Westfälische Wilhelms-Universität Münster Institut für Niederländische Philologie
De legende van de Heilige Godelieve Herkomst en overlevering
Schriftliche Hausarbeit zur Erlangung des Ersten Staatsexamens für Gymnasien und Gesamstschulen Themensteller: Prof. Dr. Amand Berteloot Vorgelegt von: Paul Jakob Brüggemann Münster, den 5. Mai 2010
Inhoud Lijst van de afkortingen.......................................................................... III Lijst van de afbeeldingen ....................................................................... III Inleiding ................................................................................................... 1 1. De Latijnse wortels............................................................................... 4 1.1 Het oorspronkelijke verhaal ............................................................... 4 1.2 Overgeleverde Latijnse Godelieve-verhalen ...................................... 6 1.2.1 Sollerius' bijdrage aan het Godelieve-onderzoek ............................ 7 1.2.2 Drogo van Sint-Winoksbergen en zijn Vita Godeliph .................. 10 1.2.3 De Legenda Anonymi ................................................................... 13 2. De Nederlandse legende..................................................................... 19 2.1 De Middelnederlandse legende van de Heilige Godelieve .............. 20 2.1.1 De drie groepen van de handschriftelijke Godelieve-legende ...... 20 2.1.2 De verwantschap met de Latijnse Legenda Anonymi.................... 22 2.1.3 De oorsprong van de Middelnederlandse legende ........................ 24 2.1.3 De verhouding tussen de drie groepen van de legende ................. 28 2.2 Verdere Godelieve-verhalen............................................................. 31 2.2.1 De Vlaamse volksboeken .............................................................. 32 2.2.2 Moderne Godelieve-verhalen ........................................................ 33 3. Vergelijking van de twee Godelieve-legenden uit het handschrift Wenen en het handschrift Brussel .......................................................... 33 3.1 Vergelijking van de inhoud .............................................................. 37 3.2 Vergelijking qua taal ........................................................................ 49 3.2.1 Woordgebruik................................................................................ 50 3.2.2 Syntactische vergelijking .............................................................. 53 3.3 Resultaten ......................................................................................... 58 4. Besluit................................................................................................. 61
I
Appendix – Edities van de handschriften............................................... 65 Proloog ................................................................................................... 66 Hoofdstuk I............................................................................................. 68 Hoofdstuk II ........................................................................................... 78 Hoofdstuk III .......................................................................................... 87 Hoofdstuk IV.......................................................................................... 92 Hoofdstuk V ......................................................................................... 100 Hoofdstuk VI........................................................................................ 110 Hoofdstuk VII ...................................................................................... 122 Hoofdstuk VIII ..................................................................................... 136 Hoofdstuk IX........................................................................................ 150 Eindnoten ............................................................................................. 160 Geraadpleegde literatuur ...................................................................... 168 Primaire literatuur ................................................................................ 168 Secundaire literatuur ............................................................................ 169 Geraadpleegde literatuur - digitaal ....................................................... 175 Erklärung
II
Lijst van de afkortingen
B
Handschrift Brussel; Koninklijke Bibliotheek Brussel, ms. 22242230. BgI Handschrift Brugge I; eertijds Bibliotheek van het Bisdom Brugge, nr. 1; inmiddels zoek geraakt. BgII Handschrift Brugge II; Sint-Godelieveabdij te Brugge, zonder signatuur. cf. confer e.g. exempli gratia e.a. et alii f. folio Hs. handschrift ib. ibidem i.e. id est id. idem kol. kolom Mnl. Middelnederlandse N Handschrift Nijmegen; Bibliotheek Nijmegen, JBB, 5000, PB 53 Opm. Opmerking p. pagina r recto sign. signatuur sq. sequentia sqq. sequentes v verso W Handschrift Wenen; Österreichische Nationalbibliothek Wien, Series nova 12847, F.C. 7924.
Lijst van de afbeeldingen
Tabel 1: Vergelijking passage 1 Tabel 2: Vergelijking passage 2 Tabel 3: Syntactische fenomenen Tabel 4: Scheiding van onderwerp en persoonsvorm Tabel 5: De Anakoloet
51 53 55 56 57
III
Inleiding Godelieve van Gistel heeft, zo geven de oudste levensbeschrijvingen te kennen, een vreselijk naar leven gehad en is slachtoffer geworden van een wrede moord. Ze was tijdens de middeleeuwen in het Vlaamse kustgebied vrij populair en tot vandaag de dag zijn er nog veel mensen die belangstelling hebben voor de heilige.1 Zo is de stad Gistel nog steeds een bedevaartsoord en vindt er jaarlijks een Godelieve-processie plaats die door veel mensen wordt bezocht. In de loop van de eeuwen zijn er onder andere ook toneelstukken ontstaan die het Godelieve-verhaal behandelen en in de schilderkunst komt men de heilige, tenminste in West-Vlaanderen, redelijk vaak tegen.2 Men gaat ervan uit dat Godelieve echt heeft bestaan. Deze veronderstelling wordt ondersteund door officiële documenten van de graaf van Bonen waarin
de
naam
van
haar
vader,
Heinfriedus,
wordt
vermeld.3
Contemporaine opgaven wat haar geboortejaar en sterfjaar betreft zijn niet bekend; waarschijnlijk kwam ze omstreeks 1052 ter wereld en is ze in 1070, op jonge leeftijd, vermoord. In 1084 werd ze heilig verklaard en van de verheffingsakte is een later afschrift bewaard gebleven.4 Ook de wetenschap heeft belangstelling getoond voor het leven van de Heilige Godelieve en de overlevering daarvan. In 1970 werd er bijvoorbeeld, naar aanleiding van de negenhonderdste sterfdag van de Gistelse heilige, een internationaal, wetenschappelijk colloquium gehouden en een jaar later verscheen een nummer van het tijdschrift Sacris Erudiri dat uitsluitend de resultaten van dit colloquium presenteerde.5 Ruim tien jaar later werd in verband met het negende eeuwfeest van haar heiligverklaring een themanummer uitgegeven van het tijdschrift Vlaanderen. Deze twee voorbeelden tonen al aan dat er wetenschappelijke belangstelling bestaat 1
cf. Nip 2002: Nip, R.: Life and afterlife. Arnulf of Oudenberg, bishop of Soissons, and Godelieve of Gistel: their function as intercessors in medieval Flanders. In: Mulder-Bakker, A. (uitg.): The Invention of Saintliness. New York 2002. p. 58-76. Hier: p. 58. 2 cf. De Puydt 1984b: De Puydt, R.M.: De H. Godelieve in de plastische kunsten. In: Vlaanderen 200/1984. p. 161-181. Hier: p. 171. 3 cf. Nip 1995a: Nip, R.: Godelieve of Gistel and Ida of Boulogne. In: Mulder-Bakker 1995: Mulder-Bakker, A. (e.a.): Sanctity and Motherhood. Essays on Holy Mothers in the Middle Ages. New York en Londen 1995. p. 191-223. Hier: p. 192. 4 cf. Nip 1995a, p. 191. 5 cf. Inleiding van het tijdschrift Sacris Erudiri 20/1971. p. 5.
1
voor de heilige. Er zijn onderzoeken gedaan in verschillende takken van de wetenschap: Zo is bijvoorbeeld het leven van deze heilige onderzocht in de context van het middeleeuwse vrouwenbeeld; andere onderzoekers hebben belangstelling voor de politieke situatie in het middeleeuwse Vlaanderen en verder zijn er mensen die de tekstuele overlevering van Sinte Godelieve bestuderen. Oude handschriftelijke getuigenissen zijn uiterst zeldzaam wat verklaard kan worden door de gewelddaden van de geuzen die in 1577 o.a. de benedictinessen van de Sint-Godelieveabdij te Gistel verdreven1, maar vooral door het gebrek aan belangstelling van de monniken in de zeventiende eeuw.2 Het centrale punt van menig onderzoek is de evolutie van het Godelieveverhaal. Enerzijds hebben we daarbij te maken met een verandering wat de taal betreft. De oorspronkelijke tekst is in het Latijn geschreven, daarnaast zijn er ook Middelnederlandse en Nederlandse versies ontstaan en werd het verhaal naar het Frans en het Duits vertaald.3 Anderzijds zijn de inhoud en de
stijl
van
het
verhaal
veranderd,
zodat
er
twee
soorten
levensbeschrijvingen zijn: "één echte, die vooral een zakelijk relaas geeft van haar leven – afkomst, huwelijk, martelie en canonisatie [...]; en een legendarische, die de volle aandacht schenkt aan het wonderlijke, het mirakuleuze."4 Dit verschil – de vita ofwel het leven aan de ene kant en de legenda ofwel de legende aan de andere kant – wordt ook in dit werk gehandhaafd. Zoals de ondertitel duidelijk maakt staan zowel de herkomst als de overlevering van de Middelnederlandse legende in deze scriptie centraal. Beide begrippen mogen echter niet los van elkaar bekeken worden; ze zijn
1
cf. Huyghebaert 1949: Huyghebaert, N.: Onuitgegeven Bescheiden betreffende de abdijen Gistel en Oostbroek (Utrecht). In: Sacris Erudiri 2/1949. p. 307-334. Hier: p. 308. 2 cf. ib. 3 Een Duitse Godelieve-legende vindt men bijvoorbeeld bij Wolf 1845, p. 384-403. Wat de Franstalige verhalen over de heilige betreft, zie bijvoorbeeld: Moeyaert en Lowyck 1984: Moeyaert, C. en Lowyck, A.: Sint-Godelieve in de Nederlanden in Frankrijk. In: Vlaanderen 200/1984. p. 148-152. Hier: p. 151 en De Puydt 1984a: De Puydt, R.M.: Bibliografie over de Heilige Godelieve. In: Vlaanderen 200/1984. p. 197/198. Hier: p. 198. 4 Keersmaekers 1984a: Keersmaekers, A.: Het leven van de H. Godelieve in handschriften. In: Vlaanderen 200/1984. p. 156-160. Hier: p. 156.
2
veeleer van elkaar afhankelijk. De herkomst omvat meer dan louter de beschrijving van de geografische oorsprong; naast de vraag waar de legende is ontstaan, wordt geprobeerd om op te lossen wanneer en door wie ze geschreven werd. Daarvoor moet de overlevering onderzocht worden: welke bronnen heeft de vertaler gebruikt. Om de lezer een integraal overzicht te kunnen leveren, is het verstandig om ook een beschrijving te geven van de eerste stappen van de Godelievedevotie en haar schriftelijke getuigenissen. Deze zijn in het Latijn geschreven en worden in hoofdstuk 1 uiteengezet. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de tijd van ontstaan en de onderlinge verschillen en overeenkomsten van de teksten. Hoofdstuk 2 behandelt de Nederlandstalige Godelieve-verhalen. Het begint met een overzicht van de handschriftelijke getuigenissen van de Middelnederlandse legende, gevolgd door een uiteenzetting over de vraag of het vertalingen uit het Latijn zijn, waar, wanneer en door wie ze kunnen zijn geschreven en hoe de Middelnederlandse overleveringen met elkaar in verband staan. Verder wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de latere, gedrukte verhalen over de heilige in de zogenaamde Vlaamse volksboeken en op de moderne literatuur over Godelieve. Daarna worden in hoofdstuk 3 twee Middeleeuwse Godelieve-legenden met elkaar vergeleken. Dit is bijzonder spannend omdat het twee legenden zijn die ongeveer in dezelfde tijd én dezelfde regio zijn ontstaan, maar desondanks grote verschillen vertonen. (Kritische edities van de twee handschriften zijn te vinden in de appendix vanaf bladzijde 65.) Ten slotte volgt een samenvatting van de belangrijkste resultaten van dit werk, waarin ook duidelijk gemaakt wordt waar verder onderzoek naar gedaan moet worden.
3
1. De Latijnse wortels Alle bewaarde Middelnederlandse Godelieve-handschriften tonen dat ze op een Latijns voorbeeld gebaseerd zijn.1 Er zijn verschillende Latijnse verhalen over de heilige overgeleverd en het zal blijken dat vaak niet duidelijk is hoe de verwantschap tussen de Latijnse en Middelnederlandse Godelieve-teksten is. In dit hoofdstuk wordt, als inleiding op de Middelnederlandse teksten, allereerst een overzicht gegeven van het oorspronkelijke verhaal (1.1) en de bewaarde Latijnse teksten die daaruit zijn ontstaan (1.2).
1.1 Het oorspronkelijke verhaal Alle Godelieve-verhalen gaan terug op de zogenaamde Vita Godeliph van Drogo, een monnik uit de benedictijnenabdij van Sint-Winoksbergen. Hij was een tijdgenoot van Godelieve en schreef de vita omstreeks 1084, een aantal jaren na haar dood, om de heiligverklaring van Godelieve op gang te brengen.2 Drogo's vita opent met een korte proloog waarin de auteur zijn tekst aan Radbout, bisschop van Noyon en Doornik, opdraagt.3 Pas daarna volgt in weinig woorden het levensverhaal van de heilige,4 dat op het volgende neerkomt: Godelieve is de dochter van de Boonse edele Heinfried5 en zijn echtgenote Odgiva. Haar vroomheid en haar gehoorzaamheid vallen al op vroege leeftijd op en als ze oud genoeg is om te trouwen komen er vele jonge mannen die naar haar hand vragen, maar de huwelijksgift van ene Bertolf is 1
Zo vinden we bijvoorbeeld in de Brusselse Godelieve-legende de volgende zin: "Die dese hijstorie trac uut den Latijne in Dietscher talen [...]" (Koninklijke Bibliotheek Brussel, ms. 2224-2230, i.e. B. Hier: f. 140v, r. 6/7. In het vervolg worden dergelijke gegevens verkort vermeld: B f. 140v, 6/7). 2 cf. Keersmaekers 1984a, p. 156. 3 cf. English 1951: English, M.: Sinte Godelieve en haar beevaart te Gistel. Gistel 1951. p. 18 en Defries 2008: Defries, D.J.: Drogo of Saint-Winnoc and the innocent Martyrdom of Godeliph of Ghistel. In: Mediaeval Studies 70/2008. p. 29-65. Hier: p. 29 sq. 4 cf. Berteloot 1988: Berteloot, A.: De Middelnederlandse legende van Sint-Godelieve. Een tekst-kritische studie van een heiligenleven op de taalgrens. In: De Franse Nederlanden 13e jaarboek 1988. p. 78-88. Hier: p. 79. 5 Wat betreft de spelling van de namen van de personages en plaatsen zijn er onderlinge verschillen tussen de diverse versies van de Godelieve-verhalen. Zo heet bijvoorbeeld Godelieves vader in de oorspronkelijke vita “Heinfriedus”, terwijl hij in de Middelnederlandse legende meestal “Heinfroot” genoemd wordt. Daarom verschillen de namen ook in deze scriptie, afhankelijk van de context, zonder dat er direct op wordt geattendeerd.
4
dusdanig bijzonder waardevol, dat Godelieve met hem verloofd wordt. Als ze samen bij hem thuis aankomen, vangt de ellende aan. Bertolf, aangezet door zijn boosaardige moeder, begint zijn toekomstige echtgenote te haten en vertrekt voordat het huwelijk wordt voltrokken. Zijn rol tijdens de bruiloft wordt door zijn moeder overgenomen en hijzelf komt pas na drie dagen weer terug. Hij gaat echter niet samen met Godelieve wonen, maar met zijn vader. Bertolf draagt zijn dienstpersoneel op om Godelieve slecht te behandelen en haar slechts één keer per dag brood, water en zout te geven. Als Bertolf te weten komt dat Godelieve altijd de helft van dat weinige brood nog aan de armen geeft, besluit hij haar rantsoen te halveren. Godelieve wordt beledigd en schandelijk behandeld, waardoor ze geen andere oplossing weet dan naar haar ouders te vluchten. Heinfried en Odgiva herkennen hun dochter nauwelijks, omdat ze, begeleid door een enkele dienaar, blootsvoets, uitgemergeld en gekleed als een bedelares arriveert. Haar vader overlegt hoe hij zijn en Godelieves eer weer kan herstellen, trekt naar graaf Boudewijn en vertelt hem wat er gebeurd is. Deze stuurt hem door naar de bisschop, waarna Bertolf door de graaf en de bisschop verplicht wordt om zijn echtgenote terug te nemen en haar voortaan goed te behandelen. Bertolf gaat akkoord en Godelieve komt terug, maar haar situatie blijft moeilijk. Desondanks klaagt ze niet over haar lot en bidt steeds tot God. Bertolfs haat blijft bestaan en hij overlegt met zijn knechten Hacca en Lantbert dat zij zijn echtgenote moeten vermoorden. Er wordt een plan gesmeed en vervolgens gaat Bertolf naar zijn vrouw en lokt haar in de val. Hij doet net alsof hij hun verhouding wil redden en vertelt huichelend dat hij Hacca en Lantbert een wijze vrouw, die de kunst bezit om de liefde tussen de echtgenoten weer te ontsteken, naar Godelieve zal laten brengen. Hij geeft verder voor een afspraak in Brugge te hebben, zodat hij niet bij de samenkomst aanwezig kan zijn. Godelieve geeft haar toestemming, waarna Bertolf het huis verlaat. In de nacht daarop komen Hacca en Lantbert Godelieve halen. Als ze uit haar kamer komt, pakken de knechten haar vast, doen haar een strop om de hals, knijpen haar daarmee de keel dicht en dompelen haar ten slotte onder water. Daarna leggen de knechten Godelieve terug in bed. Pas de volgende morgen wordt haar dood ontdekt. Men vindt echter geen sporen van geweld, behalve een rode kring 5
om de hals. Na haar dood vinden er een aantal wonderen plaats. Op dezelfde dag dat de begrafenis is, wordt om haar te gedenken koren aan de armen uitgedeeld. De voorraad is helaas te klein, maar op wonderlijke wijze neemt de hoeveelheid graan toe en wordt het koren omgezet in meel. Verder verandert op de plaats waar ze werd vermoord de grond in witte, waardevolle steen en het water waarin ze werd ondergedompeld verkrijgt een heilzame kracht. Later zorgt het bidden bij haar graf voor de genezing van een verlamde jongen en een verlamde oude vrouw. Voorts wordt een man die, tegen de verboden in, op een heilige dag aan het werk is en koren verzamelt, zijn zonde vergeven nadat hij tot Godelieve heeft gebeden. Ook een vrouw, die na een groot kerkelijk feest het bevel van de priester negeert en werk verricht, krijgt vergiffenis.1 Drogo's vita is het uitgangspunt van alle Godelieve-verhalen die er later zijn ontstaan. De overleveringstraditie van de teksten toont echter dat we niet met gewoon overschrijven of letterlijk vertalen te maken hebben. Dat geldt zowel voor de verschillende Latijnse als voor de Middelnederlandse verhalen over de heilige.2
1.2 Overgeleverde Latijnse Godelieve-verhalen De diverse Latijnse Godelieve-teksten die tot nu toe bewaard zijn gebleven, worden hierna besproken. Een kostbare bron voor iedereen die zich met de heilige bezighoudt, is SOLLERIUS bijdrage voor de Acta Sanctorum, de beroemde verzameling van heiligenlevens, die in 1720 voor de eerste keer werd uitgegeven en een drietal Godelieve-verhalen behelst.3 Deze zijn 1
cf. Gyselen 1982: Gyselen, S. (ed.): Vita Godeliph. In: Gyselen, S en Huyghebaert, N.: Drogo van Sint-Winoksbergen. Vita Godeliph. Latijnse tekst ingeleid door NikolaasNorbert Huyghebaert O.S.B., Nederlandse vertaling met noten voorzien door Stefaan Gyselen, pastoor-deken van Gistel. Tielt en Bussum 1982. p. 33-71 (i.e. de Vita Godeliph). Hier: p. 33-71. 2 cf. Berteloot 1988, p. 82/83 en Berteloot 1972: Berteloot, A.: De legende vander heiligher maghet Sinte Godeliue. Onuitgegeven eindverhandeling tot het verkrijgen van de graad van licentiaat. Leuven 1972. Hier: p. 5-9. 3 cf. Huyghebaert 1982b: Huyghebaert, N.: Inleiding van de Vita Godeliph. In: Gyselen, S en Huyghebaert, N.: Drogo van Sint-Winoksbergen. Vita Godeliph. Latijnse tekst ingeleid door Nikolaas-Norbert Huyghebaert O.S.B., Nederlandse vertaling met noten voorzien door Stefaan Gyselen, pastoor-deken van Gistel. Tielt en Bussum 1982. p. 13-30. Hier: p. 14. De door SOLLERIUS geleverde bijdrage is te vinden in de Acta Sanctorum Jul. II. Antwerpen 1721, p. 359-444. SOLLERIUS heeft het ook uitgegeven onder de titel Acta S. Godelievae V. et M. Patronae Ghistellensium. Een exemplaar, gedrukt te Antwerpen in 1720, is online be-
6
onderwerp van 1.2.1. De meest oorspronkelijke vita over de heilige Godelieve, d.w.z. een laat afschrift van Drogo's levensbeschrijving, wordt in 1.2.2 besproken. Aan de zogenaamde Legenda Anonymi, een Latijnse legende die SOLLERIUS enigszins afkeurde maar die echter van groot belang is voor het bestuderen van de Middelnederlandse Godelieve-legenden, wordt in 1.2.3 bijzondere aandacht besteed.
1.2.1 Sollerius' bijdrage aan het Godelieve-onderzoek In het begin van de achttiende eeuw publiceerde de West-Vlaamse Bollandist SOLLERIUS de oudste hem bekende getuigenissen van het Godelieve-verhaal die in het Latijn zijn opgesteld, in de Acta Sanctorum. SOLLERIUS beschikte over drie verschillende verhalen van de heilige: Een in die tijd nog niet uitgegeven vita, afkomstig uit een handschrift uit de Oudenburgse Sint-Pietersabdij, een door de Keulse kartuizer Surius enigszins gewijzigde en in 1573 gepubliceerde versie van dezelfde vita en ten slotte een editie van een handschriftelijke en in die tijd eveneens onuitgegeven legendarische versie die door een anonieme auteur is opgesteld, vandaar dat die verscheen onder de titel Vita altera auctior, ab Anonymo Ghistellensi descripta, maar inmiddels hebben we het meestal over de zogenaamde Legenda Anonymi.1 SOLLERIUS
toonde
vooral
belangstelling
voor
de
eerstgenoemde
Oudenburgse vita die van hem de titel Vita auctore Drogone monacho et sacerdote2 kreeg. Hij dateerde het handschrift in de zestiende eeuw en ging, zoals ook uit de titel blijkt, ervan uit een afschrift van de oorspronkelijke Vita Godeliph in handen te hebben.3 De Oudenburgse tekst komt qua inhoud
schikbaar (cf. http://books.google.de/books?pg=PP8&dq=acta+godelievaelr=&cd =2&id=7V9bAAAAQAAJ#v=onepage&q&f=false – 10-03-2010). 1 cf. Hoste 1971: Hoste, A.: Kritische bemerkingen bij de Latijnse legende van SintGodelieve door de Anonymus Gistellensis. In: Sacris Erudiri 20/1971. p. 299-330. Hier: p. 300/301 en Sollerius 1721b: Sollerius: Vita altera auctior, ab Anonymo Ghistellensi descripta. In: Acta Sanctorum Jul II. p. 413-436 (i.e. de Legenda Anonymi). SOLLERIUS' vermoeden dat de anonieme auteur van de legende een Gistelaar was, is overigens niet te bewijzen (cf. Hoste 1971, p. 329/330). 2 Sollerius 1721c: Sollerius (comp.): Vita Drogone monacho ex sacerdote. Ex Ms. Cœnobii Aldenburgensis, numquam antehac sincere & integre edita. In: Acta Sanctorum Jul. II. p. 402-409 (i.e. de Oudenburgse vita). Hier: p. 402. 3 cf. Hoste 1971, p. 301.
7
neer op het levensverhaal zoals dat in het eerste deel van dit hoofdstuk staat beschreven. De door Surius bewerkte versie van hetzelfde verhaal kende hij de afkeurende ondertitel F. Laur. Surius fere totam mutavit1 toe. Deze vita is duidelijk verkort, waardoor de wetenschappelijke waarde ook in latere periodes als beperkt beoordeeld wordt.2 Echter mag men niet over het hoofd zien dat er op het einde van Surius' vita een interessant wonder wordt vermeld: "Filia vero Bertulphi ex secunda uxore, quum esset cæca a nativitate, ex aqua, ubi sancta Dei fuit submersa, oculos lavans, illuminata est, [...]."3 Dit vinden we ook in de legenden over de heilige terug. Surius heeft de tekst dus niet alleen samengevat, maar ook uit een andere bron geput: Waarschijnlijk een legende. De Legenda Anonymi werd door SOLLERIUS nauwelijks bekeken: ze was "te zeer 'legende', te weinig historie"4 – een oordeel dat overigens ook werd gedeeld door COENS die in 1926 een versie van de oorspronkelijke Vita Godeliph publiceerde.5 In het begin van de twintigste eeuw ontdekte men namelijk in de bibliotheek van Sint-Omaars een codex die in het begin van de dertiende eeuw in de cisterciënzerabdij van Clairmarais werd overgeschreven.6 Deze codex, een exemplaar van het Magnum legendarium Flandriae, bevatte onder andere een Latijnse vita van de Heilige Godelieve die mede door middel van de Legenda Anonymi als versie van de oorspronkelijke vita kan worden gekarakteriseerd. De Anonymus moet de beschikking hebben gehad over een handschrift met een oorspronkelijke 1
Sollerius 1721d: Sollerius (comp.):Vita et Martyrium S. Godelevæ. Authore Drogone Monacho et Sacerdote Ghestellensi: sed dictionem F. Laur. Surius fere totam mutavit. In: Acta Sanctorum Jul. II. p. 409-413 (i.e. de vita volgens de kartuizer Surius). Hier: p. 409. 2 Een dergelijke mening verdedigt bijvoorbeeld STRACKE die het met SOLLERIUS eens is wat de mindere kwaliteit van Surius' vita betreft (cf. Stracke 1953b. p. 129). 3 Sollerius 1721d, p. 413. 4 Keersmaekers 1984a, p. 156. SOLLERIUS vindt de legende zelfs vervelend: "Etenim opus bene longum, intricatissimo & prope illegibili charactere exaratum, [grammaticus, orator & poëtaster,] quod a nobis non sine tædio describendum, in capita & numeros dividendum, & variis modis illustrandum fuit; fallor si ab ullo viro docto satis patienter legi possit. Auctor supra modum verbosus est, nonnumquam battologus" (Sollerius 1721a: Sollerius: De S. Godeleva, virg. et mart. Ghistellae, dioecesis Brugensis, in Flandria. In: Acta Sanctorum Jul. II. p. 359-402. Hier: p. 368). 5 cf. Coens 1926: Coens, M.: La vie ancienne de Sainte Godelive de Ghistelles par Drogon de Bergues. In: Analecta Bollandiana 44/1926. p. 102-137. Hier p. 105. 6 cf. Huyghebaert 1982b, p. 15.
8
versie van de Vita Godeliph, want de legende noemt de incipit van de originele vita: "Benignitas Omnipotentis e utrumque sexum ad suam misericordiam vocat."1 Het verhaal uit het handschrift uit Clairmarais begint – in tegenstelling tot dat uit het Oudenburgse handschrift – precies op deze manier.2 Door de vondst van Drogo's vita konden veel van SOLLERIUS' opvattingen weersproken worden: Het Godelieve-leven uit Oudenburg is slechts een latere bewerking, terwijl de Legenda Anonymi de enige bewaarde Latijnse legende van de Heilige Godelieve is en daarom bijzonder waardevol.3 Ook zijn inschatting dat Drogo monnik was van de SintAndriesabdij in de buurt van Brugge is niet correct.4 Het blijft echter nog steeds de vraag waarom naast het verhaal in de oorspronkelijke Vita Godeliph ook een variatie zoals we die uit de Oudenburgse vita kennen, is ontstaan. Een vergelijking van de teksten toont dat van de laatstgenoemde alleen het eerste gedeelte verschilt van het oorspronkelijke Godelieve-leven; het tweede gedeelte sluit op enkele kleine uitzonderingen na direct aan bij de vita uit het hs. Clairmarais.5 Een helemaal overtuigende verklaring voor het ontstaan heeft men tot nu toe nog niet gevonden.6 STRACKE, die in 1953 een tweetal bijdragen over de overleveringsgeschiedenis van de Heilige Godelieve publiceerde, sluit zijn betoog over het Oudenburgse Godelieve-leven als volgt af: "Drogo II [i.e. de vita uit het handschrift Oudenburg; P.B.] biedt weinig of niets dat onze opmerkzaamheid
verdient,
en
zijn
historische waarde,
zelfs
zijn
hagiografische opvattingen, en zijne vertelkunst, worden door Drogo I [i.e. de Vita Godeliph uit het handschrift Clairmarais; P.B.] helegans 1
Sollerius 1721b, p. 435. cf. Coens 1926, p. 127. 3 cf. Keersmaekers 1984a, p. 156. 4 cf. Hoste 1971, p. 301. Over de ontstaansperiode van de vita die SOLLERIUS in het handschrift uit Oudenburg heeft gevonden, geeft HOSTE geen schatting. Een datering is volgens STRACKE moeilijk: de "assonantische stijl geeft hier verder geen aanduiding, want die is vanaf de Xe eeuw in zwang ook in de Nederlanden" (Stracke 1953b: Over Sinte Godelieve. Vervolg. In: Ons Geestelijk Erf 27/1953. p. 128-142. Hier: p. 134). Hij vermoedt dat de Oudenburgse vita in de 13e eeuw thuishoort (ib.). 5 cf. id., p. 131 sq. 6 cf. Berteloot 1972, p. 8 en Stracke 1953b, p. 132. Het ontstaan is bijzonder vreemd, als men in het oog houdt dat alleen de eerste helft van de Oudenburgse vita in vergelijking met de vita uit het handschrift Clairmarais sterke afwijkingen vertoont, maar dat de tweede helft van beide vitae, op kleine uitzonderingen na, identiek is (cf. id., p. 131). 2
9
overschaduwd."1 Het is daarom niet erg verwonderlijk dat verdere studies over de Oudenburgse vita uitbleven. Ondanks de kritiek mag het werk van de Bollandist niet geringschattend bekeken worden. Dankzij zijn publicatie kunnen we tenminste beschikken over edities van de teksten – de handschriften zijn lang geleden zoek geraakt.2
1.2.2 Drogo van Sint-Winoksbergen en zijn Vita Godeliph Over de auteur van de oorspronkelijke Latijnse vita is niet veel bekend. Hij heeft naast de Vita Godeliph nog een aantal andere hagiografische werken geschreven. Er zijn er vijf overgeleverd: De vita over de Heilige Oswald, twee sermoenen over dezelfde heilige, de Historia translationis S. Lewinnae en ten slotte het Liber miraculorum S. Winnoci.3 Deze werken bevatten een aantal aanduidingen die het mogelijk maken zijn levensloop enigszins te reconstrueren: Hij is geboren omstreeks 1020 in de buurt van SintWinoksbergen – een gebied dat toentertijd "door en door Nederlands was"4 – en werd op jonge leeftijd toevertrouwd aan de benedictijnen van Sint Winok. Hij werd er priester, begon een literaire carrière en overleed waarschijnlijk omstreeks 1097 op hoge leeftijd.5 In 1084 kreeg hij de opdracht het leven, de dood en de wonderen van Godelieve na te gaan en het verhaal ten slotte op te schrijven. Het is duidelijk dat Drogo de jonge vrouw niet zelf heeft gekend, want hij was aangewezen op de uitspraken van ooggetuigen uit Gistel: "The story still rings with the voices of neighbors and others who did know her personally, even though the monk had adapted it to the hagiographic tradition."6 Zijn Vita Godeliph leidde tot de heiligverklaring van Godelieve op 10 juli 1084 zoals haar verheffingsakte getuigt.7
1
id., p. 134. cf. Keersmaekers 1984a, p. 156. 3 cf. Huyghebaert 1971: Huyghebaert, N.: Un moine hagiographe: Drogon de Bergues. In: Sacris Erudiri 20/1971. p. 191-256. Hier: p. 194 sqq. 4 Moeyaert en Lowyck 1984, p. 148 en English 1951, p. 22. 5 cf. English 1944, p. 18. 6 Nip 1995a, p. 192. 7 cf. Nip 1995b, p. 145 en Huyghebaert 1982, p. 27. 2
10
De vita die pas in het begin van de twintigste eeuw werd teruggevonden, is daarna door verschillende personen opnieuw uitgegeven. De eerste publicatie, in 1926, was van Pater MAURICE COENS in de Analecta Bollandiana XLIV. Een gewijzigde versie van de vita werd, samen met een Nederlandse vertaling, in 1982 door GYSELEN verzorgd en, vergezeld van een uitgebreide inleiding van HUYGHEBAERT, uitgegeven.1 HUYGHEBAERT beklemtoont dat Drogo, hoewel hij kennelijk goed was ingelicht wat de mentaliteit van de aanwezige bevolking betreft, nauwelijks namen vermeldt en verder gaat hij ervan uit dat Drogo "niet alles zegt wat hij weet."2 Hoewel die zijn werk opdraagt aan de bisschop van Noyon en Doornik, waarschijnlijk ook zijn opdrachtgever, vinden we in Drogo's vita geen verklaringen wat de redenen waren die bevorderend hebben gewerkt voor de canonisatie van de heilige. Het is dus niet zonder meer duidelijk, waarom Drogo eigenlijk de opdracht kreeg om haar leven op te schrijven.3 Over het algemeen kan men ervan uitgaan dat de religieuze teksten uit die tijd een christelijke bedoeling hebben gehad. De clerus scheef teksten die de hemelse wil moesten verklaren. Ook in de Vita Godeliph is dat terug te vinden, zoals NIP in haar artikel Godelieve of Gistel and Ida of Boulogne samenvat: "the human soul [...] has to undergo the ordeals to which she is submitted without protest in order to return through death to the heavenly light."4 De stelling komt op het volgende neer: Misschien was Godelieve een deugdzame vrouw, maar dat gegeven en haar ongelukkige relatie met de Gistelse Bertolf – in een tijd waar wreedheden tijdens het huwelijk vaker voorkwamen – waren zeker niet de enige redenen die tot haar heiligverklaring en haar status als martelares geleid hebben.5 Een andere auteur, DE SMET, heeft het over "een bepaalde mentaliteit, bepaalde interessesferen"6 die zich in de vita hebben gekristalliseerd. Het was aan de 1
Gyselen 1982, p. 33-71. Huyghebaert 1982, p. 24. 3 Defries 2008, p. 36/37. 4 Nip 1995a, p. 196. Zie ook De Grijs 1983: De Grijs, F.J.A.: Heiligen, wat zijn dat eigenlijk? In: Stuip, R.E.V. en Vellekoop, C. (red.): Andere structuren, andere heiligen. Utrecht 1983. p. 13-32. Hier: p. 19 sq. 5 cf. Defries 2008, p. 30. 6 De Smet 1971: De Smet, J.-M.: De "Vita Godeliph" door Drogo van Sint Winoksbergen. In: Sacris Erudiri 20/1971. p. 257-269. Hier: p. 167. Zie ook Bernards 1971: Bernards, M: Die Frau in der Welt und die Kirche während des 11. Jahrhunderts. In: Sacris Erudiri 20/1971. p. 39-100. Hier: p. 45. 2
11
ene kant zeker de bedoeling om de "herinnering te bewaren aan een zo stichtend leven."1 Godelieve was ook onder de bevolking bijzonder populair.2 Maar men gaat er echter van uit, dat aan de andere kant ook politieke overwegingen een rol hebben gespeeld. Dat Godelieves vader na de vlucht van zijn dochter niet de zaak zelf in handen heeft genomen en ook niet naar de graaf van Bonen Eustache II ging, maar direct naar de graaf van Vlaanderen en op diens bevel naar de bisschop van Noyon, d.w.z. naar de personen die over Gistel en omstreken heersten, is volgens NIP in het kader van de Pax Dei of Godsvrede te begrijpen.3 Het feit dat Godelieve de aanwijzingen van de graaf van Vlaanderen en de bisschop opvolgt en naar haar echtgenoot terugkeert, wordt als indicatie gezien dat de overheid haar gezag duurzaam onwrikbaar wilde maken en de rechtmatigheid van de macht wilde beklemtonen.4 Volgens NIP was dat het hoofdargument van Godelieves heiligverklaring: de graaf van Vlaanderen, Robrecht I de Fries, en bisschop Radbout wilden hun coöperatie door een 'gemeenschappelijke' heilige ondersteunen.5 Deze redenering verklaart echter alleen het ontstaan van Drogo's Vita Godeliph en mag niet gebruikt worden om de totstandkoming van latere bewerkingen als de vita uit het Oudenburgse handschrift of zelfs de Latijnse legende (zie 1.2.3) uit te leggen. Deze zijn immers in een andere tijd ontstaan, zodat men ervan uit moet gaan dat ook het doel van de tekst een andere was.6 Dit wordt onder meer duidelijk als we de motieven van de vita met die van de Legenda Anonymi vergelijken. In Drogo's vita wordt Godelieve als martelares gekarakteriseerd. Haar maagdelijkheid is hoogstens bijzaak. De
1
Huyghebaert 1982, p. 23. Nip 1995c: Nip, R. Arnulfus van Oudenburg, bisschop van Soissons (1087), mens en model: een bronnenstudie. Online: http://dissertations.ub.rug.nl/FILES/faculties/ arts/1995/ r.i.a.nip/thesis.pdf (01-04-2010). Hier: p. 243. NIP gaat ervan uit dat de verering voor de Heilige Godelieve "uit het volk" (ib.) is voortgekomen. 3 cf. Nip 1995c, p. 203. Voor verdere informatie over de Godsvrede, zie: Holenstein 1991: Holenstein, A.: Die Huldigung der Untertanen: Rechtskultur und Herrschaftsordnung (8001800). Stuttgart 1991. p. 22 sqq. 4 cf. Nip 1995a: Nip, R.: Godelieve of Gistel and Ida of Boulogne. In: Mulder-Bakker, A. e.a.: Sanctity and Motherhood. Essays on Holy Mothers in the Middle Ages. New York en Londen 1995. p. 191-223. Hier: p. 207. 5 Nip 1995b, p. 145. 6 cf. Nip 1995a, p. 197. 2
12
traditie om Godelieve als martelares én maagd te vereren is veel jonger:1 "Godelieve changed from a martyred pious housewife into a virgin and martyr."2 Over het werk van Drogo van Sint-Winoksbergen valt in ieder geval te zeggen dat, hoewel het is aangepast aan de hagiografische traditie van toen, ons "een concrete, kleurrijke, levensechte visie op het leven in de Vlaamse kuststreek in het midden van de 11e eeuw."3 geeft.
1.2.3 De Legenda Anonymi Deze Legenda is van groot belang voor het onderzoek naar de samenhang van de Latijnse met de Middelnederlandse Godelieve-legenden, omdat ze de enige Latijnse legendarische getuigenis is. De genoemde Bollondist SOLLERIUS ging er bijvoorbeeld van uit dat de Middelnederlandse legenden direct afgeleid zijn van de Legenda Anonymi.4 Echter, in 1972 kon de filoloog BERTELOOT bewijzen dat de Mnl. legende van de Heilige Godelieve tenminste geen directe vertaling van de Legenda Anonymi is.5 HOSTE die in 1971 een uitgebreid artikel over de Latijnse legende schreef, is op een aantal bronnen gestoten aan de hand waarvan de Anonymus het Godelieve-verhaal uit Drogo's Vita Godeliph heeft kunnen uitbreiden. De toevoegingen tonen overeenkomsten met andere hagiografische werken zoals de Vita Odae of de Vita Arnulfi.6 Het valt verder op dat de paragraaf over de stichting van het klooster door Bertolfs blindgeboren dochter ook in Surius' Godelieve-leven vermeld wordt.7 Bovendien vindt men in de Latijnse legende citaten van de klassieke schrijvers Horatius, Ovidius en Vergilius terug. Ook bij Drogo's vita 1
cf. Nip 2002, p. 67. id., p. 58. 3 Huyghebaert 1982, p. 21. 4 Hoste 1971, p. 303. 5 cf. Berteloot 1972: Berteloot, A.: De legende vander heiligher maghet Sinte Godeliue. Onuitgegeven eindverhandeling tot het verkrijgen van de graad van licentiaat. Leuven 1972. p. 20. 6 cf. Hoste 1971, p. 315 sqq. Het blijft natuurlijk onzeker of de Anonymus zelf deze bronnen geraadpleegd heeft. De mogelijkheid bestaat dat de legende al de ronde deed en hij haar enkel heeft opgeschreven. 7 cf. id., p. 313. 2
13
kwamen al drie citaten voor van Vergilius. Een daarvan heeft de Anonymus overgenomen, de andere citaten heeft hij zelf als aanvulling gegeven.1 Hij gebruikt een groot aantal bijbelcitaten, zowel uit het Oude als het Nieuwe Testament,2 en laat zich verder inspireren door de regel van Benedictus: "De Anonymus benadrukt dat Godelieve volledig betrouwde op Gods barmhartigheid, een echo van Benediktus' instrument van goede werken, waarin hij de monnik aanspoort nooit aan Gods barmhartigheid te twijfelen."3 De sterk christocentrisch gerichte devotie en de allusies op auteurs uit de klassieke oudheid die in de Legenda Anonymi naar voren komen, passen bij de geestelijke traditie uit de veertiende eeuw. Voordat Hoste zijn artikel schreef, bestond er vooral wat de datering van de Latijnse legende betreft een conflict:4 SOLLERIUS ging uit van een ontstaanstijd omstreeks 1340. Het jaar 1349 wordt door hem vaak als de terminus ante quem gezien, want in dat jaar zou de legende vanuit het Latijn naar het Middelnederlands vertaald zijn.5 In een Brugse Godelieve-tekst, die vermoedelijk in de eerste helft van de zestiende eeuw is ontstaan (i.e. BgII, cf. 2.1.1), wordt het volgende vermeld: "Een clerck van Ghistele stelde dit buyten latyne int vlaemsche alsmen schreef ons heeren jaer duyst drie hondert neghen ende veertich."6 Het is helaas moeilijk te beoordelen in hoeverre deze mededeling betrouwbaar is, want we komen deze informatie alleen in het jongste handschrift tegen en verder is er, voor zover men weet, geen veertiende-eeuwse Middelnederlandse Godelieve-legende bewaard gebleven.7 Daarentegen schrijft STRACKE in 1954: "Wat de latijnse Legenda Anonymi betreft ik ben ten sterkste geneigd ze ouder te maken."8 Hij gelooft niet in de door SOLLERIUS genoemde ontstaanstijd, maar dateert de legende uit het einde van de twaalfde eeuw.9
1
cf. id., p. 317 sqq. cf. ib. 3 id., p. 321. 4 cf. id., p. 301. 5 cf. Keersmaekers 1984 a, p. 12. 6 geciteerd naar Hoste 1971, p. 302. 7 cf. ib., p. 302. Ook KEERSMAEKERS twijfelt aan de betrouwbaarheid van het jaartal 1349. Hij vermoedt dat het een verschrijving is en in werkelijkheid 1549 moet zijn (cf. Keersmaekers 1984a, p. 161 en Keersmaekers 1984b, p. 182). 8 Stracke 1954a, p. 25. 9 id., p. 60/61 en Stracke 1954b, p. 128. 2
14
HOSTE probeert de legende pragmatisch te dateren en zoekt daarvoor tekstuele feiten die met de realiteit overeenkomen. In de Legenda Anonymi vinden we gelukkig een aantal passages die een terminus post quem vormen. O.a. noemt de Anonymus de abdij van Sint-Andries die pas in 1190 per pauselijke bulle werd gelegitimeerd.1 Verder gaat HOSTE ervan uit dat de legende nog niet bestond toen het handschrift Clairmarais (geschreven tussen 1200 en 1220) dat Drogo's vita bevat, werd geschreven.2 "Zouden de monniken van Clairmarais niet liever de aantrekkelijke legende gekopieerd hebben voor hun Legendarium dan de karige tekst van Drogo?"3 Als verdere terminus post quem wordt de door de Anonymus genoemde kapel Ten Snipgate4 geïdentificeerd. Dit toponiem duikt voor de eerste keer op in 1230.5 Verder wordt in het negende hoofdstuk vermeld dat bij de canonisatie van Godelieve de paus door een college van kardinalen werd ondersteund.6 Deze procedure is pas vanaf het jaar 1281 gebruikelijk, zodat de Legenda Anonymi ten vroegste in dat jaar geschreven kan zijn.7 Een precieze datering van de Latijnse legende was ook voor Hoste niet mogelijk; het is echter duidelijk dat Strackes datering in de late twaalfde eeuw niet kan kloppen. De feiten maken duidelijk dat de Legenda Anonymi niet voor 1281 is geschreven; volgens HOSTE is ze heel waarschijnlijk pas in de veertiende eeuw ontstaan. Hij gaat ervan uit dat de anonieme schrijver van de Latijnse legende een veertiende-eeuwse benedictijn was, waarschijnlijk afkomstig van de abdij van Sint-Andries.8 1
cf. Hoste 1971, p. 303. cf. ib. 3 ib. 4 zie: "Nunc itaque euntes festinanter, juxta traditum vobis modum, adducite eam; in capella quippe adjacente, quae ex loco, Ten Snipgate, vocabulum vulgariter sortiur, inter vicinas vetulas garrula residens, ad suae excusationis gloriam, et nostram haud dubium loquitur derogationem." (Sollerius 1721b, p. 423). 5 cf. De Flou 1933: De Flou, K.: Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschapen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu. 14e deel. Brugge 1933. kol. 1010. 6 zie: "Quibus fideliter jussa exequentibus, dum veridicorum illa ratificata indubio testimonio retulissent, sacer Antistes suae illa auctoritatis commendatione confirmata, summo Pontifici ejusque Fratribus Cardinalibus praesentavit approbanda" (Sollerius 1721b, p. 436). 7 cf. Hoste 1971, p. 305. 8 cf. id., p. 329/330. "Hij [de Anonymus; P.B.] kan moeilijk verbergen dat hij er groot op gaat dat Drogo, de eerste levensbeschrijver van Sint-Godelieve, een monnik was van de Sint-Andriesabdij. Dat was toch een grote eer voor zijn klooster. Hij laat zijn lezers nog weten dat de parochie van Gistel eigendom is van zijn abdij. Een monnik uit een andere abdij, neem Oudenburg, zou zich dat alles vanzelfsprekend niet herinneren" (id., p. 329). 2
15
Daarentegen vermoedt KEERSMAEKERS dat de Latijnse legende later is ontstaan. Hij baseert zijn opvatting op een gebed tot de heilige Godelieve dat op het Weesgegroet lijkt, waarin Godelieve een afstammeling van Jupiter en "Phoebi soror"1 – de zuster van Phoebus – genoemd wordt. Elementen die, volgens KEERSMAEKERS, atypisch zijn voor de veertiende eeuw.2 Blijkbaar is het laatste woord over de datering nog steeds niet gesproken. Ik durf er zelf niet over te speculeren wanneer de Legenda Anonymi is ontstaan, maar het zou zinvol zijn om de tekst door een mediolatinist aan de hand van de taal te laten dateren. Als daaruit zou blijken dat de overgeleverde Legenda Anonymi van jongere ontstaansdatum is dan thans wordt aangenomen, zou dat kunnen betekenen dat het slechts gaat een latere bewerking van een andere Latijnse legende.3 De inhoudelijke kern van dit Godelieve-verhaal is dezelfde als in Drogo's Vita Godeliph. Deze kern wordt echter wel met een aantal elementen uitgebreid. Het verschil tussen Drogo's vita en de legende van de Anonymus wordt door HOSTE als volgt gekenschetst: "De Legenda Anonymi is eerst en vooral een hagiografisch stuk, dat een vroeger ontstane Vita wil aanvullen, en opnieuw verworden in een eigentijdse taal."4 Behalve de genoemde incipit wordt Drogo's vita in de Latijnse legende nooit letterlijk geciteerd.5 In de proloog plaatst de Anonymus Godelieves sterfjaar in 10706 en vermeldt exact de plaatselijke gegevens van haar geboorteplaats: "Godeleva virgo Deo cara, de illustri prosapia ex territorio Boloniensi, castro Londefort, juxta villam wierre Huifridi originem traxit,"7 terwijl we in de Vita Godeliph slechts te weten komen dat Godelieve in een niet-genoemd
1
cf. Sollerius 1721b, p. 433. cf. Keersmaekers 1984a, 159/160. KEERSMAEKERS relativeert zijn opvatting enigszins: "Nu komt in de tekst van de Latijnse Legenda een zeer bevreemdende passage voor. Bevreemdend althans voor een leek die niet vertrouwd is met de stijl van de veertiendeeuwse hagiografie [...]" (id., p. 159). 3 Er heeft hoogstwaarschijnlijk één Latijnse legende in de late veertiende eeuw of in het begin van de vijftiende eeuw bestaan, omdat de Middelnederlandse versies naar een Latijns voorbeeld zijn ontstaan (cf. 2.1.2). 4 Hoste 1971, p. 311. 5 cf. id., p. 312. 6 cf. id, p. 307. 7 Sollerius 1721b, p. 413. 2
16
dorpje in de streek van Bonen is geboren;1 over haar sterfjaar komen we in Drogo's vita niets te weten. HOSTE omschrijft de bedoeling van de Anonymus als volgt: "Hij wil de lezer meedelen primo wat door Drogo niet vermeld werd, secundo wat hijzelf vernomen heeft van waarachtige getuigen, en tertio wat hij verondersteld heeft hoe de zaken zich hebben voorgedragen."2 Vooral wat het secundo en de waarachtige getuigen betreft moeten we wel voorzichtig zijn, aangezien de Legenda Anonymi waarschijnlijk in de veertiende eeuw is ontstaan. Onzeker is ook wat hij tertio zelf heeft toegevoegd. Zoals onder 1.1 staat vermeld moet de Anonymus de beschikking hebben gehad over een versie van Drogo's vita. Hij vermeldt dat Drogo de "vitae Virginis primus conscriptor"3 is. Toch strookt zijn verdere vermelding van Drogo's herkomst niet met de historische feiten: Volgens de Anonymus was Drogo monnik van de SintAndriesabdij die echter nog niet bestond toen de Vita Godeliph werd geschreven.4 Na de proloog volgt een legende die uit negen hoofdstukken bestaat, die weer zijn onderverdeeld in 99 paragrafen.5 Inhoudelijk komt de Latijnse legende overeen met de Middelnederlandse Godelieve- legende die in hoofdstuk 2 behandeld wordt en waarvan in hoofdstuk 3 twee versies nauwkeurig met elkaar vergeleken worden. Daarom wordt hier niet de complete inhoud van de inhoud van de Legenda Anonymi besproken, maar worden alleen de belangrijkste details en verschillen tussen de Latijnse legende en de vita genoemd. In de Legenda Anonymi wordt in vergelijking met de Vita Godeliph uitgebreider ingegaan op Godelieves jeugd te Londefort. Ze is steeds deugdzaam en deelt het voedsel met de armen, zodat het kan gebeuren dat er op het hof niet meer genoeg is. De hofmeester probeert haar in haar vrijgevigheid te belemmeren en als hij haar oppakt nadat ze weer eens eten heeft meegenomen, gebeurt het eerste wonder: Godelieve bidt tot God en 1
cf. Coens 1926. p. 127: "Igitur orta fuit in Bononiensi pago, maxime in urbe quae Bononia dicitur [...]." 2 Hoste 1971, p. 307. 3 Sollerius 1721b, p. 413. 4 cf. Hoste 1971, p. 311/312. 5 cf. id., p. 306. Wat de indeling in 99 paragrafen betreft is het niet zeker of deze al in het handschrift aanwezig was, of dat SOLLERIUS deze achteraf heeft aangebracht.
17
het voedsel verandert in houtspaanders. Op een andere dag staat, omdat de graaf van Bonen aanwezig is, een groot banket gepland en weer geeft Godelieve voedsel aan de armen. Haar vader wordt woedend, want hij voelt zijn goede naam bezoedeld. Daarop gebeurt het tweede mirakel: Godelieve bidt weer en niemand hoeft honger te lijden, want plotseling heerst er grote overvloed. De graaf spoort Godelieve daarna aan om te huwen. Ze wil echter haar maagdelijkheid bewaren en pas als de graven van Vlaanderen en Bonen als makelaar optreden, geeft ze op vijftienjarige leeftijd haar toestemming met Bertolf te trouwen. Godelieve en Bertolf gaan samen naar Gistel voor de huwelijksvoltrekking. Op de eerste dag gaat hij echter, aangespoord door zijn wrede moeder, op bedevaart. Godelieve blijft achter, wordt beledigd en in een kamertje opgesloten. Bovendien moet ze haar vermogen aan Bertolfs moeder geven. Desondanks blijft het meisje ootmoedig waarvoor zij door een volgend wonder wordt beloond: Als Bertolf terugkeert, beveelt hij dat Godelieve op de akker de kraaien moet verjagen, waarna ze met een dienstmeisje naar de akker gaat. Als ze echter de klokken van de mis hoort, gebiedt Godelieve de kraaien in de schuur te gaan en daar te blijven totdat ze na de mis terugkomt. De kraaien volgen haar instructie op. Het dienstmeisje gaat terug naar Bertolfs hof en vertelt wat ze gezien heeft. Maar in plaats van blij te zijn, zijn Bertolf en zijn moeder woedend. Hacca en Lambert moeten haar gaan terughalen. Daarna wordt Godelieves toch al karige voedselrantsoen verder verminderd, maar ze blijft doorgaan met de helft aan de armen uit te delen. De mensen die van haar hachelijke positie hebben gehoord, komen Godelieve bezoeken en zij houdt toespraken tot de armen, de maagden, de gehuwden en de weduwen. Een achtenswaardige vrouw dringt er bij Godelieve op aan naar Londefort te vluchten, omdat haar daden voor Bertolf steeds aanleiding zijn tot het kwade. Godelieve volgt dit advies op en gaat samen met het dienstmeisje dat ook het kraaienwonder heeft gezien, terug naar haar ouders. Deze herkennen hun dochter nauwelijks omdat ze op blote voeten en in fysiek slechte staat arriveert. Alleen haar moeder herkent haar en valt meteen in onmacht. De graaf en de bisschop dwingen Bertolf om zijn echtgenote terug te nemen en Bertolf stuurt Hacca en Lambert om Godelieve te halen.
18
De volgende marteling lijkt erg op die uit de Vita Godeliph. De bedriegers stellen een moordplan op, Bertolf vlucht en de knechten vermoorden Godelieve op 6 juli, in het derde jaar nadat het huwelijk werd voltrokken. Godelieve wordt begraven en het verhaal eindigt met een aantal mirakels die ook in Drogo's vita voorkomen, maar er zijn ook nog een aantal wonderen toegevoegd. Bertolf krijgt met zijn tweede echtgenote een blindgeboren meisje dat op negenjarige leeftijd weer kan zien doordat ze haar ogen in het water wast waarin Godelieve werd ondergedompeld. Verder vertelt de Legenda Anonymi het mirakel van het wonderlijke hemd: Godelieve verschijnt aan een dienstmeisje dat voor Bertolf op weg is om hemden te laten naaien. Godelieve neemt deze opdracht over en Bertolf herkent het naaiwerk van haar hand. Door het wonder wordt hij bekeerd en vertrekt naar het Heilige Land om tegen de Saracenen te vechten. Later komt hij terug en wordt monnik van de Abdij van Sint-Winoksbergen, waar hij ten slotte overlijdt. Zijn dochter sticht een klooster op de plaats waar Godelieve werd vermoord.1
2. De Nederlandse legende Nadat de legende al in het Latijn bestond, was het een kwestie van tijd dat ook een volkstalige legende werd vervaardigd, aangezien de kennis van het Latijn onder de bevolking maar ook in de vrouwenconventen erg beperkt was.2 Het oudste overgeleverde Middelnederlandse handschrift dat de legende over de Heilige Godelieve behelst, is in het derde kwart van de vijftiende eeuw ontstaan en is klaarblijkelijk van jonger ontstaansdatum dan de Latijnse legende. De overgeleverde Middelnederlandse Godelievelegenden worden onder 2.1 bekeken. Later zijn ook gedrukte boeken over de heilige ontstaan. Deze modernere versies van het Godelieve-verhaal worden onder 2.2 kort uiteengezet.
1
cf. Sollerius 1721b, p. 413-436. cf. Scheepsma 1992: Scheepsma, W.: Onbekende literatuur door onbekende vrouwen. Vrouwenliteratuur in de middeleeuwen. In: Literatuur 6/1992. p. 322-329. Hier: p. 322. 2
19
2.1 De Middelnederlandse legende van de Heilige Godelieve Tot nu toe zijn er vijf verschillende Middelnederlandse legenden gevonden die in drie handschriftengroepen, i.e. drie min of meer verschillende versies, kunnen worden onderverdeeld.1 Deze handschriftelijke overblijfselen van de Middelnederlandse legende worden per groep genoemd en er wordt verdere informatie gegeven over de respectievelijke dialecten, de plaatsen van ontstaan en de tegenwoordige verblijfplaatsen (2.1.1). Daarna wordt uiteengezet hoe deze volkstalige legenden met de Legenda Anonymi verband houden (2.1.2), wanneer en waar (en door wie) de legende zou vertaald kunnen zijn (2.1.3) en uiteindelijk hoe de drie handschriftelijke tradities met elkaar correleren (2.1.4).
2.1.1 De drie groepen van de handschriftelijke Godelieve-legende Van de vijf overgeleverde legenden worden er drie bij groep I gerekend; de twee andere horen respectievelijk bij groep II en groep III.
a) Groep I: Handschrift Brugge I: In het Bisschoppelijk Archief Brugge beschikte men eertijds over een handschrift dat tussen 1450 en 1480 in het WestVlaams werd geschreven en waarin alleen de legende van de Heilige Godelieve stond. De legende begon met: "Dit es de legende vander heligher maghet sinte godelieve"2 en telde 221 bladzijden tekst. Het document is inmiddels zoek geraakt, maar het Godelieve-verhaal werd overgeleverd doordat VANDENBERGHE in 1947 een licentiaatsverhandeling schreef die een editie van de tekst tot inhoud had.3 [Dit handschrift wordt in het vervolg met BgI afgekort.] Handschrift Nijmegen: Op het einde van de vijftiende eeuw is een verzamelcodex ontstaan met onder andere de legende "Van sinte godelieven
1
cf. Berteloot 1988. p. 81. geciteerd naar Keersmaekers 1984a. p. 157. 3 cf. ib. 2
20
der heiliger maget"1. Het verhaal vertoont dialectkenmerken van oostelijk Noord-Brabant.2 De codex die afkomstig is uit het Noord-Brabantse Mariewater bevindt zich inmiddels in Nijmegen onder de Signatuur JBB, 5000, PB 53. Het verzamelhandschrift begint met een incunabel uit 1499; een groot deel van het handgeschreven materiaal ontbreekt, waardoor ook de Godelieve-legende niet volledig is.3 [=N] Handschrift Wenen: Ook in de Österreichische Nationalbibliothek te Wenen vinden we in een verzamelhandschrift een Zuid-Brabantse versie van de Godelieve-legende (Series nova 12847, F.C. 7924) die uit ca. 1540 dateert.4 Het verhaal begint als volgt: "Hier beghint de legende vander heilegher maget Sinte Godelieve."5 Het is afkomstig uit de "liberay van Sinte Elisabeth op den bergh Sion in Brussel"6 en telt in totaal 113 bladzijden (fol. 7r-63r).7 [=W] De handschriften van groep I zijn versies die wel dezelfde oorsprong hebben, maar onderling verschillen wat het dialect betreft. Met zekerheid is geen van de genoemde drie handschriften de legger. Ze staan daarom "op gelijke hoogte naast elkaar in het stemma."8 Echter, zonder twijfel is BgI de meest oorspronkelijke versie.9 Zo vindt men bijvoorbeeld in dit handschrift een opsomming van plaatsnamen "Gistele, Zande ende Moere"10 hetgeen in W is vervangen door "Ghistele, landt ende zandt"11 De Brabantse kopiist kon blijkbaar met de Vlaamse plaatsnamen niets beginnen
1
geciteerd naar Stooker en Verbij 1997: Stooker, K. en Verbij, T.: Collecties op orde. Middelnederlandse handschriften uit kloosters en semi-religieuze gemeenschappen in de Nederlanden. II. Repertorium. Leuven 1997. p. 359. 2 cf. Berteloot 1988, p. 81. 3 cf. Stooker en Verbij 1997, p. 359 en Berteloot 1972, p. 15/16. 4 cf. Berteloot 1988, p. 81 en Keersmaekers 1984a, p. 156/157. 5 cf. W, f. 7r. 6 geciteerd naar Berteloot 1988, p. 81. 7 cf. Keersmaekers 1984a, p. 156/157. 8 Berteloot 1972, p. 26/27. 9 cf. Berteloot 1988, p. 81. 10 ib. 11 W, f. 61v.
21
b) Groep II Handschrift Brussel: In de Koninklijke Bibliotheek te Brussel vindt men in het verzamelhandschrift ms. 2224-2230, folio 93r-142r een verhaal met de volgende incipit: "Hier beghint die legende vander heiligher maghet Sinte Godelieve, Gods lief, troestersse van allen bedruefde herten."1 Het telt in totaal maar 97 bladzijden, twee verdere bleven blanco. Deze versie van de legende is tussen 1530 en 1543 in het Zuid-Brabants geschreven.2 [=B]
c) Groep III Handschrift Brugge II: Deze legende, evenals het hs. Brugge I geen onderdeel van een verzameling, toont Vlaamse taalkenmerken. Het handschrift zonder signatuur berust tot op heden bij de Sint-Godelieveabdij te Brugge onder de titel "Hier beghint die zeer schoone ende waerachteghe Historie ende legende van de Heleghe Maeghet Ghehuwede, Weduwe ende Maertelareghe, die weerde Bruijd Christi, Mevroauwe Sinte Godelieue"3 en is omstreeks 1600 ontstaan.4 Van dit handschrift bestaat een afschrift dat in 1802 werd gemaakt en ook in het bezit is van de Brugse SintGodelieveabdij.5 [=BgII]
2.1.2 De verwantschap met de Latijnse Legenda Anonymi Hoewel de invloed van de Legenda Anonymi niet te ontkennen is, kon toch duidelijk gemaakt worden dat de Middelnederlandse versies geen 'echte' vertalingen van de Latijnse legende.6 De volgorde van de beschreven scènes komt meestal wel overeen; in de teksten vindt men echter een aantal details die het verschil duidelijk maken. Daardoor is het mogelijk om de verhouding tussen de Latijnse en de Middelnederlandse legende nauwkeuriger te beschrijven. BERTELOOT noemt een vijftal punten: De Anonymus vermeldt ten eerste in zijn proloog dat hij de legende zelf heeft 1
B, f. 93r. cf. Berteloot 1988, p. 81 en B, f. 93r. 3 geciteerd naar Keersmaekers 1984a, p. 157. 4 cf. Berteloot 1988, p. 81 en Callewaert 1978: Callewaert, D.: Het leven van de H. Godelieve. De volksboeken met hun voorgeschiedenis. In: Volkskunde 79/1978. p. 311319. Hier: p. 313/314. 5 cf. Keersmaekers 1984a, p. 157. 6 cf. Callewaert 1978, p. 312/313 en Berteloot 1988, p. 82. 2
22
samengesteld doordat hij Drogo's vita aangevuld heeft. In de Mnl. legende wordt vermeld dat ze naar een Latijns voorbeeld ontstaan is; eventuele uitbreidingen blijven onvermeld:1 "Maer vander heilegher maecht Sinte Godelieve zoe sal, bider gracien Gods, ons materie voergaen na den Latine alsoe cort als wi connen ende moeghen, [...]."2 Ten tweede verschilt de rol die Drogo inneemt. In de Legenda Anonymi wordt deze op een totaal andere manier beschreven dan in de Middelnederlandse legende. De Anonymus noemt Drogo de "vitae Virginis primus conscriptor".3 Daarentegen vinden we in W het volgende: "Die weerdeghe monc Drogo, die dese legende maecte ende in Latine stelde, hij orconde dat hijt selve ghesien hadde [...]."4 De auteur van de volkstalige legende heeft zich hier blijkbaar vergist; waarschijnlijk heeft hij op de plaats waar de Anonymus over de primus conscriptor bericht, gewoon een inlichting over de vertaling naar de volkstaal gegeven.5 Ten derde vindt men ook in de Legenda Anonymi op dezelfde plaats waar in de Middelnederlandse versies als auteur van de legende Drogo genoemd wordt, een verwijzing naar de monnik.6 Volgens BERTELOOT heeft de Anonymus deze aangebracht om te benadrukken dat het daarvoor vertelde wonder werkelijk gebeurd is.7 Ten vierde vinden we in B een getuigenis over de vertaler: "Die dese hijstorie trac uut den Latijne in Dietscher talen oercont dat hem een seijde diet selve sach."8 Ten vijfde staat er in de jongste Middelnederlandse legende, i.e. BgII, "Een clerck van Ghistele stelde dit buyten latyne int vlaemsche alsmen schreef ons heeren jaer duyst drie hondert neghen ende veertich."9 Net als HOSTE 1
cf. Berteloot 1972, p. 21. W, f. 7r, 26 – f. 7v, 2. 3 Sollerius 1721b, p. 413. 4 W, f. 56v. 5 cf. Berteloot 1972, p. 22. 6 In de Legenda Anonymi vinden we de volgende uitspraak: "Cujus rei fidem, cum difficilis creditu videretur, venerabilis Drogo monachus, primus vitæ Virginis conscriptor, utpote quam oculis ipse vidisset, veraci testimonio adstruens, cordibus sequentium omne dubietatis vulnus amputavit" (Sollerius 1721b, p. 432). 7 cf. Berteloot 1972, p. 21. 8 cf. B, f. 140v, 6-8. BERTELOOT geeft verder te weten dat een dergelijke passage ook in BgII te vinden is. In de legenden van groep I vinden we dit detail niet terug (cf. Berteloot 1972, p. 22). 9 geciteerd naar Hoste 1971, p. 302. 2
23
(zie 1.2.1) stelt ook BERTELOOT de vraag in hoeverre deze uiting als betrouwbaar mag bekeken worden. Omdat de vertaler met de Gistelse entourage bekend blijkt te zijn, gaat BERTELOOT ervan uit, dat het eerste gedeelte van deze passage met de waarheid stookt. Betreffende het jaargetal koestert ook hij twijfel, gezien het feit dat alle overgeleverde Middelnederlandse verhalen later zijn ontstaan.1 Uit deze feiten moet worden geconcludeerd dat de Middelnederlandse legende op een Latijns voorbeeld teruggaat. Voor het geval dat ze letterlijk vertaald
is,
is
de
bron
zeker
niet
de
Legenda
Anonymi.
De
Middelnederlandse legende kan wel daaruit zijn ontstaan, maar in dat geval hebben we niet te maken met een vertaling, maar met een zelfstandige bewerking.2 Natuurlijk blijft nog een laatste mogelijkheid denkbaar: Zowel de Middelnederlandse legende als de Legenda Anonymi zijn bewerkingen van een oorspronkelijke Latijnse legende.3 Deze feiten mag men niet over het hoofd zien – de Middelnederlandse Godelieve-legenden worden in het kader van dit werk desondanks 'vertalingen' genoemd.
2.1.3 De oorsprong van de Middelnederlandse legende HOSTE heeft in 1970 enigszins betrouwbaar uiteengezet dat de anonieme auteur van de Latijnse legende een benedictijn van de abdij van Sint-Andries was.4 Een dergelijke identificatie van de persoon die de legende naar het Middelnederlands heeft vertaald, is niet zonder twijfel mogelijk. We kunnen echter met BERTELOOT ervan uitgaan dat de vertaler een West-Vlaming was – de oudste overgeleverde legende, i.e. BgI, is in een West-Vlaams dialect geschreven en behelst geografische benoemingen die waarschijnlijk alleen
1
cf. Berteloot 1972, p. 25. cf. id., p. 23. Deze stelling wordt volgens BERTELOOT gesteund door de vermelding "na den Latine alsoe cort als wi connen ende moeghen" (zie W, f. 7v). Waarschijnlijk heeft de auteur van de Mnl. legende zelf ingegrepen en de oorspronkelijke versie niet woord voor woord vertaald. (cf. Berteloot 1972, p. 23). 3 cf. ib. 4 cf. Hoste 1971, p. 329. Over de twijfels tegenover HOSTEs opvatting, zie hoofdstuk 1.2.3. 2
24
een West-Vlaming kende.1 Men weet bovendien dat de Godelieve-verering zich pas in de late Middeleeuwen heeft uitgebreid.2 Terwijl we kunnen beoordelen waar de legende is ontstaan, is het moeilijk te bepalen wanneer ze is ontstaan. Als we HOSTE ook volgen wat betreft de datering van de Latijnse legende in de veertiende eeuw, dan moet de Dietse legende later zijn ontstaan. Een betrouwbare indicatie die afwijkt van de genoemde m.b.t. de Legenda Anonymi (cf. hoofdstuk 1.2.3), bestaat niet. Wat blijft is de aldaar geciteerde uitspraak uit BgII waarin wordt vermeld dat de legende in 1349 naar de volkstaal werd vertaald. De vroegste terminus ante quem is dan het ontstaan van BgI, d.w.z. het derde kwart van de vijftiende eeuw. Hoe ver we in de tijd moeten teruggaan is niet meer te bewijzen. Wel weten we dat de volksverering van de Heilige Godelieve al vroeger bestond. Die veronderstelling ligt voor de hand vanwege een groot aantal iconografische objecten die overgeleverd zijn. Het oudste dateert uit het begin van de vijftiende eeuw. Het is een houten paneeltje waarop de heilige is te zien met een wurgdoek om de hals, een kroon op het hoofd en nog een kroon naast haar. Dit kronenmotief vinden we ook in de Middelnederlandse legenden terug, waar het er, met uitzondering van de Brusselse legende, vier zijn.3 Ook bij iconografische objecten vinden we het kroonmotief terug, maar het aantal kronen verschilt van werk tot werk.4 Men gaat ervan uit dat het paneeltje bij een huisaltaar heeft behoord.5 Een indicatie – zeker geen bewijs – dat de volksdevotie ouder is dan verwacht.6 Misschien heeft in deze periode nog geen geschreven Mnl. legende bestaan – uit het paneeltje blijkt echter dat wel de behoefte eraan bestond. Het is niet overgeleverd, wanneer de eerste bedevaarders het graf van de heilige hebben bezocht. Het is echter
1
Berteloot 1988, p. 81. cf. Cuvenier en Watrin 1989, p. 125 sq. en 131. 3 cf. English 1944, p. 95. 4 cf. id., p. 92. 5 cf. De Puydt 1984b, p. 161. Op het paneeltje is verder de Heilige Arnold, de stichter van de abdij van Oudenburg, te herkennen (cf. ib.). De Heilige Godelieve is trouwens niet de enige heilige die meerdere kronen draagt. Ook bijvoorbeeld Elisabeth van Hongarije werd in de iconografie van kronen voorzien. Zij heeft vanwege haar voorbeeldig leven drie kronen: de martelaarskroon, de kroon der maagden en de kroon der predikers (cf. Timmers 1985: Timmers, J.J.M.: Christelijke symboliek en iconografie. 5e druk. Weesp 1985.). p. 255. 6 cf. Du Puydt 1984b, p. 170. 2
25
onwaarschijnlijk dat dit al voor de tweede helft van de veertiende eeuw was – de overgrote meerderheid van de publieke bedevaartsplaatsen is pas daarna geconstitueerd.1 We mogen dus veronderstellen dat de Middelnederlandse legende ten vroegste in het begin van de vijftiende eeuw is ontstaan en we vinden in de tekst motieven terug die in deze periode gangbaar waren. Hoewel de heilige Godelieve zich niet zelf bij een kloosterorde aansloot, wordt in de legenden het leven als non als bijzonder voorbeeldig beschreven. Haar hele leven is een Imitatio Christi, een motief dat al in vroegere tijden werd gebezigd2, maar door het gelijknamige werk van de Thomas van Kempen, een van de beroemdste aanhangers van de Moderne devotie, bijzonder populair werd.3 Middelnederlandse vertalingen daarvan zijn al vroeg ontstaan en waren al beschikbaar in de eerste helft van de vijftiende eeuw.4 De genoemde beweging
van
de
Moderne
devotie
was
een
katholieke
hervormingsbeweging in de veertiende en vijftiende eeuw die "met kracht een herleving van de spiritualiteit van de eerste christenen"5 nastreefde. Kenmerken van de Moderne devotie zijn naast de sterke Christusdevotie, de ootmoed en het ideaal van het kloosterlijke leven.6 Deze kenmerken en de vermoedelijke invloed van de devoten zien we ook in de Godelievelegenden terug. Vrouwen hebben op deze beweging een stempel gedrukt.7 Ze konden ten eerste in zusterhuizen leven zonder geloften, ten tweede hun leven als non
1
cf. Rapp 1992: Rapp, F.: Zwischen Spätmittelalter und Neuzeit: Wallfahrten der ländlichen Bevölkerung im Elsaß. In: Schreiner, K. (uitg.): Laienfrömmigkeit im späten Mittelalter. Formen, Funktionen, politisch-soziale Zusammenhänge. München 1992. p. 127136. Hier: p. 130. 2 cf. Van Dijk 2009: Van Dijk, M.: Naar voorbeeld van de vaders. De moderne devoten en hun bronnen. In: Ons Geestelijk Erf 80/2009. p. 139-141. Hier: p. 139/140. 3 cf. Corbellini 2009: Corbellini, S.: Een oude spiegel voor nieuwe maagden. In: Ons Geestelijk Erf 80/2009. p. 171-198. Hier: p. 185 sqq. en Jelsma 1988: Jelsma, A.J.: Doorwerking van de Moderne Devotie. In: Bange e.a.: De doorwerking van de Moderne Devotie. Windesheim 1387-1987. Hilversum 1988. p. 9-28. Hier: p. 19. 4 cf. De Bruin 1954: De Bruin, C.C.: De Middelnederlandse vertaling van de "De imitatione Christi" van Thomas a Kempis. Leiden 1954. p. 10. 5 Schreepsma 1992, p. 323. 6 cf. Breure 1984: Breure, L.: Männliche und weibliche Ausdrucksformen in der Spiritualität der Devotio Moderna. In: Dinzelbacher, R en Bauer, D.R.: Frauenmystik im Mittelalter. 2e uitgave. Ostfildern 1990. p. 231-255. Hier: p. 249. 7 cf. ib. en Bollmann 2004: Bollmann, A.M.: Frauenleben und Frauenliteratur in der Devotio moderna. Volkssprachige Schwesternbücher in literarhistorischer Perspektive. Groningen 2004. p. 43.
26
doorbrengen in een klooster dat behoorde tot het kapittel van Windesheim, een kloostervereniging die omstreeks 1400 ontstond. Ten derde was het mogelijk om zich aan te sluiten bij een klooster van de augustinessen en tertiarissen dat de regels van het Windesheimse kapittel imiteerde.1 Ook zijn er literaire werken voor en door vrouwen geschreven. De geestelijke vrouwenliteratuur was meestal volkstalig.2 De devote teksten zijn in twee hoofdtypen te verdelen: biografische respectievelijk autobiografische teksten over één afzonderlijke non, "waarbij zowel de hoogtepunten, uitstortingen van Gods genade, als de dieptepunten, momenten van onuitsprekelijke verlatenheid, hoofdthema kunnen zijn."3 Daarnaast bestaan de zogenaamde zusterboeken, waarin van meerdere zusters kort wordt beschreven.4 Beide typen van vrouwenliteratuur zijn vooral intern gericht. Ze zijn door nonnen en voor nonnen geschreven.5 De legende van de heilige Godelieve is dus geen typisch verhaal dat in een vrouwenklooster van de moderne devoten werd gebruikt. Er zijn echter ook andere verhalen die door de Moderne devotie zijn beïnvloed, zoals het zogenaamde Leven van Lidewij, waarin onder meer een zekere Warembout Buscop, aanhanger van de Moderne devotie, genoemd wordt. 6 Verder vinden we in de Weense Godelieve-legende een vermelding over het stichten van het klooster Ten Putte door Bertolfs dochter en het ideaal van het kloosterleven: "Bijden welken sij ter eeren Gods ende ter weerdicheit van Sinte Godelieve [...], dede sij een clooster funderen van devoten joncvrouwen ter selver plecken, daer Sinte Godelieve haren gheest uut gaf."7 De Gistelse abdij heeft zich in 1480 aangesloten bij de benedictijnse 1
cf. ib. Tot het kapittel van Windesheim behoorden slechts dertien vrouwenkloosters. De opname van verdere kloosters werd in 1436 gestopt. Van de derde genoemde vorm, de augustinessen- en teriarissenkloosters die het leven van Windesheim imiteerden, zijn honderden vrouwenkloosters in het huidige Vlaanderen, Nederland en Duitsland ontstaan (cf. Klueting 2005: Klueting, E.: Monasteria semper reformanda. Kloster- und Ordensreformen im Mittelalter. Münster 2005. p. 68/69). 2 cf. Bollmann 2004, p. 205. 3 Scheepsma 1992, p. 324. 4 cf. ib. Het hoofdonderwerp van deze zusterboeken is het leven binnen de kloostergemeenschap (cf. ib.). 5 cf. id., 326. 6 cf. Jongen 2003: Jongen, L.: Die spindeldürre Jungfrau und ein nudeldicker Eremiet. Über Liedewij von Schiedam und die modernen Devoten. In: Lehmann-Benz, A., Zellmann, U. en Küsters, U. (uitg.): Schnittpunkte. Deutsch-Niederländische Literaturbeziehungen im späten Mittelalter. Münster 2003. p. 83-93. Hier: p. 84/85 en Scheepsma 1993, p. 328. 7 W, f. 59v, 17 – 23.
27
Congregatie van Bursfeld,1 die een directe relatie had met de Moderne devotie.2 De samenhang tussen het verhaal van Sint Godelieve en een religieuze stroming kan niet bewezen worden. Het ligt echter voor de hand om een zekere invloed van de Moderne devoten op het ontstaan van de Middelnederlandse legende van de heilige te veronderstellen. Ook is niet zonder twijfel te beantwoorden door welk publiek de Godelieve-legende werd gelezen of gehoord. Het lijkt mij echter waarschijnlijk dat de Legenda Anonymi voor geïnteresseerde religieuze vrouwen is vertaald respectievelijk bewerkt3 en dat het ontstaan werd ondersteund door de groeiende economische betekenis van de heiligenverering,4 de opkomst van een publieke Godelieve-bedevaart te Gistel en de uitbreiding van de Godelievedevotie onder de bevolking. Een uitbreiding van de cultus naar het oosten respectievelijk het noordoosten is waarschijnlijk, aangezien later twee Zuid-Brabantse handschriften (W en B) zijn ontstaan en een handschrift in oostelijk NoordBrabant (N). Hoe deze uitbreiding er heeft uitgezien en in welke mate die plaatsvond, moet zeker nog diepgaand onderzocht worden. Men vindt echter te Gent en te Leuven al sporen van Godelieve-devotie uit de zestiende eeuw.5
2.1.3 De verhouding tussen de drie groepen van de legende BERTELOOT vergelijkt groep I en groep II met elkaar om de verwantschap te kunnen achterhalen. Zijn resultaten worden hierna gepresenteerd en 1
Hoste 1973, p. 6. De Sint-Godelieveabdij was de eerste abdij uit de Zuidelijke Nederlanden die zich bij de congregatie aansloot. Later volgden de (mannen-)abdijen uit Affligem, Eename, Sint-Truiden en ook Sint-Andries (cf. ib.). In de laatstgenoemde is waarschijnlijk de Legenda Anonymi ontstaan (cf. hoofdstuk 1.2.3). 2 Staubach 2000: Staubach, N.: Zwischen Bursfelde und Windesheim. Nordhessische Klöster in den Reformbewegungen des Spätmittelalters. In: Archiv für mittelrheinische Kirchengeschichte 52/2000. p. 99-119. Hier: p. 111 sqq. 3 Volgens NIP geeft de legende van de Heilige Godelieve een lichtend voorbeeld voor de vrouwen uit die tijd: "In the Legend, Godelieve was pictured as the perfect example for nuns and for women in general" (Nip 2002, p. 69). 4 cf. Pleij 2007: Pleij, H.: Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Amsterdam 2007. p. 194 sq. 5 cf. Cuvelier en Watrin 1989, p. 180/181.
28
aangevuld met informatie over groep III. Zijn vergelijking is het uitgangspunt van hoofdstuk 3 waarin W en B, d.w.z. een legende uit groep I en een legende uit groep II, nauwkeurig naast elkaar gesteld worden. Taalgebruik: "Terwijl het proza uit BgI [BgI staat in dit geval in de plaats van groep I; P.B.] normaal Mnl. taalgebruik genoemd kan worden,1 vinden we in B een massa syntactisch verwrongen zinnen, woordellipsen, losse accusatieven en participia."2 In B staan erg vaak heel gecompliceerde zinnen, die soms heel lang zijn en dan plotseling met een anakoloet eindigen, en men vindt er gevallen van rijmproza.3 Deze verschijnselen, die in de handschriften van groep I in mindere mate of helemaal niet te vinden zijn, "komen in jonger Middelnederlands vaker voor, vooral bij de rederijkers zijn ze niet onbekend."4 BERTELOOT suggereert dat de mogelijkheid bestaat dat de auteur deze "vreemde en misschien wel lelijke eend"5, i.e. B, mooi vond.6 Inhoud: Het verhaal vertoont weinig inhoudelijke verschillen in vergelijking met die uit groep I. De tekst is echter op een volledig andere wijze geformuleerd.7 Er zijn een aantal opvallende verschijnselen in het handschrift te vinden. Het begin van B verschilt duidelijk van de handschriften uit groep I, verder is de inhoud op een aantal plaatsen verkort, op andere echter uitvoeriger vertaald.8
1
Op een andere plaats wordt de legende van groep I door BERTELOOT als volgt gekarakteriseerd: "een voortreffelijk staaltje van populaire verhaalkunst, gesteld in een eenvoudige en directe taal" (Berteloot 1988, p. 81). 2 Berteloot 1972, p. 27. BERTELOOT heeft onderzoek gedaan om de syntactische gewoontes van de auteur van B te kunnen karatkeriseren. Hij heeft laten zien dat er vier verschillende grammaticale verschijnselen in B bijzonder in het oog springen: het gebruik van ellipsen, het ongewoon veelvuldig gebruik van participia, een ongebruikelijke woordvolgorde en herhaaldelijk gevallen waar het onderwerp door bepalingen van de rest van de zin gescheiden wordt (cf. id., p. 52; zie hiervoor ook hoofdstuk 3.2.2). 3 Ook ENGLISH heeft de rijmen in B herkend. Hij leidt daaruit af dat er eens een berijmde Godelieve-vita moet hebben bestaan. B zou daarom naast op de Legenda Anonymi ook op deze vita gebaseerd kunnen zijn (cf. English 1944, p. 113). BERTELOOT heeft duidelijk laten zien dat deze opvatting bezijden de waarheid is (cf. Berteloot 1972, p. 69). 4 Berteloot 1988, p. 83. 5 Berteloot 1972, p. 26. 6 cf. Berteloot 1988, p. 84. 7 cf. id., p. 82. 8 cf. Berteloot 1972, p. 27/28.
29
Een ander interessant verschil vinden we op f. 93v; daar staat een heel merkwaardig zinnetje: "want Godelieva es gheseit int Latijn 'Deocara', dat is 'Gods lief' oft 'van Gode vercoren'." Een dergelijke zin treft men noch in de Legenda Anonymi, noch in de andere Middelnederlandse legenden aan. Op zoek naar een mogelijk voorbeeld voor deze passage komt men een aantal mogelijke bronnen tegen. Zo staat er bijvoorbeeld in Drogo's vita "Deo cara femina."1 BERTELOOT vermoedt dat het een "reminiscentie aan de antifoon van de eerste nocturne uit het officie van Sint-Godelieve voor het bisdom Atrecht"2 zou kunnen zijn. Daarin vindt men namelijk de zin "Godeleva quippe teutonice, Deo cara sonat latine."3 Merkwaardig genoeg vinden we deze zin terug in de eerder genoemde vita uit het handschrift Oudenburg. Daarin staat het volgende: "Nec sine divino constat moderamine gestum, ut in propatulo claruit, quod tale nomen sortita sit: nuptui datur Bertulfo Flandro, ut enim credimus, disponente Deo, qui, quos prædestinat, hos & vocat, præsagum nomen Godeleva ei inditum est: Godeleva quippe nomen Teutonice, Deo chara sonat Latine [markering: P.B.]."4 Wordt in de genoemde antifoon uit het bisdom Atrecht de Oudenburgse vita geciteerd? Is deze vita misschien ook de bovenvermelde andere bron die naast een Middelnederlandse legende van groep I gebruikt is voor de verwerking tot B? Er is ook nog een andere mogelijkheid: Een dergelijke etymologische verklaring van de naam van een heilige vinden we in de meeste legenden van de Legenda aurea, de beroemde Middeleeuwse verzameling van heiligenlevens.5 Desondanks blijft het onduidelijk, waarom de (Middelnederlandse!) naam Godelieve eerst naar het Latijn wordt vertaald om daarna nog eens de Mnl. betekenis weer te geven? Het zou toch voor iedereen die deze legende wilde
1
Gyselen 1982, p. 50. We vinden op een andere plaats in dezelfde vita nog een interessante zin: "Nomen enim eius idipsum monstrat, quod teutonice Deo cara sonat" (id., p. 52). 2 Berteloot 1988, p. 84/85. 3 geciteerd naar id., p. 85. 4 Sollerius 1721c, p. 404. 5 cf. Scholz 1997: Scholz, B.F.: De structuur van een legende. De Heilige Elisabeth als een voorbeeldige middelares. In: Mulder-Bakker, A. en Carasso-Kok, M.: Gouden legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden. Hilversum 1997. p. 49-59. Hier: p. 50.
30
lezen, zondermeer duidelijk zijn geweest wat 'Godelieve' betekende?1 BERTELOOT stelt de hypothese op dat de Brusselse Godelieve-legende op een Franse versie teruggaat.2 Deze veronderstelling biedt het voordeel dat daardoor alle verschillen tussen B en de legenden uit groep I kunnen worden verklaard: De afwijkende formulering (ondanks bijna dezelfde inhoud) en de opvallende zinsbouw.3 Ook kan het ontstaan van deze vreemde versie door BERTELOOTs hypothese verklaard worden. Wanneer iemand niet wist dat een Middelnederlandse legende bestond, maar over een Franse legende beschikte, dan zou hij een vertaling verzorgd kunnen hebben.4 Een vergelijking van de legenden uit de groepen I en II met de Godelievelegende uit BgII, i.e. groep III, laat zien dat er bij bepaalde elementen een relatie is tussen het laatstgenoemde verhaal en de andere twee groepen. Het handschrift komt min of meer overeen met de Godelieve-legende van de Vlaamse volksboeken. Zo wordt bijvoorbeeld het leven van de heilige met vier bloemen vergeleken: "Violette, lelye, acoleye" en "roode roose",5 een verschijnsel dat we rudimentair ook in B tegenkomen.6
2.2 Verdere Godelieve-verhalen De traditie van de Godelieve-verhalen is met het ontstaan van de handschriften niet voorbij. Er verschijnen later gedrukte Vlaamse volksboeken die het onderwerp weer opnemen en die in direct verband staan met de handschriftelijke traditie. Ze worden onder 2.2.1 uiteengezet. Daarnaast zijn er ook moderne versies van het Godelieve-verhaal ontstaan. Deze tonen qua inhoud en qua verwoording duidelijke verschillen in vergelijking met de oudere versies. Van deze moderne Godelieve-verhalen
1
cf. Gysseling 1971: Gysseling, M.: De naam Godelieve. In: Sacris Erudiri 20/1971. p. 283/284. Hier: p. 283. 2 cf. Berteloot 1988, p. 85. 3 "Als de schrijver inderdaad uit het Frans heeft vertaald, dat kan hij best door zijn Romaanse voorbeeld zijn beïnvloed en dit zou een verklaring voor zijn taalproblemen kunnen vormen" (ib.). 4 cf. id., p. 86. 5 geciteerd naar ib. 6 cf. ib. en Berteloot 1972, p. 72.
31
wordt onder 2.2.2 alleen een kort overzicht aangeboden dat helemaal geen aanspraak op volledigheid maakt.
2.2.1 De Vlaamse volksboeken Door de boekdruk was het mogelijk de Godelieve-verhalen voor een groter publiek toegankelijk te maken.1 De verspreiding van de Vlaamse volksboeken over de heilige laat zien dat de "dubbele traditie,"2 d.w.z. de publicatie van zowel het Godelieve-leven, als de –legende, ook in gedrukte boeken doorgaat. Aan de ene kant bestaan er verhalen "Naer den sin van de oude Vlaemsche legende,"3 die direct teruggaan op het eerder genoemde handschrift BgII.4 Aan de andere kant zijn er volksboeken "Nieuwelyckx uyt de Latynsche Beschryvinge van den Eerw. Heere Drogo overgeset"5 die – zoals de titel aantoont – gebaseerd zijn op één vita-traditie. Het is interessant dat de voorkeur van de uitgever niet uitging naar een eerder verschenen – maar niet meer teruggevonden – vertaling van Surius' Godelieve-leven. We vinden namelijk in de 'Voor-reden' van een volksboek dat het Godelieve-leven behelst, het volgende: "[...] om dieswille dat die de aldersekerste is van twee, diemen gewoon is samen te drucken, want- men die vint in Surio onder d'ander Historien der Heyligen was seer verkort ende verandert. Ende dese oprechte nu achterhaelt hebbende, soo hebben wy die van nieuws doen oversetten [...]."6 Het levensverhaal werd dus opnieuw vertaald. De bron was echter niet – zoals men zou kunnen verwachten – Drogo's Vita Godeliph, maar het Godelieve-leven dat we ook in het handschrift uit Oudenburg vinden.7 Wie de vertaling heeft verzorgd, is tot vandaag de dag niet opgelost.8 Men gaat ervan uit dat de bloei van de Vlaamse Godelieve-volksboeken al in de tijd van de contrareformatie begint. Deze stelling is hypothetisch, want de 1
cf. Callewaert 1978, p. 314. ib. 3 geciteerd naar Keersmaekers 1984b, p. 184. 4 cf. Callewaert 1978, p. 314. Ook de overeenkomsten tussen W en deze soort volksboeken zijn heel duidelijk, wat onmiskenbaar blijkt als men bijvoorbeeld de prologen bekijkt. 5 geciteerd naar Keersmaekers 1984b, p. 183. 6 geciteerd naar Callewaert 1978, p. 318 (aldaar: voetnoot 19). 7 cf. ib. en Keersmaekers 1984b, p. 183. 8 cf. id., p. 185. 2
32
overgeleverde exemplaren zijn uit een latere ontstaansperiode: Herdrukken uit de 17e eeuw zijn te Antwerpen, Brugge, Duinkerke, Gent en Kortrijk vervaardigd.1 Beide types van volksboeken zijn onderling erg verwant. Zo werden o.a. de houtsneden gemeenschappelijk gebruikt en het was – zoals CALLEWAERT bevestigt – algemeen gebruikelijk om leven en legende samen te publiceren. Pas na 1760 kreeg de legende de voorkeur.2
2.2.2 Moderne Godelieve-verhalen Over de Heilige Godelieve zijn ook in latere perioden teksten ontstaan, bijvoorbeeld het in 1910 verschenen werk Godelieve van Gistel. Gedramatiseerde Legende uit de XIe eeuw van Van Oye, een discipel van Gezelle.3 BERTELOOT vermeldt verder het werk Sinte Godelieve van Ghistel van Vanhaecke dat met zijn "romantische fantasiegehalte"4 karakteristiek is voor veel moderne verhalen over de heilige.5 Het verband tussen deze moderne verhalen over de heilige en de handschriften (en Vlaamse volksboeken) is ondanks de inhoudelijke overeenkomsten gering, vandaar dat daar niet verder op wordt ingegaan.6
3. Vergelijking van de twee Godelieve-legenden uit het handschrift Wenen en het handschrift Brussel
Zoals al aangekondigd, volgt nu een vergelijking van twee verschillende Middelnederlandse Godelieve-legenden: De legende uit het handschrift Wenen (Österreichische Nationalbibliothek, sign. Series nova 12847, f. 7r63r) die groep I representeert en de legende uit het handschrift Brussel
1
cf. Callewaert 1978, p. 315-17. cf. id., p. 317/318. 3 cf. http://www.dbnl.org/tekst/laan005lett01_01/laan005lett01_01_5522.php (01-03-2010). 4 Berteloot 1972, p. 19. 5 cf. ib. 6 Een uitgebreider overzicht van de recente literaire werken (en wetenschappelijke artikelen) over de heilige vindt men bij De Puydt 1984a, p. 197 sq. 2
33
(Koninklijke Bibliotheek van België, sign. 2224-2230, f. 93r-142r) die groep II vertegenwoordigt. Om de legenden beter te kunnen vergelijken, was het nodig om kritische edities van de handschriften op te stellen. Deze volgen in de appendix vanaf bladzijde 65. De edities beogen drie doelen. Ten eerste is getracht om de handschriftelijke overlevering zo secuur mogelijk na te gaan. Ten tweede worden de edities zo gepresenteerd dat beide legenden gemakkelijk met elkaar vergeleken kunnen worden. De legende uit het Weense handschrift staat steeds op de linkerzijde. Daar tegenover, op de rechterzijde, staat de daarbij passende passage uit de Brusselse legende. Omdat er in het ene handschrift soms passages zijn die in het andere minder uitgebreid zijn of helemaal ontbreken, zijn er in de edities op die plaatsen lacunes (lege regels) ontstaan. Ten derde is het de bedoeling om edities aan te bieden die voor een moderne lezer begrijpelijk zijn. Hiervoor was het nodig om een aantal beslissingen te nemen, de principes van de editie (d.w.z. regels die bepalen hoe de edities moeten worden opgesteld). De volgende vijf punten tonen op welke manier in de handschriftelijke overlevering werd ingegrepen: (1) Zo zijn de letters u, v en w, alsook de i en de j toegepast op de manier die tegenwoordig gebruikelijk is en een ij aan het begin van een woord of een syllabe is veranderd in een j. Bijvoorbeeld: "een ijughe" (B, f. 124v,5) wordt in de editie als "een jughe" weergegeven. De abbreviaturen zijn opgelost en de toegevoegde letters staan cursief geschreven. Romeinse cijfers worden door kleinkapitalen weergegeven. Eventuele markeringspunten van de cijfers zijn niet opgenomen. De initialen zijn vet gemarkeerd. Het aan elkaar of niet aan elkaar schrijven van woorden is uit de handschriften overgenomen, behalve als dat bij vergissing was gebeurd (zie punt 3). Verder zijn er in de handschriften een groot aantal woorden, vooral de namen van de personages, onderstreept. Deze markering is overgenomen in de edities. (2) In het Brusselse handschrift zijn nauwelijks leestekens aangebracht. In het Weense is het alineateken ¶ het enige leesteken dat door de kopiist herhaaldelijk werd gebruikt. Maar ook daar staat het er niet 34
regelmatig. Om de tekst leesbaar te maken, zijn daarom leestekens toegevoegd. Het plaatsen daarvan in de edities is gedaan volgens de moderne usus. De in het Weense handschrift voorkomende alineatekens zijn overgenomen in de editie. (3)
Emendaties
zijn
behoedzaam
aangebracht.
Opvallende
schrijffouten van de kopiisten zijn gecorrigeerd. Men vindt in beide handschriften ook doorstrepingen en toegevoegde letters, woorden en passages. Deze toevoegingen staan of in de marge of boven dan wel beneden de betreffende regel. Vaak zijn ze door een pijl of een ander teken met de tekst verbonden. Deze soort verbeteringen die in de handschriften al waren aangebracht, zijn ook in de edities terug te vinden. Elke ingreep in de tekst wordt in de ein- en voetnoten1 als zodanig gekenmerkt. (4) De originele regellengte, zoals in de handschriften, is in de edities niet overgenomen, echter het einde van een regel wordt kenbaar gemaakt door een schuin streepje '/'. Van een nummering van de regels is afgezien. Een foliowisseling wordt aangegeven door een vet gemarkeerde vermelding van het nieuwe folionummer tussen vierkante haakjes. Bijvoorbeeld: [107r] betekent dat folio 6 verso eindigt en folio 7 recto begint. (5) De edities van de handschriften zijn bovendien voorzien van voetnoten die vertalingen en toelichtingen behelzen. De betreffende passages uit de tekst zijn in de bijbehorende voetnoten opgenomen (zonder markering van eventuele afkortingen of initialen) met daarop volgend de vertaling die cursief geschreven staat. Daarna komt vaak een opgave van de gebruikte literatuur. Er is gebruik gemaakt van de digitale versie 1.0 van het Middelnederlandsch Woordenboek van VERDAM en VERWIJS, dat op de CD-ROM Middelnederlands beschikbaar is. Daarom worden geen nummers van bladzijden in het woordenboek genoemd, maar de trefwoorden op de cd-rom – en dat alleen als de spelling van een woord in het handschrift afwijkt van die van het trefwoord, of wanneer er verschillende betekenissen door het woordenboek worden aangegeven (in dat geval wordt ook het nummer van de betreffende betekenis genoemd). 1
Voor het geval dat een woord vertaald (zie punt 5) wordt en bovendien een codicologisch commentaar nodig is, staat de informatie in een voetnoot.
35
Soms volgen op de vertalingen verdere verklaringen m.b.t. de spelling van een woord of een grammaticale constructie. De originele legenden beschikken over een zekere structuur die echter vaak onoverzichtelijk blijft. Om een vergelijking te kunnen doorvoeren, was het daarom zinvol om de legenden in hoofdstukken te verdelen. Men vindt in beide handschriften aanwijzingen die het begin respectievelijk het einde van een nieuw gedeelte aantonen, zoals bijvoorbeeld het gebruik van een initiaal of van introductiezinnen als "Hier beghint den staet van haren huwelike"1 of "Hoe een edel man die Bartolf hiet haer te houwelyc begeerde ende hijse met princen daer toe bedwanck"2 of het gebruik van de reeds genoemde alineatekens. De indeling aan de hand van deze kenmerken heeft echter ook nadelen. Het komt voor dat in het ene handschrift een bepaalde informatie vlak vóór een markering wordt gegeven en in het andere handschrift hetzelfde gegeven pas daarna wordt verteld. Ook ontbreekt in de ene legende de aanwijzing dat er een nieuw gedeelte begint, soms helemaal, terwijl die in de andere wel te vinden is. Om de legenden zinvol in te delen, heb ik me laten leiden door de structuur van de Latijnse Legenda Anonymi. Daarin vinden we een proloog waarop negen hoofdstukken volgen: twee hoofdstukken over Godelieves jeugd te Londefort, vier over haar ellendig leven te Gistel, een over de vlucht en terugkeer, een over haar dood en een laatste over de wonderen die na haar dood zijn gebeurd en over haar canonisatie.3 Daar de Middelnederlandse legenden sterk overeenkomen met de Legenda, was het mogelijk deze structuur over te nemen. In de volgende paragraaf worden de twee Godelieve-legenden met elkaar vergeleken. In de eerste plaats wordt de inhoud van beide verhalen naast elkaar gezet. Wanneer inhoudelijke elementen niet overeenkomen, wordt men erop geattendeerd. De verschillen worden genoemd en er is geprobeerd deze te verklaren, onder andere door deze passages op te zoeken in eventuele andere bronnen, i.e. de Legenda Anonymi, de
1
W, f. 15v, 2. B, f. 103r, 14-15. 3 cf. Hoste 1971, p. 306. 2
36
Oudenburgse vita en een Vlaams volksboek over de heilige1. Verder wordt aangegeven wanneer de omvang van een inhoudelijk element in de ene tekst duidelijk afwijkt van dat in de andere tekst (3.1). Daarna worden de legenden exemplarisch vergeleken m.b.t. de taal. Passages zijn tegenover elkaar gezet om de verschillen qua formulering duidelijk te kunnen identificeren (3.1). Vervolgens worden de legenden onderzocht wat het gebruik van de reeds onder 2.2 genoemde grammaticale verschijnselen betreft (3.2).
3.1 Vergelijking van de inhoud Proloog: W, f. 7r, 1 – 7v, 3 en B, f. 93r, 1 – 94r, 11. Vergelijking van de inhoud: De prologen van beide legenden beginnen bijna op dezelfde manier. "Hier beghint de legende vander heilegher maget Sinte Godelieve"2 tegenover "Hier beghint die legende vander heiligher maghet Sinte Godelieve, Gods lief, troestersse van allen bedruefde herten."3 Het volgende vertoont daarentegen een opvallend verschil. In W volgt een vermelding van het jaargetal 1084 en een opsomming van een aantal gezaghebbers uit die tijd.4
1
Op het internet is het volgende volksboek te raadplegen: Wonderlyk leven 1783: Wonderlyk leven van de Heylige Godelieve. Maagd en Martelaresse. Kortryk 1783 http://books.google.de/books?id=scdbAAAAQAAJ&printsecfrontcover&dq=Leven+van+d e+heylige+Godelieve&source=bl&ots=5mmkk8Igqj&sig=2h4FIDJ_cO2oZVBRLp0iTZeu Mmc&hl=de&ei=VpS8SDPCYKgngO19vmqCA&sa=X&oi=book_result&ct=result&resnu m=10&ved=0CCoQ6AEwCQ#v=onepage&q&f=false (12-04-2010) 2 W, f. 7r, 1. 3 B, f. 93r, 1-3. 4 cf. W, f. 7r, 2-11. W noemt Gregorius VII (paus van 1073 tot 1085), Hendrik IV (keizer van het Heilige Roomse Rijk van 1084 tot 1106) en Filips I van Frankrijk (koning van 1060 tot 1108). Verder vindt men de vermelding van een zekere Boudewijn die als volgt wordt beschreven: "Boudewijn van Mons gheheeten 'Goedertieren', Boudijns zone van Rijsele van Rijsele, grave van Vlaenderen" (W, f. 7r, 7-9). Bedoeld wordt waarschijnlijk Boudewijn VI, de zoon van Boudewijn V, allebei graven van Vlaanderen. Beiden passen echter niet bij het genoemde jaar 1084 – Boudewijn V stierf in 1067 en zijn zoon drie jaar [voortzetting op p. 38]
37
Deze informatie ontbreekt in B volledig. W en B geven wel allebei informatie over Godelieves herkomst (W: "int lant van Bollomoys"1, "wonende in een plaetse gheheeten Londefroot"2; B: "binnen der provincien van Boneguwen in een stedeken oft dorp dwelck es ghehete Londefort"3) en over haar ouderlijk gezin.4 Het valt op dat B hier duidelijke overeenkomsten vertoont met de Latijnse vita uit Oudenburg.5 De proloog van W eindigt met een korte mededeling over de oorsprong van de legende die "na den Latine"6 is ontstaan en die verteld wordt "alsoe cort als wi connen ende moeghen."7 De proloog van B is daarentegen duidelijk langer. Er wordt medegedeeld waarom Godelieve haar naam heeft gekregen: "Welke name haer niet ghegheven en was sonder die voersienicheit Gods, want Godelieva es gheseit int Latijn 'Deocara', dat is 'Gods lief' oft 'van Gode vercoren'."8 Ook hier vinden we overeenkomsten met het Latijnse Godelieve-leven uit Oudenburg.9 Verder wordt in B haar
later in 1070. De laatste gezaghebber die genoemd wordt, is Willem I van Engeland (koning van 1066 tot 1087). Qua vorm komt W wat dat betreft overeen met de Legenda Anonymi. Echter, daar wordt het jaar 1070 genoemd en ook de namen van gezaghebbers zijn anders, met uitzondering van Filips I en Boudewijn VI die in de Legenda, overeenkomend met W, de erenaam "Benignus" (Sollerius 1721b, p. 413) krijgt. De proloog van het Vlaamse volksboek dat "naer den sin van de vlaemsche Legende" (cf. 2.2.1) is opgesteld, komt trouwens bijna woord voor woord overeen met de proloog van W (cf. Wonderlyk leven 1783, p. 5). 1 W, f. 7r, 12,13. 2 W, f. 7r, 15,16. 3 B, f. 93r, 6-8. 4 Beide legenden geven informatie over de deugdzaamheid van het gezin. W noemt haar vader "Heynfroot" (W, f. 7r, 14), haar moeder "Ogiene" (W, f. 7r, 15) en haar zussen "Ogiene" (W, f. 7r, 23) en "Adele" (W, f. 7r, 24). B heeft het over dezelfde personen van wie de namen echter gedeeltelijk op een andere manier worden gespeld: "Heynfoort" (B, f. 93r, 11), "Ogeve" (B, f. 93r, 11/12) en haar zussen "Ogeve" (B, f. 93v, 2) en "Adele" (B, f. 93v,2). 5 In de Brusselse legende vinden we "Die heilighe maghet Sinte Goedelieva was gheboren binnen der provincien van Boneguwen in een stedeken oft dorp dwelck es gheheeten Londefort, van voerbaren edelen gheslechte. Haer vader was gheheeten Heynfoort, haer moeder Ogeve, welck waren groot van machte, rijke van goede ende oec verciert met goeden zeeden, gherechtich ende Gode ontsiende, alle sijn gheboden bewarende" (B, f. 93r, 4-13). De Latijnse vita geeft "Beata igitur Godeleva in Boloniensi provincia, in villa, quæ Londefort dicitur, patre Infrido, matre Ogeva, honestis scilicet ac honoratis oriunda parentibus exstitit; sed hanc generositatis gratiam, ingenuis moribus & vitæ sanctitate splendidius adornavit." (Sollerius 1721b, p. 403). 6 W, f. 7v, 2. 7 W, f. 7v, 2,3. Berteloot vermoedt dat we hier een aanwijzing vinden dat de vertaler de Latijnse legende verkort heeft weergegeven (cf. 2.1.2). 8 B, f. 93v, 5-7. 9 In deze vita vinden we: "Nec sine divino constat moderamine gestum, ut in propatulo claruit, quod tale nomen sortita sit: [nuptui datur Bertulfo Flandro,] ut enim credimus, disponente Deo, qui, quos prædestinat, [voortzetting op p. 39]
38
deugdzaamheid en uiterlijk beschreven.1 Er volgt een korte samenvatting van de inhoud.2 De proloog eindigt met een vermelding van het kroonmotief, waardoor het eind van het verhaal al wordt bekend gemaakt: De heilige wordt "[...] ghecroent met glorien der mertelien inden hemel."3 Hoofdstuk I: W, f. 7v, 4 – 10v, 12 en B, f. 94r, 11 – 99v, 21. Vergelijking van de inhoud: W begint met Godelieves vlijt, haar uiterlijk en deugdzaamheid op te noemen - bijna hetzelfde geldt voor B waar men echter de informatie over haar uiterlijk al in de proloog te weten komt. Verder staat zowel in B als W dat men op het hof van haar vader voor de armen zorgt door hen te voeden; Godelieve is bijzonder vrijgevig zodat het vaak gebeurt dat er niet meer genoeg te eten overblijft.4 Dat valt de hofmeester op en hij wendt zich tot Godelieve om haar te bewegen dat ze ermee stopt. Het volgende gesprek toont een duidelijk verschil tussen beide versies: Godelieve begint met het citaat van Lucas 6:38: "Gheeft ende u sal ghgeven werden."5 De discussie wordt in B erg uitgebreid weergegeven en door bijbelse citaten opgeluisterd, waardoor Godelieves moraal benadrukt wordt.6 Deze passage ontbreekt in W met uitzondering van de korte aanduiding dat Godelieve "soe vele andere scoone aucthorytheiden"7 zegt. In beide versies bereikt de hofmeester niet wat hij wil en gaat hij naar Heinfroot om zich over Godelieve te beklagen. Zij wordt bij het gesprek betrokken en kan haar vader overhalen dat ze voedsel aan de armen mag blijven geven, onder voorbehoud dat ze niet
hos & vocat, præsagum nomen Godeleva ei inditum est: Godeleva quippe nomen Teutonice, Deo chara sonat Latine" (Sollerius 1721b, p. 404). Ook de reeds geformuleerde hypothese dat de auteur van B Godelieves naam naar het voorbeeld van een heiligenlegende in de Legenda Aurea etymologisch verklaart, is mogelijk. We vinden daar bijvoorbeeld in de legende van de Heilige Elisabeth "Elyzabeth bedudet 'mijn God bekennende' of 'mijn Gods sevende' of 'mijns Gods sekerheit'" (geciteerd naar Scholz 1997, p. 55, waar een afbeelding staat van een folio van Het leven van de Heilige Elisabeth, afkomstig uit het Margrietenklooster te Amsterdam, 1450). 1 cf. B, f. 93v, 12-18. 2 cf. B, f. 93v, 18- f. 94r, 11. In deze samenvatting ontbreken trouwens alle details die door de legende aan de vita zijn toegevoegd. 3 B, f. 94r, 9-11. Het kroonmotief (cf. 2.1.3) wordt alleen op deze plaats genoemd, in W komt het een aantal keren ter sprake. 4 cf. W, f. 7v, 4- f. 8r, 4. en B, f. 94r, 14- f. 94v, 16. 5 W, f. 8r, 19 en B, f. 95r, 17. 6 B, f. 95, 18 – f. 96v, 13. 7 W, f. 8r, 19/20.
39
met de hofmeester in conflict raakt.1 Godelieve gaat dus door, maar op een gegeven moment wordt ze weer door de hofmeester opgepakt terwijl ze voedsel in haar schoot heeft verborgen. Als hij haar dwingt om te zeggen wat ze draagt, bidt Godelieve en het voedsel verandert in houtspaanders. De hofmeester erkent zijn fout en wordt bang, maar Godelieve vergeeft hem.2 Ze geeft het voedsel aan de armen en de hofmeester gaat, hoewel hij belooft om het wonder voor zich te houden, naar haar ouders om te vertellen wat hij gezien heeft.3 Hoofdstuk II: W, f. 10v, 13 – f. 15v, 1 en B, f. 99v, 21 – f. 103r, 14. Vergelijking van de inhoud: Heinfroot nodigt de graaf van Bonen4 uit voor een banket en daarom worden er te Londefort veel spijzen voorbereid. De armen in de omgeving raken vol verwachting van de vrijgevigheid van Godelieve.5 Terwijl bewoners van het hof zijn afgeleid, kiest Godelieve vier armen en gaat samen met hen naar de keuken om wat van het overvloedige voedsel te halen en het onder de armen te verdelen. Men ontdekt meteen dat er voedsel ontbreekt; Godelieve komt terug en bekent dat ze het heeft verdeeld.6 Haar vader vreest niet meer genoeg te eten te hebben en scheldt op zijn dochter. Deze is erg bedroefd en bidt tot God. Dit gebed wordt in W duidelijk uitvoeriger verwoord dan in B.7 Plotseling neemt de hoeveelheid voedsel toe en het banket kan plaatsvinden. Als de bedienden later de tafel afruimen, merken ze zelfs dat er meer is dan ze
1
cf. W, f. 8r, 21 – f. 9r, 23 en B, f. 96v, 15 – f. 98r, 9. Het fenomeen dat in B het gesprek duidelijk uitvoeriger wordt verwoord, vinden we ook in deze conversatie terug: In W krijgen we alleen het begin van het conflict te weten met daarop volgend een aanduiding over Godelieves verdere uitspraken: "Dese ende deser ghelike redene seide si vele met scoonen woerden." (W, f. 9r, 5/6; markering: P.B.). In B ontstaat daaruit een heel gesprek. 2 cf. W, f. 9r, 16 – f. 10r, 19 en B, f. 98r, 8 – f. 99v, 3. 3 cf. W, f. 9r, 21 – f. 10v, 12. In B wordt de passage in omgekeerde volgorde verteld – de inhoud blijft echter hetzelfde (cf. B, f. 98r, 9 – f. 100r, 1). 4 W noemt hem "de grave van Buenen" (W, f. 11r,1), terwijl hij in B "de greve van Buenegauwen" is (B, f. 99v, 21/22). De naam van de graaf wordt – overeenkomend met de Latijnse Legenda – niet genoemd. Ongetwijfeld wordt hier Eustaas II, graaf van Bonen van 1049 tot 1088 bedoeld (cf. Hoste 1971, p. 308). 5 cf. W, f. 10v, 13 – f. 11r, 13 en B, f. 100r, 2-19. 6 cf. W, f. 11r, 13 – f. 12r, 24 en B, f. 100r, 20 – f. 100v, 19. 7 In beide handschriften vinden we bijbelse citaten resp. allusies. Beide geven een allusie op Johannes 2 (cf. W, f. 13r, 24 – f. 13v, 1 en B, f. 101v, 5/6) en citeren Lucas 22:42 (cf. W, f. 13v, 9-11 en B, f. 101v, 10/11). In W vinden we verder een allusie op Daniel 14 (cf. W, f. 13r, 21-24) en op Marcus 6:35-44 (cf. W, f. 13v, 1-4). Dergelijke allusies vinden we ook in de Legenda Anonymi (cf. Sollerius 1721a, p. 416, § 12/13).
40
eerder hebben opgediend.1 De graaf wil met Godelieve spreken. Hij raadt haar aan om te gaan huwen; Godelieve slaat dit voorstel af met verwijzing naar de deugdzaamheid van een leven als maagd. De graaf wil haar niet daarvan afbrengen en neemt afscheid.2 Volgens W worden de twee wonderen, d.w.z. het wonder van de houtspaanders en het wonder van de vermeerdering van het voedsel, geheim gehouden;3 een gegeven dat in B niet verwoord is. Daarin staat dat de graaf en zijn gevolg overal vertellen "die eerbaerheit die si ghesien hadden te Heijnfroets hove [...] ende oec die eersame suete maniere van Godelieven [...], alsoe dat haer name ende groete wijsheit wert vermaert in allen landen."4 Het gerucht over Godelieves deugdzaamheid doet de ronde, zodat menig man probeert haar over te halen om te huwen; zij blijft echter standvastig.5 Het hoofdstuk sluit in W met nog een allusie op het kroonmotief.6 Hoofdstuk III: W, f. 15v, 2– f. 18r, 23 en B, f. 103r, 14 – f. 105v, 19. Vergelijking van de inhoud: W geeft hier eerst de informatie hoe het gerucht over het banket op Londefort en over de deugd van Godelieve de ronde doet en dat mannen komen om haar te huwelijk te vragen, maar dat zij echter weigert.7 In het vervolg stemmen W en B inhoudelijk in hoge mate overeen. Bertolf van Gistel komt naar Londefort en vraagt Godelieve met hem te trouwen. Zij weigert en haar vader wil niet ingrijpen.8 Daarom gaat Bertolf naar de graaf van Vlaanderen met wie hij verwant is9 opdat die hem zal helpen. Deze treedt met de graaf van Bonen in contact en beide gezaghebbers besluiten om Bertolfs wens te ondersteunen. Men rijdt naar Heinfroots hof en Godelieve wordt gedwongen om Bertolf te huwen, zodat ze zich niet kan verzetten. Godelieve trekt met haar toekomstige
1
cf. W, f. 12r, 24 – f. 14r, 25 en B, f. 100v, 19 – f. 102r, 18. cf. W, f. 14r, 25 – f. 15r, 18 en B, f. 102r, 18 – f. 102v, 22. 3 cf. W, f. 15r, 18 – 22. 4 B, f. 102v, 22 – f. 103r, 5. 5 cf. B, f. 103r, 6 – 14. 6 "Aldus was Sinte Godelieve in haer jonghe juecht met alder duechdelijcheit verchiert, die ghebruyct sij nu der eewigher meechden croone, ende dit es den eersten staet van haren vier croonen" (W, f. 15r, 23 – f. 15v, 1) 7 cf. W, f. 15v, 2 – 15. Deze informatie wordt in B al op het einde van het voorafgaande hoofdstuk gegeven. 8 cf. W, f 15v, 16 – f. 16r, 11 en B, f. 103r, 14 – 103v, 7. 9 Boudijn (W, f. 16r, 14) resp. Boudewijn (B, f. 103v, 8). 2
41
echtgenoot naar Gistel en haar lot is beslist. Bertolfs kwade moeder koestert vanaf het eerste moment haat tegen Godelieve. Ze berispt haar zoon en op aanraden van haar verlaat hij meteen het hof, nog voordat het huwelijk wordt voltrokken.1 Hoofdstuk IV: W, f. 18r, 24 – f. 23r, 16 en B, f. 105v,19 – 109r,22. Vergelijking van de inhoud: De volgende dag, zo laten beide handschriften weten, is Bertolfs moeder bijzonder wreed tegenover de bezoekers van het huwelijk. Als deze vragen waar Bertolf is, vertelt ze een leugen. De bezoekers merken dat ze niet gewenst zijn en verlaten het hof.2 Godelieve blijft alleen achter met de wrede stiefmoeder die het meisje dwingt om het geld en de juwelen aan haar te geven. Godelieve gehoorzaamt zonder te aarzelen. Daarna moet ze, totdat Bertolf terug is, in een kamer vertoeven, verzorgd door een dienstmeisje.3 Godelieve wordt ingesloten en men geeft haar drank en spijs, waarvan de helft naar de armen gaat. De haat van de stiefmoeder neemt daardoor toe en ze besluit om Godelieves dagelijkse rantsoen te verminderen.4 In het vervolg komt in W de verteller aan het woord, die Godelieve met Christus vergelijkt.5 Overeenstemmend vertellen beide versies dat Bertolf naar huis komt, waar zijn moeder hem leugens over Godelieve vertelt. Het dienstmeisje hoort dat en gaat naar Godelieve om van de terugkeer van haar echtgenoot te vertellen. Ze besluit om hem welkom te heten: ze biedt hem de hand, is voorkomend en maakt duidelijk dat ze alles gaat doen wat men haar beveelt. Desondanks wordt ze nog doorlopend beledigd en gekwetst.6 Men 1
cf. W, f. 16r, 12 – f. 18r, 23 en B, f. 103v, 7 – 105v, 19. W roert op het einde nog eens het kroonmotief aan: "Aldus verdiende dese Heyleghe Maghet haer tweeste croone, het welke es de croone van huwelijke" (W, f. 18r, 21-23). 2 cf. W, f. 18r, 24 – 18v, 24 en B, f. 106r,1 – 106v, 8. 3 cf. W, f. 18v, 24 – 19v, 3 en B, f. 106v, 8 – 22. In W wordt nog een keer het kroomotief gebezigd: "Hier beghint haer derde croone vanden weduscape" (W, f. 19v, 3). 4 cf. W, f. 19v, 3 – f. 20r, 14 en B, f. 106v, 22 – f. 107r, 21. 5 cf. W, f. 20r 15 – f. 20v, 24. Het valt op dat deze passage ook op dezelfde plaats in de Legenda Anonymi voorkomt. In W vinden we: "[...] ende ghelijc alsoe als Cristus in Jherusalem met grooter weerdicheit ontfanghen was op den Palm Sondach " (W, f. 20r, 2224). De bijbehorende passage in de Latijnse legende luidt: "Conformis Christo beata hæc Virgo facta est, [...] dum sponsi sui intra palatium cum gaudio, velut Dominus cum palmis Hierosolymis suscepta" (Sollerius 1721a, p. 420). 6 cf. W, f. 21r, 1 – f. 22v, 20 en B, f. 107r, 21 – 108v, 13. Ook dit gedeelte wordt in W uitvoeriger verwoord dan in B. Zo vinden we in W weer een groter aantal vergelijkingen die Godelieves navolging van Christus duidelijk maken.
42
gebiedt haar om op de akker de kraaien weg te jagen.1 Godelieve is volgzaam, keert pas in de avond terug en brengt de nacht door met gebeden.2
Hoofdstuk V: W, f. 23r, 21 – f. 29v,1 en B, f. 109v, 1 – f. 115v, 13. Vergelijking van de inhoud: De volgende dag neemt ze haar dienstmeisje mee om opspraak te vermijden; het zou ongepast zijn als een gehuwde vrouw alleen op het veld zou staan om de vogels te verjagen. Het meisje klaagt over Godelieves lot, maar deze laat zich niet verontrusten en als ze de klok voor de mis hoort, beveelt ze de kraaien te verdwijnen. In W laat ze de vogels in een "woeste scuere"3 vliegen, in B in een "woeste strate",4 waar ze blijven totdat de mis voorbij is. Godelieve gaat intussen naar de mis en het dienstmeisje keert terug naar het hof om Bertholf en zijn moeder van het wonder te vertellen. Men gelooft haar niet en als Bertolf van het wonder van de houtspaanders vertelt, beticht zijn moeder Godelieve bovendien van toverij. De twee knechten Acka en Lanbrecht krijgen de opdracht om Godelieve te halen, haar waardig te behandelen als er mensen aanwezig zijn en haar te kwetsen wanneer ze alleen zijn.5 De knechten zijn wreder dan hun meester hen heeft opgedragen en brengen diens echtgenote ten slotte in haar kamer; Bertolf heeft het huis weer verlaten. Hoewel Godelieve maar weinig te eten krijgt, blijft ze lijdzaam, koestert ze geen haat tegen haar treiteraars en blijft bidden tot God.6 1
Zowel in W als in B wordt Godelieve op een aantal plaatsen zelf "een kraai" genoemd. Dit komen we al in de Latijnse Godelieve-verhalen tegen. Bijvoorbeeld vinden we in de Legenda Anonymi "Sanctam appellans cornicem" (Sollerius 1721b, p.418). 2 cf. W f. 21r, 1 – f. 23r, 21 en B f. 107r, 22 – f. 109r, 22. 3 W, f. 24r, 6. 4 B, f. 110r, 10. In alle andere Godelieve-verhalen vindt men alleen dat de vogels in een schuur terechtkomen. Hoe zou dit vreemde verschil kunnen zijn ontstaan? Volgens ENGLISH ligt het voor de hand dat de uitdrukking "woeste strate" als tegenstelling is bedoeld van de "bezaaide akkers" (English 1944, p. 117. Nota 23). Verder bestaat zeker de mogelijkheid dat een kopiist het woord "scuere" verkeerd heeft gelezen en in zijn handschrift "strate" heeft geschreven. 5 cf. W, f. 24r, 23 – f. 26r, 12 en B, f. 110r, 15 – f. 113r, 9. In W wordt in tegenstelling tot B de naam van de kapel genoemd: "Mijn wijf es alleene ghegaen te Snipgate messe hooren" (W, f. 25v, 20/21). Ook in de Latijnse legende komen we deze benaming tegen (cf. Sollerius 1721a, p. 422). 6 cf. W, f. 27v, 1 – f. 29v,1 en B, f. 114r, 1 – f. 115v, 13. Het gebed in W is omvangrijker en behelst een directe bijbelse allusie op Lucas 4:2-4: "[...] als Ghi XL daghen in de woestine ghevast hadt ende Sathanas bekinde dat Ghi hongher hadt, [voortzetting op p. 44]
43
Hoofdstuk VI: W, f. 29v, 2 – 37r, 13 en B, f. 115v, 13 – f. 121r,4. Vergelijking van de inhoud: Haar kleine rantsoen deelt Godelieve steeds met de armen. Het huispersoneel heeft medelijden en wil haar voedsel geven. Ze wil echter niet dat iemand door haar te helpen in gevaar komt. De dienstmeisjes verlaten het hof en gaan over Godelieves lot klagen bij de buren.1 Het gevolg daarvan is dat veel mensen naar Bertolfs hof komen. Terwijl het voorafgaande zowel in W als in B min of meer op dezelfde wijze wordt verteld, verschilt het volgende duidelijk: Godelieve spreekt met alle mensen die naar haar komen. Ze zegt hen hoe ze een deugdzaam leven kunnen leiden. B geeft aan dat ze met verschillende groepen mensen spreekt; in W worden haar wijze raadgevingen die ze aan de armen, de maagden, de gehuwden en de weduwen geeft, volledig verwoord.2 In die tijd vraagt Bertolf verschillende personen om raad. Maar hij luistert alleen naar slechte mensen. Terug in Gistel begroet hij zijn echtgenote niet; hij betreurt het dat ze nog niet is doodgegaan. Acka en Lanbrecht vertellen leugens over Godelieve, die de beschuldigingen aanhoort, maar er niet tegenin gaat.3 Bertolf besluit samen met zijn moeder om Godelieves dagrantsoen nog verder te beperken en ze verbieden anderen, onder bedreiging van straf, haar voedsel te geven. Verder moeten kinderen vol bepakt met spijzen voor haar kamer langslopen.4 De knechten schelden op haar om haar ertoe te bewegen dat ze stopt met de armen te voeden; Godelieve blijft echter standvastig.5 Het einde van het hoofdstuk toont inhoudelijke verschillen. In B wordt haar deugdzaamheid beklemtoond,6 terwijl in W een lofuiting volgt, met daarin een passage die een beetje op dies toochde hij U steenen, zegghende: 'Sijt Ghi die Zone Gods, soe maect van desen steenen broot.' Maer Vadere, Ghi verandwordet dat de mensche niet alleene en leeft bijden broode, maer bij den woerden Gods" (W, f. 29r, 15-21). 1 cf. W, f. 29v, 2 – f. 31r, 24 en B, f. 115v, 13 – 117v, 3. 2 cf. W, f. 31r, 25 – 34v, 8 en B, f. 117v, 6 – f. 118v, 10. Opvallend is dat de gesprekken tussen Godelieve en de bezoekers ook in de Legenda Anonymi uitgebreid verteld worden (cf. Sollerius 1721a, p. 423/424). 3 cf. W, f. 34v, 9 – f. 35v, 5 en B, f. 118v, 10 – f. 119v, 1. 4 cf. W, f. 35v, 5 – f. 36r, 20 en B, f. 119v, 1 – f. 120r, 10. Hier komen we een merkwaardig verschil tegen. In W staat: "Ende boven dien deden sij comen scaepherdekens, coeyherdekins ende andere dienst boden, hebbende de handen vol spijsen vanden besten" (W, f. 36r, 15-18). In B: "Daden si comen schaeps herden kindere, loepende met spijsen seer overvloedich te haer weert [...]" (B, f. 120r, 7-9). Het lijkt erop dat deze passage in W foutief is, want ook in de Legenda Anonymi wordt verteld dat kinderen en dienstboden met voedsel naar haar gestuurd worden (cf. Sollerius 1721, p. 426. Aldaar: § 54). 5 cf. W, f. 36r, 20 – 37r, 6 en B, f. 120r, 11 – f. 120v, 15. 6 B, f. 120v, 15 – f. 121r, 4.
44
het Onzevader lijkt: "Sij was, sij es, sij blijft Gods lief nu ende in eewicheiden daer boven."1 Hoofdstuk VII: W, f. 37r, 14 – f. 46v, 6 en B, f. 121r, 5 – f. 129r, 14. Vergelijking van de inhoud: Een wijze vrouw komt Godelieve bezoeken en legt haar uit dat het een zonde is om in deze ellende te blijven verkeren, omdat daardoor Bertolf aangespoord wordt om kwaad te doen. Daarom besluit Godelieve samen met het dienstmeisje naar Londefort te vluchten.2 Als ze armoedig gekleed en barrevoets op het hof van de ouders arriveren, wordt Godelieve nauwelijks herkend. Heinfroot trekt naar de graaf van Vlaanderen om over Bertolf te klagen; de graaf wil hem helpen en stuurt hem door naar de bisschop van Noyon. Beide gezaghebbers sturen Bertolf dreigende brieven.3 Bertolf vreest vooral de wereldse macht van de graaf en wil diens vriendschap terugwinnen. Daarom besluit men om de knechten naar Londefort te sturen met de opdracht voor te wenden dat Bertolf veranderd is en om zijn echtgenote naar Gistel te halen.4 Te Londefort gaat men akkoord en Godelieve keert terug. Daar toont Bertolf naar buiten toe beleefdheid, maar zijn haat is onveranderd. Godelieve wordt met rust gelaten en mag doen wat ze wil, maar ze heeft in de gaten dat haar man niet oprecht is.5 Overal wordt over de situatie op Bertolfs hof gesproken. Zelfs zijn vrienden en verwanten keren zich van hem af en veel mensen komen naar Godelieve om haar troost te geven. Naarmate Godelieves populariteit toeneemt, wordt Bertolfs haat alsmaar sterker. Hij 1
W, f. 37r, 12/13. cf. W, f. 37r,14 – f. 38v, 14 en B, f. 121r, 5 – 122v,15. 3 cf. W, f. 38v,15 – f. 41v, 1 en B, f. 122v, 16 – 125r, 9. W beschrijft deze passage een beetje uitvoeriger dan B. Inhoudelijke verschillen zijn er bijna niet. W geeft echter aanvullende informatie over het bisdom van Noyon, dat in B ontbreekt: "Nu mocht yement vraghen hoet bij quam, dat de bisscop van Noyon hier af de kinnesse hadde. Daer op segghen de zommeghe dat dbisscopdom van Doernike in tsesse stont om zekere causen die onsen materien niet aen en gaen." (W, f. 40v, 19-23) Ook wordt alleen in W Godelieve weer eens met Christus vergeleken, o.a. d.m.v. bijbelcitaten, allusies op de evangelies van "Sinte Matheus" en "Sinte Marc" (W, f. 41r, 6/7) en ten slotte wordt weer het kroonmotief aangevoerd (cf. W, f. 41r, 21). 4 cf. W, f. 41v,1 – f. 43v, 15 en B, f. 125r, 9 – f. 127r, 12. 5 cf. W, f. 43v, 16 – f. 44v, 4 en B, f. 127r, 12 – f. 128r, 1. Inhoudelijk zijn er in deze passage geen verschillen te vinden. Een merkwaardig detailverschil blijkt het volgende: In W vinden we, net zoals in de andere vertegenwoordigers van groep I (cf. Berteloot 1972, p. 290), "ghelijc eenen mesdach zonder vieren" (W, f. 44r, 11); in B staat "recht als een mesdadeghe die men niet en viert" (B, f. 127v, 4/5). Blijkbaar hebben we hier met een fout van de kopiist te maken. 2
45
voelt zich gekweld door de aanwezigheid van zijn echtgenote. Ofschoon hij het gezag van de graaf vreest, besluit hij haar te laten vermoorden.1 W geeft uitvoerig informatie over Godelieves ootmoed. Ze blijft tegenover haar man steeds welgezind en laat niet toe dat iemand hem berispt. Beide handschriften geven te kennen dat er geestelijken naar Godelieve komen die haar deugdzaamheid prijzen. Hoofdstuk XIII: W, f. 46v,6 – f. 56v, 5 en B, f. 129r, 14 – f. 136v, 15. Vergelijking van de inhoud: De drukte van de mensen die naar Godelieve komen kwelt Bertolf, maar hij kan de menigte niet tegenhouden, omdat hij het gezag van de graaf vreest. Daarom beraamt hij het plan zijn echtgenote door de knechten te laten wurgen.2 Bertolf gaat vervolgens naar zijn vrouw en doet alsof hij hun relatie wil redden. Hij geeft voor dat de knechten zullen komen, samen met een wijze vrouw die de kracht heeft om de liefde van de echtgenoten weer te ontsteken. Zelf huichelt hij naar Brugge te moeten. Godelieve stemt toe; Bertolf geeft haar de judaskus en verlaat het hof om de knechten te instrueren.3 In het vervolg komt de verteller twee keer zelf aan het woord. Hij scheldt op Bertolf en de knechten die volgens hem erger zijn dan Judas en Pilatus.4 's Nachts als de mensen op het hof slapen, gaan Hacca en Lantbert naar de kamer van Godelieve. Ze kloppen aan de deur en verzoeken Godelieve dringend om op te schieten en naar buiten te komen. Deze vertrouwt zich toe aan God en verlaat haar kamer. Meteen werpen de knechten haar de strop om de hals en verwurgen haar. Daarna dompelen ze Godelieve onder in een vuile put, waar ze uiteindelijk overlijdt; haar bloed dat in het water verdwijnt, verandert in waardevolle steen.5 De knapen brengen haar terug naar bed, dekken haar toe opdat niemand merkt dat ze door een misdaad gestorven is.6 Hierna volgen nog een aantal wonderen. W vertelt dat de grond waar 1
cf. W, f. 44v,5 – f. 45r, 8 en B, f. 128r,1 – f. 128v,14. cf. W, f. 45v, 20 – f. 48r, 16 en B, f. 128v, 16 – f. 130r, 22. 3 cf. W, f. 48r, 16 – f. 49v, 24 en B, f. 130v, 1 – f. 132r, 8. 4 cf. W, f. 49v, 24 – f. 50r, 14 resp. f. 50v, 17 - 51r, 25 en B, f. 132r, 9 – 20 resp. f. 132v, 20 – f. 133r, 22. Qua inhoud verschillen deze passages niet. 5 cf. W, f. 53v, 19 – f. 54r, 6 en B, f. 135r, 8 – 12. In W wordt deze passage nog een keer aangehaald. Volgens het handschrift wordt het water door haar bloed gezegend zoals de Calvarieberg door Christus' bloed (cf. W, f. 55r, 25 – f. 55v, 10. 6 cf. W, f. 51v, 1 – f. 54r, 11 en B, f. 133r, 23 – f. 135r, 22. 2
46
ze met blote voeten op wandelde "in scoonen pavimente"1 veranderde; een feit dat in B niet genoemd wordt. De volgende passages vinden we zowel in W als B: Hemels gezang weerklinkt in de nacht, maar pas op de volgende dag wordt ontdekt dat Godelieve dood is. Mensen komen het lijk bezoeken; de enige herkenbare getuigenis van de misdaad is een bloedige kring om haar keel. Ook Bertolf komt naar huis, maar zijn verdriet is gehuicheld.2 Men koopt koren om de armen te voeden en het koren vermenigvuldigt zich op een bovennatuurlijke wijze. Als Godelieve ter aarde gesteld wordt, zien de mensen een hand die uit een hemels vuur te voorschijn komt en haar lichaam zegent. Een aantal mensen nemen wat mee van de grond ter herinnering aan de dode. Thuis verandert deze grond in waardevolle steen. W en B sluiten met de informatie dat Drogo de stenen zelf gezien zou hebben.3 Hoofdstuk IX: W, f. 56v, 5 – 63r, 12 en B, f. 136v, 15 – f. 142r, 21. Vergelijking van de inhoud: Na Godelieves dood trouwt Bertolf een andere vrouw met wie hij een blind dochtertje krijgt. Dit heeft op een leeftijd van negen jaar een mystieke ervaring: Godelieve verschijnt aan Bertolf en geeft hem te kennen dat het meisje haar ogen moet wassen in het water waar Godelieve werd ondergedompeld. Op die manier zou ze kunnen zien. Het kind volgt deze instructie op en het wonder gebeurt. Op een andere dag verschijnt Godelieve aan een dienstmeisje4 dat voor Bertolf op weg is om hemden te laten naaien. Godelieve neemt deze opdracht over en Bertolf herkent het werk van haar hand.5 Door het 1
W, f. 54r, 20. "Ten eersten zal men weten: dat de aerde daer zy op stond als zy gewordt wierd ( voor de toelaetinge van Godt veranderde in schoon wit steen / tot een teeken van haere onbevlekte onnoozelheyd" (Wonderlyk leven 1783, p. 43). 2 cf. W, f. 54r, 12 – 55v, 20 en B, f. 135r, 23 – f. 136r, 15. Deze laatste scène wordt in W erg uitgebreid verteld. Bertolf geeft zijn echtgenote nog een kus, "recht alsoe Judas Onsen Lieven Heere" (W, f. 55r, 19/20) kuste. 3 cf. W, f. 55v, 19 – f. 56v, 5 en B, f. 136r, 15 – 136v, 15. 4 In W en B wordt een dienstmeisje naar Gistel gestuurd om het hemd te laten maken (e.g. B, f. 138r, 23: "Djoncwijf"). In het Vlaamse volksboek vinden we dat Bertolf "enen dienstbode [markering: P.B] met lynwaet naer Gistel" [voortzetting op p. 48] (Wonderlyk leven 1783, p. 46) zond. Ook in de Latijnse legende staat: "[...], illeque [markering: P.B.] iam iter medium contingens [...]" (Sollerius 1721a, p. 434). 5 Het volgens de legende door Godelieve vervaardigde hemd is nog steeds te bewonderen in de Sint-Godelieveabdij te Gistel (cf. Janssens de Bisthoven 1971: Janssens de Bisthoven, B.: Het wondere weefsel van de H. Godelieve. In: Sacris Erudiri 20/1971. p. 285-298. Hier: p. 286).
47
wonder bekeert hij zich. Hij draagt zijn bezit over aan zijn dochter en vertrekt naar het Heilige Land om tegen de Saracenen te vechten.1 Zijn dochter is verblijd over de bekering en sticht een klooster op de plek waar Godelieve gedood werd.2 Bertolf bezoekt Rome en als hij terug is, sluit hij zich aan bij het klooster Sint-Winoksbergen en leidt daar een teruggetrokken en deugdzaam leven vol boete.3 In het vervolg vertellen zowel W als B kort en bondig over de canonisatie van Godelieve: Hoe Drogo naar Gistel komt en de mensen ondervraagt, hoe hij alles opschrijft en naar bisschop Radbout – deze naam ontbreekt trouwens in B4 – zendt, hoe deze naar Rome vertrekt waar men besluit om Godelieve heilig te verklaren, hoe de bisschop terugkeert en hoe Godelieve verheven wordt.5 Terwijl beide legenden tot hier inhoudelijk meestal uniform zijn, verschilt het volgende volledig. W sluit het verhaal over de heilige af door informatie te geven die men via de proloog al wist, en een kort gebed.6 B vergelijkt het leven van de heilige met bloemen: "Haer joncheit oetmoedich als violette, haer huwelijc als lelije sonder smette, haer weduscap als acoleije ghestade, haer martelscap groot tonser baten."7 Daarop volgen een tweetal exempels: Ten eerste krijgt een man die zondigt omdat hij op een zondag werkt, vergeving doordat hij tot de heilige bidt. Een dergelijk exempel vinden we ook in Drogo's vita, en vandaar ook in de Oudenburgse vita. Ten tweede is er een jongen die te Gistel over Bertolf de spot drijft; ook hij krijgt vergiffenis nadat hij tot de 1
cf. W f. 56v, 5 – f. 59v, 11 en B, f. 136v, 15 – f. 139v, 7. Bedoeld is de Sint-Godelieveabdij te Gistel, gesticht in de 11e eeuw en in de volksmond ook bekend onder de naam 'Het Putje bij Gistel', verwijzend naar het putwater waaraan geneeskracht werd toegeschreven. De abdij werd in het laatste kwart van de 16e eeuw verwoest; de kloosterzusters vluchtten naar Brugge (cf. Hoste 1973: Hoste, A.: tClooster van Sinte Godelieve eertyds buyten Ghistele nu binnen Brugghe. Brugge 1973. p. 4), maar op het eind van de 19e eeuw werd het klooster herbouwd. Tegenwoordig wordt het ook wel Abdij Ten Putte genoemd; het is nog steeds een bedevaartsoord waar duizenden jaarlijks naar toe trekken om Godelieve aan te roepen tegen keel- en oogziekten of om de huiselijke vrede te bewaren (cf. English 1951, p. 91; zie bijvoorbeeld ook: http://www.gistel.be/Abdij_ten_Putte/2199/default.aspx?id=122 – 14-04-2010). 3 cf. W, f. 59v, 12 – 61r, 8 en B, f. 139v, 7 – f. 140v, 12. In W wordt deze passage een beetje uitgebreider verwoord. B geeft echter nog een aanvullend detail over de vertaler: "Die dese hijstorie trac uut den Latijne in Dietscher talen oercont dat hem een seijde diet selve sach." (B, f. 140v, 6-8). 4 "Rabodo" wordt in W twee keer genoemd (cf. W, f. 62r, 8 en f. 62v,6). B heeft het over "den bisscop van Noijen" (B, f. 141r, 10). 5 cf. W, f. 61r, 8 – f. 63r, 2 en B, f. 140v, 13 – 141v, 10. 6 cf. W, f. 63r, 3 – 12. 7 B, f. 141v, 12-16. 2
48
heilige heeft gebeden. Het exempel is blijkbaar van jongere ontstaanstijd; we vinden het noch in W noch in enig Latijns voorbeeld terug, maar in een iets gewijzigde vorm wel in een later volksboek.1 De Brusselse Godelievelegende sluit met een gebed tot de heilige dat erg op het Weesgegroet lijkt.2 Inhoudelijk komen W en B vaak overeen. De prologen verschillen echter duidelijk van elkaar. Het eerste hoofdstuk wordt in B uitgebreider verteld dan in W; bij de hoofdstukken 2 t/m 8 is het net andersom – hier is W uitvoeriger. In hoofdstuk 9 komt men weer duidelijke verschillen tegen. Zo worden in B meer wonderen verteld dan in W. Daarnaast valt op dat er in B soms historiografische details ontbreken die men in W wel tegenkomt.
3.2 Vergelijking qua taal Door middel van een klankgeografisch onderzoek kon BERTELOOT bevestigen dat de Brusselse Godelieve-legende vooral Zuid-Brabantse dialectkenmerken bezit.3 Een aantal voorbeelden mogen volstaan om BERTELOOTs redenering begrijpelijk te maken: Typisch Brabantse kenmerken zijn de korte /i/ waar het thans een /e/ moet zijn zoals 'bringhen' (B f. 93r, 17) en 'mit' (B, f. 93v, 11).4 Opvallend is verder de palatalisering van de lange /Ɨ/: bijvoorbeeld 'meechden' (B, f. 93r, 18) en 'greve' (B, f. 99v, 21); echter, men komt ook niet-gepalataliseerde vormen tegen, zoals 'grave' (B, f. 102v, 1).5 De rekking van /e/ tot /Ɲ/ zoals in 'gheelt' (B, f. 106v, 11) en 'gheweeldich' (B, f. 124v, 22 – f. 125r, 1) en Mnl. /ie/ voor Nnl. /Ɲ/ in 'ijerst (B, f. 134r, 23) zijn typisch (zuidelijk) West-Brabants.6 Maar er zijn ook westelijke, Vlaamse relicten in B terug
1
Het gaat daarin om een jongen uit Oudenburg die naar Gistel gaat en daar spottend vermeldt dat "al die naer Gistel regt gaen / keeren wederom kreupel van daer [...]" (cf. Wonderlyk Leven 1783, p. 53). 2 B, f. 141v, 16 – f. 142r, 15. 3 cf. Berteloot 1972, p. 50. 4 cf. id., p. 45. 5 cf. id., p. 47. 6 cf. id., p. 45 en 48.
49
te vinden:1 De korte /o/ i.p.v. /a/ in 'brochtense' (B, f. 104v, 2), de rekking van de /a/ tot /Ɨ/ bijvoorbeeld in 'waerm' (B, f. 100v, 1) en 'Thomaes' (B, f. 97r, 15).2 BERTELOOT is er helemaal zeker van dat de tekst in ZuidBrabant, misschien in Leuven, is ontstaan.3 Zowel BERTELOOT als KEERSMAEKERS gaan ervan uit dat ook W in ZuidBrabant is geschreven.4 Een uitgebreid dialectgeografisch onderzoek is naar mijn weten nog niet uitgevoerd, maar ook hier vinden we bijvoorbeeld gepalataliseerd 'meechden' (W, f. 15r, 25), echter naast 'maegt' (W, f. 16r, 17) en de umlaut van /a/ tot /e/ in 'almechtich' (W, f. 10r, 15).5 Terwijl bij 3.1 de inhoudelijke elementen zijn vergeleken, volgt hier een uiteenzetting van de verschillen qua formulering tussen W en B. Het gaat daarbij dus niet meer om wat er gezegd wordt, maar hoe het gebeurt. Aan de hand van de resultaten is het beter mogelijk om in te schatten in hoeverre een verwantschap bestaat tussen de twee legenden. Natuurlijk is het ondoenlijk om de gehele legenden woord voor woord met elkaar te vergelijken. Dat is echter ook niet nodig omdat de verschillen en overeenkomsten van een aantal korte passages al een zekere tendens laten zien. Eerst wordt aan de hand van twee fragmenten getoond, hoe de legenden qua woordgebruik verschillen (3.2.1). Daarna worden enkele grammaticale verschijnselen die BERTELOOT in B is tegengekomen, beschreven en wordt er bekeken of deze ook in W terug te vinden zijn (3.2.2).
3.2.1 Woordgebruik De passage die in de volgende tabel te zien is, kon in beide handschriften geïdentificeerd worden. Aan de linkerkant staat het fragment uit het handschrift Wenen (f. 19r, 5-22), aan de rechterkant de daarbij passende tekst uit het handschrift Brussel (f. 106v, 8-19). Beide tekstgedeeltes tonen 1
cf. id., p. 51. cf. id., p. 44/45. 3 cf. id., p. 51) 4 cf. Berteloot 1988, p. 81 en Keersmaekers p. 156/157. 5 cf. Van Loey 1980b, § 125, 1. 2
50
een aantal overeenkomsten maar ook verschillen qua woordkeus. Om de vergelijking zo duidelijk mogelijk zichtbaar te maken, zijn de woorden die in beide teksten voorkomen vet gemarkeerd en zijn de woorden waarbij we met synonieme betekenissen te maken hebben, onderstreept: Ende alle ghescheeden sijnde, Bertholfs moeder dede Godelieve
Ber- / tolfs moeder ter poerten in
vander
keerde, riep Gode- / lieven met
poerten
/
keeren
ende
inneweert comen ende sprac haer toe
scerpen sijnnen,
/ met scerpen woerden, segghende:
segghende:
"Gheeft my / tghelt vander brulocht
"Gheeft / mi dat gheelt ende alle
ende de juweelen son- / der eenen
die juwelen sonder ijet / daer af te
penninc te verminderenne.
doene, want ict al in ghescrifte / hebbe
Ende dat ghijt / laet, ic make u
ende daer ghijt laet, ic make u
ballinc van uus mans vrient- / scap
ballinc / van uus mans vrinscap
teeweghen tijden, want ic wilt selve
ewelijc."
sluten / ende bestaden. Als u man thuys commen es, soe / mach hi sijn gheliefte doen." Godelieve sprac / dat sijs wel
Godelieve sprac: / "Seer gherne,"
ghewillich was, want int ghelt, / noch
ende seide: "In ghelde en es mijn /
in de juweelen en hadde si gheen
ruste niet, in juwelen groot noch
ghe- / noechte, maer seide:
cleijne,
"Alle mijn ghenuechte es / die stellic
maer / minen wille hanct in Gode:
in Jhesum van Nazareene. Wat Hem / ghelieft, het moet wel
Dat Hem ghelift moet / mij
gheschien!"
gheschien."
Die moeder / sprac: "Wij hebben
Die
ghenoech van sulken pra- / singhen,
ghenoech / van dien!
moeder
sprac:
"Het
es
maer bewijst mi tghelt ende alle die / juweelen,
scalen,
coppen
ende
selveren cannen! / Want ic wilt al hebben in mijn
Ic wilt al hebben sonder beiden.
behoet. Tabel 1: Vergelijking passage 1
51
Zoals in tabel 1 is te zien zijn er een groot aantal uitdrukkingen die in beide versies van de legende voorkomen. Als bijvoorbeeld in W staat "Gheeft my tghelt", komen we in B "Gheeft mi dat gheelt" tegen. In W vinden we "Wat hem ghelieft, het moet wel gheschien," wat met "Dat Hem ghelift, moet mij gheschien" correspondeert. Verder vinden we gevallen waar het ene handschrift de directe rede gebruikt en het andere de indirecte. "Godelieve sprac dat sijs wel ghewillich was" en "Godelieve sprac: »Seer gherne, [...].«" Het valt bovendien op dat de afloop van deze passage in W een beetje omvangrijker beschreven wordt dan in B. Desondanks is het niet correct te zeggen, dat B (zie: "[...] sonder ijet / daer af te doene, want ict al in ghescrifte / hebbe.") steeds minder uitgebreid is dan W: (zie: "[...] son- / der eenen penninc te verminderenne."). Ook zijn er gevallen waar inhoudelijk precies hetzelfde wordt gezegd, maar de woordkeus van elkaar verschilt, zoals "teeweghen tijden" in W en "ewelijc" in B. Dat dat geen uitzondering is, wordt in de volgende tabel bevestigd. Ook hier zijn twee versies van een passage die in W (f. 47v, 11 – 23) en in B (f. 129v, 22 – f. 130r, 10) zijn teruggevonden, naast elkaar geplaatst. Weer staat links de tekst uit W en rechts de corresponderende tekst uit B. De overeenkomsten zijn gemarkeerd zoals in tabel 1:
Ende / hier toe zeide elc sinen zin,
Hier toe gaf elc den nausten raet, soe hi nae- [130r] st conste. Dat den eenen goet dochte, was den anderen / quaet.
maer nae vele seg- / ghens het was
Hendelijc om die minste sorghe,
ghesloten, datmense verworghen /
was ghesloten273 dat mense /
soude met eender dwalen ende de
verworghen soude met eender
zake was / om dat de dwale zulke
dweelen ende dit was / die sake
licteekene niet maken / en soude,
om dat die dwele
als eenen bast oft coorde int toe
als corden oft bast te ga- / der en
cnoo- / pen vanden stricke. Maer
liepe, maer plats daer mede die
metter dwalen zou- / dement soe
kele / verknopen met stijf te
273
ghesloten: Dit woord ontbreekt in de tekst (vgl. appendix, p. 137).
52
maken, dat sij gheen gheluyt en /
treckene, soe dat si gheen luijt /
soude moeghen uut gheven, maer al
uut
verliesen / zin ende cracht.
verliesen cracht ende sijn. /
¶ Dus half leevende, half doot /
Dus half levende in onmacht
buten kinnesse zijnde, soe soude
sijnde, soe soude mense / draghen
mense haestelic / int water draghen
ten
ende daer versmoren om dat / men
verdrinken om dat- / ment feijt
tfeyt niet sien en soude.
niet sien en soude.
gheven
water
en
weert
soude,
ende
maer
daer
Tabel 2: Vergelijking passage 2
De reeds vermelde overeenkomsten worden ook in deze passage duidelijk. Weer is er weinig onderscheid in woordgebruik. En als er verschillen zijn, dan worden in de teksten meestal synonieme woorden gebruikt. De twee vergeleken passages staan model voor vele andere die we in de handschriften tegenkomen. Op de plaatsen waar geen inhoudelijke verschillen zijn, komt ook de woordkeus meestal min of meer overeen.
3.2.2 Syntactische vergelijking In deze paragraaf worden korte tekstpassages met elkaar vergeleken om aan de hand van bepaalde grammaticale verschijnselen de verschillen tussen B en W duidelijk te maken. BERTELOOT noemt een viertal grammaticale constructies die de auteur van B blijkbaar met opzet in de zinnen heeft verwerkt en die ondanks de "syntactische verwarring"1 van B een soort regelmatigheid laten zien. Het gaat om: "het elliptisch weglaten van woorden, het verdraaien van de normale woordvolgorde, het bovenmatig gebruik van participia [...] en tenslotte een specifiek zinspatroon, waarbij het onderwerp door allerlei zinsdelen van de rest van de zin wordt gescheiden."2 Verder vestigt BERTELOOT de aandacht op het feit dat er in B nog van een vijfde verschijnsel regelmatig wordt gebruik gemaakt: namelijk de
1 2
cf. Berteloot 1972, p. 65. Berteloot 1972, p. 52.
53
anakoloet.1 Deze vijf fenomenen worden in het volgende nader onderzocht. Vanzelfsprekend is het niet mogelijk om alle gevallen waar dergelijke verschijnselen opduiken, hier uiteen te zetten. In de volgende tabel worden voorbeelden gegeven van de drie eerstgenoemde verschijnselen. In de linker kolom staat het fenomeen waar het om gaat, in het midden een voorbeeld ervan uit de Brusselse Godelieve-legende, in het rechter vak volgt de erbij behorende passage uit het Weense handschrift: Handschrift Brussel
Handschrift Wenen
I. Het elliptisch weg-
"Dachte
hem
"[...] ende hi peysde,
laten van woorden
selven
soudese
hi soudse eens wel
eens / wachten ende
wachten / ende haer
vanghen met dat si
de spise nemen." (f.
gheladen
9r, 20/21)
in hi
hadde
/
ende soe voer haren vader
leijden,
te
siene oft te / vreden ware." (f. 98r, 12 – 15) "Maecten daer af soe
"Hier af maecten sij
grooten / claghinghe
groote claghen / ende
ende voert elc al
voert elken tot sijnen
toten
sinen,
secreten vrienden, soe /
groete
/
dat
dat
groote
daer was wetende,
daer
af
maer elc bevaelt /
sprekene,
deen den anderen te
Godelieve leefde in dus
helene." (f. 117r, 19
grooter armoe- / den."
– 22)
(f. 31r, 16 – 20)
"Hare
menichte
rouwe
te
menichte wiste
te
hoe
dat
/
"Ende / al gheckende
dobbelerene, daden /
boden
sij
haer
si comen [...]." (f.
weerdicheiden / om
120r, 7/8)
haer
verdriet
te
dobbelerenne."
(f.
36r, 13-15)
1
cf. Berteloot 1988, p. 83. De anakoloet is geen syntactische term, maar een stijlmiddel (cf. De Koorne en Rinkel 1987: De Koorne, A. en Rinkel, T: Cursus zestiende- en zeventiendeeeuws Middelnederlands. Groningen 1987. Hier: p. 88). Omdat het echter een grote invloed heeft op de zinsbouw, wordt het om die reden in dit hoofdstuk besproken.
54
II. Het verdraaien van
"Ende en quam / haer
"Want wij vinden, dat
de normale woord-
noeijt soe na, waer
hi haer / noyt so nae
volgorde
hijse oeijt sach oft /
en quam, dan als hijze
sprac, dan doen hijse
trouwede
troude,
bijder hant nam." (f.
nam
hijse
/
ende
50r, 8 – 10)
bider hant." (f. 132r, 14 – 16) Die bisscop hem ont- /
Heinfroot [...] reedt
finc als vrint, hoorende
ter stont te Noyon
sijn
redelijc
weert [40v] tot den
sijnde, / troeste hem
bisscop die en ontfinc
segghende, hij wilder
zeere vriendelijc. /
gherne sijn / macht toe
Ende als hi verstaen
doen, soe verre alst
hadde de zake van al,
recht
hij / seide, hij souder
saken
verdraghen
/
mocht. (f. 124v, 16 –
sijn
20)
tooghen alsoo / verre
macht
om
alst gheestelike recht verdraghen
mochte,
[...]. (f. 40r, 24 – f. 40v, 4) III. Het gebruik van
Godelieve hier af niet
Godelieve die van al
het participium
we- / tende, [...]. (f.
desen rade niet en /
113r, 16/17)
wiste, [...]. (f. 26v, 11/12)
Si liepen van daer,
Dies ghinghen sij tot
vele woerden son- /
haer
der
spreken. (f. 29v, 12)
redene
zeer
qualiken
sprekende. (f. 116v, 9/10) Die haer
/
dienlinghen goede
hoorende 117r, 7/8)
seden
[...].
(f.
Dese dienst boden / haer heileghe woerden hoorende [...]. (f. 31r, 5/6)
Tabel 3: Syntactische fenomenen
Zoals de voorbeelden in tabel 3 laten zien, komen we het elliptisch weglaten van woorden vooral in B tegen, waar vaak het onderwerp ontbreekt. 55
Hetzelfde geldt voor het verdraaien van de gangbare woordvolgorden, een verschijnsel dat in B blijkbaar vaak voorkomt. Het gebruik van het participium is in B duidelijk frequenter, terwijl het echter ook soms in W opduikt. Daarin wordt i.p.v. een participium meestal een infinitiefconstructie (W: 'spreken' – B: 'sprekende') of de persoonsvorm (W: 'wiste' – B: 'wetende') gebruikt. Vaak vinden we in B een zinsconstructie waar het onderwerp door verschillende zinsdelen van de persoonsvorm en de rest van de zin wordt gescheiden. In de volgende tabel zijn voorbeelden gegeven die tonen, of deze constructies al dan niet ook in W zijn te vinden: Nr.
Handschrift Brussel
Handschrift Wenen
1
"Godelief, dat on- / noesel bleot, en
"Godelieve van ghee- / nen
wist oec niet van eneghen onvrede
ghescille wetende, stont bijden
[106v] maer stont oetmoedelijc bij
steeghere zeere oetmoedelijcken
Bertolfs moeder." (f. 106r, 21 – f.
[...]." (f. 18v, 20 – 22)
106v, 1) 2
3
seer
"[...] ende Bert- / holfs moeder
onminlijc was, liep achter huise,
die liep crijsschen ende ghebaren
[...]." (f. 106r, 2/3)
/ achter thof [...]." (f. 18v, 1 – 3)
"Ende dat meech- / deken haer
"[...] dat dit maechdekijn dat
altoes omtrent sijnde, haelde haer /
daghelijcx / haren nootdorst
spijse te harer noot, [...]." (f. 107r,
haelde, [...]." (f. 20r, 8/9)
"Bertolfs
moeder
die
14 – 16) 4
5
"Bartolf sijn wijf dus ghelaten
"Nae tlanghe uut blijven van
hebben- / de, quam [...] weder
Bertholve, hij quam thuys in
thuijs [...]." (f. 107v, 2/3)
dinde." (f. 21r, 1/2)
"[...], maer Bertolf / als een wreet
"Maer
tijran, wranc haer den hals, [...]." (f.
onweerdeghe mensche, hij /
107v, 21/22)
wranc haer den als [...]." (f. 21v,
Bertholf
als
een
9 – 11) 6
"Bertolfs / moeder vol nijts liep
"Ende Bertholfs moeder swal
uuter cameren [...]." (f. 105r,
van quaet- / heiden [...] ende
10/11)
si ghinc [...]." (f. 17v, 19 – 21)
Tabel 4: Scheiding van onderwerp en persoonsvorm
56
Deze voorbeelden laten duidelijk zien dat dit bijzondere zinspatroon alleen in B frequent te vinden is, terwijl in W meestal voor een andere oplossing is gekozen; alleen voorbeeld 1 toont dat ook in W het onderwerp van de rest van de zin gescheiden is. Bijzonder interessant zijn in dit verband de laatste twee voorbeelden. Hier zijn de zinnen van B en W bijna identiek. Echter, in W wordt het onderwerp – als persoonlijk voornaamwoord – herhaald. In de volgende tabel staat een voorbeeld van een anakoloet, een stijlmiddel dat we in B regelmatig tegenkomen. De bijhorende passage uit W staat rechts: "Hoe wel si ghedachte des bitteren
"Niet min, Go- / delieve die overdachte
jammers / dat haer van node gheboeren
de groote droefheit die [38v] haer vader
moeste, hoe vader [122v] ende moeder
ende moeder hebben souden, als sij haer
souden bedruft sijn haer siende in
/ zaghen comen in also armen state. Ten
sulken / staet comende, ten anderen dat
anderen / soe mercte zij dat Bertholf
Bartolf haer man / midts dien swaerlijc
scoffierlijc op der lieden / tonghe rijden
op svolcs tonghe rijsen soude, / nochtan
soude. Ende ten derden peysde si, waert
daer blivende, soe moeste si bij
/ dat si daer bleve, zij moeste bij
ghebreke / van spijsen in swaerder
ghebreke van / spijsen sterven van
allinden van hongher sterven, /
honghere.
dus hebbende raet op dese II, als naden
Aldus dan van / desen twee zaken nam
lichaem / waest goet te kijesen, mer
sij voer tbeste als in ziele / ende in live
nader zielen daer meest / aen te
ende om Bertholfs zalicheit van daer / te
verliesen es, soe dachte si, al mochte si
vertreckene al dede zijt noode."
wat / verdienen, Bertolf waer nochtan ghescapen sijn sa- / licheit aen haer te hanghen, aenghesien want elc man / schuldich es sinen wive, [...]."
(B, f. 122r, 21 – 122v, 11)
(W, f. 38r, 24 – 12)
Tabel 5: De Anakoloet
Vooral in het begin van B wordt heel duidelijk dat er twee zinsconstructies door elkaar lopen. Eerst begint een concessieve zin ("Hoe wel si [...]") en de volgende zin is een indirecte vraag ("hoe vader [...]"). Aan de zin komt 57
nauwelijks een einde. Daarentegen is de passage in W duidelijk consequenter gestructureerd. De ene zin wordt afgesloten voordat de volgende begint.
3.3 Resultaten Als we alleen de hoofdstukken 2 t/m 8 van de Brusselse Godelieve-legende hadden, dan zou het resultaat van een vergelijking met het handschrift uit Wenen heel gemakkelijk zijn: De schrijver heeft de tekst van een andere legende gebruikt en hier en daar wat ingekort. Gelukkig beschikken we over de hele legende en dat beschermt ons tegen deze (verkeerde) beoordeling. De inhoudelijke vergelijking (3.1) heeft laten zien hoe heterogeen en gecompliceerd de verhouding tussen W en B in feite is. De prologen van W en B verschillen duidelijk van elkaar. W lijkt erg op de Latijnse legende van de Anonymus; B toont overeenkomsten met de Oudenburgse Godelieve-vita. Het eerste hoofdstuk is in B uitgebreider verteld dan in W, vooral wat betreft de moraliserende uitspraken van de heilige. In de daarop volgende hoofdstukken 2 t/m 8 is het juist omgekeerd: De legende van B is korter. Ook het negende hoofdstuk komt inhoudelijk in beide legenden overeen. Alleen het einde toont grote verschillen. In B is een wonder erbij gekomen dat we ook in een Vlaams volksboek terugvinden, zij het in een andere vorm. In W wordt op het einde de cirkel gesloten en er volgt een allusie op de proloog, die in B consequent ontbreekt. Beide legenden eindigen met een soort gebed, dat echter niet met elkaar overeenkomt. Het valt op dat in B vaak geen historiografische informatie wordt gegeven. Dit wordt het duidelijkst in de proloog, waarin zowel een opgave van de tijd als de vermelding van de gezaghebbers ontbreekt. Maar ook in het vervolg van de legende vinden we dat terug. Zo wordt noch de kapel Ten Snipgate, noch de naam van bisschop Radbout genoemd. Terwijl men in W het kroonmotief vaak tegenkomt, wordt het in B alleen in de proloog genoemd. Daarentegen vinden we in de Brusselse legende het bloemmotief dat in W ontbreekt. De vergelijking van de formuleringen (3.2.1) heeft laten zien, dat er, wat de passages betreft die in beide legenden te vinden zijn, heel vaak 58
overeenkomsten bestaan. Men vindt óf dezelfde woorden, óf synoniemen. Duidelijke verschillen vinden we alleen waar de ene legende uitvoeriger is dan de andere. Opvallend is dat er m.b.t. het gebruik van bepaalde grammaticale constructies (3.2.2) er duidelijk verschillen zijn tussen de handschriften. Al deze informatie bij elkaar doet het vermoeden rijzen dat de Brusselse legende direct in verband staat met een Middelnederlandse legende die bij de eerste groep behoort; echter, de auteur heeft zeker niet W zelf als bron gebruikt.1 Verder is het heel waarschijnlijk dat hij bij het tot stand komen van B naast een dergelijke legende ook andere bronnen heeft geraadpleegd. Dat de auteur van B daarnaast een versie van de Latijnse vita die later in de abdij van Oudenburg is gevonden en door SOLLERIUS werd gepubliceerd, in handen had, is zeker een optie. Deze hypothese wordt indirect gesteund door het feit, dat in diezelfde tijd Vlaamse volksboeken zijn ontstaan die direct op deze vita gebaseerd zijn.2 De vita was dus in omloop, zodat misschien ook de auteur van B er gebruik van heeft gemaakt. Het is helaas door middel van een vergelijking van de twee legenden uit Wenen en Brussel niet verifieerbaar of de auteur een Frans Godelieve-verhaal gebruikte, zoals BERTELOOT vermoedt.3 Door het veelvuldig gebruik van merkwaardige grammaticale verschijnselen lijkt een hervertaling uit het Frans een zinvolle hypothese. Er is echter, voor zover ik weet, geen onderzoek gedaan op Frans middeleeuws letterkundig terrein wat de legende van de Heilige Godelieve betreft; ook zijn er geen Franse handschriften uit die tijd teruggevonden.4 Verder is het ook mogelijk dat de auteur van B soms met opzet een markant taalgebruik hanteerde. Indien
hij
geen
Franse
bron
heeft
gebruikt,
maar
alleen
een
Middelnederlandse legende van groep I, dan heeft hij heel waarschijnlijk opzettelijk deze syntactische veranderingen in de tekst geïntegreerd. Misschien heeft hij een – in zijn ogen – ouderwets voorbeeld aan zijn tijd aangepast. Zowel het frequente gebruik van participia, als het elliptisch 1
Bijvoorbeeld staat in W per abuis "poertael" (W, f. 11v, 12), terwijl we deze fout in B niet vinden. Daarin staat weer "stal" (B, f. 100v, 4). 2 cf. Hoofdstuk 2.2.1. 3 cf. Berteloot 1988, p. 85. 4 cf. id., p. 86.
59
weglaten van woorden en het gebruik van anakoloeten zijn volgens DE KOORNE en RINKEL typisch zestiende-eeuws.1 Ook de vreemde scheiding van onderwerp en persoonsvorm was in die tijd niet ongewoon.2 Als we ervan uitgaan dat de Latijnse vita uit Oudenburg, naast een Middelnederlandse legende van groep I, bij het ontstaan van de Brusselse legende een rol heeft gespeeld, kunnen de verschillen van de proloog verklaard worden. De verdere inhoudelijke differenties blijven nochtans onopgelost. Historiografische termen zijn blijkbaar voor de auteur van B niet van belang geweest, net zomin als Godelieves deugdzaam gesprek met de weduwen, maagden, etc. in hoofdstuk 6 van de legende. Door de uitbreiding van de eerste twee hoofdstukken in B wordt de jeugd van Godelieve sterker beklemtoond; de auteur heeft deze passages, zoals onder 3.1 is te lezen, op een handige manier uitgebreid. De vraag waarom hij dat gedaan heeft, moet helaas onopgelost blijven.
1 2
cf. De Koorne en Rinkel 1987, p. 65 en 87/88. cf. id., p. 67.
60
4. Besluit Herkomst en Overlevering is de ondertitel van deze scriptie. De begrippen staan m.b.t. de Middelnederlandse legende van de Heilige Godelieve direct met elkaar in verband. De herkomst van het werk heeft te maken met de overlevering van zijn voorlopers. De vraag naar de herkomst is dus niet meer alleen geografisch te beantwoorden: Het is nodig om een overzicht te krijgen over de hele traditie. Het beginpunt van de schriftelijke traditie is daarom ook bij het bestuderen van de Middelnederlandse legende van groot belang. De Latijnse Vita Godeliph werd kort na de dood van Godelieve, omstreeks 1084, door de benedictijn Drogo geschreven en bevorderde haar canonisering. Het verhaal, dat in een twaalfde-eeuws handschrift is bewaard, behelst al de belangrijke elementen: De ootmoedige Godelieve uit het graafschap Bonen, in het huidige Franse departement Boulogne-sur-Mer, trouwt met de wrede Gistelaar Bertholf die door zijn moeder wordt aangestoken om zijn vrouw te haten. Godelieve vlucht naar het hof van haar ouders, maar keert op instigatie van de graaf en de bisschop weer naar Gistel terug. Daar laat Bertolf haar door twee knechten vermoorden; na haar dood volgen een aantal wonderen. Het hoofdmotief in Drogo's vita is de maagdelijkheid van Godelieve. Op deze vita volgde in de loop van de eeuwen een stroom van Godelieveverhalen. Ten eerste de vita die in de abdij van Oudenburg werd teruggevonden en die inhoudelijk met Drogo's oorspronkelijke werk overeenkomt, maar alleen qua formulering verschilt. Deze vita is later veranderd door de Keulse kartuizer Surius, die haar duidelijk snoeide. De ontwikkeling van het verhaal eindigde hier niet, maar er ontstond – waarschijnlijk in de veertiende eeuw – een nieuw soort verhaal: De (Latijnse) legende. Overgeleverd is alleen de zogenaamde Legenda Anonymi, vermoedelijk het werk van een monnik uit de benedictijnenabdij van Sint-Andries, een plaats nog geen twintig kilometer van Gistel vandaan. In de Legenda komen we voor de eerste keer de inhoudelijke elementen tegen die zich ook in de latere Middelnederlandse legenden openbaren, namelijk de wonderen die God middels Godelieve laat gebeuren: houtspaanders veranderen in voedsel, de spijs op het hof van haar vader 61
wordt vermenigvuldigd en de kraaien op het veld gehoorzamen haar. Deze inhoudelijke elementen worden in de oorspronkelijke handeling verwerkt – het verhaal groeit qua omvang. Het hoofdmotief is nu minder de maagdelijkheid, maar meer haar martelaarschap d.w.z. haar navolging van Christus. De Latijnse legende werd later naar het Middelnederlands vertaald. Ook hier is niet zeker waar het gebeurde, wanneer en door wie. Omdat de oudste handschriftelijke getuigenissen uit West-Vlaanderen afkomstig zijn, is het echter heel waarschijnlijk dat daar ook de 'vertaling' plaatsvond. Het oudste handschrift BgII, dat inmiddels zoek geraakt is, ontstond in de tweede helft van de vijftiende eeuw, en kan daarom gezien worden als de vroegste valide terminus ante quem. Het is goed mogelijk dat de legende al vroeger is ontstaan – misschien zullen we ooit sporen van een handschrift uit de vroege vijftiende eeuw terugvinden. De Godelieve-devotie onder de bevolking was toen in ieder geval al aanwezig en het is waarschijnlijk dat het ontstaan van de Middelnederlandse legende door de Moderne devotie, een christelijke vernieuwingsbeweging uit die tijd, beïnvloed werd. We weten niet wie de Middelnederlandse legende heeft vertaald – niet eens of het een man of een vrouw was – maar het is duidelijk dat de legende vanwege de inhoud bijzonder interessant was voor religieuze vrouwen. De verering voor de heilige greep steeds meer om zich heen, zodat ook Brabantse versies van de legende ontstonden, getuige de twee zestiendeeeuwse handschriften die thans in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en in de Österreichische Landesbibliothek te Wenen berusten. Een vergelijking van deze handschriften toont hun verwantschap, maar maakt ook duidelijk dat ze niet alleen door overschrijven ontstaan kunnen zijn: Het zijn vertegenwoordigers van twee tradities. Het Weense handschrift is erg verwant met de West-Vlaamse versies, terwijl we in het Brusselse een hoop veranderingen aantreffen, die echter nauwelijks inhoudelijk zijn; verschillen qua formulering vindt men daarentegen doorlopend. De vraag rijst, waarom iemand, terwijl er reeds een versie van de legende toegankelijk was, zoveel moeite deed om het verhaal volledig nieuw op schrift te stellen. Kende de auteur deze eenvoudigweg niet? Wilde hij het verhaal gewoon op een 62
eigentijdse manier opschrijven? Het late ontstaan van het Brusselse handschrift mag wellicht als indicatie gezien worden dat de auteur het verhaal wilde vernieuwen en daarbij voor zijn favoriete uitdrukkingen koos. Dat deze mogelijkheid bestaat, is niet ondenkbeeldig en wordt bevestigd doordat we in de legende een aantal syntactische constructies terugvinden die in de andere handschriften ontbreken, maar die in de zestiende eeuw niet ongewoon zijn geweest. Wat het idee van de auteur ook moge zijn geweest, voor ons is zijn ingrijpen moeilijk te bevatten, omdat daardoor de tekst voor de lezer alleen maar moeilijker werd. De taal is kunstmatig en "pseudogeleerd."1 Het onderzoek laat zien dat de auteur van B met hoge waarschijnlijkheid, naast een Godelieve-legende van het eerste type, nog een andere bron heeft gebruikt. De hypothese dat er een Franse bron ten grondslag ligt aan B, kon door het onderzoek niet bevestigd worden. Hiervoor is uitgebreid onderzoek naar Franse Godelieve-verhalen nodig. Wel kon aangetoond worden dat de mogelijkheid bestaat dat de auteur over de vita uit het Oudenburgse handschrift beschikte en aan de hand van dat verhaal zijn proloog veranderde. De volgende stap van de evolutie, het gedrukte Vlaamse volksboek, hangt nauw samen met de eerder toegelichte traditie. Het volksboek draagt kenmerken van beide Middelnederlandse handschriftelijke tradities. Naast deze legendarische vorm werden ook volksboeken uitgegeven met vertalingen van de Oudenburgse vita en de vita volgens de kartuizer Surius. Ook in de moderne tijd is de belangstelling voor de Heilige Godelieve nog altijd levend. Dat is af te leiden uit het verschijnen van recente literaire werken over de heilige, maar ook uit het feit dat er regelmatig wetenschappelijke bijdragen over dit onderwerp worden gepubliceerd. Helaas wordt daarin met name aandacht besteed aan de Latijnse oorsprong, d.w.z. Drogo's Vita Godeliph. Men probeert daarin te kunnen achterhalen hoe de levensomstandigheden in het elfde-eeuwse West-Vlaanderen waren. Dit is zeker verdienstelijk, maar daarbij mag de legende niet uit het oog worden verloren. Zij heeft het leven in de late Middeleeuwen beïnvloed,
1
cf. Berteloot 1988, p. 83.
63
hetgeen niet alleen naar voren komt in de Middelnederlandse handschriften, maar wat bijvoorbeeld ook blijkt uit iconografische werken. In deze Schriftliche Hausarbeit zur Erlangung des Ersten Staatsexamens für Gymnasien und Gesamstschulen is het verband tussen de Latijnse en de volkstalige Godelieve-verhalen duidelijk gemaakt. Daarbij is gebleken dat er nog steeds heel wat vragen m.b.t. de Middelnederlandse legende van de Heilige Godelieve niet opgelost zijn. Ik hoop dat volgend onderzoek de open gebleven vragen zal kunnen beantwoorden. In het kader hiervan zou het nuttig zijn om de Latijnse Legenda Anonymi een keer door een mediolatinist op grond van taalkenmerken te laten dateren, zodat de wetenschap niet meer alleen op basis van veronderstellingen hoeft te werken. Verder zou het zinvol zijn om de Franse Godelieve-traditie nauwkeurig te onderzoeken en, voor het geval dat men op een Franse legende stuit, deze met een Middelnederlandse te vergelijken. Ook het beschikbaar maken van de verschillende overgeleverde Godelieve-teksten op het internet zou wellicht een bijdrage kunnen leveren aan verder onderzoek.
64
Appendix – Edities van de handschriften In het vervolg worden de kritische tekstedities van het handschrift Wenen (Österreichische Nationalbibliothek, Sign. Series nova 12847, f. 7r-63r) en het handschrift Brussel (Koninklijke Bibliotheek van België, Sign. 22242230, f. 93r-142r) aangeboden. De verantwoording van de edities, d.w.z. de bij het vervaardigen van de edities gebruikte principes, staat bij het begin van Hoofdstuk 3 beschreven. De edities zijn in hoofdstukken onderverdeeld en worden zo gepresenteerd dat de passages die bij elkaar horen telkens naast elkaar staan. Daarbij staat steeds de passage uit W op de linkerkant, de daarbij passende uit B op de rechterkant.
65