De volledige referentie voor dit artikel is: BOELS, D. & KLIMA, N. (2013). “Waar rook is, is vuur? Straatverkoop van niet-legale sigaretten”, Cahiers politiestudies 29, Jaargang 2013-4, Antwerpen, Maklu, 71-92.
1
Waar rook is, is vuur? Straatverkoop van niet-legale sigaretten
De distributie van illegale sigaretten is een essentieel onderdeel van de illegale handel in deze producten. Desalniettemin is er op internationaal vlak amper en op nationaal vlak geen wetenschappelijk onderzoek voorhanden naar de straatverkoop als mogelijk distributiekanaal van niet-legale sigaretten. In deze bijdrage onderzoeken we op basis van een casestudie (buurt in Brussel) de organisatie van de straatverkoop (wie zijn de verkopers, wat zijn hun redenen om deze vorm van handel te drijven en wat is de afkomst van de sigaretten) en de relatie van deze activiteit tot georganiseerde criminaliteit. Op basis van observaties, interviews en statistieken van douane en de tabaksindustrie besluiten we voorzichtig dat er op het niveau van de straatverkoop geen criminele organisaties aanwezig zijn, doch dat er wel sprake is van georganiseerde criminaliteit zoals omschreven in de functionele benadering en netwerkbenadering van georganiseerde criminaliteit. Desondanks blijkt straatverkoop van illegale sigaretten geen prioritair fenomeen voor de overheid. 1.
Organisatie van de illegale sigarettenhandel: een internationaal perspectief
De illegale handel in sigaretten wordt erkend als een wereldwijd significant fenomeen en probleem (von Lampe, 2005; 2006a), niettegenstaande exacte cijfers onmogelijk geproduceerd kunnen worden gezien het niet-officiële karakter van deze handel (Antonopoulos, 2009; Joossens & Raw, 2012). Naar analogie met de legale sigarettenmarkt, wordt de illegale markt onderverdeeld in twee niveaus, zijnde het niveau van de aanvoer en het niveau van de distributie (von Lampe, 2006a). Wat betreft de aanvoer, worden drie belangrijke subtypes onderscheiden: • Bootlegging: aankoop van een hoeveelheid sigaretten, die de douanereglementering overschrijdt, in landen met lagere taksen dan waar de sigaretten vervolgens worden verkocht (Antonopoulos, 2008, 264; von Lampe, 2006a, 236). Lokale taksen zijn wel betaald bij de initiële aankoop van de sigaretten, maar niet in het land van bestemming (Hornsby & Hobbs, 2007). In dit subtype zijn in principe slechts twee landen betrokken, met name het herkomstland en het land van bestemming; • Large-scale smuggling: smokkel op grote schaal waarbij misbruik wordt gemaakt van het ‘in transit’ systeem. Dit systeem laat toe om sigaretten te verkopen en in te schepen voor export naar niet-EU landen terwijl taksen tijdelijk niet worden betaald. Het misbruik ligt in het feit dat de sigaretten, waarop geen taksen zijn betaald, de EU uiteindelijk niet verlaten (en er dus geen sprake is van export naar niet-EU landen). Een andere mogelijkheid bestaat erin dat de sigaretten wel degelijk worden geëxporteerd, maar nadien terug illegaal worden geïmporteerd (von Lampe, 2006a, 236)1; • Counterfeiting: productie door niet bevoegde producenten van namaak merksigaretten, met inbegrip van de verpakking en soms ook van taks zegels (von Lampe, 2006a, 236). In de productie van namaaksigaretten blijkt China een belangrijke rol te spelen (Shen, Antonopoulos & von Lampe, 2010). Daarnaast zijn namaaksigaretten ook 1
Bootlegging en large-scale smuggling vormen samen de categorie ‘contraband’ of gesmokkelde sigaretten (KPMG, 2012).
2
afkomstig uit andere Zuidoost-Aziatische landen, Oost-Europese landen en WestEuropese landen van bestemming (vb. Duitsland maar ook België) (Council of the European Union, 2003; von Lampe, 2006a). Recent wordt echter ook een vierde type aanvoer erkend (von Lampe, 2011), benoemd als ‘cheap whites’ of ‘illicit whites’ (Joossens & Raw, 2012, 231). Dit zijn sigaretten die volledig legaal geproduceerd worden (bv. in Oost-Europese regio’s zoals Kaliningrad, Rusland) maar die niet erkend worden als merk in het land waar ze verkocht worden (bv. Jin Ling; Joossens & Raw, 2012). Na het transport en eventuele stockage van sigaretten (von Lampe, 2011) volgt de cruciale eindfase van de sigarettenhandel, zijnde de verkoop aan consumenten (distributie). Een van de mogelijke kanalen hiervoor betreft de verkoop op publieke plaatsen, o.a. straatverkoop. Niet in alle landen en regio’s is dit echter even wijdverspreid (von Lampe, 2005, 2006a), wat meteen een mogelijke verklaring kan zijn voor het gebrek aan onderzoek naar de straatverkoop van illegale sigaretten. Zo worden in Nederland bijvoorbeeld illegale sigaretten voornamelijk door Jan met de Pet in private plaatsen verkocht. Waar dit doorgaans begint met verkoop in beperkte kennissenkring, kan dit evenwel danig uitbreiden tot een florerende ondergrondse afzetmarkt (van Duyne, 2003). In het Verenigd Koninkrijk zou pure straatverkoop gelimiteerd zijn tot een beperkt aantal plaatsen. Wat daar meer voorkomt is de verkoop uit autokoffers, de verkoop op vlooienmarkten en de verkoop in cafés en private huizen via sociale netwerken (von Lampe, 2006a). In Duitsland daarentegen, en meer specifiek in Oost-Berlijn, worden illegale sigaretten op straat (aan de uitgang van supermarkten, trein-of metrostations) verkocht door Vietnamese verkopers. Meer in het westen van Duitsland worden illegale sigaretten ook op vlooienmarkten verkocht. Naast deze vormen van straatverkoop, bestaan er tevens informele distributienetwerken, ingebed in sociale netwerken (von Lampe, 2006a). De straatverkopers in Griekenland zijn voornamelijk migranten uit de lagere sociaaleconomische klasse (Antonopoulos, 2009). In het kader van ons huidig onderzoek naar straatverkoop is het belangrijk even in te gaan op de diverse functies die worden onderscheiden in de illegale handel. Volgens Van Duyne (2003)2 bestaan er diverse niveaus in de internationale illegale sigarettenhandel: • lokaal niveau met lokale handelaars, die rechtstreeks aan consumenten of aan andere handelaars verkopen; • internationale handelaars die binnen internationale multinationals opereren; • tussenpersonen die sigaretten, afkomstig van groothandelaars, op de markt brengen; • professionele transporteurs (legale bedrijven of eenmanszaken) die voornamelijk betrokken zijn bij het overbrengen van gesmokkelde sigaretten over landsgrenzen heen; • geïsoleerde groep individuele ondernemers, die in de mogelijkheid verkeren taks free sigaretten te kopen. Behalve in het geval van de geïsoleerde ondernemers, impliceert bovenstaande typologie een zekere mate van organisatie in de illegale sigarettenhandel. Gelijkaardige functies worden onderscheiden door Antonopoulos (2008; 2009) in de Griekse illegale sigarettenhandel, doch aangevuld met diverse andere rollen zoals straatverkopers, observatoren, stockbewaarders, 2
Die zich hiervoor baseert op analyses van 52 dossiers, die ofwel zijn uitgevoerd door de Nederlandse douane of waarin de Nederlandse douane een rol had.
3
vrachtwagenchauffeurs, beschermers, geldinners en corrupte ambtenaren zoals politieambtenaren, douaniers en kustwachters. Hierbij wordt wel benadrukt dat niet alle rollen in elke illegale sigarettenhandel aanwezig zijn. 2. Organisatie van illegale sigarettenhandel, een nationaal perspectief Naast de setting op kleine schaal (straatverkoop in een buurt in Brussel) is er misschien ook aanwijzing voor een bijzondere rol van België in het verhaal van sigarettenhandel? België wordt erkend als draaischijf voor de illegale handel in sigaretten binnen de Europese Unie omwille van zijn geografische ligging (Vander Beken, Janssens, Verpoest, Balcaen & Vander Laenen, 2008), relatief lage straffen op smokkel (Balcaen, Verpoest & Vander Beken, 2006) en omwille van de stockagemogelijkheden in de haven van Antwerpen (Joossens & Raw, 1998). Desalniettemin is empirisch onderzoek naar de rol van België in deze handel miniem. Baanbrekend is dan ook het onderzoek van Vander Beken en collega’s (2008), dat de rol van België onderzocht in de illegale handel van sigaretten. Aan de hand van dossieranalyses (op het niveau van de douane en het parket) en interviews met handhavers en de tabaksindustrie concluderen deze vorsers dat België voornamelijk een transitland is, waarbij het merendeel van de gesmokkelde sigaretten bestemd is voor de Engelse markt. De handel wordt gekenmerkt door een verwevenheid met diverse legale actoren zoals vrachtwagenchauffeurs, verhuurders van magazijnen, werknemers bij scheepvaartbedrijven. Diverse herkomstlanden zijn geïdentificeerd (China, Verenigde Arabische Emiraten, ex Sovjet Unie en Spanje), waarbij sigaretten voornamelijk van oost naar west worden gesmokkeld. De onderzoekers laten geen twijfel over motieven voor sigarettensmokkel, zijnde het bestaan van een bereidwillige afzetmarkt en relatief lage niveaus van handhaving en straffen. Zowel internationaal als nationaal is er amper onderzoek voorhanden naar de distributie van illegale sigaretten via straatverkoop. Het bestaan van een afzetmarkt op straat in België, het onderwerp van huidige bijdrage, werd naar ons weten voorheen nog niet wetenschappelijk onderzocht. Dit gebrek kan mogelijks verklaard worden door de vaststelling dat België voornamelijk een transitland is. Desalniettemin trachten wij deze leemte in te vullen door ons toe te spitsen op de straatverkoop van sigaretten in Brussel. Meer specifiek ligt het in onze bedoeling te analyseren hoe deze verkoop in zijn werk gaat, wie de verkopers zijn, wat hun redenen zijn om deze vorm van handel te drijven, wat de afkomst van de goederen is en of straatverkoop al dan niet als georganiseerde criminaliteit kan beschouwd worden. 3. Georganiseerde criminaliteit en de illegale sigarettenhandel? Om uitspraken te kunnen doen over de betrokkenheid van ‘georganiseerde criminaliteit’ bij de Belgische straatverkoop van sigaretten moet eerst uitgeklaard worden hoe georganiseerde criminaliteit gedefinieerd kan worden. Belangrijk hierbij is dat het begrip georganiseerde criminaliteit vanuit diverse disciplines niet op een eenduidige geïntegreerde wijze wordt benaderd (von Lampe, 2006b). Niettemin kunnen een aantal benaderingen naar voor geschoven worden die georganiseerde criminaliteit conceptualiseren. Zo zijn er benaderingen die focussen op de vorm van organisatie van de betrokken dadergroepen en de dreiging die van deze groepen uitgaat, de meer functionele benaderingen met een focus op het type van criminele activiteit en de setting waarin deze plaatsvindt, en een sociale relaties en netwerk benadering (von Lampe, 2001; Edwards & Levi, 2008). Sommige bestaande analyses van het fenomeen passen niet in deze indeling of combineren meerdere benaderingen.
4
Organisatiebenaderingen die op dadergroepen focussen gaan ervan uit dat de groep een structuur heeft die op zich bedreigend is (Black, Vander Beken & De Ruyver, 2000) 3. Felson (2009, 160) beschouwt georganiseerde criminaliteit als “extended co-offending”, waarbij vertrouwen een cruciale rol speelt. In het verleden werden dergelijke benaderingen aangehaald om structuren zoals ‘Mafia’ of ‘lokale etnische groepen’ te beschrijven (Aniskiewicz, 1994, 318). Functionele benaderingen richten zich eerder op criminele activiteiten dan de structuren van de betrokken dadergroepen als centraal element (von Lampe, 2009). Deze benadering is de laatste jaren ook op Europees beleidsniveau gegroeid (zie de ontwikkeling van Europol’s OCTA/SOCTA rapporten sinds 2006). Deze benadering gaat uit van het bestaan van illegale of criminele markten, die door Nardo (2008, 176) worden omschreven als “autonomous behavior taken by independent players in a flexible general regulatory framework”. Murij (2007, 782) heeft het dan weer over “a realm of illegal behaviours and transactions”. Uitgangspunt is een economische benadering waar winstoriëntatie en marktconceptualisatie in het middelpunt staan (Fiorentini & Peltzman, 1995). Sociale netwerk en systeem benaderingen krijgen intussen meer voorkeur bij de analyses dan de meer traditionele zienswijze van organisaties (von Lampe 2006b). Een netwerk definieert Antonopoulos (2008, 271) als fluïde en dynamische sociale systemen die bestaan uit patronen van relaties tussen actoren en die zich aanpassen aan operationele omgevingen en vormen van sociale controle. Met andere woorden, deze benadering laat een ‘bottom-up’ analyse toe van een of meerdere groepen daders, los van de bekende populaire preconceptie van hiërarchische groepen zoals de Mafia en Yakuza (von Lampe 2009, 179). De netwerk benadering beschouwt criminele groepen niet als institutionele entiteiten maar meer als onafhankelijke sociale systemen bestaande uit knopen en verbindingen die permanent veranderen (Robins, 2009). Deze benaderingen staan vaak in verband met de functionele benaderingen maar zijn analytisch te scheiden (Edwards & Levi, 2008). De focus ligt op de analyse van de typologie van deze knopen en verbindingen en de structurele relaties (Robins, 2009). Daarentegen suggereert Felson (2006) dat de focus minder op de groepen van individuen moet liggen maar meer op de evenementen, sequensen en settings. 4.
Een blik op de methodologie van huidig onderzoek
Dit onderzoek kadert binnen een ruimer kwalitatief empirisch onderzoek naar de informele straathandel te Brussel. De geografische afbakening van de casestudie betrof de buurt rond het Zuidstation op het grondgebied van Sint-Gillis en Anderlecht. Twee selectiecriteria waren van belang voor de selectie van de case: (1) lokaliseerbare aanwezigheid van een brede waaier aan formele, informele en illegale activiteiten (onderzoeksmatig selectiecriterium) en (2) toegankelijkheid van de case (methodologisch selectiecriterium). Tijdsgebrek liet ons voor dit onderdeel niet toe dossieranalyses uit te voeren, wat nochtans een frequent gehanteerde methode is in onderzoek naar sigarettenhandel. Wel kozen we voor 3
De Federale Politie gebruikt de volgende operationele definitie voor de analyse van het fenomeen georganiseerde criminaliteit (Black, Vander Beken, Frans & Paternotte, 2001, 16; DSB-SPC, 2010, 32). Een criminele organisatie wordt gedefinieerd aan de hand van vijf algemene en drie specifieke karakteristieken: 1) het planmatig plegen van misdrijven die elk op zich of in hun totaliteit van aanzienlijke betekenis zijn; 2) het streven naar winst of macht; 3) een samenwerking van meer dan 2 personen; 4) gedurende een vrij lange periode; 5) en met een verdeling van taken, door gebruik te maken van minstens één van volgende criteria: a) het gebruik van commerciële structuren; b) het gebruik van geweld of andere intimidatiemiddelen; c) invloed op het politieke leven, de media, het openbaar leven, de justitie of het bedrijfsleven.
5
een combinatie van observaties en semi-gestructureerde interviews (Antonopoulos, 2009; Beyens & Tournel, 2010; Boeije, 2005), wat ons meer dan dossieranalyses toelaat uitspraken te doen over percepties van verkopers en hun achtergronden (van Duyne, 2003). Voor het volledig onderzoek werden 50 observatie-uren uitgevoerd en werden 31 opgenomen en 10 niet-opgenomen interviews afgenomen: 17 interviews met straatverkopers (waarvan 6 interviews met sigarettenverkopers), 2 interviews met regelgevers (personen die werken bij een instelling bevoegd voor het opstellen van regelgeving), 14 met handhavers (personen bevoegd voor het controleren van de naleving van regelgeving4) en 6 met actoren uit het middenveld (vb. straathoekwerk, centra voor algemeen welzijnswerk). Tevens werd een medewerker van de legale tabaksindustrie en een privédetective, die in opdracht werkt voor de legale tabaksindustrie, uitgebreid bevraagd. Straatverkopers zijn aangesproken op straat (tijdens de verkoopactiviteiten), zijn gecontacteerd via middenveldorganisaties en via de sneeuwbalmethode (Atkinson & Flint, 2001; Kleemans, Korf & Staring, 2008). Tijdens de interviews met straatverkopers kwamen volgende topics aan bod: demografie, migratie, leven in België, werk in België (straatverkoop, ander dan straatverkoop, goederen) en verwachtingen. Deze topics werden verder onderverdeeld in diverse vragen. Bij de overige respondenten kwamen volgende topics aan bod: organisatie/werkwijze instelling, rol inzake straatverkoop, fenomenen gerelateerd aan straatverkoop, beleid (regelgeving, handhaving). Ook hier is het zo dat deze topics verder werden onderverdeeld in deeltopics en vragen (bv. kenmerken verkoop/handel, organisatie verkoop/handel, profiel verkopers, redenen verkoop, samenstelling inkomsten verkopers). Afhankelijk van de respondent werden specifieke topics en vragen opgenomen en behandeld tijdens de interviews. Bijkomend op de observaties en interviews analyseerden we cijfermateriaal afkomstig van de douane en de legale tabaksindustrie. Deze cijfergegevens vertellen iets meer over de aard van de illegaal verkochte sigaretten (namaak, gesmokkeld of illicit white; merk sigaretten), de oorsprong van illegale sigaretten, het aantal inbeslagnames en het aandeel nagemaakte en gesmokkelde sigaretten in de totale consumptie van sigaretten. In deze bijdrage zijn de gegevens voornamelijk gebruikt om te achterhalen wat de types sigaretten zijn die illegaal worden verkocht in de case (7.1). De observaties werden neergeschreven in een observatieboekje, waarbij een onderscheid werd gemaakt tussen objectieve en subjectieve gegevens (Boeije, 2005). De getranscribeerde interviews werden geanalyseerd aan de hand van het data-analyse programma MAXQDA 2, waarbij een uitgebreid codeerschema werd gehanteerd. Aangezien het cijfermateriaal beperkt was in omvang, werd geen specifiek programma gehanteerd voor de analyse van dit materiaal. De gehanteerde methodologie wordt gekenmerkt door een aantal beperkingen, waardoor de resultaten geenszins gegeneraliseerd kunnen worden. Belangrijke beperkingen zijn het ‘single case design’, beperkte steekproef en eventuele sociaal wenselijke antwoorden. Gezien de gevoeligheid van het onderwerp, is het niet ondenkbaar dat de verkopers niet volledig in hun kaarten laten kijken, waardoor we bepaalde informatie missen. 5. Plaats en wijze van verkoop
4 Meer specifiek werden 2 interviews afgenomen bij de economische inspectie, 5 interviews bij lokale politie, 1 bij federale politie, 2 bij douane en accijnzen, 1 bij sociale inspectie, 1 op de Dienst Vreemdelingenzaken, 1 op het parket Brussel en 1 op het arbeidsauditoraat Brussel.
6
Hoewel geen enkele respondent exact weet wanneer de straatverkoop van sigaretten in onze case is ontstaan, geven de bevraagde privédetective5, twee handhavers en een sociaal werker aan dat de handel jaren geleden gestart is door leden van de Poolse gemeenschap in Brussel die op informele wijze Poolse sigaretten begonnen te verkopen aan elkaar. Door de jaren heen zou deze handel geëvolueerd zijn tot zijn huidige vorm, die hieronder wordt besproken. Binnen de geografische afbakening van onze case, worden sigaretten op een welbepaalde plaats verkocht6. Deze activiteit gaat wekelijks door op vrijdag, zaterdag en zondag op het voetpad aan de hoofduitgang van de aangrenzende markt. Op zondagen kan het totaal aantal verkopers oplopen tot een 25-tal, terwijl dit duidelijk minder is op vrijdag. Het verschil heeft te maken met het hoger aantal klanten op de markt op zondagen. Door de aanwezigheid van diverse cafétjes en winkeltjes (vb. slagerijen) en de marktdrukte staan diverse mensen op het voetpad te keuvelen, wat het moeilijk maakt om de sigarettenverkopers op het zicht te herkennen. De verkoop heeft bovendien, althans voor mensen die het fenomeen niet kennen, op een redelijk subtiele manier plaats: bij het voorbijwandelen stellen de verkopers “cigarettes, cigarettes” voor. Ze trekken klanten dus niet luidkeels aan of etaleren hun goederen ook niet op straat. Pas indien potentiële klanten reageren op hun aanbod, gaan ze over tot de verkoop. Sigaretten worden per slof aangeboden, maar kunnen tevens per pakje of zelfs per stuk worden gekocht. Grotere hoeveelheden worden niet op straat verkocht, maar kunnen volgens een sigarettenverkoper en een inspecteur van de economische inspectie, wel daar besteld worden (tevens kunnen bestelling per telefoon geplaatst worden). De prijs per slof varieert tussen 20 en 25€, afhankelijk van het merk7. In tegenstelling tot straatverkoop in Griekenland (Antonopoulos, 2008), vindt men in Brussel dus wel redelijk vaste prijzen. Op basis van observaties, interviews en statistieken van de douane en de legale tabaksindustrie kunnen we stellen dat zowel illicit whites (bv. Viceroy, Jin Ling) als originele (bv. L&M, Pall Mall) en namaak merksigaretten (bv. Marlboro) op straat worden verkocht. Volgens een verkoper worden er geen prijsafspraken gemaakt tussen de verschillende verkopers. Ook omtrent het ronselen van klanten zouden er volgens de bevraagde loopjongen (zie infra) evenmin afspraken bestaan, hoewel een Oost-Europese verkoper stelt dat iedere verkoper zijn vaste klanten heeft en bijkomend voorbijgangers sigaretten voorstelt. Hoewel er in overeenstemming met internationaal onderzoek (Antonopoulos, 2008) geen sprake is van zwaar geweld, zouden af en toe wel onenigheden ontstaan over klanten: “Moi, je n’ai jamais fait des bagarres. Jamais, mais je vois les gens comment ils font. Pour un client, pour 4€ ils se bagarrent entre eux. Parce que les gens ils ont besoin. Ils ont besoin » (SV3)8,9 Aan de andere kant benadrukt deze sigarettenverkoper dat er een bepaalde mate van solidariteit heerst onder de Noord-Afrikaanse sigarettenverkopers. Indien een van deze verkopers immers het slachtoffer is geworden van een inbeslagname, zouden de andere 5
Deze privédetective werkt in opdracht van de legale tabaksindustrie en heeft in 2011 een grootschalige observatie ondernomen op de plaats van straatverkoop in opdracht van een legaal tabaksbedrijf. 6 Gesmokkelde sigaretten (bootlegging) zouden volgens leden van de lokale politie ook binnen de Poolse gemeenschap verkocht worden op een andere plaats in Brussel, die buiten de geografische afbakening van onze case valt. Volgens onze respondent werkzaam binnen de legale tabaksindustrie worden illegale sigaretten ook in andere gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verkocht. 7 Verkopers kopen de sloffen van hun leveranciers aan tegen 18 à 20€ (ook weer afhankelijk van het merk en de beschikbare voorraad). 8 Om zoveel mogelijk de betekenisgeving van onze respondenten te bewaren, kiezen we ervoor de citaten in de taal van het interview weer te geven. Een Nederlandstalige vertaling van de citaten vindt u terug achteraan deze bijdrage na de bibliografie. 9 SV is de afkorting van straatverkoper.
7
verkopers hem bijstaan door wat geld en/of sigaretten te overhandigen. De respondent werkzaam binnen de legale tabaksindustrie gelooft dat de verkopers elkaar met rust laten voor zover de ongeschreven, informele regels omtrent klanten en territorium (zie infra) worden gerespecteerd. 6. De verkopers: organisatie en motieven voor straatverkoop 6.1 Organisatie van de verkoop Er bestaan twee groepen verkopers, die elk op hun eigen territorium actief zijn: OostEuropese verkopers (Polen en Roemenen) werken aan het begin van de markt (ter hoogte van de Oost-Europese winkeltjes) terwijl de Noord-Afrikaanse verkopers (Marokkanen, Tunesiërs en Algerijnen) hun activiteiten wat verder op het voetpad uitoefenen. Opmerkelijk tijdens de observatie is dat Oost-Europese verkopers niet aanwezig zijn op vrijdag, wat mogelijks verklaard kan worden door het feit dat zij doorgaans een job uitoefenen tijdens de week (zie infra). Noord-Afrikaanse verkopers (doch niet allemaal) zijn daar daarentegen op de drie marktdagen te vinden, in weer en wind. Volgens een douaneambtenaar zijn de NoordAfrikaanse verkopers slechts een aantal jaar geleden met deze activiteit gestart. Een medewerker van de lokale politie spreekt van een zestal maanden, wat echter wordt tegengesproken door een straatverkoper die vertelt al twee jaar actief te zijn in deze sector op deze plaats. De meeste Noord-Afrikaanse verkopers verblijven illegaal in het land of wachten op een beslissing van de overheid met betrekking tot hun aanvraag tot regularisatie10. De Oost-Europese verkopers zijn gerechtigd in het land te verblijven. In navolging van bestaande literatuur, worden in het huidig onderzoek vier diverse functies onderscheiden: verkopers, loopjongens, klantenronselaars en observatoren. De privédetective verwoordt het als volgt: En je ziet personen soms toekomen met een rugzak maar als je die gaat volgen gaat die niet terug naar de plaats waar hij zich gaat bevoorraden. Dus ze werken eigenlijk met personen die observeren, personen die verkopen en personen die eigenlijk waarschijnlijk het geld in ontvangst nemen, maar dat is niet duidelijk, en dan eigenlijk een soort leveranciers. Maar die zijn allemaal gescheiden van elkaar. (EI8)11 Niet alle verkopers werken echter met loopjongens, wiens taak erin bestaat de stock van sigaretten tijdens de markturen te bewaken (zie ook Antonopoulos, 2009) en de verkopers te bevoorraden. Deze loopjongens worden voornamelijk ingezet op drukke dagen. Een uitbater van de markt is de mening toegedaan dat deze personen een hogere positie bekleden in het door hem verondersteld netwerk. Echter, twee bevindingen lijken dit tegen te spreken. Ten eerste verwijst de terminologie die door de verkopers, die gebruik maken van de diensten van loopjongens, wordt gebruikt om deze personen en hun activiteiten te benoemen naar een lagere positie (vb. arbeider, enkel bevoegd om sigaretten te bewaken). Ten tweede vertellen zowel sigarettenverkopers als de bevraagde loopjongen dat loopjongens betaald worden door de verkopers, waarbij een verkoper benadrukt dat loopjongens steevast minder verdienen dan straatverkopers. Anderzijds hebben deze loopjongens een functie met hoge verantwoordelijkheid, die voldoende vertrouwen veronderstelt van de verkopers (bewaren van de stock veronderstelt dat men weet waar de stock zich bevindt). De functie van 10
In dit geval verblijven ze wel legaal in het land.
11
EI staat voor Expert Intermediate.
8
‘klantenronselaars’ veronderstelt minder vertrouwen: deze personen zoeken klanten voor verkopers en verdienen ongeveer 1€ per slof dat ze verkocht krijgen. Een bevraagde verkoper is als ‘klantenronselaar’ begonnen daar hij over onvoldoende kapitaal beschikte om zelf sigaretten aan te kopen bij een leverancier. Daarnaast veronderstelt een lokale politieambtenaar het bestaan van observatoren die op de uitkijk staan voor controles. Een sigarettenverkoper beweert echter dat er geen observatoren zijn daar de verkopers de politieinspecteurs reeds (her)kennen en weglopen van zodra ze er een zien afkomen. Andere functies worden tevens onderscheiden door een respondent die meer actief is in de opsporing van netwerken (federale politie), zoals geldkoeriers en chauffeurs. De onderlinge relatie tussen de Noord-Afrikaanse en Oost-Europese verkopers is onderwerp van onenigheid. Een bevraagde douaneambtenaar ziet, op basis van een aantal vaststellingen door zijn dienst, twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid houdt in dat de twee groepen aparte groeperingen zijn met verschillende aanvoerlijnen van sigaretten. Ondersteuning voor deze hypothese wordt door de douane gevonden in de vaststelling dat Oost-Europeanen hoofdzakelijk sigaretten verkopen met Oost-Europese taksbandjes terwijl de Noord-Afrikanen grotendeels sigaretten verkopen zonder taksbandjes (wat bevestigd wordt door de privédetective). Ook een regelgever gelooft dat het twee aparte groepen zijn, die volgens hem elk een verschillende baas hebben die ter plekke een oogje in het zeil houden. De bevraagde privédetective gaat er eveneens van uit dat de groepen onafhankelijk van elkaar opereren en verschillende toeleveringskanalen hebben (hoewel hij voor dit laatste geen bewijs heeft). Aangezien de bevraagde Oost-Europese verkoper zegt dat hij ook namaak Marlboro’s (zonder taksbandjes) kan verkopen, moet deze eerste hypothese echter met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. De tweede hypothese houdt in dat de Noord-Afrikanen werken in opdracht van de Oost-Europeanen die zo onrechtstreeks een bredere afzetmarkt bereiken. Deze hypothese wordt gestaafd door observaties van de douane dat Noord-Afrikaanse verkopers contact hebben met en geld overhandigen aan Oost-Europese verkopers. Ook een medewerker van de lokale politie gelooft deze hypothese, die tevens van oordeel is dat de Oost-Europeanen inmiddels voldoende hebben verdiend aan deze straathandel en het werk nu meer en meer door Noord-Afrikanen laten opknappen. Onze eigen observatie dat een NoordAfrikaanse verkoper Oost-Europese verkopers komt waarschuwen als de politie aankomt, bevestigt deze tweede hypothese. Tevens wordt deze hypothese bevestigd door een NoordAfrikaanse verkoper die stelt dat hij zijn sigaretten aankoopt van Oost-Europeanen. Hierbij moet dan wel de nuance gesteld worden dat de Oost-Europeanen dan wel leverancier kunnen zijn van de Noord-Afrikanen (wat trouwens ook door de Poolse sigarettenverkoper, een Noord-Afrikaanse sigarettenverkoper en een sociaal werker wordt aangegeven), maar dat dit nog niet wil zeggen dat deze laatste in opdracht werken van de eerste groep of dat de leveranciers tevens de Oost-Europese verkopers zijn (hoewel een Noord-Afrikaanse verkoper beweert dat Oost-Europese leveranciers ook aan de markt verkopen). Tevens is het volgens de douaneambtenaar ook mogelijk dat deze vaststellingen gewoon wijzen op het feit dat de OostEuropese verkopers de Noord-Afrikanen tijdelijk depanneren wanneer ze onvoldoende sigaretten in stock hebben. Al bij al hangt er een rookgordijn rond deze relatie en de diverse aanvoerlijnen die bijzonder moeilijk op te lichten valt, deels omwille van de beperkte informatie die verkopers hieromtrent geven. 6.2 Motieven
9
Op het niveau van de straatverkopers moet, wat de motieven voor straatverkoop betreft, een onderscheid gemaakt worden tussen de Noord-Afrikaanse en de Oost-Europese verkopers. Een douaneambtenaar stelt dat verkopers die zich illegaal in het land bevinden niet veel te verliezen hebben en dus geen graten zien in de verkoop van sigaretten, goed wetende dat dit niet toegelaten is. De verkopers zelf stellen dat de straatverkoop een overlevingsstrategie is bij gebrek aan wenselijke alternatieve manieren om een inkomen te verwerven (deels omdat ze doorgaans illegaal in het land verblijven). Een sociaal werker neutraliseert hun activiteiten als volgt: “Maar voor mensen zonder papieren, die hebben geen keuze. En dan vind ik dat eigenlijk nog een beter alternatief dan stelen” (EI6). Een straatverkoper zegt hieromtrent het volgende: Pour avoir ma vie. Moi, je n’arrive pas à voler, moi. Je n’arrive pas à vendre de la drogue ou je ne sais pas. J’ai que le marché là, je travaille tranquille. Même tranquille, je suis quelqu’un de bien, moi. J’aime pas les gens qui volent, qui se droguent. Je cherche une vie normale comme tout le monde. Je n’ai pas le choix. Je n’ai pas le choix, il fout que je travaille là pour gagner ma vie. (SV3) Een andere verkoper, die eveneens illegaal in het land verblijft, verwoordt het als volgt: Je suis obligé de faire n’importe quoi pour me débrouiller, comment voilà. J’ai ma mère, elle a besoin d’argent au Maroc. J’ai ici la maison, je dois la payer, je dois voilà. Je n’ai pas de CPAS12, je n’ai pas de chômage, comment je vais faire ? Mieux que je vole ou quoi ? Tu vois comment ? Je préfère travailler comme ça. Je vends des cigarettes, je vends n’importe quoi mais je ne fais pas le voleur. Moi, je ne suis pas comme ça. (SV11) Een respondent van de lokale politie oordeelt dat elke verkoper daar staat om iets bij te verdienen, wat ons inziens vooral van toepassing is op de Oost-Europese verkopers. Niet alleen bevestigt de bevraagde Poolse verkoper enkel op zondag te verkopen voor wat extra inkomen (ongeveer 50€ per dag) bovenop zijn loon als bouwvakker. Een tweede ondersteuning hiervan vinden we in de vaststelling dat Oost-Europese verkopers daar geen sigaretten verkopen op weekdagen, maar enkel in het weekend. Waarom kiezen verkopers om sigaretten te verkopen en geen andere goederen? Drie verkopers van sigaretten vertellen dat ze gestart zijn als verkoper van sigaretten om de simpele reden dat ze andere verkopers aan het werk zagen tijdens hun vorige arbeid (op de markt zelf) en dat ze met hen kennis hebben gemaakt en gevraagd hebben wat ze moesten doen om zelf als verkoper te beginnen. Voor de bevraagde loopjongen is deze activiteit slechts tijdelijk daar hij na zijn arbeidsongeval niet kan verder (informeel) werken in de bouw. Praktische redenen schijnen dus aan de basis te liggen voor de keuze om sigaretten te verkopen. Echter, als we een vergelijking maken met de inkomsten die verkopers van andere goederen hebben (vb. parfums, telefoonkaarten, kledij), lijkt het ons mogelijk dat de inkomsten uit sigaretten (die hoger liggen dan de voor andere goederen) mede aan de basis kunnen liggen voor deze keuze. 7. Types, herkomst, transport en opslag van de sigaretten 7.1 Types sigaretten 12
De Franstalige afkorting voor het OCMW (Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn).
10
Alvorens in te gaan op de oorsprong van de sigaretten, is het belangrijk te vermelden welke types sigaretten via straatverkoop op de markt worden gebracht. Volgens de medewerker van de federale politie bestaat de Belgische illegale markt grotendeels uit gesmokkelde L&M’s en nagemaakte Marlboro’s. Een douaneambtenaar bevestigt op basis van statistieken omtrent inbeslagnames aan de markt de dominantie van namaak in het geval van Marlboro. Volgens een lokale politieambtenaar worden niet alleen de sigaretten zelf, maar ook de verpakkingen nagemaakt wat in overeenstemming is met de bestaande literatuur (von Lampe, 2006a). De bevraagde douaneambtenaren erkennen tevens het fenomeen van large-scale smuggling waarbij grote hoeveelheden originele sigaretten in Oost-Europa (bv. Polen, Oekraïne) worden aangekocht en deels in België (naast bv. het Verenigd Koninkrijk) verkocht worden aan het dubbele van de aankoopprijs. Aan de markt zijn ook reeds originele sigaretten in beslag genomen die taksvrij zijn aangekocht in Dubai of in de Verenigde Arabische Emiraten. In tegenstelling tot de federale politie, de douane en onze observaties, oordeelt een medewerker van de lokale politie dat aan de markt voornamelijk gesmokkelde sigaretten worden verkocht en amper namaaksigaretten. 7.2 Oorsprong sigaretten: relatie met criminele organisaties? Vanwaar komen de sigaretten die op straat worden verkocht en door wie worden ze aangeleverd? Niet verwonderlijk geloven de respondenten die actief bezig zijn met de opsporing van routes en netwerken in illegale sigarettenhandel dat straatverkoop binnen onze case een mogelijke eindfase is van een ruimere organisatie13, waarbij zowel de aanvoerlijnen voor namaaksigaretten als voor gesmokkelde sigaretten en illicit whites worden geacht deel uit te maken van organisaties. De medewerker van de tabaksindustrie gaat nog een stapje verder door te zeggen dat het grootste deel van de verkoop aan de markt een onderdeel is van criminele organisaties: Eh, het is echt niet het Robin Hood-verhaal. Uitzonderingen heb je altijd. Ik bedoel, ik kan ook naar Spanje rijden en een tas gaan halen en op straat gaan staan en gaan verkopen voor vier euro maar ik geloof niet dat dat heel veel gebeurt. Dit is gewoon een onderdeel van de schakel, net zoals internet is, net zoals andere verkooppunten, is straatverkoop ook gewoon een schakel om aan de man te brengen. En wat ik dus lastig vind om in kaart te brengen, is hoe worden die groeperingen aangeleverd? … En er staan ook groeperingen daar die in de gaten houden of er geen controle wordt gehouden op het ogenblik want dan kunnen ze de mensen dus tippen van ‘joh, pfwiet, wegwezen’. Dus je ziet dat het een heel geolied proces is van individuen die daar rondlopen die gewoon mekaar in de gaten houden. Dus niets Robin Hood, gewoon pure criminaliteit. … Dus het is niets romantisch aan. Het is gewoon criminaliteit. Klaar. That’s it. (EI7) Een aantal van onze respondenten levert dan ook meer inzichten met betrekking tot de werking van de organisaties. Zo is een medewerker van de federale politie ervan overtuigd dat de opbrengsten van sigarettensmokkel gebruikt worden voor terrorismefinanciering (o.a. de PKK die in de Belgische sigarettensmokkel volgens hem actief is). Deze respondent geeft aan dat mensen van diverse nationaliteiten samen werken in de aanvoer van illegale sigaretten zoals Georgiërs, Grieken, Turken en Bulgaren. De betrokkenheid van Polen en Grieken wordt bevestigd door de bevraagde douaneambtenaar. De federale politieambtenaar geeft tevens meer inzicht in de modus operandi van organisaties: voorkeur voor cash transacties zodat er 13
Het gaat dan om de federale politie, sommige leden van de lokale politie, douaneambtenaren maar ook een medewerker van de legale tabaksindustrie. Deze laatste geeft echter toe dat hij hieromtrent niet over sluitende bewijzen beschikt.
11
geen traceerbare bewijzen te identificeren zijn; regelmatig veranderen van magazijnen (waar sigaretten worden opgeslagen) om niet te veel in de kijker te lopen, gebruik van valse documenten bij scheepvaart om geen argwaan te wekken bij de douane. Tevens zouden diverse takken van de organisatie strikt gescheiden gehouden worden (bv. aanvoerluik is gescheiden van het verkoopluik), wat bevestigd wordt door de bevraagde douaneambtenaren die hieraan toevoegen dat de (cash)betalingen ook steevast gescheiden worden van het transport. De respondent verbonden aan de federale politie gaat ervan uit dat diverse personen in de organisaties elkaar kennen (hoewel niet noodzakelijk bij naam), maar dat straatverkopers – als laatste schakel in de organisatie – enkel hun eigen leverancier kennen. Over verdere kennis over de organisatie (betrokkenen en traject sigaretten) zouden ze niet beschikken, wat bevestigd wordt door de respondent van de legale industrie. Volgens de federale politie is dit een bewuste keuze van de leverancier om zijn winkel zoveel mogelijk te beschermen, zodat de kans op verklikken wordt geminimaliseerd. De bevraagde douaneambtenaar suggereert dat deze strategie doorheen de ganse organisatie wordt gebruikt, wat impliceert dat de leden elkaar niet zouden kennen. De federale politieambtenaar geeft verder aan dat organisaties bestaan uit een tien à twintigtal personen. Ook een bevraagde douaneambtenaar legt uit dat er een heuse keten bestaat waarbij bestellingen kunnen geplaatst worden bij bedrijven in China en waarbij diverse personen zorgen voor de opeenvolgende stappen in de keten. Hij spreekt van criminele organisaties, doch erkent wel dat niet alle sigaretten die aan de markt te koop zijn afkomstig zijn van dergelijke organisaties. Ook een andere douanebeambte legt uit dat, wat de handel uit China betreft, dit moet beschouwd worden als een echt bedrijf. Een lokale politieambtenaar spreekt eveneens van een bedrijf, wat betreft de smokkel uit Oost-Europa (large-scale smuggling). Op basis van onderzoek van de federale politie, besluit de politieambtenaar dat er diverse organisaties actief zijn in de illegale handel. Wat Marlboro betreft, oordeelt hij dat het grotendeels namaaksigaretten zijn afkomstig uit illegale ondergrondse fabrieken in China. Dit wordt bevestigd door een Poolse sigarettenverkoper14 en de legale tabaksindustrie, die op basis van allerhande analyses kan achterhalen waar namaaksigaretten worden geproduceerd. Een van de problemen bij deze eerste aanvoerlijn is dat de illegale productie van namaaksigaretten een officieus onderdeel is van de tewerkstelling, een officieus opvangnet voor werkloosheid (zie ook Morales, 2000). China is echter niet het enige productiecentrum van namaaksigaretten. In het verleden zijn volgens twee respondenten (legale industrie en douane) illegale fabrieken ontdekt in België en Polen. De betrokkenheid van Turken in de handel wordt bevestigd door de privédetective. In een tweede aanvoerlijn zou Griekenland volgens de federale politie een cruciale rol spelen. Meer bepaald zouden Grieken (gesmokkelde) sigaretten aanleveren, terwijl Bulgaren instaan voor het transport en Polen (verblijvend in België) het hele transport coördineren. Hij argumenteert dat de sigaretten in deze tweede aanvoerlijn doorgaans niet in Griekenland zelf worden geproduceerd, doch afkomstig zijn van andere landen zoals bijvoorbeeld Cyprus (zie ter vergelijking Antonopoulos, 2008). Een douanebeambte verklaart dit door de weinige controles in Cyprus en door het feit dat men dan reeds profiteert van het vrij verkeer van goederen binnen de EU. De aanvoer van illicit whites uit Rusland zou volgens de federale politieman tijdelijk verminderd zijn. In het verleden zou volgens deze respondent de markt immers ook bevoorraad zijn door Georgiërs (de kopstukken achter de organisatie) die illicit whites uit Rusland tot op de Belgische markt brachten. Omwille van het sluiten van de kaaien in de havens en onderzoeken van de federale politie, zou die aanvoerlijn momenteel wat 14
Deze verkoper stelt zelfs dat hij geen nagemaakte Marlboro’s meer wil verkopen omdat hij negatieve reacties heeft gekregen van zijn klanten.
12
verminderd zijn. Volgens de douane, de legale industrie en sommige politieambtenaren is Oost-Europa echter niet alleen een bron voor illicit whites, maar ook voor gesmokkelde sigaretten (vb. Polen, Oekraïne, Rusland; zie ook Antonopoulos, 2008 en Van Duyne, 2003). Tevens worden illicit whites volgens deze respondenten ook in andere regio’s geproduceerd zoals China en de Verenigde Arabische Emiraten. Desalniettemin erkennen of vermoeden de meeste (van deze) respondenten dat straatverkopers niet noodzakelijk deel uitmaken van een organisatie doch dat ze eerder voor hun eigen rekening sigaretten verkopen om wat extra inkomsten te vergaren. Dit stemt overeen met het bestaan van een kleinschaliger trafiek waarbij Oost-Europeanen uit hun thuisland een tiental kartons sigaretten meenemen om ze aan de markt te verkopen (bootlegging). Een bevraagde douaneambtenaar bevestigt dat dergelijke sigaretten eveneens aan de markt te verkrijgen zijn: Maar dus met die straatverkoop, ik zeg niet dat dat allemaal komt van magazijnen eh. Ik weet ook dat dat komt, gedeeltelijk, wat er heel veel gebeurt, dat zijn ook … Die straatverkoop hier in Brussel eh, dat er ook heel veel van die kleine bestelwagentjes vanuit Polen overkomen. Dat zijn heel vaak mensen die hier in de bouw een werkje komen doen en die ook zeggen ‘voilà, voor dat traject nemen wij ook een aantal sporttassen sigaretten mee’. Ok, en die komen hier hun werkje doen ergens in de bouw, al dan niet in het zwart, en terwijl hebben die nog een bijverdienste, leveren die een paar sporttassen af en ik ben ervan overtuigd dat ook die sporttassen in dat circuit terechtkomen. Maar ik ben er ook van overtuigd, ik heb daar aanwijzingen van, dat de straatverkoop ook komt van sigaretten die massaal worden ingevoerd en die dus hier worden opgeslagen in opslagplaatsen. Dus ik heb het al gezegd, het komt via verschillende aanvoerlijnen. (EE8) Deze vorm van bootlegging wordt verder bevestigd door een politieambtenaar – gespecialiseerd in namaak – die oordeelt dat veel mensen dit doen om iets bij te verdienen. Volgens deze respondent zouden Polen niet alleen sigaretten meebrengen naar België maar ook alcohol en voedingswaren om hier door te verkopen binnen de Poolse gemeenschap. De straatverkopers zelf zijn niet erg geneigd diep in te gaan op hun toeleveringskanalen. Een bevraagde Poolse sigarettenverkoper stelt dat hij zijn sigaretten aankoopt van een leverancier (aan ongeveer 20€ per slof)15 die ze zelf in Rusland of Oekraïne koopt tegen 17€ per slof. De sigaretten zouden volgens hem niet meer in Polen aangekocht worden, gezien de aankoopprijs daar al dichter bij de Belgische aankoopprijs zou liggen. Een bevraagde Noord-Afrikaanse verkoper denkt echter wel dat zijn sigaretten, die hij van Oost-Europeanen koopt, afkomstig zijn uit Polen. Verder stelt de Poolse verkoper dat er 2 à 3 verdelers zijn in België (Polen), maar hij weet niet of de andere verkopers dezelfde verdeler hebben als hem. De verdere organisatie (bv. of zijn verdelers de sigaretten zelf nog aankopen bij iemand anders) kent hij niet en wil hij ook niet kennen omdat hij gelooft dat dit gevaarlijk is. Dit gebrek aan kennis over de verdere verdeling wordt eveneens vermoed door de medewerker van de federale politie, die voorts denkt dat de overdracht van sigaretten tussen een leverancier en een afnemer (al dan niet een straatverkoper) nooit gebeurt op de plaats waar sigaretten worden gestockeerd en dat de afnemer nooit te weten krijgt waar de sigaretten worden opgeslagen. De Poolse verkoper slaat zijn voorraad niet altijd bij dezelfde leverancier in. De verdelers zouden zelf, om de twee weken, naar de verkopers bellen om de bestelling op te nemen. De reden 15
Een verkoper zegt wel dat de minimum afnamehoeveelheid een karton is, dat ongeveer 50 sloffen sigaretten bevat. Dit impliceert dat straatverkopers over voldoende geld moeten bezitten om in deze sector aan de slag te kunnen.
13
waarom de verdelers zelf bellen naar de verkopers is dat de verdelers om de zoveel tijd van telefoonnummer veranderen. De verdelers zelf zouden in het groot aankopen (= 50.000 sloffen) en ergens opslaan, wat duidt op large-scale smuggling. De verkoper zegt er verder niets mee te maken te willen hebben omdat het gevaarlijk is. Hij zegt dat hij denkt dat de sigaretten uit legale fabrieken komen en dat de overheden op een of andere manier betrokken zijn bij de handel. In laatste instantie besluit de federale politieambtenaar en de respondent van de legale industrie dat het de overgrote meerderheid van illegale sigaretten die in België toekomen bestemd zijn voor andere landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk, wat bevestigd wordt door twee bevraagde douaneambtenaren. Een ervan argumenteert dat België via zijn havens, zijn wegennet en zijn geografische ligging een draaischijf vormt voor transport naar landen met hoge accijnzen: België ja, we worden daar al sinds decennia… We zijn een piepklein landje en natuurlijk, heel evident, hier zit ook de EU. We zijn de dichtste geografische buur, annex smokkelsprintline, voor de UK en natuurlijk we zijn een prima uitvalsbasis voor te leveren aan alle grote markten: Frankrijk en Duitsland eh. (EE8). Samengevat kan gesteld worden dat sommige respondenten verwijzen naar de betrokkenheid van (criminele) organisaties in het aanleveren van de straattoevoer. Hierbij moet opgemerkt worden dat hun beschrijvingen van deze organisaties eerder verwijzen naar netwerken zoals omschreven door Antonopoulos (2008) (zie 4). Straatverkopers worden niet allen geacht deel uit te maken van de netwerken; sommigen worden geacht voor eigen rekening te verkopen onder de vorm van bootlegging. Straatverkopers zelf zijn minder loslippig omtrent hun toeleveringskanalen: hun verhaal beperkt zich grotendeels tot hun directe leverancier. 7.3 Transport goederen Namaaksigaretten die in China worden geproduceerd, worden in containers via scheepvaart vervoerd. Doorgaans worden volgens politie en douane diverse tussenstops voorzien (vb. in Dubai, Mumbai, Doha, Marseille) om de initiële herkomst van de goederen te verdoezelen16. In heel dit transport wordt tevens gebruik gemaakt van valse documenten en dekladingen. Kern van de zaak is dat de legale keten/structuur gevolgd wordt, maar soms met inzet op cruciale posten (vb. douane declarant, transporteur) van personen die deel uitmaken van de illegale handel. Zoals reeds uit voorgaand onderzoek is gebleken (Vander Beken et al., 2008), worden sigaretten volgens de federale politie naar België vaak over de weg getransporteerd (vb. vrachtwagen, opleggers, auto’s). Dit is volgens de douane voornamelijk het geval voor sigaretten afkomstig uit Oost-Europa en voor sigaretten die in Griekse havens van schepen worden gelost. Diverse modi operandi worden gehanteerd om de sigaretten te verstoppen (vb. in houten petrellen, in betonblokken, achter wanden van tankwagens, in valse bodems), wat voorgaand onderzoek bevestigt (Antonopoulos, 2008; Vander Beken et al., 2008). Volgens de respondent van de legale tabaksindustrie worden sigaretten in kleinere hoeveelheden onderverdeeld over diverse vrachtwagens, terreinwagens of minivans. Twee redenen liggen hieraan ten grondslag: (1) hogere kans dat de sigaretten aankomen op de bestemming en (2) lagere straffen indien men gevat wordt. 16
Dubai is een vrije haven, wat in de praktijk impliceert dat bedrijven daar min of meer kunnen doen wat ze willen.
14
Volgens de respondent van de federale politie werden de illicit whites uit Rusland via het water vervoerd tot in de haven van Gent, alwaar de sigaretten werden opgehaald op de kade met bestelwagens. Door interventie van de politie en het afsluiten van de kaaien in de havens zou deze aanvoerlijn verminderd zijn. Sigaretten werden vaak in de ballasttanks van de boten verstopt (goed gewikkeld in plastiek zakken om het vocht buiten te houden) omdat de scheepvaartpolitie blijkbaar niet gemachtigd is de ballasttanks open te doen, daar dit de stabiliteit van het schip in gevaar zou kunnen brengen. 7.4 Opslag goederen Eens de sigaretten toekomen in een transitland of in het land van bestemming, dienen deze ergens te worden opgeslagen. Hierbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de opslag van de sigaretten voor de uiteindelijke verkoop op straat en de opslag van de sigaretten tijdens de verkoop. Wat het eerste betreft, worden sigaretten volgens medewerkers van de (federale en lokale) politie en douane in België vaak opgeslagen in magazijnen. Hierbij worden volgens de federale politie de sigaretten verspreid over diverse magazijnen om het risico op eventuele inbeslagname te spreiden. Tevens blijven de sigaretten doorgaans niet lang in een magazijn, maar worden ze snel (binnen de 38 uur) overgeladen in andere voertuigen om de klanten te bevoorraden. Andere opties worden volgens de douane ook soms gekozen zoals opslag in boerderijen. Wat de opslag tijdens de straatverkoop betreft, is het zo dat de verkopers zo weinig mogelijk sigaretten op zich houden, wat volgens politie, douane en straatverkopers zelf begrepen moet worden als een aanpassingsstrategie tegen controles. Immers, indien zij tijdens controles sigaretten op zich hebben, kan dit beschouwd worden als bewijs van verkoop en worden deze in beslag genomen17. Om dit te vermijden worden de sigaretten op diverse nabijgelegen plaatsen verstopt: in plastiek zakken tussen geparkeerde camionettes, tussen stalen platen die tegen een lantaarnpaal leunen, in camionettes, in nabijgelegen huizen of winkels (dit laatste idem als in Griekenland, Antonopoulos, 2009), onder etalagetafeltjes buiten winkeltjes of gewoon op straat. De formele winkels die betrokken zijn als opslagplaats voor sigaretten worden geacht op de hoogte te zijn van deze functie. Slechts een regelgever gelooft dat de formele winkeltjes niet op de hoogte zijn van het feit dat sigaretten bij hen worden opgeslagen. Hoewel hier geen sluitend bewijs voor voorhanden is, geloven sommige respondenten (regulatoren, politieambtenaren, privédetective en douanebeambten) dat deze zaken hier een (financiële) beloning voor krijgen of vragen. 8. Participatie legale sector Volgens de medewerker van de federale politie zijn uiteenlopende legale actoren betrokken in illegale handel: verhuurbedrijven en verhuurders van magazijnen, leveranciers van vorkliften en van verpakkingsmateriaal, autoverhuurbedrijven, legale rederijen, havenpersoneel, transporteurs of transportbedrijven, douanebeambten, banken. Deze bevinding wordt door onderzoek naar de kwetsbaarheid van de Belgische transport sector bevestigd (Klima, 2011). De respondent gaat er van uit dat de meeste legale bedrijven niet op de hoogte (willen) zijn van hun betrokkenheid (vb. verpakkingsbedrijven die karton leveren). Wel oordelen deze respondenten, een lokale politieambtenaar en de privédetective dat verhuurders van magazijnen (mensen die in de magazijnen zelf werken18) toch op zijn minst moeten aanvoelen 17 Aangezien sigarettenverkopers de sigaretten zelf eerst dienen aan te kopen, riskeren ze bij inbeslagnames serieuze financiële gevolgen. 18 Dit zijn de personen die in de magazijnen zelf werken maar die niet zelf instaan voor de verhuur.
15
dat er iets niet pluis is doordat vrachtwagens nooit overdag komen leveren/ophalen, doordat het meestal buitenlanders zijn die de opslagplaatsen bezoeken, doordat er soms gebruik gemaakt wordt van merkbaar valse identiteitsdocumenten of doordat er steevast cash betaald wordt. Op basis van het gebruik van de telefoontap besluit de respondent verbonden aan de federale politie tevens dat sommige douanebeambten in Oost-Europa corrupt zijn en vrachtwagens met sigaretten bewust over de grens laten gaan. In de ietwat gedateerde literatuur wordt beargumenteerd dat de legale tabaksindustrie zelf een aandeel heeft in de illegale handel (o.a. Joossens & Raw, 1998). Echter, deels omwille van aanklachten en rechtszaken tegen de legale industrie heeft de Europese Commissie akkoorden gesloten met de legale producenten, die de industrie heel wat maatregelen opleggen in de strijd tegen namaak (vb. ken uw klant, monitoren van het volume van verkoop, volg-en traceer systeem, antecedentenonderzoek van partners). Tevens investeert de tabaksindustrie behoorlijk wat geld in de opsporing van namaaksigaretten (vooral op het niveau van de productie). Zowel de lokale politie als de respondent verbonden aan de legale tabaksindustrie argumenteren dan ook dat de legale industrie niet betrokken is in de illegale handel. Niet verwonderlijk somt de legale industrie diverse nadelen op van illegale handel (vb. verlies klanten, imagoschade) en beargumenteert ze waarom ze voordeel halen uit de strijd tegen namaak: Wij voldoen aan een waslijst van voorwaarden voor de productie van onze merken en de verkoop ervan, maar die [illegale producenten] niet. Ja, doei op zijn Nederlands! Zo werkt het niet. Dus concurrentie prima, maar wel allemaal gelijk. Allemaal gelijk. En dat gebeurt dus niet altijd. En vandaar hebben we het team ook versterkt, om ja, om alles aan te pakken. (EI7) 9. De straat voorbij: een aantal reflecties 9.1 Van de straat tot de bron: een moeilijke opdracht In deze bijdrage hebben we getracht een inzicht te geven in de organisatie van de illegale straatverkoop van sigaretten op een specifieke plaats in Brussel. Hoewel het in onze initiële bedoeling lag een bottom-up analyse uit te voeren om te achterhalen van waar de sigaretten, die aan de markt worden verkocht, komen en hoe ze tot aan de markt geraken, kunnen we hier echter geen eenduidig antwoord op formuleren. Enerzijds delen de bevraagde sigarettenverkopers geen gedetailleerde informatie mee omtrent de herkomst van de sigaretten die ze verkopen. Ze geven aan het land van herkomst (vb. China in het geval van namaak, Polen, Rusland in geval van originele sigaretten) en hun leverancier te kennen, maar geen kennis te hebben over tussenliggende routes en betrokkenen. Of dit effectief gebaseerd is op een gebrek aan kennis dan wel een bewuste keuze is om die informatie achter te houden, is nog maar de vraag. Anderzijds hebben de bevraagde experts ook weinig kennis over de relatie tussen het straatniveau en de verdere organisatie van de aanvoer. Handhavers die zich richten op de identificatie en neutralisatie van organisaties hebben vooral veel algemene kennis over functies in netwerken, transportroutes en opslag van sigaretten maar minder kennis over (de toelevering van) het straatniveau. Respondenten die zich meer richten op het straatniveau, zoals bijvoorbeeld de privédetective, worden dan weer geconfronteerd met specifieke moeilijkheden om de overige stappen te identificeren (bv. loopjongens/leveranciers die verdwijnen in de massa). Al deze factoren samen maken dat de bottom-up analyse, vertrekkend van het straatniveau, nog niet volledig uitgeklaard is. Omwille van deze vaststellingen en omwille van methodologische beperkingen van ons eigen empirisch 16
onderzoek moeten onze resultaten dan ook met de nodige voorzichtigheid gehanteerd worden en mogen ze geenszins veralgemeend worden. 9.2 Relatie tussen straatverkoop en georganiseerde criminaliteit Desalniettemin komen een aantal belangrijke vaststellingen naar voren. In overeenstemming met de internationale literatuur worden drie aanvoerlijnen voor sigaretten geïdentificeerd: bootlegging, large-scale smuggling en counterfeiting (von Lampe, 2006a). In welke mate de straatverkoop echter bevoorraad wordt via large-scale smuggling is niet geheel duidelijk. Wel staat vast dat sigaretten die op straat verkocht worden ofwel nagemaakt zijn en/of via bootlegging (originele merksigaretten en illicit whites) aangeleverd worden. Hierbij stellen we ons vraag in welke mate deze aanvoer van sigaretten en vooral de verkoop ervan op straat een relatie vertonen met georganiseerde criminaliteit. Net zoals in het onderzoek van van Duyne (2003) en Balcaen en collega’s (2006) is het in ons onderzoek moeilijk om hieromtrent definitieve uitspraken te doen omwille van de bovenvermelde redenen. Niettemin kunnen een aantal voorlopige conclusies geformuleerd worden. De analyse van de plaats en wijze van verkoop identificeert duidelijk de winst-georiënteerde werkwijze van de straatverkopers in een vaste setting met regels van de markt, wat onder een functionele benadering als illegale markt kan geïdentificeerd worden. Het voorbeeld van solidariteit onder de Noord-Afrikaanse sigarettenverkopers bij inbeslagnames van geld of sigaretten, lijkt in eerste instantie een indicatie te kunnen zijn voor een vaste structuur van groep in de zin van de organisatie benaderingen. Als men echter de context iets nauwer bekijkt, blijkt dat de solidariteit hier eerder gebaseerd is op het feit dat de verkopers grotendeels in dezelfde situatie zitten (illegaal in het land, zelfde [religieuze] achtergrond). Het feit dat er een aantal Oost-Europese straatverkopers tijdens de week een gewone, formele job uitoefenen, wijst erop dat er eerder netwerken te werk gaan dan vaste gestructureerde groepen. De relatie tussen loopjongens en verkopers is gebaseerd op betaling maar houdt ook nog een stuk vertrouwen in, gezien de verantwoordelijkheid van het bewaren van de stock. Het feit dat niet alle verkopers ten alle tijden met loopjongens werken, wijst eveneens op het bestaan van netwerken eerder dan vaste structuren. Uiteindelijk zijn er veel zaken die wijzen op een groot aantal actoren die alleen of in samenwerking (los of iets vaster) straatverkoop uitvoeren. Dit wijst op georganiseerde criminaliteit in de zin van functionele benaderingen. Maar ook de sociale verbindingen spelen een grote rol in de straatverkoop wat in de zin van de sociale netwerk benaderingen op georganiseerde criminaliteit wijst. Uit de analyse blijkt dat er geen vaste structuur van groepen bestaat maar wijst alles erop dat eerder de principes van een illegale markt gevolgd worden en dat de straatverkopers werken om te overleven waarbij verschillende netwerken en individuen van pas komen afhankelijk van de situatie (ruimte en tijd). 9.3 De (beperkte) handhaving van de straatverkoop van illegale sigaretten Tot op zekere hoogte kan de aanpak van de Brusselse straatverkoop vergeleken worden met de situatie in Griekenland, waar dit niveau grotendeels wordt genegeerd door handhavingsactoren, weliswaar deels door de afwezigheid van geweld in deze sector (Antonopoulos, 2009). Het is zonder meer opvallend dat publieke handhavingsactoren in België duidelijk op de hoogte zijn van de straatverkoop, maar er zowel op het niveau van de opsporing als op het niveau van de vervolging weinig tot geen prioriteit wordt gegeven aan de sigarettenverkopers. Private speurders richten zich, in opdracht van de legale tabaksindustrie, zoals reeds vermeld wel op het straatniveau (hoewel dit slechts met de bedoeling is om de verdere aanvoerlijnen te identificeren) maar zijn dan beperkt in hun bevoegdheden waardoor straatverkopers van hen eigenlijk weinig te vrezen hebben. Gezien de inkomstenverliezen die 17
de overheid misloopt ten gevolge van de verkoop van namaak en gesmokkelde sigaretten is de lage prioritering van dit fenomeen ontstellend. Ons inziens liggen diverse mogelijke oorzaken hieraan ten gronde. Ten eerste, zoals ook door onze respondenten wordt aangegeven, wordt deze handel niet in verband gebracht met onveiligheid, fysieke integriteitsbedreigingen en overlast in de gemeente, wat de lage prioriteit op het niveau van de opsporing kan verklaren (wat echter niet wegneemt dat er af en toe controles worden uitgevoerd). Deze aspecten verklaren samen met tijdgebrek (Balcaen et al., 2006) en/of een hoge werklast op het parket de lage vervolgingsfrequentie. Tevens wordt door sommige respondenten vermeld dat verkopers vaak geldboetes19 niet (kunnen) betalen of weinig verklaringen afleggen omtrent toeleveringskanalen. Of dit echter een invloed heeft op de lage vervolgingsfrequentie durven we op basis van onze onderzoeksresultaten niet stellen. Wel vermoeden we dat de overheid er bewust voor kiest om deze vorm van straatverkoop te laten bestaan omdat het voor veel verkopers een overlevingsstrategie is in een (allochtone) buurt die gekenmerkt wordt door een hoge mate van cohesie. Deze straatverkoop grondig aanpakken zou niet alleen eerder leiden tot een verplaatsingseffect, maar vermoedelijk ook tot rellen in de buurt. Een van onze hypotheses luidt dan ook dat de overheid dit neutraliseert en een oogje toeknijpt om erger te vermijden. Een andere hypothese heeft te maken met de vaststelling dat België voornamelijk een transitland is. Mogelijks gaat de overheid er van uit dat de misgelopen inkomsten uit belastingen en accijnzen aldus niet zo groot zijn. Volgens Van Duyne (2003) wordt de aankoop van gesmokkelde sigaretten in een informele markt door burgers niet als crimineel beschouwd. Hoewel consumenten wel beseffen dat dit gedrag niet correct is, wordt het niet gepercipieerd als iets slechts, iets crimineels. Von Lampe (2011) trekt deze lijn verder door te stellen dat het gebrek aan stigma van illegaliteit een gevolg is van het feit dat de illegale sigarettenmarkt een parallel is van de legale markt. Dit gebrek aan stigma beschouwt hij tevens als een mogelijke oorzaak voor het feit dat de illegale markt in sigaretten een grotere kans heeft om sociaal aanvaard te worden dan een andere illegale markt (bv. drugs). Ons inziens wordt de illegale markt van sigaretten tevens gekenmerkt door een ruime vraag naar goedkopere tabaksproducten, wat de straatverkoop en de ruimere handel faciliteert (Hornsby & Hobbs, 2007). 9.4 Formeel, informeel, illegaal: de verkoop van sigaretten op het continuüm geplaatst De handel in en verkoop van niet-legale sigaretten illustreert bij uitstek de verwevenheid tussen de formele/legale, informele en illegale/criminele economie. Meer in het bijzonder wordt de in ons onderzoek aangestipte betrokkenheid van personen en bedrijven actief in de formele economie ook erkend in de Belgische, Nederlandse, Britse en Duitse handel in illegale sigaretten (Balcaen et al., 2006; Van Duyne, 2003; von Lampe, 2005). In dit opzicht spreken Vander Beken en collega’s (2008, 64) van een ‘legal/illegal nexus’. De betrokkenheid van formele actoren in de illegale handel hoeft niet steeds bewust te zijn. Inzake deze participatie onderscheidt Van Duyne (2003) diverse gradaties van de interactie tussen illegale en legale actoren op een schaal van criminele betrokkenheid, fout vertrouwen, achteloosheid en misleiding. Ook op het niveau van de straatverkoop van illegale sigaretten wordt de verbondenheid tussen het formele, informele en illegale geïllustreerd. Het feit dat illegale sigaretten soms worden opgeslagen in formele winkeltjes toont de overlap aan tussen de formele en illegale/criminele economie. Het feit dat sommige sigarettenverkopers hun 19
De verkoop van namaaksigaretten wordt volgens de wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten bestraft volgens wet betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten. Artikel 5 van deze wet bepaalt een gevangenisstraf van 3 maanden tot 3 jaar en een geldboete van 500 tot 500.000 euro. Indien het gaat om gesmokkelde sigaretten, worden geen intellectuele eigendomsrechten geschonden.
18
activiteiten uitvoeren los van de benodigde machtigingen (i.e. leurderskaart, registratie als handelaar van tabaksfabricaten, KBO-nummer) en zonder hun activiteiten aan te geven, toont dan weer dat het onderscheid tussen de informele en de criminele economie niet duidelijk te maken valt. 10.
Conclusie
Aan het begin van de bijdrage, in onze titel, vroegen we ons af in welke mate straatverkoop van niet-legale sigaretten eigenlijk een probleem vormt. Op basis van onze resultaten concluderen we voorzichtig dat we geen concrete aanwijzingen hebben om te besluiten tot de betrokkenheid van vaste criminele organisaties (in de zin van de operationele definitie gehanteerd door de federale politie) in de straatverkoop maar dat de straatverkoop onder verschillende wetenschappelijke benaderingen (bv. functionele en sociaal netwerk benaderingen) wel als georganiseerde criminaliteit zou kunnen beschouwd worden. Tevens vormen deze activiteiten oneerlijke concurrentie voor de legale tabaksindustrie en zorgen ze voor inkomstenverlies voor de overheid, wat wel degelijk als nadelig kan omschreven worden. Ten slotte wordt de situatie van verkopers, loopjongens en klantenronselaars - en vooral diegenen in illegaal verblijf - gekenmerkt door een belangrijke mate van precariteit of kwetsbaarheid. In dit opzicht achten we het feit dat de overheid de straatverkoop van illegale sigaretten niet beschouwt als een vuur dat geblust dient te worden maar eerder als een waakvlammetje dat hoogstens moet opgevolgd worden als behoorlijk dubbel. Enerzijds is de beperkte handhaving vanuit de publieke handhavingsactoren begrijpelijk gezien deze verkoop ons inziens dienst doet als sociaal opvangnet (voor personen die anders amper op de overheid kunnen terugvallen). In dit opzicht is deze keuze in zekere zin voordelig voor de betrokkenen in de verkoop (en ruimere handel). Anderzijds verliest de overheid inkomsten ten gevolge van deze handel, wat het gebrekkig overheidsoptreden minder begrijpelijk maakt. 11.
Bibliografie
ANISKIEWICZ, R. (1994). “Metatheoretical issues in the study of organized crime”, Journal of Contemporary Criminal Justice, Vol. 10 (4), 314-324. ANTONOPOULOS, G. (2008). “The Greek connection(s): the social organization of the cigarette-smuggling business in Greece”, European Journal of Criminology, Vol. 5 (3), 263288. ANTONOPOULOS, G. (2009). “Are the ‘others’ coming?: evidence on ‘alien conspiracy’ from three illegal markets in Greece”, Crime, Law and Social Change, Vol. 52(5), 475-493. ATKINSON, R. & FLINT, J. (2001). “Accessing hidden and hard-to-reach populations: snowball sampling strategies”, Social Research Update, Vol. 33, 1-4. BALCAEN, A., VERPOEST, K. & VANDER BEKEN, T. (2006). “Situation report on the cigarette black market in Belgium”, Report of the Sixth Framework Program: Assessing Organised Crime: testing the feasibility of a common European approach in a case study of the cigarette black market in the EU (deliverable 31). 41p.
19
BEYENS, K. & TOURNEL, H. (2010). “Mijnwerkers of ontdekkingsreizigers? Het kwalitatieve interview”, in Decorte, T. & Zaitch, D. (Eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, Leuven, Acco, 200-232. BOEIJE, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Amsterdam, Boom onderwijs, 179p. BLACK, C., VANDER BEKEN, T. & DE RUYVER, B. (2000). Measuring Organised Crime in Belgium, Antwerpen, Maklu, 91p. BLACK, C., VANDER BEKEN, T., FRANS, B. & PATERNOTTE, M. (2001). Reporting on Organised Crime. A Shift from Description to Explanation in the Belgian Annual Report on Organised Crime, Antwerpen, Maklu, 117p. EDWARDS, A. & LEVI, M. (2008). “Researching the organization of serious crimes.” Criminology and Criminal Justice, Vol. 8, 363-388. DSB-SPC (2010). “Dienst voor het Strafrechtelijk beleid – Service de Politique criminelle, Jaarrapport 2007-2009 – georganiseerde criminaliteit in België. Brussel. URL: http://www.dsb-spc.be/doc/pdf/RAP_CRIMORG_2007-2009_NL_.pdf. FELSON, M. (2006). The ecosystem for organized crime. HEUNI, Helsinki, 19p. FELSON, M. (2009). “The natural history of extended co-offending”, Trends in Organized Crime, Vol. 12, 159-165. FIORENTINI G. & PETLZMAN, S. (1995). The economics of organised crime. Cambridge University Press, Cambridge, 301p. HORNSBY, R. & HOBBS, D. (2007). “A zone of ambiguity. The political economy of cigarette bootlegging’, British Journal of Criminology, Vol. 47, 551-571. JOOSSENS, L. & RAW, M. (1998). “Cigarette smuggling in Europe: who really benefits?”, Tobacco Control, Vol. 7, 66-71. JOOSSENS, L. & RAW, M. (2012).”From cigarette smuggling to illicit tobacco trade”, Tobacco Control, Vol. 21, 230-234. KLEEMANS, E.R., KORF, D.J. & STARING, R. (2008). “Mensen van vlees en bloed. Kwalitatief onderzoek in de criminologie”, Tijdschrift voor criminologie, Vol. 50, 323-336. KLIMA, N. (2011). “The Goods Transport Network’s Vulnerability to Crime: Opportunities and Control Weaknesses”, European Journal on Criminal Policy and Research, Vol. 17 (3), 203-219. KPMG (2012). Project star 2011 results. KPMG LLP. MORALES A. (2000). “Peddling policy: street vending in historical and contemporary context”, International Journal of Sociology and Social Policy, Vol. 20, N° 3-4, pp. 76-98.
20
MURJI, K. (2007). “Hierarchies, markets and networks: ethnicity/race and drug distribution”, Journal of Drug Issues, Vol. 37, 781-804. Nardo, M. (2008). “Organised crime and networking economy: models, features, dynamics and related approaches”, Journal of Money Laundering Control, Vol. 11(2), 172-178. ROBINS, G. (2009). “Understanding individual behaviors within covert networks: the interplay of individual qualities, psychological predispositions, and network effects”, Trends in Organized Crime, Vol. 12, 166-187. SHEN, A., ANTONOPOULOS, G. & VON LAMPE, K. (2010). “The dragon breathes smoke: cigarette counterfeiting in the People’s Republic of China”, British Journal of Criminology, Vol. 50, 239-258. VANDER BEKEN, T., JANSSENS, J., VERPOEST, K., BALCAEN, A. & VANDER LAENEN, F. (2008). “Crossing geographical, legal and moral boundaries: the Belgian cigarette black market”, Tobacco Control, Vol. 17, 60-65. VAN DUYNE, P.C. (2003). “Organizing cigarette smuggling and policy making, ending up in smoke”, Crime, Law and Social Change, Vol. 39, 285-317. LAMPE, K. (2001). “Not a process of enlightenment: the conceptual history of organized crime in Germany and the United States of America”, Forum on Crime and Society, Vol. 1(2), 99-116.
VON
VON LAMPE, K. (2005). “Explaining the emergence of the cigarette black market in Germany”, in VAN DUYNE, P.C., VON LAMPE, K., VAN DIJCK, M. & NEWELL, J.L. (Eds.), The organised crime economy. Managing crime markets in Europe, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 209-229. VON LAMPE, K. (2006a). “The cigarette black market in Germany and in the United Kingdom”, Journal of Financial Crime, Vol. 13 (2), 235-254. VON LAMPE, K. (2006b). “The interdisciplinary dimensions of the study of organized crime”, Trends in Organized Crime, Vol. 9(3), 77-95. LAMPE, K. (2009). “The study of organised crime: an assessment of the state of affairs”. In Ingvaldsen, K. & Sorli, V.L. (Eds.), Organised crime: norms, markets, regulation and research. Oslo, UNIPUB.
VON
VON LAMPE, K. (2011). “The illegal cigarette trade”, in Mangai, N. (Ed.), International Criminal Justice, New York, Cambridge University Press, 148-154. 12. Vertaling citaten « Moi, je n’ai jamais fait des bagarres. Jamais, mais je vois les gens comment ils font. Pour un client, pour 4€ ils se bagarrent entre eux. Parce que les gens ils ont besoin. Ils ont besoin.” (SV3)
21
Ik, ik ben nooit betrokken in opstootjes. Nooit, maar ik zie hoe mensen daarin betrokken geraken. Voor een klant, voor 4 euro schoppen ze herrie. Omdat de mensen het nodig hebben. Ze hebben het nodig. (SV3) « Pour avoir ma vie. Moi, je n’arrive pas à voler, moi. Je n’arrive pas à vendre de la drogue ou je ne sais pas. J’ai que le marché là, je travaille tranquille. Même tranquille, je suis quelqu’un de bien, moi. J’aime pas les gens qui volent, qui se droguent. Je cherche une vie normale comme tout le monde. Je n’ai pas le choix. Je n’ai pas le choix, il fout que je travaille là pour gagner ma vie. » (SV3) Om mijn leven te kunnen leiden. Ik, ik kan niet stelen, ik. Ik kan geen drugs verkopen of ik weet niet wat. Ik heb enkel de markt daar, ik werk er rustig. Zelfs rustig, ik ben een goed persoon, ik. Ik heb niet graag mensen die stelen, die drugs nemen. Ik ben op zoek naar een normaal leven zoals iedereen. Ik heb geen keuze. Ik heb geen keuze, ik moet daar wel werken om mijn kost te verdienen. (SV3) « Je suis obligé de faire n’importe quoi pour me débrouiller, comment voilà. J’ai ma mère, elle a besoin d’argent au Maroc. J’ai ici la maison, je dois la payer, je dois voilà. Je n’ai pas de CPAS, je n’ai pas de chômage, comment je vais faire ? Mieux que je vole ou quoi ? Tu vois comment ? Je préfère travailler comme ça. Je vends des cigarettes, je vends n’importe quoi mais je ne fais pas le voleur. Moi, je ne suis pas comme ça.” (SV11) Ik ben verplicht om eender wat te doen om me erdoorheen te slaan, zo is dat. Ik heb mijn moeder, ze heeft geld nodig in Marokko. Ik heb een huis hier, ik moet het betalen, ik moet zo. Ik heb geen OCMW, ik heb geen werkloosheidsuitkering, hoe ga ik me beredderen? Beter dat ik ga stelen of wat? Zie je? Ik werk liever op die manier. Ik verkoop sigaretten, ik verkoop eender wat maar ik ben geen dief. Ik, zo ben ik niet. (SV11)
22