De roep van de Bruidegom tot Zijn bruid Ds. A.J. Gunst – Hooglied 2:14
Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen:
Psalm 84: 5 Hooglied 2 Psalm 56: 4, 6 Psalm 68: 7 Psalm 25: 4
Gemeente, de tekst waarbij wij u met des Heeren hulp een ogenblik willen bepalen, kunt u vinden in het zo juist voorgelezen schriftgedeelte, het Hooglied van Salomo, het tweede hoofdstuk, het veertiende vers: Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrots, in het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; want uw stem is zoet en uw gedaante is lieflijk. We beluisteren in onze tekst: De roep van de Bruidegom tot Zijn bruid. We zien: 1. De naam van de bruid: Mijn duive. 2. De plaats van de bruid: Zijnde in de kloven der steenrots, in het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen. 3. De verzekering aan de bruid: Want uw stem is zoet en uw gedaante is lieflijk. 1. De naam van de bruid Gemeente, het werk Gods in het leven van een zondaar, is onwederstandelijk. Als het ogenblik is aangebroken, het uur der minne, om een zondaar te bekeren, dan is er geen macht ter wereld, die de Heere - met eerbied gesproken - tegenhouden kan. ‘Ik wil en zij zullen!’ En er wordt een gewillig volk gemaakt op de dag van Gods heerkracht. Aller volken macht is niets bij Hem geacht. En: Wat Hij eens besluit te Zijner ere, zal zonder hindering voortgaan. Maar als God wat doet, doet de duivel ook wat. Altijd zal hij proberen het werk Gods te verwarren. Hoe lang duurt dat? Alleen maar in het begin, wanneer ze die eerste, aarzelende stappen op de weg des levens hebben geplaatst? Dan begint het reeds, maar het gaat door zolang ze hier op de aarde zijn. Soms in verdubbelde hevigheid. En hij probeert het Gods Kerk altijd zo benauwd mogelijk te maken door uit te roepen: ‘Gij hebt geen heil bij God.’ Hij maakt u wijs: ‘Hebt u in het verleden wel eens gedacht dat Gods verlossende hand zich aan u heeft geopenbaard? Dat zal niet meer gebeuren!’ De apostel Paulus zegt: Zijn gedachten zijn ons niet onbekend. (2 Kor.2:11) Gods Kerk krijgt in de nadere oefeningen van het leven enig licht - versta het goed: enig licht - over de listen van de satan, want hij heeft veel pijlen op zijn boog. De ene keer www.prekenweb.nl
1/10
Ds. A.J. Gunst – De roep van de Bruidegom tot Zijn bruid
probeert hij het goddeloos en de andere keer probeert hij het vroom. Als hij het op een vrome manier doet, dan is hij het allergevaarlijkst. Dat heeft hij ook gedaan met het grote geschenk dat God gegeven heeft aan Zijn gemeente, het Boek dat ons wijs kan maken tot zaligheid; Zijn eigen Woord. En dan denk ik in het bijzonder aan het boek dat nu voor ons openligt: het Hooglied van Salomo. Daar heeft hij verschillende schriftverklaarders in mee gehad. En wat zeggen die schriftverklaarders? Wel, dat het Hooglied van Salomo een oosters bruiloftslied is. Daarin bezingt een eenvoudige herdersjongen de liefde voor zijn bruid, voor Sulammith, meer niet! Maar wij houden ons toch liever hieraan, met de geachte kanttekenaren en de oude kerkvaders, dat het Hooglied oneindig meer is dan zomaar een bruiloftslied, en dat er in het Hooglied sprake is van een dialoog, een tweegesprek tussen Christus en Zijn gemeente. Daarom wordt het Hooglied in het leven van Gods Kerk dierbaar. Dan kan het, als God het gebruiken wil, dienen tot vertroosting, tot bemoediging en tot onderwijs van zijn stijdend Sion hier op de aarde. Heeft het alleen maar betekenis voor Gods kinderen? Dan hoor ik iemand vragen: ‘Als ik dat leven mis, hoef ik dan nu niet te luisteren?’ Ja, luister dan welk een milde en welk een goede Koning Sion heeft. Welgelukzalig is het volk wiens God de Heere is en wie het geklank kent. En laat dan de bede in uw hart gevonden worden: ‘Och Heere, schenk me toch alstublieft dat geluk, dat goed dat nooit vergaat.’ Geen gemakkelijk leven is het leven der genade. Het is een leven dat aan grote schommelingen onderhevig is. Hoor ze klagen: ‘Uit diepten van ellenden roep ik tot U met mond en hart.’ Maar het is ook wel eens anders. Er staat in Gods Woord: Word ik wakker, zo ben ik nog bij U. (Ps.139:18) Komt dat vaak voor in het leven van Gods Kerk? Nee! Dat zijn van die gouden uren die ze niet kunnen vergeten. Vroeger werd er wel eens opgemerkt: Uren die maar kort duren, maar die toch onvergetelijk zijn. Weet u waarom? Dan mag Gods gemeenschap worden ervaren. Dan heeft de Kerk de hemel in het hart. Een andere keer is het weer anders. Dan moeten zij zeggen: ‘De afgrond roept tot de afgrond, bij het gedruis uwer goddelijke watergoten.’ Met recht mogen we dus spreken van een afwisselend leven. Donker en licht die elkaar afwisselen. En het is voor Gods Kerk zo: soms op hun plaats, maar heel vaak niet. Mag ik jullie eens wat vragen, jonge vrienden: kennen jullie daar wat van? Of is het bij jullie nog altijd hetzelfde, altijd nog even koud, even ongevoelig? We zeggen: ‘Ja, maar dat kan ook niet anders, want ik ben onbekeerd.’ Maar mijn lieve vrienden, onbekeerd betekent rampzalig! Gemeente, hebt u nog zoveel plezier in de wereld en in alles wat de wereld te bieden heeft? Als God onze ogen opent, dan vergaat de wereld in beginsel voor ons. Dan verliest de wereld haar glans en haar glorie, of we nu jong zijn of oud. Dan lopen we als een ongelukkig, arm, hulpeloos en buitenstaand mens op de aarde. Niet begrepen door de wereld, niet verstaan door de godsdienst en voor uzelf het grootste raadsel. En weet u wat God nu van zo’n Kerk zegt, van zo’n gemeente? Onbegrijpelijk: ‘Hefzi-bah, Mijn lust is aan haar!’ Een welgevallen aan een doodschuldige bruid! Jongens en meisjes, jullie hebben wel eens gezien en gehoord dat als een kind bij moeder op schoot zit, moeder haar kleine verschillende namen geeft. Die namen drukken de liefde uit voor zo’n kleine jongen of zo’n klein meisje. Maar oneindig veel meer en veel groter is
www.prekenweb.nl
2/10
Ds. A.J. Gunst – De roep van de Bruidegom tot Zijn bruid
de liefde die de Heere heeft tot Zijn gemeente, dan een aardse moeder tot haar kinderen ooit hebben kan. De Heere geeft in Zijn Woord aan Zijn Kerk ook vele malen namen om Zijn liefde uit te drukken. En dat is een wisselwerking. Alleen al in het Oude Testament heeft Christus meer dan tweehonderd namen gehad en al die namen geven iets van de heerlijkheid en de grootheid van Christus weer. Maar God zegt van Zijn gemeente: zij is bevallig in mijn ogen. In Hooglied 2 geeft Hij haar de naam: Mijn duive. Dat zal Gods Kerk nooit kunnen begrijpen. Waar hebben ze recht op? Ze hebben alleen recht op de dood. Gods Kerk leert zich kennen als des doods schuldig. Dus alles wat ze boven de dood krijgen is Gods goedertierenheid en Gods barmhartigheid. Ziet u alle weldaden die U nog toekomen, ook zo? Alleen blijft het voor ons wel het grote onderscheid of we ze krijgen uit Gods linker- of uit Gods rechterhand. Is het onder Gods algemene genade en voorzienigheid dat ze ons worden geschonken of is het Zijn bijzondere genade die ze ons geeft? Het is niet voor de eerste keer en het is ook niet de enige keer dat Gods gemeente in de heilige bladen vergeleken wordt met een duif. Wanneer Jesaja in het hoofdstuk 38 van zijn profetie schrijft over het gebed van Hizkia, dan zegt Hizkia dat hij gekird heeft als een duif. Wij lezen in Psalm 74 dat de dichter die zucht onder de verberging van Gods aangezicht, heeft gezongen. Dat doet Gods Kerk ook nog wel eens, en deed u het maar meer, volk des Heeren: ‘Geef ‘t wild gediert’, dat niets in ‘t woên ontziet, de ziele van Uw tortelduif niet over.’ Een onbekeerd mens en een onbekeerlijk volk wordt in Gods Woord ook eens vergeleken bij een duif. Hoe kan dat? Dan staat er wat vóór, dan staat er het woordje ‘bot’ voor: Efraïm is als een botte duif, zonder hart. (Hos.7:11) Dwalen wij nog voort in onze eigen gekozen wegen? Kiezen wij gedurig weer voor de dood? Hebben wij nog de duisternis liever dan het licht? Weet toch, gemeente, en laat het toch in uw hart ingedrukt mogen worden, dat die eigengekozen wegen wegen des doods zijn. En nu is waarachtige bekering wel Gods werk, dat moeten we altijd vasthouden. Als het Gods werk niet was werd er nooit één mens zalig. Maar aan de andere kant ligt op ons de eis en de plicht om te vragen om waarachtige bekering en vernieuwing van ons hart. Heeft de Heere jullie, jongens en meisjes, zo wel eens aangetroffen deze week, bedelend om een kruimel genade? Zou je de plaatsen aan kunnen wijzen waar je verlegen om God bent geweest? En nu doet de Heere het nooit om ons gebed. Hij is ons niets verplicht, al zouden we er bij wijze van spreken dag en nacht om vragen. Maar het blijft toch waar: ‘Op uw noodgeschrei deed ik grote wonderen.’ Kom, gemeente, laat dan toch geen stilzwijgen bij ons gevonden worden. Het is toch geen zaak in het leven die we nog eens over kunnen doen. Het is óf het een óf het ander. We reizen in snelle vaart naar een eindeloze eeuwigheid. Ieder die het tijdelijke met het eeuwige heeft moeten verwisselen, is op die plaats gekomen waar men altijd blijven zal. Dat is niet onder woorden te brengen. Eeuwig wel, of eeuwig wee. Waar gaan wij naar toe? Waar gaat ons hart naar uit? We hebben onze eerste gedachte genoemd: de naam van de bruid. Gods Kerk wordt hier een naam gegeven die niet gebonden is aan een bepaalde stand van het genadeleven, maar die gebonden is aan de staat. De Heere zegt het van de allerkleinste onder Zijn www.prekenweb.nl
3/10
Ds. A.J. Gunst – De roep van de Bruidegom tot Zijn bruid
kinderen: Mijn duive. Straks gaan we overeenkomsten proberen te vinden tussen de duif in de natuur en Gods Kerk in het geestelijk leven. En nu zegt Gods Kerk: ‘Hoedanig behoorde ik toch te zijn in een godzalige wandel.’ Wat ik u vragen wilde - eigenlijk is de hele preek toepassing geworden - leg er uw hart eens naast of u er iets van weet. Een duif is oprecht, Gods kind ook. Hoe weten we dat een duif oprecht is? Dat heeft de Heere Jezus Zelf gezegd in Mattheüs 10 vers 16 en leest u het thuis maar na: Zijt oprecht gelijk de duiven. Dat zijn wij van onszelf niet; dan zijn wij onoprecht. Maar genade maakt een eerlijk mens. Elke dwaas zal de schuld verbloemen (Spr.14:9), zegt Salomo. Hij zal zeggen: ‘Het is allemaal niet zo erg wat ik heb gedaan.’ Of: ‘Ik ben nog maar een onbekeerd mens en ik kan het toch ook niet helpen dat ik onbekeerd ben.’ Zo leeft het in ons hart. Maar als God komt, dan worden we eerlijk gemaakt. Dan hebt u niemand nodig om uw schuld te belijden voor de Heere. Het wordt een heilige vanzelfsprekendheid om onszelf aan te klagen bij de Heere. Wilt u bijbelse voorbeelden? Ik geef u er twee. Ten eerste David: ‘k Bekend’, o HEER’, aan U oprecht mijn zonden; ‘k Verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden; Maar ik beleed, na ernstig overleg, Mijn boze daân… Een tweede voorbeeld is Asaf in Psalm 73, waar hij zegt uit de grond van zijn hart: Ik was een groot beest bij U. (Ps.73:22) Een duif is in de tweede plaats zachtmoedig en vreedzaam, gemeente. Dat geldt ook voor Gods kinderen. De Heere Jezus heeft in de grondwet van het Koninkrijk der hemelen, in de bergrede, gezegd: Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden. (Matth.5:9) Dat is ook iets wat we van onszelf niet hebben. Een mens is in oorlog en staat in blakende vijandschap op tegen de Heere. Dan lijken we allemaal op Lamech, die zei: Voorwaar, ik sloeg wel een man dood om mijn wonde en een jongeling om mijn buile! (Gen.4:23) Maar ware bekering en vernieuwing verandert dat. Dan wordt een vloeker een bidder, een spotter gaat Gods Woord onderzoeken en een leeuw wordt een lam. Dan wordt een mens handelbaar voor God. Dan krijg ik het meest moeite met mezelf. Er wordt in het leven van Gods Kerk een strijd geboren op leven en dood en dat gaat tegen mijn eigen boze bestaan in, tegen mijn eigen ik. Daar is zojuist gezegd dat de strijd tegen de vorst der duisternis het hele leven duurt. Maar deze strijd ook! Een oude dichter heeft eens gezegd: ‘Met mijn laatste snik, sterft het eigen ik.’ Dag en nacht draag ik dat boze en verdorven bestaan mee. Gods Kerk bestaat uit een oude en een nieuwe mens. Dat oude deel is het nooit met God eens; God doet het dan altijd verkeerd. Maar van de nieuwe mens geldt: Zalig zijn de vreedzamen. Nog een eigenschap van de duif is dat hij erg hokvast is. Onze jongens weten dat misschien ook wel. Laat een duif maar heel ver los, en hij komt terug gevlogen naar het hok waar zijn plaats is. Dat geldt ook voor Gods kinderen. Hoe dan? Wel, gemeente, ze komen graag aan deze plaats, waar ze Gods Woord mogen horen en waar ze Gods gunst wel eens mogen ervaren. Dan is het: ‘Uw Woord kan mij, ofschoon ik alles mis, door zijne smaak én hart én
www.prekenweb.nl
4/10
Ds. A.J. Gunst – De roep van de Bruidegom tot Zijn bruid
zinnen strelen.’ Dan zijn ze, zoals de apostel Petrus schrijft, als nieuwgeboren kinderen zeer begerig naar de redelijke en onvervalste melk, welke is het Woord van God. Als die mensen in de catechismus worden getekend in hun goddeloosheid, halen ze dan de schouders op en zeggen ze dan: ‘Dat is veel te scherp en veel te erg’? Zou het zo zijn? Nee, die mensen zeggen: ‘We kunnen nooit zwart genoeg getekend worden. Want zoals het bij mij is, zo bedorven van het hoofd tot de voeten, is er maar één en dat ben ik.’ Hokvast zijn ze, want ze komen graag naar de kerk om te horen Wie God is en wat Hij zijn wil voor een schuldig en een ellendig mens. Vooral als God pas in hun leven komt. Dat noemt men een Godsbekommering. Als God doorgaat, maakt deze Godsbekommering plaats voor een Christusbekommering. Volgens Justus Vermeer moest Gods Kerk daar maar veel om vragen, want dat is de meest gezegende bekommering die ze op aarde kunnen krijgen. Dus laten we elkaar toewensen, gemeente des Heeren, dat we die Christusbekommering mochten leren kennen. En wat is dat wonderlijk, wanneer dat gebeurt in ons leven. Dan springt ons hart van vreugde op wanneer we die Naam horen. Die Naam is als een uitgestorte olie’, zegt het Hooglied, ‘daarom hebben U de maagden lief.’ Vol verwondering horen we die Naam; dat Hij Die zo groot en zo heerlijk was, dat zelfs de hemel der hemelen hem niet kon bevatten, zo laag heeft willen afdalen als een hulpeloos Kind, geboren in de kribbe van Bethlehem. Dan is het in hun hart: ‘Heere mag ik net als de wijzen en de herders die gang maken naar de kribbe?’ Hoe maakten die dan hun gang naar de kribbe? Net zoals ze waren. Dat is de grootste les voor Gods Kerk: om te komen zoals je bent. Die herders zijn precies in dezelfde kleren gekomen waarmee ze de schapen hebben gehoed. Zo zijn ze aan Zijn kribbe neergevallen. Ze hebben alles in Hem gezien, waar de hele godsdienstige wereld aan voorbijging. Wat de wereld niet telde en waar men de schouders voor ophaalde, daar hebben zij in verwondering en aanbidding voor neergeknield en Hem aangebeden en Hem vereerd met geschenken. Dat is het enige wat waarde heeft. Dan zeggen zij wel eens met Ledeboer: ‘Voor één kus van Zijn gezegende mond geef ik alles.’ Een volle beek van wellust maakt hier elk in liefde dronken. Wie durft er te zeggen dat hij een duif is, als hij ziet op zichzelf, ook van de levendgemaakten? Bij U is de fontein des levens, zegt Psalm 36. En waar heb ik het gezocht? Zoveel bakken uitgehouwen die geen water houden: de bak van de overtuiging, de bak van de gebedsverhoring, de bak van een blijk van Gods gunst. Daar probeer ik maar steeds uit te blijven drinken, hoewel het water er al lang is uitgelopen. Maar ondertussen laten we Hem, de Fontein des levens, Die op het loofhuttenfeest in Jeruzalem zei: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke (Joh.7:37), o zo gemakkelijk aan Zijn plaats en laten Hem voorbijgaan. Een duif zoekt ook gemeenschap. Zoals de duiven de gemeenschap zoeken is dat in geestelijk opzicht ook zo met Gods kinderen. Ze kunnen niet alléén leven, als het goed is. Het is een voorrecht wanneer de muren die wij gebouwd hebben, geslecht mogen worden, zodat we elkaar mogen vinden. Dan gaat dat niet om te praten over kerken, want dat heeft vaak een koud hart en een heet hoofd tot gevolg. Nee, dan gaat het erover dat we mogen spreken over het werk Gods, verheerlijkt in mensenharten.
www.prekenweb.nl
5/10
Ds. A.J. Gunst – De roep van de Bruidegom tot Zijn bruid
En nu vraag ik nog eens wat anders. Waar praten jullie over, jongens en meisjes? Gaat dat nu altijd over aardse dingen, over een auto en over de school, enzovoorts? Ik zeg niet dat dit niet mag, maar het is zo erg dat het ons hele hart heeft. Jonge mensen kunnen ook sterven. Denken jullie daar wel eens aan en staan jullie daar wel eens bij stil? Zul je nooit vergeten dat op iedere leeftijd een mens opgeroepen kan worden om voor God te verschijnen? Laat dat in ons hele leven uitkomen; in onze woordkeus, in onze kleding, in onze lectuur en - het allervoornaamste - in ons hart. Want als God in ons leven komt, dan gaat alles van de tijd zijn waarde verliezen. En dat zou ik jullie nu allemaal gunnen; bedorven te worden voor de wereld en voor de dienst van de vorst der duisternis. Dan komt er wel wat anders in onze gesprekken naar voren. Waar zouden Gods kinderen over praten? Altijd over God en Zijn dienst? Was dat maar waar. Soms zeggen ze: ‘Ik ben uit de aarde aards, ik kan mijn hart niet meekrijgen en het is net als ten tijde van Elisa: de dood in de pot.’ En ze klagen wel eens om te klagen ook. Wat dat betreft zou schaamte ons aangezicht moeten bedekken. En nu beleven we geen beste tijd, ook niet als het gaat over het gemeenschapsleven van Gods kinderen. Soms lijkt het wel eens of er alleen maar te klagen is in de dienst van God. Toch is dat erg, zeker als er jonge mensen bij zijn. Zo worden zij niet verliefd op de dienst van God. Laten we dat toch niet doen; dat is de Heere echt niet waard. Eens, op een gezelschap van Gods kinderen, werd er nogal veel geklaagd. En was dat maar een levende klacht geweest, want een levend gemis brengt uitgangen en verbindingen aan de troon der genade. Er was ook een dominee bij en deze klaagde net zo hard of misschien nog harder mee. Toen zei de vrouw van de dominee: ‘Nu moet je je mond toch eens houden. Ben je vergeten wat er vorige week is gebeurd, toen je me in de nacht wakker maakte en zei: Kom, laten we samen nog eens zingen van Gods goedertierenheid: ‘k Zal Zijn lof zelfs in de nacht zingen, daar ik Hem verwacht.’ En u begrijpt: de stemming op dat gezelschap veranderde. Toen mocht er toch nog goed van God gesproken worden. Hebt u dan over de Heere te klagen gehad, volk des Heeren, dat geen goed woord over uw lippen zou komen? Over Hem, Die zo’n ellendig schepsel als wij zijn heeft willen dragen, al zoveel jaren, Die de blijken van Zijn gunst nog heeft willen schenken? Soms, als dat gemeenschapsleven wordt ervaren, mag er wel eens een hoge vlucht genomen worden. Dan zegt Ledeboer: ‘Ik was er even uit met Jezus’ lieve bruid.’ Een duif is ook erg vreesachtig. En zo is het in geestelijk opzicht ook, vooral in het begin. Bij de aanvang van de weg is er veel sprake van een slaafse vrees. Maar toch komt er in de wedergeboorte ook een kinderlijke vrees in het hart van Gods kinderen. En die mensen kunnen alleen maar leven, als hun angst en vrees door de Heere wordt weggenomen. Dat is nu het beeld van Gods Kerk. Meer dan driehonderd keer vinden wij in de Heilige Schrift: ‘Vrees niet!’ Waar gaat hun vrees dan over? Nu eens vrees voor Gods toorn, dan weer vrees over de verbergingen van Zijn aangezicht, en ook de vrees of zij wel in Christus zijn. Het is een gevleugelde uitdrukking geweest onder Gods kinderen: ‘Zij die moesten vrezen, vrezen niet; en zij die geen reden hebben om te vrezen zijn voortdurend met vrees bezet.’ Maar toch zegt de Spreukendichter: Welgelukzalig is de mens die geduriglijk vreest. (Spr.28:14) Ze vragen: Heere, zie of bij mij een schadelijke weg zij, en leid mij op de eeuwige weg. (Ps.139:24) www.prekenweb.nl
6/10
Ds. A.J. Gunst – De roep van de Bruidegom tot Zijn bruid
Dus u begrijpt dat Gods Kerk zichzelf nooit de naam van duif zal durven en kunnen geven. Nee, ze zijn net als die verloren zoon, die moest zeggen: ‘Die naam ben ik niet meer waardig.’ Maar nu geeft de Koning van de Kerk die naam aan Zijn bruidsgemeente. Een bruidsgemeente, welke de Zoon van de Vader heeft gekregen en aanvaard in de vrederaad. ‘Vader, zij waren Uwe’, zegt Hij in het hogepriesterlijk gebed, ‘Gij hebt ze Mij gegeven.’ Hij heeft er voor betaald. Dat zal Gods Kerk nooit kunnen begrijpen. Nu zegt Hij van zo’n zwarte, zo’n ellendige bruid: ‘Een schone erfenis is Mij geworden.’ In de tweede plaats staan we stil bij: 2. De plaats van de bruid Ze zit in de kloven van de steenrotsen, in het verborgene van een steile plaats. Gemeente, er is onder de uitleggers verschil over dit gedeelte van de tekst. Er zijn er die zeggen dat de bruid op een goede plaats was, want dan denken ze bij het woord ‘steenrots’ aan Christus. In 1 Korinthe 10 vers 4 lezen we: De steenrots was Christus. Dat zou wel mogelijk zijn, want als je het laatste stuk van de tekst leest, dan moet de bruid haar stem laten horen en haar gedaante tonen. Schuilen in de Steenrots Christus betekent dus dat de Kerk op de beste plaats is, in Christus’ diep doorboorde wonden, om daar te mogen rusten. Toch houden we het liever bij degenen die zeggen: die duif is verkeerd geweest. Ze is ver weggevlogen van haar kooi of van haar venster, zoals de Schrift het noemt. Toen ze ver weg was, zijn de havik en de sperwer gekomen en die hebben die duif gepikt. Toen is ze gevlucht in een kloof van de steenrots. Daar durft ze niet meer uit te komen, want misschien vliegt die havik daar nog wel rond. En nu kunt u in het geestelijk leven in gedachten de gang meemaken. Er is een tijd in het leven van Gods Kerk dat ze dicht bij de Heere mogen leven en dat er als het ware niets tussen ligt. Ik ga u een paar voorbeelden noemen. Er kan een tijd zijn dat je zelfs nog niet om een boodschap durft te gaan, voordat je je knieën hebt gebogen. Of als je ergens op bezoek moet, dat je eerst gaat vragen: ‘O Heere, wilt U me bewaren voor mijn tong? Want Jakobus zegt: De tong is een klein lid, maar ze is ook een vuur. Ik kan mezelf niet vertrouwen; ik kan met mijn tong zoveel kwaad stichten.’ Dan heb je de Heere in alles nodig. Je zult het nooit durven zeggen, maar je beleeft er iets van: Zonder Mij kunt gij niets doen. (Joh.15:5) Het Woord van God heb ik steeds bij de hand, of een goed boek dat op dat Woord gegrond is. Maar er komt een andere tijd. Dat leven ebt zomaar langzaam weg. Mijn gebeden verflauwen. Ik sta eerder van mijn knieën op dan anders. Praat ik nog? Jawel hoor, maar het hart is er uit. In Johannes 21 vers 10 zegt de Heere Jezus tot Zijn discipelen: Brengt van de vissen, die gij nu gevangen hebt. Maar... ik heb geen verse vis meer om aan te bieden. Ik moet ver terug in mijn leven en ik probeer me nog wel op de been te houden. Dan komt het ogenblik dat ik steeds verder van het hok vandaan ga. Dan komt de havik en die weet de zwakke plek van de duif; die weet waar hij haar treffen moet. Dan komt de duif geheel ontredderd terecht in een spelonk of in een kloof. ‘Eenzaam ben ik en verschoven, ja, de ellende drukt mij neer.’ Ik ben zo moedeloos en ik durf me bij Gods volk niet meer te vertonen. Ik heb er spijt van dat ik ooit mijn mond heb opengedaan. Ik heb Zijn Naam verloochend.
www.prekenweb.nl
7/10
Ds. A.J. Gunst – De roep van de Bruidegom tot Zijn bruid
Het kan zijn dat men de gang wel eens heeft gemaakt naar de tafel des Heeren, maar zo kan ik nu niet aan het avondmaal. En wat doe ik dan: in plaats van de zonde op te ruimen, houd ik de zonde vast en ik ga niet aan, wanneer Zijn Kerk wordt genodigd. Ik ga verder van huis, dieper in die kloof en in die steenrots. Ik dacht dat al mijn boezemzonden gestorven waren, maar het blijkt dat ze nog springlevend zijn. Ik ga ze weer koesteren en aan de hand houden; soms val ik in de zonde. Dat is het beeld van Gods Kerk, van Zijn gemeente, van Zijn Sion. Hoe zal ik ooit nog uit die kloof komen? Ik las eens van wijlen Ds. Rijksen: ‘Zij die verstand van kermen hebben gekregen, kunnen, hoe ver ze ook afgedwaald zijn, nooit meer gerust leven.’ Op de bodem van hun hart ligt altijd een begeerte, al is het nog zo flauw, om toch weer derwaarts te worden geleid, om toch weer een blijk van Zijn gunst en Zijn gezegend aangezicht te mogen ervaren. Rechtvaardig kan de Heere zo’n Kerk aan zichzelf overlaten. Maar, en dat is het wonder, God kan van Zijn Kerk niet af en Christus ook niet! Waarom niet? Wel, daar is de strijd te hevig voor geweest en de prijs te hoog. Daar heeft Hij voor geleden in Gethsémané en op Golgotha. Van die Kerk geldt: Gij zijt duur gekocht. (1 Kor.6:20) Dan zal Christus die afgedwaalde Kerk toch weer opzoeken en zeggen: Toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen. U ziet weer dat ware bekering een eenzijdig Godswerk is, zowel in de wedergeboorte als in de nadere oefeningen, omdat het allemaal van Hem uitgaat. Hoe zou de Heere met Zijn Kerk handelen, denkt u? Daar zit geen hardheid in hoor, maar er wordt wel eerlijk gehandeld. ‘Onverstandigen en tragen van hart’, worden ze genoemd. Of: ‘Thomas, kom eens hier!’ U zegt mogelijk: ‘Dat is allemaal ongeloof!’ Ja, inderdaad dat is allemaal ongeloof! Maar Gods kind is wel eens blij dat dit in de Bijbel staat. Dan zeggen ze wel eens: ‘Als U met Uw opzoekende liefde die mensen na hebt willen wandelen, dan kan het voor mij ook nog!’ Dan mogen ze wel eens moed scheppen uit de behoudenis van een ander. Nu worden ze geroepen om uit die kloof te komen. En daar komt die duif tevoorschijn, gemeente. Wat is ze mager en wat ziet ze er ellendig uit! Dat kan ook niet anders, want in die kloof krijgt ze geen eten en drinken. Is dat een koningsdochter? Hoe ziet ze eruit! Beschaamd en schaamrood over hetgeen ze heeft gedaan. Dan komt ze zichzelf mishagend en schuldbelijdend uit die kloof. Ze heeft in die kloof wel gezien dat het er niet zo goed bij stond, dat er kapotte plekken waren. Maar nu ziet ze nog veel meer. Maar we gaan eerst zingen uit Psalm 68 vers 7: Gelijk een duif door ’t zilverwit, En ’t goud, dat op haar veed’ren zit, Bij ’t licht der zonnestralen, Ver boven and’re voog’len pronkt, Zult gij, door ’t Godd’lijk oog belonkt, Weer met Uw schoonheid pralen. Wanneer Gods onweerstaanb’re hand De vorsten uit het ganse land Verstrooid had en verdreven, Ontving Zijn erfdeel eed’ler schoon, www.prekenweb.nl
8/10
Ds. A.J. Gunst – De roep van de Bruidegom tot Zijn bruid
Dan sneeuw, hoe wit zij zich vertoon’, Aan Zalmon ooit kon geven. In de derde plaats staan we nog een ogenblik stil bij: 3. De verzekering aan de bruid Wat voor verzekering geeft de Bruidegom nu aan Zijn bruid? Deze: Want uw stem is zoet en uw gedaante is lieflijk. Schuldbelijdend komen, gemeente, dat is aangenaam in de ogen des Heeren. Doe Mij uw stem horen. Wat zou dat voor een stem zijn? Een klagende stem. Als we het vergelijken met de zang van een nachtegaal, dan is het ver in de minderheid. Maar daar komt het bij de Heere niet op aan. Dat is nog zo. We kunnen een prachtig vertoon maken met veel woorden, net als de farizeeën. Maar die schreeuw uit de diepte van de tollenaar was de Heere veel aangenamer. Doe Mij uw stem horen. Wat is dat voor stem? Wel, een stem die de Heere aangenaam was. Het was in de eerste plaats een klagende stem over het inwonend verderf. Het is een voorrecht dat nog niet alles eruit komt wat er in ons hart woont. Gods Kerk komt echter zo veel verderf tegen vanbinnen om over te klagen, dat ze moeten belijden dat ze niet wisten dat hun tere ziel nog zoveel van dat aardse had overgehouden. Wat is nog een stem die bij de Heere aangenaam is? Het is een schreeuw om heiligmaking. Maar het begint toch bij de levendmaking? We leren toch niet dat de heiligmaking begint bij de bewuste rechtvaardiging? Nee, maar het is wel de begeerte van het nieuwe leven om heilig voor God te leven. O, dan komen ze nog zoveel ongedode zonden tegen in hun hart. En daar gaat nu het verdriet over! ‘Heere, reinig mij van mijn verborgen afdwalingen.’ Want we weten vaak niet eens hoe vreselijk de zonde is. Hoe dieper we in mogen blikken, hoe meer zonde, hoe meer ongerechtigheid we tegenkomen. Waarom kan nu dat geroep aangenaam zijn voor de oren van God? Wel, gemeente, als u staat op een plaats waar het erg stil is en u roept, dan hoort u de echo van uw eigen stem. Zo is het hier ook, het is Gods eigen werk. Dat gekir van een Manasse in een kerker, die roep van Paulus op de weg naar Damaskus, klinkt als muziek in de oren des Heeren. Daar hebt u het werk van een drie-enig God. De Vader heeft verkoren, de Zoon heeft gekocht met de dure prijs van Zijn bloed en de Heilige Geest heeft de door Christus verdiende gaven, toegepast aan de harten van Zijn kinderen. Gemeente weet u er iets van? Ik las bij een van onze oudvaderen: ‘De onmacht van de mens om tot Christus te komen is groot, maar zijn onwil is nog oneindig veel groter.’ Zult u daar rekening mee houden? Niet om een mens tot een zekere werkheiligheid aan te zetten, alsof we het zelf zouden kunnen verdienen. Toch wil ik het met klem aan uw hart leggen: Zoek de HEERE en leef! (Amos 5:6) Gods oog, Gods liefdesoog was op die duif geslagen, ook daar in die kloof, ook daar in die spelonk. Hij roept ze toe: Toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen. Het is Zijn eigen werk, waar de Heere Zich in verlustigt: de schreeuw van een neergebogen zondaar!
www.prekenweb.nl
9/10
Ds. A.J. Gunst – De roep van de Bruidegom tot Zijn bruid
Wie denkt er dat zijn ongerechtigheid te groot is, dat zijn zonden te veel zijn om door God vergeven te worden? Ach, dat maakt de vorst der duisternis u wijs. Al waren al de zonden van Adams nakroost saamgebonden, Zijn gezegend bloed wast en reinigt van alle zonden! Amen.
Slotzang: Psalm 25:4 ’s HEEREN goedheid kent geen palen; God is recht, dus zal Hij door Onderwijzing hen, die dwalen, Brengen in het rechte spoor; Hij zal leiden ’t zacht gemoed In het effen recht des HEEREN; Wie Hem need’rig valt te voet, Zal van Hem Zijn wegen leren.
Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Een zaaier ging uit…’ (deel 9)
www.prekenweb.nl
10/10