebruik in woonwerkverkeer daalt
enigszins, fietsgebruik neemt toe
■ oordeel over parkeercapaciteit binnen-
stad blijft onvoldoende scoren en verslechtert
■ tevredenheid over openbaar vervoer in
de buurt nog steeds hoog, maar neemt wat af
■ op niveau buurt geven Nijmegenaren in
2005 het meest prioriteit aan de aanpak van problemen m.b.t. verkeer (verkeersveiligheid, verkeersoverlast) en parkeren
■ positief oordeel bewoners in wijken rond
het centrum over parkeerregulering
■ ongeveer de helft van de Nijmegenaren
ondervindt nog steeds parkeeroverlast in eigen buurt; tevredenheid over parkeergelegenheid in eigen buurt neemt af
18
S YNTHESE
positief
hfdst. 15 toerisme
neutraal
■ Nijmegen maakt deel uit van een groter
negatief
■ binnenstad belangrijkste factor in het
en betekenisvol toeristengebied met veel
toeristisch aanbod (sfeer, uitgaansmoge-
bungalowovernachtingen. In de stad zelf
lijkheden)
m.n. hotelovernachtingen; imago is goed: gastvrije stad + sportief natuurtoerisme. 325 mln omzet in stedelijk toerisme, 5400 banen ■ werkgelegenheidsontwikkeling in de sec-
■ congresmarkt is goed voor een kleine
tor is iets beter dan gemiddeld; fors stij-
10% van de overnachtingen in de stad en
gende lijn in hotelovernachtingen van
20% in de regio rond de stad
bezoekers buiten Nijmegen. Gunstig effect Nijmegen 2000/ gebroeders van Limburg-tentoonstelling ■ geen grote dagattracties, maar sterk
profiel bij evenementen;
■ hotelaanbod in Nijmegen bescheiden;
weinig aanbod in het eenvoudige segment en geen aanbod in het zeer luxe
■ Vierdaagse/ Vierdaagsefeesten op plaats
segment; geen structurele kampeermo-
2 en 3 van de landelijke evenementen
gelijkheden meer binnen stad (halvering
top 100
kampeerovernachtingen) ■ cruisevaart stabiel maar bescheiden,
dalend aantal pleziervaartuigen
19
1
Imago stad, buurt en bestuur De waardering van de Nijmegenaren voor hun stad stijgt. En voor de toekomst zijn de verwachtingen hooggespannen. Dit wordt vooral gevoed door de aanpak van het stadscentrum. Ook het stadsbestuur, het College van BenW, krijgt een ruime voldoende.
1.1
H OOFDLIJNEN Nijmegen: mijn gezellige stad aan de Waal Het imago van Nijmegen is de laatste jaren weinig veranderd. De eigen bewoners denken vooral aan de Waal, “mijn (geboorte)stad” of aan de gezelligheid. Ongeveer 95% vindt Nijmegen een prettige stad om te wonen. Buiten Nijmegen wordt de stad vooral geassocieerd met de vierdaagse en de vierdaagsefeesten. De status van Nijmegen als oudste stad van Nederland en de festiviteiten vanwege Nijmegen 2000 hebben in de loop van 2005 echter ook flink aan bekendheid gewonnen.
Stad verbetert, buurten zijn stabiel Nijmegen verbetert: al vanaf de eeuwwisseling zie je op meerdere fronten dat de burgers hun stad beter waarderen. Het rapportcijfer stijgt, tot een ruime 7 1/2, burgers zien (nu: 43%) en verwachten vooruitgang. Dit wordt vooral gedragen door de ontwikkelingen in het centrum: de bouw van de Marikenstraat en Moenenstraat, de herinrichting van de winkelstraten. Het vooruitgangsgevoel was ook op z’n hoogst toen deze activiteiten op hun hoogtepunt waren (2001). Maar ook op ander gebieden is er sprake van verbetering: nu vindt ongeveer de helft van de burgers Nijmegen een schone, hele, veilige stad. Dat was een aantal jaar geleden minder. Op buurtniveau verandert de totaalwaardering niet veel, men constateert achter- noch vooruitgang.
Verschuiving beleidsprioriteiten in de ogen van burgers Een aantal jaar geleden was “veiligheid” voor de burgers verreweg de grootste beleidsprioriteit voor de stad. Het College deelde deze mening en maakte dit tot een van de speerpunten van het beleid (“schoon, heel, veilig”). Nu de waardering van de burgers op dit punt stijgt verschuiven de beleidsprioriteiten die zij zien: veiligheid wordt minder genoemd, verkeer (files, bereikbaarheid) en parkeren meer. In de wijken moet volgens de Nijmegenaren de aandacht van het bestuur vooral uitgaan naar de verkeersveiligheid, het schoonhouden van de wijken en naar de parkeersituatie.
20
Waardering voor inzet bestuur, toch is vertrouwen minder groot dan bij start collegeperiode Zowel de burgemeester (7,1) als het hele College (6,7) krijgen van de Nijmegenaren een ruime voldoende. De mensen in de stad hebben een positief beeld van de intenties en de inspanningen van het college. Het nakomen van afspraken en het reageren op initiatieven van burgers wordt minder hoog gewaardeerd. Gedurende de hele collegeperiode geeft steeds zo’n 60-65% van de inwoners aan veel of een beetje vertrouwen te hebben in het College. Toch nam de groep die expliciet “veel vertrouwen” heeft gestaag af, van 35% in 2002 tot 23% in 2004. In 2005 is de groep met “veel vertrouwen” voor het eerst niet verder gedaald, zelfs weer licht gestegen, naar 26%.
1.2 H OE
DENKT DE ZIJN STAD
N IJMEGENAAR
OVER
Imago Nijmegen bij eigen inwoners constant ‘Als u aan Nijmegen denkt, wat is dan de eerste gedachte die bij u opkomt?’. Deze vraag is in verschillende jaren aan de Nijmeegse burgers gesteld. De associaties die in 2005 genoemd werden komen sterk overeen met die in 2003: mijn (geboorte)stad, de Waal en ook wel gezelligheid/uitgaan. Vergeleken met langer geleden, 1993, blijkt nu de Waal een belangrijker onderdeel te zijn van het beeld van Nijmegen. De kwalificaties “studentenstad” en “mooie stad en omgeving” worden minder gegeven.
Imago voor mensen van buiten: vierdaagsestad In de rest van Nederland wordt het beeld van Nijmegen voor een groot deel bepaald door de vierdaagse en de daarbij horende feesten. Ook maar veel minder genoemd worden: studentenstad/universiteit, de Waal en historische stad. Zo’n 30% van de Nederlanders heeft geen associatie bij Nijmegen.
I MAGO
STAD , BUURT EN BESTUUR
van toon, over activiteiten. Een van de doelen van de viering was de bekendheid van Nijmegen als oudste stad in Nederland te vergroten. Dit is ook zeker gelukt.
mijn (geboorte)stad Waal (rivier, brug, kade) gezelligheid/ uitgaan
Percentage Nederlanders dat weet dat
dec-04
jul-05
jan-06
12%
32%
29%
7%
40%
39%
Nijmegen de oudste stad van Nederland is
Vierdaagse + feesten
Percentage Nederlanders dat (vaag) weet dat Nijmegen haar 2000-jarig bestaan viert
mooie stad/ omgeving
Illustratie 3 Bekenheid oudste stad en viering Nijmegen 2000, onderzoek Nijmegen 2000. Bron: Onderzoek Nijmegen 2000
studentenstad
Het aantal Nederlanders dat weet dat Nijmegen de oudste stad van Nederland is en dat zij haar 2000jarig bestaan viert is in de eerste helft van 2005 sterk gestegen. Daarna is de bekendheid van Nijmegen als oudste stad echter niet meer verder toegenomen.
Stevenstoren/kerk
2005 2003 1993
historische stad
0%
5%
10%
15%
20%
25%
Bewoners geven een steeds beter rapportcijfer De Nijmegenaren geven hun stad een ruime 71/2 . Ook in eerdere jaren hebben de burgers Nijmegen steeds met een rapportcijfer gewaardeerd. De verschillen van jaar tot jaar zijn steeds klein. Maar over de hele periode bekeken is er sprake van een langzame, maar gestage stijging.
Illustratie 1.1 Wat is het eerste wat bij u opkomt wanneer u aan Nijmegen denkt? Bron: Stadspeiling
mijn (geboorte)stad Waal (rivier, brug, kade)
8
gezelligheid/ uitgaan 7,5
Vierdaagse + feesten mooie stad/omgeving
7
studentenstad 6,5 Stevenstoren/ kerk Nijmegenaren rest Nederland
historische stad 0%
10%
20%
30%
Illustratie 1.2 Wat komt het eerste op als u aan Nijmegen denkt? Bron: Onderzoek Nijmegen 2000, meting 2005
6
5,5
5 1996
1998
2001
2000 jaar Nijmegen
Illustratie 1.4 Rapportcijfer Nijmegen
Nijmegen is de oudste stad van Nederland en vierde in 2005 haar 2000-jarig bestaan. Dit is gedurende het hele jaar op allerlei manieren herdacht. Er waren festiviteiten (b.v. de nieuwjaarsviering de Aftrap), evenementen (b.v. zandsculpturen en bouw tijdelijk donjon) en publicaties (b.v. serie+dvd 2000 jaar Nijmegen). In de landelijke pers is regelmatig aandacht geschonken aan het jubileum. In de periode september 2004-juni 2005 zijn in 64 media meer dan 800 berichten over Nijmegen 2000 verschenen. Meestal waren het niet zo prominente berichten, neutraal
Bron: Stadspeiling
2003
2005
De waardering verschilt weinig tussen groepen binnen de Nijmeegse samenleving. Of je nu kijkt naar leeftijdsklassen, geslacht, inkomensgroepen of stadsdelen, bijna nooit wijkt het rapportcijfer meer dan 0,1 af van het stedelijke gemiddelde. De enige uitzondering zijn de inwoners van de Waalsprong. Zij waarderen de stad met een relatief lage 7,2.
21
S TADS -
Meer waardering voor schoonheid en veiligheid stad In de verschillende stadspeilingen hebben de Nijmegenaren gereageerd op specifieke uitspraken over de stad. Door de jaren heen geeft steeds zo’n 95% van de inwoners aan het (helemaal) eens te zijn met de uitspraak “Nijmegen is een prettige stad om te wonen”.
trots op stad
voel me Nijmegenaar
aantrekkelijke binnenstad
veilige stad
2005 2003 1998 1993
schone stad
EN WIJKMONITOR
2005
Deze omslag valt samen met de grootscheepse aanpak van het stadscentrum (bouw Marikenstraat, Centrum 2000). Dit was een belangrijke reden voor Nijmegenaren om te vinden dat hun stad vooruit ging. In 2001 noemde meer dan 40% van alle Nijmegeren de aanpak van het centrum als positieve ontwikkeling in het laatste jaar. In dit jaar wordt ook het meest positief over de ontwikkeling van Nijmegen geoordeeld: 55% zag vooruitgang. In 2003 en 2005 zijn de grote ingrepen in het centrum al een paar jaar achter de rug. Toch is de groep die vindt dat de stad vooruitgaat nog steeds groot, resp, 41 en 43%. Opvallend in 2005 is dat de groep “pessimisten” is afgenomen: er zijn zowel minder mensen die vinden dat de stad de afgelopen jaren achteruit is gegaan als mensen die verwachten dat de stad achteruit gaat. In 2005 zijn ook in Apeldoorn, Zwolle en Haarlem onderzoeken uitgevoerd waarin de burgers werd gevraagd of in hun ogen hun stad voor of achteruit is gegaan. De inwoners van Nijmegen zijn verreweg het positiefst over de stedelijke ontwikkeling: de groep die vooruitgang ziet is veel groter dan in de drie andere steden, de groep die achteruitgang waarneemt kleiner.
prettig wonen
0%
20%
40%
60%
80%
100% achteruit Nijmegen Apeldoorn Zwolle Haarlem
Illustratie 1.5 % Nijmegenaren dat het (helemaal) eens is met .. Bron: Stadspeiling vooruit
Het aandeel bewoners dat trots is op de stad of zich Nijmegenaar voelt is redelijk stabiel: ongeveer 2/3. Met de uitspraken “Nijmegen is een veilige stad” en “Nijmegen is een schone stad” zijn minder mensen het eens. Maar juist bij deze uitsprake is wel een forse verbetering te zien.
0%
20%
40%
60%
Illustratie 1.7 Is stad voor- of achteruit gegaan? Bronnen: Nijmegen Stadspeiling 2005 Apeldoorn: Leefbaarheidsenquete, Zwolle: Trendrapportage, Haarlem: Leefbaarheidsmonitor
De stad gaat vooruit De laatste vijf jaar oordelen de Nijmegenaren overwegend positief over de ontwikkelingen in hun stad. Het percentage burgers dat vindt dat de stad vooruit is gegaan is veel groter dan het aandeel dat vindt dat de stad achteruit is gegaan. Ook voor de toekomst zijn de verwachtingen overwegend positief. Dat was voor de eeuwwisseling wel anders. Toen was de groep die achteruitgang constateerde net zo groot als of groter dan de groep die vooruitgang zag. 2005
% dat vindt
1996
1998
2001
2003
stad is vooruit gegaan
22%
35%
55%
41%
43%
stad is achteruit gegaan
31%
33%
22%
23%
15%
% dat verwacht stad zal vooruit gaan
32%
47%
52%
44%
46%
stad zal achteruit gaan
25%
21%
13%
19%
13%
Illustratie 1.6 Aandeel Nijmegenaren dat vindt dat stad vooruit/achteruit is gegaan/verwacht dat stad voor- of achteruit zal gaan Bron: Stadspeiling
22
Vroeger was veiligheid hét beleidsthema, nu zijn verkeer en parkeren zeker zo belangrijk Tussen 1993 en 2005 hebben we de Nijmegenaren 4x gevraagd welke problemen volgens hen door het stadsbestuurs zouden moeten worden aangepakt. Het thema veiligheid/criminaliteit maakt in die tijd een opvallende ontwikkeling door. In 1993 stak het met kop en schouders boven alle andere genoemde problemen uit. Maar in de daarop volgende jaren wordt dit thema door steeds minder Nijmegenaren naar voren gebracht. Dit strookt ook met het hiervoor geconstateerde, dat steeds meer bewoners Nijmegen een veilige stad vinden. Het gewicht van verkeersproblemen (files, doorstroming) en vooral parkeerproblemen is tussen 1993 en 2005 flink toegenomen. Deze beleidsthema’s worden nu zelfs vaker genoemd dan veiligheid.
I MAGO
1.3 H OE
DENKT DE ZIJN BUURT ?
leefbaarheid wijken
STAD , BUURT EN BESTUUR
N IJMEGENAAR
OVER
Rapportcijfer buurt constant Nijmegenaren geven gemiddeld een 7,3 voor hun woonomgeving. Dit cijfer ligt al sinds het begin van de metingen op hetzelfde niveau.
groen
fietsvoorzieningen
8
onderhoud wegen
7,5
7
werkloosheid/ lage inkomsten
6,5 openbaar vervoer 6 allure/ architectuur 5,5 jongeren 5 1996 woningnood
1998
2003
2001
2005
Illustratie 1.9 Rapportcijfer woonomgeving Bron: Stadspeiling
beleid en financiën
Waardering en gehechtheid varieren per stadsdeel Bij het gemiddelde van 7,3 lopen de cijfers tussen de Nijmeegse stadsdelen uiteen tussen 6,7 (voor OudWest) en 7,8 (voor Oud-Oost). Deze cijfers zijn door de jaren heen stabiel.
schoonhouden stad
veiligheid/ criminaliteit
Stadscentrum
parkeren 2005 2003 1998 1993
verkeer
Oud-Oost Oud-West Nieuw-West Midden-Zuid
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60% 70% Zuidrand
Illustratie 1.8 % Nijmegenaren dat een probleem noemt
Dukenburg
Bron: Stadspeiling
Lindenholt Waalsprong
5
5,5
6
6,5
7
7,5
8
Illustratie 1.10 Waardering woonomgeving per stadsdeel Bron: Stadspeiling 2005
De mate waarin de Nijmegenaren gehecht zijn aan hun buurt varieert volgens een vergelijkbaar patroon. Gemiddeld is 2/3 van de bewoners gehecht aan hun buurt. In de stadsdelen Oud-Oost, MiddenZuid en de Waalsprong is de gehechtheid bovenge-
23
S TADS -
middeld, in Oud-West, Lindenholt en Dukenburg het laagst. In de stadspeiling wordt niet alleen gevraagd naar gehechtheid aan de buurt, maar ook naar gehechtheid aan de stad. Daarbij valt op dat de Nijmegenaren meer binding voelen met de stad, waaraan 82% zich gehecht noemt, dan met hun buurt.
Buurten gaan minder vooruit dan de stad Meer dan 40% van de Nijmegenaren vindt dat de stad als totaal het afgelopen jaar vooruit is gegaan. De ontwikkelingen in de binnenstad spelen hierbij een belangrijke rol. In de eigen buurt zien veel minder mensen vooruitgang: 20%. De bewoners vinden in meerderheid (60%) dat de situatie gelijk is gebleven. 70
60
EN WIJKMONITOR
2005
1996
1998
2001
2003
2005
Centrum
16%
20%
26%
22%
28%
Oud-Oost
26%
28%
19%
18%
18%
Oud-West
28%
27%
18%
25%
26%
Nieuw-West
18%
24%
18%
18%
22%
Middenzuid
18%
18%
12%
16%
14%
Zuidrand
17%
26%
13%
14%
11%
Dukenburg
12%
17%
15%
20%
22%
Lindenholt
18%
19%
17%
20%
25%
Waalsprong
17%
12%
21%
35%
29%
Nijmegen
20%
22%
17%
19%
20%
Illustratie 1.12 % inwoners dat vindt dat buurt het afgelopen jaar vooruit is gegaan Bron: Stadspeiling
Verkeer, parkeren en schoonhouden wijk zijn belangrijkste problemen In de Stadspeiling geven de Nijmegenaren aan welke buurtproblemen volgens hen het eerst moeten worden aangepakt.
vooruit achteruit gelijk/weet niet
50 verkeer 40 schoonhouden wijk
30
2005 2003 1998 1993
20 parkeren 10 veiligheid
0 Nijmegen
wijk
Illustratie 1.11 Zijn stad en wijk het afgelopen jaar voor- of achteruit gegaan Bron: Stadspeiling
Ook hierbij geldt dat er flinke verschillen tussen stadsdelen zijn. Juist in stadsdelen die vaak wat mindere beoordelingen krijgen scoren de laatste jaren bovengemiddeld op vooruitgang: Oud-West, Lindenholt en in wat mindere mate ook Nieuw-West en Dukenburg. De meest vooruitgang bespeuren de bewoners van het Stadscentrum en de Waalsprong, dit zijn de wijken waar, door nieuwbouw en aanpak van de binnenstad, ook de meest grootschalige ingrepen plaats hebben. In de over het algemeen goed gewaardeerde stadsdelen Oud-Oost, Middenzuid en de Zuidrand zien de bewoners weinig vooruitgang. De situatie is daar stabiel.
jongeren
onderhoud wegen
groen
overlast
speelvoorzieningen
0%
5%
10%
15%
20%
25%
Illustratie 1.13 Problemen in de buurt genoemd door ..% van de Nijmegenaren Bron: Stadspeiling
De verkeerssituatie is hierbij al jarenlang het meest genoemde buurtprobleem¸hoewel het sinds 2003 wat minder wordt genoemd dan voorheen . Anders dan bij de stadsproblemen wordt in de buurt bij “verkeer” vooral gedoeld op verkeersonveiligheid,
24
I MAGO
STAD , BUURT EN BESTUUR
Stadscent.
Oud-Oost
Oud-West
Nw-West
Middenzudi
Zuidrand
Dukenburg
Lindenholt
Waalsprong
Nijmegen
verkeer
10%
21%
15%
19%
31%
16%
17%
17%
32%
19%
schoonhouden wijk
18%
20%
25%
18%
12%
14%
18%
20%
12%
18%
parkeren
26%
25%
11%
12%
18%
10%
11%
16%
13%
16%
veiligheid
41%
14%
21%
15%
9%
10%
12%
10%
2%
14%
jongeren
7%
4%
17%
16%
7%
15%
16%
22%
14%
13%
onderhoud wegen
8%
10%
6%
9%
12%
16%
21%
13%
12%
12%
groen
4%
5%
7%
3%
6%
7%
12%
9%
14%
7%
16%
5%
6%
5%
5%
4%
6%
6%
2%
6%
2%
4%
4%
4%
4%
4%
6%
7%
3%
4%
overlast speelvoorzieningen
Illustratie 1.14 Buurtproblemen per stadsdeel, in 2005 genoemd door ..% van de bewoners Bron: Stadspeiling
agressief rijgedrag etc, en veel minder op drukte, files en bereikbaarheid. Daarnaast noemen de Nijmegenaren steeds vaker de problemen “schoonhouden van de wijk” en “parkeren”. Net als op stadsniveau wordt ook in de buurt “veiligheid” steeds minder genoemd. Het hoort echter nog wel bij de top-4 van problemen. Tussen de stadsdelen zijn er flinke verschillen in de mate waarin problemen worden genoemd: • problemen met de verkeerssituatie spelen in alle stadsdelen, maar heel sterk in de Waalsprong en Middenzuid • schoonhouden van de wijk wordt vooral in OudWest erg vaak genoemd • parkeerproblemen spelen het meest in het Stadscentrum en Oud-Oost • problemen met veiligheid en overlast worden vooral in het Stadscentrum genoemd • problemen met jongeren worden nauwelijks gemeld in het Stadscentrum, Oud-Oost en Middenzuid, in de rest van de stadsdelen wel, het meest in Lindenholt • in Dukenburg worden relatief vaak problemen over ouderhoud wegen en groen naar voren gebracht.
1.4 H OE
DENKT DE ZIJN BESTUUR ?
N IJMEGENAAR
OVER
Bekendheid college en collegeleden niet verder toegenomen Sinds 2001 is Guusje ter Horst burgemeester van Nijmegen. Sinds het voorjaar van 2002 heeft de stad een college met wethouders van de PvdA, GroenLinks en de Socialistische Partij. Tussen 2002 en 2004 is dat steeds bekender geworden bij de burgers. In 2005 is de bekendheid vergelijkbaar met 2004. Daarbij valt op de de bekendheid van personen groter is dan die van partijen: bijna de helft van de Nijmegenaren weet welke partijen in het College zitten, terwijl 80% de naam van een collegelid (burgemeester en/of wethouder) kan noemen. De burgemeester en wethouder Depla zijn de bekendste personen uit het college.
2001
2002
2003
2004
2005
45%
54%
67%
73%
77%
kent naam wethouder
40%
51%
55%
54%
kent samenstelling college
41%
45%
47%
47%
kent naam burgemeester
Illustratie 1.15 Bekendheid college en collegeleden Bron: Bestuursmonitor
samenstelling college
fout/1 partij 22%
namen B&W
Burgemeester rgemeester 28%
weet niet 31%
(bijna) goed 47%
Wethouder 6%
geen 18%
Burgemeester+ weth. 48%
Illustratie 1.16 Aandeel Nijmegenaren dat samenstelling college c.q. namen van burgemeester en wethouders kent Bron: Bestuursmonitor 2005
Intenties en inspanningen college worden gewaardeerd De Nijmegenaren hebben een positief beeld van de intenties, de inzet van het college: ongeveer 2/3 vindt dat het college zich bekommert om de problemen in de wijken en moeite doet de problemen in de stad aan te pakken. Maar met “doe-uitspraken” (wat het college toezegt gebeurt, college betrekt burgers bij beleid, college reageert positief of initiatieven van burgers) zijn veel minder mensen het eens, circa 40%. In de Bestuursmonitors 2004 en 2005 hebben de Nijmegenaren ook aangegeven wat zij vinden van de inspanningen van het college op verschillende beleidsterreinen. Het best worden de inspanningen op het gebied van veiligheid gewaardeerd: ongeveer 60% vindt die inspanningen goed of voldoende. De rapportcijfers die de Nijmegenaren aan de burgemeester en het college als geheel geven zijn door de jaren heen stabiel, een 7,1 voor de burgemeester, een 6,7 voor het college.
25
S TADS -
Minder mensen met “veel vertrouwen” dan bij start collegeperiode De groep inwoners met veel of een beetje vertrouwen in het College schommelt in de jaren 2002-2005 tussen de 60-65%. Daarbinnen daalde vanaf de start van de collegeperiode tot vorig jaar het aantal mensen met “veel vertrouwen”. Dit verlies ging samen met een stijging van de groep die “een beetje vertrouwen” heeft. In 2005 is de groep met veel vertrouwen voor het eerst weer een beetje toegenomen.
2002
35
2003
31
28
2004
33
23
2005
beetje vert.
7
24
40%
60%
neutraal
2005
Een 7- voor ambtelijke dienstverlening Veel contacten van burgers met de gemeente zijn niet met het College, maar met het ambtelijk apparaat. Jaarlijks meten we hoe de burgers zulke contacten waarderen. Al jarenlang ligt het rapportcijfer op een gelijk niveau: 7-. Globaal geldt dat de faciliteiten, de kantoren van de gemeente beter gewaardeerd worden dan de feitelijke dienstverlening. Het aandeel burgers dat het eens is met de dienstverleningsuitspraken is tussen 2003 en 2004 wel iets toegenomen.
5 4
25
36
20%
veel vert.
25
41
26
0%
24
EN WIJKMONITOR
7
6 6
8
80%
niet veel vertr.
7
100%
geen vertr.
Illustratie 1.17 Vertrouwen in college Bron: Bestuursmonitor
Wanneer burgers aangeven dat hun vertrouwen minder is geworden wordt daarvoor vooral de reden “verwachtingen worden niet waar gemaakt/resultaten blijven uit” genoemd.
Illustratie 1.18 Oordeel dienstverlening Bron: Onderzoek Gemeentelijke dienstverlening, 2004 is volgens mij over het algemeen juist
niet juist
de gemeente Nijmegen …… faciliteiten
dienstverlening
26
heeft goed bereikbare kantoren
67%
9%
is een gemeente waar men gemakkleijk binnenloopt
70%
8%
heeft goede openingstijden
59%
8%
heeft kantoren, goed toegankelijk voor mensen slecht ter been
37%
5%
heeft medewerk(st)ers die goed naar je luisteren
52%
7%
komt haar afspraken na
41%
10%
werkt snel en efficiënt
33%
22%
handelt haar brieven vlot en correct af
32%
13%
werkt meestal goed mee aan plannen en wensen van haar burgers
29%
15%
handelt klachten zorgvuldig en discreet af
21%
10%
2
Bevolking
De laatste jaren is de bevolking van Nijmegen in omvang toegenomen. Ook in de komende jaren zal de bevolking, als gevolg van een flinke bouwprestatie, doorgroeien. Twee leeftijdsklassen springen daarbij in het oog. De groep twintigers, die van oudsher al sterk vertegenwoordigd is in de opleidingsstad Nijmegen. En de groep zestigers, die de komende 10 jaar, met het ouder worden van de na-oorlogse geboortegeneratie, flink groter zal worden.
2.1 H OOFDLIJNEN De Nijmeegse bevolking groeit Na een lange periode waarin het aantal inwoners van Nijmegen ongeveer stabiel was is er de laatste 10 jaar in Nijmegen sprake van een bevolkingstoename met zo’n 10.000 mensen. Deze groei wordt veroorzaakt door meerdere factoren: • Er is natuurlijke bevolkingsgroei; het aantal geboorten overtreft het aantal sterfgevallen. • Door de annexatie van Lent kreeg Nijmegen er 3000 inwoners bij. • Het vertrekoverschot met de regiogemeenten wordt kleiner. De vestiging vanuit de rest van Nederland en het buitenland was de afgelopen jaren hoog. Per saldo kende Nijmegen de laatste 5 jaar een vestigingsoverschot.
Opleidingsfunctie drukt stempel op bevolking De aanwezigheid van de universiteit en HBO-opleidingen heeft grote invloed op de bevolkingsopbouw en -ontwikkeling in Nijmegen. Zo wonen er in de stad relatief veel twintigers. In de verhuisstromen van en naar Nijmegen zijn (ex-)opleidingvolgenden sterk aanwezig. Het geboortecijfer in Nijmegen is laag. En er zijn veel kleine huishoudens.
Geboortegeneraties schuiven door de leeftijdsklassen Het ouder worden van de na-oorlogse geboortegolf heeft grote invloed op de leeftijdsopbouw van de bevolking. De afgelopen jaren zorgde dit ervoor dat de groep vijftigers sterk in omvang steeg. de komende 10 jaar zal het aantal zestiger flink groeien. Omgekeerd drukken de kleine geboortegeneraties uit de jaren 1970-1980 de omvang van de leeftijdsklassen waarin zij zitten. De afgelopen jaren gold dat voor de twintigers.
Veel Nijmegenaren met een niet-Nederlandse achtergrond Ongeveer een kwart van de Nijmeegse bevolking is in het buitenland geboren of heeft ouders die buiten Nederland geboren zijn. Onder deze allochtone Nijmegenaren wordt het aandeel mensen met een
“niet-westerse” achtergrond steeds groter, in 2005 16%. De aanwezigheid van allochtone groepen in Nijmegen is in vergelijking tot die in andere Nederlandse steden niet bijzonder hoog. Het aandeel niet-westerse allochtonen varieert door de stad, van 5% in sommige wijken in Midden-Zuid tot meer dan 25% in delen van Dukenburg en Oud- en Nieuw-West. Vergeleken met andere steden is deze mate van concentratie zeker niet extreem.
Ook in de toekomst bevolkingtoename De bouwplannen voor Nijmegen voor de komende 15 jaar zijn omvangrijk, zowel in de bestaande stad als in de Waalsprong. Dit brengt bevolkingsgroei met zich mee, tot 181.000-187.000 inwoners in 2020. Alle leeftijdsklassen zullen in omvang toenemen. De groei is echter het sterkst bij de groep 60-ers, en na 2015 ook bij de 70-ers.
2.2 O MVANG EN LEEFTIJDSOPBOUW DE N IJMEEGSE BEVOLKING
VAN
159.000 inwoners Op 1 januari 2006 woonden er ongeveer 159.000 mensen in Nijmegen. Daarmee is Nijmegen in omvang de 10e stad van Nederland. Kijk je met een snelle blik naar de ontwikkeling van het Nijmeegse inwonercijfer dan lijkt er in de laatste 40 jaar niet veel te veranderen: steeds ligt het bevolkingsaantal net onder of boven de 150.000. Beschouw je de cijfers echter wat preciezer dan is er de laatste 10-15 jaar sprake van groei. Tussen 1995 en 2005 kwamen er zo’n 10.000 Nijmegenaren bij. Achter deze toename zitten verschillende processen: • In de tweede helft van de jaren ‘90 werd een deel van het gebied ten noorden van de Waal, met o.a. het dorp Lent, geannexeerd. Dit leverde ruim 3000 inwoners op. • In deze periode werd ook begonnen met de bouw van de Waalsprong, de eerste grote uitbreidinglocatie van Nijmegen sinds de oplevering van Lindenholt in de jaren ‘80. Toen er
27
S TADS -
ongeveer 1000 woningen waren gebouwd in de Waalsprong kwam verdere ontwikkeling enige jaren stil te liggen ivm juridische procedures. • Er was veel vestiging vanuit het buitenland (asielzoekers en economische migratie), rond de eeuwwisseling was dit vestigingsoverschot op zijn hoogtepunt.
EN WIJKMONITOR
2005
Er zijn vooral veel vrouwen in deze leeftijdsklasse, omdat aan de Nijmeegse opleidingen duidelijk meer vrouwen de mannen studeren. In Nijmegen vormen de twintigers 18,5% van de bevolking, landelijk slechts 12%. Ook andere steden met een opleidingsfunctie hebben relatief veel twintigers binnen hun bevolking.
Stadsdelen hebben een eigen leeftijdsprofiel
175000
Er zijn behoorlijke verschillen in leeftijdsopbouw tussen de stadsdelen in Nijmegen. In het Stadscentrum is het aandeel twintigers, dat in Nijmegen als geheel al hoog is, veel hoger dan het stedelijk gemiddelde. Het woonmilieu, met veel levendigheid, voorzieningen en drukte, en de woningvoorraad (veel etagewoningen en verkamerd verhuurde panden) in dit stadsdeel zijn juist voor deze leeftijdsklasse aantrekkelijk. In Lindenholt en de Waalsprong, de nieuwste wijken van Nijmegen, zijn relatief veel kinderen te vinden. Zuidrand, Nieuw-West en Midden-Zuid kennen veel wijken die gebouwd zijn in de jaren ‘50 en ‘60. Hier woont een tamelijk vergrijsde bevolking. Dukenburg, gebouwd in de jaren ‘70, heeft veel inwoners in de leeftijdsklassen 45-69 jaar.
150000
125000
100000
75000
50000
25000
0 1970
1975
1980
1985
1990
1995
2000
2005
0-14
15-29
30-44
45-69
70+
5%
43%
24%
21%
7%
Oud-Oost
13%
30%
23%
26%
8%
Oud-West
16%
26%
26%
26%
6%
Nieuw-West
16%
23%
23%
26%
13%
Middenzuid
15%
26%
18%
29%
12%
Zuidrand
15%
19%
22%
30%
14%
Dukenburg
16%
19%
22%
33%
10%
Lindenholt
21%
22%
27%
28%
3%
Waalsprong
24%
15%
32%
23%
6%
Nijmegen
15%
25%
23%
28%
9%
Illustratie 2.1. Inwoneraantal Nijmegen, 1970-2005 Stadscentrum
Bron: GBA
Relatief veel twintigers door opleidingsfunctie In Nijmegen zijn veel opleidingsinstellingen gevestigd. De aanwezigheid van de Radboud Universiteit en de Hogeschool Arnhem Nijmegen drukt een duidelijk stempel op de stad en haar inwoners. Het aandeel twintigers in Nijmegen is erg hoog.
90+
Illustratie 2.3. Leeftijdsopbouw per Stadsdeel, 1-1-2005 80-84
Bron: GBA
70-74
Door de tijd veel schommelingen in leeftijdsopbouw
60-64
De leeftijdsopbouw van Nijmegen verandert voortdurend. Twee demografische processen hebben grote invloed op de omvang van de verschillende leeftijdsklassen:
50-54 40-44 30-34 20-24 10-14 0-4 6
4
2 vrouw
0
2
4 man
Illustratie 2.2 Leeftijdsopbouw Nijmegen 1-1-2005, in procenten Bron: GBA
28
6
• De na-oorlogse geboortegolf: De geboortegeneraties uit de jaren 1945-1960 zijn erg groot. Iedere keer wanneer deze groep een nieuwe leeftijdsklasse binnenschuift neemt die flink toe. Schuiven deze mensen een groep uit, dan daalt juist het aantal inwoners in die leeftijdscategorie. • Het inzakken van de geboortecijfers in de jaren ‘70: Het omgekeerde effect zie je bij de geboortegeneraties uit de jaren ‘70. In enkele jaren tijd halveerden de geboortecijfers in Nijmegen. Wanneer
B EVOLKING
deze groep een bepaalde leeftijdsklasse bereikt zakt vanzelfsprekend het aantal mensen in die categorie. Zo zie je de laatste 20 jaar een toename van de middelbare leeftijdsgroepen, eerst de veertigers, de laatste 10 jaar ook de vijftigers (na-oorlogse geboortegolf). Tussen 1985 en 1995 zakt het aantal tieners, na 1995 ook het aantal twintigers (geboortedaling jaren ‘70). Deze laatste ontwikkeling wordt enigzins verzacht door de grote aantallen twintigers die naar Nijmegen komen om hier een opleiding te volgen.
1995-2000
2000-2005
totaal
Nederland
880
1441
2321
Suriname
35
63
98
Antillen/Aruba
208
200
408
Turkije
604
686
1290
Marokko
490
570
1060
A2-landen
-486
-295
-781
overige B-landen
2994
3264
6258
totaal
4725
5929
10654
Illustratie 2.5. Toe-en afname per etnische groep, 1995 2005 Bron: GBA
De niet-westerse Nijmegenaren zijn over het algemeen jong. Daardoor varieert hun aandeel per leeftijdsgroep. Onder de kinderen van 0-9 jaar heeft meer dan een kwart een niet-westerse achtergrond. Van de 70+-ers nog geen 3%.
80+
70-79
70+
60-69
60-69 50-59
50-59 40-49
40-49
30-39 20-29
30-39
10-19 0-9
20-29 0% 10-19
20% Nederland
2005 1995 1985
0-9
0
5000
10000
15000
20000
25000 30000
A2-landen
60%
80%
100%
B-landen
Illustratie 2.6. Aandeel etnische groepen per leeftijdsklasse, 2005 Bron: GBA
35000
Illustrate 2. 4. Leeftijdsopbouw 1985-2005 Bron: GBA
2.3 A LLOCHTONE EN N IJMEGENAREN
40%
AUTOCHTONE
Steeds meer mensen van niet-westerse herkomst Een kwart van de Nijmeegse bevolking, bijna 40.000 mensen, heeft een niet-Nederlandse achtergrond. Deze groep wordt in omvang en aandeel steeds belangrijker. Zo is de groei van de Nijmeegse bevolking in de laatste 10 jaar, met ruim 10.000 mensen, vooral bij allochtonen geconcentreerd. De groep afkomstig uit overige niet-westerse landen is met meer dan 6000 mensen gegroeid. Ook de toename van het aantal Turken en Marokkanen was behoorlijk. In totaal maken mensen met een niet-westerse achtergrond in 2005 16% van de Nijmeegse bevolking uit. In 2000 was dit 14%, in 1995 11%.
Groei zowel door geboorte- als vestigingsoverschot De groei van de groep niet-westerse Nijmegenaren wordt door twee processen gedragen: • Natuurlijke groei: De groep niet-westerse allochtonen is relatief jong. Daardoor zijn er onder hen weinig sterfgevallen. Er zijn juist wel veel geboortes. Niet alleen zijn er door de jonge leeftijdsopbouw veel “potentiele ouders”. Ook krijgen vrouwen uit deze bevolkingsgroep gemiddeld meer kinderen dan westerse en Nederlandse vrouwen. • Groei door migratie: Rond de eeuwwisseling was er een flink vestigingsoverschot vanuit het buitenland van mensen met een niet-westerse achtergrond. Hoewel dat overschot wat is teruggelopen is migratie nog steeds een belangrijke factor in de groei van deze groep. Het aantal mensen dat zich in Nijmegen vestigt, vanuit binnen- of buitenland, overtreft ruim het aantal dat vertrekt. Bij Turken en Marokkanen, Antillianen en Surinamers en ook de Nederlanders heeft het geboorteoverschot het belangrijkste aandeel in de
29
S TADS -
Wat is “allochtoon”? We hanteren vaak een onderscheid tussen allochtone en autochtone bevolking. Maar wat bedoelen we daar precies mee. In principe is een allochtoon iemand met binding met, wortels in een andere cultuur dan de Nederlandse. In praktijk wordt dit meetbaar gemaakt door te kijken naar het geboorteland van mensen en de geboortelanden van hun ouders. Voor Nijmegen geldt dat bijna 40.000 inwoners, een kwart van de bevolking, allochtoon is. Tussen allochtonen zijn er veel verschillen: hoog opgeleid of laag opgeleid, met een goed inkomen of horend tot de minimum-inkomens, uit een verwante cultuur afkomstig of met een meer exotische herkomst. Om overzicht in deze groep te krijgen werd tot nu toe veel gebruik gemaakt van de VNG-definite, die allochtonen verdeelde in mensen afkomstig uit Alanden (rijke landen) en B-landen (doelgroepen van achterstandsbeleid). In het spraakgebruik werd deze tweede groep met “niet-westers” aangeduid. Een paar jaar geleden is door het CBS een nieuwe indeling gepresenteerd: westers versus niet-westers.
EN WIJKMONITOR
2005
Deze twee indelingen stemmen in grote lijnen overeen. Er is echter één belangrijk verschil: niet alle mensen die in de VNG-definitie een B-landenachtergrond hebben zijn in de CBS-definitie nietwesters. Het gaat in Nijmegen om zo’n 6000 mensen, voor een kwart afkomstig uit voormalig Joegoslavie, ook een kwart komt uit overige Oostbloklanden en ruim 20% heeft een achtergrond in Indonesië (dwz afkomstig uit Indonesië na de zelfstandigheid, mensen afkomstig uit NederlandsIndië zijn ook binnen de VNG-definitie westers).
overig
joegoslavie
Oost-blok
indonesië
Illustratie 2.9 Herkomst Nijmegenaren die wel B-land (VNG) maar toch westers (CBS) zijn Bron: GBA
25000
VNG CBS
20000
15000
10000
5000
Figuur 8 Allochtone groepen in Nijmegen 2005, volgens VNG- en CBS-definitie Bron: GBA en CBS
30
niet-westers/B-landen
westers/A-landen
Marokko
Turkije
Antillen/Aruba
Suriname
0
Hoewel landelijk steeds meer wordt overgegaan op de CBS-definitie, en we daar in Nijmegen ook mee bezig zijn, werken we in de Stadsmonitor 2005 nog eenmaal met de VNG-indeling. We kunnen dan nl. goed vergelijkingen door de tijd maken. Overigens maakt het voor het maken van vergelijkingen tussen wijken, of voor het volgen van ontwikkelen niet veel uit welke definitie je hanteert. De conclusies blijven hetzelfde, als je maar op ieder moment, en voor ieder gebied dezelfde definitie gebruikt.
B EVOLKING
30%. Globaal kun je zeggen dat het aandeel nietwesterse allochtonen in de wijken aan de westkant van de stad hoog is (met de wijken Hees en Weezenhof als uitzondering), en in de wijken aan de oost- en noordkant laag. De afgelopen jaren is het aandeel niet-westerse allochtonen in de wijken met de hoogste scores sterker gegroeid dan in de wijken die nog relatief “wit” zijn. Ook op wijkniveau geldt dat zowel geboorteoverschot als vestigingsoverschot bij dragen aan het verkleuring van wijken.
overige B-landen A2-landen Marokko Turkije Antillen/Aruba Suriname Nederland
-1000
0
1000
natuurlijk
2000
4
3000
gebieden met weinig inw. 0 - 12% 12% - 19% 19% - 25% 25% en meer
migratie
Illustratie 2.7. Toe- of afname per etnische groep, 2000-2005 Bron: GBA
groei. Voor de groep overig niet-westers wordt de toename voor 2/3 veroorzaakt door een migratieoverschot, voor 1/3 door een geboorteoverschot. Het aantal mensen uit westerse (A2) landen neemt af door een sterfteoverschot.
Eerste en tweede generatie Tot nu toe hebben we gekeken naar het land van herkomst van allochtonen. Een andere invalshoek is de lengte van hun verblijf in Nederland erbij te betrekken. Als mensen zelf in het buitenland geboren spreken we van een “1e-generatie allochtoon”. Zijn ze zelf in Nederland geboren, maar (een van) hun ouders is afkomstig uit het buitenland dan is zo’n persoon een “2e-generatie allochtoon”. Illustratie 2.11 Aandeel allochtonen uit B-landen per wijk, 1995 Bron: GBA
overige B-landen
69%
A2-landen
gebied met weinig inw. 0 - 12% 12% - 19% 19% - 25% 25% en meer
33% 53%
Marokko Turkije
55%
Antillen/Aruba 65% Suriname 52%
0
10000
5000 1e generatie
15000
2e generatie
Illustratie 2.10 Aandeel 1e en 2e generatie, per etnische groep, 2005 Bron: GBA
Vooral onder de groep afkomstig uit overige nietwesterse landen zijn absoluut en relatief gezien veel 1e-generatie allochtonen. Onder de mensen uit westerse (A2) landen zijn er juist veel van de 2e generatie.
Witte en zwarte wijken?
Illustatie 2.12 Aandeel allochtonen uit B-landen per wijk, 2005
Het aandeel (niet-westerse) allochtonen verschilt sterk van wijk tot wijk. Bij een gemiddeld aandeel van 16% niet-wetserse allochtonen scoren de wijken Meijhorst en Malvert het hoogst, met resp. 35% en
Bron: GBA
De scheiding tussen meer gekleurde en meer witte wijken vertoont overeenkomsten met andere indelin-
31
S TADS -
2.4 O VERIGE
KENMERKEN BEVOLKING
20,7%
Arnhem
16,9%
Enschede
14,0%
Tilburg
13,3%
Haarlem
12,6%
Nijmegen
12,1%
Breda
10,1%
Groningen
9,0%
Maastricht
7,2%
Apeldoorn
6,9%
Nederland
10,4%
Illustratie 2.13 % niet-westerse allochtonen, CBS-defnitie, 2005 Bron: CBS
Ook de spreiding van allochtonen in Nijmegen is zeker niet extreem. In Nijmegen heeft de meest gekleurde wijk (Meijhorst) een aandeel niet-westerse allochtonen (CBS-indeling) van ruim een kwart. In steden als Amsterdam en Rotterdam varieert het aandeel niet-westers allochtonen per wijk van ongeveer 5% tot meer dan driekwart. Maar ook in een in omvang vergelijkbare stad als Arnhem zijn er wijken met meer dan 40% niet-westerse allochtonen.
10000
5000
0 overig
31,8%
Utrecht
15000
studentenhuis
Den Haag
20000
2-oudergezin
34,2%
2005 1995
1-oudergezin
35,1%
Amsterdam
25000
alleenwonend
Rotterdam
N IJMEEGSE
Het meest voorkomende huishoudenstype in Nijmegen is het 1-persoonshuishouden. Meer dan 23.000 mensen wonen alleen. De stijging van het aantal huishoudens de laatste 10 jaar komt ook bijna volledig voor rekening van deze huishoudensvorm. Naast de 23.000 1-persoonshuishoudens die alleen in een woning wonen zullen ook veel van de mensen die in studentenhuizen wonen (onzelfstandigwonende) 1-persoonshuishoudens zijn. Ook het aantal 2-persoonshuishoudens is de laatste 10 jaar wat toegenomen.
Binnen Nederland is Nijmeegse patroon niet opvallend Voor vergelijkingen met Nederland en andere steden moeten we gebruik maken van de CBS-gegevens. Daarbij wordt vanzelfsprekend de CBS-definitie gehanteerd. 16% van de Nijmegenaren heeft een Blandachtergrond (VNG). 12% van de Nijmegenaren heeft volgens de CBS-definitie een niet-westerse achtergrond (zie ook kader). Het aandeel allochtonen is in Nijmegen hoger dan in Nederland als totaal, maar zeker niet extreem. In veel steden wonen, net als in Nijmegen, relatief veel allochtonen. Op het platteland en in kleinere plaatsen wonen vaak juist weinig allochtonen.
2005
Groei kleine huishoudens
2-persoons huishouden
gen die van Nijmegen te maken zijn. Kaartjes voor opleidingsnivo en de uitslag van het referendum voor de Europesche grondwet leveren eenzelfde beeld op: veel mensen met een lage opleiding en veel tegenstemmers in de gekleurde wijken. Overigens wordt dit patroon natuurlijk niet alleen gedragen door de allochtone, maar ook door de autochtone bewoners van deze wijken. Zo bezien kun je spreken van een, steeds verder, gedeelde stad. Maar is de mate waarin in Nijmegen sprake is van een gedeelde stad bijzonder?
EN WIJKMONITOR
Illustratie 2.14 Huishoudensvormen in Nijmegen, 1995 en 2005 Bron: bewerking GBA
Toch betekent dit niet dat de meerderheid van de Nijmegenaren alleen woont. Kijk je namelijk niet vanuit de huishoudens, maar vanuit de personen dan zie je dat de meeste Nijmegenaren in een 2oudergezin wonen. Bijna 60.000 personen vormen samen ruim 15.000 2-oudergezinnen. overig Studentenhuis 2-ouder 1-ouder 2-pers.h.h.
personen huishoudens
alleenw. 0
1 Bij “overig” en “studentenhuis” is het aantal adressen/woningen als huishoudens in de figuur opgenomen
Illustratie 2.15 Verdeling Nijmeegse huishoudens en Nijmeegse bevolking over huishoudenstypen, 1-1-2005 1 Bron: GBA
32
10000 20000 30000 40000 50000 60000 70000
B EVOLKING
Vooral veel jongeren komen naar Nijmegen
eeuw nog veel groter. Met de rest van Nederland heeft Nijmegen een flink vestigingsoverschot. Vooral de laatste 3 jaar was dat erg hoog. Jongeren die naar Nijmegen komen om hier een opleiding te volgen hebben daar in heel groot aandeel in.
Jaarlijks vestigen zich 9000-10.000 mensen in Nijmegen. Onder hen zijn vooral veel mensen van rond de 20, die naar Nijmegen komen om een opleiding te volgen. Een bijna even grote groep vertrekt jaarlijks uit de stad. Bij de vertrekkers ligt het zwaartepunt bij mensen rond de 30. Dit zijn veel mensen die na hun opleiding uit Nijmegen weggaan om elders te gaan wonen of werken.
4000
Ook vanuit het buitenland is het migratiesaldo positief. Vooral in de jaren rond 2000 was er een groot vestigingsoverschot vanuit het buitenland. Tenslotte is er nog een redelijk inwonersverlies vanwege “migratie onbekend”. Dit betreft vooral mensen waarvan blijkt dat ze niet meer in Nijmegen wonen. Wanneer niet bekend is waar zij zijn gebleven worden ze uitgeschreven met “bestemming onbekend”. Door administratieve processen kan dit cijfer van jaar tot jaar flink varieren.
3000
Nijmegen heeft een laag geboortecijfer
6000
vestiging vertrek
5000
Per dag worden er in Nijmegen gemiddeld 5 baby’s geboren, in totaal zo’n 1700-1800 per jaar. Voor een stad met de omvang en leeftijdsopbouw van Nijmegen is dat weinig. Dat komt vooral doordat de Nijmeegse vrouwen tot 34 jaar relatief weinig kinderen krijgen. Bij deze jonge vrouwen zijn er veel die nog een opleiding volgen of die, hoog opgeleid, pas kort aan het werk zijn. Oudere vrouwen (35+) in Nijmegen krijgen in verhouding tot het Nederlands gemiddelde juist veel kinderen. Deze ‘Nijmeegse afwijking’ bestaat al jaren. Ook in de toekomst zal Nijmegen een relatief laag geboortecijfer blijven houden.
2000
1000
0 0-14
16-24
25-39
40-59
60+
Illustratie 2.16 Vestiging en vertrek 2004 naar leeftijd Bron: GBA
Verschillende verhuisstromen Mensen verhuizen naar Nijmegen vanuit de regio, vanuit de rest van Nederland of vanuit het buitenland. Anderen vertrekken vanuit Nijmegen naar deze bestemmingen. Per saldo verliest Nijmegen inwoners aan de regiogemeenten: daar gaan meer mensen heen dan er vandaan komen. Overigens was het vertrekoverschot naar de regio in de jaren ‘80 en ‘90 van de vorige
Nijmegen Nederland
40-44 35-39
30-34 25-29
1500
2000 2001 2002 2003 2004
1000
500
20-24
15-19 0
0
50
100
150
Illustratie 2.18 Aantal geboortes per 1000 vrouwen, 2004 Bron: GBA
-500
-1000
-1500 regio
binnenland
buitenland
onbekend
Illustatie 2.17. Migratiesaldi per verhuisstroom, 2000-2004 Bron: GBA
33
S TADS -
2.5 D E N IJMEEGSE
BEVOLKING IN DE
TOEKOMST Het woningbouwprogramma in Nijmegen voor de komende 15 jaar is omvangrijk, er zijn plannen om de woningvoorraad met in totaal 19.000 woningen uit te breiden (zie ook hoofdstuk 9). De forse toename van de woningvoorraad zal een flinke groei van de bevolking met zich meebrengen. Bij zo’n bouwprestatie stijgt het inwoneraantal tot 181.000 à 187.000 mensen in 2020. Wanneer de bouwproduktie lager uitvalt, zal ook de bevolkingsgroei minder zijn. Ook de leeftijdsopbouw zal veranderen, onder invloed van de eerder beschreven demografische processen (ouder worden geboortegeneraties 19451960 en 1970-1980).
80+
70-79 2005 2010 2015 2020
60-69
50-59
40-49
30-39
20-29
10-19
0-9
0
10000
20000
30000
Illustatie 2.19 Leeftijdsopbouw Nijmegen in de toekomst Bron: Demografische Verkenningen 2005
34
40000
EN WIJKMONITOR
2005
Absoluut en relatief zal de groei het grootste zijn bij de groep 60-ers. In de jaren na 2015 zal ook de groep 70-ers in omvang toenemen. Ook de groep 20-ers groeit behoorlijk. De leeftijdsklassen 30-39 en 40-49 nemen verhoudingsgewijs juist erg weinig in omvang toe. Landelijke prognoses voorzien een verdere toename van het aantal allochtonen in Nederland. Ook in Nijmegen ligt groei van de groep (niet-westerse) allochtonen in de verwachting. In de komende Demografische Verkenningen (2006) zal expliciet gekeken worden naar de ontwikkeling van de verschillende etnische groepen.
3
Sociaaleconomisch profiel In de loop van de jaren negentig heeft Nijmegen op het gebied van werk, uitkeringsafhankelijkheid en inkomen vanuit de (verre) achterhoede aangehaakt aan het peloton. In 2001/2002 was de bemiddelbare arbeidsreserve bijna opgedroogd. Daarna zorgde de recessie voor een nieuwe instroom van kansrijkere werklozen. In de loop van 2004 is die trend weer omgekeerd. Vacatures namen weer toe en de groep jonge en goed bemiddelbare werklozen neemt weer af. Op lange termijn wordt Nijmegen een groeigebied in een stationair Nederland. Dan zullen we ook weten of de recessie van 2002-2004 een adempauze was in een lange inhaalbeweging of niet.
3.1 H OOFDLIJNEN Laatste 10 jaar sterke groei aantal werkenden Terugkijkend over de laatste tien jaar zien we in Nijmegen een zeer sterke groei van het aantal werkenden onder de bevolking. Deze ontwikkeling is mede mogelijk gemaakt door een veel sterkere groei van de werkgelegenheid dan in de perioden daarvoor. Deze groei van het aantal werkenden onder de Nijmeegse bevolking heeft invloed tot in de haarvaten van de samenleving. Daarbij gaat het om positieve invloeden (meer welvaart, meer economische zelfstandigheid, meer ontplooiingsmogelijkheden) maar ook om negatieve (meer verkeer, minder tijd voor het eventuele gezin en het sociale leven).
Opvallende samenstelling Nijmeegse beroepsbevolking Markante kenmerken van de Nijmeegse beroepsbevolking zijn het zeer hoge opleidingsniveau, de sterke gerichtheid op overheid, onderwijs en gezondheidszorg en het zeer hoge aandeel deeltijdbanen. Wat betreft de beroepenstructuur kent de Nijmeegse werkende beroepsbevolking twee gezichten: de stad scoort relatief hoog in de elementaire beroepen én in de hoge beroepen. In de tussenliggende groep lagere en middelbare beroepen scoort de stad ten opzichte van andere steden zeer laag. Hierbij gaat het om de werkende beroepsbevolking. Onder de niet-werkende werkzoekenden blijft het opzienbarend dat de groep lager opgeleiden daarin ruim de helft vormt, bij een aandeel van 20% in de beroepsbevolking als geheel.
Economische stagnatie en de gevolgen daarvan In 2002 zijn de economische kansen flink gekeerd. Deze teruggang werd het eerst en het sterkst gevoeld in de sfeer van bedrijfsinvesteringen. De markten voor kantoren en bedrijfsruimten zijn aanmerkelijk slapper geworden (zie ook het volgende hoofdstuk). De werkgelegenheidsgevolgen van de recessie waren in eerste instantie beperkter voor Nijmegen. Door
het hoge aandeel van de stad in de niet-commerciële dienstverlening is de blootstelling aan de conjunctuur aanvankelijk redelijk beperkt gebleven. Wel kreeg de marktsector te maken met een flinke terugval na uitbundige groei vóór 2001. Inmiddels zijn de perspectieven voor de marktsector genormaliseerd. Na enkele jaren van groot banenverlies, neemt de werkgelegenheid in industrie en zakelijke dienstverlening vanaf medio 2004 weer toe. Daarentegen is de grote werkgelegenheidsgroei in de zorgsector flink verminderd. Deze sector groeit in het laatste jaar niet meer. De werkloosheidseffecten van de economische teruggang laten voor Nijmegen een relatief gunstig beeld zien. Waar in het verleden de stad de eerste en de hardste klappen in Nederland kreeg, zien we nu dat Nijmegen zich juist gunstig onderscheidt. Na een groei van de werkloosheid tot midden 2004, is die groei er nu uit. Ook zien we dat de kansrijke groepen die na 2001 groeiden in de werkloosheid, na medio 2004 weer snel in omvang afnemen.
Lichte stijging uitkeringsafhankelijkheid na een reeks jaren van daling In de uitkeringsafhankelijkheid heeft Nijmegen de lagere niveaus die door de daling tot aan 2001 zijn bereikt, niet helemaal weten vast te houden (van 15,8% eind 2001 naar 17,1% eind 2004). Ten opzichte van de andere grotere steden is de ontwikkeling na 2001 normaal. De WWB (bijstand) blijft in Nijmegen sterk vertegenwoordigd, maar daalt tot aan 2003 wel fors vergeleken met andere steden. De WAO is in Nijmegen niet abnormaal groot. Zowel wat betreft het aantal als wat betreft de daling daarvan laat de stad een gunstig beeld zien. De WW (ontslagwerkloosheid, een veel smallere groep dan de totale groep werklozen) stijgt na 2001 wel scherp, en hier ook iets scherper dan landelijk. In 2005 is het niveau en de ontwikkeling van Nijmegen niet sterk afwijkend van andere grote steden. De verschillen tussen de stadsdelen in aandeel mensen in de WWB zijn groot. De traditionele scheidslij-
35
S TADS -
nen in de stad zijn goed herkenbaar, met Oud West als stadsdeel met ruim 10% van de 15-64 jarigen in de WWB. Kijken we ook naar de ontwikkeling van de WWB dan komt Dukenburg eruit als aandachtsgebied. Dat stadsdeel scoort het één na hoogst in de WWB op dit moment, maar laat ook in de laatste jaren de minst gunstige ontwikkeling zien.
Additionele arbeid In Nijmegen hebben ca. 2250 mensen een baan dankzij regelingen voor additionele arbeid zoals WSW, ID-banen en de WIW. Daarmee behoort die categorie arbeid tot de top vijf van werkgevers in de stad. In deze sfeer zijn door de rijksoverheid forse bezuinigingen doorgevoerd. Hierdoor is het aantal additionele banen met 750 afgenomen. De grootste daling zit in de WIW-banen. In de WSW is na jaren van stabiliteit sprake van een lichte groei. Opvallend is dat in Dukenburg en Lindenholt naar verhouding weinig mensen in de WIW- of ID-banen zitten.
Bovengemiddelde inkomensontwikkeling Nijmegen kent traditioneel m.n. een laag gemiddeld huishoudensinkomen (12% onder het landelijk gemiddelde). Doordat het gemiddeld om kleine huishoudens gaat, is het besteedbaar inkomen per persoon meer in lijn met het landelijke gemiddelde (6% eronder). In de afgelopen vijftig jaar zien we tot aan het midden van de jaren zeventig een gunstige ontwikkeling van inkomens in de stad. Dan volgt een scherpe terugval ten opzichte van het landelijke beeld. Pas in de jaren negentig zien we weer een verbetering optreden door een bovengemiddelde inkomensontwikkeling na 1994. Hiermee is de achterstand kleiner geworden, maar nog steeds aanwezig.
3.2 B EROEPSBEVOLKING Sterke groei werkende beroepsbevolking Binnen de 15-64 jarigen vormen degenen die werken of wíllen werken de zgn. beroepsbevolking. Deze groep groeit flink: van niveaus van 55-60.000 in de jaren rond 1990 tot rond de 75.000 op dit moment. Binnen de beroepsbevolking zien we het aantal werkenden zeer sterk stijgen. Terugkijkend naar het begin van de waarneming in 1987 is het aantal werkenden sinds die tijd met bijna 50% gegroeid, binnen een bevolking die met 7% toenam. Het zal duidelijk zijn dat Nijmegen door deze ontwikkeling sterk veranderd is. Aan de pluskant wat betreft welvaart en economische zelfstandigheid, aan de minkant wat betreft tijd die beschikbaar is voor andere zaken (gezin, buurt, verenigingsleven, etc.). De groei van het aantal werkenden is vooral ten koste gegaan van de groep die niet naar werk zocht (actief in het huishouden, enkel onderwijsvolgend, VUT, WAO, etc.). Niettemin loopt ook het aantal werklozen met wat ups en downs terug. In 2002 bereikt dat een laagterecord, waarna in 2003 en 2004 weer wat hogere aantallen genoteerd worden.
36
EN WIJKMONITOR
2005
120 100 80 60 40 20 0 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03 04 werkzaam
werkloos
niet beroepsbevolking
Illustratie 3.1 Ontwikkeling van de bevolking van 15-64 jaar in Nijmegen naar arbeidspositie (werkend, werkloos of niet-beroepsbevolking) Bron: CBS
Jonge en hoog opgeleide beroepsbevolking, sterk georiënteerd op niet-commerciële dienstverlening De Nijmeegse beroepsbevolking kent in vergelijking met Nederland een sterke vertegenwoordiging in de aantrekkelijke groep 25-34 jarigen en een zeer hoog aandeel hoger opgeleiden (49% HBO of Universiteit). Qua aandeel hoogopgeleiden in de beroepsbevolking behoort Nijmegen tot de top 3 binnen de grootste gemeenten in Nederland. Naar herkomst bezien ligt het aandeel allochtonen (westers en nietwesters) in de Nijmeegse beroepsbevolking met 17% op een bescheiden niveau 1. Daarmee is Nijmegen 21e van de 25 grootste gemeenten en scoort het ook duidelijk lager dan de 27% allochtone beroepsbevolking in deze grootste gemeenten gezamenlijk. Het valt op dat de Nijmeegse werkende beroepsbevolking 2 zeer sterk gericht is op de niet-commerciële dienstverlening (47%, m.n. door een hoog aantal werkers in onderwijs en gezondheidszorg). Dit aandeel is het hoogste van de 25 grootste gemeenten. Ook is zijn de Nijmeegse werkenden het sterkst van alle grotere steden gericht op deeltijdbanen (44%). Wat betreft de beroepenstructuur zien we een sterk afwijkend beeld in Nijmegen. Relatief gezien treffen we zowel een zeer hoog aandeel elementaire beroepen aan (10%, plaats 3 van 25) als het hoogste aantal hogere beroepen (30% plaats 1). De tussenliggende lagere en middelbare beroepen scoren zeer laag (plaats 21 en 24 van de 25 gemeenten). Wetenschappelijke beroepen scoren op plaats 6. Vanuit de eigen beroepsbevolking geredeneerd, bestaat dan ook tegelijkertijd behoefte aan bedrijven die kunnen voorzien in eenvoudige werkgelegenheid als werkgevers die juist banen aanbieden aan de bovenkant van de beroepen- en opleidingsstructuur.
1 Betreft mensen die zelf of waarvan minimaal een van de ouders buiten Nederland is geboren, dus zowel westerse als niet-westerse allochtonen, CBS, 2004 2 Mensen die hier wonen en een baan hebben, ongeacht of die baan binnen of buiten de stad is
S OCIAAL
40%
Hoogste
% Nijmegen % G25-steden positie in G25
35%
3.3 W ERKLOOSHEID Nijmegen heeft opzienbarend werkloosheidsverloop
30%
Vergeleken met Nederland als geheel, is het werkloosheidsverloop 4 opzienbarend te noemen. In 1987 lag de werkloosheid nog op 19% van de beroepsbevolkingsomvang, ruim boven de 8% van Nederland als geheel. In 2002 is het werkloosheidspercentage zeer sterk verminderd door aan de ene kant een daling van het aantal werklozen en aan de andere kant een sterke stijging van de beroepsbevolking als geheel door de stijging van het aantal werkenden. In de jaren daarna loopt het werkloosheidspercentage weer wat op, en blijft Nijmegen fluctueren op of net boven het landelijke beeld.
positie in G-25
25% 20% 15% 10% 5%
Laagste Wetenschappelijk
Hoger
Middelbaar
Lager
0% Elementair
ECONOMISCH PROFIEL
120
100
Illustratie 3.2 Beroepenstructuur van de Nijmeegse beroepsbevolking vergeleken met de grootste 25 gemeenten, 2003 Bron: CBS
80
60
Toekomst: groeiend Nijmegen in stationair Nederland Wat betreft de bevolkings- en beroepsbevolkingsgroei is Nijmegen in de toekomst een bijzonder geval. In Nederland gaat naar verwachting in de komende jaren de groei eruit. In deze stad houdt de groei door de omvangijke woningbouw veel langer aan. De komende tien jaar komen er nog 8000 mensen bij op de stedelijke arbeidsmarkt (+11%) 3. Dat is ruim het dubbele van de groei die landelijk verwacht wordt (5%). Tussen 2015 en 2030 komen er in Nijmegen nog eens 3% (2500) bij, terwijl landelijk een daling van 4% verwacht wordt. Dit betekent dat Nijmegen zich sterk onderscheidt qua beroepsbevolkingsgroei. Dat kan gezien worden als een taakstelling (werk maken vóór die mensen) maar ook als een kans (werk maken mét die mensen). Binnen de beroepsbevolking zorgt de onderwijsfunctie van de stad voor een continue stroom van talent naar de stad. Ook in kwalitatieve zin heeft Nijmegen in de toekomst wat te bieden in de vorm van menselijk kapitaal. Binnen de prognoses is de groei van de beroepsbevolking groter dan de groei van het aantal banen in de stad. De verwachting is dat deze mensen zich (ook) zullen richten op banen buiten de stad en dat de kansen daarop gunstige liggen (lage groei beroepsbevolking buiten de stad). 3 Uitgangspunt is hier het scenario Transatlantic Market in de Lange Termijnpronose van de Provincie Gelderland 4 Het betreft hier “werkloze beroepsbevolking”. Dat zijn mensen die niet of minder dan 12 uur werken per week en actief op zoek zijn naar een baan van meer dan 12 uur per week en op korte termijn kunnen beginnen. In de praktijk blijft hierdoor een deel van de NWW buiten beschouwing (zoeken niet actief en/of niet beschikbaar). Van de andere kant komen er niet ingeschrevenen bij die wél actief zoeken en snel kunnen beginnen.
40
20 NWW Nijmegen NWW Nederland
0 96
97
98
99
00
01
02
03
04
05
Illustratie 3.3 Verloop aantal Niet-Werkende Werkzoekenden bij het CWI, Nederland en Nijmegen vergeleken, indexcijfers 1996=100. Bron: CWI Oost Nederland, afd. Arbeidsmarktkennis en -advies 20 18
in % van de beroepsbevolking
16 14 12 10 8 6 4 2
Nijmegen Nederland
0 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03 04
Illustratie 3.4 Verloop werkloze beroepsbevolking in % van de beroepsbevolking; Nijmegen en Nederland vergeleken, 1987-2004 Bron: CBS; Steekproefuitkomsten leveren m.n. bij kleinere aantallen onzekerheden op
37
S TADS -
0-12 mnd 1-2 jaar
12000
2 t/m 3 jaar > 3 jaar
10000
8000
8000
6000
6000
4000
4000
2000
2000
2005
Marokkanen Turken overige niet Nederlanders
0 2002
2003
2004
fase 1 fase 2
12000
2002
2005
fase 3 fase 4
n.t.b. overig
10000
8000
8000
6000
6000
4000
4000
2000
2000
0
0 2003
2004
2002
2005
vrouw man
12000
10000
8000
8000
6000
6000
4000
4000
2000
2000
0
0 2002
2003
2004
2005
2003
< vbo vbo mavo
12000
10000
2003
15 t/m 23 jaar 24 t/m 29 jaar
12000
10000
2002
2002
2003
2004
30 t/m 39 jaar 40 t/m 49 jaar
2004
mbo havo vwo hbo
2004
2005
50 t/m 57,5 jaar > 57,5 jaar
2005
wo niet bekend
2005
Hoog aantal NWW-ers, maar de toename is minder dan landelijk
Illustratie 3.5 Samenstelling NWW bestand Nijmegen naar duur niet wer-
Vanuit een andere bron (CWI) komen gegevens over het aantal Niet-Werkende Werkzoekenden (NWW 5). Daarin scoort Nijmegen traditioneel hoger dan landelijk (ca. 1,5 maal). In de laatste jaren is dat aantal NWW-ers gelijkelijk gedaald in Nederland en in Nijmegen. Na 2001 tekent zich een verschil af. Terwijl landelijk het aantal NWW-ers sterk stijgt, neemt het aantal NWW-ers in de stad maar heel beperkt toe. De stad vertoonde tussenhalf 2001 en 1 oktober 2005 een groei van 18% in het aantal NWWers, Nederland haalt +57%. In eerdere recessieperioden zagen we het omgekeerde beeld (“als het drupt in Nederland, regent het in Nijmegen”). Nu dus een relatief gunstige ontwikkeling in de stad Nijmegen. Een deel van de groei van het aantal NWW-ers kan worden verklaard uit de vermindering van het aantal additionele banen (gesubsidieerde arbeid). Gelet op
niveau
5 Niet Werkende Werkzoekenden zijn mensen die ingeschreven staan bij het CWI. Traditioneel is dit een veel grotere groep dan de Werkloze Beroepsbevolking van het CBS.
38
12000
10000
0
Nederlanders Antillianen/Arubanen Surinamers
EN WIJKMONITOR
kend, herkomst, afstand tot de arbeidsmarkt, leeftijd, geslacht en opleidingsBron: CWI
de omvangrijke stromen in en uit het bestand, is dit echter geen bepalende ontwikkeling.
Veranderingen in de samenstelling van het NWW-bestand naar duur werkloosheid, opleidingsniveau, leeftijd en etniciteit Ondanks de relatief beperkte groei van het NWWbestand zien we wel kenteringen in de structuur daarvan. In de bloeiperiode tot aan 2001 is de relatieve concentratie van moeilijker plaatsbaren in het bestand sterk toegenomen. In de daarop volgende twee jaar wordt de problematiek binnen het bestand verdund door nieuwe instroom. De verdunning is zichtbaar aan de groei van het aantal mensen in de meer kansrijke “fase 1” met een geringe afstand tot de arbeidsmarkt. Deze groep groeit in 2002 en 2003 met meer dan de helft. Ook de groei van het aantal werklozen met een werkloosheidsduur onder de
S OCIAAL
het naar verhouding nog goed tot aan 2003 (11% stijging, gelijk aan gemiddelde). Na 2003 is de groei van werklozen in die groep wat sterker, waardoor over de hele periode 2001-2005 een iets bovengemiddelde groei bestaat. De groep universitair opgeleiden zit met 19% groei een fractie boven het gemiddelde groeipercentage. In hoeverre deze werkloosheidscijfers een getrouw beeld geven van de echte arbeidsmarktperspectieven van hoger opgeleiden is ongewis. De ervaring leert dat bij uitblijven van een passend werkaanbod nogal eens doorgestudeerd wordt of werk wordt gedaan dat niet in het verlengde van de opleiding ligt. In beide gevallen komen mensen niet in de werkloosheidscijfers terecht.
twee jaar was sterk (+30%). Schijnbaar paradoxaal zien we het aantal langdurig werklozen na 2001 juist met 10% teruglopen. Dit heeft te maken met de lage instroomcijfers in de jaren dat het economisch goed ging. Daardoor is ook de doorstroom naar de categorie met een langere werkloosheidsduur op een later tijdstip kleiner. In de periode na 2003 zien we deels het omgekeerde beeld. In de loop van 2004 en 2005 neemt de kortdurende werkloosheid af en daalt het aantal mensen met geringe afstand tot de arbeidsmarkt sterk. Dit heeft te maken met een groeiende uitstroom, maar ook met een beperking van de instroom, mede als gevolg van het stricter toepassen van de faseringscriteria in de aanloop naar het recent ingevoerde registratiesysteem. De doorstroom vanuit fase 1 naar fasen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt speelt een kleinere rol. Naar herkomst bezien ontwikkelt de NWW in absolute zin onder langer gevestigde migrantengroepen (Antillianen, Surinamers, Turken en Marokkanen) zich gunstiger dan gemiddeld. De groei zit vooral onder de autochtone Nederlanders en onder de “overige niet-Nederlanders” 6.
ECONOMISCH PROFIEL
De omslag in beeld? Vacatures 2002-2004 In de cijfers over de NWW-ontwikkeling komt het midden van 2004 naar voren als een omslagmoment. Ook in de registratie van vacatures is rond die tijd een opleving zichtbaar, met name in de markt voor tijdelijke banen. 800
Vast Tijdelijk
700
Wat betreft de leeftijdsopbouw leidde de nieuwe instroom na 2001 gemiddeld tot een jonger bestand. Ook die trend wordt in de loop van 2004 weer terugedraaid doordat de werkloosheid onder de 40 jaar afneemt, terwijl die boven de 40 doorgroeit. Boven de 57,5 jaar treffen we weer een zeer sterke groei aan. Dit heeft echter meer van doen met wetgevingseffecten (sollicitatieplicht) dan met arbeidsmarkttrends.
600 500 400 300 200 100
sep-04
jun-04
mrt-04
dec-03
sep-03
jun-03
mrt-03
0 dec-02
Naar geslacht beleefde de gemeente Nijmegen in 2000 de historische omslag naar een NWW-bestand dat meer vrouwen dan mannen kende. Onder invloed van de grotere conjunctuurgevoeligheid van de werkgelegenheid voor mannen werd deze situatie in 2003 weer omgedraaid. De werkloosheid onder mannen steeg met 17% die onder vrouwen met 5%, waardoor het aandeel mannen weer nèt boven de 50% kwam. De aantrekkende conjunctuur zorgt in de loop van 2004 en 2005 ook daar weer voor een herstel naar een bestand met meer vrouwen dan mannen.
Illustratie 3.6 Ontwikkeling CWI-vacatures dec 2002-oktober 2004 Bron: CWInet.nl/CWI Oost Nederland, afdeling Arbeidsmarktkennis en advies (na oktober 2004 zijn helaas geen data beschikbaar op dit moment)
Naar opleidingsniveau treffen we de sterkste groei aan op het middelbare niveau (MBO, HAVO, VWO; + 56%). De werkloosheid onder lager opgeleiden mét een diploma VBO of MAVO is steeds dalend geweest gedurende de gehele periode 2001-2005 (-19%). Bij de groep zonder diploma is er wel een stijging (+29%). De mensen met een HBO-opleiding deden
6 Let op: de etniciteit van NWW-ers is gebaseerd op wat de ingeschrevene wenst; de laatste jaren schrijven mensen zich om arbeidskansen te vergroten meer in als Nederlander i.p.v. als lid van een andere bevolkingsgroep
39
S TADS -
3.4 U ITKERINGSAFHANKELIJKHEID
EN WIJKMONITOR
2005
De WW leek in Nijmegen in de aanvang van de recessie sneller op te lopen dan landelijk. Uiteindelijk is het verschil tussen de stad en de andere grote steden marginaal te noemen. De WAO vertoont geen samenhang met een slappere arbeidsmarkt, maar is veel meer een functie van de werkgelegenheid. We zien dat de trendmatige stijging na 2002 afvlakt en vervolgens vrij scherp gaat dalen. In deze uitkeringssoort scoort Nijmegen gunstiger dan de andere grote gemeenten, zowel wat betreft het aantal uitkeringen op de bevolking van 15-64 jaar als wat betreft de ontwikkeling daarvan. Het totaalbeeld is dat het aantal lopende uitkeringen WWB, WW en WAO tezamen ongeveer 17% van de groep 15-64 jarigen omvat. Met dit aandeel staat Nijmegen op de negende plaats van de 25 grootste gemeenten. In 1998 was dit beeld ongunstiger. Toen stond Nijmegen nog op de zesde plaats. Met name in de jaren 1998-2002 is de positie sterk verbeterd, sindsdien is die om en nabij constant.
Gunstige ontwikkeling aandeel WWB-ers Wat betreft uitkeringsafhankelijkheid scoort Nijmegen niet bijzonder hoog in de WAO. Het percentage van Nijmegen ligt iets beneden het gemiddelde van de 25 grootste gemeenten. In de WW en vooral de WWB zit Nijmegen zoals gebruikelijk wél hoog (in vergelijking met de 25 grootste gemeenten op plaats 10 resp. 6). Rotterdam Emmen Amsterdam Arnhem Enschede Maastricht 's-Gravenhage Nijmegen
9,0%
Zaanstad
Stad g25
8,0%
's-Hertogenbosch 7,0% Groningen
ABW/WWB
Eindhoven
6,0%
Haarlem
5,0% 98
Tilburg Dordrecht
99
00
01
02
03
04
05
04
05
4,0%
Zwolle
3,5%
Utrecht
3,0% 2,5%
Almere
2,0% Apeldoorn WW
1,5% Amersfoort
1,0%
Breda
98
Leiden
99
00
01
02
03
9,0%
Zoetermeer
WWB% IOAW/IOAZ% WW% WAO%
Ede Haarlemmermeer 0,0
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
Illustratie 3.7 Uitkeringsafhankelijkheid WWB, WW en WAO vergeleken, Nijmegen en G25, 2004/2005
8,5% 8,0% WAO 7,5% 7,0% 98
99
00
01
02
03
04
05
Bron: CBS. Er is gepercenteerd op het totaal aantal 15-64 jarigen per 1-1-2005
Illustratie 3.8 Verloop WWB, WW en WAO, Nijmegen vergeleken met de 25 gemeenten met meer dan 100000 inwoners, in % 15 tot 64 jarigen
Toch is dit geen statisch beeld. Juist de ontwikkeling van het aantal WWB-ers steekt in Nijmegen gunstig af ten opzichte van de andere grote steden. In 2003 is het verschil met het gemiddelde van de 25 grootste gemeenten nagenoeg verdwenen. Na die tijd blijft dit kleine verschil om en nabij constant.
40
Bron: CBS
S OCIAAL
ECONOMISCH PROFIEL
3.5 M AATREGELTOEPASSING
Beeld per stadsdeel Het percentage van de 15-64 jarigen in de Wet Werk en Bijstand varieert flink per stadsdeel. De Waalsprong scoort het laagst met 1,3%, Oud-West het hoogst met 10,3%. Toch is daarmee niet het hele verhaal verteld. Als we kijken naar de ontwikkeling van het aandeel mensen in de WWB, dan scoort Oud West samen met Oud Oost het beste tussen 2000 en 2004. Het meest problematisch is Dukenburg. Dat stadsdeel koppelt een hoog aandeel mensen in de WWB aan een ongunstige ontwikkeling in de laatste jaren (een kleine groei bij een afname van 6,9 naar 5,8% in de stad als geheel).
2250 Nijmegenaren hebben werk in additionele werkgelegenheid Werkzoekenden kunnen, wanneer dat nodig is, op veel manieren begeleid worden naar de arbeidsmarkt. De grootste regelingen zijn de Wet Inschakeling Werkzoekenden (voorheen Banenpoolregeling en Jeugdwerkgarantieplan), de Instroom-Doorstroombanen (voorheen Melkertbanen) en de Wet Sociale Werkvoorziening. Rond 2250 Nijmegenaren maken gebruik van arbeidsplaatsen via deze regelingen. Door aanpassingen in de regelingen, is het aantal deelnemers van de WIW en ID-banenregling de laatste jaren fors gedaald. Daartegenover staat een lichte stijging in de groep WSW-ers die via “Breed” aan de slag zijn. Ondanks de daling van het aantal deelnemers met ca. 750 mensen sinds de top van ca. 3000 in 2001, kunnen deze regelingen gezamenlijk nog steeds tot de top vijf van werkgevers in de stad gerekend worden. De intensiteit van de WIW- en ID-banen verschilt nogal per stadsdeel. Als we het uidrukken als aandeel van de mensen in de Wet Werk en Bijstand, dan scoren Oud Oost en de Waalsprong erg hoog en Dukenburg en Lindenholt flink onder het gemiddelde.
gebied met weinig inw. 1 tot 3,5% 3,5% tot 5,8% 5,8% tot 8% 8% en meer
1400 1200 1000 800
Illustratie 3.9 Percentage van de 15-64 jarigen in de Wet Werk en Bijstand, 600
eind 2004 per stadsdeel Bron: Directie Inwoners, Gemeente Nijmegen
Stadscentrum Lindenholt
Dukenburg Zuidrand Nieuw West
Oud West
Oud Oost
Weinig mensen in WWB
ongunstige gunstige ontwikkeling ontwikkeling
Waalsprong Midden Zuid
400
Veel mensen in WWB
WIW ID WSW-fte WSW-personen
200 0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Illustratie 3.11 Toepassing van arbeidsmarktmaatregelen, WIW en ID in personen, WSW in fte,na 2002 ook in personen Bron: Gemeente Nijmegen; Breed
Figuur 3.10 Aandeel in de WWB 2004 en ontwikkeling van dat aandeel van 2001 tot 2004, stadsdelen t.o.v. het stadsgemiddelde; Bron: Directie Inwoners, Gemeeente Nijmegen
41
S TADS -
EN WIJKMONITOR
2005
3.6. I NKOMENS Groningen
Nijmegen klimt iets op inkomensrangordening, maar staat nog steeds vrij laag Het gemiddeld besteedbaar inkomen ligt in Nijmegen onder het Nederlandse gemiddelde. Per persoon met inkomen gerekend is het verschil minder groot (-6%) dan naar huishoudensinkomen (12%); beide exclusief studenten. Nemen we de studenten mee, dan zakt het gemiddeld huishoudensinkomen zelf 19% onder het landelijke beeld. Het gestandaardiseerde huishoudensinkomen, dat ook rekening houdt met de huishoudenssamenstelling, wijkt minder sterk af (-6%).
Rotterdam Amsterdam Nijmegen Enschede 's-Gravenhage Arnhem Maastricht Utrecht Leiden
100
Eindhoven Dordrecht
95
Tilburg 90
Haarlem Emmen
85 Breda Zwolle
80
‘s-Hertogenbosch 2000
1994
1989
1984
1978
1976
1974
1969
1965
1963
1960
1958
75
Zaanstad Apeldoorn
Illustratie 3.12 Ontwikkeling van het mediane besteedbaar inkomen in Nijmegen t.o.v. Nederland. Indexcijfers Nederland = 100
Amersfoort Almere
bron: CBS; het mediane inkomen is het inkomen waar 50% van de inkomenstrekkers onder zitten en 50% boven.
Ede Zoetermeer
Als we kijken naar de ontwikkeling in de laatste 50 jaar, dan zien we dat het inkomen in Nijmegen zeer sterke schommelingen vertoont bij vergelijking met het landelijk beeld. Tot aan het midden van de jaren zeventig zien we in grote lijnen een verbetering van het inkomen in Nijmegen. Dan volgt een scherpe omslag naar een periode van 20 jaar met relatieve daling. Vanaf 1994 slaat die trend scherp om. Er vindt een herstel plaats, naar een mediaan inkomen dat in 2000 ca. 11% onder het landelijk beeld ligt (zie illustratie 3.9). Hiermee verbetert de rangordening van Nijmegen van de voorlaatste plaats van 34 GSB steden naar plaats 30. Ook in een vergelijking van de ontwikkeling tussen 1989 en 2002 met andere grote gemeenten, springt Nijmegen er grosso modo gunstig uit wat betreft de inkomensgroei van de inwoners. De ontwikkeling is gunstig, maar daarmee is de achterstand nog niet goedgemaakt. Nijmegen kent gemiddeld genomen nog steeds meer lagere inkomens dan landelijk (illustratie 3.10). Met name in het gemiddelde huishoudensinkomen is het verschil opvallend, zeker als we daarin de studentenhuishoudens meenemen. Ook zonder de studenten kent Nijmegen veel huishoudens in de laagste groep.
42
Haarlemmermeer 0,0
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
Illustratie 3.13 Percentage huishoudens met een inkomen lager dan 22.600 euro in 2002 Bron: RIO 2002 CBS; 40% van de Nederlandse huishoudens verdiende in 2002 minder dan 22.600 euro, in Nijmegen is dat 51%
Ook als we vergelijken met andere grote gemeenten, zien we dat Nijmegen veel huishoudens kent met een laag inkomen. In feite ligt het echte aantal nog hoger, omdat in deze rangordening de studentenhuishoudens niet zijn meegerekend. Nijmegen telde in 2002 ongeveer 15000 allochtone huishoudens (westers en niet-westers). Deze huishoudens hebben gemiddeld 13% minder inkomen dan de overige huishoudens. Binnen de groep niet-westerse allochtone huishoudens (ca. 5000 in 2000 - het laatste jaar waarvoor deze groep uit te splitsen is) is de inkomensproblematiek naar verhouding nog scherper. Het percentage met een “laag inkomen volgens de definitie van het CBS ligt ruim 2 keer zo hoog als gemiddeld
S OCIAAL
ECONOMISCH PROFIEL
personen huishoudens ex studenten huishoudens incl studenten nederland
40%
20%
0% laagste groep
hoogste groep
Illustratie 3.14 Inkomensverdeling van huishoudens en personen in Nijmegen vergeleken met Nederland, 2002. Bron: CBS, RIO 2002; leeswijzer: in Nederland zit 20% van de huishoudens beneden een besteedbaar jaarinkomen van € 14.900 (laagste 20%), in Nijmegen is dat 27% van het aantal huishoudens in de stad (middelste kolom).
geldt voor Nijmegen (42% laag i.p.v. 18%). Doordat de groep ook nog deelt in de achterstand van Nijmegen ten opzichte van Nederland, is de afstand tot het nationale gemiddelde nog groter.
% lage inkomens
Tot Nijmegen
Nederlanders Ov. Westers Niet-Westers
wv >>Turkije >>Marokko >>Suriname Antillen en Aruba 0
10
20
30
40
50
Illustratie 3.15 Aandeel huishoudens met een “ laag inkomen” naar herkomst, 2000 Bron: RIO 2000 CBS
43
4
Stadseconomie
De Nijmeegse werkgelegenheid groeit tussen 2001 en 2005 niet meer. Toch doen we het ten opzichte van andere steden niet slecht. Binnen de stadseconomie zien we twee gezichten, één van de tot voor kort trendmatig doorgroeiende zorgsector en één van de marktsector, sterk geraakt door conjunctuur en wereldmarktinvloeden. Wat sterk is wordt sterker. In industrie en niet-commerciële dienstverlening scoren we goed, zowel wat betreft het aantal banen als de ontwikkeling daarvan. Een rit door de stad illustreert het beeld. De bouwkranen staan op Heijendaal en bij Philips, de borden te huur en te koop op de andere kantoor- en bedrijventerreinen van de stad. Inmiddels is er verandering op til. In statistieken en marktberichten lijkt herstel ophanden. In 2005 zien we een omslag: de industrie en zakelijke dienstverlening groeien weer, in de gezondheidszorg lijkt de groei er (even?) uit.
4.1 H OOFDLIJNEN Werkgelegenheid in Nijmegen voor groot deel geconcentreerd in de niet-commerciële dienstverlening Ondanks dat Nijmegen qua aantal banen ten opzichte van de eigen beroepsbevolking (werkgelegenheidsgraad) slechts de elfde van de 25 grootste gemeenten is, is Nijmegen binnen de eigen regio een echte werkstad. Rond de helft van de banen in de stad is voor mensen van buiten de stad. Ruim éénderde van de werkende Nijmegenaren maakt de omgekeerde beweging en werkt vaak op wat ruimere afstand buiten de stad. De Nijmeegse werkgelegenheid is door het grote onderwijs-gezondheidszorgcluster sterk geconcentreerd in de niet-commerciële dienstverlening. Ook in de industrie is de stad goed vertegenwoordigd. De commerciële dienstverlening is binnen de stad van groot belang (34% van de banen van werknemers), maar ten opzichte van andere steden is de aanwezigheid zeer bescheiden.
Groei werkgelegenheid tot staan in 2001 Tot 2001 heeft de stad in vergelijking met het verleden een sterke werkgelegenheidsgroei gekend. Ook andere steden boekten in deze periode veel winst. Voor veel andere steden was de groei in de commerciële diensten de aanjager, in Nijmegen deden de industrie en de gezondheidszorg het naar verhouding goed. Na 2001 daalt de werkgelegenheid in de marktsector. In de niet-commerciële diensten (m.n. de gezondheidszorg) gaat de groei nog een tijdje door, maar ook in die sectoren zien we de groeikracht in de laatste jaren verminderen. In het laatste statistische jaar met de ontwikkeling van april 2004 op april 2005 zien een omslag. Na een groot banenverlies tussen 2001 en 2004, groeien industrie en zakelijke dienstverlening weer. De gezondheidszorg maakt de omgekeerde beweging. Na een sterke groei is vanaf 2004 de groei er uit.
44
Naar bedrijfstak bezien zien we dat wat relatief sterk vertegenwoordigd is in de stad (industrie, niet-commerciële diensten) ook sterker presteert. De zwakker vertegenwoordigde landbouw en commerciële dienstverlening (relatief!), steken slechter af tegen de andere grotere gemeenten. Ook in de toekomst wordt voortgaande groei van de zorgsector verwacht. Rond 2040 zou die sector 40% van de banen kunnen omvatten tegen 26% nu.
Negatieve invloed van conjunctuur op Nijmeegs bedrijfsleven In de resultaten van bedrijven zien we een bovengemiddeld presteren vóór 2000/2001. Daarna vindt er een vroege en scherpe omslag plaats in negatieve zin. Kennelijk ondervindt het Nijmeegse bedrijfsleven sterkere invloeden dan gemiddeld van de wereldconjunctuur. Met name in de sterk aanwezige elektrotechnische en elektronica-industrie werken deze invloeden snel door, zowel in negatieve als positieve zin. In 2003 en 2004 zien we dat de wat negatievere ontwikkeling in Nijmegen ombuigt naar een normale ontwikkeling. In 2005 is een herstel zichtbaar dat op een aantal indicatoren weer bovengemiddeld is (omzet, export).
Ook ongunstige gevolgen markten onroerend goed De omslag van de conjunctuur heeft de markten voor bedrijfsmatig onroerend goed flink geraakt. De vraag naar bedrijventerreinen en kantoren is sterk teruggevallen in 2002. In de markt voor bedrijfsgebouwen is bij een constant vrij lage vraag het aanbod toegenomen tot vier maal de normale jaaropname. Enkel in de winkelmarkt lijkt nog sprake van een tamelijk gezonde situatie, waarbij het aanbod beweegt rond de normale marktopname van één jaar. In de onroerend goedsector zijn zeker in de kantoren- en bedrijfsruimtemarkt te ruime markten ontstaan, dat wil zeggen met een te hoog aanbod tegen-
S TADSECONOMIE
Nijmegen gespecialiseerd in niet-commerciële dienstverlening, zwak in commerciële diensten
over de vraag. Deze situatie zal ook door marktwerking opgelost moeten worden. In de kantorenmarkt wordt inmiddels in Nijmegen niet meer op risico (zonder vooraf bekende gebruiker) ontwikkeld 1. Ook in de bedrijfsruimtemarkt wordt op Bijsterhuizen geen grond meer verkocht voor projectontwikkeling. Toch zal het nog wel even duren voor die markten weer naar normale verhoudingen terugkeren. 4.2 Werkfunctie van de stad, pendel en werkgelegenheidsstructuur
Per sector verschilt het profiel van Nijmegen aanzienlijk. In de landbouw onderscheidt Nijmegen zich niet sterk van de andere grote gemeenten. Deze sector is vrijwel in alle steden ondergeschikt. De specialisatie in de niet-commerciële diensten (overheid, gezondheidszorg, onderwijs en cultuur en overige dienstverlening) is van oudsher opmerkelijk sterk. Nijmegen wordt hierin enkel voorgegaan door Leiden. Iets minder uitgesproken is de specialisatie in de industrie-bouwsector. Nijmegen neemt daarin plaats zeven van de 25 in, een sub-topper, dus. Specialisatie in de industrie en niet-commerciële dienstverlening leidt uiteraard ook tot kleinere aandelen in andere activiteiten. We zien dit flink terug in de klassering als voorlaatste van de 25 grootste gemeenten wat betreft aandeel commerciële dienstverlening. Binnen de stad is dit een flinke sector (34% van de banen, groter dan de industrie en groter dan gezondheidszorg), maar in vergelijking met de andere steden is dit een erg laag aandeel.
Nijmegen werkstad binnen de regio Nijmegen telde in 2005 92.650 banen. Daarmee overtreft het aantal arbeidsplaatsen de omvang van de eigen Nijmeegse beroepsbevolking (76.000 in 2004). Dit geeft aan dat de stad een werkfunctie heeft voor een groter gebied. Om Nijmegen te kunnen vergelijken met andere steden, moeten we gebruik maken van CBS-gegevens over alleen werknemers, per einde 2004. Toen was zichtbaar dat de stad wat betreft de werkfunctie op plaats 11 staat van de G25. Ten opzichte van de 13e plaats in 2002 is dit een verbetering. Nabijgelegen steden als Den Bosch en Arnhem scoren echter duidelijk hoger in 2004 (5e en 7e plaats). Met dit overschot aan arbeidsplaatsen kan Nijmegen zijn werkfunctie voor de omliggende regio invullen. We zien dat rond de helft van het aantal arbeidsplaatsen in de stad bezet wordt door mensen die buiten de stad wonen, met een sterk accent op de regio direct rond Nijmegen. Andersom geredeneerd werkt 35% van de Nijmegenaren buiten de stad, terwijl nog eens 4% een mobiel beroep heeft. Het accent ligt voor de buiten de stad werkzame Nijmegenaren wat minder op werklocaties direct rond de stad, maar juist wat meer op grotere plaatsen verder weg. Gemiddeld leggen Nijmegenaren die buiten de stad werken 37 kilometer af om op het werk te komen.
4.3 W ERKGELEGENHEIDSONTWIKKELING Sinds 2001 afname werkgelegenheid in commerciële sector, omslag na 2004 Over de gehele periode 2001-2005 is Nijmegen de werkgelegenheid per saldo ongeveer gelijk gebleven (-100 op 92650 banen). Dit steekt flink af tegen de sterke groei in met name de tweede helft van de jaren negentig, toen soms per jaar een groei van 3000 banen werd gerealiseerd. Wanneer we kijken naar de ontwikkeling per jaar (Illustratie 4.2), dan is de omslag na 2001 goed zichtbaar. Ook is duidelijk dat de ontwikkeling van de marktsector veel sneller en dieper “in het rood” duikt dan wat ruwweg de collectieve sector genoemd kan worden. 2000 1500
landbouw industrie commerciële diensten niet commerciële diensten
1000 500 0
werkfunctie totaal 0
5
10
15
20
25
-500 -1000
Illustratie 4.1 Aantal banen voor werknemers per sector, dec. 2004 en werkfunctie van de stad (totaal aantal banen tov de eigen beroepsbevolking); positie van Nijmegen ten opzichte van de 25 gemeenten met meer dan 100.000 inwoners Bron: CBS
-1500 -2000 2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
marktsector overheid, gepremieerde en gesubsidieerde sector Totaal
Illustratie 4.2 Groei van het aantal banen per jaar verdeeld naar marktsector en overheid + “gepremieerde en gesubsidieerde sector” (onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg, maatschappelijke diensten); 1 Arnhem en Nijmegen in perspectief, DTZ Zadelhoff, januari 2004
Bron: PWE Gelderland
45
S TADS -
De groei in de collectieve sector neemt echter in de de loop van de jaren wel steeds af. In de marktsector lijkt in 2005 “het lek boven”. Na een verlies van ruim 2000 banen tussen 2001 en 2004 is de afname tussen april 2004 en april 2005 zeer gering. Hoewel sterk verminderd, zorgt de groei in de collectieve sector in 2005 voor een kleine groei van het totaal aantal banen in de stad.
EN WIJKMONITOR
2005
landbouw industrie commerciële diensten niet commerciële diensten totaal 0
5
10
15
20
25
Illustratie 4.4 Ontwikkeling aantal banen voor werknemers, dec.1999-dec.
Gezondheids- en welzijnszorg: pas op de plaats na sterke groei
2004, positie van Nijmegen in groeitempo t.o.v. de 25 gemeenten met meer
Dé banenmotor in de stad is de gezondheids- en welzijnszorg. Tussen 2001 en 2005 vindt hierin een groei van 3700 banen plaats. Deze groei is weliswaar enigszins “opgepoetst” door een verschuiving van een pakket werknemers van onderwijs naar gezondheidszorg door het onderbrengen van de medische faculteit bij het UMC St. Radboud, maar ook zonder die ontwikkeling is de bijdrage van die sector opvallend. Hoewel de groei er na 2004 geheel uit is, neemt het aandeel van de gezondheidszorg in de totale werkgelegenheid toe tot maar liefst 26% op dit moment. Met dit aandeel verkeert Nijmegen aan de top van de Nederlandse steden. In de industrie en de zakelijke dienstverlening is het beeld totaal omgekeerd. Daar zien we grote verliezen tussen 2001 en 2004 en buigt de ontwikkeling in het laatste jaar om in een stijging.
Bron: CBS
dan 100.000 inwoners
commerciële diensten, met een vierde plaats. In de industrie doen we het ondanks werkgelegenheidsverlies niet slecht met plaats zes. In de sectoren waar de stad niet sterk in is vertegenwoordigd (landbouw en commerciële dienstverlening, doen we het ook slecht in de ontwikkeling (op twee, resp. op drie na laatste). Voor de landbouw is dat niet zo’n punt, dat is een kleine sector in absolute aantallen banen. Wezenlijker is de magere score van de stad in de commerciële dienstverlening. Hoewel de stad ten opzichte van andere steden geen bijzonder groot werkgelegenheidsaandeel in die sector heeft, gaat het toch om ca. 34% van de banen. Een lage groeiscore werkt dan toch flink door. De conclusie uit het voorgaande is dat wat relatief sterk is (industrie en niet-commerciële diensten) het ook relatief goed doet qua ontwikkeling. Dit wijst in de richting van een voortgaande specialisatie.
Uiteindelijk werkgelegenheidsbeeld voor Nijmegen niet somber Door de combinatie van veel werkgelegenheid in de groeiende gezondheidszorg, een relatief laag aandeel van de stad in de krimpende zakelijke diensten en een naar verhouding meevallende ontwikkeling in de lokale industrie, is het uiteindelijke werkgelegenheidsbeeld voor Nijmegen in vergelijking met andere steden toch niet somber.
Wat betreft de toekomst zijn door het Bureau Economisch Onderzoek van de Provincie Gelderland toekomstramingen gemaakt van de banengroei. Hoewel het absolute niveau sterk afhankelijk is van het gekozen scenario, zien we dat in alle modellen de verwachte banengroei in Nijmegen groter is dan landelijk. Ook zien we in alle varianten dat de zorgsector groeit van 26% van de banen nu naar rond de 40% in de verre toekomst (2040). In die zin zet de specialisatie zich naar verwachting voort. Ook wordt echter duidelijk dat in alle doorrekeningen de groei
Vergeleken met andere grote gemeenten zien we dat Nijmegen in groeitempo de negende plaats bezet van de grootste 25 gemeenten in de periode 19992004. Relatief het best doet de stad het in de niet-
landbouw industrie en nutsbedrijven
2001
2002
2003
2004
2005
% groei
480
440
440
450
400
-17%
-80
15090
13950
13630
13030
13050
-14%
-2040 -540
bouw
3700
3580
3450
3390
3160
-15%
groothandel
4950
4790
4880
4870
4890
-1%
-60
detailhandel
7880
7960
7960
7730
7510
-5%
-370
horeca
3650
3640
3780
3740
3780
4%
130
vervoer
4560
4260
4200
4300
4330
-5%
-230
12260
11930
11380
11730
-5%
-650
overheid
4860
5020
4860
4700
4790
-1%
-70
onderwijs
11150
10370
10810
11060
11180
0%
30
gezondheidszorg
20620
22930
23750
24330
24310
18%
3690
zakelijke en financiële diensten12380
overige dienstverlening
3430
3600
3690
3620
3530
3%
100
92750
92800
93370
92580
92650
0%
-100
Illustratie 4.3 Ontwikkeling werkgelegenheid Nijmegen naar bedrijfsactiviteit, alle banen 2001-2005 Bron: PWE Gelderland
46
abs groei
S TADSECONOMIE
van de lokale beroepsbevolking de groei van het aantal banen overtreft. Dat betekent dat ook in de toekomst een deel van de Nijmegenaren zijn of haar werk buiten deze stad zal vinden. Gezien de veel lagere groei van de beroepsbevolking buiten de stad, zijn hiervoor de perspectieven gunstig.
4.5 R UIMTE
Kantoren en bedrijfsruimtemarkt uit balans, maar wellicht eerste tekenen van herstel? Ook in de markten voor commercieel onroerend goed zien we de economische teruggang sterk doorwerken. Zo valt de vraag naar bedrijventerreinen3 terug van niveaus van rond 15 hectare per jaar tussen 1997 en 2001, naar bijna nul in 2004. Inmiddels zijn er signalen dat de vraag naar bedrijventerreinen weer toeneemt. In 2005 wordt een hogere uitgifte verwacht (orde van grootte ca. 3 ha) en er lopen onderhandelingen over ca. 10 ha.
4.4 B EDRIJFSONTWIKKELING Nijmeegs bedrijfsleven sterker afhankelijk van conjunctuur en wereldmarktinvloeden De conjunctuurgevoeligheid van de totale werkgelegenheid in de stad is niet groot door het forse aandeel in onderwijs en gezondheidszorg. Binnen de marktsector (dus zonder o.m. zorg en onderwijs) is de conjunctuurgevoeligheid juist groter dan normaal. Dit is zichtbaar aan de omzet en exportontwikkeling vóór en na 2001. In omzet en exportprestatie levert het Nijmeegse bedrijfsleven vóór 2001 een flink bovengemiddelde groeiprestatie, maar daarna juist een sterkere daling die ook vroeger lijkt te beginnen. Ook het percentage investerende bedrijven laat lokaal sterkere schommelingen zien en een wat vroegere omslag naar een daling. De werkgelegenheidsontwikkeling 2 is veel trendmatiger en ook conform het landelijke beeld. In 2005 zien we weer een krachtiger herstel van omzet en exportprestatie in de regio dan landelijk. Het percentage investerende bedrijven blijft weliswaar achter, maar bij de bedrijven die investeren zien we in vergelijking met landelijk een groot aandeel met toename en een laag aandeel met afnemende investeringen. Kennelijk is het Nijmeegse bedrijfsleven wat sterker blootgesteld aan conjunctuur en wereldmarktinvloeden. Met name in de sterk aanwezige elektrotechnische en elektronica-industrie werken deze invloeden snel door, zowel in negatieve als positieve zin.
150 140 130 120 110 100 90 80 70 60
In de kantorenmarkt zien we dat vóór 2001 sprake was van een tamelijk krappe markt. Het aanbod op 1 januari van elk jaar was telkens minder dan één jaar vraag. Als reactie op die vraagdruk is er steeds meer kantoorruimte in aanbouw genomen en aangeboden. In 2002 zien we dat de marktopname plot2 Betreft ontwikkeling bij bedrijven die zowel in het onderzoeksjaar als het jaar daarvoor hebben bestaan. Dus exclusief banenontwikkeling door oprichting en opheffing van bedrijven. Dit verklaart deels de meer trendmatige ontwikkeling in de ERBO-peiling in vergelijking met de grote schommelingen die voor de marksector in de vorige paragraaf naar voren kwamen uit de PWE. 3 Inclusief het wijchense deel van Bijsterhuizen
export
180 160 140 120 100 Nijmegen Nederland 95
130
In de markt voor bedrijfsruimten is de marktverruiming (dus meer aanbod tegenover de vraag) nog veel sterker aanwezig. Bij een vraag die sinds 2000 vrij constant is, neemt het aanbod fors toe. In 2005 is het aanbod in de regio Zuidwaal (Nijmegen en omliggende gemeenten ten zuiden van de Waal) 237.000 m2 vloeroppervlak, vier maal de vraag in 2004 en ongeveer het drievoudige van het normale aanbod. Lichtpunt is wel dat de vraag naar bedrijfsruimten in 2004 is toegenomen.
200
omzet
VOOR BEDRIJVEN
96
97
98
99
00
01
02
03
04
Nijmegen Nederland
80 60 05
95
160
werkgelegenheid
120
96
97
98
99
00
01
02
03
04
05
% investerende bedrijven
140
110 100
120
90
100
80 80
Nijmegen Nederland
70 95
96
97
98
99
00
01
02
03
04
Nijmegen Nederland
60
60 05
95
96
97
98
99
00
01
02
03
04
05
Illustratie 4.5 Ontwikkeling van het Nijmeegse bedrijfsleven in vergelijking met Nederland, 1995-2005, indexcijfers1995=100 Bron: ERBO-enquêtes Kamer van Koophandel voor Centraal Gelderland
47
S TADS -
60
250000
bedrijventerrein (Ha)
50
EN WIJKMONITOR
2005
bedrijfsruimte (m2)
200000
40
150000
30 100000
20
50000
10 ?
0
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
110000
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
20000
kantoren (m2)
90000
?
0
winkels (m2)
15000
70000 50000
10000
30000
5000
10000 0
? 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
? 0 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
vraag aanbod
Illustratie 4.6 Ontwikkeling vraag en aanbod naar vastgoedcategorie, vraag gedurende het jaar, aanbod per 1 januari van elk jaar; bedrijfsruimte betreft regio Zuidwaal, overige betreft Nijmegen; bron: KAN-Vastgoedrapportages diverse jaren Het bedrijventerreinaanbod betreft het terstond uitgeefbare aanbod (ontsloten, gereed om een bouwvergunning te kunnen verlenen). Het totale aanbod is groter, maar nog niet direct uitgeefbaar.
seling zo’n 60% terugvalt. Dit leidt in dat jaar tot een enorme verruiming van de kantorenmarkt (meer aanbod, ook op basis van plannen uit de “goede jaren”, bij een lagere vraag). In 2004 valt de vraag nog eens sterk terug naar een kleine 9.000 m2. Dat is een heel lage score vergeleken met de gemiddeld 28.000 m2 in de jaren daarvoor. Het aanbod in de laatste jaren is hierdoor explosief gestegen, naar een niveau van tegen de 100.000 m2. Hoewel het werkelijke aanbod iets lager ligt, blijft dit een zeer hoge score in een kleine markt als de Nijmeegse. Op dit moment wordt de kantorenmarkt als te ruim getypeerd (overaanbod). In tegenstelling tot Arnhem wordt in Nijmegen op dit moment geen kantoorruimte meer op risico ontwikkeld (d.w.z. zonder vooraf de gebruiker te kennen). Landelijk is het beeld dat in 2004 de vraag aantrok én het aanbod toenam. In Nijmegen nam de vraag in dat jaar nog af. In 2005 is de verwachting dat ook in Nijmegen de marktopname zal stijgen. Een belangrijke factor hierin is het in aanbouw nemen op 25 mei 2005 van “fiftytwo degrees” (de nieuwe “Philipstoren”), met 22.000 m2 aan hoofdzakelijk kantooruimte.
Vooralsnog minder effecten op winkelmarkt De winkelmarkt is een lastig te volgen markt. De locatie en indeling van winkels zijn dermate bepalend dat vierkante meters maar moeilijk vergeleken kunnen worden. Met deze slag om de arm lijkt het toch dat de winkelmarkt in 2004/2005 nog steeds wat gezonder is dan de markt voor kantoren en
48
bedrijfsruimten. Het aanbod beweegt zich rond het niveau van éénmaal de jaaropname terwijl er, zoals in andere sectoren, (nog) geen groeiend aanbodoverschot is. Kennelijk zijn de investeringsvooruitzichten van kantoren en bedrijven eerder teruggelopen dan de bestedingen van consumenten. De afgelopen twee jaar zijn echter ook de consumentenbestedingen flink gedaald. Vanuit een andere bron 4 weten we ook dat de leegstand in de binnenstad een stijgende trend kent, maar nog steeds een fractie lager is dan in hoofdwinkelgebieden van vergelijkbare steden. Midden 2005 is de lange reeks van dalingen in de winkelbestedingen ten goede gekeerd. Wellicht dat dit, met de gebruikelijke vertraging, ook leidt tot een aantrekkende winkelmarkt.
4.6. O NDERNEMINGSKLIMAAT Verbetering tussen 1999/2000 en 2001/2002, in 2004 terug bij af In 1999/2000 is het gemeentelijke ondernemersklimaat gewaardeerd door middel van een landelijke peiling onder de gemeenten die deel uitmaken van het Grotestedenbeleid. Toen kwam Nijmegen met een 6,2 op een teleurstellende 27e plaats. Bij de tweede meting in 2001/2002 was die waardering significant hoger met een 6,7. Daarmee stond Nijmegen op een 8e plaats van de 31 vergeleken gemeenten. In 2004 valt de stad weer een 6,2 te beurt. Hoewel ook 4 Locatus Retailverkenner verwerkt in de Stadscentrummonitor Nijmegen 2004/2005
S TADSECONOMIE
het gemiddelde van de overige steden wat terugliep (van 6,6 naar 6,5), leidt dit tot een klassering als 28 van de 32, een lagere positionering dan het gemiddelde van de beoordeelde deelaspecten (ca. 17e plaats). De belangrijkste negatief scorende factoren zijn bereikbaarheid pand, cijfer parkeermogelijkheden, omvang lokale lasten, cijfer bereikbaarheid per auto en kennisniveau en oordeel over contacten met ambtenaren. Enigszins paradoxaal krijgt Nijmegen juist weer de hoogste waardering voor de kwailteit van het aanbod aan publieke diensten. Ook scoort de stad goed met het oordeel over de sluitingstijden van de horeca, het kwalitatieve aanbod aan recreatieve voorzieningen en het toeristisch beleid. Wezenlijke dalingen signaleert de Benchmark tussen 1999 en 2004 op het gebied van bewegwijzering, staat van de openbare weg, kwaliteit aanbod recreatieve voorzieningen, sluitingstijden horeca en kennisniveau ambtenaren. Significante verbeteringen zijn: beschikbaarheid locaties, de fysieke en telefonische bereikbaarheid van het juiste loket bij de gemeente en de openingstijden daarvan, ontwikkeling en herstructurering van bedrijfslocaties, koopzondagen, de snelheid van de gemeente bij vragen en verzoeken, het inlevingsvermogen van bestuurders, de betrouwbaarheid van de gemeente ten aanzien van klachten, afspraken en organisatie en de communicatie van de gemeente (wat betreft beleid en regels en informatieverstrekking en in het contact met het bestuur).
49
5
Gezondheid en zorg
In vergelijking met andere steden voelen Nijmegenaren zich redelijk gezond en gelukkig. Lichamelijke gezondheid hangt vooral samen met leeftijd, sociaal-economische status en sporten, geluksgevoel behalve met de lichamelijke gezondheid ook met inkomen, etniciteit en burgerlijke staat. Overgewicht is een groeiend probleem, dat onder meer sterk samenhangt met sportgedrag en bewegen. Andere risicovolle ontwikkelingen zijn het toenemend cocaïnegebruik bij jongeren en het toenemend alcoholgebruik bij tienermeisjes.
5.1 H OOFDLIJNEN Middenpositie voor Nijmegen als het gaat om gezondheids- en geluksgevoel Van de volwassen Nijmegenaren voelt circa driekwart zich goed gezond. In andere steden varieert dat tussen de 69 en 82%. Een ruime meerderheid van de Nijmegenaren beschouwt zich in het algemeen als een gelukkig mens (86%). Andere steden scoren tussen de 81% en 92%.
Duidelijke samenhang ongezondheidsgevoel met sociaal-economische status en sporten Van de volwassen Nijmegenaren zegt 8% zich in het algemeen matig of slecht gezond te voelen. In de laatste 3 maanden voelde 17% zich lichamelijk meestal niet gezond. Behalve met leeftijd blijkt het gezondheidsgevoel vooral samen te hangen met sociaal-economische status en het sportgedrag: laagopgeleide personen, personen met een laag inkomen en niet-sporters voelen zich vaker (lichamelijk) niet gezond. Een op de vijf niet sportende volwassenen met een lage sociaal-economische status voelt zich matig of slecht gezond. In de stadsdelen Oud-West en Dukenburg is het aandeel dat zich matig of slecht gezond voelt het hoogst (12%). Ook bij de jeugd zien we dat niet-sporters zich vaker ongezond voelen (8% tegenover 2% van de regelmatige sporters).
Geluksgevoel hangt samen met diverse achtergrondkenmerken Een op de tien Nijmegenaren voelde zich in de laatste 3 maanden meestal niet gelukkig. Het geluksgevoel blijkt in de eerste plaats samen te hangen met de lichamelijke gezondheid. Maar ook andere achtergrondkenmerken spelen een rol: inkomen, etniciteit en het al dan niet alleenstaand zijn. Mensen met een laag inkomen, alleenstaanden en niet-westerse allochtonen hebben zich de laatste maanden verhoudingsgewijs vaak ongelukkig gevoeld. Hierbij aansluitend laat landelijk CBSonderzoek uit 2004 zien dat de belangrijkste factoren voor geluksgevoel achtereenvolgens de gezond-
50
heid, de burgerlijke staat en etniciteit zijn. Inkomen komt op de vierde plek. Het geluksgevoel bij niet-westerse allochtonen zal onder meer te maken hebben met de mate waarin ze zich hier in de stad thuis voelen. In het hoofdstuk 10 (sociale omgeving) is beschreven dat in Nijmegen een relatief mild klimaat met betrekking tot de acceptatie van allochtonen heerst. Er is geen sprake van grote spanningen tussen bevolkingsgroepen. Wel baart de relatieve geïsoleerdheid van sommige groepen allochtonen zorgen. En Nijmegenaren zijn negatiever gaan denken over de toekomst van de multiculturele samenleving.
Positieve ontwikkelingen: afname aandeel rokers; groeiende sportdeelname In Nijmegen is er zowel bij volwassenen als bij jongeren sprake van een afname van het aantal rokers. Dit sluit aan bij het landelijke beeld. Rekening houdend met de invloed van andere factoren, blijkt dat de kans dat iemand rookt groter is, wanneer men in een achterstandsgebied woont. Een andere positieve ontwikkeling m.b.t. de gezondheid van Nijmegenaren is beschreven in het hoofdstuk over sport: in vergelijking met twee jaar geleden doen nu meer volwassen Nijmegenaren aan sport.
Negatieve ontwikkelingen: meer Nijmegenaren met ernstig overgewicht, stijgend alcoholgebruik bij tienermeisjes en groeiend cocaïnegebruik in het uitgaanscircuit Er zijn gegevens en indicaties dat enkele negatieve landelijke ontwikkelingen op het gebied van de gezondheid ook in Nijmegen spelen. Zo is het aandeel volwassen Nijmegenaren met ernstig overgewicht gestegen van 6% in 1996 naar 9% in 2005. Verder laat recent onderzoek van de GGD zien dat 14,5% van de kinderen 1 overgewicht heeft; een deel daarvan - 2,5% van de kinderen - kampt met ernstig overgewicht. Rekening houdend met de invloed andere achtergrondkenmerken, blijkt overgewicht 1 Onderzoek is gehouden onder vijfjarigen, basisscholieren in groep 7 en brugklassers.
G EZONDHEID
onder meer samen te hangen met niet-sporten en het woonachtig zijn in achterstandsgebieden. In de strijd tegen overgewicht is sportstimulering van belang. Maar om de norm voor gezond bewegen te halen, is meer nodig dan een paar keer per week sporten. Zo kunnen veilige fietsroutes een stimulans voor meer beweging zijn. Recent onderzoek van TNO laat zien dat overgewicht bij kinderen vooral door te weinig bewegen veroorzaakt wordt en dat overgewicht minder voorkomt in woonomgevingen met meer ruimte om te spelen, sporten en bewegen.
EN ZORG
Groningen Den Bosch Utrecht Arnhem Nijmegen Enschede Eindhoven
Op het gebied van genotmiddelengebruik zijn het stijgend alcoholgebruik bij tienermeisjes en het groeiend gebruik van cocaïne in het uitgaanscircuit risicovolle ontwikkelingen. Uit panelonderzoek van het centrum voor verslavingszorg De Grift komt naar voren dat XTC de meest gebruikte drug in de grote dance- en uitgaansgelegenheden is, maar dat het gebruik van cocaïne stijgende is. Recent landelijk onderzoek bevestigt het beeld dat er in het uitgaansleven steeds meer cocaïne wordt gebruikt.
5.2. H OE
GEZOND VOELEN N IJMEGENAREN ZICH , LICHAMELIJK EN GEESTELIJK ?
Almere Amsterdam Maastricht 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
Illustratie 5.1 Aandeel bevolking dat de eigen gezondheid in het algemeen als (zeer) goed ervaart Bron: CBS, POLS, VSO-meetlat
sport niet, laag inkomen en/of laag opgeleid sport niet, rest
Gezondheidsgevoel in Nijmegen: middenpositie ten opzichte van andere steden De Stadspeiling 2005 laat zien dat 78% van de volwassen Nijmegenaren zich (zeer) goed gezond en 8% zich matig of slecht gezond voelt. De overige 14% valt in de antwoordcategorie “gaat wel”. Deze cijfers wijken niet veel af van de Nijmegen Biomedische Studie (NBS) 2003 2 (75% goed/zeer goed gezond; 7% matig/slecht gezond). Van de 12-17-jarige jongeren voelt 4% zich matig of slecht gezond (Jeugdmonitor 2003). Dit ligt in de buurt van de 5%, die in 1999 werd gemeten. Uit het landelijke POLS-onderzoek blijkt dat Nijmegen wat betreft het gezondheidsgevoel een middenpositie inneemt. Van de Nijmegenaren voelt 75% zich gezond. In andere steden varieert dat tussen de 69 en 82%.
Gezondheidsgevoel hangt sterk samen met sociaal-economische status en sportgedrag Op basis van de Stadspeiling is nagegaan welke achtergrondfactoren het meest van belang zijn voor of men zich al dan niet gezond voelt. Behalve leeftijd blijken vooral sportgedrag, opleiding en inkomen van belang: ouderen, mensen die niet aan sport doen, mensen met een laag inkomen en laagopgeleiden voelen zich vaker ongezond. Overigens werkt de samenhang tussen sporten en gezondheid op twee manieren: sporten is bij veel mensen goed voor de gezondheid, maar ook speelt dat gezondheidsklachten het niet toelaten dat mensen (meer) gaan sporten.
sport wel, laag inkomen en/of laag opgeleid sport wel, rest 0%
5%
10%
15%
20%
Illustratie 5.2 Aandeel bevolking dat zich matig/slecht gezond voelt, naar sociaal-economische status en sportgedrag Bron: Stadspeiling
Van de niet sportende volwassenen met een lage opleiding en/of een laag inkomen voelt 20% zich matig of slecht gezond, tegenover 10% van de rest van de niet-sporters. Van de wel-sporters voelt een kleiner deel zich ongezond. Maar ook binnen deze groep is het aandeel, dat zich matig of slecht gezond voelt, groter bij de laagopgeleiden en de mensen met een laag inkomen. Deze verschillen zien we zowel bij ouderen als bij mensen van middelbare leeftijd. Voor de jeugd (12-17 jaar) geldt eveneens dat niet-sporters zich vaker ongezond voelen (8% tegenover 2% van de 12-17-jarigen die meer keer per week sporten). Door de invloed van de genoemde kenmerken komt het in enkele stadsdelen meer voor dat mensen zich niet gezond voelen. In Oud-West en Dukenburg is het aandeel dat zich matig of slecht gezond voelt het hoogst (12%), in Midden-Zuid, Oud-Oost, Centrum en Waalsprong het laagst (5 à 6%). 2 In de Stads- en Wijkmonitor 2003 zijn gegevens uit de Nijmegen Biomedische Studie 2003 verwerkt. Een aantal hoofdvragen uit dat omvangrijke onderzoek is in de Stadspeiling 2005 opgenomen.
51
S TADS -
Gebieden met weinig inw. 72% - 76% 77% - 81% 82% - 85%
EN WIJKMONITOR
2005
De GGD heeft meer uitgebreid gevraagd naar het psychisch welbevinden van middelbare scholieren (E-MOVO 2003). In Waalsprong, Oud-Oost, OudWest en Dukenburg blijkt het aandeel scholieren, dat psychisch licht tot ernstig ongezond is, relatief hoog.
Oud-Oost Oud-West Nieuw-West Midden-Zuid Zuidrand Dukenburg Lindenholt Waalsprong 0%
Illustratie 5.3 Percentage bevolking dat zich in het algemeen (zeer) goed
5% ernstig
10%
15%
20%
25%
30%
licht/matig
gezond voelt naar stadsdeel Bron: Stadspeiling 2005
Illustratie 5.4 aandeel middelbare scholieren in klas 2 en 4 dat psychisch licht t/m ernstig ongezond is, naar stadsdeel
Groep met lichamelijke klachten groter dan groep die zich ongelukkig voelt 17% van de volwassen Nijmegenaren voelde zich in de laatste 3 maanden lichamelijk meestal niet gezond en 10% voelde zich in die periode meestal niet gelukkig. Voor een deel overlappen deze groepen elkaar, want bij 5% van de Nijmegenaren speelden beide problemen. Twee procent zat in de afgelopen 3 maanden met zware lichamelijke klachten en 1% heeft zich in die periode zeer ongelukkig gevoeld. Deze percentages laten zich niet goed vergelijken met de NBS 2003, omdat in dat onderzoek op een andere, meer uitgebreide manier naar de lichamelijke en geestelijke gezondheid is gevraagd. Ter indicatie kunnen we wel noemen dat uit de NBS 2003 bleek dat 2% geestelijk ernstig ongezond was. Het geluksgevoel blijkt in de eerste plaats samen te hangen met de lichamelijke gezondheid. Maar ook andere achtergrondkenmerken spelen een rol: inkomen, etniciteit en het al dan niet alleenstaand zijn. Mensen met een laag inkomen, alleenstaanden en niet-westerse allochtonen hebben zich de laatste 3 maanden verhoudingsgewijs vaak ongelukkig gevoeld.
Meisjes hebben vaker geestelijke problemen dan jongens Uit de Jeugdmonitor 2003 weten we dat 8% van de 12-17-jarigen zich geestelijk niet gezond voelde. In 1999 lag dat percentage ongeveer even hoog (7%). De problemen spelen het meest bij 15-17-jarige meisjes (13%).
52
Bron: E-MOVO, GGD Regio Nijmegen; Stadscentrum ontbreekt vanwege een te klein aantal respondenten.
Het welzijn van kinderen wordt onder meer bepaald door de sfeer thuis en op school, de omgang met leeftijdgenoten en vervelende, ongewenste ervaringen: • circa 1 op de 12 kinderen vindt het thuis niet zo leuk; 1% vindt het thuis helemaal niet leuk; • tien procent van de jongeren vindt het niet leuk of vreselijk op school; 5% wordt op school regelmatig gepest; • 3% zou meer vrienden willen hebben; • 3% wordt wel eens lichamelijk mishandeld; dat gebeurt vooral thuis en op school; • 7% heeft ooit een ongewenste seksuele ervaring gehad. Ruim 20% van de jongeren geeft aan een probleem te hebben, dat hen dag en nacht bezighoudt (28% van de meisjes en 16% van de jongens). De meest genoemde problemen hebben te maken met schoolprestaties, de situatie thuis, verkering/relaties, “mezelf (hoe ik ben)” en “keuzes die ik moet maken”.
Ook een middenpositie voor Nijmegen als het gaat om het geluksgevoel 84% van de volwassen Nijmegenaren voelde zich in de afgelopen 3 maanden meestal gelukkig. Het landelijke POLS-onderzoek laat een vergelijkbaar resultaat zien: 86% van de Nijmegenaren beschouwt zich in het algemeen als een (zeer) gelukkig mens. Andere steden scoren tussen de 81% en 92%.
G EZONDHEID
EN ZORG
rookte 35% van de Nederlanders vanaf 15 jaar, in 2004 28%. In Nijmegen is de daling wat scherper: van 39% in 1996 naar 28% in 2005.
Den Bosch Almere
Ook het gemiddeld aantal sigaretten, dat rokers per dag gebruiken, ligt in Nijmegen in de buurt van het landelijke gemiddelde (14 in Nijmegen en 15 landelijk). Nadere analyse op basis van de Stadspeiling laat zien dat roken onder volwassenen vooral samenhangt met niet sporten, een laag inkomen en/of een lage opleiding en woonachtig zijn in achterstandsgebieden. Verder valt op dat het aandeel Turken dat rookt heel hoog is (47%), terwijl Marokkanen minder roken (15%).
Utrecht Amersfoort Nijmegen Eindhoven Maastricht Amsterdam Groningen Arnhem 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90 100%
Illustratie 5.5 Aandeel bevolking dat zich in het algemeen beschouwt als een (zeer) gelukkig mens Bron: CBS, POLS, VSO-meetlat
5.3. H OE
GEZOND LEVEN
N IJMEGENAREN ?
Het schetsen van een beeld van hoe gezond Nijmegenaren leven, doen we aan de hand van gegevens over genotmiddelengebruik (roken, alcohol, drugs), overgewicht en sporten.
Afname aandeel rokers bij zowel jongeren als volwassenen In Nijmegen is het aandeel rokers in de afgelopen periode fors gedaald (zie illustratie 5.6). De daling bij de volwassenen sluit aan bij landelijke cijfers van STIVORO-rookvrij (TNS-NIPO-onderzoek): in 1996
45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 12-17 jarigen 1999
12-17 jarigen 2003
volwassenen 1996
volwassenen 2005
Illustratie 5.6 Ontwikkeling aandeel rokers bij jongeren (12-17 jaar) en volwassenen Bron: Stadspeiling en Jeugdmonitor
De Nijmeegse Jeugdmonitor laat zien dat het aandeel niet-dagelijkse rokers onder de 12-17-jarigen flink gedaald is (van 8 naar 3%). Maar het aandeel dagelijkse rokers onder deze groep is ongeveer hetzelfde gebleven (11% in 1999 en 10% in 2003). Uit enkele landelijke onderzoeken (Trimbos-instituut, TNS-NIPO) kunnen we afleiden dat het percentage dagelijkse rokers onder de Nijmeegse jeugd niet veel afwijkt van het landelijke percentage. Maar het aandeel niet-dagelijkse rokers onder de jeugdigen is in Nijmegen relatief laag. Ook de landelijke onderzoeken laten zien dat jongeren minder zijn gaan roken.
Zwaar alcoholgebruik komt het vaakst voor bij 18-24-jarigen Het aandeel volwassenen dat dagelijks alcohol gebruikt ligt op 17% (Stadspeiling 2005). Bij de NBS 2003 lag dat percentage op 18% en bij de Stadspeiling 1996 op 15%. Uit het landelijk POLSonderzoek blijkt dat het alcoholgebruik in de afgelopen decennia licht schommelt en dat dagelijks alcoholgebruik bij mannen wat meer voorkomt dan bij vrouwen. Uit de Stadspeiling blijkt dat dagelijks alcoholgebruik vooral samenhangt met leeftijd; ouderen drinken vaker iedere dag. Daarnaast speelt ook etniciteit een rol: iedere dag alcohol gebruiken komt minder voor bij niet-westerse allochtonen. Kijken we naar zwaar alcoholgebruik (minstens 1 dag in de week minimaal 6 glazen) dan blijkt het verschil tussen mannen en vrouwen veel groter; 19% van de Nederlandse mannen en 4% van de Nederlandse vrouwen is een “zware drinker” (POLS, CBS). Gegevens uit de NBS 2003 duiden erop dat zwaar alcoholgebruik relatief vaak voorkomt bij 18-24-jarige niet-studerende jongeren. Gemiddeld gebruiken zij in het weekend 15 glazen alcohol, tegenover 10 glazen voor de rest van de volwassen Nijmegenaren. Hierbij aansluitend laat landelijk CBS-onderzoek zien dat het aandeel zware drinkers het hoogst is onder de 18-24-jarigen. Registratiegegevens uit de verslavingszorg duiden op een afname in deze regio van het aantal klanten wegens alcoholgebruik. In veel andere delen van het
53
S TADS -
land is dat juist andersom (LADIS, periode 19961999 vergeleken met periode 2000-2003).
Zwaar alcoholgebruik komt niet alleen bij jongens, maar ook bij meisjes voor De Jeugdmonitor laat zien dat het alcoholgebruik onder 12-17-jarigen wat gedaald is. dagelijkse gebruikers, volwassenen 1999
2005
bis als het middel bij uitstek. Ook zien ze binnen deze groep een beperkt gebruik van verschillende soorten harddrugs. De toename van het cocaïnegebruik in het uitgaansleven wordt bevestigd door een recent landelijk onderzoek (Gebruikersmarkt uitgaansdrugs in Nederland 2004-2005, Criminologisch Instituut Bonger, UvA). Voor jongeren beneden de 18 jaar beschikken we over cijfers uit de Jeugdmonitor en E-MOVO.
dagelijkse gebruikers, volwassenen 2005 > 20 glazen per week, 12-17 jaar 1999
ooit cannabis gebruikt recent cannabis gebruikt
> 20 glazen per week, 12-17 jaar 2003 recent gebruikt, 12-17 jaar 1999 recent gebruikt, 12-17 jaar 2003
1999
2003
17%
16%
6%
8%
ooit XTC gebruikt
1,4%
1,5%
recent XTC gebruikt
0,3%
0,1%
ooit cocaïne gebruikt
1,3%
1,0%
recent XTC gebruikt
0,5%
0,3%
Illustratie 5.8 drugsgebruik onder 12-17-jarigen Nijmegenaren 0%
10%
20%
30%
40%
50% 60%
Illustratie 5.7 ontwikkeling alcoholgebruik bij jongeren en volwassenen Bron: Stadspeiling en Jeugdmonitor
In 1999 gaf 48% aan in de laatste 4 weken alcohol te hebben gebruikt, in 2003 42%. Een paar procent van de jongeren drinkt veel (meer dan 20 glazen alcohol per week). Onderzoek van de GGD onder middelbare scholieren (E-MOVO 2003) laat zien dat veel achter elkaar drinken niet alleen bij jongens, maar ook bij meisjes regelmatig voorkomt. Zowel bij de jongens als bij de meisjes in klas 4 gaf eenderde aan in de laatste maand aangeschoten of dronken te zijn geweest. In dit verband constateert het Trimbosinstituut op basis van landelijk onderzoek dat er vooral bij meisjes sprake is van een toename van zwaarder alcoholgebruik.
Indicaties voor toename cocaïnegebruik onder jongeren Het centrum voor verslavingszorg De Grift heeft onder “kenners van de scene” panelonderzoek naar het alcohol- en drugsgebruik onder jongeren uitgevoerd. Daaruit blijkt dat XTC de meest gebruikte harddrug is (Tendens 2003). Het gebruik vindt vooral in het weekend op danceparties en in grootschalige clubs plaats. Landelijk onderzoek in het uitgaanscircuit (2001) leverde de volgende gegevens op: 76% van de bezoekers van vijf grootschalige houseparties in Nederland had wel eens XTC gebruikt. Veel gebruikers nemen heel af en toe een pil in het weekend. Bij de meesten blijft het gebruik beperkt tot een bepaalde levensfase. De panelleden voor het onderzoek van De Grift signaleren een toenemende populariteit van cocaïne in het uitgaanscircuit. Verder spreken zij van cocaïnegebruik in combinatie met een hoog alcoholgebruik bij een deel van de harde kern van NEC-supporters. Voor straat- en probleemjongeren noemen ze canna-
54
EN WIJKMONITOR
Bron: Jeugdmonitor; recent staat voor “in de afgelopen 4 weken”.
In vergelijking met 1999 is het cannabis- en harddrugsgebruik onder 12-17-jarigen niet veel veranderd. E-MOVO laat zien dat het drugsgebruik onder Nijmeegse middelbare scholieren vergelijkbaar is met elders in de regio Nijmegen en dat ouders vaak niet van het drugsgebruik op de hoogte zijn. Registratiegegevens uit de verslavingszorg duiden op een afname in deze regio van het aantal klanten wegens cannabis- of opiatengebruik (heroïne, methadon) en op een toename in deze regio van het aantal klanten wegens cocaïnegebruik (LADIS, periode 1996-1999 vergeleken met periode 2000-2003).
Groei van aantal personen met ernstig overgewicht, zowel bij jongeren als bij volwassenen Met behulp van de Body Mass Index (BMI) is berekend hoeveel volwassen Nijmegenaren anno 2005 overgewicht hebben: 9% blijkt ernstig overgewicht te hebben. In totaal heeft 37% overgewicht. De NBS 2003 liet vergelijkbare percentages zien. Ten opzichte van 1996 is vooral het aandeel met ernstig overgewicht toegenomen (van 6 naar 9%). Volgens het CBS ligt het landelijk aandeel volwassenen met ernstig overgewicht op 11%. Uit nadere analyse van gegevens uit de Stadspeiling 2005 blijkt dat overgewicht bij volwassenen vooral samenhangt met een laag opleidingsniveau, ouder worden, niet sporten en woonachtig zijn in een achterstandsgebied. Onder meer blijkt dat 14% van de niet-sporters en 6% van de wel-sporters ernstig overgewicht heeft. Recent onderzoek van de GGD maakt duidelijk dat 14,5% van de kinderen in de regio Nijmegen overgewicht heeft; een deel daarvan - 2,5 % van de kinderen - heeft ernstig overgewicht. Deze cijfers sluiten
G EZONDHEID
aan bij het landelijke beeld. Het onderzoek is gehouden onder vijfjarigen, basisscholieren in groep 7 en eersteklassers in het voortgezet en speciaal onderwijs. Tussen de 10 gemeenten in de regio blijkt er nauwelijks verschil. Risicogroepen voor overgewicht zijn Turkse en Marokkaanse kinderen, kinderen van ouders met een lage opleiding en kinderen die speciaal onderwijs volgen. De helft van de ouders van kinderen met overgewicht onderschatten de mate van overgewicht van hun kind. Ze denken dat het gewicht van hun kind normaal is, terwijl de BMI aangeeft dat er sprake is van overgewicht. Ook maken veel ouders zich weinig zorgen over de voedingsgewoonten van hun kind met overgewicht. Uit landelijke cijfers blijkt dat overgewicht bij jeugdigen een groeiend probleem is: in 1997 kwam het ongeveer twee keer zoveel voor als in 1980.
Veel mensen bewegen te weinig Op basis van de NBS 2003 is berekend dat 20% van de volwassen Nijmegenaren lichamelijk weinig actief is. Deze groep wandelt, fietst of sport gemiddeld minder dan een half uur per dag én geeft aan tijdens het werk of de dagelijkse bezigheden lichamelijk weinig actief te zijn. Landelijk zijn er cijfers over het aandeel inactieven, wat wil zeggen dat men geen enkele dag in de week een half uur beweging haalt. Volgens het CBS ligt het aandeel inactieven bij de volwassenen in Nederland op 10% (8% in de zomer en 12% in de winter). Verder blijkt uit CBS-cijfers dat 53% van de 12+-bevolking in de GGD-regio Nijmegen niet aan de Nederlandse norm voor gezond bewegen voldoet 3, wat gelijk is aan het landelijk gemiddelde. In het hoofdstuk over sport is beschreven dat de sportdeelname in Nijmegen, die in vergelijking met andere steden al hoog was, verder gestegen is. Toch mogen we daaruit dus niet concluderen dat bewegingsarmoede in Nijmegen een relatief klein probleem is. Sporten is lang niet de enige factor van betekenis. Uit de landelijke Beweegmonitor 2000 blijkt dat werk, school en huishoudelijk werk de belangrijkste bronnen voor lichamelijke activiteit vormen. Wandelen en fietsen zijn de belangrijkste vormen van bewegen in de vrije tijd (Ooijendijk et al., 2002).
27% 28% slecht
onvoldoende
redelijk
goed 20%
EN ZORG
Bij onderzoek onder middelbare scholieren heeft de GGD gemeten in hoeverre jongeren voldoen aan de norm voor gezond bewegen voor jongeren (dagelijks 1 uur matig intensieve lichamelijk activiteit). Ruim de helft van de Nijmeegse scholieren haalt deze norm niet (52%). Dat is een wat hoger aandeel dan in de hele GGD-regio Nijmegen (47%). Het percentage laat zich moeilijk vergelijken met landelijke cijfers, omdat verschillende landelijke onderzoeken onder jongeren sterk uiteenlopende resultaten geven (CBS 2002: 24% voldoet aan beweegnorm; SCP 2000: 51% voldoet aan beweegnorm). In de afgelopen periode heeft TNO in zes andere steden onderzoek naar beweging bij kinderen verricht. Het onderzoek laat zien dat 6-11-jarige kinderen in stadsvernieuwingsgebieden duidelijk vaker overgewicht hebben (31%). Bijna 1 op de 10 kinderen in die wijken heeft ernstig overgewicht. Als belangrijkste oorzaak wordt te weinig beweging genoemd. Nauwgezette meting van het bewegingspatroon leidt tot de conclusie dat slechts 3% van de kinderen aan de norm voor gezond bewegen voldoet. Het onderzoek laat verder zien dat kinderen in stadswijken met meer sportvelden, woonerven, autoluwe zones en groen meer bewegen dan kinderen in een stadswijk die dat allemaal niet heeft en waarin de bewoners last hebben van hondenpoep en druk verkeer.
5.4. Z ORG Gebruik medische zorg hangt samen met leeftijd, opleiding en sportgedrag De Stadspeiling laat zien dat 44% van de volwassenen in de laatste 3 maanden contact met de huisarts heeft gehad over gezondheidsklachten van henzelf. Bij de Nijmegen Biomedische Studie 2003 (NBS) werd een vergelijkbaar percentage gemeten (42%). Landelijk meet het CBS welk percentage in de laatste 12 maanden de huisarts bezocht. In 2004 raadpleegde 73% van de Nederlandse bevolking minstens één keer de huisarts. Sinds 2001 vertoont de consultatie van de huisarts een licht dalende tendens. Ook het gemiddeld aantal contacten per jaar was in 2004 met 3,5 lager dan in voorgaande jaren. In 2002 en 2003 was het gemiddeld aantal contacten per persoon nog respectievelijk 3,8 en 3,9. Wanneer verder teruggekeken wordt, blijkt het huisartsenbezoek in Nederland door de jaren heen tamelijk stabiel, met wel wat lichte schommelingen. Uit de Stadspeiling blijkt verder dat 27% van de volwassenen in de laatste 12 maanden door een specialist behandeld en/of in een ziekenhuis opgenomen
25%
Illustratie 5.9 Mate waarin jongeren voldoen aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen Bron: GGD, E-MOVO 2003
3 Jongeren tot 18 jaar: dagelijks minimaal 1 uur matig intensieve lichamelijke activiteit; volwassenen: minimaal een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf dagen van de week.
55
S TADS -
werd voor gezondheidsklachten van henzelf. Bij de NBS 2003 werd een percentage van 24% gemeten. Voor dit gegeven is geen landelijk vergelijkingscijfer beschikbaar. Wel is bekend dat het percentage Nederlanders dat specialisten consulteert al jaren lang vrij stabiel is. Datzelfde geldt voor het percentage Nederlanders dat in een ziekenhuis opgenomen wordt.
70%
EN WIJKMONITOR
2005
Vraag naar Algemeen Maatschappelijk Werk gegroeid De Nijmeegse Instelling voor Maatschappelijk werk (NIM) biedt psychosociale hulp en dienstverlening voor mensen met een beperkte zelfredzaamheid en voor mensen die tussen de wal en het schip dreigen te raken. Gebieden met weinig inw. 0,4% - 0,9% 1,0% - 1,2% 1,3% - 1,5%
huisarts specialist/ziekenhuis
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0% 18-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
Illustratie 5.10 Contact met huisarts (in laatste 3 maanden, voor eigen klachten) en contact met specialist/opgenomen in ziekenhuis (in laatste 12 maanden, voor eigen klachten), naar leeftijd Bron: Stadspeiling
Illustratie 5.11 Percentage NIM-klanten naar stadsdeel Bron: NIM, 2004
Illustratie 5.10 laat zien dat het gebruik van medische zorg met de leeftijd stijgt. Uit nadere analyse blijkt dat het gebruik van medische zorg in de eerste plaats samenhangt met leeftijd, maar dat ook opleiding en sportgedrag belangrijke factoren zijn. Van de laagopgeleiden en nietsporters maakt een relatief groot deel gebruik van de medische zorg. Dat niet-sporters minder gebruik maken heeft twee kanten: sporten is bij veel mensen goed voor de gezondheid, maar ook speelt dat gezondheidsklachten het niet toelaten dat mensen (meer) gaan sporten.
Toename problematische cocaïnegebruikers binnen verslavingszorg Aansluitend bij de eerder in dit hoofdstuk genoemde signalen van een toename van het cocaïnegebruik onder jongeren, blijkt uit LADIS-gegevens uit 2003 4 dat er landelijk sprake was van een toename van cliënten met cocaïnegebruik als primaire problematiek. Deze toename gold ook voor de regio Nijmegen 5. Bij andere groepen cliënten, namelijk de cliënten wegens opiaten 6, cannabis, alcohol en gokken, was er sprake van een afname. In 2003 had het Gelders centrum voor verslavingszorg De Grift 854 Nijmeegse cliënten; bij 364 daarvan was het alcoholgebruik het hoofdprobleem en bij 383 personen het drugsgebruik.
56
Bij de NIM nam het aantal aanmeldingen van Nijmegenaren voor Algemeen Maatschappelijk Werk toe van 1656 in 2003 naar 1748 in 2004 (Jaarverslag 2004). In 2005 neemt de wachttijd voor hulp van de NIM verder toe, onder meer omdat deze instelling de licht pedagogische hulpvragen van Bureau Jeugdzorg heeft overgenomen. In klantenonderzoek geeft 92% van de NIM-cliënten aan, dat ze iets aan de hulp gehad hebben. Het gemiddelde rapportcijfer voor de hulp ligt op 8,3. Stadsdelen met relatief veel NIM-klanten zijn Oud West, Zuidrand, Dukenburg en Lindenholt.
Positieve effecten van opening MFC Aan de rand van het stadscentrum is in maart 2004 het multifunctioneel opvangcentrum voor verslaafde dak- en thuislozen geopend (MFC). Tot de doelgroep behoren zowel drugs- als alcoholverslaafden. Circa 170 personen zijn ingeschreven als “toegestane bezoeker”. Het opvangcentrum maakt deel uit van een brede aanpak om de overlast door deze doelgroep in de Nijmeegse binnenstad te verminderen. Uit een tussenmeting naar de gevolgen voor de vei4 Landelijk Alcohol en Drugs Informatiesysteem, vergelijking tussen de periodes 1996-1999 en 2000-2003. 5 MO/VB-regio Nijmegen (= het verzorgingsgebied van de centrumgemeente Nijmegen voor maatschappelijke opvang en het verslavingsbeleid). 6 Daaronder vallen onder meer heroïne en methadon.
G EZONDHEID
ligheid en de leefbaarheid in de omgeving van het MFC blijkt dat de objectieve en subjectieve veiligheid en leefbaarheid sinds de komst van het centrum verbeterd zijn. Alleen van de ondernemers zijn de ervaringen, in vergelijking met die van bewoners en bezoekers, niet zo positief. Er zal nog een vervolgmeting plaatsvinden. Uit aanvullend onderzoek door O&S onder de bezoekers van het MFC blijkt dat deze in het algemeen tevreden zijn over het centrum. Het gebruik van het MFC door én drugsgebruikers én alcoholgebruikers wordt niet als een belemmering gezien om naar het MFC te gaan. Bij instellingen staan circa 60 dak- en thuisloze jongeren geregistreerd, maar het totale aantal ligt een stuk hoger. Ruim 30 dak- en thuislozen staan bekend als overlastveroorzakend. Het aantal opvangplaatsen voor dak- en thuisloze jongeren bedraagt 20. In de vrouwenopvang, met vrouwenmishandeling als meest voorkomende problematiek, is er sprake van een toename van het aantal allochtone en jongere klanten. In 2003 werden 81 vrouwen en 142 kinderen opgevangen.
Meer samenwerking op het vlak van jeugdzorg Op meer vlakken is er zorg voor de jeugd nodig: niet alleen wanneer er lichamelijke of geestelijke gezondheidsproblemen spelen, maar bijvoorbeeld ook als er sprake is van spijbelen, schooluitval, crimineel gedrag en problemen in de thuissituatie. De Jeugdmonitor geeft een indicatie voor het aandeel jongeren met problemen: circa 15% van de 12-17jarigen heeft psychische problemen en/of vertoont overlast veroorzakend probleemgedrag (was 17% in 1999). Problemen bij jongeren worden steeds meer opgepakt in samenwerkingsverbanden tussen bij de jeugd betrokken instellingen (denk aan School en Hulp-zorgteams en de 12min-, 12plus- en BOOGnetwerken). Tevens wordt steeds meer nadruk gelegd op het van jongs af aan volgen van de jeugd, zodat zo vroeg mogelijk kan worden ingegrepen wanneer er problemen ontstaan (denk aan “Kijk op Kleintjes”, een experiment met vroegtijdige signalering bij 0-4-jarigen in Dukenburg en Lindenholt). Het streven is gericht op een sluitende zorgketen voor 0- t/m 23-jarigen, die de kans klein moet maken dat problemen niet worden gezien en opgepakt. Eind 2004 is de eerste meting van de regionale Monitor School en Hulp afgerond (Spectrum 2004). Daaruit blijkt onder meer dat in het schooljaar 2003-2004 15% van de leerlingen in het primair onderwijs in een intern zorgteam besproken is. Bij de nulmeting (2002-2003) was dat ook het geval. Van alle leerlingen wordt 1% ingebracht in het
EN ZORG
School en Hulp-team. Een kwart van de ingebrachte problematiek is gezinsproblematiek, nog een kwart sociaal-emotionele problematiek en een vijfde complexe multiproblematiek. Het aantal verwijzingen naar instellingen door het zorgteam is toegenomen. Opvallend is dat maar één van de zeven scholen in Nijmegen-West van het School en Hulp-team gebruik gemaakt heeft. Voor het voortgezet onderwijs geldt dat gemiddeld 43 leerlingen per school in School en Hulp-teams besproken zijn. Dat is evenveel als bij de nulmeting. Een kwart van de ingebrachte problematiek ligt op het sociaal-emotionele vlak. Daarnaast zijn gezinsproblemen, complexe multi-probleemsituaties en schoolverzuim belangrijke problemen die besproken worden. Ook deze teams hebben vaker naar andere instellingen kunnen verwijzen. Bij de instanties die bij de School en Hulp-teams betrokken zijn, is de tevredenheid over de onderlinge samenwerking, over de organisatie en effectiviteit van de teams en over het inbrengen van juiste leerlingen in de teams gegroeid. De waardering voor de inbreng van Bureau Jeugdzorg is duidelijk gestegen. Over de effecten van School en Hulp lopen de meningen uiteen. Het programma lijkt bijgedragen te hebben aan een afname van de schooluitval. Door het functioneren van de School- en Hulpteams is de vraag naar hulp bij Bureau Jeugdzorg flink toegenomen, waardoor er in 2005 tientallen kinderen met ernstige sociale of psychische problemen op wachtlijsten terecht kwamen. In het experiment “Kijk op Kleintjes” in Dukenburg en Lindenholt werken leidsters van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven en hulpverlenende instellingen (GGD, NIM, Bureau Jeugdzorg) samen om in een vroeg stadium gedrags- en ontwikkelingsproblemen bij kinderen op te sporen en aan te pakken. In 2005 is besloten om dit experiment te verlengen en vanaf september 2006 naar de hele stad uit te breiden. In de eerste periode van het experiment zijn tientallen problemen opgespoord en besproken. In een deel van de gevallen heeft dat tot concrete hulp geleid. Bij R75, dat ambulante hulpverlening aan (zwerf)jongeren in de leeftijdcategorie 12-23 jaar biedt, zijn in 2004 meer aanmeldingen voor hulp binnengekomen dat het jaar ervoor (96 tegenover 70 in 2003).
Ouderenzorg In hoofdstuk 2 (bevolking) is beschreven dat de groep zestigers in Nijmegen in de komende 10 jaar flink groter zal worden. Dat zal leiden tot een toename van de zorgvraag. Over de huidige behoefte aan ouderenzorg hebben we geen recente Nijmeegse gegevens, maar voorjaar 2006 verschijnt de rapportage van GGD-onderzoek naar de gezondheid, het welzijn en de behoeften van ouderen in Nijmegen.
57
S TADS -
Uit landelijk onderzoek van het SCP (2003) blijkt dat deelgroepen allochtone ouderen meer behoefte aan zorg hebben; 57% van de Marokkaanse, 46% van de Turkse en 25% van de Surinaamse ouderen kent ernstige fysieke beperkingen, tegenover 15% bij de autochtone ouderen. Dit verschil hangt samen met de lagere sociaal-economische status en waarschijnlijk ook met leefgewoonten. Ongeveer de helft van de zelfstandig wonende Marokkaanse 55-plussers en 30% van de Turkse ouderen ontvangt informele hulp, veelal van thuiswonende kinderen of de partner. Bij andere groepen ouderen ligt dit percentage lager: 21% van de Surinamers, 10% van de Antillianen en 10% van de autochtonen. Bijna één op de vijf autochtone en Surinaamse 55-plussers maakt gebruik van de thuiszorg. Bij de Turken, Marokkanen en Antillianen is dit gebruik veel lager, onder meer door de nog relatief jonge leeftijd van de allochtone ouderen en door de beschikbaarheid van informele zorg van familieleden. In Nijmegen is het aandeel allochtonen onder de ouderen nog relatief klein: zo behoort 3% van de 70+-ers tot de niet-westerse allochtonen, tegenover 16% van alle Nijmegenaren. Uit onderzoek van het SCP blijkt dat het aandeel 18plussers, dat mantelzorg biedt, stabiel gebleven is. Omdat de vraag naar zorg door de vergrijzing is toegenomen, worden de individuele mantelzorgers waarschijnlijk wel zwaarder belast. Volgens het NIWZ is informele zorg bij ouderen minder populair geworden. Vooral hoogopgeleiden en klanten van de thuiszorg geven de voorkeur aan professionele zorg. Landelijk geldt dat circa 5% van de 65-plussers in een verzorgingshuis woont en 2% in een verpleeghuis. Het overheidsbeleid is gericht op ouderen zo lang mogelijk zelfstandig laten wonen, op een grote inzet van informele zorg en op het brengen van de zorg naar de mensen door het creëren van woonzorgzones met dienstenknooppunten. Ook de gemeente Nijmegen streeft naar woon-servicegebieden rondom zorgsteunpunten, met daarin een samenhangend aanbod op de terreinen wonen, zorg en dienstverlening/welzijn voor ouderen. In de stad wordt gewerkt aan de ontwikkeling van dergelijke woon-servicegebieden. Wel telt Nijmegen op dit moment al 9 woonzorgcomplexen.
58
EN WIJKMONITOR
2005
6
Onderwijs en kinderopvang
Nijmeegse leerlingen en scholen doen het landelijk bezien heel behoorlijk. Maar vraagstukken die zich in het onderwijs elders voordoen, zoals onderwijsachterstanden en segregatie, treden ook in Nijmegen op. De Open Wijkschool, de Nijmeegse variant op de brede school, functioneert nu enige jaren.
6.1. H OOFDLIJNEN Opleidingsniveau gestegen, onderwijsprestaties heel behoorlijk Het toch al hoge opleidingsniveau van de Nijmeegse (beroeps)bevolking in de leeftijd van 15-64 jaar is in de afgelopen periode duidelijk gestegen. Bijna de helft van de beroepsbevolking heeft hoger onderwijs genoten, het % lager opgeleiden neemt af. Landelijk gezien presteren de Nijmeegse leerlingen en scholen behoorlijk. De cito-eindtoetsscores in het basisonderwijs zijn voor Nijmegen vrij constant vanaf 1996. Nijmegen scoort in een reeks van jaren hoger dan het landelijke gemiddelde maar de verschillen zijn de laatste vier jaar kleiner geworden. De slaagresultaten in het vo in Nijmegen zijn niet afwijkend van de landelijke uitkomsten. In Nijmegen nemen de eindexamenkandidaten meer deel aan de eindexamens havo en vwo. In de Atlas voor gemeenten 2005 worden de 50 grootste gemeenten op ondermeer de eindexamenresultaten in het voortgezet onderwijs vergeleken. Het Nijmeegs vo komt hier op de 22e plaats.
Onderwijsachterstanden ongewijzigd, toename verzuim in het vo en afname schooluitval Er zijn indicaties dat onderwijsachterstanden in de stad weinig beweeglijk zijn, niet in positieve- maar ook niet in negatieve zin. M.b.t de onderwijsposities, leerprestaties en schoolloopbaan van de Nijmeegse jeugd kunnen we het volgende constateren: • Citoscores van etnische groepen en gewichtsleerlingen 1 blijven de afgelopen vier jaar vrijwel ongewijzigd. Het is inmiddels duidelijk dat het streefdoel van het Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid (GOA), te weten een citoscore van 530 voor de 1,25- en 1,90-leerlingen in 2006, niet gehaald wordt. De scores van 1,00-leerlingen uit wijken met relatief weinig hoog opgeleide ouders zijn in de afgelopen 4 jaar sterk achteruit gegaan. • De percentages havo/vwo leerlingen in leerjaar 3 zijn de afgelopen vijf jaar niet veel gewijzigd. Per etnische groep zijn er in de laatste jaren wel ver-
anderingen opgetreden maar de verschillen tussen de groepen blijven groot. • De slaagpercentages van de niet-westers allochtonen in het voortgezet onderwijs zijn elk jaar behoorlijk lager dan bij de autochtonen en westers allochtonen, behalve bij het vbo/vmbobk. • Verzuim (spijbelen) in het primair onderwijs blijft constant, in het vo daarentegen is dit verzuim toegenomen. De leeftijd van de verzuimers in het vo lijkt lager te zijn geworden. • Het voortijdig schoolverlaten is het laatste jaar sterk gedaald. De uitval zonder startkwalificatie lag vanaf 2001 tot 2004 rond de 5%. In het schooljaar 2004-2005 is het percentage gedaald naar 4,1%. Bij de leerplichtigen is een flinke afname van schooluitval te zien.
Onderwijssegregatie naar etniciteit enigszins toegenomen Allochtone leerlingen en ook gewichtsleerlingen zijn ongelijkmatig gespreid over de stad. Het spreidingspatroon over de stadsdelen lijkt in de afgelopen vier jaar weinig gewijzigd. Als gevolg van de scheve spreiding van allochtonen en gewichtsleerlingen over de stad maar ook door het schoolkeuzegedrag doen zich tussen scholen grote verschillen voor in de samenstelling van de leerlingen naar etniciteit en naar gewicht. Kinderen van laag opgeleide ouders gaan veelal in de eigen omgeving naar school. Kinderen uit middengroepen en uit de hogere sociale milieus hebben de neiging naar scholen verder weg te gaan. Naast segregatie langs sociaal economische lijnen kan zich ook etnische segregatie voordoen. Er zijn alleen recente gegevens beschikbaar over de segregatie naar etniciteit. Een aantal scholen heeft
1 In het basisonderwijs worden de leerlingen ingedeeld in achterstandsgroepen, die elk een eigen ‘gewicht’ hebben. Gewicht 1,25 voor autochtone kinderen van wie beide ouders laag opgeleid zijn (ten hoogste vbo). Gewicht 1,90 voor kinderen van niet-westerse allochtone ouders met een lage opleiding (ten hoogste vbo). Deze leerlingen worden wel aangeduid als gewichts- of achterstandsleerlingen. Kinderen waarvan één ouder hoog opgeleid is (tenminste mavo) krijgen gewicht 1,00. Tot de 1,00-leerlingen dienen te worden gerekend de leerling waarvan één ouder mavo heeft maar ook de leerling waarvan beide ouders universitair zijn opgeleid. Er wordt vanuit gegaan dat de 1,00-leerlingen geen achterstand hebben.
59
S TADS -
meer allochtone leerlingen dan op basis van de samenstelling van de wijkbevolking verwacht kan worden. Op een aantal scholen is deze vorm van segregatie toegenomen in de afgelopen vier jaar. De spreiding van leerlingen over de stad en het schoolkeuzegedrag hebben diverse gevolgen voor de scholen vallend onder het GOA beleid. Voor alle GOA scholen samen geldt dat ruim 59% gewichtsleerling is. Het aandeel gewichtsleerlingen voor de overige basisscholen is 10%. Op de GOA scholen zitten relatief veel niet-westerse allochtone leerlingen (48% vs 17% op niet-GOA scholen). Van de leerlingen op GOA scholen komt 71% uit de eigen wijk. Van de leerlingen op de niet-GOA scholen komt 53% uit de eigen wijk. Het schoolkeuzegedrag beïnvloedt niet alleen de leerlingsamenstelling, maar ook het aantal leerlingen. De scholen in Oud West en Zuidrand tellen aanzienlijk minder leerlingen dan het aandeel in deze stadsdelen woonachtige leerlingen.
EN WIJKMONITOR
2005
6.2 O PLEIDINGSNIVEAU N IJMEEGSE BEVOLKING
Opleidingsniveau verder gestegen Het opleidingsniveau van de Nijmeegse (beroeps)bevolking in de leeftijd van 15-64 jaar is in de afgelopen periode duidelijk gestegen. Illustratie 6.1 laat zien dat het aandeel lager onderwijs (met ten hoogste vmbo/mavo) in de periode 1996-2003 is afgenomen. Dit onderwijsniveau wordt als onvoldoende beschouwd voor een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. Het aandeel middelbaar(mbo/havo/vwo) en hoger onderwijs is toegenomen. Bevolking 15-64
Beroepsbevolking 15-64
L.O
M.O
H.O
L.O
M.O
H.O.
1996
34
29
38
23
28
47
2003
27
32
40
20
32
49
Illustratie 6.1 Opleidingsniveau Nijmeegse (beroeps)bevolking 15-64 Bron: CBS (Statline)
Groeiende ouderbetrokkenheid op Open Wijk Scholen maar soms ook terugloop van het aantal leerlingen De Open Wijk Scholen richten zich op ontwikkelingskansen van kinderen van 0-12 jaar en betrokkenheid van ouders. Uit de werkplannen van de Open Wijk Scholen blijkt een groeiende ouderbetrokkenheid als het gaat om de uitvoering van en de deelname aan de activiteiten. De citoscores op OWS scholen zijn vanwege hun leerlingsamenstelling laag. Het totaal aantal leerlingen op OWS scholen is in de afgelopen vier jaar met 9% afgenomen. De verklaring is deels demografisch van aard, in de zin van een afname van het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd. Maar er spelen ook imagoproblemen, wat onder meer zichtbaar is in ontevredenheidsscores van ouders in de stadsdelen Zuidrand en Oud West. In het algemeen is voor de Open Wijk Scholen het schoolkeuzegedrag een factor bij de afname van het aantal leerlingen.
De stadspeilingen sinds 1998 laten ook een toename van het opleidingsniveau zien in de afgelopen jaren. Omdat de oudere generaties worden opgevolgd door jongere generaties, die aanzienlijk beter zijn opgeleid zal het niveau in de komende tijd verder gaan stijgen. Het opleidingsniveau van de Nijmeegse (beroeps)bevolking is vergeleken met Nederland erg hoog. Van de grotere stdeden gaan alleen Utrecht en Leiden Nijmegen voor.
Grote verschillen naar groepen en gebieden Illustratie 6.2 laat zien dat het opleidingsniveau in de stadsdelen Oud-West, Nieuw-West, Zuidrand, Dukenburg en Lindenholt lager is dan het stedelijke niveau. 1998
2001
2003
2005
Centrum
11
14
10
12
Oud-Oost
14
11
10
11
Oud-West
43
45
45
39
Onderwijsmonitor bron van gegevens
Nieuw-West
38
37
35
33
Binnenkort is de Nijmeegse Onderwijsmonitor 2005 beschikbaar, in opvolging van de monitoren 2002 en 2003. Er wordt hierin gedetailleerde informatie over het onderwijs over de schooljaren 2000-2001 tot en met 2004-2005 aangeboden.
Midden-Zuid
15
12
11
10
Zuidrand
39
35
36
33
Dukenburg
42
38
38
35
Lindenholt
41
38
39
36
Waalsprong
38
31
24
15
Nijmegen
31
29
28
25
Illustratie 6.2 Percentages lager opgeleiden in 1998, 2001, 2003 en 2005 Bron: Stadspeiling 1998, 2001, 2003 en 2005
Wanneer we kijken naar de ontwikkeling van het aandeel lager opgeleiden zien we dat de verschillen tussen de stadsdelen zijn afgenomen. Illustratie 6.3 leert dat het opleidingsniveau van de niet-westerse allochtonen aanmerkelijk lager is dan het opleidingsniveau van de autochtonen.
60
O NDERWIJS
Lager
Middelbaar
Hoger
onderwijs
onderwijs
onderwijs
autochtonen *
23
34
43
allochtonen
42
34
24
totaal
25
34
41
EN KINDEROPVANG
West, Zuidrand, Dukenburg en Lindenholt is dit juist omgekeerd. De verschillen tussen wijken in het gebruik van voorzieningen zullen te maken hebben met verschillen in werksituatie van de ouders met jonge kinderen.
Illustratie 6.3 Opleidingsniveau Nijmeegse bevolking 15-64 naar etniciteit in 2005
Deelname aan taalstimulering
Bron: Stadspeiling 2005; * incl. westers allochtonen
In 2005 bieden vier kinderdagverblijven evenals in 2004 een programma voor taalstimulering aan. Bijna driekwart van de kinderen op deze vier kinderdagverblijven neemt deel aan taalstimulering. Op 21 peuterspeelzalen nemen 823 kinderen (49% van de gebruikers) deel aan programma’s voor taalstimulering. Er vanuit gaande dat een kwart van de 2-3 jarigen tot de doelgroep behoort (van de 4-5 jarigen is 25% gewichtsleerling) is de deelname hoog te noemen.
In illustratie 6.4 zijn de percentages lager opgeleiden (met ten hoogste vbo/mavo) van de 18-22 en de 2327 jarigen opgenomen. Ten opzichte van 1993 en 1996 is het aandeel lager opgeleiden afgenomen. Na 1998 wijzigen de percentages lager opgeleiden weinig, m.n. bij de 18-22 jarigen. Het onderwijs- en arbeidsmarktbeleid is er op gericht dat jongeren minimaal een startkwalificatie behalen. 1993
1996
1998
2001
2003
2005
18-22
28
30
22
22
20
21
23-27
19
20
14
11
13
10
Illustratie 6.4 Percentages lager opgeleiden bij Nijmeegse jongeren van 18-27 vanaf 1993 Bron: Stadspeiling 1993 t/m 2005
6.3 K INDEROPVANG
EN PEUTERSPEELZAALWERK
Gebruik van voorzieningen in de stad en verschil in gebruik per wijk Er wordt wel verondersteld dat het gebruik van kinderopvang als gevolg van de nieuwe Wet Kinderopvang is afgenomen. In begin 2005 is geen duidelijke afname in gebruik te zien ten opzichte van 2004. De deelname in Nijmegen wijkt wel wat af van het landelijk beeld (met name meer gebruik van het kinderdagverbljf). Nijmegen
Nederland
2005
2003
Kinderdagverblijf
32%
23%
Peuterspeelzaal
50%
57%
Buiten/naschoolse opvang
9%
5%
Gastouder
3%
Illustratie 6.5 Deelname aan voorzieningen voor kinderopvang in Nijmegen en in Nederland Bronnen: Onderwijsmonitor 2005 en CBS
De totale deelname van 2-3 jarigen aan kinderdagverblijven en peuterspeelzalen bedraagt in 2005 79%. Hierbij is rekening is gehouden met het gecombineerde gebruik van een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal. Ten opzichte van 2004 is het gezamenlijk bereik nauwelijks gewijzigd. In een aantal wijken behorend tot Oud Oost en Midden Zuid wordt veel gebruik gemaakt van kinderdagverblijven en weinig van peuterspeelzalen. In een aantal wijken behorend tot Oud West, Nieuw
Bezetting en wachtlijsten Voor de totale stad bezien zijn alle soorten voorzieningen in 2005 onderbezet. De bezettingspercentages zijn: kinderdagverblijf 73%, peuterspeelzaal 80% en buitenschoolse opvang 60%. Bij bepaalde voorzieningen komt ook volledige bezetting cq overbezetting voor. Wachtlijsten doen zich voor bij elke soort voorziening. Het totaal aantal kinderen op een wachtlijst is klein. De grote wachtlijsten bij enkele kinderdagverblijven, en de onderbezetting op een veel groter aantal kinderdagverblijven, duiden erop dat ouders sterke voorkeuren hebben. De wachtlijst bij de buitenschoolse opvang heeft te maken met voorkeuren voor bepaalde middagen.
6.4 P RIMAIR
ONDERWIJS 2
Uiteenlopende ontwikkelingen in leerlingaantallen op Nijmeegse scholen Het totaal aantal leerlingen in het Nijmeegse basisonderwijs in het schooljaar 2004-2005 wijkt nauwelijks af van de vier voorgaande schooljaren. Een opvallende afname van leerlingen ten opzichte van het schooljaar 2000-2001 zien we bij tien scholen. Voor bijna al deze scholen geldt dat ze naast een afname van het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd (in voor deze scholen belangrijke wijken) ook te maken hebben gekregen met een afname in belangstelling. Een opvallende toename van leerlingen daarentegen zien we bij acht scholen. Het aantal leerlingen op Nijmeegse scholen voor speciaal basisonderwijs is afgenomen ten gunste van het basisonderwijs. Op de Nijmeegse scholen voor speciaal onderwijs komt afwisselend groei en afname voor. In het speciaal onderwijs is het scholenaanbod van grote invloed op het leerlingenaantal. Dit komt omdat deze scholen relatief veel leerlingen van
2 Tot het primair onderwijs zijn gerekend de onderwijssoorten voor kinderen van 4-12 jaar: basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en overig speciaal onderwijs
61
S TADS -
buiten Nijmegen aantrekken. In Nijmegen neemt in 2004-2005 6,9% van de in Nijmegen woonachtige leerlingen van het primair onderwijs deel aan speciaal (basis)onderwijs. De landelijke deelname is 5,2%. Het verschil is in de afgelopen twee jaar iets toegenomen.
Grote verschillen in samenstelling van schoolpopulaties Allochtone leerlingen en ook gewichtsleerlingen zijn ongelijkmatig gespreid over de stad. Het spreidingspatroon over de stadsdelen is in de afgelopen vier jaar over het geheel genomen weinig gewijzigd.
EN WIJKMONITOR
2005
Grote tevredenheid bij ouders over basisonderwijs in de eigen buurt Volgens de Stadspeiling 2005 is een zeer ruime meerderheid van de Nijmeegse ouders (87%) (zeer) tevreden over het basisonderwijs in de buurt. 10% is hierover (zeer) ontevreden. Eerdere stadspeilingen vanaf 1998 laten vergelijkbare resultaten zien. De uitkomsten vanaf 1998 duiden erop dat in Oud West en Zuidrand ouders het minst tevreden zijn. De meest genoemde reden van ontevredenheid is de vermeende kwaliteit van de school. Volgens de onderwijsinspectie is er met de kwaliteit van de meeste scholen echter helemaal niets mis.
Groeiende ouderbetrokkenheid op Open Wijk Scholen maar soms ook terugloop van het aantal leerlingen
gewichtleerling allochtoon
niet GOA GOA
uit eigen wijk 0
20
40
60
80
Illustratie 6.6 Verschillen schoolpopulatie GOA-scholen en niet GOA-scholen Bron: Onderwijsmonitor 2005
Als gevolg van de scheve spreiding van allochtonen en gewichtsleerlingen over de stad, maar ook door het schoolkeuzegedrag, doen zich tussen scholen grote verschillen voor in de samenstelling van de leerlingen naar etniciteit en naar gewicht. Scholen kunnen wat betreft de samenstelling van hun 1,00-leerlingen ook verschillen. De categorie 1,00-leerlingen is namelijk zeer breed (zie voetnoot par. 6.1). Het is aannemelijk dat de scholen vallend onder het GOA-beleid en de Open Wijk scholen verhoudingsgewijs meer 1,00-leerlingen met minder hoog opgeleide ouders kennen. Uit de Stadspeiling 2005 blijkt dat een zeer ruime meerderheid van de Nijmeegse bevolking (90%) en van de Nijmeegse ouders met kinderen in de basisschoolleeftijd (89%) het belangrijk vindt dat op alle scholen zowel allochtone als autochtone kinderen zitten. De percentages personen die het (helemaal) eens zijn met deze opvatting zijn in alle stadsdelen ongeveer hetzelfde. De Stadspeiling 2003 gaf eendere uitkomsten te zien. Deze opvatting leidt er niet zondermeer toe dat schoolpopulaties een afspiegeling vormen van de wijkbevolking. De gemaakte schoolkeuzes in de afgelopen vier jaar hebben tot gevolg gehad dat de scholen in Oud West en Zuidrand een hoger percentage niet-westerse allochtonen hebben dan er op basis van de in deze stadsdelen woonachtige leerlingen verwacht kan worden. De verschillen op dit punt zijn in de afgelopen vier jaar groter geworden.
Uit de werkplannen van de Open Wijk Scholen blijkt een groeiende ouderbetrokkenheid als het gaat om de uitvoering van en de deelname aan de activiteiten. De citoscores op OWS scholen zijn vanwege de leerlingsamenstelling laag. Het aantal jaren waarover naar scholen uitgesplitste citoscores beschikbaar zijn, is te kort om de ontwikkeling te beoordelen. Het totaal aantal OWS-leerlingen is met 9% afgenomen. Op 10 scholen is het aantal leerlingen in de afgelopen vier jaar afgenomen (op 6 scholen met meer dan 10%) en op 4 scholen is het aantal leerlingen toegenomen. De achtergrond van een toe- of afname van leerlingen op scholen verschilt nogal van school tot school. De verklaring is deels demografisch van aard, in de zin van een verminderd aantal kinderen in de basisschoolleeftijd. Maar er spelen ook imagoproblemen, wat onder meer zichtbaar is in ontevredenheidsscores van ouders in de stadsdelen Zuidrand en Oud West. In relatie daarmee speelt het schoolkeuzegedrag een rol. Uit Oud West, waar
Nijmegen Stadscentrum Oud-Oost Oud-West Nieuw-West Midden Zuid Zuidrand Dukenburg Lindenholt Waalsprong 522 524 526 528 530 532 534 536 538 540 542
Illustratie 6.7 Gemiddelde citoscore over 3 schooljaren naar stadsdeel (0102; 02-03; 03-04) Bron: Onderwijsmonitor 2005
62
O NDERWIJS
vier Open Wijk Scholen gevestigd zijn, gaan veel kinderen naar scholen buiten dit stadsdeel.
Citoscores Nijmegen en per stadsdeel Nijmegen scoort in een reeks van jaren hoger dan het Nederlandse gemiddelde, maar het verschil neemt af. Vanaf het schooljaar 1995-1996 namen de verschillen tussen de Nijmeegse en de landelijke scores jaarlijks toe oplopend van 0,4 naar 2,1 punten in het schooljaar 1999-2000. Daarna zakt het verschil terug naar ten hoogste 0,4 punten. In het schooljaar 2003-2004 is de gemiddelde Nijmeegse score 535,6. De cito-scores in Centrum, Oud-Oost, Midden-Zuid en Waalsprong zitten boven het stadsgemiddelde. De scores in Oud-West, Zuidrand, Lindenholt en Dukenburg zitten onder het stadsgemiddelde.
den, weten we dat de Nijmeegse GOA-scholen voor wat betreft deze groepen niet minder presteren. De slechtere scores hebben waarschijnlijk te maken met een ongunstige samenstelling van de groep 1,00leerlingen op de GOA-scholen.
6.5 V OORTGEZET
De verdeling van leerlingen over de onderwijstypen van het voortgezet onderwijs in het derde leerjaar, aangevuld met de 15-jarigen uit het voortgezet speciaal onderwijs, geeft een beeld van de onderwijspositie van een groep leerlingen (‘derdeklassers’). pro
In vergelijking met basisscholen elders, rekening houdend met de samenstelling van de leerlingen naar gewicht, constateren we het volgende. Enerzijds zijn er Nijmeegse scholen met geen of weinig gewichtsleerlingen die veel hogere scores hebben dan vergelijkbare scholen in het land. Anderzijds zijn er scholen met matig tot veel gewichtsleerlingen (bijna alle vallend onder het GOA beleid) die veel lagere scores hebben dan eenzelfde soort scholen in het land en in de vier grote steden. Omdat de gemiddelde scores van de Nijmeegse 1,25en 1,90-leerlingen -die voor het overgrote deel op de GOA-scholen zitten- overeenkomen met de scores van de 1,25- en 1,90-leerlingen in enkele grote ste-
vmbo,
vmbo-t
havo
vwo
excl.
Citoscores etnische groepen en gewichtsleerlingen ongewijzigd
Citoscores van Nijmeegse scholen met scholen elders vergeleken
ONDERWIJS
In Nijmegen meer leerlingen in vso maar ook meer in havo en vwo dan landelijk
vso
Voor het bepalen van de verschillen tussen etnische groepen gaan we uit van de gemiddelde scores berekend over de laatste drie schooljaren. Voor alle Nijmeegse leerlingen samen is dit 535,2. Marokkaanse leerlingen hebben de laagste score (525,5). Turkse (528,6) en Surinaamse leerlingen (529,8) scoren iets hoger. De scores van de overige niet-westerse allochtone leerlingen (533,9) en van de Antilliaanse leerlingen (533,9) zitten hier aanzienlijk boven, maar ze zitten drie punten onder de score van de autochtone- en westers allochtone leerlingen (536,9). Nijmeegse citogegevens van etnische groepen zijn beschikbaar voor de periode 2001-2004. In deze korte periode zijn de scores vrij constant. De verschillen in cito-scores in 2003-2004 tussen leerlingen met gewicht 1,00 (score 539,3) en leerlingen met gewicht 1,25 (score 527,5) of 1,90 (score 527,7) zijn groot. In de afgelopen vier jaar zijn ook deze scores vrij constant. Het is inmiddels duidelijk dat het streefdoel van het Gemeentelijk Onderwijs-achterstandenbeleid (GOA), te weten een citoscore van 530 voor de 1,25- en 1,90leerlingen in 2006, niet gehaald wordt.
EN KINDEROPVANG
vmbo-t Nederland
2
2
38
18
19
20
Nijmegen
4
2
29
19
21
25
Illustratie 6.8 Derdeklassers in Nederland en in Nijmegen naar onderwijstype (03-04) Bron: Onderwijsmonitor 2005
De in Nijmegen woonachtige leerlingen nemen minder dan landelijk deel aan het praktijkonderwijs (pro) en het vmbo (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs), excl. het vmbo-t en meer aan het vso, de havo en het vwo. De hogere deelname aan het vso ligt wel in de lijn van de eveneens hogere deelname aan het speciaal (basis)onderwijs in Nijmegen. De deelname aan vso en pro samen bedraagt landelijk 4,6 % en in Nijmegen 5,2%.
Oververtegenwoording van allochtone leerlingen vmbo ongewijzigd De verdeling van niet-westerse allochtone leerlingen over de onderwijstypen is in de afgelopen jaren weinig veranderd. Evenals twee jaar geleden zit 60% van de allochtonen in het vmbo. Bij de autochtonen en westerse allochtonen is het percentage leerlingen vmbo in 20042005 43% (twee jaar eerder 46%). Bij de Antillianen en de Marokkanen is het percentage leerlingen vmbo afgenomen ten gunste van het percentage leerlingen havo/vwo.
Percentage havisten en vwo-ers in laatste jaren weinig gewijzigd De percentages havo/vwo leerlingen in leerjaar 3 zijn in afgelopen vijf jaar niet veel gewijzigd. Tussen de etnische groepen zijn er grote verschillen. Er zijn de laatste jaren ook veranderingen opgetreden. Zo is het percentage havo/vwo-leerlingen onder Antillianen toegenomen. Bij de Marokkanen zien in het schooljaar 2003-2004 een toename van het aandeel havo/vwo leerlingen, maar het jaar daarna weer een terugval.
63
S TADS -
6.6 M IDDELBAAR
EN WIJKMONITOR
2005
00-01
01-02
02-03
03-04
04-05
58
43
57
45
48
Oud Oost
71
66
65
62
60
Aantal leerlingen opnieuw toegenomen
Oud West
28
26
29
29
26
Nieuw West
41
37
41
32
42
Midden Zuid
74
75
68
73
73
Zuidrand
37
41
37
46
42
Dukenburg
42
41
37
43
40
Lindenholt
38
34
41
37
41
Waalsprong
68
61
56
69
67
Nijmegen
47
45
45
47
47
In Nijmegen zijn twee instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs gevestigd: Regionaal Opleidingen Centrum Nijmegen (ROC) en Helicon Opleidingen. In het schooljaar 2004-2005 volgen 10442 leerlingen mbo. De verhoudingen tussen de sectoren zijn ten opzichte van 2001-2002 nauwelijks gewijzigd. Van het totaal aantal mbo leerlingen volgt 60% de beroepsopleidende leerweg (bol) en 40% de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) 4. 26% komt uit Nijmegen.
Centrum
Illustratie 6.9 Deelname Nijmeegse derdeklassers aan havo/vwo naar stads-
BEROEPSONDERWIJS
deel (percentages) Bron: Onderwijsmonitor 2005 bol
Nijmegen
bbl
00-01
01-02
02-03
03-04
04-05
Ned
52
49
49
51
52
Stadscentrum
Sur
32
29
31
33
26
Oud-Oost
Antill
21
23
29
29
35
Turks
22
35
34
29
26
Marok
15
13
16
28
19
ov.allochtoon
45
37
44
42
44
Nijmegen
47
45
45
47
47
Oud-West Nieuw-West Midden Zuid Zuidrand
Illustratie 6.10 Leerlingen in 3 havo/vwo per etnische groep Bron: Onderwijsmonitor 2005
Dukenburg Lindenholt
Slaagresultaten in Nijmegen niet afwijkend van landelijk gemiddelde Volgens het CBS wijken de Nijmeegse slaagpercentages van autochtonen en niet-westerse allochtonen niet signiiant af van de gemeenten met meer dan 100.000 inwoners.
Waalsprong Nederlanders Surinamers Antilianen Turken
Vbo/
Mavo/
Vmbo-
Vmbo-
b en -k
g en -t
98-99
91
99-00
92
00-01 01-02 02-03
havo
vwo
Marokanen Overig allochtoon 80
87
93
89
90
95
93
89
92
93
95
87
95
93
92
89
92
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Illustratie 6.12 Deelname percentages 17-22-jarigen MBO naar stadsdeel en etniciteit (04-05) Bron: Onderwijsmonitor 2005
Illustratie 6.11 Slaagpercentages vo leerlingen 3 Bron: CBS (StatLine)
De niet-westerse allochtone leerlingen slagen, met uitzondering van het vmbo-b en -k, minder voor het examen dan autochtonen. In het schooljaar 2002-2003 bedragen de verschillen bij de Nijmeegse leerlingen: bij vmbo-b en -k +3%, bij vmbo-t -15%, bij havo -10% en bij vwo -13%. De Nijmeegse verdeling van de eindexamenkandidaten over de schooltypen wijkt significant af van die van Nederland. In Nijmegen nemen in 2002-2003 minder leerlingen deel aan het eindexamen vmbo-b en -k (-2%) en aan het eindexamen vmbo-t (-6%) en meer leerlingen nemen deel aan de eindexamens havo (+3%) en vwo (+7%).
64
De deelname aan het mbo door de 17-22 jarigen uit de stadsdelen Oud West, Nieuw-West, Zuidrand, Dukenburg en Lindenholt aan mbo blijkt hoger dan in de overige stadsdelen. De genoemde stadsdelen blijken relatief veel vmbo leerlingen te tellen. Een aanzienlijk deel van de mbo leerlingen is afkomstig uit het vmbo. Oud West en Zuidrand hebben relatief veel vmbo leerlingen terwijl het aantal mbo leerlingen niet veel hoger is dan het stedelijk cijfer.
3 Het CBS neemt het aantal geslaagde en afgewezen examenkandidaten als percenteerbasis, dus exclusief de leerlingen die de school terugtrekt voor het eindexamen of leerlingen die om andere redenen daaraan niet meedoen. Dit levert een enigszins geflatteerd beeld op. Wanneer wordt uitgegaan van alle leerlingen in de examenklas, blijken de slaagresultaten voor 2002-2003 flink lager: vmbo-b en -k 74%, vmbo-t 90%, havo 88% en vwo 86%. 4 De opleiding van bbl-studenten is grotendeels opgebouwd uit stages (meer dan 60% van de tijd). Bij bol-studenten is dit 20 tot 60%.
O NDERWIJS
De deelname door 17-22 jarigen aan de beroepsopleidende leerweg is toegenomen van 8% in schooljaar 2001-2002 naar 10% in 2004-2005. In Oud West, Nieuw West, Dukenburg en Lindenholt is de toename aanzienlijk hoger dan 2%. De deelname door 1722 jarigen aan de beroepsbegeleidende leerweg is afgenomen van 3% in 2001-2002 naar 2% in 20042005
6.7. H OGER
ONDERWIJS
Aantallen studenten opnieuw toegenomen Het aantal studerenden aan de (Nijmeegse vestigingen van de) HAN 6 en de Radboud Universiteit Nijmegen is in de studiejaren 2003-2004 en 20042005 opnieuw sterk toegenomen. In het studiejaar 2004-2005 gaat het in totaal om 29.000 studenten. Daarvan woont iets minder dan 40% in Nijmegen. Daarmee studeert zo’n 7% van de Nijmeegse bevolking aan een hbo vestiging in Nijmegen of aan de Radboud Universiteit. Wijken waar verhoudingsgewijs veel studenten wonen zijn Centrum, Bottendaal, Altrade, Galgenveld, Hunnerberg, Kwakkenberg, Groenewoud en Heijendaal.
Overtegenwoordiging allochtone leerlingen Niet-westerse allochtone leerlingen nemen aanzienlijk meer deel aan het mbo dan de Nederlanders. Opvallend hoog is de deelname door Turken en Marokkanen aan de beroepsopleidende leerweg. Zij nemen in het voortgezet onderwijs ook relatief veel deel aan het vmbo. In de afgelopen drie jaar zijn de Nederlanders meer gaan deelnemen aan het mbo, maar ook de niet-westerse allochtonen vertonen dat beeld, en dit in nog sterkere mate. De verschillen in deelname aan mbo tussen de autochtonen en de allochtonen zijn hierdoor groter geworden. De toegenomen deelname aan de beroepsopleidende leerweg van het mbo is opvallend omdat er geen sprake is geweest van een vergelijkbare toename in de deelname aan het vmbo in eerdere schooljaren. Dit duidt erop dat naar verhouding meer vmbo leerlingen aan het mbo zijn gaan deelnemen. Dit is gunstig omdat vmbo-leerlingen in het mbo een startkwalificatie kunnen behalen.
EN KINDEROPVANG
Het aantal studenten aan Nijmeegse hbo-instellingen is tot het studiejaar 2000-2001 tamelijk constant geweest: ruim 6.000 voltijds studenten en ongeveer 1.500 deeltijdstudenten. Vanaf 2000-2001 is het aantal jaarlijks toegenomen. faculteit
studenten
verh. m-v
Gezondheid, gedrag en maatschappij
6546
22-78
Economie
1464
57-43
Educatie
3623
28-72
Techniek
451
52-48
12104
29-71
totaal
Illustratie 6.13 Hbo studenten naar faculteit en geslacht (2004-2005) Bron: Onderwijsmonitor 2005
Oververtegenwoordiging allochtonen in de lagere onderwijsniveaus
In het studiejaar 2004-2005 staan iets meer dan 12.000 hbo-studenten ingeschreven waarvan driekwart voltijd en een kwart deeltijd.
Niet-westerse allochtone leerlingen nemen aanzienlijk meer deel aan mbo op niveau 1 5 dan de autochtonen en westers-allochtonen, die naar verhouding heel weinig deelnemen op dit niveau. Marokkanen zijn ten opzichte van twee jaar geleden duidelijk meer gaan deelnemen aan de hogere onderwijsniveaus.
Het aantal studenten aan de Radboud Universiteit Nijmegen is in de periode vanaf 1993-1994 tot 19981999 afgenomen. Na 1998-1999 neemt het aantal jaarlijks toe. In het studiejaar 2004-2005 staan bijna 17.000 studenten ingeschreven. Het aantal studenten varieert sterk per faculteit.
Educatie Het ROC biedt naast mbo ook educatie (voorheen volwasseneneducatie genoemd). Het cursusaanbod omvat basiseducatie, vmbo/havo/vwo en Nederlands als tweede taal (NT2). Het ROC telt per 1 oktober 2004 1071 deelnemers aan educatie. Van de deelnemers is 64% woonachtig in NIjmegen. Driekwart van de deelnemers uit Nijmegen is niet-westers allochtoon. De niet-westerse allochtonen nemen naar verhouding weinig deel aan de hogere onderwijsniveaus (vmbo-t, havo en vwo).
studenten
faculteit Godgeleerdheid
verh. m-v
232
45-55
Letteren
2550
30-70
Managementwetenschappen
2667
69-31
Medische wetenschappen
2678
34-66
Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica Sociale Wetenschappen Wijsbegeerte Rechten Instituut voor Leraar en School totaal
1307
67-33
4594
21-79
194
65-35
2480
44-56
121
44-56
16823
40-60
Illustratie 6.14 Radboud Universiteit studenten naar faculteit en geslacht (2004-2005) 5 De kwalificatiestructuur van het huidige middelbare beroepsonderwijs kent vijf opleidingstypen op vier opklimmende niveaus. In niveau 1 zitten de assistentenopleidingen met een duur van een half tot één jaar. Deze opleidingen zijn onvoldoende voor een startkwalificatie. 6 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Bron: Onderwijsmonitor 2005
65
S TADS -
6.8. V ERZUIM
EN WIJKMONITOR
2005
Voortijdig schoolverlaten in het schooljaar 2004-2005 afgenomen
EN VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN
De uitval zonder startkwalificatie lag in de afgelopen jaren tot aan het schooljaar 2004-2005 rond de 5%. In het schooljaar 2004-2005 is het aantal voortijdige schoolverlaters (vsv-ers) gedaald tot 4,1%. Bij de volledig leerplichtigen in 2003-2004 en bij de partieel leerplichtigen in 2004-2005 is een zeer sterke afname van schooluitval te zien. Dit wordt toegeschreven aan de extra inzet van afdeling Leerplicht in het begin van het schooljaar met betrekking tot absoluut verzuim.
Verzuim in het primair onderwijs constant, meer verzuim geregistreerd in het vo Uitgaande van het totaal aantal Nijmeegse leerplichtigen in het primair onderwijs bedraagt het verzuim in het schooljaar 2003-2004 in het basisonderwijs 1,5 %, in het speciaal basisonderwijs 4,9 % en in het overig speciaal onderwijs 2,8%. De cijfers van de laatste vier jaar laten geen groei- of afnametendens zien. Bij bovenstaande verzuimcijfers gaat het om leerlingen ingeschreven bij een school of onderwijsinstelling, het zogenaamde relatieve verzuim. Het komt daarnaast in 2003-2004 vier keer voor dat leerplichtige kinderen, zonder vrijstelling te hebben gekregen, niet zijn ingeschreven bij een school of onderwijsinstelling, het zogenaamde absolute verzuim. Het aantal absoluut verzuimers is de afgelopen jaren steeds zeer laag geweest. relatief verzuim
00-01
01-02
02-03
03-04
vo
3,8%
4,1%
5,5%
6,3%
vso
11,7%
15,4%
9,4%
9,9%
77
378
146
absoluut verzuim vo + mbo
Illustratie 6.15 Ontwikkeling verzuim in het vo, 2000 - 2004 Bron: Onderwijsmonitor 2005
Het relatief verzuim is in het vo toegenomen. Mogelijk is de toename (deels) een gevolg van een verbeterde registratie van verzuim. Binnen het vo wordt er in het praktijkonderwijs het meest verzuimd. Verondersteld wordt dat de grote stijging van het aantal absoluut verzuimers in het vo en mbo in 2002-2003 vooral een gevolg is van een verbeterde registratieprocedure. De leeftijd waarop veel leerlingen worden gemeld bij Leerplicht lijkt lager te zijn geworden.
volledig
partieel
niet
leerplichtig
leerplichtig
leerplichtig
totaal
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
2001-2002
187
2,7
128
12,5
721
5,7
1090
5,1
2002-2003
120
1,7
128
8,3
843
6,3
1091
5,0
7
0,2
268
16,7
1073
7,7
1348
5,9
34
2,1
942
6,4
976
4,1
2003-2004* 2004-2005**
Illustratie 6.16 Voortijdige schoolverlaters in 2001-2002 en 2002-2003 naar leerplichtcategorie Bij de berekening van de percentages zijn de volledig leerplichtige vsv-ers gerelateerd aan de 12-15 jarigen + 1/2 16 jarigen, de partieel leerplichtigen aan de 1/2 16 jarigen + 1/2 17 jarigen en de niet-leerplichtigen aan de 1/2 17 jarigen + 18-22 jarigen. * De verdeling van vsv-ers over de leerplichtcategorieen is niet exact. ** In 2004-2005 zijn er 34 leerplichtigen; onderverdeling naar volledig of partieel leerplichtig niet voorhanden Bron: Onderwijsmonitor 2005
66
7
Cultuur
In vergelijking met andere steden blijft de cultuurdeelname in Nijmegen hoog. Dat heeft sterk te maken met het hoge opleidingsniveau van de Nijmegenaren. Bij diverse culturele instellingen spelen er financiële en/of huisvestingsperikelen. De viering van Nijmegen 2000 ging gepaard met diverse druk bezochte culturele evenementen. Er zijn geen breed ervaren aanbodtekorten op het vlak van cultuur. Kunstenaars en culturele ondernemingen die op zoek zijn naar ateliers komen op een wachtlijst.
7.1 H OOFDLIJNEN Meerderheid Nijmegenaren maakt gebruik van lokaal cultuuraanbod Omdat in 2002 voor het eerst een uitgebreid onderzoek naar de cultuurdeelname bij Nijmegenaren werd verricht - tegelijk met publieksonderzoeken bij de gesubsidieerde culturele podia - konden we daar in de Stads- en Wijkmonitor 2003 een uitgebreid beeld van schetsen: 66% van de volwassen Nijmegenaren bezocht in Nijmegen filmvoorstellingen, 61% andere culturele voorstellingen, 62% beoefende in de vrije tijd wel eens kunstzinnige activiteiten en 40% bezocht Nijmeegse musea. Voor zover we over nieuwe cijfers over cultuurdeelname beschikken (Stadspeiling 2005), zien we geen grote verschuivingen. Het is de bedoeling om in 2006 - net als in 2002 - meer uitgebreid onderzoek naar de cultuurparticipatie te doen. Dan krijgen we een completer beeld van ontwikkelingen in de cultuurdeelname. Uit de Jeugdmonitor 2003 blijkt dat jongeren vaker dan volwassenen naar films gaan, maar dat ze minder vaak naar andere culturele voorstellingen gaan. Verder is de jeugd in de vrije tijd verhoudingsgewijs veel bezig met kunstzinnige activiteiten en kunstzinnige vorming. Bij allochtone jongeren en jongeren, die een lage of middelbare opleiding volgen, is de deelname aan kunstzinnige vorming relatief laag.
Hoge cultuurdeelname in vergelijking met andere steden In vergelijking met 2003 zijn er nu meer gegevens om de cultuurdeelname bij Nijmegenaren te kunnen vergelijken met andere steden. Opnieuw blijkt dat Nijmegenaren relatief veel aan cultuur doen. Nadere analyse van de uitkomsten van het onderzoek naar de cultuurdeelname bij Nijmegenaren uit 2002 bevestigt dat die hoge cultuurdeelname samenhangt met het hoge opleidingsniveau van de Nijmeegse bevolking. Ook het woongebied speelt een rol bij de cultuurparticipatie in Nijmegen. Voor veel soorten cultuuraanbod geldt dat de bewoners van het centrum en
Nijmegen-Oost daar meer gebruik van maken dan de andere inwoners van Nijmegen. Los van het opleidingsniveau zal dit te maken hebben met de nabijheid van culturele podia en festivals, maar ook met de leefstijl van de bewoners in de genoemde gebieden. Afhankelijk van het type cultuurdeelname spelen verder ook leeftijd, etniciteit, inkomen en de huishoudenssituatie een rol. Zo bezoeken mensen met een laag inkomen minder vaak de gesubsidieerde podia.
Wisselend oordeel over Actieprogramma Cultuurbereik Doelstellingen van het Nijmeegse Actieprogramma Cultuurbereik zijn om jongeren en allochtonen meer met cultuur in aanraking te brengen. In de landelijke evaluatie van het Actieplan Cultuurbereik besteden de onderzoekers veel aandacht aan Nijmegen. Ze constateren dat het programma tot interessante en goed bezochte projecten en activiteiten heeft geleid. Maar er zijn twijfels over het blijvend effect op enerzijds het aanbod voor en het bereiken van de genoemde doelgroepen en anderzijds de samenwerking tussen culturele instellingen.
Cultuuraanbod: geen grote veranderingen, weinig breed gedragen aanbodtekorten Publieksonderzoeken bij de gesubsidieerde podia in 2002 lieten zien dat veel bezoekers tevreden waren over het programma-aanbod van die podia. In totaal lag het aantal bezoekers van muziek- en theatervoorstellingen in de gesubsidieerde podia in 2004 ongeveer even hoog als in 2002 (ruim 240.000 bezoekers). De viering in 2005 van het 2000-jarig bestaan van Nijmegen ging met veel extra cultureel aanbod gepaard. De meest bezochte evenementen waren de gebroeders Van Limburg-tentoonstelling in Museum Het Valkhof (91.200 bezoekers) en popfestival Rockin’ Park in het Goffertpark (circa 36.000 bezoekers). Volwassenen geven vaker dan jongeren aan dat ze iets in het lokale cultuuraanbod missen. Maar breed gedragen onvervulde wensen zijn er niet.
67
S TADS -
Financiële en/of huisvestingsproblemen bij diverse culturele instellingen In de afgelopen twee jaar kwamen diverse culturele instellingen in financiële problemen, waaronder LUX en het Steigertheater. Bij de commerciële bioscopen is er sinds 2004 sprake van een forse bezoekersterugval, die inmiddels heeft geleid tot het faillissement van één van de bioscopen. Inmiddels is ook het aantal filmbezoekers bij LUX aan het afnemen. Verder was er veel discussie over de huisvesting van Doornroosje, De Lindenberg en het Steigertheater. Besloten is dat De Lindenberg voorlopig nog zijn centrumvestiging houdt. Eind 2006 zal het Steigertheater bij De Lindenberg intrekken, waardoor er naar verwachting een einde komt aan de financiële problemen bij dit theater. Voor Doornroosje heeft de Raad in 2005 een principebesluit genomen om een aanbestedingsprocedure te starten voor nieuwbouw bij het NS-station. Bij de bibliotheek is het aantal leden in de afgelopen jaren gestegen, maar het aantal uitleningen is al langere tijd aan het afnemen.
Kunstenaars op zoek naar geschikte werkruimtes Circa 90 kunstenaars en culturele ondernemers staan op een wachtlijst voor ateliers. Er zijn in Nijmegen weinig werkruimtes voor kunstenaars, die zich met andere kunstvormen dan beeldende kunst bezighouden. De verwachting is dat de situatie zal verbeteren door de fusie in 2006 van de stichting Kunstenaars Ateliers Dak met de stichting Atelierbeheer SLAK uit Arnhem.
7.2. WAT
DOET DE CULTUUR
N IJMEGENAAR
AAN
Kleine verschuivingen in de cultuurdeelname Een meerderheid van de volwassen Nijmegenaren gaat wel eens naar een bioscoop, een theater en een museum. De Stadspeiling 2005 laat enkele kleine verschuivingen in het aandeel bezoekers t.o.v. 2003 zien. Of er sprake is van trends zal bij een volgende meting meer duidelijk worden. Het aantal volwassen Nijmegenaren dat de bibliotheek bezoekt is licht gedaald. Hetzelfde geldt voor het bioscoopbezoek. In paragraaf 7.3 blijkt dat het bezoekersaantal bij de drie commerciële bioscopen (exclusief LUX) in 2004 flink gedaald is. Inmiddels is bioscoop Centrum failliet. Jongeren van 12 t/m 17 jaar gaan meer dan volwassenen naar films in commerciële bioscopen, maar minder naar andere culturele voorstellingen. Bijna 60% van de 12-17-jarigen zou wel vaker culturele voorstellingen willen bezoeken, maar vooral de kosten en tijdgebrek weerhouden hen hiervan. Verder maakt een relatief groot percentage jongeren
68
EN WIJKMONITOR
2005
50%
80%
bioscoop 1x per maand of vaker theater/ schouwburg 1x per maand of vaker museum 1x per maand of vaker bibliotheek 1x per maand of vaker 0%
10%
20% 30%
40%
60% 70%
2005 2003
Illustratie 7.1 Aandeel volwassen Nijmegenaren dat “wel eens” en “minimaal 1 keer per maand” culturele instellingen bezoekt. Bron: Stadspeiling
gebruik van de bibliotheek (85% van de 12-17-jarigen). Wel is het aandeel 12-17-jarigen dat in de vrije tijd meer keer per week in een boek aan het lezen is, afgenomen van 36% in 1999 naar 29% in 2003.
Hoge cultuurdeelname in vergelijking met andere steden Aan de hand van RCO-gegevens 1 kunnen we de cultuurdeelname in Nijmegen nu met wat meer steden vergelijken dan in 2003. In vergelijking met andere steden blijken volwassen Nijmegenaren relatief veel naar diverse soorten culturele voorstellingen en voorzieningen te gaan: films, pop- en wereldmuziekconcerten, klassieke muziek-concerten, kooruitvoeringen, dance-/houseparties, musea, bezienswaardige gebouwen en de bibliotheek. Het bezoeken van musicals doen Nijmegenaren relatief weinig. Verder valt op dat de bewoners van een aantal andere steden vaker jazzen bluesconcerten bezoeken.
Cultuurdeelname hangt vooral samen met opleidingsniveau Nadere analyse van hoe cultuurdeelname samenhangt met diverse achtergrondkenmerken - op basis van het in 2002 verrichte bevolkingsonderzoek cultuurparticipatie - leidt tot de volgende conclusies. Bij veel vormen van cultuurparticipatie blijkt er sprake van samenhang met het opleidingsniveau. Mensen met een hoge opleiding bezoeken duidelijk vaker culturele voorstellingen en voorzieningen. Opleiding is echter niet van invloed op het bezoeken van de bibliotheek, bioscopen (exclusief films in LUX) en informele voorstellingen 2. 1 In Nijmegen en diverse andere steden is bij het meten van de cultuurdeelname gebruik gemaakt van de Richtlijn Cultuurparticipatie Onderzoek (RCO). 2 Denk bijvoorbeeld aan voorstellingen in feestzalen of huiskamers.
C ULTUUR
Nijmegen
Arnhem
Eindhoven
Den Bosch
Tilburg
Breda
Hengelo
Maastricht
Utrecht
Rotterdam
filmvoorstelling
70
63
56
57
65
54
45
60
66
57
toneelvoorstelling
25
25
21
29
29
22
15
30
28
18
cabaret of kleinkunst
25
23
20
33
32
27
16
21
27
16
ballet-/dansvoorstelling
13
14
11
13
12
10
7
14
14
9
concert klassieke muziek
20
15
13
15
22
12
9
18
25
15
kooruitvoering
21
16
12
15
16
12
11
20
18
11
jazz/bluesconcert
11
8
11
16
15
17
7
10
18
6
concert pop-/wereldmuziek 32
29
26
30
36
30
18
22
33
23 12
bezoek aan:
dance-/houseparty
13
8
8
10
10
9
4
10
14
musical
17
19
21
25
26
25
14
21
26
19
museum
60
46
37
43
31
39
28
44
#
37
bezienswaardig gebouw
53
36
45
60
33
47
41
59
#
39
bibliotheek
54
42
37
35
56
43
#
41
#
42
Illustratie7.2 Bezoek aan culturele voorstellingen en voorzieningen in de laatste 12 maanden (in %) Bron: diverse gemeenten
gebieden met weinig inw. 48%-54% 55%-66% 67%-75%
Illustratie 7.3 Percentage dat in de 12 voorgaande maanden één of meer culturele voorstellingen in Nijmegen bezocht
• leeftijd (jongeren gaan bijvoorbeeld relatief veel naar de bioscoop en relatief weinig naar musea); • geslacht (vrouwen nemen vaker deel aan georganiseerde kunstbeoefening); • etniciteit (allochtonen gaan bijvoorbeeld vaker naar de bibliotheek en minder vaak naar musea; verder nemen ze minder deel aan georganiseerde kunstbeoefening 3); • inkomen (mensen met een laag inkomen gaan minder vaak naar de gesubsidieerde podia en volgen minder vaak cursussen bij de Lindenberg); • thuiswonende kinderen (mensen met thuiswonende kinderen bezoeken minder culturele voorstellingen). Behalve de genoemde achtergrondkenmerken zullen ook andere factoren een rol spelen, zoals verschillen tussen bevolkingsgroepen in het belang dat men aan cultuur hecht en de mate waarin jongeren van thuis uit gestimuleerd worden om al dan niet georganiseerd aan kunstbeoefening te doen. Lokale gegevens hierover zijn niet voorhanden.
Bron: bevolkingsonderzoek cultuurparticipatie 2002
Ook het woongebied speelt een rol bij de cultuurdeelname. De bewoners van het stadscentrum en Nijmegen-Oost doen meer aan cultuur dan de rest van de inwoners van Nijmegen. Los van het feit, dat het opleidingsniveau hier relatief hoog is, zal dit te maken hebben met de nabijheid van culturele podia en festivals, maar ook met de leefstijl van de bewoners van de genoemde gebieden. Het lijkt erop dat het centrum en Nijmegen-Oost naar verhouding meer bewoners trekken, bij wie een brede cultuurdeelname een belangrijk onderdeel van de leefstijl is. Uit de Jeugdmonitor 2003 blijkt verder dat jongeren in aanpakgebieden relatief weinig deelnemen aan kunstzinnige vorming. Daarnaast zijn andere kenmerken mede van invloed op specifieke vormen van cultuurparticipatie:
De hoge cultuurdeelname in Nijmegen kan deels verklaard worden door het hoge opleidingsniveau van de Nijmeegse bevolking; circa de helft van de Nijmeegse volwassenen is hoogopgeleid. Alleen in Utrecht en Leiden is het percentage hoogopgeleiden groter.
1 op de 5 volwassen Nijmegenaren is in georganiseerd verband met kunst bezig Bijna 1 op de 5 volwassen Nijmegenaren beoefent kunstzinnige activiteiten via een vereniging, club, gezelschap of via een instelling/docent voor kunstzinnige vorming. Als we ook de niet georganiseerde kunstbeoefening meerekenen, blijkt meer dan de helft van de volwassen Nijmegenaren in de vrije tijd 3 Kunstzinnige vorming volgen of als lid van een vereniging, club of gezelschap kunstzinnige activiteiten beoefenen.
69
S TADS -
wel eens met kunstzinnige activiteiten bezig (62%), tegenover gemiddeld 45% in een aantal andere steden. Voor de jongeren (12-17-jaar) ligt dat aandeel nog hoger (83%). Jongeren volgen ook vaker kunstzinnige vorming. Zo is 6,1% van de 0-17-jarigen in Nijmegen ingeschreven als cursist bij De Lindenberg, tegenover 1,5% van de volwassenen. In vergelijking met 2002 is het aantal cursisten bij De Lindenberg met circa 200 afgenomen naar ongeveer 3.700. Daarnaast bereikt De Lindenberg veel jeugd met lessen en activiteiten op scholen en in de wijken, met name kinderen op open wijkscholen in achterstandsgebieden.
Deelname aan kunstzinnige vorming verschilt per deelgroep jongeren Ook bij de jongeren die een lagere opleiding volgen, niet-westerse allochtone jongeren en jongeren in aanpakgebieden is het aandeel dat in de vrije tijd aan kunstzinnige activiteiten doet hoog. Maar bij de deelname aan kunstzinnige vorming buiten schooltijd, zijn er wél duidelijke verschillen tussen deelgroepen jongeren. De zojuist genoemde groepen worden duidelijk minder bereikt (zie illustratie 7.4).
vmbo-/mbo-ers havo-/vwo-ers niet-westerse allochtonen autochtonen aanpakgebieden
0%
20%
40%
60%
80%
100%
in vrije tijd bezig met kunstzinnige activiteiten volgt buiten school kunstzinnige vorming
Illustratie 7.4 Deelname aan kunstzinnige activiteiten en vorming bij deelgroepen 12-17-jarigen
2005
Wisselend oordeel over effecten van Actieprogramma Cultuurbereik In het landelijke rapport Monitor Actieplan Cultuurbereik 2003 4 wordt ingezoomd op de effecten van het Nijmeegse Actieprogramma Cultuurbereik. Dit programma zou moeten leiden tot een grotere belangstelling voor cultuur bij jeugdigen en allochtonen. De onderzoekers stellen dat de doelstelling “ruim baan voor culturele diversiteit” goed aan bod gekomen is, onder meer in de projecten van Circus Colourful City. Over de doelstelling “investeren in jeugd” concludeert men dat diverse activiteiten goed bezocht zijn, maar dat de actieve deelname van jongeren minder uit de verf is gekomen. Over de blijvende effecten van het Actieprogramma op het aanbod voor en bereik van jongeren en allochtonen lopen de meningen van de voor het onderzoek geïnterviewde partijen uiteen. Verder achten de onderzoekers het twijfelachtig of er sprake zal zijn van blijvende effecten op de samenwerking tussen culturele instellingen. Op grond van gegevens met betrekking tot de jaren 2002 en 2003 concludeert het SCP voorzichtig dat het Actieplan Cultuurbereik weinig zoden aan de dijk zet. De veranderingen in de cultuurdeelname in kleinere steden zonder een Actieprogramma liggen in de lijn van wat er in grote steden met een Actieprogramma veranderd is. Voor zaken als musea, toneel en jazz interesseren jongeren zich nog net zo weinig als enkele jaren geleden. Onder allochtonen lijkt het Actieplan beter aan te slaan, maar het SCP heeft onvoldoende gegevens om hierover harde uitspraken te kunnen doen.
7.3. H OE
niet-aanpakgebieden
EN WIJKMONITOR
GAAT HET MET DE PODIA ?
Bezoek muziek- en theatervoorstellingen stabiel In totaal lag het aantal bezoekers van muziek- en theatervoorstellingen in de gesubsidieerde podia in 2004 ongeveer even hoog als in 2002 (ruim 240.000 bezoekers). Hieronder volgt een overzicht per podium.
Bron: Jeugdmonitor 2003
De laatste jaren is het aanbod van kunstzinnige vorming in de wijken en op scholen uitgebreid. Dit aanbod is gericht op het bijbrengen van de “fascinatie voor cultuur”. Er zijn de nodige cijfers over het aanbod en de deelname eraan, maar goede cijfers over het bereik onder leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs ontbreken. Ook is er geen goed beeld van de spreiding van het bereik. Wel is duidelijk dat leerlingen op open wijkscholen intensiever bereikt worden dan leerlingen op andere basisscholen.
In 2005 voor het eerst een daling van het filmbezoek in LUX In 2004 hield Cinema.nl, de filmsite van de Volkskrant en de VPRO, een verkiezing van het beste filmtheater van Nederland. Bezoekers van deze site konden 28 filmhuizen op vier onderdelen beoordelen: het gebouw, het filmaanbod, de foyer en de vertoning. Met een gemiddelde score van 8,5 eindigde LUX op nummer 1. Sinds de opening in 2000 steeg het jaarlijks aantal filmbezoekers in LUX tot 218.000 bezoekers in 2004 (9.960 filmvoorstellingen; 22 bezoekers per voorstelling). In 2004 werd nog een lichte stijging ten 4 Erasmus Centrum voor Kunst- en Cultuurwetenschappen / RISBO Contractresearch BV, Rotterdam, 2005.
70
C ULTUUR
opzichte van 2003 gerealiseerd, terwijl het bioscoopbezoek dat jaar landelijk 8% achteruit liep en in de Nijmeegse commerciële bioscopen met bijna een kwart daalde. Het aandeel van LUX in het totale filmbezoek in Nijmegen steeg daarmee van 34% in 2001 naar 48% in 2004. Zeer recente cijfers laten zien, dat aan de jaarlijkse toename van het aantal
LUX Doornroosje
Stadsschouwburg De Vereeniging
400
Het Steigertheater
350
0%
300
10%
20%
30%
40%
50%
12-17 jaar 18+
250 200
Illustratie 7.6 Aandeel 12-17-jarigen en aandeel volwassenen dat in het laat-
150
ste jaar de gesubsidieerde podia bezocht Bron: Jeugdmonitor 2003 en Bevolkingsonderzoek cultuurparticipatie 2003
100 50
Nieuwbouwplannen Doornroosje
0 2001
2002
2003
2004
LUX commerciële bioscopen
Illustratie 7.5 Ontwikkeling aantal bioscoopbezoekers in Nijmegen (x 1.000) Bron: LUX en NFC
bezoekers van Lux een einde is gekomen. In 2005 is het filmbezoek in LUX voor het eerst fors gedaald, naar 174.500. Met de bijna 22.000 bezoekers van theater- en muziekvoorstellingen en debatten erbij geteld, ontving LUX in 2004 240.000 bezoekers (tegenover 237.000 in 2003, waarvan ruim 21.000 niet-filmbezoekers). Door financiële problemen is er discussie ontstaan over het al dan niet handhaven van het brede aanbod. Uitkomst daarvan is dat de gemeente en LUX oplossingen voor de problemen zoeken en dat het diverse aanbod overeind moet blijven.
Keizer Karel Podia blijven veel bezoekers trekken In navolging van de voorgaande jaren was ook 2004 een goed jaar voor de Keizer Karel Podia. Met iets minder voorstellingen in de Stadsschouwburg (145) werden in totaal meer bezoekers getrokken (95.000). Dat is het hoogste bezoekersaantal sinds 2000. De Vereeniging trok in 2004 wat minder bezoekers (56.000), maar er vonden ook wat minder concerten plaats (99). Een haalbaarheidsonderzoek moet meer duidelijkheid verschaffen over de mogelijkheden voor privatisering van de Keizer Karel Podia in combinatie met de bouw van een theaterhotel.
Doornroosje blijft rond de 50.000 bezoekers per jaar trekken. Daarnaast is Doornroosje betrokken bij de programmering van druk bezochte evenementen op andere locaties. Na vele jaren discussie over de vestiging van Doornroosje heeft de Raad in 2005 een principebesluit genomen om te starten met een aanbestedingsprocedure voor nieuwbouw op de plek van het huidige TPG-gebouw bij het NS-station. De gemeente kan de nieuwbouw niet alleen betalen en wil deze met projectontwikkelaars ter hand nemen.
Populaire danceclub The Matrixx ook betrokken bij evenementen op andere locaties Het in 2001 geopende The Matrixx is al enige jaren een populaire, landelijk bekende danceclub. In de afgelopen jaren is The Matrixx ook betrokken geraakt bij evenementen op andere locaties. Zo verzorgde de club tijdens de Vierdaagsefeesten al een aantal keer een podium onder de Waalbrug. Tijdens de feesten van 2005 kwam daar een tweede podium bij, dat tot klachten van omwonenden leidde. Verder organiseerde The Matrixx in het kader van Nijmegen 2000 voor het eerst een groot dancefestival (Emporium), dat circa 13.000 bezoekers trok. Ook was de club nauw betrokken bij Riverside Rocks, een ander Nijmegen 2000-muziekfestijn op de Waalkade, en werd de club hoofdsponsor van de nieuwe Nijmeegse eredivisiebasketbalclub Matrixx Magix.
In vergelijking met de andere gesubsidieerde podia in Nijmegen, trekken de Keizer Karel Podia verhoudingsgewijs veel volwassen Nijmegenaren (zie illustratie 7.6).
71
S TADS -
7.4. H OE
GAAT HET MET DE ANDERE CULTURELE INSTELLINGEN ?
Lindenberg biedt combinatie van centraal aanbod en aanbod in de wijken Bij Centrum voor de Kunsten De Lindenberg staan circa 5.300 cursisten ingeschreven, die niet alleen uit Nijmegen, maar ook uit de regio komen. In de afgelopen jaren is De Lindenberg zich sterker gaan richten op laagdrempelig aanbod in de wijken en op scholen. De instelling is actief in 20 verschillende basisscholen en 15 wijkgebouwen. Zo verzorgt De Lindenberg een ruim aanbod op open wijkscholen om kinderen in achterstandswijken de fascinatie voor verschillende vormen van cultuur bij te brengen. In de lokale politiek werd veel discussie gevoerd over verdere uitbreiding van het laagdrempelige, decentrale cultuureducatie-aanbod van De Lindenberg en de gevolgen daarvan voor het open cursusaanbod in de locaties in het centrum en Aldenhof. In een grote demonstratie maakten Nijmegenaren de politiek kenbaar dat de centrale vestiging in het centrum volgens hen moet blijven bestaan. Ook is er veel gesproken over de gezamenlijke huisvesting van De Lindenberg en het Steigertheater, dat jaarlijks met gemiddeld tegen de 150 voorstellingen circa 10.000 bezoekers trekt. Besloten is dat De Lindenberg zijn locatie in het centrum de komende vijftien jaar behoudt. Eind 2006 zal het Steigertheater bij De Lindenberg intrekken, waardoor er naar verwachting een einde komt aan de financiële problemen bij dit theater. In De Lindenberg vinden ook culturele voorstellingen plaats, onder meer voorstellingen verzorgd door cursisten.
EN WIJKMONITOR
2005
Bibliotheek stoot wijkvestiging Bottendaal af, maar deze blijft toch bestaan In 2004 steeg het aantal leden van de Openbare Bibliotheek Nijmegen (OBN) met circa 400 naar 41.651. Op basis van voorlopige cijfers lijkt deze stijging zich in 2005 voort te zetten. Het aantal uitleningen is al enige jaren aan het dalen: van circa 1.789.000 in 2000 tot circa 1.574.000 in 2004. Het aantal informatievragen nam de laatste jaren toe. In 2004 stootte de OBN de wijkvestiging in Bottendaal af vanwege een financieel tekort. In 2005 werd door wijkbewoners een nieuwe bibliotheekorganisatie opgezet, die de vestiging met subsidie van de gemeente weer open wist te krijgen. Een commissie van wijze mannen is van oordeel dat er sprake is van een maatschappelijk ongewenste situatie en adviseert om de vestiging in Bottendaal weer onderdeel van de OBN te laten worden. Met tien vestigingen (inclusief Bottendaal) heeft Nijmegen relatief veel bibliotheekfilialen. Voor alle steden tussen de 100.000 en 200.000 inwoners ligt het gemiddeld aantal op 6.
Uitbreiding voor cultureel hart van Nijmegen Met de afronding van de verbouwing van het Arsenaal eind 2005/begin 2006 wordt het culturele hart van de stad rond de Mariënburgkapel gecompleteerd. In het Arsenaal zit een aantal culturele organisaties: de audiovisuele werkplaats Dziga, de Europese Joris Ivens Stichting en de Stichting Nijmegen Blijft in Beeld. Op de begane grond wordt het Vlaams Cultureel Kwartier gevestigd.
7.5. H OE Grote belangstelling voor gebroeders Van Limburg-tentoonstelling in Museum Het Valkhof In vergelijking met 2003 nam het aantal bezoekers van het Valkhofmuseum in 2004 met 7% af tot 94.000. Maar 2003 was voor het museum een topjaar vanwege de Jan Toorop-expositie. Gemiddeld trok het museum in de jaren 2000 t/m 2004 93.000 bezoekers. Najaar 2005 ging de internationale tentoonstelling over de middeleeuwse Nijmeegse schilders de gebroeders Van Limburg van start. Deze trok veel landelijke publiciteit en veel bezoekers. In twaalf weken tijd werden 91.200 bezoekers verwelkomd, ongeveer evenveel als in een doorsnee jaar. De gemeente heeft onder de bezoekers van de tentoonstelling onderzoek verricht naar de economische en promotionele effecten voor Nijmegen. Circa 80% van de bezoekers bleek van buiten de regio te komen. Veel bezoekers waren positief over de tentoonstelling en over de stad Nijmegen en denken het museum en Nijmegen opnieuw te gaan bezoeken. Behalve voor het museum, is de tentoonstelling vooral ook goed geweest voor de horeca. Gemiddeld gaven de bezoekers in de stad - buiten het museum - zo’n 20 à 24 euro uit, veelal aan eten en drinken.
72
GAAT HET MET HET OVERIGE CULTUURAANBOD ?
Groot cultuuraanbod in 2005 vanwege viering Nijmegen 2000 jaar De viering van het 2000-jarig bestaan van Nijmegen heeft geleid tot veel extra culturele evenementen in de stad en in de wijken (wijkenfestival). Enkele daarvan wisten veel aandacht en bezoekers te trekken, zoals: • de nagebouwde Donjon in het Valkhofpark (stand november 2005: ruim 65.000 bezoekers); • de eenmalige tentoonstelling in Museum Het Valkhof over de middeleeuwse Nijmeegse schilders de gebroeders Van Limburg (zie vorige paragraaf); • popfestival Rockin’ Park in het Goffertpark (circa 36.000 bezoekers); • de haven- en transportdagen (circa 25.000 bezoekers); • de wijkfestivals (circa 24.500 bezoekers); • het Romeins Weekend (circa 20.000 bezoekers); • het Matrixx-dancefestival Emporium (circa 13.000 bezoekers); • Stadsstrand Tweeduizeling (circa 10.000 bezoekers).
C ULTUUR
De culturele en andere evenementen rondom Nijmegen 2000 hebben geleid tot veel extra regionale en landelijke publiciteit. Het percentage Nederlanders dat op de hoogte is van de viering van het 2000-jarig bestaan van Nijmegen steeg van 7% eind 2004 naar 40% halverwege 2005. En het percentage Nederlanders dat weet dat Nijmegen de oudste stad van het land is, nam in die periode toe van 12% naar 32%. Daarmee werd Nijmegen het vaakst als oudste stad van het land genoemd (32%), vóór Amsterdam (19%) en Maastricht (12%).
en in de voormalige Vasim-fabriekshal, waarin Cultuurspinnerij De Vasim gevestigd is.
Veel muziekevenementen
Geen breed gedragen wensen m.b.t. lokale cultuuraanbod
Behalve de diverse extra muziekevenementen in het kader van Nijmegen 2000, vonden de afgelopen jaren ook andere grote muziekfestivals plaats, zoals het hardrockfestival Fields of Rock in het Goffertpark, de als altijd druk bezochte Vierdaagsefeesten - in 2005 opnieuw gekozen tot het grootste jaarlijks terugkerende evenement van Nederland - en de landelijk bekende Music Meeting, die sinds 2004 naar Park Brakkenstein is verhuisd.
Door de aangescherpte milieuwetgeving en onduidelijkheid over toekomstige subsidiëring dreigen er problemen voor kunstenaarscentrum De Olifant, gelegen in de benedenstad. Hier kunnen kunstenaars terecht voor bronsgieten, beeldhouwen en het gebruik van ets- en lithopersen. Tientallen kunstenaars zijn voor hun werk van het centrum afhankelijk.
Bij de Jeugdmonitor 2003 maakte 5% van de 12-17jarigen kenbaar dat ze in Nijmegen iets op het gebied van kunst en cultuur misten. Bij wat ze misten, werden diverse zaken genoemd, zonder uitschieters. Bij het bevolkingsonderzoek cultuurparticipatie gaven de volwassenen Nijmegenaren vaker aan iets in het cultuuraanbod te missen (26%), maar er waren geen onvervulde wensen die bij bredere groepen volwassenen leefden.
Behalve voor monumenten ook bescherming voor beeldbepalende panden en stadsbeeldobjecten Nijmegen telt ruim 200 rijksmonumenten en circa 550 gemeentemonumenten. Op de stedenrangorde van het aantal rijksmonumenten per 1000 inwoners dan staat Nijmegen op de 17e plaats. Dat is in de buurt van steden als Arnhem, Tilburg en Apeldoorn (bron: Monumentenjaarboek 2004, NCM). Behalve deze monumenten worden ook circa 235 beeldbepalende panden in het rijksbeschermd stadsgezicht Benedenstad beschermd. Verder is een aantal buurten als beschermd stadsbeeld aangewezen en staan diverse andere buurten op de nominatie daarvoor. In die beschermd stadsbeeld-gebieden heeft een aantal geselecteerde adressen de status stadsbeeldobject gekregen. De rijksmonumenten worden het zwaarst beschermd, gevolgd door de gemeentemonumenten en dan de beeldbepalende panden en stadsbeeldobjecten (bron: Nijmegen Monumentenbestand, 2005).
Wachtlijst voor ateliers Stichting Kunstenaars Ateliers DAK beheert circa 135 ateliers en expositieruimtes voor kunstenaars. Begin 2006 gaat deze stichting fuseren met stichting Atelierbeheer SLAK uit Arnhem. SLAK en DAK hopen de wachtlijst van zo’n 90 kunstenaars sneller te kunnen wegwerken. De ateliers worden behalve door beeldende kunstenaars ook door culturele ondernemingen gebruikt. Kunstenaars zijn bijvoorbeeld bezig met mode, muziek of het ontwerpen van meubels en gebruiksartikelen. Ze hebben allen behoefte aan geschikte en betaalbare werkruimtes. In 2005 zijn er nieuwe ateliers bijgekomen in de geheel verbouwde Krayenhoffkazerne (Limosterrein)
73
8
Sport
In vergelijking met 2003 telt Nijmegen nu meer volwassen sporters. Nijmegenaren zijn meer gaan fitnessen, fietsen en wandelen. Er zijn aanwijzingen voor een stijging van het aantal leden van sportclubs in het seizoen 2004-2005. Hoewel veel jongeren aan sport doen, is overgewicht een groeiend probleem. Sportdeelname blijkt sterk samen te hangen met het opleidingsniveau. Dat verklaart mede waarom de sportdeelname in Nijmegen hoger is dan in andere steden.
8.1 H OOFDLIJNEN Sportdeelname bij volwassenen Nijmegenaren toegenomen Het aandeel volwassen Nijmegenaren, dat wekelijks aan sport doet, is gestegen van 49% in 2001-2003 naar 56% in 2005. Die groei wordt veroorzaakt door het feit dat meer Nijmegenaren zijn gaan fitnessen, fietsen en wandelen. Het percentage volwassenen, dat lid van een sportclub is, is gelijk gebleven (26%). Uit CBS-cijfers blijkt dat Nijmegen de stad met het hoogste percentage sporters is. En ook vergelijking van kengetallen op basis van de Richtlijn Sportdeelname Onderzoek laat zien dat Nijmegen ten opzichte van andere steden goed scoort. Voor een deel heeft dat te maken met het hoge aandeel hoogopgeleiden in Nijmegen. Sportdeelname blijkt sterk samen te hangen met het opleidingsniveau; mensen met een lage opleiding doen duidelijk minder aan sport. Georganiseerd sporten (bij een sportclub of bij een commercieel sportcentrum) blijkt behalve met opleiding ook sterk met inkomen samen te hangen. Daarbij aansluitend noemen jongeren in achterstandsgebieden relatief vaak de lidmaatschapskosten als belemmering om te gaan sporten.
Sportdeelname bij jeugd: een wisselend beeld Bij de Jeugdmonitor 2003 gaf 70% van de 12-17-jarigen aan wekelijks te sporten. Circa de helft was lid van een sportclub. Dat waren wat lagere percentages dan in 1999, maar de daling is niet significant. Voor wat betreft het lidmaatschap van sportverenigingen lijkt er het afgelopen seizoen weer sprake van een toename. De Sportverenigingsmonitor, die in 2005 onder Nijmeegse clubs is gehouden, laat zien dat er bij clubs met jeugdleden duidelijk vaker sprake is van een ledenstijging (ruim 40%) dan van een ledendaling (circa 20%). Ook landelijk nam het aantal jeugdleden van sportclubs in 2004 toe.
Samenhang tussen sport en gezondheid In het hoofdstuk gezondheid is beschreven dat regelmatige sporters zich vaker gezond voelen. Ook het verband tussen niet sporten en overgewicht
74
komt er aan bod. De strijd tegen overgewicht vraagt om sport- en bewegingsstimulering op een breed vlak. GGD-onderzoek laat zien dat ruim de helft van de Nijmeegse voortgezet onderwijsleerlingen de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen niet haalt. De jeugdmonitor laat verder zien dat niet-sporters zich vaker vervelen. Maar er blijkt geen verband tussen niet sporten en overlast veroorzaken.
Jeugd heeft relatief grote behoefte aan extra sportaanbod Ruim een derde van de 12-17-jarigen in aanpakgebieden en een kwart van de jongeren in de rest van Nijmegen mist in de woonbuurt en/of in Nijmegen bepaalde sportmogelijkheden. Daarbij noemen ze relatief vaak trapveldjes, skatevoorzieningen en sportscholen/fitnesscentra. In de Stadspeiling geven ook veel volwassenen aan, dat ze een tekort aan jongerenvoorzieningen in de woonbuurt zien. Duidelijk minder vaak dan de jeugdigen missen de volwassenen een bepaald sportaanbod in Nijmegen (7%). Er is geen sportaanbod dat door een brede groep volwassen Nijmegenaren wordt gemist. Veel jongeren in de middelbare school-leeftijd willen extra ontmoetingsplekken in de woonbuurt. Een begin 2005 gehouden internetpeiling bevestigt en nuanceert het beeld uit eerdere Jeugdmonitor-onderzoeken: jongeren willen op ontmoetingsplekken niet alleen kletsen en “chillen” (relaxen), maar ook sporten (voetballen, skaten, basketballen, tafeltennis). Dat geldt vooral voor de jongens, maar toch ook voor de meisjes. Onderzoek uit 2004 laat verder zien dat kinderen beneden de 12 jaar graag op plekken in de buurt willen sporten.
Veel sportverenigingen doen het goed, maar er zijn ook knelpunten In de tweede helft van 2005 is uitgebreid onderzoek verricht naar de stand van zaken bij Nijmeegse sportverenigingen (Sportverenigingsmonitor 2005). Veel verenigingen doen het redelijk tot goed als het gaat om de ontwikkeling van het aantal leden en vrijwilligers en de financiële positie. In totaal is het aantal leden bij de clubs, die aan het onderzoek hebben deelgenomen, in het afgelopen seizoen met 2,5%
S PORT
gestegen. Maar er zijn ook uiteenlopende zorgen en knelpunten. Bij grote verenigingen (meer dan 250 leden) gaat het in de eerste plaats om een tekort aan vrijwilligers. Ruim driekwart geeft aan onvoldoende vrijwilligers te hebben. Bij de grote en middelgrote clubs (meer dan 100 leden) bestaan er verder knelpunten/zorgen m.b.t. de financiën en de accommodatie. De kleinere clubs maken zich vooral zorgen over het houden en werven van voldoende leden. Circa eenderde van alle clubs heeft belangstelling om in de komende periode betrokken te zijn bij sportstimuleringsactiviteiten van Sportservice Nijmegen. En ruim de helft heeft belangstelling voor verenigingsondersteuning door de sportservice. Een uitgebreide rapportage van de Sportverenigingsmonitor 2005 verschijnt in 2006.
geren. De positieve uitstraling van NEC en de binding tussen de club en de supporters is gekoppeld aan het voorkomen van supportersgeweld en het creëren van nieuwe kansen voor risicojongeren. Uit een in 2005 uitgevoerde evaluatie blijkt dat het bereik onder de doelgroepen hoog is. Veel risicojongeren kiezen voor een nieuwe leer- of beroepsweg en ook de preventieve aanpak gericht op de NEC-supporters blijkt te werken.
8.2. WAT DOET DE N IJMEGENAAR
VOLWASSEN AAN SPORT ?
Drie Stadspeiling-metingen, verricht in 2001, 2003 en 2005, geven inzicht in de ontwikkeling van de sportdeelname bij de volwassen Nijmegenaren. Bij de laatste twee metingen zijn vragen gesteld uit de Richtlijn Sportdeelname Onderzoek (RSO). Dat maakt vergelijking met andere steden mogelijk.
Groeiend aandeel allochtone leden bij deel voetbalclubs Bij vier voetbalclubs in Nijmegen-West, Dukenburg en Hatert behoort meer dan de helft van de jeugdleden en/of 25 à 30% van de senioren tot de nietwesterse allochtonen. Clubs met veel allochtone leden spreken van een relatief lage ouderbetrokkenheid, die soms tot organisatorische problemen leidt. Meer in het algemeen blijkt dat niet-westerse allochtonen zich minder als vrijwilliger binnen de sport inzetten (3% tegenover 7% van de autochtonen).
Toename aandeel sporters onder volwassenen De afgelopen twee jaar is het aandeel regelmatige sporters onder de volwassen Nijmegenaren toegenomen: 56% sport nu wekelijks, tegenover 49% in 2001 en 2003. De stijging geldt voor alle leeftijdscategorieën en hangt samen met het gegeven dat Nijmegenaren meer zijn gaan fitnessen, fietsen en wandelen. Recente landelijke vergelijkingsgegevens zijn niet voorhanden, maar de vergelijking met cijfers uit 2002 laat zien dat relatief veel Nijmegenaren frequent sporten en zichzelf als sporter zien.
Tevredenheid over sportaccommodaties Gemeentelijk onderzoek uit 2004 laat zien dat een meerderheid van de huurders en bezoekers van gemeentelijke binnensportaccommodaties redelijk tot goed tevreden is over deze accommodaties. Het meest genoemde minpunt is de slechte hygiëne in douches en toiletten. Van de tevredenheid over gemeentelijke buitensportaccommodaties kunnen we geen representatief beeld geven. Uit de sportverenigingsmonitor 2005 blijkt dat tweederde van de verenigingen tevreden is over de (veelal gehuurde) accommodatie; 16% is er om uiteenlopende redenen minder tevreden over.
Het aandeel volwassen Nijmegenaren, dat bij verenigingen sport, is constant gebleven. Recente landelijke gegevens van het NOC*NSF laten zien dat het aantal volwassen leden van sportverenigingen licht aan het dalen is. De landelijke trend is dat de belangstelling voor solosporten groeit ten koste van teamsporten. Ook het percentage Nijmegenaren, dat bij commerciële sportcentra sport, is weinig veranderd, terwijl nu duidelijk meer Nijmegenaren dan in 2003 aangeven aan fitness te doen (zie illustratie 8.2). Dat duidt erop dat meer mensen thuis met eigen instrumenten zijn gaan fitnessen.
De Eendracht: voorbeeld van de bredere maatschappelijke functie van topsport In het multifunctionele complex De Eendracht bij het NEC-stadion werken diverse instellingen samen aan een aanpak gericht op risicosupporters en -jon-
Landelijk
Nijmegen 2001
2003
2005
aandeel sporters
56%
57%
65%
2002 -
aandeel wekelijkse sporters
49%
49%
56%
-
aandeel frequente sporters (minimaal 60 keer per jaar sporten)
X
34%
42%
30%
aandeel dat zichzelf als sporter ziet
X
26%
29%
14%
RSO-cijfers:
aandeel dat in verenigingsverband sport
X
26%
26%
26%
aandeel dat bij commerciële sportcentra sport 1
X
16%
17%
14%
Illustratie 8.1 Ontwikkeling van de sportdeelname onder volwassen Nijmegenaren sinds 2001 Bron: Nijmeegse cijfers uit de Stadspeiling en landelijke cijfers uit de Peiling Sportbeoefening
1. Aandeel heeft betrekking op de sporten fitness, aerobics/steps, squash en tennis
75
S TADS -
EN WIJKMONITOR
2005
Uit het POLS-onderzoek van het CBS van enkele jaren geleden blijkt dat Nijmegen de stad is met het hoogste percentage sporters (58% tegenover 40 tot 56% in andere steden). Ook voor het sportclublidmaatschap kunnen we met enkele andere steden vergelijken.
Fitness wielrennen, mountainbiken, toerfietsen hardlopen, joggen, trimmen wandelen
Nijmegen
zwemmen
Den Bosch tennis
Hengelo Venlo
aerobics, steps
Eindhoven veldvoetbal Almere 2005 2003
squash
Rotterdam Den Haag
gymnastiek/turnen 0% 0%
5%
10%
15%
20%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
25%
Illustratie 8.4 Percentage sportclubleden onder de 18- t/m 70 jarigen in een aantal steden Bron: kerngegevens sportdeelname, Mulier Instituut, Den Bosch, 2003
Illustratie 8.2 De 10 populairste sporten bij volwassenen afgemeten aan het percentage beoefenaars, in 2003 en 2005
Met een aandeel sportclubleden onder de 18- t/m 70-jarigen van 27% neemt Nijmegen in vergelijking met zeven andere grote steden een middenpositie in (zie illustratie 8.4).
Bron: Stadspeiling
Hoge sportdeelname in vergelijking met andere steden Nijmeegse RSO-kengetallen uit 2003 kunnen we vergelijken met cijfers uit enkele andere steden.
Leeftijd, opleiding en inkomen van belang voor sportdeelname Op basis van de Stadspeiling hebben we nadere analyse gepleegd op de samenhang van de sportdeelname in Nijmegen met diverse achtergrondkenmerken. Opleiding en leeftijd blijken het meest van invloed op de sportdeelname. Laagopgeleiden sporten minder dan hoger opgeleiden (zie illustratie 8.5) en met het toenemen van de leeftijd neemt het aandeel sporters duidelijk af. Het ten opzichte van andere steden hoge aandeel hoogopgeleiden in Nijmegen
Nijmegen
Den Bosch
Hengelo
Den Haag
Rotterdam 70% Almere laagopgeleid hoger opgeleid
60% Venlo
sport minimaal 60 keer per jaar ziet zichzelf als sporter
50%
Eindhoven 0%
10%
20%
30%
40%
50%
40%
30%
Illustratie 8.3 Sportdeelname onder de 18- t/m 70-jarigen in een aantal steden
20%
Bron: kerngegevens sportdeelname, Mulier Instituut, Den Bosch, 2003 10%
Het aandeel frequente sporters onder de 18- t/m 70jarigen blijkt in Nijmegen relatief hoog (36%). Alleen in Almere werd een hoger aandeel gemeten. Ook het aandeel 18-70-jarige Nijmegenaren, dat zichzelf als sporter ziet, is relatief hoog (28%). Alleen in Eindhoven werd een hoger aandeel gemeten.
0% sport dagelijks
Illustratie 8.5 Sportdeelname naar opleiding Bron: Stadspeiling
76
lid van sportvereniging
sport bij commercieel sportcentrum
S PORT
wekelijks en 51% in deze leeftijdscategorie is lid van een sportvereniging.
verklaart mede waarom er hier sprake is van een relatief hoge sportdeelname. Bij het georganiseerd sporten - in verenigingsverband of bij een commercieel sportcentrum - blijkt er verder sprake van een duidelijk samenhang met het de hoogte van het inkomen. Nijmegenaren met een laag inkomen, doen minder aan georganiseerde sport. In mindere mate zijn ook andere achtergrondkenmerken van invloed op de sportdeelname, waaronder het wel of niet woonachtig zijn in een aanpakgebied en etniciteit. Maar dat personen in aanpakgebieden en niet-westerse allochtonen minder sporten, heeft vooral te maken met opleiding en inkomen. De invloed op het sporten van het in een aanpakgebied woonachtig zijn heeft mogelijk te maken met de leefstijl. Zo zal het wonen tussen mensen, die naar verhouding vaak een leefstijl hebben waarin actief sporten geen belangrijke rol speelt, niet stimulerend zijn voor het zelf gaan sporten.
80% 70%
1999 2003
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% sport dagelijks
lid van sportvereniging
Illustratie 8.7 Percentage wekelijkse sporters en sportclubleden onder de 1217-jarigen Bron: Jeugdmonitor
Gebieden met weinig inw. 46% - 52% 53% - 59% 60% - 66%
Illustratie 8.7 laat zien dat de sportdeelname bij de jeugd wat afgenomen lijkt te zijn. Maar de verschillen tussen 1999 en 2003 zijn niet significant. Voor wat betreft het lidmaatschap van sportverenigingen lijkt er het afgelopen seizoen weer sprake van een toename. De sportverenigingsmonitor, die in 2005 onder Nijmeegse clubs is gehouden, laat zien dat er bij clubs met jeugdleden duidelijk vaker sprake is van een ledenstijging (ruim 40%) dan van een ledendaling (circa 20%). Ook recente landelijke gegevens van het NOC*NSF laten zien dat het aantal jeugdleden van sportverenigingen aan het stijgen is; het aantal sportverenigingsleden in 2004 lag 0,9% hoger dan in 2003. Deze toename werd veroorzaakt door de groei van het aantal jeugdleden. Het aantal volwassen leden nam af.
Illustratie 8.6 Percentage wekelijkse sporters naar stadsdeel Bron: Stadspeiling 2005
8.3. S PORTEN EN SPELEN N IJMEEGSE JEUGD
BIJ DE
Twee Jeugdmonitor-metingen, verricht in 1999 en 2003, geven inzicht in de ontwikkeling van de sportdeelname bij de Nijmeegse jeugd. Bij de meting in 2003 is doorgevraagd op de sportbehoeften en belemmeringen.
Net als bij de volwassenen zien we dat jongeren in de aanpakwijken minder sporten. Dat geldt het sterkst voor Dukenburg (56% van de 12-17-jarigen sport wekelijks en 37% is lid van een sportclub) en Oud West (61% van de 12-17-jarigen sport wekelijks en 40% is lid van een sportclub). In 2005 heeft Sportservice Nijmegen vragenlijsten op basisscholen uitgezet over de deelname aan activiteiten van de Sportservice en over de sportdeelname in het algemeen. In 2006 zal dat een actueel overzicht opleveren van de wijze waarop de sportdeelname op de open wijkscholen in de aanpakwijken zich verhoudt tot de sportdeelname op andere basisscholen.
Wisselend beeld van ontwikkeling sportdeelname jeugd
Meest populaire sporten bij de jeugd
Het aandeel sporters bij de jongeren is groter dan bij de volwassenen: 70% van de 12-17-jarigen sport
Voor 22% van de 12-17-jarigen is voetbal de sport die ze het vaakst beoefenen. Op de tweede plaats staat
77
S TADS -
dans/ballet, dat voor 9% de vaakst beoefende sport is. Op plaats drie staat fitness, dat bij 15-17-jarigen heel populair is. En op de plaatsen vier t/m zeven tennis, vecht- en verdedigingsport, hockey en paardensport. Daarna komen skaten/skeeleren, turnen/gymnastiek, basketbal, volleybal en zwemmen. Cijfers van NOC*NSF laten zien dat er landelijk sprake is van een stijgende belangstelling voor hockey.
fietsen tussen thuis en school van belang. Andere vormen van beweging - waaronder ongeorganiseerd sporten, andere verplaatsingen op de fiets en lichamelijk werk via bijbaantjes - zijn goed voor een bijdrage van 24%.
24% overige activiteiten
24% sporten bij vereniging
woon-school verkeer
geen tijd
20%
32%
ouders kunnen het niet betalen geen zin in competitiedeelname
Illustratie 8.9 Bijdrage van verschillende soorten beweging aan het totale
geen leuke verenigingen
bewegingspatroon van de gemiddelde jongere Bron: GGD, E-MOVO 2003
slechte gezondheid, blessures sportaanbod te ver van huis 10%
20%
30%
40%
Illustratie 8.8 Wat weerhoudt niet sportende jongeren (12-17 jaar) van het gaan sporten? Bron: Jeugdmonitor
Wat weerhoudt de jeugdige niet-sporters van sportdeelname? De meest genoemde reden bij jongeren om niet aan sport te doen is “geen tijd”. Andere vaker genoemde redenen zijn onder meer dat de ouders de kosten van het verenigingslidmaatschap en de aanschaf van materiaal niet kunnen betalen (komt relatief vaak voor in aanpakgebieden) en dat jongeren geen zin in competitieverplichtingen hebben.
Ondanks hoge sportdeelname toch veel jongeren die te weinig bewegen Veel Nijmeegse jongeren sporten en bewegen te weinig. Volgens de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen zouden jongeren dagelijks een uur “redelijk intensief” moeten bewegen. GGD-onderzoek uit 2003 (E-MOVO) laat zien dat ruim de helft van de Nijmeegse voortgezet onderwijsleerlingen deze norm niet haalt (52%). In vergelijking met de regio Nijmegen, waar 47% van de leerlingen onvoldoende beweegt, is dat een groot aandeel (E-MOVO 2003, GGD regio Nijmegen). In het hoofdstuk gezondheid is beschreven dat steeds meer jeugdigen overgewicht hebben en dat gebrek aan beweging daar een belangrijke factor in is. Het stimuleren van sporten en bewegen kan een heel scala van sporten en bewegen omvatten: sporten bij verenigingen, sporten op school, sporten op veldjes en pleintjes in de buurt, fietsen naar school en andere activiteiten, enzovoorts. Uit het GGD-onderzoek blijkt dat 44% van alle lichaamsbeweging bij Nijmeegse voortgezet onderwijsleerlingen bestaat uit georganiseerd sporten (24%) plus schoolgym (20%). Met een bijdrage van bijna eenderde is zeker ook het
78
2005
schoolgym
niets
0%
EN WIJKMONITOR
Wel samenhang tussen sporten en verveling, geen samenhang tussen niet-sporten en overlast veroorzaken De Jeugdmonitor laat zien dat kinderen, die regelmatig sporten, zich vaker redelijk of goed gezond voelen (98% tegenover 92% van de niet sportende jongeren). Maar van sportstimulering bij de jeugd worden meer effecten dan alleen een betere gezondheid verwacht. Vaak wordt een relatie gelegd met gedrag. Sportstimulering zou leiden tot minder verveling en minder overlast in de buurt. Nagegaan is of de Jeugdmonitor een verband laat zien tussen sporten en verveling of het plegen van strafbare feiten (vandalisme, diefstal, agressief gedrag). Van de sportende jongeren van 12 t/m 17 jaar blijkt 8% zich vaak te vervelen, tegenover 18% van de niet sportende jongeren. Maar een samenhang tussen sporten en overlast veroorzakend gedrag komt niet uit het onderzoek naar voren: jongeren, die meer keer per week sporten, doen in 12 maanden tijd naar eigen zeggen gemiddeld 1,3 strafbare dingen; bij de jongeren die minder vaak sporten en ook bij de jongeren die niet sporten ligt dat gemiddelde op 0,8.
Jongeren willen sporten op ontmoetingsplekken in de woonbuurt Wat eerder uit de Jeugdmonitor bleek, wordt bevestigd door een in 2005 verricht online onderzoek onder Nijmeegse jongeren van 12 t/m 17 jaar: een meerderheid van de jongeren (59%) wil op ontmoetingsplekken in de woonbuurt zowel kletsen en “chillen” (even bijkomen, relaxen) als actief bezig zijn. Illustratie 8.10 laat zien dat vooral jongens, maar ook een deel van de meisjes er graag willen sporten.
S PORT
meer gevraagd naar een totaalwaardering in de vorm van een rapportcijfer. Alle sporthallen en sportzalen - met uitzondering van Sportzaal Grootstal die inmiddels niet meer in gebruik is - worden door zowel huurders als bezoekers gemiddeld met een 7 of 8 gewaardeerd.
kletsen ‘chillen’ iets drinken voetballen basketballen
Jan Massinkhal
tafeltennis
Zwaluwstaart meisjes jongens
skaten 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Illustratie 8.10 Wat willen jongeren (12-17 jaar) het liefst doen op ontmoetingsplekken in hun woonbuurt?
Onder de St. Steven Bottendaal Meijhorst SSGN
Bron: onderzoek naar wensen m.b.t. ontmoetingsplekken, 2005 De Spil
Ook jongere kinderen willen op plekken in de buurt kunnen sporten. In 2004 zijn in Brakkenstein en Zwanenveld de speelplekwensen van 6- t/m 11-jarigen onderzocht. Bij de 9-11-jarigen blijkt de behoefte aan plekken om te sporten ongeveer even groot als de behoefte aan plekken met speeltoestellen. Daarbij noemen ze vooral voetbal en skaten. Beneden de 9 jaar slaat de balans meer door naar behoefte aan speeltoestellen.
Lindenholt College huurders bezoekers
Gildekamp 4
5
6
7
8
Illustratie 8.11 Gemiddeld rapportcijfer van huurders en bezoekers voor sporthallen- en zalen (afgerond in hele rapportcijfers) Bron: onderzoek waardering sportaccommodaties, 2004
Uit de jeugdmonitor 2003 blijkt dat ruim veertig procent van de 12-17-jarigen en ruim 60% van de 1011-jarigen wel eens op sportveldjes- en pleintjes in de buurt aan het sporten is. De behoefte aan extra ontmoetingsplekken is nog net zo groot als in 1999: bijna 60% van de jongeren vindt dat er te weinig ontmoetingsplekken in de woonbuurt zijn. Niet alleen jongeren, maar ook volwassenen geven aan dat er in de woonbuurt behoefte aan extra jeugdvoorzieningen is. Van de volwassenen, die een mening over de jongerenvoorzieningen in de woonbuurt hebben, is bijna zestig procent daar ontevreden over. Wel is het aandeel, dat er wél tevreden over is, aan het groeien (van 26% in 2001 naar 36% in 2005). Over de speelvoorzieningen in de buurt zijn de volwassenen positiever. Van degenen, die daar een mening over hebben, is circa zestig procent er tevreden over. Het aandeel, dat er niet tevreden over is, is afgenomen van 47% in 2001 naar 34% in 2005.
8.4. H OE
GAAT HET MET HET SPORTAANBOD ?
Tevredenheid over de meeste binnensportaccommodaties In 2004 is onderzoek verricht naar de waardering van binnensportaccommodaties, die in gemeentelijk beheer zijn. Aan huurders en bezoekers is onder
De waardering voor de gymzalen ligt wat lager, althans bij de bezoekers. Bij 11 gymzalen ligt de gemiddelde waardering van de bezoekers op een 7 en bij 5 zalen op een 6. De huurders waarderen de gymzalen gemiddeld met een 7 of 8. De hygiëne van de toiletten en het comfort en de hygiëne van de douches zijn aspecten waarover relatief veel huurders en bezoekers van binnensportaccommodaties ontevreden zijn. De bezoekers zijn daarnaast ontevreden over de mogelijkheden om de fiets te stallen. Over de waardering voor gemeentelijke buitensportcomplexen kunnen we minder zeggen. Een beperkt aantal huurders van deze complexen heeft aan het onderzoek meegewerkt en geeft gemiddeld het rapportcijfer 6,5 voor de complexen.
Stand van zaken bij veel sportverenigingen positief In de tweede helft van 2005 is uitgebreid onderzoek verricht naar de stand van zaken bij de Nijmeegse sportverenigingen (Sportverenigingsmonitor 2005). Bij 29% van de clubs, waaronder relatief veel (middel)grote clubs, blijkt het aantal leden in de afgelopen 5 jaar te zijn toegenomen; bij 17% is er sprake van een ledenafname. In totaal is het aantal leden bij de clubs in het laatste jaar met 2,5% gestegen. Een ruime meerderheid geeft aan dat de financiële
79
S TADS -
positie van de club redelijk tot zeer gezond is (88%); bij 4% is de financiële positie zorgwekkend. Circa tweederde van de verenigingen is tevreden en 16% is ontevreden over de sportaccommodatie die door de club gebruikt wordt. De zorgen en knelpunten bij de verenigingen lopen uiteen. Bij grote verenigingen (meer dan 250 leden) spelen in de eerste plaats knelpunten/zorgen m.b.t. het aantal vrijwilligers. Ruim driekwart geeft aan onvoldoende vrijwilligers te hebben (tegenover 36% van de middelgrote en 16% van de kleinere clubs). Bij veel sportverenigingen was het aantal vrijwilligers in de afgelopen vijf jaar vrij stabiel, maar de grote clubs hebben in die periode relatief veel te maken gehad met een vrijwilligersafname (26%). De Stadspeiling laat zien dat het aandeel volwassen Nijmegenaren, dat zich als vrijwilliger bij een sportclub inzet, ongeveer gelijk gebleven is (6% in 2003 en 7% in 2005). Bij de grote en middelgrote clubs (meer dan 100 leden) bestaan er verder knelpunten/zorgen m.b.t. de financiën en de accommodatie. De kleinere clubs maken zich vooral zorgen over het houden en werven van voldoende leden. Een uitgebreide rapportage van de Sportverenigingsmonitor 2005 verschijnt in 2006.
Tweedeling voetbalclubs m.b.t. aandeel nietwesterse allochtone leden Uit onderzoek dat eerder in 2005 onder Nijmeegse voetbalclubs is uitgevoerd, blijkt dat bij voetbalclubs in de stadsdelen, waar relatief veel niet-westerse allochtonen wonen, gemiddeld ruim 30% van de jeugdleden en 10 à 15% van de senioren tot de nietwesterse allochtonen behoren. Maar er zijn enkele uitschieters. Bij vier voetbalclubs in Nijmegen-West, Dukenburg en Hatert behoort meer dan de helft van de jeugdleden en/of 25 à 30% van de senioren tot de niet-westerse allochtonen. Bijna alle clubs met veel allochtone leden geven aan dat het aandeel nietwesterse allochtone leden in de afgelopen jaren duidelijk is gegroeid, waardoor de tweedeling tussen clubs met veel en clubs met weinig allochtone leden groter geworden is. Dit leidt deels tot organisatorische problemen. De betreffende clubs constateren dat de betrokkenheid van ouders bij de vereniging achterblijft. Er zijn maar heel weinig niet-westers allochtone elftalleiders of trainers. En voor zover bekend zijn er geen niet-westers allochtone bestuursleden. Het vinden van mensen om auto te rijden naar uitwedstrijden lijkt een wat afnemend probleem. Meer in het algemeen blijkt dat niet-westerse allochtonen zich minder als vrijwilliger binnen de sport inzetten (3% tegenover 7% van de autochtonen).
Belangstelling bij verenigingen voor werk van Sportservice Nijmegen Uit de Sportverenigingsmonitor 2005 blijkt dat ruim de helft van de clubs in de komende periode
80
EN WIJKMONITOR
2005
ondersteuning van de Sportservice zou willen hebben (53%). De grote clubs (meer dan 250 leden) willen ondersteuning bij diverse zaken, waaronder de werving van vrijwilligers, sporttechnisch kader en sponsors, het opstellen van beleidsplannen en de PR. Aan ondersteuning bij de ledenwerving hebben ze minder behoefte. Ook de middelgrote clubs (101250 leden) willen ondersteuning bij diverse zaken, waaronder de PR en de sponsorwerving. De kleinere clubs (maximaal 100 leden) willen relatief vaak ondersteuning bij de ledenwerving. Aan ondersteuning bij andere zaken hebben ze relatief minder behoefte. Verder heeft 1 op de 3 clubs belangstelling om betrokken te raken bij sportstimuleringsprojecten van Sportservice Nijmegen, waarvan eenderde “misschien”. Daarbij denkt een deel van de clubs aan sportactiviteiten op scholen en het promoten van de sporttak die de vereniging biedt.
Jongeren hebben vaker sportaanbodwensen dan volwassenen Ruim een derde van de 12-17-jarigen in de aanpakgebieden en een kwart van de jongeren in de rest van Nijmegen mist in de woonbuurt en/of in Nijmegen bepaalde sportmogelijkheden (Jeugdmonitor 2003). Bij de volwassenen is dat percentage veel lager (Breedtesportmonitor 2003: 7%). Opvallend is dat de sportende jongeren wat vaker sportaanbod missen dan de niet-sportende jongeren (33 respectievelijk 20%). Sportende jongeren noemen het vaakst trapveldjes en goals (9%), gevolgd door skatevoorzieningen (5%). En jongeren die niet aan sport doen noemen het vaakst sportscholen/fitnesscentra (5%).
Sportaanbod in Waalsprong toegenomen In de vorige Stadsmonitor is opgemerkt dat bewoners in de Waalsprong relatief vaak behoefte hadden aan extra sportaanbod in hun woonomgeving. Inmiddels is er het nodige aanbod bijgekomen. In 2004 gingen in Oosterhout Nijmegen de deuren open van voorzieningenhart De Klif, met daarin een sporthal. En eind 2005 werd het Lentse sportpark Vossenpels, met nieuwe clubgebouwen en velden voor de voetbal-, tennis- en damclub, geopend. Voor de toekomst staat een groei van het voorzieningenaanbod gepland, die in de pas loopt met de groei van het aantal Waalsprongbewoners.
8.5. T OPSPORT Wisselende prestaties van topsporters De afgelopen twee seizoenen presteerden NEC en basketbalclub EiffelTowers minder dan het topseizoen 2002-2003. Maar halverwege de competitie 2005-2006 staat NEC er uitstekend voor. De plaats van het naar Den Bosch vertrokken EiffelTowers is inmiddels ingenomen door de nieuwe Nijmeegse
S PORT
basketbalploeg Matrixx Magix, die goed meedoet in de competitie. Vorig seizoen keerde Nijmegen met de nieuwe club Emperors terug op het hoogste ijshockeyniveau en werd in het bekertoernooi de finale bereikt. Suzanne Harmes bleef de beste turnster van Nederland en presteerde in 2005 uitstekend (zilver op de vloer bij het EK en brons bij het WK). En Susan Kuijken veroverde bij het EK veldlopen 2005 brons bij de junioren. Kickbokser Perry Ubeda is negenvoudig wereldkampioen in diverse disciplines. Zijn negende titel behaalde hij in 2005 in zijn eigen stad. Tijdens de Olympische Spelen in 2004 waren er drie Nijmeegse sporters die in teamverband een zilveren medaille wonnen: Eefke Mulder (hockey), Annemarieke van Rumpt (roeien, Dames Acht) en de Paraguayaanse NEC’er Barreto (voetbal). De afgelopen jaren vonden diverse topsportwedstrijden in Nijmegen plaats, waaronder het NK dressuur, het NK turnen en de drie vaste, grote loopevenementen (Vierdaagse, Zevenheuvelenloop, Marikenloop). Tijdens de Zevenheuvelenloop 2004 werden bijna de wereldrecords 15 km voor dames en heren gebroken.
Maatschappelijke functie van topsport Behalve dat topsporters en topsportclubs goede prestaties voor veel publiek proberen te leveren, kunnen ze een bredere maatschappelijke functie vervullen. Een goed voorbeeld daarvan zijn de activiteiten in het multifunctionele complex De Eendracht, naast het NEC-stadion. Daar werken diverse instellingen samen aan een aanpak gericht op enerzijds NEC-supporters, die in potentie vandalistisch gedrag vertonen, en anderzijds leerlingen die het reguliere onderwijs vroegtijdig dreigen te verlaten. In het complex wordt de positieve uitstraling van NEC en de binding tussen de club en de supporters gekoppeld aan het realiseren van maatschappelijke doelstellingen, zoals minder vandalisme rond voetbalwedstrijden, minder uitval in het onderwijs en nieuwe kansen voor risicojongeren. In 2005, circa twee jaar na oplevering van het complex, is een evaluatie uitgevoerd. De uitkomsten daarvan zijn positief. Er worden veel risicoleerlingen bereikt (97 in het eerste en 224 in het tweede seizoen), van wie bijna driekwart een hernieuwde keuze voor een leerdan wel beroepsweg kiest. Voor de ROC-leerlingen zijn er rond De Eendracht en De Goffert circa 70 reguliere stageplekken. Ook het bereik onder de risicosupporters is hoog (circa 300 op jaarbasis). Voor veertig risicosupporters is een individueel traject ontwikkeld, het aantal supporters dat voor de tweede keer tegen een stadionverbod aanloopt is afgenomen en een aantal potentiële escalaties is voorkomen.
81
9
Woningmarkt
De woningmarkt wordt al jaren gekenmerkt door grote spanning: de koopprijzen zijn hoog, de slaagkansen laag. Voor de komende jaren staat een grote bouwproductie gepland. Als het lukt die te realiseren zal dat de situatie op de woningmarkt verbeteren.
9.1 H OOFDLIJNEN Woningvoorraad verandert langzaam De woningbouw in Nijmegen stond de laatste jaren op een laag pitje. Daardoor nam de woningvoorraad maar langzaam toe, tot bijna 67.000 woningen in 2005. Desondanks veranderde er wel wat: het aandeel koopwoningen steeg in twee jaar anderhalf procent, onder andere door de verkoop van huurwoningen. In vergelijking tot Nederland als geheel maar ook een aantal andere steden heeft Nijmegen nog steeds een laag percentage koopwoningen.
Hoge prijzen, lage slaagkansen Door de lage nieuwbouwproductie loopt de spanning op de Nijmeegse woningmarkt al een aantal jaar op. De koopprijzen zijn sinds 1998 met 60% gestegen. Dit is geen specifiek Nijmeegs probleem, maar doet zich in heel Nederland voor. Ook op de huurmarkt is er lang sprake geweest van een toenemende spanning: de slaagkansen daalden, voor starters nog iets sterker dan voor doorstromers. In 2003 en 2004 bleven de slaagkansen stabiel laag. In het eerste half jaar van 2005 is er eindelijk weer sprake van een lichte verbetering van de kansen op de huurmarkt, doordat er huurwoningen in de Waalsprong zijn opgeleverd.
Voorraad betaalbare woningen aan de krappe kant Ongeveer de helft van de Nijmeegse woningvoorraad, 33.000 woningen, heeft een huur onder de aftoppingsgrens van de IHS. Er zijn in de stad (WoningBehoefteOnderzoek 2002/2003) ongeveer 24.000 huishoudens met een laag inkomen, de “aandachtsgroep” voor het volkshuisvestingsbeleid, die in een betaalbare huurwoning (willen) wonen. Op het eerste gezicht lijken er voor deze groep voldoende betaalbare woningen te zijn. In werkelijkheid is dat niet zo. Een deel van de bereikbare woningen wordt bewoond door huishoudens met een (wat) hoger inkomen. Soms is dat ook niet te voorkomen of zelfs gewenst: wanneer het gaat om huishoudens die volgens de definitie weliswaar geen laag inkomen, maar wel beperkte financiële mogelijkheden hebben, of wanneer vanuit leefbaarheidsoptiek een
82
gemengde bevolking wordt nagestreefd. Om alle huishoudens uit de aandachtsgroep, inclusief de starters met een urgente verhuiswens, passen te kunnen huisvesten hebben we in Nijmegen een tekort van enkele duizenden betaalbare woningen.
Belangrijke beleidsthema’s • tempo in de woningbouw: een van de hoofddoelen van het woningmarktbeleid is het realiseren van “tempo in de woningbouw”. Voor de komende jaren zijn er veel nieuwbouwplannen. Wanneer deze plannen ook werkelijk gerealiseerd kunnen worden zal dat flink lucht op de woningmarkt kunnen geven. Er zijn daarbij echter wel knelpunten. In de Waalsprong is de uitwerking van (bestemmings)plannen nog niet zover als gehoopt waardoor een gat in de pijplijn dreigt te vallen. En in de bestaande stad is een groter aandeel etagekoopwoningen gepland dan waaraan volgens marktindicaties behoefte is. • de betaalbaarheid van het wonen: het tekort aan betaalbare woningen dreigt in de toekomst nog groter te worden door het liberaliseringsvoornemen van het Ministerie van VROM. De huurprijzen van de wat duurdere huurwoningen (in Nijmegen ongeveer 20% van alle huurwoningen) zouden daarbij worden vrijgegeven. • de ongedeelde stad: Nijmeegse wijken moeten niet wit, zwart, arm of rijk zijn, maar voor alle partijen op de woningmarkt toegankelijk. • wonen en zorg: met het oog op extramuralisering en het ouder worden van de bevolking worden woonservicegebieden gecreëerd.
WONINGMARKT
9.2 B ESTAANDE
SITUATIE : WONINGVOORRAAD
Tevreden bewoners 83% van de Nijmegenaren is tevreden over zijn of haar woning (WBO/KAN 2002). Dit cijfer is vergelijkbaar met de tevredenheid in het verleden en in de rest van het KAN. Gemiddeld geven de Nijmeegse huishoudens een 7,3 als waarderingscijfer voor hun woning (SP2005). Bewoners van koopwoningen geven een iets hogere waardering dan die van huurwoningen.
Verschillende woningtypes, verschillen tussen stadsdelen Op 1 januari 2005 telde Nijmegen ruim 66.600 woningen. Bijna 10% van de woningen zijn etagekoopwoningen. De rest is op te delen in drie min of meer even grote porties: etagehuur, laagbouwkoop en laagbouwhuur. Er staan in Nijmegen in vergelijking tot het Nederlands gemiddelde veel etage- en veel huurwoningen.
10
Van stadsdeel tot stadsdeel verschilt de woningvoorraad, vaak samenhangend met de bouwperiode. Zo wordt de voorraad van het Stadscentrum gedomineerd door etage(koop)woningen, staan er in OudWest veel laagbouwhuurwoningen en in MiddenZuid, Lindenholt en de Waalsprong juist veel laagbouwkoophuizen.
8
6
4
Wie woont waar? De etagesector is vooral het domein van de 1-persoons- en in wat mindere mate de 2-persoonshuishoudens. Samen vormen zij 90% van de bewonersgroep. In de laagbouw wordt de hoofdmoot gevormd door de gezinnen (40-50%). Daarnaast nemen daar de 2-persoonshuishoudens (vooral in de laagbouwkoop, ruim een derde) maar ook alleenstaanden (in de laagbouwhuur, ruim een derde) een behoorlijk aandeel in.
2
0 laagbouw koop
etage koop
laagbouw huur
etage huur
Illustratie 9.3 Score evaluatie woning, Bron: SP2005
In vergelijking tot andere gemeenten in Nederland is de score van Nijmegen laaggemiddeld. Dit wordt deels verklaard door het feit dat er in Nijmegen relatief veel huurwoningen zijn. En juist deze woningen scoren wat lagere waarderingen.
et huur et koop lb huur lb koop 0
5000 1-pph
15000
10000 2-phh
gezin
20000
25000
anders
Illustratie 9.2 Wat voor huishoudens in wat voor woningen? Bron: WBO 2002/2003
laagbouwhuur
laagbouwkoop
etagehuur
etagekoop
Stadscentrum
10%
4%
58%
23%
onbekend 5%
Oud Oost
15%
27%
32%
21%
5%
Oud West
48%
17%
26%
7%
3%
Nieuw West
19%
30%
41%
6%
4% 6%
Midden Zuid
10%
47%
26%
11%
Zuidrand
39%
26%
29%
4%
3%
Dukenburg
31%
25%
40%
1%
3% 4%
Lindenholt
32%
48%
14%
1%
Waalsprong
24%
63%
6%
2%
5%
Nijmegen
27%
29%
31%
8%
4%
Illustratie 9.1 Woningtypen per stadsdeel Bron: WOZ 2005
83
S TADS -
Enschede
7,9
Dordrecht
7,7
Eindhoven
7,7
Breda
7,6
Nijmegen
7,3
Arnhem
7,3
Amsterdam
6,9
Bron: GSB 2005
Het zijn ook vooral bewoners van huurwoningen die kritische opmerkingen over hun woning maken: lb koop
et koop
lb huur
et huur
25%
45%
49%
48%
noemt als kritiekpunt: ongeschikte indeling
4%
8%
13%
14%
te klein
9%
26%
18%
24%
slecht onderhouden inbraakonveilig geen mooi uiterlijk
2005
Heel langzame toename koopwoningen
Illustratie 9.4 Waardering woning
heeft kritiekpunt
EN WIJKMONITOR
6%
7%
26%
22%
12%
19%
28%
28%
9%
18%
25%
33%
Ontwikkelingen in de woningvoorraad gaan langzaam maar toch is er de afgelopen 2 jaar een lichte toename van het aandeel koopwoningen te zien, van 38,0% in 2003 naar 39,4% in 2005. Deze toename doet zich zowel bij laagbouw als etage voor. Dit komt door nieuwbouw, maar ook de verkoop van bestaande huurwoningen. Het sterkst speelt de toename in Dukenburg en Lindenholt, waar, zonder dat daar gebouwd is, in twee jaar tijd het percentage laagbouwkoop met 2, resp 3% is gestegen. Corporaties en beleggers verkopen de laatste jaren steeds meer huurwoningen. Gebieden met weinig inwoners 0% - 25% 25% - 40% 40% - 60% 60% - 100%
Illustratie 9.5 % dat vindt dat woning ........ heeft/is Bron: SP 2005
Maar ook bewoners van etagekoopwoningen hebben regelmatig kritiek. Zo vindt meer dan een kwart van hen de eigen woning te klein.
Groei woningvoorraad laatste 15 jaar op een laag pitje Tussen 1960 en 1990 groeide de Nijmeegse woningvoorraad met gemiddeld 800-1000 woningen per jaar. Tussen 1990 en 2000 zakte de groei tot jaarlijks zo’n 600. En sinds 2000 komen er gemiddeld nog geen 400 woningen per jaar bij. De extreem lage woningproductie is o.a. het gevolg van de bouwstop in de Waalsprong. 1000
erbij eraf netto toevoeging
800
Illustratie 9.7. % koopwoningen per wijk, 2005 Bron: WOZ
Het aandeel koopwoningen in Nijmegen, 39%, ligt nog steeds ruim onder het landelijk gemiddelde van 54%.
600 400
Nederland
200
Haarlem
0
Utrecht
-200
Enschede
-400
Den Bosch 2000
2001
2002
2003
2004
Illustratie 9.6 Ontwikkeling woningvoorraad 2000-2004 Bron: Stadsgetallen
Tilburg Nijmegen Groningen Eindhoven
Na de zeer magere jaren 2002 en 2003 was er in 2004 een eerste herstel van de woningproduktie zichtbaar. En in 2005 wordt de oplevering van meer dan 1000 woningen verwacht.
Arnhem Amsterdam 0%
10%
20%
30%
Illustratie 9.8 % koopwoningen per gemeente Bron: CBS 2002 op basis WBO
84
40%
50%
60%
WONINGMARKT
9.3 B ESTAANDE
SITUATIE : GESPANNEN
0,35
MARKT 0,30
Hoge prijzen op de koopmarkt De nieuwbouwproductie is al een aantal jaren erg laag. Het geringe aanbod veroorzaakt een steeds grotere spanning op de woningmarkt. Dit uit zich op de koopmarkt in een constante stijging van de prijs van bestaande koopwoningen: sinds 1998 is de mediane prijs van een koopwoning in Nijmegen met 50-60% toegenomen. Vooral in de jaren tot en met 2002 was de stijging fors, daarna vlakte de stijging wat af. Dit was niet alleen in Nijmegen het geval, op de regionale en landelijke woningmarkt waren de prijsstijgingen vergelijkbaar.
0,25
0,20
0,15
0,10
starter totaal doorstromer
0,05
0,00 1998
1999
2000
2001
2002
2004
2003
175
1e helft 2005
Illustratie 9.10. Slaagkansen op de Nijmeegse huurmarkt Bron: Trends in Bouwen en Wonen, Enserve
150
125
stad Nijmegen regio Nijmegen Nederland
100
75 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
maken van de toewijzingsregels (er worden geen “passendheidseisen” over inkomen en grootte van het huishoudens meer gesteld) kunnen er steeds meer mensen, ook van verder weg, reageren. • Door het stijgen van de koopprijzen zijn meer huishoudens dan vroeger aangewezen op huurwoningen. Voor huishoudens uit de doelgroep+ is verhuizen van een huur- naar een koopwoning moeilijk.
Illustratie 9.9. Mediane verkoopprijs koopwoningen Bron: Monitor Bouwen en Wonen, NVM
De hoogte van de koopprijzen maakt het huurders of starters moeilijk de koopmarkt te betreden. De doorstroming van de huur- naar de koopmarkt stokt.
Lage slaagkansen op de huurmarkt Op de huurmarkt leidt de spanning tot lage slaagkansen voor woningzoekenden. De slaagkansen 1 voor mensen die een huurwoning in Nijmegen zoeken zijn tussen 1998 en 2002 sterk gedaald. Tot 2001 daalden de kansen voor zowel starters als doorstromers, daaarna vooral voor starters. De hoofdreden voor het dalen van de slaagkansen was het teruglopen van het aantal te verhuren woningen, door beperkte doorstroming en nieuwbouw. Het aantal woningen dat jaarlijks verhuurd wordt daalde van meer dan 2600 in 1998 tot nog geen 2000 in 2002. Daarnaast speelde ook het toenemen van het aantal woningzoekenden een rol. De groep die een huurwoning zoekt neemt om meerdere redenen toe: • Door het gebruik van internet en door het vrijer
1 Aantal mensen dat een woning zoekt gedeeld door aantal mensen dat een woning vindt
In 2003 stabileerden de slaagkansen zich. Het lichte herstel van de slaagkansen in 2005 komt vooral door de oplevering van bijna 150 huurwoningen in de Waalsprong.
Uiteenlopende kansen op huurmarkt Zoals zowel in illustratie 9.10 als illustratie 9.11 te zien is lopen de slaagkansen voor starters en doorstromers flink uiteen. Maar ook bij andere groepen gemiddeld doelgroep+ en hoger minima+doelgroep 60+ jaar 23-59 jaar tot 23 jaar Nijmegenaren regio elders doorstromers starters 0
5
10
15
20
25
30
35
40
Illustratie 9.11. Aantal “woningvinders” per 100 woningzoekenden, 2005 Bron: Trends in Bouwen en Wonen,Enserve
85
S TADS -
Kamermarkt
Aandachtsgroep en bereikbare voorraad Het meest recente integrale overzicht over inkomensniveau van de Nijmeegse bevolking gecombineerd met het prijsniveau van de woningvoorraad komt uit het WBO 2002/2003 (VROM/gemeente Nijmegen). Daarin worden twee hoofdinkomensklassen onderscheiden: de “aandachtsgroep” (lage inkomens) en de “niet-aandachtsgroep”. Binnen de woningvoorraad spreken we van bereikbare woningen (huurprijs onder de IHS-aftoppingsgrens, voor 2005 €475/509) en niet-bereikbare woningen. Bijna 25.000 Nijmeegse huishoudens horen tot de aandachtsgroep. Een klein deel daarvan woont in koopwoningen, 22.000 in een huurwoning. Daarnaast zijn er ook nog 5000 starters die een
86
2005
bereikbare huurwoning zoeken. 2000 van hen zijn “urgent”, hadden eigenlijk al een woning moeten hebben. In totaal zijn er dus voor de aandachtsgroep zo’n 24.000 (22.000 + 2000) bereikbare huurwoningen nodig. In Nijmegen staan ongeveeer 33.000 bereikbare huurwoningen. Theoretisch is dit genoeg om de aandachtsgroep te bedienen. In de praktijk zijn er toch onvoldoende bereikbare woningen voor hen. Van de bereikbare woningen worden er 14.000 bewoond door niet-aandachtsgroep-huishoudens. Daarvoor zijn er allerlei verklaringen denkbaar. Het kan gaan om huishoudens die , na een inkomensstijging op zoek zijn naar andere woonruimte, maar daar nog niet in geslaagd zijn. Of om huishoudens met een inkomen net boven de grens (doelgroep+) voor wie de overstap van de huur- naar de koopmarkt door de gestegen koopprijzen niet meer te maken is. Vanuit leefbaarheidsbeleid is het overigens vaak gewenst in wijken met een niet te duur woningaanbod een mix aan inkomensklassen vast te houden. Maar per saldo is het effect dat er slechts 19.000 bereikbare woningen beschikbaar zijn voor een aandachtsgroep die 24.000 huishoudens telt.
treden grote verschillen op. Verreweg het succesvolst zijn oudere woningzoekenden. Verder valt op de Nijmegenaren ook duidelijk beter scoren dan mensen van buiten de stad. De slaagkansen voor starters en jongeren zijn laag. Uit onderzoek van Regioplan blijken ook de slaagkansen van allochtonen en autochtonen te verschillen: de slaagkans voor autochtonen is ongeveer 2x zo hoog als die van allochtonen.
De Stichting Studenten Huisvesting Nijmegen verhuurt meer dan 3000 kamers in Nijmegen, en ook een kleine 1000 zelfstandige eenheden. Daarnaast worden er door particulieren ongeveer 2000 woningen kamergewijs verhuurd. Zowel het aanbod van de SSHN als dat van de particuliere verhuurders ligt geconcentreerd in het Stadscentrum, Oud-Oost en Midden-Zuid. Ook op de kamermarkt is sprake van een forse druk. Door de krapte op de zelfstandige woningmarkt stagneert de uitstroom uit de kamermarkt: kamerbewoners blijven, bij gebrek aan alternatieven, langer op hun kamer wonen dan ze eigenlijk willen. Daarnaast neemt ook het aantal studerenden in Nijmegen toe, waardoor een groter beroep op de kamermarkt wordt gedaan. Enige jaren geleden werd geschat dat het tekort op de kamermarkt minimaal 1000 eenheden betrof. Om wat aan de ergste nood te doen heeft de SSHN in 2004 220 tijdelijke kamers in gebruik genomen. Bovendien heeft de SSHN een aantal stadspanden aangekocht om kamergewijs te gaan verhuren. Tenslotte heeft de gemeente publiciteitsacties gevoerd om verhuur door particulieren te bevorderen. Dat leverde (enkele) honderd(en) kamers op. Voor 2006 staat de oplevering van meer dan 400 nieuwbouweenheden van de SSHN gepland. Bij elkaar voorzien deze acties in het inlopen van het minimaal geschatte tekort op de kamermarkt. De SSHN verwacht hierna alle nieuwe studenten binnen een jaar aan woonruimte te kunnen helpen.
EN WIJKMONITOR
IHS-gebruik neemt na periode van daling weer toe Tussen 1997 en 2002 daalde het aantal IHS-ontvangers in Nijmegen. Sindsdien stijgt het aantal huishoudens dat IHS krijgt weer. Deze ontwikkeling was ook in Nederland als geheel te zien, maar daar was de schommeling wat minder heftig. Het bedrag dat jaarlijks aan IHS ontvangen wordt is al die tijd langzaam gestegen, van €1420 in 1998/1999 tot €1642 in 2003/2004 Nijmegen
Nederland
absoluut
index
index
97-98
16785
100
100
98-99
16888
101
101
99-00
16659
99
100
00-01
15755
94
96
01-02
15096
90
93
02-03
15920
95
97
03-04
16161
96
98
Illustratie 9.12. IHSgebruik in Nijmegen Bron: datawonen.nl
Bij bijna een kwart van de Nijmeegse woningen wordt IHS verstrekt. In vergelijking tot andere Nederlands steden is dit een tamelijk hoog aandeel. Je kunt hier geen positieve of negatieve conclusie aan verbinden want dit percentage hangt van veel zaken af: zijn er in een stad veel of weinig huurwoningen, wat is het prijsniveau van de huurwoningen, wat het inkomensniveau van de bewoners?
WONINGMARKT
9.4 A CTUELE
BELEIDSTHEMA ’ S
Haarlem
Tempo in de woningbouw
Enschede
Na jaren van een lage woningproductie begint de nieuwbouw weer op gang te komen. Dit is ook een uitgesproken beleidsvoornemen: er moet “tempo in de woningbouw” komen gezien de grote druk op de woningmarkt. Eind 2005 en 2006 worden veel opleveringen verwacht, de pijplijn op korte termijn is redelijk gevuld. Ook voor de jaren daarna is de gemeentelijke planningslijst groot.
Groningen Den Bosch Tilburg Eindhoven Arnhem Utrecht Amsterdam Nijmegen 0
5
10
15
20
25
30
bestaande stad
Waalsprong
2005-2009
5700
3000
2010-2019
3700
8200
Illustratie 9.14. Woningbouwplanning Illustratie 9.13 Aantal IHS-uitkeringen als % woningvoorraad, 2003/2004
Bron: opgave Bouwen en Wonen 2005
Bron: datawonen.nl, CBS
Korte en lange termijnontwikkelingen Processen die in relatief korte periodes spelen hebben invloed op de actuele woningmarktsituatie. Een bouwstop of een verslechtering van de economie weegt door in vraag en aanbod op de woningmarkt. Voor de woningbehoefte op langere termijn zijn zulk soort ontwikkelingen echter van minder belang. Die wordt vooral beïnvloed door patronen en veranderingen met een lange adem: • De behoeftepatronen per huishoudens/leeftijdsklasse zijn door de jaren heen redelijk stabiel: de wensen van specifieke soorten huishoudens om in een laagbouw- of juist een etagewoning te wonen, te huren of te kopen veranderen weinig. • Veranderingen in de samenstelling van de bevolking vinden langzaam plaats en zijn goed voorspelbaar. De belangrijkste daarvan is de veroudering van de naoorlogse geboortegeneratie. De eerste mensen hiervan worden in 2010 65 jaar. Omdat huishoudens over het algemeen tot hun 65e/70e in hun ‘gewone’ woning blijven wonen, zal pas na dat tijdstip een effect op de woningbehoefte optreden. Door de massa van deze leeftijdscategorie zal dat effect op termijn wel sterk doorklinken in de behoefte. Voor de woningbouw betekent dit dat op termijn een steeds groter deel van de uitbreidingsbehoefte, de woningen die erbij moeten komen, als etagewoningen gebouwd moeten worden. Volgens de marktindicaties van het WBO 2002/2003 moeten tot 2010 ongeveer 1/3 van de woningen die erbij komen etagewoningen zijn. Dat aandeel loopt op tot bijna de helft in de jaren na 2015.
In totaal staan er voor de jaren 2005-2010 voor de bestaande stad meer dan 5000 woningen in planning, globaal verdeeld over 40% etagekoop, 40% etagehuur en 20% laagbouw. Voor de Waalsprong staan er voor die periode ongeveer 3000 woningen gepland, voor 80% laagbouw. Toch blijft het realiseren van voldoende nieuwbouw aandacht vragen: • Voor de Waalsprong geldt dat er na 2006 waarschijnlijk weer een gat in de productie zal vallen, de pijplijn op middellange termijn is nog leeg: vertraging in bestemmingsplannen (o.a. als gevolg van visieveranderingen gedurende de bouwstopperiode) en problemen van milieutechnische aard (fijn stof) zorgen ervoor dat de plannen nog lang niet zo ver zijn als gehoopt. • Bij de nieuwbouwplannen in de bestaande stad gaat het heel vaak om etagekoopwoningen. Het aantal en aandeel is veel hoger dan waaraan vanuit de marktvraag gezien behoefte is. Stedenbouwkundige en financiële overwegingen zijn de reden de marktindicaties niet volledig te volgen. Het is belangrijk in het oog te houden of de woningmarkt een aanbod van etagekoopwoningen in zo’n omvang in dit tempo kan opnemen?
Ongedeelde stad Een ander belangrijk beleidsthema is dat van de “ongedeelde stad”. Alle delen van de stad moeten toegankelijk zijn voor de verschillende bevolkingsgroepen binnen Nijmegen: jong en oud, arm en rijk, autochtoon en allochtoon. In de praktijk lijkt de tweedeling binnen de stad echter juist groter te worden. De afgelopen jaren zijn alle wijken van Nijmegen “zwarter” geworden (zie ook hoofdstuk Bevolking). Toch zijn er binnen Nijmegen zwarte en witte wijken steeds sterker te herkennen. Zowel in de stad als de gemeenteraad woedt de discussie of het woonruimteverdelingssysteem bij-
87
S TADS -
2005
draagt aan een verdergaande etnische segregatie tussen wijken. Door het Amsterdamse onderzoeksbureau Regioplan en door OenS is hier in 2005 onderzoek naar gedaan. Daaruit bleek dat verzwarting van wijken net zo sterk het gevolg is van geboorte en sterfte als van verhuizingen. Maar ook bleek dat allochtone groepen bij toewijzing van huurwoningen wat vaker in “zwarte” wijken terecht komen. Statistisch gezien is dat niet het gevolg van de gebruikte verdelingstechniek (meettijd). Het feit dat allochtone woningzoekenden hun verhuiswens vaak als dringend ervaren, de informatie die zij hebben over het woningaanbod en de aard van hun woningwens spelen een rol in de spreiding.
met een WOZ-waarde van meer dan €175.000 zouden “geliberaliseerd” moeten worden. In Nijmegen heeft 21% van de huurwoningen, ruim 8000 woningen, een waarde boven die grens. Absoluut en relatief sterk komt dat voor in de wijken Benedenstad, Hengstdal, Brakkenstein, Grootstal en Weezenhof. Vanwege de krapte op de woningmarkt is besloten de liberalisering de eerste jaren nog niet uit te voeren. Maar wanneer deze beleidswijzigingen wel doorgevoerd en door de corporaties uitgevoerd worden dan zullen de meer courante delen van de Nijmeege huurwoningvoorraad slechter bereikbaar worden voor huishoudens met een laag inkomen. Segregatie op de woningmarkt zal sterker worden.
Het belangrijkste middel om het ideaal van de ongedeelde stad te kunnen realiseren is het scheppen van een gedifferentieerde woningvoorraad in alle wijken. Zowel duurdere als goedkope woningen, huur en koop. Naast nieuwbouw biedt ook herstructurering daarvoor mogelijkheden. De laatste jaren is die herstructurering, het ingrijpen in de bestaande woningvoorraad, steeds belangrijker geworden voor het volkshuisvestingsbeleid. Zo zijn er relatief omvangrijke sloop en herbouwoperaties uitgevoerd in het Rooie Dorp en Wolfskuil. Daarbij zijn huurwoningen deels vervangen door koopwoningen. Ook het verkopen van huurwoningen, door corporaties maar zeker ook door beleggers, neemt een steeds grotere vlucht. Bij het verkopen van coporatiewoningen is daarbij vaak sprake van een strategische ontwikkeling: door het verkopen van woningen tracht men een gemêleerde woningvoorraad, en daarmee een gedifferentieerde wijkbevolking te bewerkstelligen. Bij het verkopen van beleggers gaat het meestal om verkoop om bedrijfseconomische redenen. Al deze ingrepen in de bestaande voorraad hebben invloed op het nieuwbouwprogramma. Zo betekent het slopen van huurwoningen en het herbouwen van koopwoningen dat er elders in de stad compenserende huurwoningen gebouwd zullen moeten worden om de huurwoningenvoorraad op peil te houden.
Wonen en zorg
Betaalbaarheid van het wonen Voorwaarde voor een “ongedeelde stad” is de aanwezigheid van voldoende betaalbare woningen verspreid over de stad. Zoals ook in paragraaf 3 al aan de orde is gekomen zijn er op dit moment in de praktijk niet voldoende bereikbare woningen om aan de vraag van huishoudens uit de aandachtsgroep te kunnen voldoen. Een verdere bedreiging van de betaalbaarheid van het wonen vormt het voorgenomen liberaliseringbeleid van het Ministerie van VROM. De minister wil dat huurstijgingen van woningen in hogere prijsklassen niet meer aan regels gebonden zijn maar worden overgelaten aan de vrije markt. Woningen
88
EN WIJKMONITOR
Met het ouder worden van de na-oorlogse geboortegolf (de oudste van hen worden in 2010 65, in 2015 70 jaar) zal de rol van ouderen op de woningmarkt steeds groter worden. In 2002 heeft de gemeente daarom een visie ontwikkeld op het gebied van wonen, zorg en welzijn: het creeeren van woonservicegebieden. De bedoeling is om te werken aan levensloopbestendige wijken waar mensen zo lang als zij dat zelf verkiezen kunnen blijven wonen. Liefst in de eigen woning, maar in elk geval in de eigen wijk. Centraal in de wijk worden wijkservicepunten gemaakt. Punten waar wonen, welzijn en zorg samenkomen. Er zal vaak sprake zijn van kleinschalige specifieke woonvormen voor dementerenden of zwaar verstandelijke gehandicapten en meer “normale” levensloopbestendige woonvormen voor “alle” andere mensen, al dan niet geclusterd in woonzorgcomplexen. De eerste plannen op basis van deze visie worden binnenkort gerealiseerd. In Brackenhove (Brakkenstein) worden de eerste levensloopbestendige woningen, met gemeenschappelijke ruimte, opgeleverd. De bewoners van deze woningen krijgen een dienstverleningsovereenkomst waarin de diensten worden geregeld. In 2006 wordt een begin gemaakt met de bouw van het Dobbelmanncomplex, waarin een wijkservicepunt komt met verschillende specifieke woonvormen voor ouderen, begeleid wonen, allochtone ouderen en verstandelijk gehandicapten. Ook in Hatert wordt een wijkservicepunt gerealiseerd met een aantal zorg- en levensloopbestendige woningen. Bij Margriet (Hunnerberg) komt een wijkservicepunt, met intramurale woonzorgvormen en ouderen- en levensloopbestendige woningen. Ook in de Waalsprong (Visveld) zal een voorzieningenhart met een begeleid wonen vorm komen.
10
Sociale omgeving
Al geruime tijd is er in Nijmegen sprake van een stabiel positief sociaal klimaat. Burgers ervaren het sociale leven in de buurt waar ze wonen over het algemeen als prettig. Meer dan een kwart van de Nijmegenaren verricht vrijwilligerswerk of is actief om de eigen leefomgeving te verbeteren. Een grote meerderheid heeft voldoende sociale contacten en kan zichzelf redden. Een aanzienlijk deel van de bevolking blijft last van jongeren hebben. Tussen autochtonen en allochtonen zijn er geen grote spanningen. Punten van zorg zijn wel, dat de daadwerkelijke integratie nog veel te wensen overlaat en dat de concentratie van allochtone groepen in wijken en op scholen toeneemt.
10.1 H OOFDLIJNEN Inleiding In dit hoofdstuk gaat het om de sociale aspecten van het leven in Nijmegen. Het college van B&W heeft de wens uitgesproken om de dagelijkse leefomgeving van de mensen in stad en wijk te verbeteren. Tevens wil het de banden tussen mensen - tussen ouderen en jongeren, tussen autochtonen en allochtonen - versterken. Een sterke stad moet ook een sociale stad zijn. De hoofdvragen die in dit hoofdstuk aan de orde komen zijn: • Zijn de Nijmegenaren tevreden over het sociale klimaat in de buurt waar ze wonen? • Heeft men voldoende persoonlijke contacten? Is men voldoende zelfredzaam? • Hoe staat het met de actieve inzet van burgers? Denk aan vrijwilligerswerk en buurtactiviteiten. • Hebben burgers overlast van jongeren? • Hoe vordert de totstandkoming van de multiculturele samenleving? Hoe gaat het samenleven van autochtonen en allochtonen?
niet-westerse allochtonen - en dan vooral bij de vluchtelingengroepen - is dit percentage een stuk hoger. Ten opzichte van 2003 is het percentage mensen dat aangeeft goed voor zichzelf te kunnen zorgen licht gestegen. Dat geldt ook voor de 75plussers.
Meer persoonlijke betrokkenheid en actieve inzet Van de Nijmegenaren doet 28% aan vrijwilligerswerk. In 2003 was dit nog 24%. Meer mensen dan in 2003 voelen zich verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de eigen buurt. Ook het aantal mensen dat zich actief inzet voor de buurt is toegenomen. Ongeveer 80% voelt zich verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de eigen buurt. Circa 30% zegt ook daadwerkelijk meegedaan te hebben aan activiteiten. Antillianen en Surinamers bezoeken relatief vaak een kerk, Turken en Marokkanen gaan vaak naar de moskee. Wat betreft het bezoek aan wijkcentra is er een lichte afname. Ongeveer 80% zegt nooit in een wijkcentrum te komen. In 2003 was dit 75%. Met name ouderen en laag opgeleide mensen bezoeken de wijkcentra.
Hoge mate van sociale tevredenheid De meeste inwoners van Nijmegen zijn gehecht aan de buurt waar ze wonen. Als we het sociale klimaat zien in termen van zich thuis voelen in de buurt, met elkaar omgaan, elkaar kennen e.d., dan valt op dat er gedurende vele jaren sprake is van een stabiel positief sociaal klimaat. Alleen zijn er wel verschillen tussen de stadsdelen. Het meest tevreden zijn de bewoners van Waalsprong, Oud Oost en Midden Zuid. De minst tevredenen treffen we aan in Stadscentrum en Oud West.
Lichte verbetering op niveau van contacten en zelfredzaamheid De meeste mensen in Nijmegen beschikken in voldoende mate over contacten met vrienden en familieleden. Slechts 2% à 3% heeft nooit contact met vrienden of familie. Daarentegen heeft ongeveer 15% nooit contact met de buren. Gemiddeld geeft 8% van de burgers aan meer contact te willen. Bij de
Nog steeds relatief veel overlast van jongeren Bijna 40% van de Nijmeegse burgers zegt vaak of soms last te hebben van jongeren. Dit percentage is al jaren stabiel. Wel is het zo dat ten opzichte van 2003 de mate waarin men reëel overlast ervaart denk aan lawaai, vernielingen, bedreigingen en rotzooi - licht is afgenomen.
De multiculturele samenleving: geen spanningen, wel concentratie In Nijmegen is er in de afgelopen periode geen sprake geweest van grote spanningen tussen bevolkingsgroepen. De meeste burgers accepteren de aanwezigheid in de stad van mensen met een verschillende culturele, etnische of religieuze herkomst. Maar die acceptatie neemt niet weg dat veel allochtonen op relatief grote afstand staan ten opzichte van het gewenste maatschappelijke gemiddelde. Werkers in de wijken constateren dat echte integratie veelal nog
89
S TADS -
In de tabel 10.2 zien we de scores voor vier stellingen over het buurtleven, bekeken voor de jaren 1998, 2001, 2003 en 2005.
10.2 H ET
SOCIALE KLIMAAT VAN STAD EN BUURT
De scores verschillen niet zo veel tussen de verschillende jaargangen. Het blijkt dat de wijze waarop mensen met elkaar omgaan gedurende lange tijd hoog gewaardeerd wordt. Maar ook hier zijn er verschillen tussen stadsdelen en wijken. De hoogste waardering komen we tegen in Waalsprong, Oud Oost en Midden Zuid. De laagste in Stadscentrum.
Sterke gehechtheid aan de buurt
90 80 70 60 50
2005
buurt. Circa de helft zegt dat men elkaar kent in de eigen buurt, terwijl 45% aangeeft in een gezellige buurt met veel saamhorigheid te wonen.
niet van de grond komt. Tevens blijkt dat de concentratie van bepaalde groepen allochtonen in wijken en op scholen toeneemt. Veel burgers zijn pessimistischer geworden over de toekomst van de multiculturele samenleving.
Al eerder is aan de orde gekomen dat verreweg de meeste burgers van Nijmegen met plezier in de stad vertoeven. Bovendien zegt ruim driekwart gehecht te zijn aan de buurt waarin men woont. Maar hierbij zijn er relatief grote verschillen tussen de stadsdelen. In Oud Oost is maar liefst 80% aan de buurt gehecht, in Oud West is dat 56%. Gemiddeld vindt slechts 4% het vervelend om in de buurt waar men nu woont te wonen.
EN WIJKMONITOR
1996
1998
2001
2003
2005
Stadscentrum
5,0
5,5
5,2
5,4
5,4
Oud-Oost
6,5
6,5
6,6
6,6
6,7
Oud-West
5,7
5,7
5,6
5,7
5,8
Nieuw-West
5,9
5,9
5,7
6,0
5,9
Midden-Zuid
6,1
6,3
6,5
6,4
6,5
Zuidrand
6,2
6,4
6,2
6,1
6,1
Dukenburg
5,6
5,8
5,7
5,6
5,9
Lindenholt
5,6
5,9
5,7
5,7
5,9
Waalsprong
7,3
7,3
7,0
7,2
7,3
Nijmegen
5,9
6,1
6,0
6,1
6,2
Illustratie 10.3 Schaalscores sociaal klimaat Bron: Stadspeiling
40 30 20
Nijmegen
Oud-West
Lindenholt
Dukenburg
Nieuw-West
Stadscentrum
Zuidrand
Midden-Zuid
Waalsprong
0
Oud-Oost
10
Illustratie 10.1 Gehechtheid aan de buurt Bron: Stadspeiling
We kunnen de waardering voor het sociale klimaat (in de eigen buurt) samenvatten aan de hand van een schaalscore op basis van de zojuist weergegeven vier stellingen over het buurtleven. Door de jaren heen zien we dan een redelijk stabiel patroon van sociale tevredenheid. Ten opzichte van 2003 is er dus gemiddeld genomen sprake van een lichte verbetering. Opvallend is de meer dan gemiddelde stijging in Dukenburg en Lindenholt, met respectievelijk 0,3 en 0,2 schaalpunten. Als we Nijmegen wat dit betreft vergelijken met andere steden valt op dat onze stad in de middenmoot zit. We zien dat Nijmegen hetzelfde scoort als Apeldoorn en Dordrecht.
Groeiende scores sociaal klimaat Aan de hand van antwoorden op een viertal stellingen uit de stadspeiling hebben we gemeten hoe tevreden men in Nijmegen is over de sociale omgang in de eigen buurt. Het blijkt dat ruim driekwart van de inwoners van mening is dat de buurtbewoners op een prettige manier met elkaar omgaan en dat tweederde zich thuis voelt bij de mensen in de eigen
In Nijmegen heeft 6% vaak en 20% soms last van buurtbewoners. In de stadsdelen Oud West en Dukenburg is de perceptie van deze overlast het hoogst. Ten opzichte van eerdere metingen is deze vorm van overlast hetzelfde gebleven.
2005
1998
2001
2003
Mensen in mijn buurt gaan op een prettige manier met elkaar om
75
74
75
78
Ik voel me thuis bij de mensen in mijn buurt
69
65
67
67
De mensen in mijn buurt kennen elkaar
53
51
52
54
Ik woon in een gezellige buurt met veel saamhorigheid
45
41
45
45
Stelling
Illustratie 10.2 Uitspraken met betrekking tot tevredenheid buurt Bron: Stadspeiling
90
Nog steeds overlast van medebuurtbewoners
S OCIALE
10.3 I NDIVIDUELE
OMGEVING
CONTACTEN
Tilburg
Omgang met familie, vrienden en buren
Breda
De mate waarin mensen in hun directe omgeving contacten onderhouden met anderen (familie, vrienden en buren) kan beschouwd worden als een aanwijzing voor een positieve sociale omgeving. Een gebrek aan dergelijke contacten kan leiden tot eenzaamheid of zelfs isolement. Gemiddeld hebben de inwoners van Nijmegen vaak - dat wil zeggen: minimaal een paar keer per maand - contact met vrienden (ruim 80%) en familieleden (ruim 70%). Met buren is het contact een stuk minder: bijna 60% geeft aan een paar keer per maand met een van de naaste buren te verkeren. Slechts 2 à 3% zegt nooit contact te hebben met familie of vrienden. Daarentegen heeft ruim 15% nooit contact met de buren.
Enschede Amsterdam Maastricht Zwolle Emmen Ede Dordrecht Nijmegen Apeldoorn Amersfoort Eindhoven Haarlem Zaanstad
Voor al deze contacten geldt dat de categorie ‘nooit’ het meeste voorkomt bij de mensen die ouder dan 55 zijn. Daarnaast zijn er opvallende verschillen tussen autochtone en allochtone inwoners van de stad. Als we kijken naar contacten met familieleden blijkt dat met name de categorie “overige niet-westerse allochtonen” (veelal vluchtelingengroepen) anders scoren dan het gemiddelde: bijna 20% geeft aan nooit contact met familie te hebben en 45% zegt familie een paar keer maand te ontmoeten. Als het gaat om de contacten met buren scoren, op Surinamers en Antillianen na, alle allochtone burgers lager dan het stedelijk gemiddelde. Circa een kwart van hen zegt nooit contact met buren te hebben.
Leiden Groningen ‘s-Hertogenbosch ‘s-Gravenhage Utrecht Rotterdam Almere Arnhem 5,5
5,0
6,0
6,5
7,0
Illustratie 10.4 Stedenvergelijking sociale tevredenheid Bron: Monitor leefbaarheid en veiligheid 2000-2003/Meetlat
vaak Oud-West beperkt
Dukenburg Lindenholt
buren familie vrienden
nooit Stadscentrum 0
Zuidrand Nieuw-West
20
40
60
80
100
Illustratie 10.6 Contacten met buren, familieleden en vrienden Bron: Stadspeiling
Midden-Zuid vaak soms
Oud-Oost Waalsprong 0
5
10
15
20
Illustratie 10.5 Overlast medebuurtbewoners Bron: Stadspeiling
25
30
35
40
In 2003 zei 14% van de burgers meer contacten te willen hebben; met vrienden, familieleden of buren. In 2005 gaat het om 8%. Van de vluchtelingengroepen zegt ruim 15% meer van dergelijke contacten te willen. In het algemeen zijn het vooral de allochtone Nijmegenaren die aangeven momenteel te weinig persoonlijke contacten te hebben.
Zelfredzaamheid neemt toe Een ruime meerderheid zegt goed voor zichzelf te kunnen zorgen. De mate van zelfredzaamheid is te zien aan de hand van illustratie 10.8. Daarbij vergelijken we 2005 met 2003 en kijken we tevens apart
91
S TADS -
Bevolkingsgroep
voldoende
voldoende,
contact
maar wil toch meer
autochtone Nijmegenaren
89
8
Surinamers en Antillianen
90
2
8
Turken en Marokkanen
82
9
9
westerse allochtonen
87
8
5
overige niet-westerse allochtonen
72
17
12
EN WIJKMONITOR
2005
te weinig contact
3
Illustratie 10.7 Mate van contact Bron: Stadspeiling 2003
2005
2003
2005
75plussers
75plussers
“ik kan goed voor mezelf zorgen”
95
96
80
84
“ik kan alles goed aan”
89
90
73
75
“ik kan prima voor mezelf opkomen”
91
92
86
89
“ik krijg hulp van mensen uit mijn directe omgeving”
93
94
87
91
Illustratie 10.7 Mate van zelfredzaamheid Bron: Stadspeiling
naar de 75plussers. Met andere woorden: met name bij de 75plussers is er sprake van een groeiende zelfredzaamheid. Alhoewel allochtonen aangeven iets minder zelfredzaam te zijn, scoren zij toch ook gemiddeld boven de 80%.
10.4 B ETROKKENHEID
rond sport en in diverse verenigingen. Daarna komen: activiteiten op school, in kerkelijk verband en ten behoeve van ouderen. Ten opzichte van 2001 zagen we in 2003 een daling van het aantal vrijwilligers, terwijl er nu weer sprake is van een stijging. Tussen de stadsdelen zijn er relatief grote verschillen.
EN INZET Waalsprong, Midden Zuid en Oud Oost scoren met respectievelijk 41%, 34% en 33% hoog. Daarentegen zitten Oud West met 22% en Nieuw West met 25 % onder het stedelijk gemiddelde.
Vrijwilligerswerk Van de Nijmeegse inwoners zegt momenteel 28% dat ze vrijwilligerswerk doen. Het meest actief is men
Het blijkt dat autochtone Nijmegenaren, westerse allochtonen, Surinamers en Antillianen het meest aan vrijwilligerswerk doen. Hierbij is opvallend dat Antillianen vaak werkzaam zijn in kerkelijk verband. Turken, Marokkanen en vluchtelingengroepen doen relatief weinig aan vrijwilligerswerk, procentueel gezien circa een derde ten opzichte van het percentage autochtone Nijmegenaren.
Nijmegen
Waalsprong
Lindenholt
Dukenburg
De mensen die zich als vrijwilliger voor de samenleving inzetten doen dat doorgaans vrij intensief. Ongeveer de helft is er minimaal eens per week mee bezig. Ouderen zijn iets vaker dan jongeren actief als vrijwilliger. Verder zien we opvallende verschillen tussen de opleidingscategorieën: hoe hoger de opleiding, hoe hoger de kans dat men vrijwilligerswerk doet. Van degenen die alleen basisonderwijs genoten hebben is slechts 15% actief als vrijwilliger, terwijl dat bij degenen met een hbo- of universitaire opleiding ruim 35% is.
Zuidrand
Midden-Zuid
Nieuw-West
Oud-West
Oud-Oost
Kerk- en moskeebezoek 2005 2003 2001
Stadscentrum
0
10
20
30
Illustratie 10.9 Percentage mensen dat vrijwilligerswerk doet Bron: Stadspeiling
92
40
50
Bij autochtone en westers allochtone inwoners van Nijmegen zien we dat relatief weinig mensen naar de kerk gaan. Gemiddeld gaat ongeveer 10% ten minste een keer per maand naar het godshuis. Vrouwen doen dat iets vaker dan mannen, ouderen substantieel meer dan jongeren. Van de Surinamers en
S OCIALE
Antillianen zegt tussen een vijfde en een kwart minstens eens per maand naar de kerk te gaan. Van de Turkse inwoners bezoekt ruim 30% tenminste een keer per maand de moskee, van de Marokkaanse Nijmegenaren ruim 40%. Maar hier zijn het vooral de mannen die het gebedshuis frequent bezoeken: 45% van de Turkse en maar liefst 70% van de Marokkaanse mannen.
OMGEVING
betreft geen grote verschillen constateren. Alleen Lindenholt en Dukenburg scoren relatief hoog. Respectievelijk 11% en 9% weet zeker dat ze in de komende tijd actiever zullen zijn. Het opzetten van een buurtcafé en de organisatie van een buurtbarbecue worden genoemd als de meest geliefde activiteiten.
Ede
Bezoek aan wijkcentra
Amersfoort
Ongeveer 5% van de Nijmeegse inwoners brengt minimaal eens per week een bezoek aan een wijkcentrum. Ook 5% zegt een wijkcentrum ten minste eens per maand te bezoeken, terwijl 10% er enkele malen per jaar komt. Met andere woorden: 80% komt nooit in een wijkcentrum. In 2003 kwam nog een kwart van de Nijmeegse burgers wel eens in een wijkcentrum. Leeftijdsklasse
Groningen Zwolle Apeldoorn Leiden Rotterdam Zoetermeer
Komt nooit
Komt minimaal
Haarlemmermeer
in een
een keer per
Zaanstad
maand in een
‘s-Hertogenbosch
wijkcentrum
wijkcentrum
18-29
89%
5%
30-54
78%
8%
Nijmegen
55plus
73%
17%
Haarlem
Illustratie 10.10 Bezoek wijkcentra
Emmen
Maastricht
Bron: Stadspeiling
Wijkcentra worden vooral bezocht door ouderen en laag opgeleide mensen. Als we naar het opleidingsprofiel kijken zien we dat circa 20% van de mensen met alleen basisonderwijs ten minste een keer per maand naar een wijkcentrum gaat. Dat percentage neemt trapsgewijs af bij elke hogere opleidingscategorie, tot minder dan 5% bij de hbo- en universitair geschoolden.
Breda Arnhem Dordrecht Nederland 57,7%
Eindhoven Enschede Amsterdam Almere Tilburg ‘s-Gravenhage
Verantwoordelijkheid en inzet voor de buurt Gemiddeld voelt 84% zich (mede) verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de eigen buurt. Dat is iets hoger dan in 2003, toen dit percentage rond de 80 lag. Tussen de stadsdelen zijn er niet zo gek veel verschillen. Alleen Waalsprong springt er bovenuit met 94%, terwijl Stadscentrum en Oud West met 78% iets lager scoren. Of mensen vervolgens ook een bijdrage leveren aan buurtactiviteiten is een andere kwestie. Iets minder dan 40% is van mening dat de bewoners in de eigen buurt inderdaad actief (genoeg) zijn, terwijl iets meer dan 30% zegt zelf in de afgelopen twee jaar te hebben meegedaan aan buurtactiviteiten. Daarmee is ook de eigen bijdrage ten opzichte van 2003 iets toegenomen, omdat toen 26% aangaf zelf actief geweest te zijn. Gemiddeld zegt 7% van de Nijmeegse burgers dat ze in de komende tijd actiever wil worden op buurtniveau, terwijl 18% zegt “misschien” actiever te willen worden. Tussen de stadsdelen kunnen we wat dit
40%
50%
60%
70%
80%
Illustratie 10.11 Opkomst gemeenteraadsverkiezingen Bron: CBS/Meetlat
Gemiddelde opkomst gemeenteraadsverkiezingen Uit de stedenvergelijking in illustratie 10.11 blijkt dat Nijmegen met ruim 50% gemiddeld scoort als het gaat om de opkomst bij gemeenteraadsverkiezingen. Als we de laatste vijf verkiezingen bekijken zien we de volgende opkomst: Soort verkiezing
Jaar
Opkomstpercentage
Gemeenteraad
2002
53
Tweede Kamer
2003
77 45
Provinciale Staten
2003
Europees Parlement
2004
40
Referendum Europese Grondwet
2005
61
Illustratie 10.12 Opkomst verschillende verkiezingen Bron: Stadsgetallen
93
S TADS -
10.5 O UDEREN
EN WIJKMONITOR
2005
10.6 I NTEGRATIE
EN JONGEREN
EN MULTICULTURELE SAMENLEVING 1
Overlast van jongeren Temidden van alle mogelijke vormen van overlast is die van jongeren een veel geuite klacht in de Stadspeiling. In 2003 zei 13% van de Nijmegenaren vaak en 27% soms last te hebben van groepen jongeren. In 2005 gaat het om respectievelijk 11% en 27%. Er is dus een heel lichte afname van de mate waarin men vaak last van jongeren ervaart. Er zijn grote verschillen tussen de stadsdelen. Als we ‘vaak’ en ‘soms’ bij elkaar optellen varieert de perceptie van jongerenoverlast van 26% tot 57%. 60
50
40
30
20
Al vele decennia is Nijmegen een multiculturele samenleving. Een kwart van de bevolking bestaat uit mensen die zelf of waarvan minstens een van beide ouders in het buitenland zijn geboren. De meeste daarvan - in totaal 16% van de Nijmeegse burgers komen uit zogeheten niet-westerse landen. Op zichzelf kan dit tot aanpassingsproblemen en spanningen leiden, bijvoorbeeld wanneer mensen de Nederlandse taal niet beheersen of wanneer ze niet bekend zijn met hier gangbare gebruiken. Een harmonieus sociaal klimaat in de stad is erbij gebaat dat alle mensen meetellen en gelijke kansen hebben om maatschappelijk te participeren. In deze paragraaf onderzoeken we vooral in welke mate allochtonen sociaal en cultureel meedoen aan de lokale samenleving, in welke mate autochtonen zich toegankelijk opstellen tegenover de nieuwkomers en in welke mate er sprake is van afstand of zelfs segregatie.
Positief klimaat samenleven autochtonen en allochtonen Waalsprong
Lindenholt
Dukenburg
Zuidrand
Midden-Zuid
Nieuw-West
Oud-West
Stadscentrum
0
Oud-Oost
10
Illustratie 10.13 Overlast jongeren in verschillende stadsdelen Bron: Stadsgetallen
Toch is 44% van mening dat oud en jong goed met elkaar omgaan in de buurt. De ervaring van jongerenoverlast blijkt zich vooral voor te doen in Stadscentrum, Oud West, Lindenholt, Dukenburg en Nieuw West.
Verschillende vormen van overlast De meest genoemde vormen van jongerenoverlast zijn lawaai, vernielingen, bedreigingen en rotzooi. Lawaai noemt men het vaakst (10% van de bewoners), vervolgens vernielingen (7%), bedreigingen (5%) en rotzooi (4%). lawaai
vernielingen bedreigingen
rotzooi
7
7
7
5
4
1
3
Oud-West
15
10
10
5
Nieuw-West
10
9
8
5
Midden-Zuid
7
4
2
3
Zuidrand
7
7
4
4
Dukenburg
15
10
6
5
Lindenholt
16
11
7
8
Waalsprong
3
2
1
0
10
7
5
4
Stadscentrum Oud-Oost
Nijmegen
15
Illustratie 10.14 Verschillende overlastvormen Bron: Stadsgetallen
94
Nijmegen als multiculturele samenleving
Bijna 70% van de Nijmeegse burgers is van mening dat de aanwezigheid van allochtonen in de wijk waar men woont een goede zaak is. Bijna 80% van de Nijmegenaren zegt ook daadwerkelijk (op de een of andere wijze) contact te hebben met mensen die een andere culturele of etnische herkomst hebben. En op de vraag of allochtonen de vrijheid moeten hebben hun eigen cultuur te ontwikkelen zegt bijna 60% ja. Ruim 80% van de allochtone inwoners van Nijmegen - van de Surinamers zelfs 90% - zegt gehecht te zijn aan de stad. Uit het jaarverslag van het Anti Discriminatie Bureau blijkt dat in 2004 het aantal meldingen in verband met discriminatie in de stad is afgenomen van 83 (in 2003) naar 75. Van deze meldingen blijken er 51 betrekking te hebben op kleur, herkomst of ras. Toen in november 2004 Theo van Gogh vermoord werd, leidde dat in Nijmegen niet tot grote spanningen. Een grote meerderheid van de Nijmeegse bevolking is overigens wel van mening dat er meer gedaan moet worden aan integratie en gelijkmatige spreiding van de verschillende allochtone bevolkingsgroepen. Men vindt dat scholen en wijken in principe qua etnische herkomst gemengd moeten zijn. In de stadspeiling hebben we de Nijmeegse burgers
1 Resultaten uit de Stadspeiling zijn verder beschreven in de notitie “Hoe denken Nijmegenaren over integratie en segratie? Meningen uit de Stadspeiling 2005”; oktober 2005, gemeente Nijmegen, O&S
S OCIALE
Stelling
OMGEVING
2003
2005
2003 (c.w.)
2005 (c.w.)
*de aanwezigheid van andere culturen in mijn buurt heeft positieve kanten
25
24
29
30
*de aanwezigheid van andere culturen in mijn buurt heeft negatieve kanten
23
20
36
32
*de aanwezigheid van andere culturen is goed voor de stad
35
35
28
29
*meer allochtonen in mijn wijk is geen probleem
60
59
45
46
8
6
12
10
*het samenleven van autochtonen en allochtonen in mijn wijk gaat slecht 2
Illustratie 10.15 Stellingen over samenleven autochtonen en allochtonen (Nijmegen totaal en “concentratiewijken”) Bron: Stadspeiling
Toch ook sprake van afstand tussen autochtonen en allochtonen
vijf stellingen met betrekking tot het samenleven van autochtonen en allochtonen voorgelegd. In de volgende tabel laten we de antwoorden op de stellingen zien, voor de jaren 2003 en 2005. Verder kijken we specifiek naar de scores in de wijken waarin het percentage niet-westerse allochtonen 20 of hoger bedraagt (“concentratiewijken”).
Al eerder is in deze stadsmonitor - zie de hoofdstukken over bevolking en onderwijs - aan de orde gekomen dat de nagestreefde ontmoeting tussen autochtone en allochtone inwoners van de stad onder druk staat door processen waarmee de verschillende bevolkingsgroepen op afstand van elkaar blijven. Ook in deel Wijk van deze monitor komt dat aan de orde.
Het blijkt dat er tussen 2003 en 2005 geen grote verschillen zijn opgetreden. Opvallend is dat in de wijken met 20% of meer niet-westerse allochtonen zowel meer dan gemiddeld mensen te vinden zijn die aan de aanwezigheid van andere culturen in de buurt positieve alsook negatieve kanten verbinden. Dit fenomeen is bekend uit sociaalpsychologisch onderzoek: naarmate mensen dichter bij elkaar in de buurt wonen nemen zowel de positieve als de negatieve oordelen over elkaar toe. Een ander opvallend punt bij illustratie 10.15 is het gegeven dat bewoners van concentratiewijken de komst van meer allochtonen in hun wijk vaker dan gemiddeld een probleem vinden. Als we specifieker ingaan op de concentratiewijken zien we wel verschillende ontwikkelingspatronen. De in de stadsdelen Dukenburg en Oud West gelegen wijken, waar 20% of meer niet-westerse allochtonen wonen, scoren in 2005 beduidend beter dan in 2003. Dat wil zeggen dat de acceptatie van culturele en etnische diversiteit daar is toegenomen. Daarentegen is die acceptatie in de elders gelegen concentratiewijken - Hatert, Heseveld, Neerbosch Oost, ‘t Acker en De Kamp - tussen 2003 en 2005 enigszins teruggelopen. Een belangrijke achtergrond bij het relatief milde klimaat met betrekking tot de acceptatie van allochtonen is het hoge opleidingsniveau van de Nijmeegse bevolking. Als we de antwoorden op de stelling meer allochtonen in mijn buurt is geen probleem relateren aan het opleidingsprofiel van de respondenten blijkt dat van de hoger opgeleiden 75% het met de stelling een is, terwijl dat bij de lager opgeleiden slechts 40% is. Hierbij moet wel wortden beseft, dat hoger opgeleiden doorgaans in wijken wonen met weinig allochtonen, terwijl lager opgeleiden meer dan gemiddeld in ‘gekleurde’ wijken wonen.
Als we kijken naar hoe mensen wonen, zien we dat niet-westerse allochtonen in belangrijke mate in de hier als zodanig genoemde concentratiewijken gehuisvest zijn. Van de Turken en Marokkanen woont meer dan 60% in een dergelijke wijk; van de Surinamers en Antillianen bijna de helft. Van de autochtone Nijmegenaren geldt dat voor een kwart. Het geconcentreerd wonen is bij alle bevolkingsgroepen afgenomen, maar niet bij de Turkse en Marokkaanse stadsbewoners. In het hoofdstuk over onderwijs is de scheiding tussen witte en zwarte scholen aan de orde gesteld. In het hoofdstuk over sport kwam naar voren dat zich ook in het lokale amateurvoetbal etnische concentraties ontwikkelen. Bevolkingsgroep
1995
2005
autochtonen
30
25
overige niet-westerse allochton
45
41
Antillianen
50
47
Surinamers
53
48
Marokkanen
58
62
Turken
61
62
Illustratie 10.16 Percentages wonend in concentratiewijk Bron: Stadspeiling
Dreigende tweedeling op basis van klasse en kleur In de binnenkort te verschijnen Nijmeegse integratiemonitor komt naar voren dat de verschillende groepen niet-westerse allochtonen zich heel divers maatschappelijk ontwikkelen. Daarbij zijn opleiding, taalbeheersing, oriëntatie op moderne culturele patronen en contacten met autochtonen van doorslaggevend belang voor een succesvolle integra2 Bij de antwoorden op deze stelling zijn in de tabel alle respondenten meegeteld. Als we apart kijken naar de groep mensen die vindt dat er veel allochtonen in hun wijk wonen zijn de percentages iets ongunstiger. Van degenen die vinden dat er veel allochtonen in de wijk wonen vond 18% in 2003 dat het onderling samenleven in de wijk slecht ging. In 2005 was dat 17%.
95
S TADS -
2005
ook aan dat men negatiever is gaan denken over de toekomst van de multiculturele samenleving in het algemeen. Opvallend hierbij is dat er nauwelijks verschillen zijn tussen stadsdelen of tussen hoger en lager opgeleiden. We zien dus op dat er in Nijmegen door de burgers twee verschillende opvattingen over de multiculturele samenleving naar voren gebracht worden. Aan de ene kant is er gemiddeld een positief oordeel over het samenleven van autochtonen en allochtonen in de stad en op wijkniveau. Maar aan de andere kant geven veel mensen ook aan dat ze de laatste tijd negatiever zijn gaan denken over de toekomst van dat samenleven in Nederland. Met andere woorden: in het hier en nu van de directe omgeving is de acceptatie van de multiculturele samenleving groter dan wanneer Nederland als geheel en de toekomst in beeld komen.
tie in de lokale samenleving. Met name Surinamers, een groot deel van de Antillianen en Iraniërs ontwikkelen zich gestaag in de richting van maatschappelijk succes. Daarentegen weten relatief veel Turkse, Marokkaanse en Somalische burgers zich niet of slechts mondjesmaat te ontworstelen aan hun maatschappelijke achterstand. Hierbij moeten we zeker denken aan hun laag sociaal-economisch profiel. 3 Als we daar typische sociaal-culturele patronen aan toevoegen - zoals: grote gezinnen, gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal, oriëntatie op de landen van herkomst - zien we de mogelijkheid van een dreigend maatschappelijk isolement. Daarbij springen vooral drie indicatoren in het oog: het lage opleidingsprofiel, het vrijwel uitsluitend huwen in eigen kring en de matige of slechte beheersing van de Nederlandse taal. Autochtonen, westerse allochtonen, Surinamers, een deel van de Antillianen en Iraniërs zijn gemiddeld hoog opgeleid. Ongeveer 40% heeft minimaal hboniveau. Daarentegen zien we bij Turken, Marokkanen en Somaliërs dat dit niveau slechts door 5 à 10% gehaald wordt, terwijl het aantal mensen met maximaal basisonderwijs circa 30% bedraagt. Vooral vrouwen blijken gemiddeld extreem laag opgeleid te zijn.
EN WIJKMONITOR
2005 2003 0%
20% positiever
40% hetzelfde
60%
80%
negatiever
100%
weet niet
Illustratie 10.18 Hoe denkt de bevolking over verhouding
Het Sociaal Cultureel Planbureau publiceerde onlangs 4 cijfers over het percentage allochtone vrouwen dat huwt met een autochtone partner. Daaruit blijkt dat van de Turkse en Marokkaanse vrouwen in Nederland slechts 3% huwt met een autochtone partner. Bij de Antilliaanse, Molukse en Surinaamse vrouwen is dat respectievelijk 61%, 48% en 43%.
allochtonen/autochtonen in Nederlandse samenleving in vergelijking met enkele jaren geleden Bron: Stadspeiling
In de laatste stadspeiling is aan mensen gevraagd of ze thuis Nederlands spreken en of ze dagelijks een Nederlandstalige krant lezen. Bevolkingsgroep
thuis Nederlands
dagelijks een
sprekend
Nederlandstalige krant lezend
autochtonen
100
59
westerse allochtonen
93
60
Surinamers en Antillianen
77
50
overige niet-westerse allochtonen
39
27
Turken en Marokkanen
17
15
Illustratie 10.17 Gebruik Nederlandse taal en Nederlandse kranten Bron: Stadspeiling
We zien dat de percentages bij Turken en Marokkanen opvallend laag zijn.
Mensen gaan negatiever denken over de toekomst van de multiculturele samenleving Gevraagd naar de toekomst van het samenleven tussen autochtonen en allochtonen (in Nederland) zegt in de laatste stadspeiling 45% dat men hier negatiever over is gaan denken. Hetzelfde percentage geeft
96
3 Denk hierbij aan: werkloosheid, hoge uitkeringsafhankelijkheid, achterblijvende schoolprestaties e.d. 4 Emancipatie in estafette (februari, 2005)
11
Veiligheid
Op meerdere fronten is de laatste jaren binnen Nijmegen sprake van gunstige ontwikkelingen. Ook bij beschouwing van landelijke cijfers is de positie van Nijmegen op het gebied van veiligheid verbeterd. Zowel de politieregistraties als de stadspeilingsenquête wijzen op een afname van vermogensdelicten en deels ook geweld en vernieling. Tegelijkertijd geeft de Nijmeegse burger minder vaak aan zich onveilig te voelen. De ervaring van bewoners- en jongerenoverlast is niet toegenomen, maar is nog steeds fors. Het aantal overlastmeldingen bij de politie is gestegen.
11.1 H OOFDLIJNEN Politieregistratie en Stadspeiling vormen groot deel van onderbouwing; verdere analyse in Integrale Veiligheidsmonitor 2005 De bevindingen in deze Stads- en Wijkmonitor met betrekking tot het veiligheidsthema zijn grotendeels ontleend aan de statistische cijfers van de politie en de Stadspeilingen. Daarnaast hebben we diverse landelijke bronnen geraadpleegd, onder andere om stedenvergelijking te kunnen plegen. Tegelijkertijd met het samenstellen van de Stads- en Wijkmonitor is gewerkt aan de (inmiddels derde) Integrale Veiligheidsmonitor. Deze komt binnenkort uit. De thema’s uit dit hoofdstuk zullen daarin diepgaander en vooral ook gebiedsspecifieker worden behandeld.
Afname vermogensdelicten De daling van het aantal vermogensdelicten die we constateerden in de Stads- en Wijkmonitor 2003 zet zich voort. Het lijkt erop, dat de veelplegersaanpak zich blijft vertalen in lagere inbraakcijfers. Ook m.b.t. de diefstal van en in auto’s, de fietsendiefstallen, bedrijfsinbraken en zakkenrollerij nam het aantal aangiften in 2004 af. Alleen voor wat betreft winkeldiefstal was er in 2004 een toename. Als gevolg van dit alles zijn er minder Nijmegenaren dan volgens de Stadspeiling 2003 slachtoffer geweest van een vermogensdelict. Ook in vergelijking met andere steden steekt Nijmegen niet ongunstig af.
Minder aangiften en ervaring geweld Het aantal geweldsaangiften bij de politie is in Nijmegen de laatste jaren iets gedaald. Eenzelfde verbetering geldt voor de subjectieve beleving van geweld. Het aandeel mensen dat van mening is, dat er in de eigen buurt sprake is van bedreiging, lastig vallen op straat, drugsoverlast en tasjesroof is in de Stadspeiling afgenomen in vergelijking met de peiling van 2003. Vergeleken met landelijke cijfers is ook nu de tendens positief.
Wisselend beeld sociale veiligheid: minder vernielingen, meer overlastmeldingen, minder overlastervaringen Een aantal veiligheidsaspecten hangt sterk samen met het sociale klimaat in wijken. De bevindingen zijn wisselend. Het aantal aangiften van vernieling is de laatste jaren teruggelopen, terwijl de overlastmeldingen in aantal toe blijven nemen. De door bewoners ervaren overlast blijft fors, maar is niet toegenomen. Volgens de Stadspeiling 2005 is het aandeel mensen dat overlast van omwonenden constateert op hetzelfde niveau gebleven. Jongerenoverlast wordt nog steeds ervaren als een omvangrijk probleem, maar lijkt wel iets afgenomen te zijn.
Drugsoverlast: voorlopig beeld laat lichte afname zien De vorige Stads- en Wijkmonitor meldde een vergroting van de drugsoverlast. Nu is ook hier het beeld licht positief. Het aantal bij de politie geregistreerde drugsmeldingen is iets teruggelopen en de mensen ervaren in hun eigen buurt ook wat minder drugsoverlast. Dit beeld is evenwel voorlopig. In het kader van de Integrale Veiligheidsmonitor zal een meer diepgaande analyse plaats vinden.
Subjectieve onveiligheid wederom verbeterd; flinke verschillen tussen de stadsdelen Het aandeel mensen dat zegt zich wel eens onveilig te voelen was tussen 2001 en 2003 al gedaald en deed dat de laatste twee jaar opnieuw. Dit geldt zowel het onveiligheidsgevoel in zijn algemeenheid als het onveiligheidsgevoel in de buurt. In het Stadscentrum is het onveiligheidsgevoel relatief groot. Niettemin is het hier fors gedaald. Alleen in Dukenburg is er sprake van enige achteruitgang en is het aandeel mensen dat zich wel eens onveilig voelt in de buurt toegenomen.
97
S TADS -
11.2 V ERMOGENSDELICTEN
2005
in alle stadsdelen voor, in sommige stadsdelen zoals Nieuw-West en Midden-Zuid in sterke mate. Zakkenrollerij, vooral een stadscentrumaangelegenheid, is in 2004 met zowat eenderde teruggebracht. Tenslotte de toename van winkeldiefstal in 2004: deze is zowel te zien in het stadscentrum als in de stadsdelen daaromheen.
Daling aantal aangiften vermogensdelicten zet zich voort De Stads- en Wijkmonitor 2003 gaf al een daling te zien van de aantallen vermogensdelicten. In 2004 heeft deze daling zich flink voortgezet. Behalve bij de winkeldiefstal is er op alle fronten sprake van afname. Het aantal woninginbraken is “eindelijk onder de 1000 uitgekomen”, zo constateert de Managementsrapportage van de politie (Marap 2004). De veelplegersaanpak onder de naam ‘Hebbes’ die de politie in 2003 jaar is gestart, blijft ook in 2004 zijn vruchten afwerpen. Zo is het aantal veelplegers waar het Hebbesteam zich op richt uitgebreid en is het ophelderingspercentage gestegen van 48 maar 53%.
EN WIJKMONITOR
6.000
5.000
4.000
3.000
2.000 gebieden met weinig inw. 0,0 - 0,8 0,9 - 1,6 1,7 - 2,4 > 2,4
1.000
0 2000
2001
autoinbraken woningen fietsdiefstal
2002 bedrijfsinbraak auto’s (diefstal) winkels
2003
2004 zakkenrollerij
Illustratie 11.2 Ontwikkeling vermogensdelicten Bron: Politie Gelderland-Zuid (BPS)
Ook gunstige bevindingen uit stadspeiling en stedenvergelijking
Illustratie 11.1 Woninginbraak per wijk in 2004 (aantallen inbraken per 100 woningen) Bron: Politie Gelderland-Zuid (BPS, bedrijfsprocessensysteem)
Het aantal inbraken in auto’s vertoont sinds 2001 een sterk dalende tendens. Ook in 2004 was er sprake van afname, in nagenoeg alle stadsdelen. Alleen in het stadsdeel Midden-Zuid (ziekenhuizen, universiteit) nam het aantal auto-inbraken toe (met bijna 50). Wel was er in dit stadsdeel sprake van een flinke afname van het aantal diefstallen van auto’s. Ook in Dukenburg was deze daling opvallend. Een zeer aanzienlijke afname (zo’n 20%) is te zien m.b.t. de fietsendiefstallen. Het aantal gestolen (brom)fietsen komt in 2004 uit op ongeveer 3500. Deze daling deed zich het sterkst voor in de woonwijken. Ook in het stadscentrum werden er minder fietsen gestolen, maar de daling was hier in 2004 (slechts) 8%. De daling in de inbraakcijfers bij bedrijven deed zich
98
De bevindingen uit de Stadspeiling 2005 bevestigen het beeld uit de politiecijfers. Het aandeel inwoners dat zegt dat er het afgelopen jaar iets gestolen is uit de woning was in 2005 4,1% tegen 4,6% in 2003 en 5,0% in 2001. Ook het aandeel mensen bij wie een poging tot inbraak is gedaan zonder dat er iets is gestolen is iets afgenomen. Overigens wijzen deze cijfers op aantallen woninginbraken of pogingen die groter zijn dan volgens de politiecijfers. Dit betekent, dat er nog steeds in veel gevallen geen aangifte wordt gedaan bij de politie. Dat geldt in nog sterkere mate voor de fietsendiefstallen. Ook hier is het percentage inwoners dat er mee van doen heeft gehad afgenomen, van 19,7% in de Stadspeiling 2003 tot 17,2% in die van 2005. Uitgedrukt in absolute cijfers (22.000) is dat ongeveer 6x zoveel als er aangifte is gedaan. Bij de analyse van de Stadspeiling maken we gebruik van een schaal waar de verschillende inbraak- en diefstalvormen worden gecombineerd. Hierbij geldt: hoe lager de score hoe beter. In illustratie 11.3 is te zien, dat de schaalscore zich tussen 2003 en 2005 voor alle stadsdelen verbetert, uitgezonderd de relatief toch al gunstig scorende stadsdelen Zuidrand en Waalsprong. Ook in vergelijking met andere steden steekt het beeld niet ongunstig af. De Marap 2004 becijfert het
V EILIGHEID
1996
1998
2001
2003
2005
Centrum
6,7
6,6
6,1
6,5
5,8
Oud-oost
4,7
4,7
5,1
4,8
4,4
Oud-west
5
4,9
5,1
5,3
4,7
Nieuw-west
5,1
4,9
5,1
5,3
4,5
Middenzuid
4,2
4,3
4,6
4,5
3,9
Zuidrand
3,1
3,3
4,0
3,5
3,6
Dukenburg
5,2
4,4
5,0
4,7
4,4
Lindenholt
4,1
3,8
4,5
4,7
3,6
Waalsprong
1,8
2,1
2,7
2,1
2,1
Nijmegen
4,6
4,4
4,8
4,7
4,2
In oktober 2004 is de rapportage van het onderzoek “Agressie in Nijmegen” verschenen. Dit onderzoek bevat een diepgaande analyse van geweldsdelicten in Nijmegen, gepleegd tussen 1 januari 2000 en 1 juli 2003, op basis van politieregistraties. In Nijmegen werden in deze periode zo’n 2700 geweldsdelicten per jaar gepleegd (aangiften + meldingen). Belangrijke geweldscategorieën zijn die welke te maken hebben met het verkrijgen van goederen of geld (12%, waarvan de helft tasjesroof) en met uitgaan (13%). Andere belangrijke categorieën zijn huiselijk geweld (10%) en vormen van ander geweld binnen woningen (samen 18%). Ook bij de geweldsdelicten onderscheidt men veelplegers. Het agressieonderzoek spreekt voor Nijmegen over 182 veelplegers. De Marap 2004 laat voor Nijmegen een verbetering zien voor de aantallen geweldsaangiften. Het aantal aangiften liep terug van ruim 1600 in 2003 naar 1500 in 2004. Tot 2003 was dit aantal jaarlijks gestegen. De daling in 2003 zette zich dus voort in 2004. Midden-Zuid en Lindenholt zijn de stadsdelen waar de daling relatief sterk was. Nog sterker in het oog vallend is de forse stijging van het ophelderingspercentage. Dit lag in 2004 op 75%. Dit succes wordt door de politie toegeschreven aan de in twee jaar bijna verdubbelde capaciteit t.b.v. opsporing en de wijze van aanpak door de Stadsrecherche. De IV-monitor 2005 die binnenkort uitkomt zal ook cijfers uit 2005 bevatten. De voorlopige analyse lijkt erop te wijzen, dat in 2005 het aantal aangiften weer toeneemt, o.a. als gevolg van een stijging van huiselijk geweld en de bereidheid om hier aangifte van te doen.
Illustratie 11.3 Schaal vermogensdelicten Bron: Stadspeilingen 1996 t/m 2005
inbraakrisico (aantal aangiften per 100 woningen) in Nijmegen op 1,4. Dat is iets hoger dan in Enschede en Haarlem, lager dan in Groningen en Breda en ongeveer net zo hoog als in Arnhem. 3 2004 2003 2002 2,5
2
1,5
1
0,5
0 Haarlem
Enschede
Breda
Arnhem
Minder geweld ervaren in eigen buurt
Nijmegen Groningen
In de Stadspeiling vragen we aan de respondenten of diverse vormen van geweld naar hun oordeel voorkomen in hun eigen buurt. Daarbij onderscheiden we bedreiging, het lastig vallen op straat, geweldsdelicten, drugsoverlast en tasjesroof. Op alle items is het resultaat iets beter dan twee jaar geleden. Het aantal mensen dat aangeeft dat in de eigen buurt vaak of soms bedreigingen voorkomen is afgenomen van 20% naar 18%. Bij de items lastig vallen en geweld is daling eveneens 2% (resp. van 16 naar 14 en van 19,5 naar 17,5). Bij de ervaring van drugsoverlast daalde het aandeel inwoners dat vond dat dat vaak voorkwam van 9% naar 6%. Het aandeel dat soms antwoordde bleef gelijk (16%). M.b.t.
Illustratie 11.4 Stedenvergelijking woninginbraakrisico’s Bron: Marap 2004, politie Gelderland-Zuid
11.3 G EWELD Afname aangiften geweld in 2004 In de Stads- en Wijkmonitor 2003 kwam agressie als een van de belangrijkste veiligheidsproblemen naar voren. Bijvoorbeeld bleek dit uit de interviews onder politiefunctionarissen en wijkmanagers t.b.v. de Integrale Veiligheidsmonitor 2003.
bedreiging mishandeling
straatroof zedenmisdrijf
overig
totaal
2004
404
821
156
99
23
1.503
2003
408
832
254
109
30
1.633
2002
422
864
193
134
23
1.636
2001
376
893
157
157
39
1.622
2000
417
869
145
144
35
1.610
Illustratie 11.5 Aangiften agressie Bron: politie Gelderland-Zuid (BPS)
99
S TADS -
tasjesroof daalde de score (vaak + soms) van 8% naar 7%. Voor de vijf aspecten tezamen is een schaal samengesteld. Het zal gezien het bovenstaande geen verbazing wekken, dat de resulterende score (hoe lager hoe beter) stadsbreed op een lichte verbetering wijst in vergelijking met 2003. In de stadsdelen Stadscentrum, Oud-Oost, Dukenburg en Lindenholt is deze verbetering relatief nog het sterkst. 1996
1998
2001
2003
2005
Centrum
3,8
3,8
3,5
3,8
3,5
Oud-Oost
1,1
1,2
1,3
1,2
1,0
Oud-West
1,5
1,6
1,4
1,7
1,6
Nieuw-West
0,9
0,8
1,0
1,1
1,1
Midden-Zuid
0,6
0,6
0,7
0,7
0,7
Zuidrand
0,5
0,5
0,6
0,7
0,7
1
0,8
0,9
1,0
0,8
Dukenburg Lindenholt
0,7
0,8
0,8
1,0
0,8
Waalsprong
0,3
0,3
0,2
0,2
0,3
Nijmegen
1,1
1,0
1,1
1,2
1,1
illustratie 11.6 Schaal dreigende situaties Bron: Stadspeilingen 1996 t/m 2005
Omvang geweld vergelijkbaar met andere steden; in veel andere steden toename In vergelijking met andere steden is het aantal geweldsmisdrijven in Nijmegen nog niet echt laag. Positief is, dat het aantal in Nijmegen aan het dalen is, terwijl (de meeste) andere steden het laatste jaar
EN WIJKMONITOR
2005
een toename laten zien. Het CBS constateert bijvoorbeeld, dat in heel Nederland de geweldscriminaliteit stijgt, maar geeft ook aan (zie illustratie 11.7), dat Nijmegen een van de vier steden is, waar tussen 2000 en 2004 juist sprake was van een daling van het aantal geregistreerde geweldsmisdrijven per 1000 inwoners.
11.4 V ERNIELINGEN
EN OVERLAST
Vandalisme ook in 2004 afgenomen Het aantal aangiften van vernielingen is in de politiestatistieken de laatste jaren teruggelopen van ruim 2150 gedurende 2002 naar ongeveer 1800 in 2003 en ruim 1650 in 2004. Het aantal meldingen (hier is dus geen proces verbaal van opgemaakt) is nog veel sterker teruggelopen, van 1688 in 2002 naar 1454 in 2003 en 982 in 2004. Vandalisme is vaak het werk van jongeren. In een aantal stadsdelen zijn de problemen rond hardnekkige en zware groepen, verminderd. Maar er zijn zeker nog knelpunten. In de vorige Stads- en Wijkmonitor was de daling van het aantal vandalismemeldingen in het Stadscentrum opvallend groot. De afname heeft zich hier doorgezet, maar dat geldt ook voor de meeste overige stadsdelen, zoals blijkt uit illustratie 11.8. Daarin zijn voor de jaren 2002 tot en met 2004 de aantallen aangiften en meldingen per stadsdeel opgeteld. In 2005 lijkt er overigens weer sprake te zijn van enige toename. In de IV-monitor 2005 zal dit verder aan de orde komen. M.b.t. dit thema laat de Stadspeiling 2005 zien, dat
Stadscentrum
Breda Nijmegen
Oud-Oost Groningen Oud-West Almere Nieuw-West
Tilburg Utrecht
Midden-Zuid
Eindhoven Zuidrand Den Haag Dukenburg
Amsterdam Rotterdam
Lindenholt 2004 2000
Nederland
2004 2003 2002
Waalsprong 0%
5%
10%
15%
20%
25% 0
100
200
300
400
500
600
700
per 1000 inwoners
100
Illustratie 11.7 Stedenvergelijking geregistreerde geweldsmisdrijven
Illustratie 11.8 Aangiften + meldingen vernielingen per stadsdeel
Bron: CBS Webmagazine, 29-9-2005
Bron: politie Gelderland-Zuid (BPS)
800
V EILIGHEID
volgens de Nijmegenaren het vernielen van auto’s in de buurt iets minder wordt. Ook zijn de bewoners iets minder vaak zelf slachtoffer dan in 2003, maar dat geldt niet voor overige vernielingen (bijv. aan huis of tuin).
Weer meer meldingen overlast, oordeel bewoners juist iets gunstiger De registratie van de politie vertoont sinds 2000 een gestage groei van de aantallen overlastmeldingen, zij het dat de stijging in 2004 minder was dan in 2003. Zo’n 10% van de overlastmeldingen betreft uitgaan (horeca), de rest is voor het grootste deel te omschrijven als burengerucht. De toename deed zich in 2004 met name voor in de stadsdelen Oud-Oost, Oud-West en Dukenburg. In het Stadscentrum daarentegen was sprake van een flinke afname, vooral ook op het punt van horecaoverlast. De voorlopige cijfers voor 2005 wijzen weer op enige toename.
3000 2500 2000 1500 Nijmegen Stadscentrum
1000 500 0 2000
2001
2002
2003
2004
Illustratie 11.9 Meldingen overlast Bron: Stadsgetallen gemeente Nijmegen
De scores uit de Stadspeiling 2005 wijzen overigens niet op een toename van de ervaren overlast. Het percentage mensen dat aangeeft dat in de buurt overlast plaats vindt door omwonenden is ongeveer hetzelfde gebleven (26%). Het aandeel inwoners dat vindt dat er in de buurt (vaak of soms) overlast is van groepen jongeren is nog steeds hoog, maar is wel gedaald van 40% naar 37% (zie ook hoofdstuk 10).
1996
1998
2001
2003
2005
Stadscentrum
3,7
3,6
3,2
3,3
3,3
Oud-Oost
1,9
1,8
1,9
2,0
1,9
Oud-West
2,6
2,8
2,8
3,0
2,9
Nieuw-West
2,5
2,2
2,1
2,2
2,1
Midden-Zuid
1,9
1,7
1,8
2,2
1,8
Zuidrand
1,8
1,7
1,7
2,0
1,9
Dukenburg
2,5
2,3
2,3
2,5
2,4
Lindenholt
2,4
2,4
2,6
2,7
2,3
1
0,8
1,1
1,2
1,5
2,3
2,2
2,2
2,4
2,2
Waalsprong Nijmegen
Illustratie 11.10 Schaal overlast bron: Stadspeilingen 1996 t/m 2005
11.5 D RUGS Meldingen drugsoverlast iets teruggelopen Het aantal bij de politie geregistreerde drugsmeldingen lag in 2003 op 865 en is in 2004 teruggelopen naar iets onder 800. Een groot deel van de afname wordt veroorzaakt door de daling in het Stadscentrum en in Lindenholt. De afname lijkt zich in 2005 door te zetten. De Stadspeiling laat een vergelijkbare licht gunstige tendens zien. Het percentage mensen dat vindt dat de buurt soms te maken heeft met drugsoverlast is gelijk gebleven (16%), het percentage mensen dat meent dat er vaak drugsoverlast is is gedaald van 9 naar 6. Relatief het sterkst was deze laatste daling in OudOost. Dit heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met de verplaatsing van het opvangcentrum voor drugsverslaafden en daklozen (het zogenaamde MFC, Multifunctioneel Centrum) naar (de rand van) het stadscentrum. In het stadscentrum is, wellicht mede daardoor, sprake van een stijging van het aandeel mensen dat soms drugsoverlast constateert. Maar ook hier is het percentage dat vindt dat drugsoverlast vaak voorkomt gedaald (van 27% naar 21%). Dit strookt met het beeld dat naar voren is gekomen uit de overlastmetingen die met betrekking tot het verplaatsen van het MFC zijn uitgevoerd in 2003 en 2004.
11.6 O NVEILIGHEIDSGEVOELENS Onveiligheidsgevoelens verder afgenomen
In de scores in onderstaande tabel zijn drie vormen van overlast (omwonenden, groepen jongeren, geluidsoverlast excl. verkeer) gecombineerd. Ook nu wijzen de cijfers (hoe hoger hoe ongunstiger) stadsbreed op een licht positieve ontwikkeling. Overal wordt de totale overlast als iets minder ervaren, uitgezonderd het Stadscentrum waar de score gelijk bleef en de Waalsprong, dat iets van zijn flinke voorsprong prijs moest geven.
In de voorgaande paragrafen hebben we de (on)veiligheid in Nijmegen aan de hand van uiteenlopende indicatoren in beeld gebracht. De ervaren (on)veiligheid hoeft niet altijd overeen te komen met de feitelijke of objectieve (on)veiligheid. Een opvallend resultaat uit de Stadspeiling 2003 was de daling van het onveiligheidsgevoel in Nijmegen tussen 2001 en 2003 na een forse toename in de periode tussen 1998 en 2001. Deze gunstige tendens heeft zich na 2003 voortgezet. Het aandeel mensen dat zegt zich wel eens onveilig te voelen is verder gedaald. De daling geldt zowel het onveiligheidsgevoel in het algemeen als het onveiligheidsge-
101
S TADS -
voel in de eigen buurt. Het aandeel inwoners dat zich in het algemeen wel eens onveilig voelt is de laatste twee jaar gedaald van 36% naar 33%. M.b.t. het onveiligheidsgevoel in de buurt betreft het een afname van 27% naar 25%.
2005
EN WIJKMONITOR
Stadscentrum Oud-Oost Oud-West
45
Nieuw-West
40
Midden Zuid
35
Zuidrand Dukenburg
30
Lindenholt 25 onveilig algemeen onveilig eigen buurt
20 1996
1998
2001
2003
2005
Illustratie 11.11 Onveiligheidsgevoelens
Waalsprong 2005 2003
Nijmegen
0
10
20
30
40
50
60
Bron: Stadspeilingen 1996 t/m 2005 Illustratie 11.12 Onveiligheidsgevoelens in de buurt per stadsdeel
Toename onveiligheidsgevoel in Dukenburg De verschillen tussen de stadsdelen zijn behoorlijk. In het Stadscentrum voelen relatief veel inwoners zich wel eens onveilig (39%), maar hier is wel sprake van een forse daling sinds 2003 (met 9%). Ook in Oud-West, Nieuw-West en Dukenburg liggen de onveiligheidsgevoelens in de buurt boven het stadsgemiddelde, waarbij de score van Dukenburg de laatste twee jaar ongunstiger is geworden i.t.t. beide andere stadsdelen. Zowel bedreigingen als mishandelingen, maar ook vernielingen (jongerenoverlast) zijn toegenomen in Dukenburg. Ook burenoverlast komt veel voor in dat stadsdeel. Voorts lijkt de infrastructuur een rol te spelen: vaker dan gemiddeld voelt men zich onveilig door slechte verlichting en afgelegen plekken.
Driekwart van de Nijmegenaren die uitgaan in het centrum voelt zich daarbij nooit onveilig In de Stads- en Wijkmonitor 2003 gaven we aan, dat een sluitende verklaring voor de grillige ontwikkeling van het Nijmeegse onveiligheidsgevoel moeilijk te geven was. Als mogelijke verklaring van de toename van het onveiligheidsgevoel tussen 1998 en 2001 noemden we de onveiligheid die samenhangt met uitgaan. In de Stadspeiling 2001 bleek immers, dat vooral jongeren zich onveiliger waren gaan voelen. De verbetering van de uitgaansveiligheid in de binnenstad zou een rol kunnen spelen. In de laatste twee Stadspeilingen is aan degenen die in het Nijmeegse stadscentrum uitgaan gevraagd of men zich daarbij wel eens onveilig voelt. Het aandeel dat daarop ontkennend antwoordde is gestegen van 68% in 2003 naar 73% in 2005. De 27% die zich wel eens onveilig voelt is als volgt verdeeld: 5% ‘zelden’, 20% ‘soms’ en 2% ‘vaak’. Al met al is het aandeel uitgaanders dat zich onveilig voelt bij het uitgaan in het centrum (27%) dus lager dan het percentage voor het algemene
102
Bron: Stadspeilingen 1996 t/m 2005
onveiligheidsgevoel onder de Nijmeegse bevolking (33%) en slechts iets hoger dan het percentage dat zich wel eens onveilig voelt in de eigen buurt (25%).
In vergelijking met andere steden gunstige score onveiligheidsgevoelens Met de verdere daling van het onveiligheidsgevoel heeft de Nijmeegse score een relatief gunstige positie gekregen in vergelijking met andere steden. Van de 10 steden in de illustratie hieronder hebben slechts enkele een betere score.
Amsterdam (2004) Arnhem (2004) Eindhoven (2004) Enschede (2004)
algemeen in eigen buurt
Groningen (2002) Haarlem (2002) ‘s-Hertogenbosch (2002) Nijmegen (2005) Tilburg (2003) Utrecht (2002) 0
10
20
30
Illustratie 11.13 Onveiligheidsgevoelens per stad Bron: GSB-monitor
40
50
60
12
Fysieke leefomgeving
Nijmegen blijft een mooie stad voor de eigen bevolking en steeds meer Nijmegenaren vinden de stad schoon. Het beeld over de buurt is iets minder gunstig, maar wordt wel beter, bijvoorbeeld waar het gaat om het oordeel over een schone buurt en de mate van verloedering. Voorts zijn er nog veel klachten over het onderhoud van straten en wegen, maar ook deze nemen geleidelijk af. Tenslotte blijft men over het algemeen gunstig gestemd over belangrijke voorzieningen in de buurt.
12.1 H OOFDLIJNEN Beeldkwaliteit stad blijft stabiel en beter dan van buurt De beeldkwaliteit van de stad staat bij de Nijmegenaren nog steeds goed aangeschreven. Veel Nijmegenaren (87%) vinden evenals in 2003 (toen 86%) dat Nijmegen een mooie stad is. De beeldkwaliteit van de buurt was en blijft wat minder gunstig. Net een krappe meerderheid van de Nijmegenaren vond en vindt bijvoorbeeld dat er in hun buurt mooie straten liggen. De beeldkwaliteit van de stad wordt voor een groot deel bepaald door de vernieuwing van het stadscentrum. Want wanneer aan Nijmegenaren wordt gevraagd waarom zij vinden dat Nijmegen het afgelopen jaar vooruit is gegaan, worden vooral het opknappen van het centrum en de Marikenstraat (hoewel deze al vijf jaar bestaat) als redenen genoemd.
Steeds meer Nijmegenaren vinden stad schoon Al jaren is er geen meerderheid onder de Nijmeegse bevolking die de stad schoon vindt. Maar in 2005 is daar verandering in gekomen. In 2003 vond bijna de helft (49%) van de bevolking de stad schoon en in de jaren daarvoor was dat nog minder. In 2005 vindt inmiddels 57% van de Nijmegenaren de stad schoon. Nijmeegse burgers vinden een schone stad belangrijk. Want wanneer gevraagd wordt welk probleem in de stad als eerste aangepakt moet worden, behoort het schoonhouden van de stad tot een van de belangrijkste zaken die genoemd worden.
Oordeel van bezoekers over schoon en heel binnenstad niet veranderd Het oordeel van bezoekers over de netheid van de binnenstad is sinds 2003 niet gewijzigd. In 2005 wordt net als in 2003 een 6,8 door de binnenstadsbezoeker gegeven voor de netheid. Verder blijkt in 2005 evenals in 2003 dat bewoners in Stadscentrum in vergelijking met bewoners uit andere stadsdelen het meest tevreden zijn over het onderhoud van wegen en fietspaden in de buurt.
Oordeel over schoon en heel buurt wordt beter; ervaren verloedering wordt minder Meer Nijmegenaren dan in 2003 vinden hun buurt schoon. In 2003 vond 68% van de burgers dat hun buurt schoon was. In 2005 is dat inmiddels driekwart van de Nijmegenaren. Over het algemeen is men ook wat tevredener geworden over het onderhoud van wegen en fietspaden in de buurt. En hoewel de klachten over het straatonderhoud nog aan de hoge kant zijn, nemen deze af (met 8%). Daarnaast zet de gunstige ontwikkeling met betrekking tot de beleefde verloedering van de buurt zich voort. Al in 2003 nam de mate van de beleefde verloedering, uitgedrukt in een verloederingsscore, af ten opzichte van 2001. In 2005 gaat deze verloederingsscore nog verder naar beneden en wel van een 4,4 in 2003 naar een 3,9 in 2005. Deze gunstige ontwikkeling is ook in sommige, maar niet in alle Nederlandse steden zichtbaar.
Geen verandering bij inzet onderhoud buurt Er is geen stijging of daling te zien in de deelname van Nijmegenaren aan activiteiten ter verbetering van de buurt. Evenals in 2003 zegt in 2005 ongeveer 3% van alle Nijmegenaren dat men de afgelopen twee jaar heeft meegedaan aan activiteiten gericht op het schoonhouden of opknappen van de buurt of het groenonderhoud. Ook de bereidheid om zich actiever in te zetten voor de buurt is ten opzichte van twee jaar geleden hetzelfde gebleven. Nog steeds zegt ongeveer een kwart van de Nijmeegse bevolking dat men zich zeker of misschien actief zal inzetten voor de buurt.
Tevredenheid buurtvoorzieningen blijft hoog; oordeel jongerenvoorzieningen in buurt verbetert Nijmegenaren blijven in 2005 in hoge mate tevreden over de winkels, de basisscholen, het openbaar vervoer en de staatverlichting in hun buurt (80 tot 90% tevreden). Het oordeel over speelmogelijkheden in de buurt voor kinderen is in 2005 wat gunstiger geworden dan in de jaren daarvoor. Al jaren is men het minst tevreden over jongerenvoorzieningen in de
103
S TADS -
Nijmegenaren én niet-Nijmegenaren die de binnenstad bezoeken geven een ruime voldoende (6,9) voor de inrichting van de binnenstad (Stadscentrummonitor 2004/2005). Sinds de vernieuwing van de binnenstad in 2000 blijft dit oordeel stabiel. De waardering voor de inrichting van de Nijmeegse binnenstad is gunstiger dan het oordeel hierover in Arnhem. Sinds enkele jaren neemt de waardering hierover in Arnhem namelijk af. Maar in Arnhem wordt gewerkt aan grote winkelprojecten in de binnenstad. De verwachting is dat daarmee een basis wordt gelegd voor hogere waarderingen in de toekomst.
BEELDKWALITEIT STAD
EN BUURT
Beeldkwaliteit stad blijft beter dan beeldkwaliteit buurt Nijmegen blijft voor veel Nijmegenaren een mooie stad. In 2003 vond al 86% van de Nijmegenaren dat Nijmegen een mooie stad is. In 2005 is dat zeker niet anders (87%). Bij de eerste burgerpeiling in 1993 en bij de peiling in 2003 vond nog bijna driekwart (73%) van de bevolking dat Nijmegen een groene stad is. In 2005 is dat inmiddels driekwart van de Nijmegenaren geworden. Ook zijn er in 2005 meer Nijmegenaren die vinden dat Nijmegen een aantrekkelijke binnenstad heeft. In 2003 vond bijna driekwart (73%) van de Nijmegenaren dat Nijmegen een aantrekkelijke binnenstad heeft, in 2005 is dat 75%. Nog steeds zijn er ongeveer zeven op de tien Nijmegenaren die vinden dat Nijmegen een stad is met mooie gebouwen. Het oordeel over de beeldkwaliteit van de buurt blijft wat minder gunstig dan het oordeel over de beeldkwaliteit van de stad. In 2003 vonden bijna zes op de tien Nijmegenaren (59%) dat er in hun buurt veel mooie huizen staan en was een krappe meerderheid (52%) van mening dat er in hun buurt mooie straten liggen. In 2005 is dit oordeel nauwelijks veranderd: 58% vindt dat er veel mooie huizen in hun buurt staan en 51% is van oordeel dat er in hun buurt mooie straten liggen. De mening over de beeldkwaliteit van de buurt laat evenals in 2003 een nogal wisselend beeld zien per stadsdeel. Nog steeds vinden relatief veel bewoners in Nijmegen-Oost dat er in hun buurt veel mooie huizen staan en veel mooie straten liggen. In OudWest blijft het oordeel van de bewoners over de beeldkwaliteit van hun buurt relatief ongunstig. veel mooie huizen in buurt
veel mooie straten in buurt
2005
2003
Stadscentrum
62%
56%
62%
60%
Oud-Oost
88%
86%
82%
79%
Oud-West
37%
35%
27%
27%
Nieuw-West
52%
47%
48%
46%
Midden-Zuid
74%
79%
70%
74%
Zuidrand
47%
48%
40%
42%
Dukenburg
46%
40%
41%
39%
Lindenholt
52%
50%
39%
34%
Waalsprong
78%
77%
50%
51%
Nijmegen
59%
58%
52%
51%
Illustratie 12.1 % dat vindt dat er in eigen buurt veel mooie huizen of straten zijn Bron: Stadspeiling 2003, 2005
104
2005
2003
2005
Bezoekerswaardering inrichting binnenstad blijft stabiel
buurt, maar deze tevredenheid neemt langzaam toe (van 29% tevreden in 2003 naar 36% tevreden in 2005).
12.2 WAARDERING
EN WIJKMONITOR
2000
2002
Nijmegen
6,9
6,8
2004 6,9
Arnhem
6,8
6,6
6,5
Illustratie 12.2 Waardering inrichting binnenstad in Nijmegen en Arnhem Bron: Stadscentrummonitor 2000-2004
Het gunstige oordeel over de inrichting van de Nijmeegse binnenstad heeft ook invloed op het imago van de stad (hoofdstuk 1). Van de Nijmegenaren die vinden dat de stad vooruit is gegaan ten opzichte van een jaar geleden noemt bijna de helft (47%) een reden die te maken heeft met de vernieuwing en opknappen van het stadscentrum.
12.3 O PENBARE
RUIMTE
Van het totale Nijmeegse grondgebied (5.778 ha) bestaat een kwart uit openbare ruimte. Openbare ruimte omvat verhardingen, groen en water. Verhardingen (bijvoorbeeld rijbanen, voetpaden, parkeerplaatsen) nemen het grootste deel hiervan in beslag. Ook groen (bijvoorbeeld parken, gazons, bosschages, plantsoenen, beplantingen) maakt een belangrijk deel uit van de openbare ruimte. De omvang van het groen is in vergelijking met enkele jaren geleden door de inrichting van groengebieden in de Waalsprong uitgebreid met enkele hectares. Het aandeel van het water in de openbare ruimte is naar verhouding beperkt, maar vanwege de waterplassen in de Waalsprong is de omvang van het water groter dan enkele jaren terug. De kwaliteit van de openbare ruimte is een belangrijk thema voor het huidige stadsbestuur. Onder het motto “schoon, heel en veilig” worden verschillende maatregelen genomen en initiatieven ondersteund om het fysieke leefklimaat in de wijken te verbeteren. Dergelijke maatregelen komen ook voor in de overeenkomsten (convenanten) die gesloten zijn voor enkele wijken tussen verschillende partners (gemeente, Politie, welzijnsorganisatie Tandem, woningcorporaties en bewoners). In deze convenanten zijn afspraken gemaakt in de vorm van maatre-
F YSIEKE
LEEFOMGEVING
aandeel or in verharding1 Stadsdeeloverstijgend
groen
water
2
107
totaal
opp stadsdeel
107
Stadscentrum
41
12
0
53
41%
Oud-Oost
75
21
0
96
20%
Oud-West
58
13
0
71
24%
Nieuw-West
61
52
2
115
18%
Midden-Zuid
75
95
2
172
19%
Zuidrand
84
45
2
131
31%
Dukenburg
124
217
15
356
50%
Lindenholt
62
120
34
216
26%
Waalsprong
18
41
80 3
139
10%
705
616
135
1456
48,4%
42,3%
9,3%
100%
Totaal absoluut Totaal in %
Illustratie12.3 Openbare ruimte in hectares per stadsdeel Bron: Gemeente Nijmegen, Afdeling Openbare Ruimte,
gelen om o.a. het fysieke leefklimaat in de deze wijken te verbeteren.
heel schoon
schoon niet schoon
weet niet
2003
3%
65%
31%
1%
2005
4%
71%
23%
2%
Illustratie 12.5 Hoe schoon is buurt? (in%)
12.4 WAARDERING
SCHOON EN HEEL
Bron: Stadspeiling 2003, 2005
Aantal Nijmegenaren dat stad schoon vindt toegenomen Het aantal Nijmegenaren met een postief oordeel over de beeldkwaliteit van de stad (87%) is aanmerkelijk groter dan het aantal Nijmegenaren dat de stad schoon vindt (57%). Maar dit laatste percentage is de laatste jaren gestegen. In 2005 is er wat dit betreft sprake van een behoorlijke stijging ten opzichte van 2003 (van 49% naar 57%). 1996
1998
2003
2005
43%
47%
49%
57%
Illustratie12.4 % dat Nijmegen een schone stad vindt
De tevredenheid over het schoon zijn van de buurt en over het onderhoud van wegen en fietspaden vertoont enkele verschillen per stadsdeel. In Oud-West
Nijmegen Oud-West Lindenholt Dukenburg Stadscentrum
Bron: Stadspeiling 1996-2005 Nieuw-West
In september 2005 heeft Nijmegen de eerste prijs gewonnen voor de schoonste stad van Nederland 4. De publiciteit rond deze prijs zal er wellicht mede toe bijdragen dat het thema schoon de komende jaren een belangrijk thema blijft. Ook voor Nijmegenaren blijft het thema een belangrijk aandachtspunt. Want wanneer bij hen geïnformeerd wordt wat de belangrijkste problemen zijn in de stad die als eerste aangepakt moeten worden, komt het schoonhouden van de stad na verkeer, parkeren en (sociale) onveiligheid op de vierde plaats.
Zuidrand Oud-Oost Midden-Zuid 2005 2003
Waalsprong 0
10
20
30
40
50
60
Illustratie 12.6 % dat de buurt niet schoon vindt in 2003 en 2005 Bron: Stadspeiling 2003, 2005
Ook oordeel onderhoud buurt gunstiger geworden Niet alleen zijn er meer Nijmegenaren die de stad schoon vinden, maar ook zijn er meer Nijmegenaren die hun buurt schoon vinden. In 2003 vond ruim tweederde (68%) van de burgers hun buurt schoon. In 2005 is dat inmiddels driekwart van de bevolking geworden.
1 De gegevens over verharding zijn gebaseerd op schattingen uit 2000. Nieuwe gegevens zijn nog onvolledig. 2 In de stadsdelen beneden de Waal gaat het om het aantal hectares vijverpartijen, maar exclusief parkvijvers en overstortvijvers. 3 In Waalsprong gaat het om 60 hectares plassen en 20 hectares watergangen. 4 De prijs is uitgeschreven door Stichting Nederland Schoon. In de wedstrijd waaraan verschillende steden hebben meegedaan, ging het vooral om het bestrijden van zwerfvuil op één vierkante kilometer in de stad. In Nijmegen was dat één vierkante kilometer in de binnenstad, volgens de jury een “lastige vierkante kilometer” om schoon te houden.
105
S TADS -
2005
Nog veel klachten over straatonderhoud, maar wel afname
is men evenals in 2003 het meest van mening dat de buurt niet schoon is. Het aantal bewoners dat dit vindt is in 2005 naar verhouding wel minder geworden. In Waalsprong, en in 2005 ook Midden-Zuid, is het aantal bewoners dat vindt dat de buurt niet schoon is het geringst. Waalsprong is het enige stadsdeel waar in 2005 meer bewoners dan in 2003 vinden dat hun buurt niet schoon is. De bouwwerkzaamheden in dit nieuwe stadsdeel spelen hierbij waarschijnlijk een rol. De tevredenheid met betrekking tot het onderhoud van wegen en fietspaden in de buurt is toegenomen (van 58% tevreden in 2003 naar 61% tevreden in 2005). Ook nu zijn er gebiedsverschillen. In Dukenburg en Zuidrand is men evenals enkele jaren terug het meest ontevreden over het onderhoud van wegen en fietspaden in de buurt. Maar deze ontevredenheid is in 2005 ten opzichte van 2003 afgenomen, vooral in Zuidrand. In het stadscentrum is men het minst ontevreden.
EN WIJKMONITOR
Klachten over de openbare ruimte kunnen burgers melden bij de Bel- en Herstellijn. Deze meldkamer fungeert als centraal meldpunt voor dergelijke klachten naast andere instanties waar men eveneens een klacht kan melden, bijvoorbeeld bij de Dienst Afvalstoffen en Reiniging (DAR), de Milieupolitie en de Politie. In 2002 waren er nogal veel meldingen, maar in 2003 volgde een flinke afname. In 2004 zijn de meldingen ten opzichte van 2003 licht toegenomen met ongeveer 3%. Totaal meldingen 2001
7892
2002
11305
2003
8574
2004
8858
Illustratie12.8 Aantal meldingen van burgers in 2001-2004 (abs) Bron: Bel- en herstellijn 2001-2004
Door de jaren heen betreffen de meeste meldingen van burgers klachten over het onderhoud van de straat (openbare verlichting, bestrating, straatmeubilair en straatreiniging). Deze klachten maken zeker de helft uit van alle klachten die de laatste jaren binnen komen. In 2004 zijn de klachten over het onderhoud van de straat ten opzichte van 2003 wat afgenomen, terwijl klachten over het groen en het onderhoud van groen (grasvelden, plantsoenen, onkruid, blad, bomen, bos) juist zijn toegenomen.
Nijmegen Dukenburg Zuidrand Lindenholt Midden-Zuid Waalsprong
onderhoud straat Nieuw-West
groen (onderhoud)
Oud-Oost
wrakken/ illegale stort
Oud-West huisvuil 2005 2003
Stadscentrum 0
10
20
30
40
50
2004 2003
overige
60 0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
Illustratie 12.7 % ontevredenen met onderhoud van wegen en fietspaden
Illustratie 12.9 Aantal meldingen van burgers naar soort in 2003-2004
Bron: Stadspeiling 2003, 2005
(abs) Bron: Bel-en herstellijn 2003, 2004
Oordeel bezoekers netheid binnenstad blijft constant Het oordeel van bezoekers aan de Nijmeegse binnenstad over de netheid van de binnenstad is de laatste jaren vrijwel niet gewijzigd. In 2000 gaf men voor de netheid van de binnenstad een 6,7. In 2002 was dat een 6,8 en in 2004 eveneens een 6,8. De waardering voor de netheid was en blijft gunstiger dan de waardering die bezoekers aan de Arnhemse binnenstad hiervoor geven. In 2000 gaf men in Arnhem een 6,4 voor de netheid van de binnenstad, in 2002 een 6 en 2004 een 6,1.
106
Meldingen over het onderhoud van de straat komen in absolute zin nog steeds veel voor in Dukenburg en het minst in de Waalsprong. Ook meldingen over groen en het onderhoud van groep komen het meest voor in Dukenburg, het stadsdeel met het meeste aantal vierkante meters groen.
F YSIEKE
onderhoud straat
(onderhoud) groen
2003
2004
2003
Stadscentrum
598
570
100
85
Oud-Oost
652
668
260
264
Oud-West
449
434
101
129
Nieuw-West
586
443
167
201
Midden-Zuid
391
346
166
214
Zuidrand
604
601
192
251
Dukenburg
915
723
410
436
Lindenholt
512
461
162
208
Waalsprong
240
287
87
113
4947
4533
1645
1901
Nijmegen
o.a. gericht zijn op verbetering van het fysieke leefklimaat in en om de maisonnette-complexen. Een aantal maatregelen is inmiddels uitgevoerd. Naast de zwerfvuilpilot zijn de maatregelen van het convenant vermoedelijk ook van invloed geweest op het gunstigere oordeel van de bewoners in deze complexen over hun buurt.
2004
Verdere afname ervaren verloedering
Illustratie 12.10 Meldingen onderhoud straat en (onderhoud) groen per stadsdeel (abs) Bron: Bel- en herstellijn 2003, 2004
Pilot met zwerfvuil heeft succes In september 2003 zijn bij de maisonnettes in Malvert, Meijhorst en Neerbosch-Oost de gf-straatcontainers op straat weggehaald en hebben de bewoners een afsluitbaar gf-emmertje gekregen, dat ze wekelijks op straat kunnen zetten. Dit is gedaan omdat er veel klachten waren van bewoners over zwerfvuil, o.a. in de omgeving van deze gf-straatcontainers. Uit een nulmeting (medio 2003) en een vervolgmeting (april 2005) van deze pilot is gebleken dat de maatregel succes heeft gehad. Het aantal bewoners dat vindt dat er vaak zwerfvuil in de buurt voorkomt is na invoering van de maatregel teruggelopen van 76% naar 64%. Verder zijn zeker vier op de tien bewoners van mening dat de buurt netter is geworden sinds de gf-straatcontainer is weggehaald. Vooral in Meijhorst wordt de nettere buurt sterk in verband gebracht met het weghalen van de gf-straatcontainer. Bovendien krijgt de buurt in alle drie maisonnettecomplexen na invoering van de maatregel (april 2005) een hoger rapportpunt dan voor de invoering ervan (medio 2003).
gem. Nijmegen 2003 gem. drie wijken
7,2 6 4,8 6,1
Neerbosch-Oost
5,3 5,9
Malvert
4,9 5,7
Meijhorst
3,8 3
5
LEEFOMGEVING
april 2005 medio 2003 7
Illustratie 12.11 Rapportpunt buurt voor en na invoering van de maatregel Bron: Evaluatie zwerfvuilproject, juni 2005
Voor de maisonnette-complexen in Meijhorst, Malvert en Neerbosch-Oost zijn er convenanten gesloten tussen enkele maatschappelijke partners (gemeente, politie, Tandem, bewoners en woningcorporaties). De overeenkomst bevat maatregelen, die
Reeds enkele jaren gaan we in de Stadspeiling na in hoeverre de buurt in de ogen van bewoners verloedert. Het gaat hier om zaken als bekladding van muren of gebouwen, vernieling van bushokjes of telefooncellen, rommel en hondenpoep in de straat. In 2003 constateerden we dat de mate van verloedering licht was afgenomen ten opzichte van 2001 (van 4,6 naar 4,4) 5. In 2005 zet die gunstige trend zich door, want de verloederingsscore zakt nu verder naar beneden en wel naar 3,9. In vergelijking met enkele andere steden scoort Nijmegen vrij gunstig op de verloederingsschaal. Terwijl Nijmegen in 2005 een score heeft die net onder 4 ligt, hebben enkele vergelijkbare gemeenten een score tussen 4 en 5. De gunstige ontwikkeling in de ervaren verloedering doet zich bovendien niet in alle steden voor. Hoewel de beleefde verloedering in heel Nijmegen afneemt, blijven de verschillen tussen de stadsdelen aanzienlijk. De Waalsprong en Oud-Oost hebben van oudsher een gunstige score. In deze stadsdelen is de mate van beleefde verloedering in 2005 op hetzelfde niveau gebleven als in 2003. In de stadsdelen waar al enige jaren sprake is van een ongunstige score (Stadscentrum, Oud-West, Dukenburg en Lindenholt) is er een flinke verbetering opgetreden. Vooral in Oud-West en Lindenholt is de mate van beleefde verloedering afgenomen. De beleefde verloedering in Stadscentrum heeft vooral te maken met bekladding van muren en gebouwen. Een kwart van de bewoners in Stadscentrum zegt dat dit vaak voorkomt in hun buurt, terwijl dat gemiddeld 10% is. In Oud-West spelen rommel en hondenpoep in de buurt meer een rol. Meer dan de helft (55%) van de bewoners in Oud-West zegt bijvoorbeeld dat hondenpoep vaak voorkomt in hun buurt, terwijl dat gemiddeld in de stad 37% is. De beleefde verloedering in Dukenburg en Lindenholt heeft sterk te maken met de vernielingen in de buurt. In Lindenholt zegt bijna de helft (47%) van de bewoners dat er vaak sprake is van vernielingen in hun buurt, in Dukenburg is dat een derde (34%), terwijl dat gemiddeld in de stad op een lager niveau ligt, namelijk 22%.
5 De mate van verloedering is een samengestelde (schaal)score op basis van vragen over bekladding, vernieling, rommel en hondenpoep in de buurt. Hoe hoger de score, hoe erger het is gesteld met de verloedering in de buurt.
107
S TADS -
Nijmegen (98)
4,2
Nijmegen (01)
4,6
ja, zeker
Nijmegen (03)
4,4
Nijmegen (05)
3,9
2003
5
Amsterdam (02)
5,5
Utrecht (02)
5,4
Arnhem (04)
5,3
Arnhem (02)
5,2
Eindhoven (04)
4,7
Eindhoven (02)
7
ja, misschien
16
17,5
nee
76
74,5
1
1
Illustratie 12.14 Wil men zich actiever inzetten voor de buurt? (in %) Bron Stadspeiling 2003, 2005
12.5 WAARDERING
VOORZIENINGEN IN
EIGEN BUURT
5
Enschede (04)
3,5
Enschede (02)
2,2
Groningen (03)
3,7
Groningen (02)
4,3
Haarlem (02)
4,6
’s-Hertogenbosh (03)
5
’s-Hertogenbosh (02)
4,7
Tilburg (03)
4,5
Oordeel over winkels, basisscholen, openbaar vervoer en straatverlichting blijft gunstig
Illustratie 12.12 Mate van verloedering in Nijmegen en enkele andere steden Bron: GSB-monitor Grotestedenbeleid 2005
Nijmegenaren blijven ook in 2005 in hoge mate tevreden over een aantal basisvoorzieningen in hun buurt. Ongeveer 80 tot 90% van de Nijmeegse burgers is tevreden over de winkels, de basisscholen, de straatverlichting en het openbaar vervoer in de buurt. Ook in de meeste andere GSB-gemeenten bestaat een hoge tevredenheid over deze voorzieningen. Al enkele jaren behoort Nijmegen tot de hoger scorende gemeenten wat de tevredenheid over het openbaar vervoer betreft. Ook nu is dat nog steeds het geval. Wel is de tevredenheid over het openbaar vervoer in 2005 iets lager dan enkele jaren geleden.
1998
2001
2003
Stadscentrum
4,9
5,1
4,8
4,3
Oud-Oost
4,1
4,2
3,5
3,5
Oud-West
5,1
5,4
5,3
4,6
Nieuw-West
4,2
4,8
4,5
4,1
Midden-Zuid
3,0
3,6
3,7
2,9
2001
2003
2005
Zuidrand
3,7
4,5
4,0
3,6
straatverlichting
80
81
85
Dukenburg
4,9
5,1
5,0
4,5
openbaar vervoer
86
82
80
Lindenholt
4,8
5,3
5,4
4,7
parkeergelegenheid
67
64
61
Waalsprong
1,8
2,6
2,6
2.6
speelmogelijkheden kinderen
49
55
61
Nijmegen
4,2
4,6
4,4
3,9
groenvoorzieningen
70
74
75
Illustratie 12.13 Mate van verloedering per stadsdeel Bron: Stadspeiling 1998, 2001, 2003, 2005
Inzet voor onderhoud buurt blijft stabiel De deelname van Nijmegenaren aan activiteiten ter verbetering van het fysieke leefklimaat van de buurt is niet veranderd. Evenals in 2003 geeft ook in 2005 ongeveer 3% van de Nijmegenaren te kennen de afgelopen twee jaar meegedaan te hebben aan activiteiten die te maken hebben met het schoonhouden of opknappen van de buurt of het groenonderhoud. Ook de bereidheid om zich eventueel actiever in te zetten is nauwelijks veranderd. In 2003 zou bijna een kwart van de Nijmegenaren zich zeker of misschien actiever willen inzetten voor de buurt. In 2005 is dat niet anders (zie ook hfdst. 10). En wanneer vervolgens geïnformeerd wordt waarvoor men zich zou willen inzetten behoort het opknappen of schoonhouden van de buurt na buurtfeesten tot een van de meest genoemde activiteiten.
108
2005
2005
7
geen antwoord Amsterdam (04)
EN WIJKMONITOR
winkels voor dagelijkse boodschappen
90
87
88
basisonderwijs
88
89
90
voorzieningen jongeren
26
29
36
onderhoud wegen en fietspaden
58
58
61
Illustratie12.15 Tevredenheid buurtvoorzieningen in % Bron: Stadspeiling 2001, 2003, 2005
Nijmegenaren positiever over speelmogelijkheden kinderen Reeds langere tijd is het oordeel over de speelmogelijkheden van kinderen in de buurt wat minder gunstig dan bijvoorbeeld de winkelvoorzieningen of de straatverlichting in de buurt. Maar langzamerhand raken Nijmegenaren steeds gunstiger gestemd hierover. Zeker zes op de tien Nijmegenaren is nu hierover tevreden. Landelijk gezien valt Nijmegen met deze score overigens niet op, want in steden als Utrecht en ‘s-Hertogenbosch ligt deze tevredenheid op ongeveer hetzelfde niveau.
F YSIEKE
Nijmegen (2001)
49%
Nijmegen (2003)
55%
Nijmegen (2005)
61%
Utrecht (2000)
60%
Eindhoven (2000)
55%
Enschede (2000)
55%
Haarlem (2000)
52%
’s-Hertogenbosh (2001)
59%
Tilburg (2001)
54%
LEEFOMGEVING
delen met veel openbaar groen per woning in vergelijking met het gemiddelde beeld in de stad. OudWest is het stadsdeel met het minste openbaar groen per woning. Hoewel er in Waalsprong per woning meer dan gemiddeld openbaar groen aanwezig is, is de tevredenheid over het groen naar verhouding laag. Waarschijnlijk komt dit omdat het openbaar groen in Waalsprong nog niet overal is ingericht.
Illustratie 12.16 % tevredenen speelmogelijkheden kinderen in buurt in Nijmegen en enkele andere steden
% tevr
% tevr
% tevr
openb
groen
groen
groen
groen
2001
2003
2005
per woning
Bron: Grote Stedenmonitor
in m2
Tevredenheid jongerenvoorzieningen blijft laag, maar verbetert In vergelijking met andere voorzieningen in de buurt is de tevredenheid over jongerenvoorzieningen het laagst. In de periode 2001-2003 was amper 30% van de Nijmegenaren tevreden hierover. Dat aandeel is in 2005 gegroeid naar 36%. De lage tevredenheid over jongerenvoorzieningen is niet anders dan elders in het land, want ook in veel andere GSB-gemeenten is de tevredenheid hierover al jaren niet zo hoog. In de Jeugdmonitor 2003 komt naar voren dat jongeren ook zelf vinden dat er meer sport- en ontmoetingsplekken in de buurt moeten komen. En als aan jongeren geraagd wordt waaraan zij behoefte hebben, dan blijkt er veel behoefte te bestaan aan ontmoetingsplekken en leuke activiteiten voor jongeren. Meer dan de helft (57%) van de 12-17 jarigen vindt bijvoorbeeld dat er te weinig ontmoetingsplekken zijn voor jongeren (Jeugdmonitor, 2003).
Stadscentrum
62
68
63
30
Oud-Oost
64
75
76
19
Oud-West
55
55
55
16
Nieuw-West
73
83
78
70
Midden-Zuid
82
83
84
147
Zuidrand
78
78
82
43
Dukenburg
76
80
82
203
Lindenholt
74
70
79
200
Waalsprong
41
63
60
169
Nijmegen
70
74
75
92
Illustratie 12.17 % tevredenen groen in buurt per stadsdeel Bron: Stadspeiling 2001, 2003, 2005
Gebieden met weinig inwoners 55% - 63% 63% - 79% 79% - 84%
Tevredenheid over groenvoorzieningen blijft stabiel De tevredenheid van Nijmeegse burgers over de groenvoorzieningen in hun buurt is weinig veranderd. Driekwart van de Nijmegenaren is hierover in 2005 tevreden. Dat is ongeveer evenveel als in 2003. Bij het oordeel over groenvoorzieningen moet gedacht worden aan het algemene beeld over het groen in de buurt, zoals de hoeveelheid, het onderhoud en de variatie van het groen. Landelijk gezien neemt Nijmegen een tussenpositie in. Groningen (83% tevreden in 2003) en Enschede (80% tevreden in 2005) zijn bijvoorbeeld steden waar de tevredenheid over het groen groter is dan in Nijmegen. Andere steden scoren wat lager, bijvoorbeeld ‘sHertogenbosch (67% tevreden in 2003).
llustratie 12.18 Tevredenheid over groen in buurt in 2005 per stadsdeel Bron: Stadspeiling 2005
Verschillen in tevredenheid groen per stadsdeel De tevredenheid over het groen in de buurt verschilt nogal per stadsdeel. Wat dit betreft is er de afgelopen jaren weinig veranderd. In Midden Zuid, Zuidrand, Dukenburg en Lindenholt blijft de tevredenheid het grootst en in Oud-West het laagst. Dukenburg, Midden Zuid en Lindenholt zijn stads-
109
S TADS -
12.6 D UURZAAM
STEDELIJK WATERBEHEER
In het gemeentelijk Waterplan van 2001 is het beleid vastgelegd voor duurzaam stedelijk waterbeheer (op een verantwoorde wijze omgaan met regenwater, grondwater en oppervlaktewater). Van burgers wordt verlangd dat zij bijdragen aan duurzaam waterbeheer, bijvoorbeeld door mee te helpen de regenwaterafvoer af te koppelen van het rioolstelsel. Het regenwater kan dan de grond in als aanvulling op de schaarse grondwatervoorraad. Het afkoppelen van regenwater gebeurt zo veel mogelijk op zichtbare wijze (bijvoorbeeld via gootjes in de tuin of via de regenton) om burgers zo waterbewust mogelijk te houden. Enige jaren geleden bleek uit een milieuonderzoek dat Nijmegenaren zeer positief staan tegenover initiatieven om regenwater apart op te vangen. Burgers kunnen inmiddels via het Waterservice-punt (het externe “gemeentelijke” waterloket) informatie krijgen over allerlei zaken die te maken hebben met duurzaam waterbeheer. Op die manier worden zij betrokken bij ideeën en initiatieven om meer bewust met water om te gaan. In Dukenburg, Lindenholt en in Neerbosch-Oost worden vijvers heringericht en wordt achterstallig onderhoud weggewerkt. Bij het opstellen van het ontwerp voor de nieuwe inrichting en bij het latere onderhoud van deze vijvers worden de bewoners betrokken. Voor de Waalsprong wordt een nieuw inrichtingsplan opgesteld. Hier zullen de nieuwbouwwijken duurzaam worden ingericht, waarbij het waterbeleid mede een rol speelt en bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving. Ook in de Waalsprong zal de afvoer van regenwater zo veel mogelijk op zichtbare wijze gebeuren.
110
EN WIJKMONITOR
2005
13
Milieu
Nijmegenaren maken zich in 2005 wat meer bezorgd over het milieu dan enkele jaren geleden. De verkeersdrukte, incl. de uitstoot van auto’s en luchtvervuiling worden in toenemende mate genoemd als milieuproblemen in de stad die met voorrang moeten worden aangepakt. In vergelijking met 2000 zijn er in 2005 meer Nijmegenaren die geluids- en stankoverlast in hun buurt ervaren, vooral van het wegverkeer. Zwerfvuil blijft het grootste milieuprobleem in de buurt. Daarentegen leveren Nijmegenaren hun huisvuil op een gewenste manier in, zijn ze tevreden over de manier waarop ze het huisvuil kwijt kunnen en is het aantal risicobedrijven in de stad verminderd.
13.1 H OOFDLIJNEN Draagvlak voor principe “vervuiler betaalt” blijft aanwezig Nog steeds is er draagvlak onder Nijmegenaren voor het principe “de vervuiler betaalt”. In 2000 was men op 70% van de woonadressen eens met het idee achter de groene huisvuilzak (hoe meer restafval men aanbiedt hoe meer men ervoor moet betalen). Ook in 2005 stond men hier in Nijmegen op ongeveer zeven van de adressen achter.
Nijmegenaar in toenemende mate bezorgd over verkeersdrukte en luchtvervuiling in de stad Het drukke verkeer, incl. de uitlaatgassen van auto’s, wordt door Nijmegenaren veel meer dan enkele jaren geleden genoemd als milieuprobleem dat met voorrang moet worden aangepakt. In 2005 werd dit milieuprobleem het vaakst genoemd, op 36% van de adressen, terwijl dit in 2000 nog 20% was. Het schoonhouden van de stad, inclusief de bestrijding van zwerfvuil, noemen de Nijmegenaren als tweede belangrijkste milieuprobleem (door 25% genoemd). De luchtkwaliteit in de stad is het derde belangrijkste milieuprobleem. Vond men in 2000 op 5% van de adressen de luchtkwaliteit een milieuprobleem dat met voorrang moest worden aangepakt, inmiddels vindt men dat op bijna drie keer zoveel adressen (13%).
Zwerfvuil belangrijkste milieuprobleem in buurt Op buurtniveau blijft zwerfvuil evenals in 2000 ook in 2005 het belangrijkste milieuprobleem. Op ongeveer eenderde (32%) van de Nijmeegse adressen wordt dit gezien als een milieuprobleem in de buurt dat met voorrang mag worden aangepakt. Na verkeersdrukte, incl. de uitstoot van auto’s, vinden Nijmegenaren de luchtkwaliteit/stank een toenemend milieuprobleem in de buurt. In 2000 werd dit nog nauwelijks als milieuprobleem genoemd. In 2005 is dat op 11% van de adressen.
Inlevering afval verloopt goed De ingezamelde hoeveelheid huishoudelijk afval is over een langere periode gezien toegenomen. In 2004 is er sprake van een toename hiervan van 5% ten opzichte van 2000. Vooral de ingezamelde hoeveelheden via de Milieustraat zijn in deze periode fors gestegen, namelijk met 22%. Ook de inzameling via andere inleverfaciliteiten (chemocar, winkeliers, glascontainer, kringloopwinkels) is toegenomen (13% toename). Het inleveren van afvalfracties waarvoor een gescheiden inzamelfaciliteit bestaat verloopt al jaren over het algemeen goed. Ook in 2005 is dat het geval. Op 86% van de adressen bijvoorbeeld wordt het gft-afval op de gewenste manier ingeleverd. Op driekwart van de adressen geldt dat voor oude meubels. Nijmegenaren weten ook steeds meer de weg naar kringloopwinkels te vinden. Op het overgrote deel (95%) van de adressen weet men dat deze winkels bestaan. De verschillende inlevermogelijkheden voor het huisvuil zijn kennelijk voldoende, want de Nijmegenaar is over het algemeen tevreden over de wijze waarop hij zijn huisvuil kwijt kan. Gevraagd naar een rapportcijfer hiervoor geeft hij een ruime voldoende, namelijk een 7,3.
Energieverbruik neemt wat af, waterverbruik neemt toe Het gas- en electriciteitsverbruik onder huishoudens en kleinzakelijke ondernemingen is in 2004 ten opzichte van 2003 gedaald. Het gasverbruik is in deze periode met 3% verminderd. Het electriciteitsverbruik is aanmerkelijk meer gedaald, namelijk met 18%. Het eletriciteitsverbruik per aansluiting is het hoogst in Stadscentrum, omdat in dit stadsdeel het klein zakelijke verbruik naar verhouding meer voorkomt dan in andere stadsdelen (het klein zakelijke verbruik is over het algemeen hoger dan gemiddeld). Het waterverbruik onder huishoudens en kleine ondernemingen is in 2004 in vergelijking met 2003 toegenomen met 17m3 per aansluiting. Het verbruik is per aansluitng het hoogst in Lindenholt (naast kleine bedrijven naar verhouding ook veel gezinshuishoudens) en Stadscentrum.
111
S TADS -
Nijmegenaren ongeruster over bodemkwaliteit, vooral in Oud-West
Aantal risicobedrijven verminderd Het aantal bedrijven met een extern veiligheidsrisico is in 2004 ten opzichte van 2003 afgenomen. In 2003 waren er 50 risicobedrijven in Nijmegen. In 2004 was dat aantal gezakt naar 34. De vermindering kan bijna volledig worden toegeschreven aan de afname van het aantal verkooppunten voor vuurwerk van 22 in 2003 naar 7 in 2004. Deze sterke vermindering van het aantal verkooppunten voor vuurwerk heeft zeer waarschijnlijk te maken met de strengere eisen die aan een vergunning voor dergelijke verkooppunten zijn verbonden .
Oordeel Nijmegenaren over luchtkwaliteit stad ongunstiger
13.2 M ILIEUBELEVING Nijmegenaar nog steeds achter principe “vervuiler betaalt” Nijmegenaren blijven in meerderheid staan achter het principe “de vervuiler betaalt”. Zowel in 2000 als in 2005 1 is dit nagegaan aan de hand van het idee achter de groene huisvuilzak: hoe meer restval men aanbiedt, hoe meer men moet betalen. In 2000 stond men op zeker zeven op de tien adressen achter het idee dat degenen die meer restafval aanbieden hier ook meer voor moeten betalen. Vijf jaar later is die opvatting niet veel veranderd. Want ook in 2005 is men nog op bijna 70% van de adressen die mening toegedaan.
Meer stankoverlast in buurt, vooral van wegverkeer In 2005 zijn er meer Nijmegenaren die stankoverlast in hun buurt ondervinden dan in 2000. In 2000 zei men op 27% van de adressen stank of vieze lucht te ervaren in de eigen buurt. In 2005 is dat inmiddels op 40% van de adressen het geval. In 2000 werden bedrijven in de buurt het meest genoemd als bron van stankoverlast in de buurt. In 2005 zijn dat niet bedrijven in de buurt, maar het wegverkeer. De meeste stankoverlast hebben naar verhouding bewoners in Lindenholt. Waarschijnlijk hangt dit samen met de vestiging van het afvalverwerkingsbedrijf (ARN) dat in de buurt ligt van dit stadsdeel. Ook in Stadscentrum heeft men relatief veel overlast. Deze overlast heeft behalve met wegverkeer ook met de riolering te maken.
2005
geval is. De meeste overlast wordt naar verhouding ervaren in Stadscentrum. De overlast heeft hier niet alleen te maken met het wegverkeer, maar ook met het horecabezoek. Op 50% van de adressen in Stadscentrum met geluidsoverlast zegt men dat dit komt door het horecabezoek. Over de hele stad gemeten blijft wegverkeer, evenals in 2000, de meest genoemde bron van geluidsoverlast, in 2005 zelfs in iets sterkere mate genoemd. Ook buren worden in 2005 wat vaker dan in 2000 genoemd als geluidshinderbron.
In vergelijking met enkele jaren geleden maken Nijmegenaren zich meer ongerust over de bodemkwaliteit in hun buurt. In 2000 sprak men op 5% van de adressen zijn ongerustheid hierover uit. In 2005 is dat op twee maal zoveel adressen (11%). Vooral in Oud-West is de ongerustheid naar verhouding hoog (op 21% van adressen). De ongerustheid over de bodemkwaliteit in de buurt is in toenemende mate ook kenbaar gemaakt in Waalsprong en Oud-Oost. Een naar verhouding veel genoemde reden van ongerustheid is het vrij komen van bedrijfsterrein waarop voorheen mogelijk milieu-onvriendelijke activiteiten plaats vonden.
Nijmegenaren oordelen in 2005 ongunstiger over de luchtkwaliteit in Nijmegen dan in 2000. In 2000 vond men op 22% van de adressen de luchtkwaliteit in de stad matig of slecht. In 2005 vindt men dat inmiddels op 40% van de adressen. De matige of slechte luchtkwaliteit wordt vooral toegeschreven aan het autoverkeer (uitlaatgassen). Op tweederde (66%) van de adressen in Nijmegen waar men de luchtkwaliteit matig of slecht vindt wordt deze vervuilingsbron genoemd. Ook industrie wordt als vervuilingsbron gezien, maar in wat mindere mate (45% van de adressen). Over de luchtkwaliteit in de buurt oordelen Nijmegenaren weliswaar wat gunstiger dan over de luchtkwaliteit in de stad. Ook dan vindt men dat het autoverkeer de grootste vervuilingsbron is.
EN WIJKMONITOR
2000
2005
goed
72
68a
slecht
20
15
noch goed/noch slecht
6
14
geen mening
2
3
IIlustratie 13.1 Oordeel over principe huisvuilzak in 2000 en 2005 (% adressen) Bron: mbo 2000, 2005
Meer Nijmegenaren noemen milieuproblemen in stad, vooral het drukke verkeer en uitstoot auto’s In 2005 zijn er meer Nijmegenaren dan in 2000 die milieuproblemen noemen in de stad die met voor-
Meer geluidsoverlast in buurt In 2005 wordt op veel meer adressen dan in 2000 kenbaar gemaakt dat men geluidsoverlast ervaart. In 2000 was dat op 40% van de adressen, terwijl dat in 2005 op meer dan de helft (52%) van de adressen het
112
1 De resultaten van het Milieugedragsonderzoek 2000 zijn opgenomen in het rapport Bevolkingsmonitor Milieu 2000. Gemakshalve wordt hier niet meer gesproken over Milieugedragsonderzoek 2000, maar over Milieubelevingsonderzoek 2000, omdat vanaf 2005 de term milieubelevingsonderzoek wordt gebruikt.
M ILIEU
15 10 5
10
bodemvervuiling/illegale stort
te weinig groen
bodemvervuiling/illegale stort
huisvuil te weinig opgehaald
slecht onderhoud groen
hondenpoep
verkeerslawaai
15
dieselmotoren bussen/vrachtwagens/schepen
20
luchtvervuiling/stank
0 onderhoud stoep/straat (incl. onkruid)
25
20
zwerfvuil/vuil op straat/stoep
30
25
druk verkeer/vervuiling verkeer
35
30
vandalisme
40
35
parkeerprobleem
2005 2000
2005 2000
hardrijden auto's
45
40
geen milieuprobleem/weet niet
rang moeten worden aangepakt. In 2000 noemde men op 58% van de woonadressen een of meer belangrijke milieuproblemen in de stad. In 2005 is dat op 71% van de adressen. In 2005 wordt het drukke verkeer, incl. de uitstoot door auto’s, in nog sterkere mate dan in 2000 gezien als het grootste milieuprobleem in de stad. Daarnaast is voor Nijmegenaren de luchtkwaliteit in de stad een belangrijker milieuprobleem geworden. Niet alleen wordt dit punt veel meer genoemd dan in 2000, maar het wordt in 2005 na het drukke verkeer/de uitstoot door auto’s en zwerfvuil als derde stedelijk milieuprobleem gezien dat met voorrang moet worden aangepakt.
Illustratie13.3 Milieuproblemen in de buurt die met voorrang moeten worden aangepakt in 2000 en 2005 (% adressen) 4
5
Bron: mbo 2000, 2005
weinig groen/behoud groen
hondenpoep
onderhoud straat/stoep
dieselmotoren bussen/vrachtwagens/schepen
verkeerslawaai
vervuiling industrie
luchtvervuiling/stank
druk verkeer/uitstoot auto's
zwerfvuil/schoonhouden stad
vandalisme
bodemvervuiling/illegale stort
bewuster omgaan met milieu
geen problemen/weet niet
0
Illustratie 13.2 Milieuproblemen in de stad die met voorrang moeten worden
voorrang aangepakt mocht worden en blijft dat ook in 2005. Uit het milieubelevingsonderzoek 2005 blijkt bovendien dat men op meer adressen vindt dat het zwerfvuil in de buurt is toegenomen (30% van de adressen) dan dat dit is afgenomen (17% van de adressen) in vergelijking met een jaar geleden2 . Evenals voor de stad geldt ook voor de buurt dat het drukke verkeer en de vervuiling van het verkeer (uitlaatgassen auto’s) in 2005 in sterkere mate worden genoemd als belangrijkste milieuprobleem dan in 2000. In 2000 werd de luchtkwaliteit/stank niet of nauwelijks als een milieuprobleem in de buurt gezien dat met voorrang moest worden aangepakt. In 2005 is dat wel het geval.
aangepakt in 2000 en 2005 (% adressen) 3 Bron: mbo 2000, 2005
Zwerfvuil blijft belangrijkste milieuprobleem in de buurt Ook wanneer het om de buurt gaat, zijn er in 2005 meer Nijmegenaren dan in 2000 die een milieuprobleem noemen dat met voorrang moet worden aangepakt. In 2000 noemde men op 66% van de woonadressen een of meer belangrijke milieuproblemen in de buurt. In 2005 is dat op 75% van de adressen. Zwerfvuil was in 2000 voor Nijmegenaren het belangrijkste milieuprobleem in de buurt dat met
2 Op 47% van de adressen zegt men dat het zwerfvuil ongeveer gelijk is gebleven en op 7% weet men het niet. 3 In de fig. 13.2 staan alleen de milieuproblemen in de stad die op minimaal 2% van de woonadressen in Nijmegen zijn genoemd. Sommige milieuproblemen in de stad die in 2000 zijn genoemd (bijv.illegale stort) zijn in 2005 niet of nauwelijks genoemd. En sommige milieuproblemen in de stad die in 2005 zijn genoemd (bijv. dieselmotoren van vrachtwagens/bussen/schepen) zijn in 2000 niet of nauwelijks genoemd. 4 In de fig. 13.3 staan alleen de milieuproblemen in de buurt die op minimaal 2% van de woonadressen in Nijmegen zijn genoemd. Sommige milieuproblemen in de buurt die in 2000 zijn genoemd (bijv. parkeerproblemen) zijn in 2005 niet of nauwelijks genoemd. En sommige milieuproblemen in de buurt die in 2005 zijn genoemd (bijv. luchtkwaliteit/stank) werden in 2000 niet of nauwelijks genoemd.
113
S TADS -
13.3 M ILIEUGEDRAG :
AFVAL
De afgelopen vijf jaren is de ingezamelde hoeveelheid huishoudelijk afval in Nijmegen toegenomen met bijna 5% van ongeveer 76.800 ton in 2000 naar 80.550 ton in 2004. De hoeveelheid afval die bij huishoudens is opgehaald is in 2004 weliswaar 2% minder geweest dan in 2000, maar daarentegen is de hoeveelheid huishoudelijk afval die door Nijmegenaren naar de Milieustraat (het afvalstoffendepot) is gebracht in 2004 toegenomen met bijna 22% ten opzichte van 2000. De hoeveelheid huishoudelijk afval, gebracht naar decentrale brengsystemen (bijvoorbeeld chemocar, winkeliers, glascontainer) is in 2004 ten opzichte van 2000 eveneens toegenomen, maar wat minder dan bij de Milieustraat, namelijk met 13%.
opgehaald Milieustraat decentraal
50000
40000
30000
20000
10000
0 2000
2001
2002
2003
2005
pafval is in 2004 vergeleken met 2003 enigszins gedaald. Daarentegen is de inzameling van het grof huisafval en van het groente, fruit- en tuinafval in 2004 ten opzichte van 2003 gegroeid.
Inzameling huishoudelijk afval neemt toe, vooral via Milieustraat
60000
EN WIJKMONITOR
Gescheiden inlevering afval blijft goed Nijmegenaren blijven goed omgaan met afvalfacties die gescheiden moeten worden ingeleverd. Uit een burgerpeiling over de afvalinzameling in Nijmegen in 2003 bleek al dat het grootste deel van de Nijmegenaren het gft-afval en enkele andere afvalfracties op de gewenste manier inlevert. In 2005 is dat niet anders. Op 86% van de adressen levert men het gft-afval op de gewenste manier in (gf-container, gf-emmer, gf-straatcontainer). Het klein gevaarlijk afval, zoals verfresten, brengt men op 80% van de adressen naar de plek waar het hoort (Milieustraat, chemocar, winkelier, etc.). Ook met oude meubels, die nog goed bruikbaar zijn, gaat men over het algemeen goed om. Op ongeveer driekwart van de adressen gebeurt dat op een gewenste manier (laten afhalen door kringloopwinkel of grofvuilwagen, weggeven aan familie, op internet plaatsen, brengen naar Milieustraat). Bij ongeveer de helft van deze groep (37%) laat iemand de oude meubelen ophalen door een kringloopwinkel of brengt ze daar naar toe. Dat is meer dan in 2003 toen op 16% van de adressen te kennen werd gegeven dat men dat deed (Burgerpeiling Afvalinzameling 2003). Inmiddels is het aantal kringloopwinkels in Nijmegen gegroeid en is de bekendheid toegenomen. Want op het overgrote deel (95%) van de Nijmeegse woonadressen weet men in 2005 dat er kringloopwinkels in Nijmegen zijn die oude, nog bruikbare spullen, zoals oude tafels en stoelen, opknappen en weer verkopen.
2004
Hergebruik nog steeds op peil Illustratie 13.4 De ingezamelde hoeveelheid huishoudelijk afval naar systeem in tonnen Bron: Dar 2000-2004
In 2004 5 is de ingezamelde hoeveelheid restafval (bijvoorbeeld het restafval in de vuilniszak of het restafval dat naar de Milieustraat wordt gebracht) in vergelijking met 2003 afgenomen. Ook de inzameling van oud papier en karton en het bouw- en sloo-
2000
2001
2002
2003
2004
Totaal ingezameld
76.817
78.789
81.330
79.858
80.550
23.934
waarvan herbruikbaar
43.785
45.809
48.085
46.911
47.632
7.508
hergebruikspercentage
57
58
59
59
59
2000
2001
2002
2003
2004
24.284
24.291
24.324
24.360
7.003
7.086
7.033
7.086
gft-afval
14.564
14.772
14.894
14.025
14.868
oud papier/karton
11.229
10.957
12.619
10.657
10.483
4.184
4.784
5.238
5.689
5.394
restafval grof huisafval
bouw-en sloopafval houtafval
De hoeveelheid huishoudelijk afval dat hergebruikt kan worden blijft nog steeds goed op peil. Van elke 10 kilo afval die bij Nijmeegse huishoudens wordt ingezameld, vinden er bijna zes een bestemming voor hergebruik. Het hergebruikspercentage is de laatste jaren niet veranderd. Zowel in 2002, 2003 als in 2004 bedroeg het aandeel hergebruik in de totale ingezamelde hoeveelheid huishoudelijk afval 59%.
3.642
4.042
3.908
4.362
4.392
overig
11.911
12.857
13.314
13.679
13.971
totaal
76.817
78.789
81.330
79.858
80.550
Illustratie 13.5 Ingezamelde hoeveelheid huishoudelijk afval naar afvalfractie
Illustratie 13.6 Percentage hergebruik 2000-2004 Bron: DAR 2000-2004
Nijmegenaren tevreden over mogelijkheden om huisvuil in te leveren Nijmegenaren kunnen in Nijmegen op verschillende manieren hun huisvuil kwijt (huisvuilzak, gf-straatcontainer, gf-emmer, gf-rolcontainer, Milieustraat,
in tonnen Bron: Dar 2000-2004
114
5 Gegevens over 2005 zijn nog niet beschikbaar.
M ILIEU
kringloopwinkels, chemocar, glasbak, grofvuilwagen, oud papierwagen, winkeliers, etc.). Nijmegenaren zijn over het algemeen tevreden over de afvalinzameling. In 2003 gaven zij in een burgerpeiling over de afvalinzameling gemiddeld een 7.2 als rapportcijfer voor de wijze waarop ze hun huisvuil kwijt kunnen. In 2005 is dat zeker niet anders (7.3).
Waalsprong Midden-Zuid Stadscentrum Oud-Oost
13.4 M ILIEUGEDRAG :
ENERGIE
Lindenholt
Gasverbruik neemt wat af
Zuidrand
Het huishoudelijk en kleinzakelijk gasverbruik6 is in 2004 ten opzichte van 2003 afgenomen met circa 3%. Gemiddeld verbuikte men in 2003 per aansluiting bijna 1.800 m3 gas. In 2004 was dat ongeveer 1.750 m3. De afname van het gasverbruik is een landelijke tendens vanwege de toegenomen isolatie in woningen. Uit Nijmeegse milieupeilingen die in het verleden zijn gehouden komt naar voren dat Nijmegenaren in de loop der jaren steeds meer isolatiemaatregelen hebben genomen. Het gasverbruik per aansluiting is het hoogst in
aantal aansluitingen gemiddeld gasverbruik
2002
2003
2004
63.430
65.201
63.863
1.789
1.798
1.747
Nieuw-West Dukenburg 2004 2003
Oud-West
0
500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
Illustratie 13.8 Gemiddeld gasverbruik in m3 per aansluiting per stadsdeel in 2003 en 2004 Bron: NUON, 2003, 2004 2002
2003
2004
73.553
72.031
69.222
gemiddeld electriciteitsverbruik 4.265
4.566
3.760
aantal aansluitingen
Illustratie 13.7 Gemiddeld gasverbruik in m3 per aansluiting
Iillustratie 13.9 Gemiddeld electriciteitsverbruik in kwh per aansluiting
Bron: NUON, 2002, 2003, 2004
Bron NUON 2002, 2003, 2004
Waalsprong en Midden-Zuid. Naar verhouding zijn er in deze stadsdelen veel aansluitingen die tot het klein zakelijk verbruik behoren. Het (klein) zakelijk verbruik is over het algemeen ook veel groter dan dat van huishoudens. In Midden-Zuid is het gasverbruik in tegenstelling tot Waalsprong in 2004 toegenomen ten opzichte van 2003. Het gasverbruik per aansluiting is het laagst in OudWest. In dit stadsdeel is het gasverbruik in 2004 in vergelijking met het verbruik in 2003 naar verhouding het meest verminderd, namelijk met 19% terwijl dat gemiddeld 3% is.
Stadscentrum Lindenholt Waalsprong Midden-Zuid Oud-Oost Nieuw-West Dukenburg
Nijmegenaren verbruiken minder electriciteit Nijmeegse huishoudens en kleine bedrijven die bij de Nuon aangesloten zijn verbruiken minder electriciteit dan de jaren ervoor. Het huishoudelijk en klein zakelijk verbruik 7 is in 2004 ten opzichte van 2003 teruggelopen met 18%. In 2003 verbruikte men gemiddeld 4.566 kwh per aansluiting. In 2004 was dat 3.760 kwh. Waar deze sterke daling exact aan ligt, is niet te achterhalen. In 2004 waren er ongeveer 2800 aansluitingen minder voor electriciteit dan in 2003 8. Het electriciteitsverbruik is het hoogst in Stadscentrum omdat in dit stadsdeel het klein zakelijk verbruik naar verhouding wat meer voorkomt. Het electriciteitsverbruik bij het klein zakelijk verbruik is wat groter dan gemiddeld omdat er binnen het zakelijk verbruik ook wat grotere verbruikers zijn.
Oud-West 2004 2003
Zuidrand
0
2000
4000
6000
8000
10000
illustratie 13.10 Gemiddeld electriciteitsverbruik in kwh per aansluiting per stadsdeel in 2003 en 2004 Bron: NUON, 2003, 2004 6 Bij het huishoudelijk en klein zakelijk verbruik van gas gaat het om gasverbruik tot 5.000 m3 per jaar. Vanwege de wijze van gegevensopslag is het niet mogelijk het huishoudelijk verbruik te onderscheiden van het klein zakelijk verbruik. 7 Bij het huishoudelijk en klein zakelijk verbruik van electriciteit gaat het om electriciteitsverbruik tot 10.000 kwh op jaarbasis. Ook hier kan vanwege de wijze van gegevensopslag geen onderscheid worden gemaakt tussen het verbruik van huishoudens en van kleine bedrijven. 8 Waarschijnlijk is een aantal verbruikers overgestapt op een van de concurrenten van NUON. Vermoedelijk gaat het hier om grotere verbuikers waardoor het gemiddelde electriciteitsverbruik is gedaald.
115
S TADS -
13.5 M ILIEUGEDRAG :
WATERVERBRUIK
Waterverbruik neemt toe Het gemiddeld waterverbruik per aansluiting 9 is in Nijmegen in 2004 ten opzichte van 2003 toegenomen met 17 m3. In 2003 bedroeg het gemiddeld waterverbruik per aansluiting 122 m3. In 2004 was dat opgelopen naar 139 m3.
aantal aansluitingen
2002
2003
2004
55.746
56.868
54.807
124
122
139
gemiddeld waterverbruik
EN WIJKMONITOR
2005
(hoger loodgehalte). Het meest verontreinigde gebied is het gebied waarop voor 1900 is gebouwd, namelijk het centrum. Daarna volgt het gebied in de buurt van het centrum waarop tussen 1900-1945 is gebouwd. De stadsdelen waarop na 1965 is gebouwd, zoals Dukenburg, Lindenholt en Waalsprong, zijn het minst verontreinigd.
1945 - 1965 1900 - 1945 tot 1900 1965 - heden Waalsprong
Illustratie 13.11 Gemiddeld waterverbruik in m3 per aansluiting Bron NUON 2002, 2003, 2004
Het waterverbruik is het hoogst in Lindenholt, Stadscentrum en Nieuw West. Gemiddeld wordt in deze stadsdelen 165 tot 170 m3 water per aansluiting verbruikt. In Stadscentrum zijn er naar verhouding veel kleine bedrijven, die over het algemeen ook meer water verbruiken. In Lindenholt zijn er behalve kleine bedrijven ook naar verhouding veel gezinshuishoudens.
Waalsprong Lindenholt Stadscentrum
Illustratie 13.13 Bodemkwaliteit naar ouderdom bebouwing in vijf
Nieuw-West
deelgebieden Bron: Gemeente Nijmegen, bureau Bodem 2003
Midden-Zuid
Vooral in Oud-West bewoners ongerust over bodemkwaliteit in buurt
Oud-West Dukenburg Zuidrand 2004 2003
Oud-Oost
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
Illustratie 13.12 Gemiddeld waterverbruik in m3 per aansluiting per stadsdeel in 2003 en 2004 10 Bron: NUON, 2003, 2004
13.6 B ODEMKWALITEIT Kennis over bodemkwaliteit in stad groeit Sinds 1982 worden bodemonderzoeken in Nijmegen gedaan. In totaal zijn er tot en met 2004 ruim 3.000 onderzoeken gedaan. De kennis over de bodemkwaliteit in de stad is hierdoor in de loop der jaren verbeterd. Aan de hand van deze kennis is de bodemkwaliteit in de stad in vijf deelgebieden onderscheiden. Het onderscheid hangt samen met de ouderdom van de bebouwing in het gebied: hoe ouder de bebouwing hoe meer de grond verontreinigd is
116
In vergelijking met enkele jaren geleden maken Nijmegenaren zich meer ongerust over de bodemkwaliteit in hun buurt. In 2000 sprak men op 5% van de adressen zijn ongerustheid hierover uit. In 2005 is dat op twee maal zoveel adressen (11%, absoluut ruim 7.700). Vooral in Oud-West is de ongerustheid naar verhouding hoog (op 21% van adressen ongerust). De ongerustheid over de bodemkwaliteit in de buurt is in toenemende mate ook kenbaar gemaakt in Waalsprong en Oud-Oost. In deze stadsdelen zijn vier tot vijf maal meer adressen in 2005 ongerust dan in 2000. Een naar verhouding veel genoemde reden van ongerustheid is dat de bodem in de buurt voorheen bedrijfsterrein is geweest (bedrijfsterreinen worden al gauw in verband gebracht met vervuiling). Bij de ongerustheid over de bodemkwaliteit in de buurt moet beseft worden dat het gaat om de beleving van burgers. De feitelijke bodemkwaliteit in de stad is niet veranderd. De grotere ongerustheid kan boven-
9 Het gaat hier om aansluitingen van huishoudens en kleine bedrijven. 10 Het waterverbruik in de Waalsprong is niet opgenomen, omdat de gegevens nog niet volledig beschikbaar zijn.
M ILIEU
beeld voor op bepaalde wegdelen van de Graafseweg, St. Annastraat en Energieweg.
dien te maken hebben met de toegenomen aandacht de afgelopen jaren voor bodemvervuiling via de media en het feit dat burgers meer mogelijkheden hebben om informatie te krijgen over de bodemkwaliteit in de stad en zich wellicht bewuster hiervan zijn geworden (bijvoorbeeld schone grondverklaring bij aankoop woning). Ook de groeiende aandacht voor andere milieuaspecten zoals de luchtkwaliteit maakt dat er meer aandacht is voor milieu in het algemeen, waaronder het aspect bodem. Dit aspect speelt misschien vooral in Oud-West wat meer.
Nijmegen Oud-West Waalsprong
Nijmegenaren oordelen ongunstiger over luchtkwaliteit in stad Nijmegenaren oordelen in 2005 ongunstiger over de luchtkwaliteit in de stad dan in 2000. In 2000 had men nog op 22% van de adressen een matig of slecht oordeel hierover. In 2005 11 is dat inmiddels op 40% van de adressen. 2000
2005
goed
34
35
matig
15
26
slecht
7
14
redelijk/normaal
30
weet niet
14
25
IIlustratie 13.15 Mening luchtkwaliteit stad in 2000 en 2005 (in % adressen) Bron: mbo 2000, 2005
Oud-Oost
Oordeel luchtkwaliteit buurt iets gunstiger dan luchtkwaliteit stad
Lindenholt Zuidrand stadscentrum Midden-Zuid Dukenburg 2005 2000
Nieuw-West
0
5
10
15
20
Nijmegenaren oordelen wat gunstiger over de luchtkwaliteit in hun buurt dan in de stad. Op ruim de helft van de Nijmeegse adressen vindt men in 2005 de luchtkwaliteit in de buurt goed, terwijl voor de stad deze mening op gaat voor 35% van de adressen. Omdat in 2000 niet geïnformeerd is naar de mening over de luchtkwaliteit in de buurt, kan er ten aanzien hiervan geen vergelijking worden gemaakt tussen de meningen hierover in 2000 en 2005.
25
Illustratie 13.14 % adressen dat ongerust is over bodemkwaliteit in eigen
matig 20%
buurt
slecht 13%
weet niet 13%
Bron: mbo 2000, 2005
13.7 L UCHTKWALITEIT Luchtkwaliteit verbetert, maar nog wel overschrijdingen In Nijmegen komen er in de lucht geen overschrijdingen van benzeen, koolmonoxide, zwaveldioxide of lood voor. Deze stoffen kunnen bij langdurige blootstelling schade toebrengen aan de gezondheid. De berekende concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) zijn in 2004 ten opzichte van 2003 sterk afgenomen. Deze afname wordt voornamelijk toegeschreven aan de gunstige weersomstandigheden in 2004 (Rapportage Luchtkwaliteit 2003, 2004). Overschrijdingen van stikstofdioxide en fijn stof komen nog op enkele plaatsen in Nijmegen voor. Dat is met name het geval op plekken waar sprake is van een hoge verkeersintensiteit, bijvoorbeeld in de buurt van hoofdontsluitingswegen of busroutes in het centrum. De situatie in Nijmegen is niet uitzonderlijk en vergelijkbaar met andere steden. Overschrijdingen van fijn stof doen zich bijvoor-
goed 54%
illustratie 13.16 Mening luchtkwaliteit buurt in 2005 Bron: mbo 2005
Nijmegenaren wijten slechte of matige luchtkwaliteit in stad en buurt vooral aan autoverkeer De matige of slechte luchtkwaliteit in de stad en de buurt wordt in 2005 door Nijmegenaren het meest in verband gebracht met het autoverkeer in de stad. Bedrijven of industriële vestigingen worden naar verhouding ook veel als vervuilingsbron genoemd, maar in wat mindere mate. Dat geldt vooral voor de luchtkwaliteit in de buurt.
11 In het milieubelevingsonderzoek 2000 kon men ook aangeven dat men de luchtkwaliteit normaal of redelijk vond. In 2005 was dat niet het geval.
117
S TADS -
Gezondheidsklachten door luchtkwaliteit niet extreem hoog, maar komen wel voor Op een grote meerderheid (85%) van de Nijmeegse adressen wordt kenbaar gemaakt dat er niemand thuis is die gezondheidsklachten heeft vanwege de luchtkwaliteit in Nijmegen. Op ongeveer een op de tien adressen (11%) heeft iemand op het adres wel gezondheidsklachten als gevolg van de luchtkwaliteit en op 4% van de adressen weet men het niet. Op adressen waar men zegt dat er iemand is met gezondheidsklachten, worden vooral ademhalingsstoornissen en allergieën genoemd als klacht. In totaal gaat het hier om ruim 7.000 adressen waar gezegd wordt dat iemand thuis een van deze klachten heeft. Beseft moet worden dat het hier gaat om de gezondheidsbeleving van burgers. De luchtkwalititeit is in de loop der jaren juist verbeterd. De gezondheidsbeleving kan zijn beïnvloed door de aandacht die er de laatste jaren in de media is voor de luchtkwaliteit in relatie tot gezondheid. Die staat volop in de belangstelling sinds de invoering van Europese Regelgeving in 2001. Dit kan ertoe leiden dat mensen een breed scala aan gezondheidsklachten nu eerder toeschrijven aan luchtverontreiniging, terwijl er feitelijk ook andere oorzaken voor deze klachten kunnen zijn. autoverkeer
66%
industrie
45%
files/doorstroming
8%
ARN/vuilverbranding
7%
electrische centrale
5%
dieselbussen/dieselmotoren
4%
trein
3%
Illustratie 13.17 Redenen slechte of matige luchtkwaliteit in stad (% adressen) 12
EN WIJKMONITOR
2005
met de vestiging van het afvalverwerkingsbedrijf (ARN) in de omgeving van dit stadsdeel. In Lindenholt maakt men op 40% van de adressen waar men stankoverlast ondervindt in de buurt, kenbaar dat dit komt vanwege de ARN. In de overige stadsdelen, uitgezonderd Nieuw-West (ook in de buurt van ARN), is dat maar in zeer beperkte mate het geval. Ook in Stadscentrum ervaart men naar verhouding veel stankoverlast in de buurt. De ervaren overlast heeft hier kennelijk niet alleen met het wegverkeer te maken, maar ook met de riolering. Deze stankbron wordt in Stadscentrum op adressen die stankoverlast ervaren ruim twee keer zoveel genoemd (21%) als gemiddeld in de stad (9%).
Nijmegen Lindenholt stadscentrum Oud-West Nieuw-West Zuidrand Oud-Oost Waalsprong Dukenburg 2005 2000
Midden-Zuid
0
10
20
30
40
50
60
70
Bron: mbo 2005 IlIustratie13.19 Ervaren stankoverlast in buurt in 2000 en 2005 naar stadsautoverkeer
61%
industrie
29%
ARN/vuilverbranding
10%
files/doorstroming
9%
dieselbussen/dieselmotoren
7%
electrische centrale
5%
trein
3%
open haarden/kachels
3%
nertsenfarm
3%
Illustratie 13.18 Redenen slechte of matige luchtkwaliteit in buurt (% adressen) 13 Bron: mbo 2005
Stankoverlast in buurt neemt toe Nijmegenaren ondervinden in 2005 meer stankoverlast in hun buurt dan in 2000. In 2000 gaf men op 27% van de adressen te kennen hinder te hebben van stank of vieze lucht in de buurt. In 2005 is dat op 40% van de adressen het geval. Evenals in 2000 wordt in 2005 naar verhouding de meeste stankoverlast in de buurt ervaren in Lindenholt. Deze overlast hangt vermoedelijk samen
118
deel (% adressen) Bron: mbo 2000, 2005
Bedrijven en wegverkeer blijven grootste bronnen van stankoverlast in buurt Al sedert de eerste milieupeilingen onder Nijmegenaren zijn bedrijven en wegverkeer de meest genoemde bronnen van stankoverlast in de buurt. In 2005 is hierin weinig veranderd. Wegverkeer wordt als bron van stankoverlast in de buurt in 2005 meer genoemd dan in 2000. Bedrijven in de buurt worden daarentegen in 2005 in vergelijking met 2000 aanmerkelijk minder als bron van stankoverlast in de buurt ervaren. Dit in tegenstelling tot bedrijven op
12 Alleen redenen die op minimaal 3% van de adressen zijn genoemd voor de slechte luchtkwaliteit in de stad, zijn in de tabel opgenomen. Het totale percentage in de tabel komt uit op meer dan 100%, omdat men meer dan een reden mocht geven voor de slechte of matige luchtkwaliteit in de stad. 13 Alleen redenen die op minimaal 3% van de adressen zijn genoemd voor de slechte luchtkwaliteit in de buurt, zijn in de tabel opgenomen. Het totale percentage in de tabel komt uit op meer dan 100%, omdat men meer dan een reden mocht geven voor de slechte of matige luchtkwaliteit in de buurt .
M ILIEU
industrieterreinen, die - rekening houdend met de aparte vermelding van de ARN in 2005 - in 2005 wat meer als bron van stank of vieze lucht in de buurt worden genoemd.
Nijmegen Stadscentrum Dukenburg
wegverkeer
Oud-Oost
bedrijven op industrieterrein
Nieuw-West
mestlucht
Lindenholt
bedrijven in de buurt
Midden-Zuid
ARN
Oud-West
riolering
Zuidrand
barbeque/open vuur buren
2005 2000
Waalsprong
gft-container
0
10
20
30
40
50
60
70
80
open haard buren
Illustratie 13.21 Ervaren geluidsoverlast in buurt naar stadsdeel in 2000 en 2005 (% adressen)
nertsenfokkerij
Bron: mbo 2000, 2005 hondenpoep/-pis
Wegverkeer blijft grootste bron geluidsoverlast
horeca in de buurt 2005 2000
wietlucht in de buurt
0
5
10
15
20
25
30
Net als in de milieupeiling 2000 wordt in de milieupeiling 2005 het wegverkeer het meest genoemd als bron van geluidsoverlast door personen op adressen waar iemand hinder heeft van geluid.
14
Illustratie 13.20 Bronnen van stankoverlast in de buurt in 2000 en 2005 (in % adressen dat zegt stankoverlast te ervaren) Bron: mbo 2000, 2005
wegverkeer buren
13.8 G ELUIDSOVERLAST horeca(bezoek)
Geluidsoverlast in buurt neemt fors toe In vergelijking met enkele jaren terug ondervinden Nijmegenaren in 2005 veel meer hinder van geluid in hun buurt. In 2000 gaf men op 40% van de adressen aan hinder van geluid te ondervinden. In 2005 is dat inmiddels op meer dan de helft van de adressen (52%) het geval. Evenals in 2000 is ook in 2005 Stadscentrum het stadsdeel waar naar verhouding het meest geluidsoverlast wordt ervaren. De overlast heeft hier te maken met het wegverkeer en vooral met het horecabezoek. In het Stadscentrum wordt op 56% van de adressen met geluidshinder gezegd dat deze hinder veroorzaakt wordt door het wegverkeer, terwijl dat gemiddeld 46% is. Meteen daarna wordt horecabezoek als oorzaak genoemd. Op de helft (50%) van de adressen in Stadscentrum met geluidshinder zegt men dat dit komt door het horecabezoek, terwijl dat gemiddeld veel lager is, namelijk 9%.
treinverkeer evenementen bouwwerkzaamheden hangjongeren in de buurt brommers/scooters/motoren spelende kinderen bedrijven in de buurt luchtverkeer 2005 2000
blaffende honden 0
10
20
30
40
50
Illustratie 13.22 Bronnen van geluidsoverlast in de buurt in 2000 en 2005 14 In 2000 werd de ARN niet apart vermeld als bron van stankoverlast in de buurt. In 2005 is dat wel het geval.
(in % adressen dat zegt geluidsoverlast te ervaren) Bron: mbo 2000, 2005
119
S TADS -
Geluidsoverlast veroorzaakt door buren wordt in 2005 naar verhouding ook veel genoemd, maar aanmerkelijk minder dan in 2000. De geluidshinder veroorzaakt door evenementen neemt ten opzichte van enkele jaren geleden toe, evenals van bouwwerkzaamheden en (hang)jongeren in de buurt. De hinder door brommers/scooters en motoren neemt daarentegen af.
Aantal nog te saneren woningen met geluidsbelasting neemt langzaam af Het totaal aantal woningen in Nijmegen waar vanwege het wegverkeer gevelisolerende maatregelen moet worden aangebracht bedraagt 852. Deze liggen vooral aan St. Annastraat, Graafseweg, Bloemerstraat en Marialaan. Het aantal nog te saneren woningen neemt langzaam af. In 2003 was bijna een kwart (23%) van deze woningen gesaneerd. Inmiddels is dat bij ruim eenderde (36%) al gebeurd. Bij ongeveer tweederde van deze woningen moet sanering nog plaatsvinden. totaal te saneren
al gesaneerd nog te saneren
wegverkeer
852
303
549
railverkeer
97
43
54
Illustratie 13.23 Saneringsprogramma tot heden (gevelisolatie bij woningen) Bron: Milieujaarverslag 2004
Het totaal aantal geluidbelaste woningen in Nijmegen vanwege het railverkeer bedraagt 97. Deze woningen liggen vooral aan en in de buurt van de Hatertseveldweg en de Landbouwstraat. Bij iets meer dan de helft (56%) van deze woningen moet nog gevelisolatie worden aangebracht.
13.9 M ILIEU
EN BEDRIJVEN
De gemeente verleent voor veel bedrijfsactiviteiten vergunningen aan bedrijven en controleert of deze nageleefd worden. Via deze milieuvergunningen let de gemeente er op dat het milieu en de leefomgeving er niet op achteruit gaan door bedrijfsactiveiten. Het aantal vergunningplichtige bedrijven is in de periode 2002-2004 met ongeveer 9% afgenomen. Daarnaast zijn er ook AMvB-plichtige bedrijven die geen milieuvergunning nodig hebben, maar zich wel dienen te houden aan algemene rijkvoorschriften in hun bedrijfstak.
2005
waterverontreiniging of geluidsbelasting kunnen veroorzaken) zijn vooral gevestigd op het Haven- en Industrieterrein (Nieuw West) en in Westkanaaldijk (Lindenholt). Stadscentrum
7
Oud-Oost
13
Oud-West
16
Nieuw-West
44
Midden Zuid
36
Zuidrand
5
Dukenburg
6
Lindenholt
55
Waalsprong totaal
17 199
Illustratie 13.25 Vergunningplichtige bedrijven in 2004 naar stadsdeel (peildatum 7 november 2005) 15 Bron: Afd. Milieu 2005
Aantal risicobedrijven met verkooppunten vuurwerk verminderd Het aantal bedrijven met een extern veiligheidsrisico is in 2004 ten opzichte van de voorgaande jaren verminderd. Bedrijven met opslag van gevaarlijke stoffen vormen hierin een speciale categorie. Zij hebben een naar verhouding groot extern veiligheidsrisico en vallen dan ook onder het Besluit Risico Zware Ongevallen (BRZO). De BRZO-bedrijven zijn gevestigd op de industrieterreinen Westkanaaldijk, Winkelsteeg en Noord- en Oostkanaalhaven. In 2004 is er een BRZO-bedrijf minder dan in 2003. Het aantal verkooppunten voor consumentenvuurwerk is drastisch verminderd. Zeer waarschijnlijk heeft dit te maken met de zware eisen die gesteld worden aan dergelijke verkooppunten. Bedrijven die consumentenvuurwerk willen verkopen dienen in vergelijking met enkele jaren geleden veel te investeren om aan een vergunning te komen. 2004
2002
2003
BRZO-bedrijven (opslag gevaarlijke stoffen)
6
6
5
Bedrijven met ammoniak koelinstallatie
3
3
3
LPG-tankstations
14
14
14
Verkooppunten consumentenvuurwerk
25
22
7
5
5
5
53
50
34
Overige bedrijven met extern risico Totaal aantal risicobedrijven
Illustratie 13.26 Aantal risicobedrijven in Nijmegen 2002-2004 Bron: Milieujaarverslag 2004
2004
2002
2003
279
262
254
AMvB-plichtige bedrijven
2.429
2.416
2.412
totaal
2.708
2.678
2.666
vergunningplichtige bedrijven
EN WIJKMONITOR
Illustratie 13.24 Aantal vergunningplichtige en AMvB-plichtige bedrijven in Nijmegen 2002-2004 Bron: Milieujaarverslag 2004
De vergunningplichtige bedrijven, die een belasting voor het milieu kunnen vormen (d.w.z. een risico zijn voor de omgeving, bijvoorbeeld lucht-, bodem-,
120
15 Het aantal vergunningplichtige bedrijven per stadsdeel in de tabel is per 7 november 2005. Van het aantal vergunningplichtige bedrijven is geen historisch bestand beschikbaar, maar kan alleen een actueel bestand worden opgevraagd. Het aantal vergunningplichtige bedrijven per stadsdeel in 2004 kan hierdoor niet worden gegeven.
14
Verkeer en vervoer
Het wordt drukker op de Nijmeegse wegen. Ook de binnenstad komt hierdoor verder onder druk te staan. Het oordeel van binnenstadsbezoekers over bereikbaarheid en parkeermogelijkheden is enigszins verslechterd. De toename van de vervoersbewegingen in de stad heeft niet geleid tot meer verkeersongevallen. De ervaren verkeersoverlast in de buurt is niet toegenomen, maar toch heeft voor de Nijmegenaar op buurtniveau het verkeer de hoogste aanpakprioriteit. In samenhang hiermee is ook de tevredenheid over het parkeren in de buurt minder geworden.
14.1 H OOFDLIJNEN Nijmegenaar nu het meest bezorgd over verkeer en parkeren in buurt Niet veiligheid en criminaliteit of het schoonhouden van de buurt, maar zaken die samenhangen met het verkeer (o.a. verkeersveiligheid, verkeersoverlast) zijn in 2005 de grootste zorg van de Nijmegenaar voor de buurt. Ook parkeren in de buurt behoort in 2005 naast het schoonhouden van de buurt bij de top drie van problemen in de buurt die volgens Nijmegenaren bij voorrang moeten worden aangepakt. De parkeeroverlast in de buurt blijft immers aanhouden. Nog steeds zegt ongeveer de helft (49%) van de Nijmegenaren dat zij parkeeroverlast ervaart in de buurt. Bovendien zijn Nijmegenaren in 2005 in vergelijking met de jaren daarvoor minder tevreden over de parkeergelegenheid in de buurt. In 2001 en 2003 was resp. nog 67% en 64% tevreden hierover. In 2005 is dat verder gedaald naar 61% .
Het blijft druk in het verkeer, maar trend van minder ongelukken gaat door De aandacht voor verkeer en parkeren in de stad heeft wellicht te maken met de aanhoudende verkeersintensiteit op de Nijmeegse wegen. Dit blijkt niet alleen uit de lichte stijging (2%) van het aantal geregistreerde motorvoertuigen in Nijmegen, maar ook uit de visuele verkeerstellingen die jaarlijks worden gehouden. De vervoersbewegingen op de hoofdwegen van en naar het centrum zijn in 2005 ten opzichte van 2004 gemiddeld met 5% toegenomen. Ook de vervoersbewegingen op de overgangen van het Maas Waalkanaal vertonen de laatste jaren een lichte stijging. De verkeersdrukte op de Nijmeegse wegen wordt bepaald door verschillende verkeersstromen. Bijvoorbeeld het recreatieve verkeer, het sociaalrecreatieve verkeer, het woon-werkverkeer, het verkeer om boodschappen te doen of voorzieningen te bezoeken en het woon-schoolverkeer. De aanhoudende drukt op de Nijmeegse wegen, heeft niet geleid tot meer verkeersongevallen. De
laatste jaren is zelfs sprake van een afnemende tendens van verkeersongevallen met letsel. De daling van het aantal letselongevallen wordt mede in verband gebracht met maatregelen om de verkeersveiligheid te vergroten.
In woon-werkverkeer wordt meer gefietst Het gebruik van de auto in het woon-werkverkeer in Nijmegen daalt. Het gebruik van de fiets neemt daarentegen toe. In Nijmegen wordt er in vergelijking met Arnhem meer gefietst in het woon-werkverkeer. Het autogebruik in het Arnhemse woon-werkverkeer ligt wel op ongeveer hetzelfde niveau als in Nijmegen. Verschillen in vervoerswijze tussen de stadsdelen in het woon-werkverkeer blijven aanwezig. Werkende Nijmegenaren die in het Stadscentrum wonen gaan meer te voet of met de fiets naar het werk in Nijmegen, omdat ze naar verhouding meer in het centrum of in de buurt van het centrum werken. Werkenden uit Oud-Oost en vooral Midden-Zuid blijven veel fietsen naar hun werkplek in Nijmegen. Vanuit Dukenburg, Lindenholt en de Waalsprong gaan werkenden meer met de auto naar hun werk in Nijmegen dan werkenden uit andere stadsdelen. Zij leggen voor hun werk in Nijmegen ook naar verhouding grotere afstanden af. Opvallend is de sterke toename van het fietsgebruik vanuit de Waalsprong. De aantrekkelijke verbinding via de nieuwe fietsbrug speelt vermoedelijk hierbij een rol.
In de Waalsprong, Dukenburg en Lindenholt neemt tevredenheid over openbaar vervoer af Over het algemeen zijn Nijmegenaren tevreden over het openbaar vervoer in hun buurt (80% tevreden). In vergelijking met 2003 is men in bepaalde stadsdelen in 2005 echter minder tevreden geworden. Dat is het geval in Dukenburg en Lindenholt, maar vooral in de Waalsprong.
121
S TADS -
Veel en meer langzaam verkeer in binnenstadsbezoek Nijmegenaren Wanneer Nijmegenaren de binnenstad bezoeken, doen ze dat naar verhouding veel met de fiets of te voet. Van het totaal aantal bezoeken op door de weekse dagen wordt ruim driekwart met de fiets of te voet afgelegd. Ook op de zaterdag gaat men veel met de fiets of te voet (72% van de bezoeken). Zoals verwacht kan worden, speelt afstand hierin een belangrijke rol. In wijken dichtbij het centrum is het fietsgebruik erg hoog. Uit een andere bron (Stadscentrummonitor) blijkt bovendien dat het aandeel van de fiets sinds 2002 is toegenomen, vóóral bij de Nijmegenaren. Het autogebruik bij Nijmegenaren is navenant afgenomen. Aannemelijk is dat o.a. de verhoogde parkeertarieven hierin een rol hebben gespeeld (zie hieronder).
Oordeel over autobereikbaarheid en parkeren binnenstad verslechtert enigszins Het oordeel van de bezoeker van de Nijmeegse binnenstad (het gaat hier om Nijmegenaren en nietNijmegenaren) over de bereikbaarheid van de binnenstad met de auto verslechtert, evenals het oordeel over de beschikbaarheid van parkeerplaatsen en de parkeertarieven. Al jaren krijgt geen van deze verkeersaspecten van de binnenstad een voldoende van de bezoeker. Het rapportcijfer dat de binnenstadsbezoeker geeft voor de autobereikbaarheid daalt van 5,9 in 2002 naar een 5,7 in 2004. Ook het rapportcijfer voor de parkeercapaciteit daalt van 5,7 in 2002 naar een 5,5 in 2004. Bijna zes op de tien (58%) autobezoekers vinden bovendien het parkeren te duur. Het oordeel over de parkeertarieven krijgt in 2004 dan ook een lager rapportcijfer (4,1) dan in 2002 (4,4). Nijmeegse bezoekers zijn op deze punten duidelijk ontevredener dan niet-Nijmeegse bezoekers. De ov-bereikbaarheid van de binnenstad is volgens de binnenstadsbezoeker wel verbeterd (van 7,2 in 2002 naar 7,4 in 2004). Een lichte verbetering is te zien in het oordeel over de bereikbaarheid van de binnenstad met de fiets (van 7,4 naar 7,5) en in het oordeel over de fietsstallingsmogelijkheden (van 6,3 naar 6,4).
14.2 V ERKEER
EN WIJKMONITOR
2005
wordt de hoogste prioriteit door de Nijmegenaar toegekend aan zaken in relatie tot het verkeer in de stad. Alleen in het Stadscentrum scoort veiligheid/criminaliteit iets hoger dan verkeer. Na het verkeer mag wat de Nijmegenaren betreft het parkeren in de stad worden aangepakt en vervolgens mag dat gebeuren met de veiligheid en criminaliteit in de stad.
Het blijft druk op de Nijmeegse wegen Al enkele jaren is er sprake van een lichte uitbreiding van het motorvoertuigenpark in Nijmegen. In 2005 is er sprake van een toename van ongeveer 2% ten opzichte van 2004. Per 1-1- 2004 bedroeg het aantal geregistreerde personenauto’s en bedrijfsauto’s in Nijmegen ongeveer 87.800. Op 1-1-2005 was dat ongeveer 89.400.
2005 2004 2003 2002 2001 0
20.000
40.000
60.000
personenauto’s
80.000
100.000
bedrijfsauto’s
Illustratie 14.1 Aantal geregistreerde motorvoertuigen in Nijmegen (exclusief bestelauto’s,vrachtauto’s, trekkers, speciale voertuigen en autobussen) Bron: CBS, 2001-2005
2005 2004 2003 2002 2001 0
50.000
100.000
auto’s en motoren
150.000
bussen en vrachtwagens
200.000 250.000 (brom)fietsers
Illustratie 14.2 Gemiddeld aantal vervoersbewegingen naar voertuig per etmaal naar en van centrum Bron: Gemeente Nijmegen, verkeerstellingen
EN VERKEERSVEILIGHEID IN
DE STAD
2005 2004
Verkeer en parkeren nu het hoogst op aanpaklijstje Nijmegenaren Meer dan ooit houden zaken die met het verkeer en parkeren in de stad te maken hebben inwoners van Nijmegen bezig. Want als aan hen gevraagd wordt (zie hoofdstuk 1) welke problemen bij voorrang aangepakt moeten worden in de stad, scoren in 2005 niet veiligheid of criminaliteit, maar zaken die met het verkeer en parkeren te maken hebben het hoogst. Al meer dan 10 jaar werden veiligheid en criminaliteit door Nijmegenaren verreweg het meest genoemd. In 2005
122
2003 2002 2001 0
50.000 auto’s en motoren
100.000 bussen en vrachtwagens
150.000
200.000
(brom)fietsers
Illustratie 14.3 Gemiddeld aantal vervoersbewegingen naar voertuig per etmaal bij overgangen Maas Waalkanaal Bron: Gemeente Nijmegen, verkeerstellingen
V ERKEER
De lichte groei van het aantal personenauto’s en bedrijfsauto’s zorgt er mede voor dat het druk blijft op de Nijmeegse wegen. De verkeersintensiteit op belangrijke hoofdwegen en straten blijft op een hoog niveau, zo blijkt uit de verkeerstellingen die jaarlijks worden gehouden op belangrijke punten in de stad. In de stad gaat het in totaal in 2004 gemiddeld om bijna 370.000 vervoersbewegingen met auto bus of (brom)fiets per etmaal. Binnen de stad zijn er verschillende verkeersstromen. Bijvoorbeeld het woon-werkverkeer, het recreatieve verkeer, het sociaal-recreatieve verkeer, het woon-schoolverkeer, het verkeer om boodschappen te doen, etc. In welke mate deze verschillende verkeersstromen bijdragen aan de verkeersdrukte is niet bekend, omdat bij de tellingen het verplaatsingsmotief niet geregistreerd wordt. De vervoersbewegingen van en naar het centrum zijn in 2005 ten opzichte van 2004 gestegen met 5% naar bijna 230.000 per etmaal. Deze stijging kan voor een deel worden toegeschreven aan de bewegingen die vanuit de nieuwe woonwijken in de Waalsprong naar en van het centrum worden gemaakt. Daarnaast is het mogelijk dat het verkeer naar en van richting Arnhem over de Waalbrug is toegenomen. De grootste toename van de vervoersbewegingen in 2005 ten opzichte van 2004 is namelijk te zien op de Waalbrug, de Generaal Gavinweg. Sinds 2001 vertonen de vervoersbewegingen over het Maas Waalkanaal een lichte stijging. Deze lichte stijging zet zich in 2004 en 2005 door. In 2005 vinden gemiddeld per etmaal bijna 152.000 vervoersbewegingen plaats over het Maas Waalkanaal.
Ook pendelaars bepalen verkeersbeeld in de stad Binnen het woon-werkverkeer zijn er niet alleen vervoersbewegingen van Nijmegenaren die in Nijmegen werken. Ook Nijmegenaren die elders werken (uitgaande pendel) bepalen het verkeersbeeld. Daarnaast zijn er mensen die buiten Nijmegen wonen, maar in de stad werken (inkomende pendel) of via Nijmegen naar hun werkplek buiten Nijmegen gaan (doorgaande pendel). De inkomende pendel bedraagt evenals in 2003 ongeveer 45.000.1 Van de Nijmegenaren die 12 uur of meer werken (ruim 70.000 personen) werkt 35% buiten de stad. Het gaat hier om ongeveer 25.000 personen die op werkdagen heen en weer reizen naar een vaste werkplek buiten de stad. Het grootste deel (72%) van deze uitgaande pendelaars gaat met de auto naar het werk, in tegenstelling tot de werkende Nijmegenaren in Nijmegen van wie een veel kleiner deel met de auto naar het werk gaat. Bij de uitgaande pendel gaat het in absolute zin om bijna 18.000 automobilisten, hetgeen meer is dan de bijna 14.000 Nijmegenaren die in Nijmegen met de auto naar het werk gaan (zie ook par. 14.3).
EN VERVOER
Trend van minder ongelukken met letsel zet zich door Hoewel het niet minder druk is geworden op de Nijmeegse wegen, is er een tendens tot afname van het aantal verkeersongevallen. In 2000 waren dat er nog bijna 3.000. In 2003 was dat teruggelopen naar ongeveer 1.800 2. Deze afname doet zich al een aantal jaren voor. Ook landelijk is over een langere periode bezien sprake van een afname van het aantal verkeersongevallen. Het aantal letselongevallen is in 2003 ten opzichte van 2000 teruggelopen met ruim een kwart. Deze daling wordt mede in verband gebracht met maatregelen en acties om de verkeersveiligheid te vergroten (snelheidscontroles, verkeerscontroles, veilige fietspaden, fysieke maatregelen die een verkeersremmende werking hebben).
2003 2002 2001 2000 1.000
0
2.000
letselongevallen
3.000
alleen materiële schade
Illustratie 14.4 Aantal verkeersongevallen naar afloop 2000-2003 Bron: Gemeente Nijmegen, Analyses Verkeersongevallen 2003
Naast de letselongevallen en ongevallen met uitsluitend materiële schade wordt ook het aantal verkeersslachtoffers (doden, ziekenhuisopnamen en licht gewonden) bijgehouden. De afgelopen jaren is in navolging van de landelijke trend het aantal verkleersslachtoffers in Nijmegen afgenomen. In 2000 waren er nog ongeveer 400 verkeersslachtoffers. In 2003 was dat al teruggelopen naar nog geen 300. 2003 2002 2001 2000 0
100
200
lichtgewonden
300 ziekenhuisopnamen
400
500 doden
Illustratie 14.5 Aantal verkeersslachtoffers in 2000-2003 Bron: Gemeente Nijmegen, Analyses Verkeersongevallen 2003
1 Van de personen die buiten Nijmegen wonen en in Nijmegen werken (inkomende pendel) of elders werken maar via Nijmegen naar hun werkplek gaan (doorgaande pendel), zijn geen gegevens over hun vervoerswijze bekend. Het vermoeden bestaat echter dat een groot deel van de inkomende pendel met de auto naar Nijmegen komt. 2 Gegevens over het aantal verkeersongevallen en verkeersslachtoffers in 2004 zijn nog niet beschikbaar, omdat het bureau dat de analyses voor het ministerie van Verkeer en Waterstaat uitvoert (AVV) is overgestapt op een andere methode van gegevensinzameling en verwerking. De gegevens zijn waarschijnlijk in mei 2006 beschikbaar. Dit geldt voor alle gemeenten.
123
S TADS -
14.3 V ERVOERMIDDELGEBRUIK
IN DE STAD
Het aantal Nijmegenaren vanaf 18 jaar dat minimaal 12 uur per week werkt op een werkadres in Nijmegen bedraagt in 2005 ruim 41.000. Ten opzichte van 2003 is dit aantal weinig veranderd. Een meerderheid van hen gaat met de fiets of te voet naar het werk. Het autogebruik onder Nijmegenaren die in Nijmegen werken is in 2005 in vergelijking met 2003 wat afgenomen, terwijl het aandeel van de fiets onder deze groep sinds 2003 is toegenomen. In 2003 ging 36% van de werkende Nijmegenaren met de auto naar het werk in Nijmegen. In 2005 is dat 34%. In 2003 ging iets meer dan de helft (51%) met de (brom)fiets naar het werk, terwijl dat nu ruim de helft (54%) is geworden. De gemiddelde afstand die Nijmegenaren afleggen naar hun werkplek in Nijmegen is in 2005 (4,1 km) nauwelijks verandert in vergelijking met 2003 (4 km).
Gebruik van fiets uit Midden-Zuid en Waalsprong voor woon-werk groeit Al uit de eerste burgerpeilingen over de vervoerswijze in het woon-werkverkeer is bekend dat de vervoerswijze vanuit de diverse stadsdelen verschilt. Werkende Nijmegenaren die in het Stadscentrum wonen gaan traditioneel meer te voet naar hun werk in Nijmegen dan werkenden uit andere stadsdelen naar een werkplek in Nijmegen. Dat komt omdat zij in vergelijking met andere werkenden meer in het centrum of in de omgeving van het station werken. Bijna de helft (48%) van de mensen die in het Stadscentrum wonen en in Nijmegen werken, heeft een werkplek in het centrum of in de omgeving van het station, terwijl dat gemiddeld 30% is.
1999 1999
2003
2005
32%
36%
34%
(brom)fiets
54%
51%
54%
ov
5%
4%
3%
te voet
9%
9%
7%
-
-
2%
anders3
2005
ov-gebruik in Arnhem is wat groter dan in Nijmegen. Van de Arnhemmers die in Arnhem werken gaat 6% in 2005 met het ov naar hun werk.
Fietsgebruik in woon-werkverkeer neemt toe
auto
EN WIJKMONITOR
stadscentrum
Oud-Oost
te voet
(brom)fiets
auto
ov
35%
40%
14%
11%
2003
34%
43%
17%
6%
2005
20%
53%
20%
6%
1999
9%
68%
21%
1%
2003
10%
64%
23%
3%
2005
12%
66%
20%
-
1999
8%
56%
29%
6%
2003
9%
49%
38%
3%
2005
6%
52%
31%
4%
1999
4%
55%
38%
3%
2003
7%
56%
30%
4%
2005
4%
54%
35%
5%
1999
6%
68%
24%
1%
2003
12%
60%
25%
3%
2005
6%
78%
16%
-
anders
-
1%
Illustratie 14.6 Vervoerswijze van Nijmegenaren die in Nijmegen werken Bron: WMO 1999; Stadspeiling 2003, 2005 Oud-West
Voor Haarlem en Arnhem hebben we vergelijkingscijfers. Het fietsgebruik in het Nijmeegse woonwerkverkeer is vergelijkbaar met het fietsgebruik in Haarlem. In Haarlem ging in 2002 eveneens 54% van de Haarlemmers met de fiets naar een werkplek in Haarlem. Het autogebruik in Nijmegen is daarentegen hoger dan in Haarlem. Van de Haarlemmers die in Haarlem werken ging in 2002 ongeveer 21% (alleen) met de auto naar het werk. Het ov-gebruik in het Haarlemse woon-werkverkeer verschilt niet zoveel met Nijmegen. In Haarlem gaat ongeveer 2% met het ov naar het werk. In Nijmegen is dat 3%. Het aandeel van de voetgangers in het Haarlemse woon-werkverkeer in 2002 (10%) ligt daarentegen wat hoger dan in Nijmegen (Omnibusonderzoek Haarlem 2002).
Nieuw-West
Midden-Zuid
Zuidrand
Dukenburg
In vergelijking met Arnhem wordt er in Nijmegen in het woon-werkverkeer meer gefietst. Van de Arnhemmers die in Arnhem werken gaat in 2005 nog niet de helft (47%) met de (brom)fiets naar het werk, terwijl dat in Nijmegen al meer dan de helft is. Het autogebruik is wel ongeveer hetzelfde als in Nijmegen. Hetzelfde geldt voor de voetgangers. In 2005 gaat namelijk 33% van de Arnhemmers met de auto naar hun werk in Arnhem en 7% te voet. Het
Lindenholt
Waalsprong
1999
8%
53%
35%
4%
2003
7%
53%
36%
4%
2005
4%
53%
38%
3%
1999
7%
40%
42%
10%
2003
4%
38%
54%
3%
2005
5%
35%
53%
4%
1999
3%
40%
52%
6%
2003
1%
39%
54%
6%
2005
1%
41%
50%
6%
1999
8%
37%
50%
4%
2003
2%
35%
53%
9%
2005
2%
51%
40%
1%
Illustratie 14.7 Vervoerswijze woon-werk in Nijmegen per stadsdeel 3 Bij de categorie anders moet gedacht worden aan motor, carpoolen of gebracht.
124
Bron: WMO 1999, Stadspeiling 2003, 2005
7%
2%
-
1%
3%
2%
6%
V ERKEER
Van oudsher wordt er veel gefietst vanuit Oud-Oost en Midden-Zuid. Vanuit deze stadsdelen gaat tweederde tot driekwart van degenen die werken in Nijmegen met de fiets naar het werk. Uit MiddenZuid is het aandeel van de fiets in 2005 ten opzichte van 2003 fors toegenomen en het autogebruik relatief sterk gedaald, evenals vanuit de Waalsprong waar nu zeker de helft van de werkenden in Nijmegen met de fiets naar het werk gaat en veel minder met de auto dan in 2003. De stijging van het fietsgebruik is opvallend omdat werkenden vanuit de Waalsprong gemiddeld de grootste afstand naar hun werkplek in Nijmegen afleggen, namelijk 6,8 km. Waarschijnlijk is de nieuwe fietsbrug langs het spoor over de Waal (snelbinder) aantrekkelijk om met de fiets vanuit de Waalsprong naar het werk in Nijmegen te gaan, met name voor bewoners in woonpark Oosterhout. Werkenden vanuit Dukenburg en Lindenholt gebruiken al jaren naar verhouding meer de auto om naar hun werkplek in Nijmegen te gaan. De afstand van hun woning naar hun werkplek (voor Dukenburg 5,3 km en voor Lindenholt 5,5 km in 2005) is ook langer dan gemiddeld (4,1 km).
EN VERVOER
het station Lent is gebouwd en de busfrequentie in 2003 is verbeterd. De tevredenheid over het openbaar vervoer in de Waalsprong is in 2005 ten opzichte van 2003 afgenomen. Ook in verder van het centrum gelegen stadsdelen (Zuidrand, Dukenburg, Lindenholt) is het tevredenheidsniveau in 2005 ten opzichte van 2003 gedaald. Hier betekent dat een verdere daling, omdat het tevredenheidspercentage ook tussen 2001 en 2003 al was teruggelopen. 2001
2003
stadscentrum
90
88
2005 91
Oud-Oost
84
78
81
Oud-West
87
83
81
Nieuw-West
88
86
84
Midden-Zuid
88
80
84
Zuidrand
92
83
76
Dukenburg
86
84
79
Lindenholt
85
81
75
Waalsprong
55
69
56
Nijmegen
86
82
80
Illustratie 14.8 Tevredenheid openbaar vervoer in buurt in % Bron: Stadspeiling 2001, 2003, 2005
Beeld busreiziger nauwelijks veranderd Het beeld van de ov-reiziger is sinds 2003 volgens het stedelijk vervoerbedrijf Novio weinig veranderd. In het stadsnet zijn er in Nijmegen op een gemiddelde werkdag nog steeds ongeveer 46.000 instappers. In het streeknet gaat het ook nog steeds om ongeveer 21.000 instappers. Overdag wordt het beeld van de busreiziger overwegend bepaald door jongeren, die naar hun school of opleiding gaan. Uit het Vervoerplan KAN-Zuid 2004-2006 en uit het Reizigersonderzoek van Novio van enkele jaren geleden komt het volgende beeld van de busreiziger naar voren: • 40% van de reizigers is tussen 18-24 jaar • voor de helft van deze 18-24 jarigen is werk het reismotief • slechts 5% van de busreizigers is 60 jaar of ouder • voor 70% van de 12-17 jarigen is school het reismotief • voor zeker 40% van de reizigers tussen 45-59 jaar is werk het reismotief • 36% van de 60-plussers gerbruikt de bus om te winkelen • eenderde van alle busreizigers gebruikt (vrijwel) dagelijks de bus.
Tevredenheid in de Waalsprong over openbaar vervoer neemt verder af, evenals in Zuidrand, Dukenburg en Lindenholt Al jaren zijn Nijmegenaren over het algemeen tevreden over het openbaar vervoer in hun buurt. In de meeste stadsdelen is 80 à 90% van de bewoners hierover tevreden. Vooral in het Stadscentrum waar veel buslijnen bij elkaar komen is dit zoals verwacht het geval. In de Waalsprong is men nog steeds van alle stadsdelen het minst tevreden, hoewel hier in 2002
14.4 V ERKEER
IN EN ROND DE BINNENSTAD
Stijgende tendens bezoek binnenstad Over een langere periode gezien (de laatste 12 jaren) is er sprake van een afname van het bezoek (van Nijmegenaren en niet-Nijmegenaren) aan de Nijmeegse binnenstad. Sinds 2002 lijkt die trend zich te keren. Tussen 2002 en 2004 is er namelijk sprake van een stijgende tendens in het binnenstadsbezoek. Dat geldt zowel voor het bezoek op door de weekse dagen als op donderdagavond en de zaterdag. Dit blijkt uit de passantentellingen die worden gehouden om de druktebeelden in de binnenstad te volgen. 120
100
80
60
40
donderdagmiddag donderdgavond zaterdag
20
0
‘93 ‘94
‘95
‘96
‘97
‘98
‘99
‘00
‘01
‘02
‘04
IIlustratie 14.9 Druktebeelden in het centraal winkelgebied 1993-2004 (1993=100) Bron: Stadscentrummonitor 2004
125
S TADS -
Autogebruik voor binnenstadsbezoek neemt af, bezoekers meer op de fiets en te voet Tot 2002 was de auto het meest gebruikte vervoermiddel in het binnenstadsbezoek van Nijmegenaren en niet-Nijmegenaren. In 2004 is dat niet meer het geval. De fiets is nu het meest gebruikte vervoermiddel. Voor driewart kunnen we dat verklaren doordat binnen Nijmegen veel minder mensen met de auto kwamen dan in 2002 (ander gedrag). Voor een kwart doordat in 2004 de groep Nijmegenaren een groter aandeel in het totale bezoek had dan in 2002. En op kortere afstand is de kans dat men de fiets pakt nu eenmaal groter. Ook het aandeel van de voetgangers is door het localere binnnenstadsbezoek groter geworden. Volgens de Stadscentrummonitor is het aannemelijk dat o.a. de verhoogde parkeertarieven daarin een rol hebben gespeeld. We zien lagere waarderingen en toegenomen klachten op dat punt. In 2004 beoordelen de Nijmegenaren het parkeertarfief het meest kritisch, bezoekers van buiten de stad zijn milder in hun oordeel.
EN WIJKMONITOR
2005
verhouding zijn er ook veel voetgangers die de binnenstad bezoeken. Zeker op door de weekse dagen is hun aandeel in het binnenstadsbezoek zelfs groter dan het aandeel van de auto. Per week worden er op een door de weekse dag door Nijmegenaren ruim 131.000 bezoeken afgelegd aan de binnenstad om te winkelen of om naar een centrumvoorziening te gaan. Op een koopavond zijn dat ongeveer 13.000 bezoeken, op de zaterdag gaat het om ruim 45.000 bezoeken en op een koopzondag om bijna 11.000 bezoeken.
fiets
47
te voet
30
auto
21
ov
17
anders
1 0
10
20
30
40
50
60
Illustratie 14.12 Vervoerswijze binnenstadsbezoek op door de weekse dagen 2000
2002
2004
auto
35
36
28
fiets
26
22
29
ov
21
23
21
te voet
17
17
23
Illustratie 14.10 Vervoerswijze bezoekers binnenstad 2000-2004 in % Bron: Stadscentrummonitor, 2000, 2002, 2004
(in % van het aantal bezoeken per week op door de weekse dagen) Bron: Stadspeiling 2005
fiets
43
te voet
29
auto
27
ov
Tussen 2000 en 2002 is het aandeel van bezoekers van buiten de regio (overig Nederland) in het Nijmeegse binnenstadsbezoek niet veranderd. In deze periode maakten zij 17% uit van het totaal aantal bezoekers van de binnenstad. In 2004 is dat beeld enigszins gewijzigd, want hun aandeel is gezakt naar 14% van het totaal aantal bezoekers, terwijl het aandeel van burgers uit de eigen stad is gestegen.
14
anders
1 0
10
20
30
40
Illustratie 14.13 Vervoerswijze binnenstadsbezoek op zaterdag (in % van het aantal bezoeken per week op zaterdag) Bron: Stadspeiling 2005
fiets 2000
2002
2004
Nijmegen
62
60
63
regio
21
22
23
rest Nederland buitenland
41
te voet
30
auto
17
17
14
ov
1
1
1
anders
Illustratie 14.11 Herkomst bezoekers binnenstad in %
50
29 14 1 0
10
20
30
40
50
Bron: Stadscentrummonitor, 2000, 2002, 2004 Illustratie 14.14 Vervoerswijze binnenstadsbezoek op koopavond (in % van
Nijmegenaren bezoeken binnenstad vaak per fiets Naast gegevens over bezoekers (Nijmegenaren en niet-Nijmegenaren) aan de binnenstad via passantenenquêtes, zijn er via de Stadspeiling 4 meer specifieke gegevens bekend over het binnenstadsbezoek van Nijmegenaren. Ook hieruit blijkt dat Nijmegenaren voor een bezoek aan de binnenstad 5 meer de fiets gebruiken dan andere vervoermiddelen. Dat geldt zowel voor een bezoek op door de weekse dagen, op de donderdagavond, op de zaterdag als op koopzondag. Naar
126
het aantal bezoeken per week op een koopavond) Bron: Stadspeiling 2005
4 De resultaten van de passantenenquête worden gebruikt voor de Stadscentrummonitor. In deze enquête worden Nijmegenaren en nietNijmegenaren ondervraagd, bijvoorbeeld waar ze vandaan komen en hoe ze naar de binnenstad gaan. In de Stadspeiling 2005 is alleen bij Nijmegenaren geïnformeerd hoe en hoe vaak ze naar de binnenstad gaan. 5 Het gaat hier om een bezoek aan het stadscentrum om te winkelen of voor een voorziening (bank, bibliotheek, bioscoop, etc.) Naar het centrum gaan voor het werk of een bezoek aan vrienden/familie valt hier niet onder. De vervoerswijze is uitgedrukt in % van het aantal bezoeken per week. Het totale percentage is telkens meer dan 100%, omdat men twee vervoermiddelen mocht noemen als deze ook regelmatig gebruikt worden.
V ERKEER
auto
fiets
fiets
ov
te voet anders
stadscentrum
33
auto
27
ov
15
anders
1 0
20
10
30
40
aantal bezoeken
39
te voet
EN VERVOER
50
Illustratie 14.15 Vervoerswijze binnenstadsbezoek op koopzondag (in % van het aantal bezoeken op een koopzondag) Bron: Stadspeiling 2005
10%
94%
5.800
Oud-Oost
8%
59%
2%
48%
1%
10.100
Oud-West
17%
51%
12%
38%
3%
5.800
Nieuw-West
36%
45%
31%
5%
1%
4.200
Midden-Zuid
21%
77%
10%
7%
2%
4.600
Zuidrand
43%
39%
27%
1%
1%
5.300
Dukenburg
60%
21%
33%
1%
1%
4.500
Lindenholt
70%
19%
22%
1%
1%
3.400
Waalsprong
48%
61%
11%
4%
Nijmegen
27%
43%
14%
29%
1%
45.300
1.600
Illustratie 14.17 Vervoerswijze binnenstadsbezoek op zaterdag per stadsdeel
Zoals te verwachten was bestaat het langzaam verkeer (te voet, fiets) vooral uit bezoeken van Nijmegenaren die wonen in het stadscentrum of in stadsdelen nabij het centrum (Oud Oost, OudWest). Hoe verder men van het stadscentrum woont, hoe meer de auto wordt gebruikt voor het binnenstadsbezoek. Vooral op de zaterdag wordt de auto veel gebruikt. Evenals in het woon-werkverkeer wordt er zowel op door de weekse dagen als op de zaterdag naar verhouding veel gefietst vanuit Midden-Zuid en OudOost. Ook vanuit de Waalsprong wordt er zowel door de week als op zaterdag veel gefietst voor een bezoek aan de binnenstad. Van alle stadsdelen worden de meeste binnenstadsbezoeken afgelegd vanuit Oud-Oost, zowel op door de weekse dagen als op de zaterdag. Het overgrote deel van deze bezoeken vindt met de fiets of te voet plaats, hetgeen ook het naar verhouding grote aandeel van het langzaam verkeer in het binnenstadsbezoek van Nijmegenaren verklaart. auto
fiets
ov
te voet anders
aantal bezoeken
stadscentrum
1%
12%
Oud-Oost
8%
62%
6%
93% 41%
1%
17.700
Oud-West
12%
56%
15%
35%
3%
18.100
Nieuw-West
29%
47%
Midden-Zuid
19%
71%
32%
7%
2%
12.300
19%
9%
1%
Zuidrand
39%
14.500
45%
30%
1%
1%
12.800
Dukenburg Lindenholt
52%
24%
38%
1%
1%
10.100
55%
26%
35%
1%
2%
7.700
Waalsprong
41%
64%
13%
5%
1%
4.200
Nijmegen
21%
47%
17%
30%
1%
131.200
33.800
(in % van het aantal bezoeken per week op zaterdag) Bron: Stadspeiling 2005
Oordeel bereikbaarheid centrum met auto verslechtert licht, evenals oordeel over parkeren in centrum Over de autobereikbaarheid van de Nijmeegse binnenstad zijn de bezoekers (Nijmegenaren en nietNijmegenaren) in 2004 ten opzichte van 2002 wat minder positief geworden (een daling van het rapportcijfer van 5,9 naar 5,7). Al enige tijd geven de bezoekers voor dit verkeersaspect van de Nijmeegse binnenstad net geen voldoende. De bezoekers van de Nijmeegse binnenstad geven al een aantal jaren een ruime voldoende voor de bereikbaarheid van de binnenstad met het openbaar vervoer. In 2004 verbetert dit oordeel zelfs licht ten opzichte van 2002 (van 7.2 naar 7.4). Hetzelfde geldt min of meer voor de bereikbaarheid van de binnenstad per fiets (van 7.4 naar 7.5). In 2000 gaven de bezoekers van de binnenstad een ruime voldoende voor de fietsenstallingen in de binnenstad (7.6), m.n. omdat er in dat jaar nieuwe fietsklemmen waren geplaatst en er nieuwe stallingsmogelijkheden voor fietsers kwamen. Daarna is het rapportcijfer wat teruggezakt, maar in 2004 lijkt het oordeel hierover zich weer licht te verbeteren. Het oordeel over zaken die samenhangen met het parkeren (parkeercapaciteit, parkeertarieven) was al jaren ongunstig en wordt nóg ongunstiger. Vooral wat betreft de parkeertarieven (van 4.4 in 2002 naar 4.1 in 2005). Zoals we al eerder opmerkten, zijn de waarderingen van Nijmegenaren daarbij duidelijk lager dan van niet-Nijmegenaren.
Illustratie 14.16 Vervoerswijze binnenstadsbezoek op door de weekse dagen 2000
2002
2004
bereikbaarheid fiets
7,2
7,4
7,5
fietsstalling
7,6
6,3
6,4
bereikbaarheid ov
7,2
7,2
7,4
bereikbaarheid auto
5,7
5,9
5,7
parkeerplaatsen
5,8
5,7
5,5
parkeertarief
5,3
4,4
4,1
per stadsdeel (in % van het aantal bezoeken per week op door de weekse dagen) Bron: Stadspeiling 2005
Illustratie 14.18 Oordeel stadscentrumbezoekers over enkele verkeersaspecten van de binnenstad in rapportcijfers Bron: Stadscentrummonitor 2000, 2002, 2004
127
S TADS -
Ook het parkeren in de buurt behoort in 2005 bij de top drie van problemen in de buurt die als eerste aangepakt moeten worden. Dit is niet opzienbarend. Al in vorige stadspeilingen werd duidelijk dat parkeren in de buurt steeds hoger klom op het prioriteitenlijstje van de Nijmegenaar (zie ook hoofdstuk 1). Bovendien zijn Nijmegenaren minder tevreden geworden over de parkeergelegenheid in hun buurt.
Ondanks hoge aanpakprioriteit toch lichte afname ervaren verkeersoverlast De verkeersoverlast in de buurt (het gaat hier om allerlei zaken die verkeersoverlast kunnen veroorzaken) is in 2005 ten opzichte van de voorgaande jaren zelfs wat minder geworden. Dat mag worden afgeleid uit de algemene schaalscore voor de verkeersoverlast 6. De ervaren verkeersoverlast is in bijna alle stadsdelen wat minder geworden, uitgezonderd in Dukenburg en de Waalsprong. In Dukenburg is er ten opzichte van 2002 niets veranderd. De Waalsprong is het enige stadsdeel waar de ervaren verkeersoverlast in 2005 ten opzichte van 2002 groter is geworden. Zoals al is opgemerkt wordt verkeer in de Waalsprong in vergelijking met andere stadsdelen ook in veel sterkere mate genoemd als probleem dat als eerste in de buurt moet worden aangepakt.
Parkeerregulering in wijken rond het centrum stuit niet op grote tegenstand
14.5 V ERKEER
EN VERKEERSOVERLAST IN DE BUURT
Verkeer nu grootste zorg in buurt, parkeren in buurt hoger op aanpaklijstje In vorige stadspeilingen was verkeer een van de meest door Nijmegenaren genoemde problemen in de buurt dat met voorrang aangepakt moest worden naast veiligheid en het schoonhouden van de buurt. In 2005 is verkeer (o.a. verkeersveiligheid, verkeersoverlast) het meest genoemde probleem. Vooral
128
2005
bewoners in de Waalsprong noemen verkeer relatief sterk als probleem (in de Waalsprong is dat 32% van de bewoners, tegenover 19% gemiddeld in de stad).
Uit de Stadscentrummonitor 2004 komt naar voren dat bijna zes op de tien (58%) autobezoekers van de binnenstad vinden dat het parkeren te duur is, hetgeen bijna een verdubbeling is ten opzichte van 2002. Ook de beschikbaarheid van parkeerplaatsen wordt door de autobezoeker van de binnenstad in 2004 in sterkere mate als een probleem gezien dan in 2002. In 2002 noemde ongeveer 20% van de automobilisten de parkeercapaciteit in de binnenstad een probleem, terwijl dat in 2004 ongeveer 30% is. Het pasparkeren houdt de automobilisten in de binnenstad kennelijk wat minder bezig. In 2002 noemde bijna eenvijfde (18%) van de autobezoekers het pasparkeren een probleem. In 2004 is dat nog maar 9% van deze groep.
Door parkeerregulering in het centrum zijn steeds meer bezoekers en werkenden in het centrum een parkeerplaats gaan zoeken in de wijken rond het centrum. Naar aanleiding van klachten van bewoners in deze wijken is het parkeren inmiddels in een groot deel van deze wijken gereguleerd. Maar de parkeerdruk verplaatst zich hierdoor naar andere straten in de buurt van het parkeerreguleringsgebied. Bewoners in de wijken waar parkeerregulering is ingevoerd oordelen na invoering van het systeem eerder positief dan negatief over de parkeersituatie in hun straat, zo blijkt uit de parkeeronderzoeken die de laatste jaren zijn gehouden in de wijken rond het centrum. In het evaluatie-onderzoek betaald parkeren 2003 bleek de groep die vond dat de parkeersituatie in de straat was verbeterd na invoering van parkeerregulering (43%) twee keer zo groot te zijn dan de groep die vond dat de situatie was verslechterd (21%). Uit het eind 2004 gehouden parkeeronderzoek in de wijken Biezen (omgeving Oude Heselaan, Eerste Oude Heselaan en Krayenhofflaan) blijkt dat 85% van de bewoners van mening is dat de gemeente maatregelen moet nemen indien bewoners in de wijken rond het centrum moeilijk in hun eigen buurt kunnen parkeren. Wanneer het er evenwel op aankomt om parkeerregulering direct in de eigen straat in te voeren wordt men wat voorzichtiger. Bijna de helft (49%) van de bewoners is hiervan dan geen voorstander en een kleiner aantal (36%) wel.
EN WIJKMONITOR
2001
2003
stadscentrum
3,4
3,6
3,3
Oud-Oost
2,8
2,7
2,5
3
3,3
3
2,9
3,1
2,7
Oud-West Nieuw-West
2005
Midden-Zuid
2,6
2,6
2,5
Zuidrand
2,8
2,6
2,3
Dukenburg
2,7
2,8
2,8
Lindenholt
2,5
2,7
2,4
Waalsprong
2,6
2,2
2,5
Nijmegen
2,8
2,8
2,6
Illustratie 14.19 Score verkeersoverlast in buurt Bron: Stadspeiling 2001, 2003, 2005
Parkeeroverlast blijft aanhouden, steeds minder tevredenheid over parkeergelegenheid in buurt De parkeeroverlast in de buurt blijft aanhouden. Evenals in 2003 geeft in 2005 ongeveer de helft (49%) van de Nijmegenaren aan dat zij parkeeroverlast in de buurt ervaart. En net als in vorige peilin6 Het gaat hier om een score op de schaal van verkeersoverlast. Hoe hoger de score hoe sterker de verkeersoverlast wordt ervaren. In de schaal zitten gegevens verwerkt over geluidsoverlast door verkeer, agressief verkeersgedrag, te hard rijden, stankoverlast door verkeer en aanrijdingen in de buurt. Omdat andere gemeenten een dergelijke schaal niet gebruiken kunnen er geen vergelijkingen worden gemaakt.
V ERKEER
2001
2003
2005
stadscentrum
71
67
68
Oud-Oost
63
60
61
Oud-West
43
51
46
Nieuw-West
37
41
41
Midden-Zuid
45
54
54
Zuidrand
31
36
39
Dukenburg
37
43
41
Lindenholt
55
52
49
Waalsprong
26
45
43
Nijmegen
46
49
49
EN VERVOER
Gebieden met weinig inw. 30% - 50% 50% - 60% 60% - 67% 67% - 70%
Illustratie 14.20 Parkeeroverlast in buurt (% dat vaak of soms overlast heeft) Bron: Stadspeiling 2001, 2003, 2005
Gebieden met weinig inw. 39% - 41% 41% - 46% 46% - 54% 54% - 68%
Illustratie 14.23 Tevredenheid parkeergelegenheid in buurt in % in 2005 Bron: Stadspeiling
is deze tevredenheid verder vermindert van 64% naar 61% in 2005. En zoals te verwachten was op basis van de parkeeroverlast in de buurt is de tevredenheid over de parkeergelegenheid in de buurt het laagst in Stadscentrum en Oud-Oost.
Illustratie 14.21 Parkeeroverlast in buurt in % in 2005 Bron: Stadspeiling
gen is de overlast in het Stadscentrum en Oud-Oost het grootst. Ongeveer zes tot zeven op de tien bewoners hebben in deze stadsdelen ervaren parkeeroverlast, terwijl er dat gemiddeld bijna vijf op de tien zijn. De aanhoudende parkeeroverlast in de buurt gaat gepaard met een lagere tevredenheid over de parkeergelegenheid in de buurt. Ten opzichte van 2003 2001
2003
2005
stadscentrum
38
37
30
Oud-Oost
52
56
50
Oud-West
69
65
67
Nieuw-West
76
69
67 67
Midden-Zuid
73
66
Zuidrand
79
72
68
Dukenburg
76
72
70
Lindenholt
62
64
59
Waalsprong
59
59
64
Nijmegen
67
64
61
Illustratie 14.22 Tevredenheid parkeergelegenheid in buurt per stadsdeel in % Bron: Stadspeiling 2001, 2003, 2005
129
15
Toerisme
Het toeristisch imago van Nijmegen is goed: een gastvrije stad, gelegen in een aantrekkelijke omgeving. Twee kwaliteiten die elkaar aanvullen. De binnenstad vormt de belangrijkste factor in het toeristisch aanbod van de stad, maar ook het evenementenaanbod is aansprekend, met voorop de Vierdaagse. Er is een stijgende lijn in de overnachtingen van bezoekers van buiten Nijmegen. De werkgelegenheid in de sector ontwikkelt zich bovengemiddeld, hoewel het hotelaanbod nog bescheiden is.
15.1 H OOFDLIJNEN Toerisme is van belang Toerisme is in Nijmegen met 325 miljoen euro bestedingen en 6% van de banen een wezenlijke economische activiteit (groter dan bijvoorbeeld de bouw of de transportsector). De werkgelegenheidsontwikkeling in de sector is ondanks een dalende trend in de laatste twee jaar, iets gunstiger dan in de stad als geheel (sinds 2001+50 banen ofwel +1%). Breder bezien behoort Nijmegen tot een veel groter toeristengebied dat als binnenlandse vakantiebestemming of voor buitenlandse toeristen een rol van betekenis speelt (vierde plaats). Binnen het KAN-gebied moet Nijmegen op een aantal punten Arnhem voor laten gaan (attractiebezoek, (winkel) dagbezoek). Een van de uitzonderingen betreft het bezoek aan evenementen. Vanuit de werkgelegenheidsontwikkeling en de groei van de activiteiten van het RBT-KAN (voorheen VVV) in deze stad valt af te leiden dat het toerisme in de stad zich positief ontwikkelt, met 2004 als een wat slapper jaar.
Binnenstad is dé trekker, tamelijk zwak in dagattracties, sterk in evenementen Binnen Nijmegen is de binnenstad de belangrijkste factor in het toeristisch aanbod. De sfeer en de uitgaansmogelijkheden passen goed bij het meestal sportieve natuurtoerisme rond de stad. Na de recente kwaliteitsimpulsen lijkt de stad er beter voor te staan als koop- en cultuurstad, zij het dat de conjuncturele teruggang in de binnenstad ook flink gevoeld is. In Nijmegen zijn er weinig echt grote dagattracties. De stad kent geen attracties die landelijk in de top 20 vallen. Enkel Holland Casino Nijmegen, Museum Het Valkhof, cultuurcentrum Lux en Triavium ontvangen meer dan 100.000 bezoekers per jaar. In de regio is m.n. het Bijbels Openluchtmuseum met 115.000 bezoekers van belang. Veel sterker is het profiel van Nijmegen bij evenementen. De Vierdaagse als wandelevenement op zichzelf en de Vierdaagsefeesten vormen nummer een en vier van de landelijke evenementen top 100,
130
op basis van bezoekersaantallen én media-aandacht. Ook de najaarskermis behoort tot de landelijke top, zij het dat deze in de laatste edities niet meegenomen zijn in de vergelijking. Het is moeilijk een beeld te krijgen van de congresmarkt in Nijmegen in vergelijking met andere steden. Gelet op de omvang van de accommodaties in de stad, het grote onderwijs-gezondheidszorgcluster als belangrijk organiserend kader en de kleine 10% van de hotelovernachtingen die voor rekening van congresbezoekers komen, spreken we toch over een wezenlijke activiteit.
Verblijven in Nijmegen: aanbod is niet groot, wel groei in aanbod en gebruik Het hotelaanbod in Nijmegen is relatief bescheiden en richt zich gelijkelijk op de zakelijke (incl.congressen) en toeristische markt via een tamelijk groot 4sterrensegment. Buiten de stad richt het aanbod zich meer op de toeristen- en congresmarkt. Een jeugdhotel of jeugdherberg is afwezig, evenals het 5sterrensegment. De hotelcapaciteit van de stad is al jaren vrij constant. In 2004 heeft voor het eerst weer uitbreiding plaatsgevonden met de opening van Hotel Courage aan de Waalkade (21 kamers). De sluiting van het Slotje van de Baron zorgde voor een vermindering. Sinds november 2003 kent de stad door de opheffing van Camping de Kwakkenberg geen structurele kampeermogelijkheden meer van wat grotere schaal. Desondanks is toch nog bijna de helft van de kampeerovernachtingen in stand gebleven. Rond de stad zijn er uiteraard wel mogelijkheden (o.m. Heumen, Oosterhout). In het watertoerisme met de eigen boot zien we een afnemende functie; de cruisevaart is tamelijk constant (22.500 passagiers in 2004). Het aantal overnachtingen van bezoekers van buiten Nijmegen vertoont een stijgende lijn sinds 1999. In 2002 hapert die groei, maar daarna zet de groei door. In 2004 valt de groei wat terug door het verdwijnen van ruim de helft van de campingovernachtingen. De onderliggende tendens in hotels en pensions (ruim 90% van de markt) is er een van gezonde groei.
T OERISME
Sterkste troef: een gastvrije stad plus sportief natuurtoerisme Nijmegen heeft een duidelijk positief toeristisch imago bij een groot deel van de Nederlanders 1. De Vierdaagse zorgt voor een grote naamsbekendheid, maar eigenlijk is de toeristische aantrekkingskracht van de stad niet aan één factor toe te schrijven. Naast het historische van de stad, waardeert men juist de gezelligheid en sfeer, als optelsom van een groot aantal factoren (horeca-aanbod, winkelgebied, studentenbevolking, gemoedelijke sfeer). Dit stedelijke aanbod vindt in de regio een sterke aanvulling in de mogelijkheden van het natuurtoerisme (fietsen en wandelen). Dit levert gecombineerd met eten, drinken en uitgaan in de binnenstad een attractief aanbod op. In het vervolg van dit hoofdstuk staat Nijmegen als bezoekdoel centraal. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het belang van de toeristische sector, de bezoekdoelen in Nijmegen, de mogelijkheden om hier te verblijven en het oordeel van de Nederlandse bevolking en de bezoekers over de stad en de regio.
15.2 H ET
BELANG VAN DE TOERISTISCHE SECTOR
dat gebied om 10 miljoen overnachtingen, met name gedragen door een flink aandeel van zomerhuisjes/vakantiebungalows (63% van de vakanties tegen 37% gemiddeld) 4. Het gebied Arnhem-Nijmegen wijkt wezenlijk af van dit toeristisch profiel. De bungalowsector is hier veel minder van belang (13% van de overnachtingen) dan de hotelsector (60%). 250
200
150
100
rondleidingen (deelnemers) omzet winkel contacten/aanvragen
50
0
Illustratie 15.1 Ontwikkeling activiteiten VVV Rijk van Nijmegen (nu RBTKAN) 2000-2004: indexcijfers 2000=100; 2005 indicatieve schatting
5400 mensen werkzaam in de toeristische sector
Bron: RBT-KAN/VVV Rijk van Nijmegen
In Nijmegen wordt per jaar ca. 325 mln euro door toeristen en dagjesmensen besteed 2. Op basis van deze bestedingen werken in 2004 5400 mensen in de toeristische sector 3. Met een aandeel van 6% in de totale werkgelegenheid is deze sector groter dan bijvoorbeeld de bouw of de transportsector in de stad. Het werkgelegenheidsaandeel van het toerisme van Nijmegen ligt een fractie boven het aandeel van de provincie Gelderland als geheel, een van de belangrijkste toeristische gebieden in Nederland. Binnen het KAN-gebied speelt de stad en regio Arnhem op een aantal gebieden een wat grotere rol (m.n. (winkel)dagtrips, attractiebezoek). Opvallende uitzondering op dit beeld betreft (naast rondvaarten) het evenementenbezoek, waar Nijmegen het sterkst scoort. De werkgelegenheid in het toerisme groeit evenals de totale werkgelegenheid door tot 2003. Daarna neemt de werkgelegenheid iets af. Over de hele periode tussen 2001 en 2005 zijn er 50 banen (1%) bijgekomen. Daarmee zit het toerisme net iets boven het stadsgemiddelde.
Als indicator van de ontwikkeling in de tijd kunnen ook de activiteiten van de VVV-Rijk van Nijmegen (nu RBT-KAN) dienen. We zien ook daarin een positieve trend over de laatste jaren. Met name door de opkomst van internet neemt het aantal contacten/aanvragen explosief toe. Maar ook op andere terreinen valt er een stijging te zien (illustratie 15.1). In 2004 treedt een matiging op in de ontwikkeling. In 2005 nemen de activiteiten weer toe mede in vervolg op “Nijmegen 2000”. Gedurende de gebroeders van Limburg tentoonstelling nam bijvoorbeeld het aantal bezoekers aan de VVV-winkel toe met 16% en de afzet aan gedrukte stadswandelingen met 10%.
Nijmegen gelegen binnen groter toeristengebied Op ruimere schaal bezien, behoort Nijmegen tot het toeristengebied “Oost-Brabant, Noord- en MiddenLimburg en Rijk van Nijmegen”. Dit ruime gebied staat op de vierde plaats (van de 17 toeristengebieden) in zowel binnenlandse vakanties als vakanties van buitenlanders in Nederland. In 2004 ging het in
1 Toeristisch Imago onderzoek Nijmegen, LAgroup, 2002, Toeristische Monitor Regio Arnhem-Nijmegen, eindrapport; STEC Beleidsadvies bv; december 1999 en Toeristisch-recreatieve monitor Regio Arnhem-Nijmegen; ZKA, 2005 i.o.v. RBT-KAN 2 Toeristisch-recreatieve monitor Regio Arnhem-Nijmegen; ZKA, 2005 i.o.v. RBT-KAN 3 De werkgelegenheid in een selectie van bedrijfsactiviteiten afgebakend door het Bureau Economisch Onderzoek van de Provincie Gelderland. Omvat (delen van) detailhandel, logiesverstrekking, horeca, vervoer, cultuur, sport, etc. Onderzoek door ZKA (toeristisch-recreatieve monitor Regio ArnhemNijmegen; 2005) komt op 4370 FTE werkgelegenheid. 4 Trendrapport toerisme, recreatie en vrije tijd 2004-2005, NRIT en Continu VakantieOnderzoek, CBS
131
S TADS -
15.3 B EZOEKDOELEN Weinig grote attracties, maar wel grote evenementen Het toeristisch aanbod van een stad laat zich niet gemakkelijk beschrijven. Op zijn best kunnen indicaties worden gegeven van de attracties die (mede) interessant zijn voor mensen van buiten de regio. Deze bezoekdoelen vallen uiteen in vaste attracties en evenementen. Een derde bezoekdoel betreft het zakelijk bezoek. In het onderstaande komen deze redenen om Nijmegen te bezoeken achtereenvolgens aan de orde. Nijmegen heeft op de keper beschouwd weinig grote attracties op toeristisch gebied. In de top 20 van attracties in Nederland komt geen enkele attractie uit de stad en regio Nijmegen naar voren, terwijl bij de top 100 van evenementen 5 Nijmegen plaats 1 en 4 bezet (Vierdaagse als wandelevenement op zich en de Vierdaagsefeesten). In voorgaande edities stond ook de Najaarskermis in de Evenementen Top 100 (22 in 2003). In 2005 is de kermis niet meegenomen in de rangordening.
Stadscentrum belangrijkste trekker Hoewel het in de statistieken niet beschouwd wordt als een attractie op zichzelf, is het stadscentrum van Nijmegen als sfeergebied en brandpunt van bezoekdoelen, de belangrijkste trekker in het toeristischrecreatieve aanbod. In totaliteit werden in 1998 17,9 miljoen inwaartse personenverplaatsingen in het stadscentrum geteld (incl. doorgaand verkeer, bewoners, werkers, etc). Wat betreft het aantal bezoeken aan het winkelgebied in het stadscentrum is de variatie in de schattingen zeer groot, zelfs wanneer ze uit dezelfde bron komen. Desondanks is wel duidelijk dat het om grote aantallen bezoeken per jaar gaat (indicaties van 9-13 miljoen). Voor de Waalkade zijn al wat langer geleden 6 2,3 miljoen bezoeken geteld, hetzij als zelfstandig bezoekdoel of als onderdeel van breder binnenstadsbezoek. Deze cijfers geven aan dat we te maken hebben met een bezoekdoel van formaat. Voor de binnenstad waren de de laatste jaren mager. Met name in 2003 viel de omzet van winkels en horeca en de afzet van parkeeruren flink terug. In 2004 vindt enig herstel plaats. Dit omzetbeeld in detailhandel en horeca deelt Nijmegen met vergelijkbare binnensteden. Hoewel in 2004 het druktebeeld op straat gunstig was en ook de gemiddelde besteding groeide, waren er ook indicaties dat het bezoek van buiten de regio iets was teruggelopen. Positief is echter dat onder de binnenstadsbezoekers de hogere waardering die Nijmegen sinds de vernieuwing van de binnenstad kent, is vastgehouden. In 2005 zet het herstel van de detailhandel en horeca in de Nijmeegse binnenstad zich voort, met een iets bovengemiddelde omzetgroei en een hoger per-
132
EN WIJKMONITOR
2005
centage bedrijven met voldoende rendement. Dit zowel ten opzichte van eerdere jaren als ten opzichte van andere vergelijkbare binnensteden 7.
Casino, Triavium, Lux en Valkhofmuseum belangrijkste attracties Binnen het aanbod aan separate attracties scoort het Holland Casino echt hoog. Hoewel de trend dalend is, blijft het casino met bijna 463.000 bezoekers en 278 FTE werkgelegenheid een speler van formaat in het toeristisch-recreatieve aanbod van de stad. Andere attracties die ook voor een ruimere regio interessant zijn, zijn ijsbaan en congrescentrum Triavium, het Sanadome (76.000 bezoekers), Lux (meer dan 200.000 bezoekers in 2004) en Museum Het Valkhof met 94.000 bezoekers in 2004. In 2005 zullen voor het Valkhofmuseum de aantallen hoger liggen. In de drie maanden dat de expositie over de gebroeders van Limburg liep is met 91.000 bezoekers een normaal jaarbezoek in één kwartaal ontvangen. Een groot deel van dit bezoek was boven-normaal en leverde extra bestedingseffecten op voor Nijmegen ter grootte van bijna 3,4 miljoen euro. Theoretisch betekende dit werk voor 125-140 mensen gedurende de looptijd van de expositie.
Sterk evenementenprofiel met Vierdaagse als topper Op het gebied van evenementen is het profiel van de stad sterker. In totaliteit overtreft het evenementenbezoek het bezoek aan permanente attracties ruimschoots. Dé topper wordt gevormd door de Vierdaagsefeesten (derde in bezoekersaantal op de landelijke top 100 van evenementen). De Vierdaagse zelf staat op basis van de bezoekersaantallen (inclusief aan regiogemeenten op de route) op de vijfde plaats van de top 100 (wordt de media-aandacht betrokken, dan neemt de Vierdaagse op zich zelfs de eerste plaats in). Ondanks het internationale karakter van de Vierdaagse als wandelevenement blijft het aandeel buitenlanders bij de Vierdaagsefeesten met circa 5% aan de bescheiden kant. Wel valt op dat tweederde van de geënquêteerde evenementbezoekers van buiten Nijmegen de stad ook buiten de feesten een bezoek waard vindt. Behalve de Vierdaagsefeesten vormt in Nijmegen ook de najaarskermis een festiviteit van formaat. Met 300.000 bezoeken was het volgens de ReSpons Evenementenmonitor in 2003 nog het 22e evenement in Nederland en de 5e kermis in aantallen bezoeken. In latere jaren is de kermis niet meegenomen in de vergelijking.
5 Evenementen Top 100 2005; ReSpons Evenementen Monitor, november 2005 6 Betreft 1992; bron: Waalkade-onderzoek 1992, Gemeente Nijmegen, afd. SEO, oktober 1993 7 Uitkomsten steekproefverdichting ERBO 2005, KvK Centraal Gelderland
T OERISME
Congresmarkt niet zonder betekenis, maar weinig cijfers beschikbaar Wat betreft het zakelijke bezoek is de Nijmeegse congresmarkt is niet zonder betekenis. Met accommodaties als de Vereeniging, Sanadome, Triavium en de Aula op Heijendaal heeft Nijmegen een eigentijds aanbod. Met name de KUN en het Radboudziekenhuis zijn traditioneel belangrijke organiserende kaders. Bezoekers van congresaccommodaties in Nijmegen hebben -blijkens een wat ouder onderzoekuiteraard veelal een zakelijk bezoekmotief (93%), maar het aandeel buitenlanders is met 7% aan de lage kant. Eenderde van de bezoekers overnacht hier in de regio, de overigen gaan in één dag heen en weer8. De congresmarkt is in Nijmegen goed voor 8% (13150) van de hotelovernachtingen. In het gebied rond de stad is de congresbezoeker veel belangrijker (twee maal zoveel overnachtingen, 21% van het totaal). Binnen het gebied Arnhem-Nijmegen moet Nijmegen ook de Veluwezoom (58.000 congresovernachtingen) en Arnhem (25500) voor laten gaan.
170 160 150 140 130 120 110 100
hotelovernachtingen totaal overnachtingen
90 80 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Illustratie 15.2 Ontwikkeling van het aantal overnachtingen van bezoekers van buiten de stad; indexcijfers 1999=100 Bron: Directie Inwoners, Afdeling Burgerzaken en Belastingen, registratie Toeristenbelasting
15.4 V ERBLIJVEN
IN
N IJMEGEN horecastad is, scoort de stad in hotelcapaciteit veel magerder (rond de 60% lager dan het gemiddelde van de grote steden). Daarbij moet wel aangetekend worden dat enerzijds het gemiddelde fors omhoog wordt getrokken door Haarlemmermeer, Amsterdam en Maastricht, terwijl van de andere kant in het Nijmeegse aanbod de hotels in het aangrenzende Berg en Dal ontbreken. Vergelijken we de hotelcapaciteit van Nijmegen niettemin met andere steden, dan komt de stad naar voren als een “lage middenmoter” (plaats 17 van de G25). Naar kwaliteit bezien (illustratie 15.3) ligt er, zoals gezegd, een zeer sterk accent op het viersterrensegment. In
Stijgende lijn in aantal overnachtingen van bezoekers van buiten Nijmegen In Nijmegen vinden jaarlijks ca. 165.000 overnachtingen van niet-Nijmegenaren plaats in hotels en op campings 9. Door het verdwijnen van de camping de Kwakkenberg vindt in 2004 meer dan 90% van die overnachtingen vindt plaats in hotels en pensions. Het aantal overnachtingen van bezoekers van buiten Nijmegen vertoont flinke schommelingen rond een grosso modo stijgende lijn. In 2002 zien we een dip en in 2004 valt het aantal overnachtingen flink terug door de het verdwijnen van de camping de Kwakkenberg uit het aanbod. De hotelsector als dominante overnachtingsvorm ziet het aantal overnachtingen voorspoedig doorgroeien tot ca 150.000 in 2004. De eerste kwartalen van 2005 duiden op een verdere doorgroei.
18
600
16 500 14
Nijmeegse hotelcapaciteit bescheiden Nijmegen heeft een hotelcapaciteit van 787 bedden, waarvan volgens de eigen opgave van de hotels 70% in het viersterrensegment zit. Vijfsterrenaanbod ontbreekt, evenals de laagste twee categorieën (0 en 1 ster). Een jeugdherberg of jeugdhotel is afwezig in en rond de stad. Door de opening van hotel Courage aan de Waalkade is voor het eerst sinds langere tijd weer aanbod toegevoegd (21 kamers met 42 bedden). Van de andere kant is het aanbod verminderd door het opheffen van hotel-restaurant Slotje van de Baron. Hoewel Nijmegen in vergelijking met het gemiddelde van de 25 grootste gemeenten een behoorlijke
12
400
10 300 8 6
200
4 100 2 0
0 Nijmegen G25
2 sterren 3 sterren 4 sterren 5 sterren
Illustratie 15.3 (links) Hotelbedden per 1000 inwoners, Nijmegen en 25 grootste gemeenten en (rechts) Nijmeegse hotelbedden naar sterrenclass. 8 Toeristische Monitor Regio Arnhem-Nijmegen, eindrapport; STEC Beleidsadvies bv, december 1999 9 Registratie Toeristenbelasting, Afd. Burgerzaken en Belastingen, Gemeente Nijmegen
(eigen opgave hotels) Bron: Horeca in Cijfers 2005, Bedrijfschap Horeca en Catering (links), eigen opgave hotels, januari 2005 (rechts)
133
S TADS -
vergelijking met andere steden ontbreekt (zoals in veel steden) het topsegment (5 sterren). Ook in de lagere regionen is er echter weinig aanbod meer.
Campings rondom de stad Op het terrein van kamperen vormde tot aan november 2003 de stadscamping de Kwakkenberg de kern van het aanbod in de stad. Behoudens tijdelijke faciliteiten en enig zeer kleinschalig aanbod, zijn er op dit moment geen structurele en grotere kampeermogelijkheden binnen de stad aanwezig. Direct rond de stad (o.m. Heumen, Oosterhout) kan natuurlijk nog steeds wel gekampeerd worden. Ondanks het grotendeels verdwijnen van structureel kampeeraanbod, is het aantal kampeerders in de stad niet volledig tot nul gereduceerd. Van de oorspronkelijke ca. 35.000 overnachtingen is toch nog bijna de helft overgebleven, hoofdzakelijk op tijdelijke campings tijdens de Vierdaagse. Een laatste verblijfsvorm is de eigen boot of het cruiseschip. Het aantal gebruikers met de eigen boot van de passantensteiger is dalend. In de jaren 90 maakten nog ruim 1400 pleziervaartuigen gebruik van de ligplaatsen tegenover de Stratemakerstoren. In 2001 was dat afgenomen tot 1180 (- 22%). In 2002 en 2003 valt de bezetting vervolgens zeer sterk terug tot slechts rond 700 vaartuigen jaarlijks. Het aantal cruisepassagiers beweegt zich met enige schommelingen rond de 23.000 mensen per jaar. Dit zijn geen grote aantallen in vergelijking met bijvoorbeeld Arnhem (70.000 in 2003). Daarbij moet wel worden aangetekend dat Nijmegen veel minder opstapplaats is en meer een tussenstop op een doorgaande reis. Dat laatste is gezien de bestedingen die passagiers doen, aantrekkelijk.
15.5 WAARDERING
VAN
EN WIJKMONITOR
2005
N IJMEGEN
Positief imago bij bezoekers en niet-bezoekers Nijmegen kent bij bezoekers en niet-bezoekers een positief imago, gebaseerd op een groot aantal aspecten 10. In de initiële naamsbekendheid speelt de Vierdaagse een grote rol. Het vrij bescheiden aanbod aan op zichzelf staande permanente attracties in Nijmegen wordt goedgemaakt door een goede beoordeling van de stad als geheel. Met name de sfeer en ambiance van de stad worden gunstig beoordeeld. Toeristen maken in Nijmegen relatief veel gebruik van de horeca en waarderen de gastvrijheid en gemoedelijkheid van de mensen. Het lijkt er dan ook op dat het eigenlijke toeristische product de stad en de regio als geheel is, en geen optelling van losse deelattracties. De regio Arnhem-Nijmegen wordt volgens de Toeristisch-recreatieve Monitor regio Arnhem-Nijmegen als mooi en sfeervol/gezellig beoordeeld. Daarbij ligt voor de verblijfstoerist in de regio Arnhem-Nijmegen het accent rond de stad op sportieve recreatie en in de stad zelf op uitgaan (uit eten, terrasbezoek). Voor de dagbezoekers ligt het accent op atrractiebezoek (m.n. regio Arnhem) en recreatief winkelen in de beide steden.
10 Toeristisch Imago onderzoek Nijmegen, LAgroup, 2002 en Toeristische Monitor Regio Arnhem-Nijmegen, eindrapport; STEC Beleidsadvies bv; december 1999; Toeristisch-recreatieve monitor Regio Arnhem-Nijmegen; ZKA, 2005
134
Bijlage 1 Bronnen
•
• • • •
Hoofdstuk 1 Imago Stad, Buurt en Bestuur • Bestuursmonitor 2005, O&S gemeente Nijmegen • Stadspeiling 1993, 1998, 2001, 2003, 2005 • Nijmegen 2000, O&S, gemeente Nijmegen, 2005/2006 • Gemeentelijk dienstverlening, O&S, gemeente Nijmegen, 2004
• • • • • •
de serie Jeugd in Beeld, GGD Regio Nijmegen, 2005 Nijmegen Biomedische Studie 2003, uitgevoerd door UMC St. Radboud, in samenwerking met GGD Regio Nijmegen en O&S gemeente Nijmegen CBS, POLS Meetlat, VSO Website CBS: Statline Website van RIVM: Nationaal Kompas Volksgezondheid Website van STIVORO-rookvrij Tendens 2003, de Grift, Gelders Centrum voor verslavingszorg, Arnhem 2004 NIM, jaarverslag 2004 Monitoring effecten MFC, Seinpost Adviesbureau BV Evaluatie MFC; wat vinden de bezoekers zelf van het MFC, O&S gemeente Nijmegen 2005 Monitor School en Hulp, Spectrum 2004
Hoofdstuk 2 Bevolking Hoofdstuk 6 Onderwijs en Kinderopvang • Demografische Verkenningen 2005, concept, O&S, gemeente Nijmegen, 2005/2006
Hoofdstuk 3 Sociaal-economisch Profiel • CWI Oost Nederland, afdeling Arbeidsmarktkennis en –advies • Werkvoorzieningsschap Breed, diverse jaren • Internet www.cwinet.nl • Gemeente Nijmegen, Directie Inwoners • CBS Regionaal Inkomens Onderzoek, diverse jaren
Hoofdstuk 4 Stadseconomie • Arnhem en Nijmegen in perspectief, DTZ Zadelhoff, 2004 • PWE Gelderland, Provincie Gelderland, diverse jaren • ERBO-enquêtes, Kamer van Koophandel Centraal Gelderland, diverse jaren • KAN-Vastgoedrapportages, diverse jaren • Locatus Retailverkenner, diverse jaren • Benchmark Gemeentelijk Ondernemingsklimaat, Ministerie van Economische Zaken, diverse jaren
Hoofdstuk 5 Gezondheid en Zorg • Stadspeiling 1996 en 2005, O&S gemeente Nijmegen • Jeugdmonitor 1999 en 2003, O&S gemeente Nijmegen • E-MOVO 2003; Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de gemeente; verslag van een onderzoek onder jeugd 2003, GGD Regio Nijmegen • Overgewicht bij jeugd in de regio Nijmegen; in
• Onderwijsmonitoren Nijmegen 2002, 2003 en 2005, O&S gemeente Nijmegen • Open Wijk Scholen-monitor, O&S gemeente Nijmegen, 2003 • Cijfers Jaarverslagen, Bureau Leerplicht, schooljaren 2000- 2003 • Interne notities Voortijdig schoolverlaten in Nijmegen, 2002 en 2003 • RMC effectrapportages 2000-2004
Hoofdstuk 7 Cultuur • Stadspeiling 2003, 2005, O&S gemeente Nijmegen • Jeugdmonitor 1999, 2003, O&S gemeente Nijmegen • Bevolkingsonderzoek cultuurparticipatie 2002, O&S gemeente Nijmegen 2003 • Publieksonderzoeken bij zes gesubsidieerde podia 2002, O&S gemeente Nijmegen, 2003 • Bezoekersgegevens van de gesubsidieerde podia • Gegevens van De Lindenberg en de OBN • stedelijke vergelijking RCO-gegevens uit: Cultuurparticipatie in Breda, gemeente Breda, Bestuursdienst, afd. Onderzoek en Informatie, 2005 • Monitor Actieplan Cultuurbereik 2003, Erasmus Centrum voor Kunst- en Cultuurwetenschappen / RISBO Contractresearch BV, Rotterdam, 2005 • Jaarverslag 2004, Nederlandse Federatie voor de Cinematografie (NFC) • Nijmegen Monumentenbestand, 2005
135
S TADS -
Hoofdstuk 8 Sport
Hoofdstuk 12 Fysieke Leefomgeving
• Stadspeiling 2001, 2003, 2005, O&S gemeente Nijmegen • Jeugdmonitor 1999, 2003, O&S gemeente Nijmegen • E-MOVO 2003; Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de gemeente; verslag van een onderzoek onder jeugd 2003, GGD Regio Nijmegen • Ontmoetingsplekkenonderzoek 2005, O&S gemeente Nijmegen, 2005 • Speelplekkenonderzoek 2004, O&S gemeente Nijmegen, 2004 • Sportverenigingsmonitor 2005, O&S gemeente Nijmegen, 2006 (nog niet verschenen) • Onderzoek naar waardering sport- en wijkaccommodaties in Nijmegen, O&S gemeente Nijmegen, 2004 • De Eendracht; een eerste evaluatie, O&S gemeente Nijmegen, 2005 • Landelijke Peiling Sportbeoefening, 2002, W.H.J. Mulier Instituut, Den Bosch • Kerngegevens sportdeelname; sportdeelname in Nederlandse gemeenten, W.H.J. Mulier Instituut, Den Bosch, 2003 • Website NOC*NSF • CBS, POLS
• • • • • • •
Hoofdstuk 9 Woningmarkt • WBO-KAN 2002/2003, Projectburo KAN 2004 • WBO Nijmegen 2002/2003, O&S, gemeente Nijmegen, 2004 • Monitor Trends in Bouwen en Wonen, O&S, gemeente Nijmegen
Hoofdstuk 10 Sociale omgeving • Checklist multicultureel beleid, Nijmegen maart 2003 • Integratiemonitor, in ontwikkeling januari februari 2006 • VSO site stedenvergelijking • Anti discriminatie bureau (Nijmegen) jaarverslag 2004
Hoofdstuk 11 Veiligheid • Integrale Veiligheidsmonitor 2003, Gemeente Nijmegen, uitgevoerd door Bureau Oostveen i.s.m. O&S • Managementsrapportages politie, Politie Gelderland-Zuid, diverse jaren • Onderzoek agressie in Nijmegen, Bureau Oostveen, 2004 • Jaarboeken Grotestedenbeleid Ministerie BZK, diverse jaren
136
EN WIJKMONITOR
2005
Stadspeiling 1998, 2001, 2003, 2005 Stadscentrummonitor 2000, 2002, 2004 Gemeente Nijmegen, afd. Openbare Ruimte Evaluatie zwerfvuilpilot, juni 2005 Bel- en herstellijn 2003, 2004 GSB- Monitor Grotestedenbeleid Jeugdmonitor 2003
Hoofdstuk 13 Milieu • Milieubelevingsonderzoek 2000, 2005 • DAR, 2000-2004 • Nijmeegse burgers over de afvalinzameling, juli 2003 • NUON • Gemeente Nijmegen, bureau Bodem • Rapportage luchtkwaliteit 2003, 2004 • Milieujaarverslag 2004
Hoofdstuk 14 Verkeer en Vervoer • CBS 2001-2005 • Gemeente Nijmegen, Verkeerstellingen 20012005 • Gemeente Nijmegen, Analyse Verkeersongevallen 2003 • Stadspeiling 2001, 2003, 2005 • WMO 1999 • Vervoerplan KAN-Zuid 2004-2006 • Stadscentrummonitor 2000-2004 • Evaluatie betaald parkeren, mei 2003 • Parkeeronderzoek De Biezen, januari 2005
B IJL AGE
Hoofdstuk 15 Toerisme • Toeristische Monitor Regio Arnhem-Nijmegen, STEC Beleidsadvies bv, 1999 • Toeristisch Recreatieve Monitor Regio ArnhemNijmegen, ZKA 2005 i.o.v. RBT-KAN • Bureau Economisch Onderzoek van de Provincie Gelderland • Trendrapport toerisme, recreatie en vrije tijd 2002-2003, NRIT, 2004-2005 • Continu Vakantieonderzoek CBS • RBT-KAN/VVV Rijk van Nijmegen • Evenementen Monitor, Evenementen Top 100 2004, ReSpons, 2005 • Locatus b.v., winkelpassantentellingen, diverse jaren • Waalkade-onderzoek 1992, O&S gemeente Nijmegen, 1993 • Kamer van Koophandel, ERBO-enquête, steekproefverdichtingen Stadscentrum Nijmegen, diverse jaren • Registratie Toeristenbelasting, Directie Inwoners, gemeente Nijmegen • Horeca in Cijfers 2005, Bedrijfschap Horeca en Catering, 2005 • Statistische gegevens , Havendienst Nijmegen, diverse jaren • Feiten en cijfers 2004, Holland Casino, 2005 • Financieel jaarverslag 2004, Holland Casino • Cordononderzoek Centrum, verkeerstellingen, Gemeente Nijmegen, afdeling Openbare Ruimte,1998 • Toeristisch Imago Onderzoek Nijmegen, LAGroup, 2002
137
Bijlage 2 Resultaten Stadspeiling 2005 in vergelijking met 2003 Indicatoren imago stad en buurt Thema Hfdst. 1 Imago stad, buurt, bestuur
Indicator
SP 2005
SP 2003
rapportcijfer stad
7,56
7,44
stad afgelopen jaar vooruit
43
41
stad afgelopen jaar achteruit
15
23
trots op stad
71
68
rapportcijfer buurt
7,3
7,2
buurt afgelopen jaar vooruit
20
19
buurt afgelopen jaar achteruit
15
19
Indicatoren gezondheid, cultuur en sport Thema
Indicator
SP 2005
SP 2003
% bevolking dat zich gezond voelt
78
75**
% bevolking dat afgelopen jaar bioscoop bezocht
67
70
% bevolking dat afgelopen jaar theater/schouwburg bezocht
57
56
% bevolking dat afgelopen jaar museum bezocht
61
58
Hfdst. 5 Gezondheid Hfdst. 7 Cultuur
% bevolking dat afgelopen jaar bibliotheek bezocht
48
52
% wekelijkse sporters
57
50
% bevolking dat sport in verenigingsverband
26
25
Hfdst. 8 Sport
Indicatoren woningmarkt en fysieke leefomgeving Thema Hfdst. 9 Woningmarkt Hfdst. 12 Fysieke leefomgeving
Indicator
SP 2005
SP 2003
score schaal woningwaardering
7,3
7,2
% bevolking dat Nijmegen mooie stad vindt
87
86
% bevolking dat Nijmegen schone stad vindt
57
49 4,4
score schaal verloedering*
3,9
% bevolking dat tevreden is over onderhoud paden/wegen
61
58
% bevolking dat tevreden is over straatverlichting
85
81
% bevolking dat tevreden is over parkeermogelijkheden
61
64
% bevolking dat tevreden is over speelmogelijkheden
61
55
% bevolking dat tevreden is over groen
75
74
% bevolking dat tevreden is over winkelvoorzieningen
88
87
% bevolking dat tevreden is over basisonderwijs
90
89
% bevolking dat tevreden is over jongerenvoorzieningen
36
29
SP 2003
Indicatoren milieu en verkeer en vervoer Thema Hfdst. 13 Milieu
Hfdst. 14 Verkeer en vervoer
Indicator
SP 2005
% bevolking dat geluidsoverlast ondervindt ***
52
40
% bevolking dat stankoverlast ondervindt ***
40
27
% autogebruikers woon-werkverkeer Nijmegen
34
36
% fietsgebruikers woon-werkverkeer Nijmegen
54
51
% OV-gebruikers woon-werkverkeer Nijmegen
3
4
% bevolking dat tevreden is over OV in de buurt
80
82
% bevolking dat parkeeroverlast ondervindt
49
49
schaalscore verkeersoverlast *
2,6
2,8
* Voor de indicatoren met één asterix * geldt: hoe hoger de score hoe ongunstiger. ** Nijmegen Biomedische Studie 2003 *** Milieubelevingsonderzoek 2005
138
B IJL AGE
Indicatoren sociale omgeving en veiligheid Thema
Indicator
SP 2005
SP 2003
schaalscore scociale kwaliteit
6,2
6,1
% bevolking dat behoefte heeft aan meer soc. contacten *
8
14
% bevolking dat goed voor zich zelf kan zorgen
96
95
Hfdst. 10 Sociale omgeving
% bevolking dat vrijwilligerswerk doet
28
23
% bevolking dat actief is in buurtactiviteiten
31
26
% bevolking dat overlast ervaart van andere bewoners
26
27
% bevolking dat jongerenoverlast ervaart
37
40 83
% bevolking dat zich verantwoordel. voelt voor eigen buurt
84
% bevolking dat vindt dat verhouding allocht-autocht goed is
54
51
% bevolking dat Nijmegen een veilige stad vindt
52
39
Hfdst. 11 Veiligheid
schaalscore vermogensdelicten *
4,2
4,7
schaalscore dreigende situaties *
1,1
1,2
% bevolking dat zich in het algemeen wel eens onveilig voelt
33
37
% bevolking dat zich in de buurt wel eens onveilig voelt
25
27
Gebiedsverschillen binnen Nijmegen Thema
Indicator
algemeen
bevolking
soc. klimaat
veiligheid
fys.omgev.
Nijme-
Stads-
Oud-
Oud-
Nieuw-
Midden-
Zuid-
Duken-
Linden-
Waal-
gen
centr.
Oost
West
West
Zuid
rand
burg
holt
sprong
% vooruitg. brt (h1)
20
28
18
26
22
14
11
22
25
29
rapportcijf. buurt (h1)
7,3
7,2
7,9
6,7
7,1
7,8
7,3
7,2
7,0
7,5
% niet-west. all. (h2)
16
10
10
23
20
9
16
22
20
8
% wwb (h3)
5,8
5,1
3,3
10,3
6,8
2,5
6,4
8,5
5,4
1,3
% cl.mtschwerk (h5)
1,1
0,9
0,8
1,5
1,1
0,4
1,4
1,3
1,3
1,2
% gezond (h5)
78
85
82
72
76
84
76
73
78
83
% havo-vwo (h6)
46
50
62
28
39
71
42
40
40
64
% wekel.sport. (h7)
57
65
66
46
52
64
55
48
55
61 7,3
sc. soc. kwalit. (h10)
6,2
5,4
6,7
5,8
5,9
6,5
6,1
5,9
5,9
% actief in brt (h10)
31
26
37
22
26
41
25
26
28
62
% woonoverlst(h10)
26
27
20
37
25
20
26
29
27
18
% jong.overlst (h10)
37
56
29
48
39
27
29
42
46
26
sc. dreig. sit. (h11)
1,1
3,5
1,0
1,6
1,1
0,7
0,7
0,8
0,8
0,3
% onveilig brt (h11)
25
39
21
32
28
23
19
28
22
7
% brt nt schn (h12)
23
36
20
46
30
18
25
37
39
9 2,6
sc. verloeder. (h11)
3,9
4,3
3,5
4,6
4,1
2,9
3,6
4,5
4,7
% tevr. groen (h12)
75
63
76
55
78
84
82
82
79
60
% park.overlst (h14)
1,0
3,3
1,2
1,1
0,7
1,0
0,6
0,8
0,7
0,6
sc. verk.verlast (h14)
2,6
3,3
2,5
3,0
2,7
2,6
2,3
2,8
2,4
2,5
Indicator
Nijme-
Amster-
Arnhem
Apel-
Haarlem
Ensche-
Gro-
Til-
Utrecht
Zwolle
gen
dam
de
ningen
burg
Stedenvergelijking Thema
doorn
% vooruitg stad (h1)
43
22
19
22
% achtuitg stad (h1)
15
22
41
22
% niet-west. all. (h2)
12
34
17
7
13
14
9
13
% uitkeringen (h3)
17
21
20
15
17
19
17
17
16
16
% ink<22.600 (h3)
51
55
50
37
44
50
58
45
47
41
% gezond (h5)
76
72
77
75
82
soc. klimaat
sc. soc kwalit (h10)
6,2
6,2
5,5
6,0
6,4
5,9
veiligheid
won.inbr.risio (h11)
1,4
0,8
1
% gew.misdr (h11)
1,1
1,7
% onveilig brt (h11)
25
31
33
sc. eval.woning (h9)
7,3
6,9
7,3
% koopwon. (h9)
39
18
36
53
49
39
45
50
sc. verloeder. (h12)
3,9
5,0
5,3
4,6
3,5
3,7
4,5
5,4
algemeen
bevolking
fys.omgev.
1,4
6,1
36
17
21
78
6,5
5,8
1,2
1,4
1,5
28
23
35
6,2
1,9
7,9
139