De Kracht van je Stem Informatiemap over democratie, burgerzin en politiek
Voorwoord Wie ben ik? Wie is die andere? Hoe sta ik tegenover die andere? Hoe gedraag ik mij in mijn eigen kleine wereld? En in de grote wereld? Zet ik mij samen met anderen in om beslissingen te nemen? Engageer ik mij? Ook politiek? Al die vragen vertrekken vanuit het individu als lid van de maatschappij. En dat nodigt uit tot nadenken. Want onze maatschappij is complex en ze eist steeds meer inzicht en flexibiliteit, openheid en bereidheid om oplossingen uit te werken, zin voor verantwoordelijkheid en waardebesef. Het kader waarbinnen we oplossingen voor maatschappelijke problemen kunnen plaatsen, is de fundamentele rechten van de mens en de democratie. Democratie mag geen abstract begrip zijn dat zich alleen maar vertaalt in een structuur en ver van ons afstaat. Democratie is onze verantwoordelijkheid en moet zich uiten in ons handelen. Maar democratisch handelen krijgt wel vorm binnen bepaalde structuren. En daar knelt het schoentje. Onderzoekers over heel Europa stellen immers vast dat er een wantrouwen bestaat tegenover de maatschappelijke structuren en instellingen en tegenover de politiek. Dat wantrouwen tast het draagvlak van de democratie aan, want het vertaalt zich in een antipolitieke en antidemocratische opstelling. Ook met de politieke kennis van de Vlamingen blijkt het slecht gesteld. Reeds meer dan tien jaar geleden werd door professor Jaak Billiet* vastgesteld dat Vlamingen een verregaand gebrek aan kennis hebben over de staatsstructuur waarin zij leven en de plaats van de overheid daarin. Er zijn niet meteen aanwijzingen dat er sindsdien veel veranderd is aan die kennis. In 2004 stelden de professoren Dewachter en Fiers**, een ‘lamentabele politieke kennis’ vast bij een aanzienlijk deel van de kiezers, ook bij jongeren, en een niet optimale politieke kennis bij leraren. In 2009-2010 deed het ICCS (International Civic and Citizenship Education Study)*** een onderzoek naar de burgerschapscompetenties van jongeren (14-jarigen). De vergelijking van Vlaanderen met de andere deelnemende landen leert ons dat onze jongeren het in het beste geval gemiddeld, maar vaker niet goed doen. Een onderzoek van de Katholieke Hogeschool Limburg**** in 2012 leert dat het ook onder studenten in de lerarenopleiding pover gesteld is met de politieke en sociaaleconomische en historische kennis.
*
Cambré, B., Billiet, J., Swyngedouw, M., De kennis van de Vlamingen en hun houding tegenover de Vlaamse overheid en haar advertentiecampagnes’, Leuven, ISPO, 1995.
**
W. Dewachter, W., Fiers, S., Een ijselijke leemte: politieke vorming in het secundair onderwijs, in: School en Samenleving, 7, 2004, pp. 41-63.
*** Meer informatie over dit onderzoek vindt u op de website van de Kracht van je Stem (http://www.dekrachtvanjestem.be) **** Meer informatie over dit onderzoek vindt u op http://www.khlim.be/nieuws/onderzoek-algemene-kennis-bij-toekomstigeleraars en http://www.vakdidactiek.be/bildung
2
De onderzoekers benadrukken de centrale rol van het onderwijs in zowel het bijbrengen van de noodzakelijke kennis over de politieke besluitvorming en instellingen, als het ontwikkelen van burgerschapscompetenties bij de leerlingen. Niemand wordt immers met burgerschapscompetenties geboren. Burgerschapscompetenties leer je in het gezin, op school, in je buurt,… en je hele leven lang, van jongs af aan en al doende. Positieve ervaringen met actief deelnemen aan de eigen leefomgeving zijn de grootste hefboom voor actief burgerschap. En voor jongeren is de school een leefomgeving waar ze heel veel tijd doorbrengen. De Kracht van je Stem wil met zijn didactisch materiaal leraren ondersteunen om op school te werken aan democratisch burgerschap. Dat betekent dat we kennis en inzichten meegeven en attitudes en vaardigheden willen bijbrengen die jongeren nodig hebben om democratisch te handelen. En omdat je daar uiteindelijk niet vroeg genoeg mee kunt beginnen, leggen we reeds de fundamenten in de derde graad van het basisonderwijs. Democratische opvoeding wordt gedragen door dialoog. Het gesprek is de basis voor het samen zoeken naar oplossingen. De school is van oudsher de plaats bij uitstek om inzicht te verwerven en vaardigheden in te oefenen. De leerlingen kunnen er door actief te participeren kennismaken met de democratische spelregels. Hoewel de school niet onbegrensd nieuwe inhouden kan integreren in bestaande leerplannen, kan zij toch bij de creatieve uitbouw van een opvoedingsproject een eigen gezicht geven aan democratische opvoeding. De Kracht van je Stem biedt materiaal aan dat de leraar naar eigen goeddunken binnen één klas kan gebruiken, maar dat ook als basis en inspiratiebron kan dienen voor een themadag of een projectweek die klassen, graden, en zelfs scholen samenbrengt. Er is specifiek materiaal voor: ●● de derde graad van het basisonderwijs ●● de eerste graad van het secundair onderwijs ●● de tweede graad aso, kso, tso ●● de derde graad aso, kso, tso ●● de tweede, derde en vierde graad bso ●● het dbso ●● het buso ●● de basiseducatie
Deze Informatiemap over democratie, burgerzin en politiek biedt inhoudelijke en historische achtergronden voor de leraren en lesgevers die met het lesmateriaal werken. Over alle thema’s die in het lesmateriaal aan bod komen vindt u hier achtergrondinformatie. Deze Informatiemap over democratie, burgerzin en politiek is bedoeld om meer in detail uitleg te geven bij de werking van onze democratie en onze instellingen. De Kracht van je Stem
3
4
Module1
Mensenrechten en kinderrechten
5
Mo
1
6
d ul e
Mensenrechten en kinderrechten
Mo
1
d ul e
Inhoudstafel Module 1
A
Geschiedenis van de mensenrechten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Eerste ontwikkelingen van het recht 8 Onderdanen eisen zelf hun rechten op 10 Het volk is soeverein en de mensenrechten zijn universeel 12 De mondialisering van de mensenrechten in de twintigste eeuw 14
B
Hoe universeel zijn de mensenrechten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Universeel of nationaal? Universeel of relatief? Vrouwen zijn ook mensen Minderheden Kinderen zijn ook mensen
C
Mensenrechten nader bepaald . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24 Drie generaties mensenrechten 24 Classificaties van mensenrechten 24 De drie P’s 26 Wie is bij de naleving betrokken? 26
D
Kinderrechten zijn mensenrechten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32 De geschiedenis 32 Het competentiedebat 34 Kinderen in het mensenrechteninstrumentarium 35 Inspraak- en participatiemogelijkheden van jongeren 35 Beleidsinitiatieven 38 Zelforganisatie van jongeren 38 Belangenbehartiging van kinderen 39
20 20 21 22 23 23
7
A
Geschiedenis van de mensenrechten
Eerste ontwikkelingen van het recht Waar mensen samenleven, groeien geschreven en ongeschreven regels. Elke gemeenschap heeft regels of wetten nodig om zichzelf in stand te houden. Wetten regelen immers wat de leden van die gemeenschap al dan niet mogen en moeten doen. Dat geheel van wetten vormt het recht. Ook in prehistorische gemeenschappen golden al bepaalde regels. Over die regels, hoe ze tot stand kwamen en wie voor de naleving ervan verantwoordelijk was, weten we zo goed als niets. Welke wet de oudste is en waar zij is ontstaan, blijft eveneens een geheim van de geschiedenis. Wetten waren oorspronkelijk een onderdeel van de traditie van de stam en werden mondeling overgeleverd. Omstreeks 3500 v.Chr. werd in het Nabije Oosten het schrift uitgevonden. Daardoor werd het mogelijk om wetten schriftelijk vast te leggen. Zo konden de wetten vlugger en over een grote afstand bekend worden gemaakt. Dat was belangrijk omdat zich toen in het Nabije Oosten staten vormden en omdat de heersers ervan het belangrijk vonden dat hun onderdanen, in heel hun rijk, de wetten kenden. Van het Mesopotamische Rijk zijn bijvoorbeeld heel wat in kleitabletten of op steen gegraveerde wetten uit de periode tussen 2100 en 1700 v.Chr. bewaard. Een beroemd voorbeeld daarvan is de zuil met het wetboek van koning Hammoerabi (omstreeks 1780 v.Chr.).
De Stele van Susa is een basalten zuil van 2,2 meter hoog waarin de Babylonische koning Hammoerabi omstreeks 1780 v.Chr. de basiswetten van zijn rijk liet beitelen. Op het bovenste gedeelte liet hij ook zichzelf afbeelden terwijl hij uit de handen van de zonnegod Shamash een ring en een staf in ontvangst neemt. Deze twee attributen symboliseerden de macht om wetten uit te vaardigen. Zo wilde Hammoerabi duidelijk maken dat de wetten in zijn rijk rechtstreeks van de goden kwamen. Ongehoorzaamheid aan die wetten moest dan ook als een belediging van de goden worden beschouwd.
8
Mensenrechten en kinderrechten A Geschiedenis van de mensenrechten
Eeuwenlang werd aangenomen dat het recht van goddelijke oorsprong was. Misschien is het juister om te stellen dat farao’s, koningen, keizers, tsaren, sultans en dergelijken hun onderdanen voorhielden dat zij hun macht rechtstreeks van de goden hadden ontvangen. Het recht was toen iets dat de onderdanen van een hogere instantie kregen. Het maakte niet uit of dat recht van een bovenaards wezen of van de vorst kwam. In elk geval was het ondenkbaar dat de mensen zelf zouden bepalen wat hun rechten waren. Aanvankelijk hield het recht tijdens de oudheid niets meer in dan een stel gedragsregels en strafbepalingen. In feite schreef de vorst voor hoe zijn onderdanen met elkaar moesten omgaan. Dat veranderde in het Romeinse Rijk. De Romeinen maakten van het recht een echte wetenschap. Het Romeinse recht ontwikkelde zich tussen de vijfde eeuw v.Chr. en de vijfde eeuw n.Chr. tot een rechtssysteem dat ook vandaag nog invloed uitoefent. De Romeinse wetten werden al vrij vroeg schriftelijk vastgelegd. In de vijfde eeuw v.Chr. konden de plebejers, een sociale klasse die onder meer uit de ambachtslieden, de kleine boeren en de handelaars bestond, druk uitoefenen om het ongeschreven Romeinse gewoonterecht te laten optekenen. Zo kwam omstreeks 450 v.Chr. de Twaalftafelenwet tot stand. Die wet vormde het begin van een eeuwenlange ontwikkeling van het Romeinse recht. Het Romeinse recht bevatte heel wat principes en procedures die nu nog worden toegepast. Elke Romein genoot in principe dezelfde rechten, tenzij hij een slaaf was. Betwistingen werden voorgelegd aan een onafhankelijke rechtbank. De bewijslast lag bij de aanklager. Advocaten en bewijsstukken speelden een belangrijke rol in de processen. Beklaagden hadden het recht om te zwijgen. Rechters en juryleden spraken een oordeel uit. Het Romeinse recht regelde bijvoorbeeld de onderlinge verhoudingen tussen de Romeinen, de aangelegenheden betreffende hun bezit en de verhouding tussen de Romeinse burgers en de staat. Zij kenden tevens het begrip volkenrecht, dat in onze tijd zo belangrijk is geworden. In 534 n.Chr. liet de OostRomeinse keizer Justinianus de bestaande Romeinse wetten verzamelen in een codex, een wetboek. Die Codex Justinianus vormde het eindpunt van de evolutie van het Romeinse recht en was eeuwenlang een voorbeeld voor andere wetboeken. Ook het in 1804 door Napoleon uitgevaardigde burgerlijk wetboek is erdoor geïnspireerd. De Code Napoléon vormt op zijn beurt nog steeds de ruggengraat van menig ander burgerlijk wetboek.
9
In de vijfde eeuw n.Chr. gaven de Germanen de doodsteek aan het West-Romeinse Rijk. Daardoor verdwenen ook de Romeinse wetboeken onder het stof. De Germaanse stammen die zich in West-Europa vestigden en er koninkrijken stichtten, hadden hun eigen, mondeling overgeleverde recht. Gedurende duizend jaar werd het recht in Europa door een algemene versnippering gekenmerkt. Tijdens de middeleeuwen had elke streek en elke stad immers een eigen rechtssysteem. Het recht verschilde tevens per bevolkingsgroep. Zo viel de adel onder het feodale recht en de geestelijkheid onder het canonieke recht. Voor de vrije lieden op het platteland gold het landrecht. Voor de onvrijen, ook wel laten of horigen genoemd, gold het latenrecht. Toch was het Romeinse recht tijdens de middeleeuwen niet helemaal verdwenen. Het canonieke recht, het recht van de christelijke kerk, ontstond vanaf de vierde eeuw in het Romeinse Rijk en dus op basis van Romeinse rechtsregels. Het oefende ook invloed uit op sommige wereldlijke aangelegenheden, aangezien bepaalde onderdelen van het wereldlijke leven onder kerkelijke invloed stonden en dus afhankelijk van het canonieke recht waren. Dat was bijvoorbeeld het geval voor het huwelijksrecht, het erfrecht en een deel van het strafrecht. Bovendien kreeg men in West-Europa vanaf omstreeks 1100 geleidelijk weer belangstelling voor het Romeinse recht. Romeinse wetboeken werden opnieuw bestudeerd en het juridisch denken geraakte onder invloed van het Romeinse rechtssysteem. Stilaan werden Romeinse wetten weer opgenomen in het westerse recht. Vanaf de 14e eeuw begon men in heel wat landen met het optekenen van het gewoonterecht, wat tot meer rechtszekerheid leidde. Tijdens de volgende eeuwen slaagden sommige vorsten er geleidelijk in om hun macht uit te breiden en de eenheid van het rechtssysteem in hun rijk te bevorderen. Lodewijk XIV (1638-1715) is het voorbeeld bij uitstek van de absolute vorst die beweerde dat zijn wil wet was. Toen Napoleon tussen 1799 en 1814 eerste consul en nadien keizer van Frankrijk was, kwam een systematische codificatie van het recht tot stand. Dat hield in dat de Franse wetten in één wetboek werden samengebracht. Aangezien Frankrijk op dat ogenblik grote delen van Europa onderworpen had, gold de Code Napoléon ook buiten Frankrijk. Ook na de val van Napoleon (1814-1815) bleef dat wetboek in Frankrijk van kracht. In heel wat andere landen, waaronder België en Nederland, werd de Code Napoléon overgenomen. Ten gevolge van de kolonisatie oefende de Code Napoléon ook buiten Europa een grote invloed uit.
Onderdanen eisen zelf hun rechten op Mensenrechten staan tegenwoordig sterk in de belangstelling. Dat is een relatief nieuw gegeven. In de meeste samenlevingen waren de onderdanen in de eerste plaats aan de heerser en aan het staatsgezag onderworpen en werd over mensenrechten niet gesproken. Het concept van de mensenrechten is een hedendaags concept, een product van het rationalisme en van de verlichting. Het ontstond in de westerse wereld en verspreidde zich, vooral na de Tweede Wereldoorlog, over de wereld. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel mensen vinden dat een gedurende eeuwen in Europa gegroeid concept niet zomaar overal ter wereld kan worden ingepast.
10
Mensenrechten en kinderrechten A Geschiedenis van de mensenrechten
Vanaf omstreeks 1100 ondergingen de Europese samenlevingen grondige veranderingen. Door de heropleving van de handel en de bloei van de steden ontwikkelden zich nieuwe sociale groepen in de samenleving. Hun belangen botsten dikwijls met die van hun vorsten. De conflicten die daardoor veroorzaakt werden, hadden grondige verschuivingen tot gevolg in de samenleving, onder meer in de politiek en in het rechtssysteem. Opstanden ontstonden dikwijls als gevolg van de buitensporige belastingeisen of de oorlogspolitiek van de koning, die de bevolking tot te zware offers dwongen. In Engeland grepen de adel, de geestelijkheid en de bewoners van Londen in 1215 naar de wapens. Zij namen het niet dat hun koning, Jan zonder Land, na een militaire nederlaag tegen Frankrijk alweer zware belastingen wilde heffen. Deze belastingen zinden heel wat Engelse baronnen niet. Zij hadden immers al zwaar voor het mislukte militaire avontuur van de koning moeten betalen. Zij dwongen Jan zonder Land een document te ondertekenen dat de Magna Carta werd genoemd. Magna Carta is middeleeuws Latijn voor Groot Charter. In dat charter zijn onder meer een aantal rechten van de onderdanen van de Engelse koning opgenomen. Zo kon een vrij man bijvoorbeeld niet zonder wettig vonnis in zijn eigendom worden aangetast of gestraft. Handelaars mochten zonder beperkingen door het hele land reizen. Verder bepaalde de Magna Carta dat de koning zijn Raad moest consulteren indien hij nog belastingen wilde heffen. Op die manier werd de vorst gedwongen formeel rekening te houden met de wensen van een deel van zijn onderdanen. Er werd trouwens een commissie van 25 baronnen ingesteld om toezicht op de naleving van de Magna Carta uit te oefenen. Vanaf dit ogenblik speelde het recht zich niet langer louter boven de hoofden van de mensen af. Alhoewel de Magna Carta enkele concrete bepalingen bevat die thans onder de mensenrechten vallen, werd in 1215 nog niet over mensenrechten gesproken. Niet iedereen genoot de in de Magna Carta opgesomde rechten. De invoering van de Magna Carta hield dus voor de Engelsen absoluut nog geen soevereiniteit en universele mensenrechten in. Aangezien de Magna Carta in vrij algemene termen was opgesteld, zouden er in de loop van de geschiedenis ook meer bevolkingsgroepen een beroep op kunnen doen. De Magna Carta verwierf in de loop van de geschiedenis een grote symbolische betekenis. Ze betekende een overwinning op het onbeperkte koningschap en werd beschouwd als de basis van de vrijheden van de Engelsen en van hun deelname aan het bestuur van het land. De strijd van de onderdanen tegen hun vorst om hun rechten te verkrijgen, werd nog gedurende eeuwen voortgezet. Een ander hoogtepunt was de Glorious Revolution, ook wel de Bloodless Revolution genoemd, die in 1688 in Engeland plaatsvond. Eens te meer was er in Engeland een conflict tussen het parlement en de koning ontstaan. Jacob II werd van de troon gestoten ten voordele van Maria, zijn oudste dochter. Maria was gehuwd met Willem III van Oranje, stadhouder van de Verenigde Provinciën. Na de vlucht van Jacob II naar Frankrijk in 1688 kon het nieuwe Engelse koningspaar de troon zonder bloedvergieten verwerven. In 1689 werden ze echter gedwongen de Bill of Rights te erkennen. Deze tekst bevatte het principe van de scheiding der machten (zie ook module II). De Bill of Rights betekende zo voor Engeland het einde van het absolute koningschap volgens goddelijk recht en wordt daarom als het begin van het grondwettelijke koningschap beschouwd.
11
Ook buiten Engeland werd de strijd van onderdanen tegen hun vorst gevoerd. In onze gewesten konden de Brabanders de Blijde Inkomst in 1356 afdwingen van hertogin Johanna van Brabant en haar echtgenoot Wenceslas van Luxemburg.
De Blijde Inkomst In januari 1356 moest hertogin Johanna van Brabant aan haar onderdanen een aantal rechten toekennen. Dat gebeurde op een moment dat die onderdanen sterk genoeg waren om het gezag van hun vorstin te betwisten. Omdat Johanna gehuwd was met Wenceslas van Luxemburg, eisten de Brabantse steden waarborgen van de ‘buitenlandse’ overheerser. Ze werden daarin gesteund door de adel en de geestelijkheid. Gezamenlijk slaagden ze erin om naar aanleiding van de plechtige intrede van de nieuwe vorsten een charter af te dwingen, dat de Blijde Inkomst werd genoemd. Vanaf 1406 moesten alle vorsten die over Brabant heersten, een Blijde Inkomst aan de Brabanders verlenen. Deze traditie bleef tot in de 18e eeuw van kracht. Sedert de huldiging van Filips II in 1549 kreeg ze een vaste vorm. Zo was Brabant gedurende die periode het enige gebied in de Nederlanden dat een soort contract – sommigen spreken van een ‘grondwet’ – tussen vorst en volk bezat. Toen de Oostenrijkse keizer Jozef II de Blijde Inkomst in 1789 introk, was dat de aanleiding van de Brabantse Omwenteling, de opstand van de Oostenrijkse Nederlanden tegen hun keizer.
Het volk is soeverein en de mensenrechten zijn universeel In 1776 verklaarden 13 Noord-Amerikaanse kolonies zich onafhankelijk van Groot-Brittannië. Een van hun belangrijkste argumenten luidde ‘No Taxation without Representation’: iedereen die belastingen betaalt, moet inspraak hebben in wat er met dat geld gebeurt. Volkssoevereiniteit en mensenrechten waren voor de Noord-Amerikanen geen geschenken van bovenaf, maar rechten. De ondernemers, die vonden dat ze tot een sociale groep behoorden die met zijn ondernemingszin en arbeid tot het algemeen welzijn bijdroeg, oefenden een grote invloed uit. Naarmate de invloed van de handeldrijvende en, wat later, van de industriële burgerij belangrijker werd, werden ideeën als de volkssoevereiniteit en de mensenrechten niet toevallig leidende principes. De burgerij rekende wel enkel zichzelf tot het volk. In haar ogen was dat gerechtvaardigd omdat iedereen de kans had om tot de burgerij te behoren, aanzien te verwerven en rijk te worden.
12
Mensenrechten en kinderrechten A Geschiedenis van de mensenrechten
De Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring Toen de Amerikanen in 1776 hun onafhankelijkheid uitriepen, bevestigden zij hun rechten in hun onafhankelijkheidsverklaring. Het is opvallend dat zij nog altijd naar de goddelijke oorsprong van de mensenrechten verwezen. In de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring van 4 juli 1776 staat het als volgt verwoord: “De volgende waarheden houden wij voor vanzelfsprekend: dat alle mensen gelijk geschapen zijn, dat zij door hun Schepper begiftigd zijn met onvervreemdbare rechten (...). Dat om die rechten te vrijwaren, regeringen gevormd worden (...) die hun rechtmatig gezag afleiden van de instemming van de onderdanen (...). Daarom doen wij, vertegenwoordigers van de Verenigde Staten van Amerika, een beroep op de Hoogste Rechter van de wereld voor de rechtvaardiging van onze opvattingen en verklaren plechtig in naam en bij gezag van het goede volk (...).”
De Amerikaanse opstandelingen maakten van hun onafhankelijkheidsstrijd gebruik om te bevestigen waarop ze recht meenden te hebben. In 1774 werd op een congres in Philadelphia de Verklaring van de Rechten van de Mens opgesteld. De opstandige kolonisten waren daarvoor te rade gegaan bij de verlichtingsfilosofen van de 18e eeuw. Deze filosofen trachtten al een hele tijd de politieke en de maatschappelijke ideeën van de burgerij onder woorden te brengen. Vaak keerden ze zich hierbij tegen de absolute macht van de vorsten en benadrukten ze het belang van bepaalde rechten voor de onderdanen. Ook in de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring van 4 juli 1776 werden die ideeën benadrukt. De strijd van de Amerikaanse kolonies zou echter nog een hele tijd duren. Pas in 1783 verwierven ze de onafhankelijkheid. In 1787 werd een democratische grondwet uitgevaardigd. Een aantal jaren later verfijnden de Fransen de formulering van de mensenrechten. In 1789 brak de Franse Revolutie uit en werd de Franse koning Lodewijk XVI tot toegevingen gedwongen. Nog hetzelfde jaar werd de ‘Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen’ uitgevaardigd. Zoals de naam duidelijk maakt, betrof die verklaring niet langer enkel de mensenrechten en de volkssoevereiniteit. Elke Fransman was nu ook een ‘burger’ geworden. Daarmee bedoelde men niet noodzakelijk iemand die tot de maatschappelijke stand van de burgerij behoorde. Integendeel, de Franse Revolutie erkende principieel geen standen meer. Vrijheid, gelijkheid en broederschap waren voor iedereen geldende principes. Met het begrip burger verwees men naar de vrije en gelijke mens die soeverein deelneemt aan het landsbestuur, kortom naar de staatsburger. Soevereiniteit en mensenrechten kwamen volgens de Franse revolutionairen niet van een hogere macht. Ze behoren tot de natuur van de mens. Het recht op eigendom is niet toevallig een van de vier basisrechten. Tussen de verheven principes door, kan men ook lezen dat de rijke burgerij, die in de Franse Revolutie een heel belangrijke rol speelde, haar belangen veilig wilde stellen. De eerste Franse grondwet bevatte bepalingen die het in feite enkel de rijken mogelijk maakten om politieke macht uit te oefenen.
13
De rijke burgerij zag zichzelf dus als de maakster en behoedster van een succesvolle samenleving. Door hard te werken en door risico’s te nemen, had ze kolonies veroverd en bloeiende ondernemingen gecreëerd. In een samenleving waar iedereen vrij en gelijk was, kon iedereen in het leven slagen. Hoe iemand in die maatschappelijke jungle succes moest hebben, was volgens de burgerij een even individuele aangelegenheid als het uitoefenen van burgerrechten en van politieke rechten. Pas in de loop van de 19e eeuw realiseerden velen zich dat die individuele burgerrechten en politieke rechten niet volstaan. De grote meerderheid van de mensen bleef immers maatschappelijk in de kou staan. Boeren, landarbeiders en handwerklieden werden het slachtoffer van de industriële revolutie en daarnaast was er de groeiende massa fabrieksarbeiders. In de 19e eeuw vestigden het opkomende socialisme en Karl Marx (1818-1883) de aandacht op een ander soort mensenrechten, namelijk de economische, de sociale en de culturele rechten. In tegenstelling tot de rechten die in de Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger zijn opgenomen, zijn dat geen rechten waarover elk individu zelf vrij kan beschikken. Integendeel, de staat moet voor die tweede generatie van rechten zorgen. Zo wordt bijvoorbeeld de vrijheid van onderwijs het recht op onderwijs. Tijdens de Russische Revolutie (1917) zijn dergelijke grondrechten voor het eerst in regels omgezet, meer bepaald in de Verklaring van de Rechten van het Werkende en het Uitgebuite Volk. In 1918 zijn ze in de Russische grondwet opgenomen.
De mondialisering van de mensenrechten in de twintigste eeuw MENSENRECHTEN ALS EEN INTERNATIONALE VERKEERSCODE? Tijdens de vorige eeuw hebben de maatschappelijke problemen en de daaruit voortvloeiende conflicten een mondiale dimensie gekregen. De meest uiteenlopende oorzaken, van hongersnoden, vluchtelingenstromen, mensen- en drugshandel, klimatologische en ecologische evenwichtsverstoringen tot de twee wereldoorlogen en de ontelbare daaropvolgende regionale conflicten, hebben telkens weer geleid tot bedreigingen of schendingen van de mensenrechten. Het gaat daarbij om een heel rauwe realiteit. Bedreigingen of overtredingen van de mensenrechten volstaan niet om er tegen op te treden. Stappen worden pas ondernomen indien de belangen van machtige groepen, zoals een drietal eeuwen geleden de belangen van de Europese stedelijke burgerij, op het spel staan. Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben de mogendheden begrepen dat een verstoring van de zeer wankelbare economische en politieke evenwichten regelrecht tot een catastrofe kan leiden. Sindsdien proberen ze problemen meer en meer door middel van internationale reglementering op te lossen. De wereld had als het ware dringend behoefte aan een ‘internationaal verkeersreglement’.
14
Mensenrechten en kinderrechten A Geschiedenis van de mensenrechten
MENSENRECHTEN ALS DE MEEST VOOR DE HAND LIGGENDE NORM Een internationaal aanvaarde norm die als basis kon dienen voor internationale reglementering vond men in de mensenrechten. Zij werden na de Tweede Wereldoorlog neergeschreven in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948). Mensen die onderdrukt worden en die met onrecht geconfronteerd worden, zijn een bron van spanningen en conflicten. Die spanningen en conflicten bedreigen de veiligheid en de vrede in de wereld en brengen de zo moeizaam opgebouwde evenwichten in gevaar. Door de mensenrechten wereldwijd toe te passen, valt alvast een belangrijke oorzaak van conflicten en spanningen weg. Het gaat hier eerder om een nuchtere, zakelijke overweging dan om een bevlogen bezorgdheid voor de mensenrechten. Niettemin heeft die zakelijke overweging de mensenrechten tot een belangrijke maatstaf gemaakt bij het beoordelen en het oplossen van conflicten en problemen. De internationale gemeenschap greep stelselmatig de kans om tussenbeide te komen bij conflicten als die in Rwanda, Somalië en Afghanistan, of ten aanzien van problemen zoals de apartheid of de verdwijning van politieke tegenstanders in Chili en Argentinië.
DRUK VAN DE PUBLIEKE OPINIE EN ROL VAN DE SOCIALE MEDIA Hoewel we soms de indruk krijgen dat de mensenrechten louter woorden zijn, voelen de beleidsverantwoordelijken zich steeds meer verplicht om hun handelingen op z’n minst in overeenstemming met hun retoriek te brengen. Daar is een verklaring voor. De internationale gemeenschap is niet meer louter een optelsom van grote en kleine mogendheden die stuk voor stuk enkel in de eigen belangen geïnteresseerd zijn. De publieke opinie in al die landen bekommert zich veel minder om de raison d’état1. Vroeg of laat reageren en handelen burgers volgens hun elementaire rechtvaardigheidsgevoel. Beleidsverantwoordelijken en machtige groepen, zoals financiële instellingen of industriële holdings, kunnen het zich daarom niet langer veroorloven om de publieke opinie zomaar te negeren. Zelfs autoritaire regimes moeten tegenwoordig rekening houden met hun bevolking, ook al proberen ze die te muilkorven, te manipuleren of te indoctrineren. Dat lukt hun steeds minder, omdat de publieke opinie langs een hele reeks moeilijk te controleren kanalen wordt geïnformeerd. De volksopstanden in de Arabische wereld in 2011 zijn daarvan een illustratie. Sociale media als Twitter, Facebook en YouTube werkten als een katalysator om het protest aan te wakkeren en grote groepen mensen te mobiliseren. Meer dan ooit wordt de publieke opinie met informatie bestookt. Soms is die informatie echter zo overvloedig dat velen er niet langer in slagen ze te structureren, laat staan te duiden. Bovendien bewegen de media zich heel vaak op de grens tussen informatie en manipulatie en zelfs vermaak (het zogenaamde infotainment). Ondanks de soms twijfelachtige kwaliteit van die stortvloed van informatie, is de publieke opinie veel waakzamer dan vroeger, ook al duurt
1. Raison d’état: het abstracte belang van de staat, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de reële belangen van de individuele burgers.
15
die waakzaamheid soms maar heel kort en is ze vlug afgeleid. De toename van de informatie maakt het bovendien veel makkelijker om de publieke opinie te mobiliseren en om debatten te lanceren. De publieke opinie is trouwens geen optelsom van de meningen van individuele, geïsoleerde burgers. Tussen de machthebbers en de burgers is een middenveld gegroeid van organisaties die de mensen proberen te organiseren, te mobiliseren en die op het beleid drukken. Een aantal voorbeelden zijn Amnesty International, Human Rights Watch en African Rights Watch. De Belgische vzw Liga voor Mensenrechten houdt zich zeer uitdrukkelijk bezig met het toezicht op de eerbiediging van de mensenrechten in eigen land.
WERELDWIJDE INSTITUTIONALISERING VAN DE MENSENRECHTEN De mondialisering van het mensenrechtenproject wordt weerspiegeld in een hele reeks internationale instellingen. (Voor een overzicht van de werking en de structuur van de belangrijkste internationale instellingen verwijzen we naar Module IV.)
A. Op mondiaal vlak Na de Eerste Wereldoorlog hebben de geallieerden de Volkenbond opgericht. De Volkenbond moest de mogendheden in staat stellen om elkaar te ontmoeten om overleg te plegen over vredes- en veiligheidsproblemen. De oprichting van de Verenigde Naties (vooral bekend onder de afkortingen VN en UNO) in 1945, vlak na de Tweede Wereldoorlog, betekende een ware doorbraak. Op 10 december 1948 keurde de Algemene Vergadering van de VN de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) goed. In principe moet elke VN-lidstaat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ondertekenen. Op zich biedt een dergelijke handtekening natuurlijk geen waarborgen. De formulering van de mensenrechten laat doorgaans heel wat ruimte voor interpretatie. Zelfs in het geval van een flagrante schending van de mensenrechten door een lidstaat beschikken de VN over niet veel mogelijkheden om daadwerkelijk in te grijpen. De VN werden in eerste instantie niet als de hoeder van de mensenrechten opgericht. Net zoals ten tijde van de Volkenbond, was het vooral de bedoeling om de mogendheden een permanent overlegorgaan te bieden. De Volkenbond sloot landen die de regels niet respecteerden, uit. Dat maakte verder overleg onmogelijk. De VN stellen zich veel soepeler op. Zelfs al worden de mensenrechten geschonden of de VN-resoluties niet uitgevoerd, dan is het beter te blijven praten. Op zich is een document zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens veeleer een morele code. Het gaat om een verklaring en niet om een verdrag. Aan de UVRM zijn evenwel vier teksten met een juridisch bindend karakter toegevoegd. Die teksten zijn het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten en het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (1966). Aan dat laatste verdrag zijn nog twee facultatieve protocollen toegevoegd. De staten die die protocollen hebben geratificeerd, moeten de meest uitgebreide reeks mensenrechten uit de geschiedenis erkennen. Samen met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens vormen die teksten het Internationaal Statuut voor de Rechten van de Mens.
16
Mensenrechten en kinderrechten A Geschiedenis van de mensenrechten
De uitvoering van die verdragen verloopt niet altijd vlot. Zo is er bij klachten van een staat tegen een andere staat wel een commissie gemachtigd om een onderzoek in te stellen, maar het probleem is dat staten zich steeds op hun soevereiniteit beroepen om zich aan lastige onderzoeken te onttrekken. Niet-inmenging in binnenlandse aangelegenheden is misschien geen mensenrecht, maar in elk geval wel een volkenrecht. Een van de twee facultatieve protocollen die aan het Verdrag inzake de Burgerrechten en de Politieke Rechten zijn toegevoegd, geeft ook individuen het recht om een klacht in te dienen. België heeft dat protocol geratificeerd. De Mensenrechtenraad van de VN (de United Nations’ Human Rights Council)2 coördineert alle werkzaamheden van de VN in verband met de mensenrechten3. Hij stelt onderzoeken in en probeert met regeringen in dialoog te treden. De mensenrechtenraad kan een commissie of een afgevaardigde sturen naar landen waar de mensenrechten bedreigd zijn. In de jaren 90 hebben de VN een commissie naar de Democratische Republiek Congo (DRCongo) gestuurd om de massale moordpartijen in de streek rond het Kivumeer te onderzoeken. Die commissie van de VN kon echter alleen iets ondernemen als het betrokken land zijn medewerking verleent. Wat de DRCongo betreft, was dat niet het geval.
Internationale rechtbanken Een belangrijke realisatie is de oprichting in 1993 door de VN van het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag. Dat tribunaal is opgericht om de schendingen van de mensenrechten tijdens de oorlog in Bosnië te onderzoeken en te beoordelen. Na een tamelijk moeizame start heeft het tribunaal zeer verdienstelijk werk geleverd. De VN hebben in 1994 een soortgelijk tribunaal opgericht voor de in Rwanda gepleegde misdaden tegen de menselijkheid. Het Rwandatribunaal was gevestigd in Arusha, Tanzania. De VN blijven het verwijt krijgen dat hun bezorgdheid voor de mensenrechten vrij selectief is. Niet voor alle schendingen wordt een hof van justitie opgericht. Enkel wanneer oorlogen en andere problemen de belangen van de grote mogendheden in het gedrang brengen of wanneer de publieke wereldopinie voldoende in beroering is gebracht, blijken de VN effectief iets voor de mensenrechten te doen. Dat heeft te maken met de samenstelling van de VN. De VN zijn geen wereldparlement, maar een vergadering van soevereine lidstaten waar nationale en diplomatieke belangen de doorslag geven. Wat als een historische realisatie beschouwd kan worden, is de oprichting in 2002 van het Internationaal Strafhof in Den Haag. Daarmee kreeg de internationale gemeenschap voor het eerst in de geschiedenis een strafhof dat permanent is. De vier voorlopers – het Neurenbergen Tokyotribunaal na WO II, het Joegoslaviëtribunaal en het Rwandatribunaal – werden slechts ad hoc opgericht en kregen slechts een tijdelijk statuut. Het Internationaal Strafhof is een onafhankelijke instelling die wel nauw samenwerkt met de VN.
2. Meer informatie over de werkzaamheden van de Mensenrechtenraad vindt u via http://www.ohchr.org/EN/hrbodies 3. Een overzicht van alle werkzaamheden en organen van de VN in verband met de mensenrechten vindt u via deze link http://www.ohchr.org/EN/HRBodies/Pages/HumanRightsBodies.aspx Een overzicht van alle fundamentele VN-documenten die verband houden met de mensenrechten vindt u via http:// www.ohchr.org/EN/ProfessionalInterest/Pages/InternationalLaw.aspx (24/11/2014)
17
Het Internationaal Strafhof behandelt alleen aanklachten tegen personen die verdacht worden van misdaden die door de internationale gemeenschap als de meest ernstige misdaden worden beschouwd: oorlogsmisdaden, genocide en misdaden tegen de menselijkheid.4 Het hof heeft ook enkel rechtsmacht voor landen die het verdrag geratificeerd hebben. Bovendien behandelt het slechts aanklachten indien de nationale rechtbanken niet bij machte of niet bereid zijn om een aanklacht te behandelen.
Internationaal Gerechtshof Het Internationaal Strafhof mag niet verward worden met het Internationaal Gerechtshof, dat ook in Den Haag gevestigd is. Als belangrijkste rechtsorgaan van de VN behandelt het Internationaal Gerechtshof alleen rechtsgeschillen tussen staten. Het Internationaal Gerechtshof is met zijn werkzaamheden gestart in 1946.
B. Op regionaal vlak Ook op regionaal vlak bestaan verklaringen en verdragen met betrekking tot de mensenrechten. Een goed voorbeeld is het in 1950 afgesloten Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, meestal als het EVRM afgekort. Alle leden van de Raad van Europa, een organisatie die niet met de Europese Unie mag worden verward, worden geacht zich naar dat verdrag te schikken. Dat dit geen evidentie is, blijkt uit de recente geschiedenis. Zo heeft Griekenland een tijd onder vuur gelegen. Na de militaire putsch van 1967 zijn de mensenrechten er gedurende zes jaar op grote schaal geschonden. Ook Turkije wordt aangemaand om een aantal wijzigingen in zijn wetgeving door te voeren om aan de bepalingen van het verdrag te voldoen. Uit het EVRM is de oprichting van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voortgekomen. Dat hof is gevestigd in Straatsburg. Individuele burgers kunnen zich tot dat hof wenden indien ze in hun eigen land alle bestaande rechtsmiddelen hebben uitgeput. De uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn enkel bindend indien de betrokken lidstaat zich uitdrukkelijk heeft geëngageerd om aan die uitspraken gevolg te geven. De overgrote meerderheid van de 47 lidstaten van de Raad van Europa heeft dat gedaan. België heeft het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden geratificeerd. Ons land is al diverse malen veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vanwege de traagheid van het juridische apparaat. Zo werd de Belgische staat in 2003 veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan een rechtzoekende uit Waals-Brabant. Die had in 1993 een eis ingediend bij de rechtbank van eerste aanleg; het arrest in beroep viel pas op 29 juli 2001. Het Europees Hof heeft er ook op aangedrongen dat slachtoffers in België zelf terechtkunnen voor schadevergoeding voor onrechtmatige overheidsdaden. Dat heeft dan weer tot heel wat processen geleid tegen de Belgische staat.
4. Een gedetailleerde omschrijving (in het Engels) van die misdaden vindt u via http://www.ohchr.org/EN/Issues/ Pages/ListOfIssues.aspx? (24/11/2014)
18
Mensenrechten en kinderrechten A Geschiedenis van de mensenrechten
Het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden doet erg denken aan het protocol bij het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van de Verenigde Naties. Het Europese verdrag is evenwel veel explicieter, veel uitvoeriger en veel beter aangepast aan de specifieke Europese omstandigheden. Voor een Europeaan heeft het dan ook geen zin om zich met zijn klachten tot de Verenigde Naties te wenden. Algemeen gezien zijn regionale verdragen geschikter dan universele verklaringen om de mensenrechten nauwkeuriger en gedetailleerder in te vullen. Zoals eerder al werd vermeld, blijft de formulering van universele verklaringen nu en dan vrij vaag. De meest diverse landen en de meest diverse culturen en politieke systemen moeten er zich immers in kunnen vinden. Sinds 1969 bestaat er een Amerikaans Verdrag inzake de Rechten van de Mens en sinds 1981 een Afrikaans Charter van de Rechten van de Mens en de Volkeren.
©ZAK
19
B
Hoe universeel zijn de mensenrechten
De eenzijdige manier waarop de Franse burgerij het begrip mensenrechten tijdens de 18e eeuw heeft ingevuld, is uit haar overheersende maatschappelijke positie voortgevloeid. In de Verenigde Staten van Amerika is aanvankelijk hetzelfde gebeurd. In 1776 hebben de Amerikanen geproclameerd dat ‘alle mensen gelijk geschapen zijn’. De slavernij is evenwel pas in 1863 afgeschaft, na een verscheurende burgeroorlog. De vraag is hoe universeel al die rechten zijn. Zijn ze eigenlijk wel universeel? Gelden ze overal ter wereld en te allen tijde? Reeds in de 19e eeuw heeft de arbeidersbeweging opgemerkt dat bepaalde universele rechten niet in de ‘Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen’ (Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger) van 1789 waren opgenomen. Misschien zijn een aantal mensenrechten wel typisch Europese, op maat van Europeanen gesneden bedenksels. Die rechten hebben steeds wonderwel in de opvattingen van de Europese burgerij gepast. Maar wat betekent het recht op eigendom, als sommigen het maatschappelijk zo slecht hebben dat ze niet eens in staat zijn om eigendom te verwerven? Wat betekent de vrijheid om deel te nemen aan de totstandkoming van wetten als sommige mensen nooit hebben leren lezen? Hoe belangrijk is het leven van één individu vergeleken met de hele gemeenschap? Mogen mensen die de samenhang en misschien zelfs het bestaan van de groep in gevaar brengen, worden uitgesloten omdat ze niet volgens de traditionele opvattingen van de groep wensen te leven?
Universeel of nationaal? In de ‘Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen’ van 1789 is voor het eerst een ernstige tegenstrijdigheid aan de oppervlakte gekomen. De rechten van de mensen en van de burger heten universeel te zijn. Terzelfder tijd blijkt burgerschap nauw of zelfs uitsluitend met de natie verbonden te zijn. De burgerrechten gelden wereldwijd, maar er zijn Franse, Engelse, Amerikaanse, Belgische, Italiaanse, Duitse,... burgers. Het harmoniseren van het principe van de universaliteit en de beperking van het burgerschap tot een natie vormt een probleem. Volgens de ‘Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen’ impliceren het burgerschap en de daaraan verbonden rechten dat iemand deel van een natie uitmaakt. Wat een natie precies is, valt niet in een paar woorden te omschrijven. Het betekent in ieder geval niet dat alle mensen tot een enkele natie behoren. De ene natie is duidelijk de andere niet. De belangen van naties kunnen met elkaar botsen. Een natie kan zelfs de vijand van een andere natie zijn. Het hoeft overigens niet eens om zogenaamde vijanden te gaan. Wie niet over een staatsburgerschap beschikt, beschikt eigenlijk ook niet over echt universele rechten. Die mensen zijn uitgesloten van deelname aan de politieke besluitvorming en kunnen niet vrij in het land van hun keuze gaan wonen. Zo heeft iemand die geen Belgisch staatsburger is, niet evenveel rechten als Belgen in ons land.
20
Mensenrechten en kinderrechten B Hoe universeel zijn de mensenrechten
Universeel of relatief? Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat begrippen samen met de geschiedenis en dus samen met de samenleving zelf evolueren. We mogen bijgevolg aannemen dat onze opvattingen over de universele mensenrechten en over hun verhouding tot begrippen als ‘burgerschap’ en ‘natie’ zich aan een voortdurend veranderende wereld zullen moeten aanpassen. Het is uiteraard moeilijk voldoende afstand te nemen om correct over de evolutie van onze huidige wereld te oordelen. Het is in ieder geval duidelijk dat de universele rechten van de mens een Europese of toch zeker een westerse uitvinding zijn. Westerlingen hoeven daarom nog geen hoge borst op te zetten. Dat de mensenrechten een Europees bedenksel zijn, hangt immers uitsluitend samen met historische omstandigheden. De rechten van burgers zijn niet uitgerekend in Europa afgekondigd omdat ze zogezegd goed, edel of zedelijk hoogstaand zouden zijn. Ze zijn afgekondigd omdat ze met de concrete belangen van de opkomende stedelijke burgerij strookten. Vooral omdat de burgerij op bepaalde ogenblikken in de geschiedenis haar macht en haar invloed voldoende kon laten doorwegen, hebben haar ideeën getriomfeerd. Toen de arbeiders, de vrouwen en de gekoloniseerde of onderdrukte volkeren in naam van diezelfde universele rechten medezeggenschap eisten of zelf hun lot wilden bepalen, bleek een deel van de burgerij plots niet meer zo bereid om de rechten van de mens en van de burger universeel te interpreteren. De mensen die menen dat de mensenrechten echt universeel zijn, beschikken desondanks over een aantal argumenten. Ongeveer alle staten hebben de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ondertekend. Die verklaring vormt voor alle lidstaten een uitnodiging om de opgesomde rechten na te leven. De regels worden pas bindend indien ze in een verdrag worden gegoten waarin staten formeel zijn overeengekomen om zich aan de verdragsbepalingen te houden. Verdragen definiëren de universele rechten nauwkeuriger. Het ratificeren van een verdrag behelst het aangaan van een internationale verbintenis. De betrokken staten verplichten zich ertoe de bepalingen van een verdrag daadwerkelijk na te leven. Dat betekent dat een staat alle nodige maatregelen moet nemen, ook op wetgevend en administratief vlak. Een ander argument is dat de mensenrechten uit de natuur van de mens zelf voortvloeien. Mensen hebben overal ter wereld dezelfde natuur. Ze hebben die natuur altijd gehad en ze zullen die altijd hebben. De vraag blijft evenwel of het mogelijk is de menselijke aard te kennen. Tot slot hanteren de aanhangers van de universaliteit van de mensenrechten een antropologisch argument. De basisverhoudingen in alle samenlevingen steunen op gelijksoortige basisbehoeften. Daardoor vertonen ze gemeenschappelijke trekken en kampen ze met identieke samenlevingsproblemen. In de praktijk zijn de betrokkenen die controverse soms uit de weg gegaan. Bij het opstellen van internationale verdragen over de mensenrechten worden bepaalde begrippen soms vaag omschreven. Indien niet in voldoende interpretatieruimte zou worden voorzien, zouden veel internationale verdragen en pacten niet eens tot stand komen. Zo stelt artikel 7 van het in 1966 opgestelde Internationaal Verdrag inzake de Burgerrechten en de Politieke Rechten dat folteren verboden is. Het artikel bevat evenwel geen duidelijke definitie van folteringen. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk of dit artikel ook op lijfstraffen slaat. Volgens artikel 8 van hetzelfde verdrag is slavernij verboden. Over kinderarbeid wordt echter niet gesproken.
21
Vrouwen zijn ook mensen De meeste mensen gaan er, al dan niet stilzwijgend, van uit dat de mensenrechten effectief voor alle mensen gelden. In die zin gaat het om universele rechten. In de realiteit heeft echter meer dan de helft van de mensheid er gedurende lange tijd geen aanspraak op kunnen maken. Op het beroemde schilderij van Eugène Delacroix wordt de Vrijheid voorgesteld als een vrouw die de barricades beklimt. Hoewel het volk dat de Bastille bestormde in belangrijke mate uit vrouwen bestond, bleek al snel dat de revolutionairen de deelname van vrouwen aan staatszaken niet erg op prijs stelden. In 1791 heeft Olympe de Gouges een Verklaring van de Rechten van de Vrouw en van de Burgeres gepubliceerd. De nieuwe machthebbers hebben daar snel op gereageerd. In 1793 werden alle vrouwenverenigingen verboden. Olympe de Gouges is op het schavot geëindigd.
Le 28 juillet 1830 : la Liberté
22
In het Burgerlijk Wetboek van Napoleon wordt de vrouw uitdrukkelijk gediscrimineerd. In die periode bleef een vrouw met betrekking tot het straf-, het handels-, het erfenis- of het huwelijksrecht altijd afhankelijk van haar man of van haar vader. Pas diep in de twintigste eeuw hebben vrouwen in een aantal ‘moderne’ landen dezelfde rechten als mannen gekregen. In 1893 heeft Nieuw-Zeeland als eerste land vrouwen stemrecht verleend. België is pas in 1948 gevolgd. Mogen of moeten stemmen is natuurlijk belangrijk voor het uitoefenen van de eigen rechten. Het stemrecht verleent evenwel niet automatisch alle rechten. In 1974 heeft de Belgische wetgeving vrouwen dezelfde ) 63 ouderlijke bevoegdheden als mannen ver18 98 17 leend. Pas in 1976 hebben gehuwde vrouwen e( n gè u gelijke rechten over gemeenschappelijke huwelijksxE roi lac De goederen verkregen en konden ze een eigen bankrekening ple peu e l t openen. n guida
Mensenrechten en kinderrechten B Hoe universeel zijn de mensenrechten
Minderheden Aanvankelijk vonden slechts weinigen dat de mensenrechten ook voor groepen als daklozen, jongeren, migranten, kansarmen of personen met een mentale handicap gelden. In de wetgeving werden die groepen vooral beschouwd als probleemgevallen waartegen de samenleving moest worden beschermd. De samenleving werd daarbij steeds als een homogeen geheel voorgesteld. Die voorstelling werd vervolgens als norm gehanteerd. Wie niet aan de norm voldeed, moest zich goedschiks of kwaadschiks aanpassen. Individuen of groepen die van de norm afweken, hadden weinig rechten. Ze moesten door middel van rechtsbepalingen worden gecontroleerd. Door bedelarij en landloperij in het strafrecht op te nemen, werd armoede in feite een misdrijf. De voorbije decennia is die visie geëvolueerd. Nu worden leden van de bovenstaande groepen als volwaardige mensen en dus ook als volwaardige rechtspersonen beschouwd. Net als alle andere leden van de samenleving, kunnen ze aanspraak maken op politieke, sociale en economische rechten. De rechtstheorie spreekt niet langer over aanpassing en controle, maar over rechtsbescherming en emancipatie. Om dat te illustreren twee voorbeelden. In 1993 heeft België de bedelarij en de landloperij uit het strafrecht gehaald. Sindsdien worden bedelaars en landlopers via het OCMW naar de hulpverlening verwezen. Vroeger werden de kinderen van kansarmen haast automatisch uit hun gezin gehaald en door de jeugdrechter in een instelling of bij een pleeggezin geplaatst. Velen waren ervan overtuigd dat kansarme ouders hun kinderen verwaarloosden. Nu ondersteunt de samenleving kansarme gezinnen om hun kinderen zelf op te voeden. Een dergelijke ondersteuning vergt een goed uitgewerkte sociale politiek en een aangepast hulpverleningsaanbod.
Kinderen zijn ook mensen Hetzelfde geldt min of meer ook voor kinderen. Lange tijd vond zowat iedereen het vanzelfsprekend dat kinderen geen aanspraak konden maken op rechten. De achterliggende idee was dat kinderen als toekomstige volwassenen nog geen volwaardige mensen konden zijn. Het idee dat kinderen in staat zijn hun rechten zelfstandig uit te oefenen, vond evenwel steeds meer ingang. Kinderen hebben in ieder geval een plaats gekregen in het na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde mensenrechteninstrumentarium.
23
C
Mensenrechten nader bepaald
Drie generaties mensenrechten Hoewel principieel alle mensenrechten samenhangen, kan men vanuit historisch oogpunt als het ware drie generaties mensenrechten onderscheiden. De eerste generatie dateert uit de 18e eeuw en omvat de sinds 1789 klassieke burgerrechten en politieke rechten: het recht op leven, het recht op vrije meningsuiting, de persvrijheid, de vrijheid om te vergaderen enzovoort. Zij vormden het eerste verzetswapen tegen de soevereine vorst. Een tweede generatie mensenrechten gaat over de economische, sociale en culturele mensenrechten, zoals het recht op een minimuminkomen, op werk, op gezondheidszorg, op onderwijs, op vrije tijd enzovoort. Vooral het opkomende socialisme en het marxisme vestigden daarop in de 19e eeuw de aandacht. Wil dat soort van mensenrechten effectief zijn, dan moet de staat zijn verantwoordelijkheid nemen. In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens vinden we die eerste twee generaties mensenrechten terug. Vandaag spreekt men ook over een derde generatie mensenrechten: de volkenrechten. Dat zijn de zogenaamde solidariteitsrechten zoals recht op vrede, op een gezond leefmilieu, op eigen cultuuruitingen, op zelfbestuur enzovoort. Zo organiseerde de VN sinds de jaren 90 meerdere topconferenties waar telkens geprobeerd werd om wereldwijd afspraken te maken over het milieu. In 1992 werd bijvoorbeeld in Brazilië de Verklaring van Rio de Janeiro inzake Milieu en Ontwikkeling ondertekend. In 1997 werd in Kyoto (Japan) een protocol ondertekend waarin een aantal industrielanden overeenkwamen om de uitstoot van broeikassen te verminderen.
Classificaties van mensenrechten Verklaringen en verdragen over de mensenrechten bevatten tientallen bepalingen en voorschriften. Om het wat overzichtelijk te maken, kan men mensenrechten opdelen in soorten of rubrieken. Dat is dan wel een louter pragmatische indeling. Mensenrechten zijn immers ondeelbaar en onderling afhankelijk. Wie ze als afzonderlijke categorieën beschouwt, zondigt in feite tegen de geest ervan. De mensenrechten zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en ook de rechten van het kind zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, kunnen geclassificeerd worden via de vijf onderstaande rubrieken.
24
Mensenrechten en kinderrechten C Mensenrechten nader bepaald
CIVIELE OF BURGERLIJKE RECHTEN Tot de groep van civiele of burgerlijke rechten behoren onder meer het recht op leven, het recht op een naam, op een identiteit en een nationaliteit, het non-discriminatiebeginsel, het recht op eigendom, het recht op een eerlijk proces en het recht op juridische bijstand. Ook de zogenaamde integriteitsrechten vallen onder die rubriek: bijvoorbeeld het recht op persoonlijke vrijheid, het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven, het recht op bescherming tegen fysiek geweld, tegen foltering en tegen een onmenselijke of vernederende behandeling of straf, het recht op bescherming tegen een willekeurige arrestatie.
POLITIEKE RECHTEN Met politieke rechten worden de politieke vrijheids- en gelijkheidsrechten bedoeld: de vrijheid van mening en meningsuiting, de vrijheid van drukpers, de vrijheid van vreedzame vereniging en vergadering, de vrijheid van godsdienst en geweten, de vrijheid van toegang tot informatie en het recht verzoekschriften in te dienen bij overheden op nationaal en internationaal niveau. Die rechten vinden we zowel terug in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens omvatten de politieke rechten ook het recht op participatie aan de democratische besluitvorming door middel van het actief en passief kiesrecht.
ECONOMISCHE RECHTEN Onder economische rechten vallen het recht op arbeid, dus ook beroepsbegeleiding en -opleiding, het recht op bescherming in de arbeidsomgeving. Dat laatste betekent onder meer ook het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke vergoeding, wat dan weer de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen veronderstelt. Verder zijn er het recht op bescherming tegen uitbuiting, het recht vakverenigingen op te richten en er zich bij aan te sluiten, het stakingsrecht, het recht op speciale bescherming voor bepaalde categorieën van arbeiders zoals kinderen en jongeren, vrouwen, mensen met een handicap en migranten. In het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind worden onder economische rechten onder andere het recht op vrijwaring tegen uitbuiting begrepen.
SOCIALE RECHTEN Onder sociale rechten vallen het recht op sociale zekerheid, het recht op gezondheid, het recht op medische en sociale bijstand, het recht op een behoorlijke levensstandaard.
CULTURELE RECHTEN De culturele rechten bevatten het recht om deel te nemen aan het culturele leven, het recht op onderwijs, het recht om de voordelen te genieten van de wetenschappelijke vooruitgang en de toepassingen daarvan. Specifiek voor kinderen is er het recht op spel.
25
De drie P’s Mensenrechten kun je ook indelen volgens het doorgaans in het Engels geformuleerde schema van de drie P’s: provision (voorzieningen), protection (bescherming) en participation (deelname).
Provision: de basisrechten op leven en voeding en de rechten die toegang verlenen tot bepaalde basisgoederen en -diensten zoals onderwijs, gezondheidszorg, mobiliteit enzovoort.
Protection: het recht op bescherming tegen mishandeling, uitbuiting, foltering enzovoort. Participation: het recht op zelfbeschikking en de zelfstandige uitoefening van rechten en vanzelfsprekend de rechten die deelname aan de democratische besluitvorming garanderen.
Wie is bij de naleving betrokken? Een staat die een verdrag ratificeert, verbindt zich ertoe de bepalingen van dat verdrag na te leven. Wanneer het om mensenrechten gaat, ligt het voor de hand dat staten het nodige doen om die binnen hun eigen grenzen te respecteren. Bovendien moeten staten de vooruitgang die zij boeken op het gebied van mensenrechten aan de VN rapporteren. Maar staten kunnen natuurlijk ook andere staten aansporen of desnoods dwingen om de mensenrechten na te leven. Ze kunnen diplomatieke stappen zetten, politieke druk uitoefenen, dreigen met economische sancties, of zelfs militaire middelen inzetten. Staten treden wel eens zelf op om de mensenrechten te doen eerbiedigen. Soms doen ze dat op eigen houtje, zoals Frankrijk of België in Rwanda deden ten tijde van de burgeroorlog in dat land. Terecht rijst dan de vraag of daaraan geen andere motieven ten grondslag liggen. In 1997, toen de situatie in Albanië uit de hand liep, stuurde Italië militairen om te waken over de veiligheid van de burgerbevolking. In hetzelfde jaar en met hetzelfde doel stuurde Nigeria troepen naar Sierra Leone, waar een staatsgreep had plaatsgevonden. In beide gevallen verkregen die mogendheden de goedkeuring van een internationale organisatie. Italië werd gedekt door de Verenigde Naties, Nigeria door de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid. Toen in maart 2003 een coalitie van strijdkrachten van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk Irak binnenvielen, was de directe aanleiding het niet nakomen van een resolutie van de VN (resolutie 1441). Een formeel mandaat van de VN-Veiligheidsraad was er echter niet. Soms gebeurt een interventie uitdrukkelijk in opdracht van de VN. De militaire operatie in 2006 om de vrede in Libanon te handhaven of de controle op de verkiezingen in Congo zijn daar voorbeelden van. Het internationale embargo tegen Irak ten tijde van Saddam Hoessein of tegen het toenmalige apartheidsregime in Zuid-Afrika zijn twee andere voorbeelden. Maar zelfs als dergelijke acties plaatshebben in het kader van een internationale organisatie, blijft de vraag of er geen andere belangen dan alleen de vrijwaring van de mensenrechten mee zijn gemoeid. Men mag niet vergeten dat de grote mogendheden, waaronder vooral de VS, maar ook Rusland, China, Frankrijk of Groot-Brittannië erg veel invloed kunnen doen gelden in de openbare vergaderingen en in de wandelgangen van de VN. De internationale omgangsvormen zijn dermate geëvolueerd dat de staten in de meeste gevallen opereren in het kader van een actie die door een internationale organisatie werd beslist of
26
Mensenrechten en kinderrechten C Mensenrechten nader bepaald
goedgekeurd. Het aantal internationale instellingen dat toeziet op de naleving van de mensenrechten is dan ook groot. Op wereldniveau gebeurt dat hoofdzakelijk door de Verenigde Naties, of beter door instellingen die binnen de VN opereren: de Algemene Vergadering, de Veiligheidsraad en de speciale VN-Mensenrechtenraad. Het Internationaal Strafhof in Den Haag kwam al aan bod.
In de Algemene Vergadering hebben alle lidstaten (193 in 2012) van de Verenigde Naties zitting. De Algemene Vergadering is het centrale orgaan van de VN. Internationale VN-Verdragen worden er formeel aangenomen, waarna ze aan de VN-lidstaten worden voorgelegd ter ondertekening en ratificatie. De Economische en Sociale Raad (ECOSOC) is belast met de economische, sociale, culturele en humanitaire samenwerking. Die Raad is ook belast met de bevordering van de mensenrechten. ECOSOC doet daaromtrent aanbevelingen aan de Algemene Vergadering en stelt verdragsontwerpen op die hij voorlegt aan de Algemene Vergadering; binnen zijn bevoegdheden kan ECOSOC eveneens internationale conferenties samenroepen. Daarnaast heeft hij ook de bevoegdheid om bijzondere commissies op te richten. Die commissies bestaan uit afgevaardigden van de regeringen, die zich jaarlijks buigen over onder andere de schendingen van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in verschillende landen en gebieden. Daarnaast coördineert ECOSOC de werking van de gespecialiseerde organisaties van de VN. Dat zijn de organisaties die zelf bij verdrag zijn ontstaan en juridisch autonoom zijn. Voorbeelden zijn de UNESCO en de ILO (International Labour Organisation). De ILO (of IAO: Internationale Arbeidsorganisatie) formuleert beleidslijnen en programma’s om levens- en werkomstandigheden van werkende mensen te verbeteren. De organisatie stelt internationale arbeidsstandaarden op die dienen als richtlijn voor de nationale autoriteiten bij het ten uitvoer leggen van die beleidslijnen. Ze voert een uitgebreid programma van technische samenwerking uit om regeringen te helpen die beleidsvoering in de praktijk doeltreffend te maken. Ze houdt zich eveneens bezig met opleiding, onderwijs en onderzoek om dat streven te ondersteunen. UNESCO (United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation) heeft als voornaamste doelstelling bij te dragen tot de vrede en veiligheid in de wereld door de samenwerking tussen de naties te bevorderen via onderwijs, wetenschap, cultuur en communicatie. Beide organisaties moeten rapporteren bij ECOSOC en maken financieel deel uit van de VN. Ze zijn niet te verwarren met de Autonome Organen van de VN, zoals UNICEF en UNCTAD, die niet onder de bevoegdheid vallen van ECOSOC. Het hoofddoel van UNICEF (United Nations Children Emergency Fund) bestond aanvankelijk uit hulp bieden aan kinderen in het naoorlogse Europa. Nu koppelt het Kinderfonds van de Verenigde Naties humanitaire hulp aan ontwikkelingsdoeleinden en werkt samen met ontwikkelingslanden in hun inspanningen om hun kinderen te beschermen en hen de gelegenheid te geven hun mogelijkheden volledig te ontwikkelen. UNICEF heeft bijvoorbeeld als organisatie meegewerkt aan de totstandkoming
27
van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, maar dat verdrag zelf is een ontwerp van de Commissie Mensenrechten van ECOSOC. De Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties werkt in werkgroepen, waar soms niet-gouvernementele organisaties op uitgenodigd worden. VN-verdragen worden dus vooral door ECOSOC, of een van zijn ondergeschikten, voorbereid en aan de Algemene Vergadering ter goedkeuring voorgelegd. Materieel werk gebeurt door vele deelgroepen (commissies). De Algemene Vergadering geeft dan de formele goedkeuring aan wat de ECOSOC-sluis is gepasseerd.
Het instrumentarium Ondanks de toegenomen druk van de publieke opinie op het beleid, blijft misschien de indruk bestaan dat de internationale regelgeving inzake mensenrechten weinig effectief is. Het is inderdaad moeilijk om een staat te verplichten de mensenrechten te respecteren. Zeker als het om een wereldmogendheid gaat, zal een veroordeling door bijvoorbeeld de VN of de Raad van Europa niet veel indruk maken. Het belang van dergelijke instellingen en van de resoluties of verdragen die ze opstellen, ligt elders. Wat al aan bod kwam over de bindende kracht van een overeenkomst binnen de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO of ILO), geldt natuurlijk voor elke internationale organisatie. Internationale verdragen, resoluties of afspraken bezorgen de politici, bewegingen zoals Amnesty International of de ontelbare niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) en de publieke opinie in het algemeen een legitimatie, een morele basis om actie te voeren, om hun regeringen te interpelleren. Dat dwingt de beleidvoerders er op z’n minst toe zich te rechtvaardigen en uitleg te verschaffen. Het probleem is dat daarvoor een open politiek systeem nodig is. Het beleid ter verantwoording roepen is maar mogelijk in een systeem waar mensen of organisaties niet het risico lopen dat ze voor hun kritiek vervolgd worden. Maar zoals gezegd: mensen krijgen hun rechten niet, ze moeten ze nemen. Ook wie meent dat het cynisme en het machiavellisme van de mogendheden en van de beleidmakers een echte mensenrechtenpolitiek onmogelijk maken, zal moeten toegeven dat de internationale gemeenschap een indrukwekkende activiteit ontplooit inzake mensenrechten. In een goede halve eeuw is een uitgebreid instrumentarium uitgebouwd. De jongste decennia zijn allerlei opvattingen, inzichten en betrachtingen wel degelijk vanuit de publieke opinie doorgestroomd naar het beleid. Hierna volgt een overzicht van het instrumentarium inzake mensenrechten. Het is verre van volledig, maar het geeft toch een idee van wat er op internationaal niveau is gerealiseerd.
28
Mensenrechten en kinderrechten C Mensenrechten nader bepaald
Mensenrechteninstrumenten, na 1948 Na de Universele Verklaring van 1948 neemt het aantal mensenrechteninstrumenten steeds meer toe en worden steeds meer verdragen afgesloten: 1948: Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) 1950: Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (sedertdien aangevuld en gewijzigd via 10 Aanvullende Protocollen) (EVRM) 1951: Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen (gewijzigd bij het Protocol van 1967) 1952: Verdrag over de Politieke Rechten van de Vrouw 1954: Verdrag betreffende de Status van Staatlozen 1959: Verklaring van de Rechten van het Kind 1961: Europees Sociaal Handvest 1965: Internationaal Verdrag inzake het Uitbannen van Alle Vormen van Rassendiscriminatie 1966: Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten 1967: Europees Verdrag inzake Adoptie van Kinderen 1969: Amerikaans Verdrag van de Rechten van de Mens 1970: Verklaring van de Rechten van Geestelijke Onvolwaardigen 1973: Internationaal Verdrag inzake de Afschaffing en de Bestraffing van de Misdaad van Apartheid 1975: Slotakte van Helsinki (Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa) 1979: Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van de Vrouw 1981: Afrikaans Charter van de Rechten van de Mens en de Volkeren 1983: Islamitische Verklaring van de Rechten van de Mens afgekondigd door de Islamitische Raad Europese Conventie inzake de Wettelijke Status van Migrantenarbeiders 1984: Internationaal Verdrag inzake de Preventie van Foltering en Inhumane of Vernederende behandeling of straf 1985: Internationale Verklaring inzake Basisrechten van Slachtoffers van Misdrijven en Machtsmisbruik 1985: VN-minimumregels inzake Jeugdbeschermingsbeleid, beter bekend als de ‘Bejing Rules’- code, die model staat voor nationale wetgevers inzake rechten van minderjarigen verwezen naar de rechtbank 1987: Aanbeveling (RVE) inzake Hulp aan Slachtoffers van Misdrijven en inzake Preventie van Victimisering (Europees Verdrag inzake de Preventie van Marteling en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Straf) 1989: Verdrag inzake de Rechten van het Kind 1990: Internationaal Verdrag inzake de Bescherming van Arbeidsmigranten en hun familieleden 1992: Resolutie (Europees Parlement) inzake een Europees Charter voor de Rechten van het Kind 1992: Verklaring van Rio over milieu en ontwikkeling 1996: Europees Verdrag over de Uitoefening van de Rechten van Kinderen 1996: Aanbeveling (RVE) inzake een Europese strategie voor Kinderen. 2006: Conventie inzake de Rechten van Personen met een Handicap 2006: Internationaal Verdrag inzake de Bescherming van alle Personen tegen gedwongen verdwijning (Noot: deze lijst is niet volledig. Er bestaan nog verdragen, protocollen of resoluties die al dan niet werden geratificeerd door België en andere landen.)
29
De universele verklaring van de rechten van de mens: een samenvatting Art. 1
●● Alle mensen worden vrij geboren en moeten op dezelfde manier worden behandeld.
Art. 2
●● Je hebt recht op alle rechten, ongeacht of je jong of oud, man of vrouw bent, welke
huidskleur je hebt, welke godsdienst je belijdt of welke taal je spreekt. Art. 3
●● Je hebt recht op leven in vrijheid en in veiligheid.
Art. 4
●● Slavernij is verboden.
Art. 5
●● Je mag niemand martelen.
Art. 6
●● Je hebt recht op dezelfde bescherming als iedereen.
Art. 7
●● De wet moet voor iedereen hetzelfde zijn; iedereen moet volgens de wet op dezelfde
manier behandeld worden. Art. 8
●● Je hebt het recht om hulp van een rechter te vragen, als je vindt dat je volgens de wetten
Art. 9
●● Niemand heeft het recht om je zonder goede reden gevangen te zetten of het land uit
van je land niet goed wordt behandeld.
te sturen. Art. 10
●● Als je terecht moet staan, moet dat in het openbaar gebeuren. De mensen die je berech-
Art. 11
●● Je bent onschuldig tot je schuld bewezen is; je hebt het recht om je te verdedigen tegen
ten, mogen zich niet door anderen laten beïnvloeden.
beschuldigingen.
30
Art. 12
●● Je hebt recht op privacy: op bescherming als iemand je lastigvalt, je brieven opent of
Art. 13
●● Je hebt het recht om te gaan en staan waar je wilt, in eigen land en in het buitenland.
Art. 14
●● Als je slachtoffer wordt van mensenrechtenschendingen, heb je het recht om naar een
Art. 15
●● Je hebt recht op een eigen nationaliteit.
Art. 16
●● Je hebt het recht om te trouwen en een gezin te stichten.
kwaad van je spreekt.
ander land te gaan en dat land te vragen jou te beschermen.
Mensenrechten en kinderrechten C Mensenrechten nader bepaald
Art. 17
●● Je hebt recht op eigendom en niemand mag je bezittingen zonder goede reden afnemen.
Art. 18
●● Je hebt recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst.
Art. 19
●● Je hebt recht op een mening en recht van meningsuiting. ●● Je hebt het recht om te vergaderen als je dat wilt.
Art. 20
●● Je hebt het recht om deel te nemen aan de politiek van je land.
Art. 21 ●● Je hebt recht op maatschappelijke zekerheid en het recht om jezelf te ontwikkelen.
Art. 22 Art. 23 Art. 24 Art. 25 Art. 26 Art. 27 Art. 28
●● Je hebt recht op werk in het beroep dat je zelf kiest. Je hebt ook recht op een rechtvaar-
dig loon voor je werk. Mannen en vrouwen moeten voor hetzelfde werk evenveel betaald krijgen. ●● Je hebt recht op vrije tijd en vakantie. ●● Je hebt recht op alles wat nodig is om ervoor te zorgen dat je niet ziek wordt, dat je geen
honger hebt en dat je een dak boven je hoofd hebt. Moeder en kind hebben recht op bijzondere zorg en bijstand. ●● Je hebt recht op onderwijs dat gericht is op de volle ontwikkeling van de menselijke
persoonlijkheid en op de versterking van de eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. ●● Je hebt het recht om te genieten van wat kunst en wetenschappen voortbrengen. ●● De overheid in je land moet ervoor zorgen dat er een “orde” is die al deze rechten
beschermt. Art. 29 Art. 30 Art. 31
●● Je hebt ook plichten tegenover de mensen om je heen, zodat ook hun mensenrech-
ten kunnen worden beschermd. De wetten in je land mogen niet ingaan tegen deze mensenrechten. ●● Geen enkel land en geen enkel mens mag proberen om de rechten te vernietigen die in
deze Verklaring staan.
31
D
Kinderrechten zijn mensenrechten
De geschiedenis Het spreekt vanzelf dat net zoals de hele samenleving, de specifieke omstandigheden waarin kinderen leven, voortdurend veranderen. De manier waarop men kinderen bekijkt, evolueert daarom ook. Het zijn dus niet zozeer de kinderen die veranderen, maar wel de opvattingen en verwachtingen van de samenleving ten aanzien van kinderen. Onze opvattingen over kinderen evolueren in de tijd en verschillen naar gelang van de cultuur waarin wij, volwassenen, leven. Voor wat volgt, baseren we ons op het werk van prof. dr. Eugeen Verhellen van de Universiteit Gent (Verdrag inzake Rechten van het Kind, Leuven 1997).
HET KIND TOT HET EINDE VAN DE MIDDELEEUWEN Tot aan het einde van de middeleeuwen stond de maatschappij tamelijk onverschillig tegenover kinderen. Dat leiden historici af uit getuigenissen van praktijken op kinderen die in onze ogen ronduit afschrikwekkend zijn. Kinderen werden vermoord of achtergelaten als aas voor de dieren, omdat ze gebrekkig waren of niet van het juiste geslacht. In vele gevallen werd de geboorte van een meisje als een groot ongeluk beschouwd. Kinderen werden om rituele redenen geofferd of werden gewoon verstoten omdat ze te veel huilden. Kinderen werden ook uit de weg geruimd om politieke redenen. Als ze overleefden, hadden kinderen het tijdens hun jonge jaren niet gemakkelijk. Sommige opvoedingspraktijken versterken het beeld van onverschilligheid aanzienlijk. Zo werden heel wat kinderen van de moeder weggehaald om te worden toevertrouwd aan een voedster. Verder zijn de hardhandige opvoedings- en remediëringsmethoden legio: het inbinden van kinderen, het verbranden met een heet strijkijzer om vallende ziekte te voorkomen, het onderdompelen in ijskoud water om hen te harden of te dopen. De hoge kindersterfte als gevolg van ziekte en onhygiënische leefomstandigheden vormde een even grote bedreiging. Tot in de 17e eeuw stierf de helft tot twee derde van de kinderen voordat ze de leeftijd van twintig jaar bereikt hadden. Heel wat historici menen dat die hoge kindersterfte de belangrijkste oorzaak was van de onverschilligheid tegenover kinderen: het was wellicht het beste wapen tegen de verschrikking van de hoge kindersterfte. Of werd de kindersterfte juist veroorzaakt door die onverschilligheid? In ieder geval was het kenmerkend dat kinderen weinig of geen belangstelling genoten. Tot het einde van de middeleeuwen zou er geen maatschappelijk bewustzijn van een afzonderlijke jeugdperiode hebben bestaan. Kinderen jonger dan zes of zeven jaar waren niet van tel. Wanneer ze die leeftijd hadden bereikt, werden ze wel meegeteld en als een miniatuurvolwassene behandeld. Dat had als gevolg dat ze bij alle aspecten van het leven betrokken werden: werken, ontspanning, seksualiteit, leven en dood. Als ze een opleiding kregen, gebeurde dat bij hun leermeester thuis of in het landbouwbedrijf van het gezin. Hoe dan ook leefden ze in veel grotere gemeenschappen dan het huidige kerngezin.
32
Mensenrechten en kinderrechten D Kinderrechten zijn mensenrechten
Het middeleeuwse recht weerspiegelt die situatie. In rechte bestond het kind gewoonweg niet, tenzij als privébezit van de vader. Van beschermingsrechten was nauwelijks sprake, evenmin als van recht op onderwijs of andere sociale voorzieningen. Kinderen namen volop deel aan het sociale leven, maar hadden - net zoals de meeste volwassenen toen – geen inspraak in de besluitvorming.
DE VERLICHTING Pas vanaf de 16e eeuw krijgt men belangstelling voor het kind. Door de moralisten werd het kind als ‘slecht’ gezien. De opvoeding, waarbij men vooral dacht aan discipline en training, moest het kind ‘goed’ maken. De moralisten legden zeer sterk de nadruk op de rol van het gezin en de school. Daartegenover beschouwden romantici als Goethe en Rousseau (18e eeuw) het kind als fundamenteel goed. In beide gevallen is er dus sprake van aparte aandacht voor kinderen. Ook tijdens de verlichting – in de tweede helft van de 18e eeuw – worden kinderen als een aparte groep behandeld. Zij worden als de toekomstige vormgevers van de samenleving gezien. Kinderen zijn nu dragers van de vooruitgang en van de maatschappelijke rijkdom. Hun belangrijkste kwalificatie is het ‘nog niet’: zij weten nog niet, zij kunnen nog niet, zij zijn nog niet, enzovoort. In het licht van de nieuwe maatschappelijke en culturele opvattingen schrijft men kinderen specifieke psychische eigenschappen toe. Steeds minder beschouwt men kinderen als privé-eigendom van hun ouders. Zeker vanaf de 19e eeuw worden ze ‘ingelijfd’ in een maatschappelijk project. Men ziet de samenleving als iets dat mee evolueert met de algemene vooruitgang en kinderen zijn de werkkrachten en de makers van die toekomstige, betere samenleving. De staat heeft dus als taak erover te waken dat de kinderen bijvoorbeeld goed opgevoed worden, dat ze de normen van de samenleving leren respecteren, dat ze onderwijs krijgen. Het gezin is niet meer alleen de hoeder van de kinderen. Zo krijgen we rond 1900 kinderbeschermingswetten en leerplichtwetten. De eerste zijn op sociale controle gericht: gedragen de ouders, de werkgevers en natuurlijk ook de kinderen zich zoals het hoort? De tweede soort wetten beoogt de socialisering, dus de geleidelijke inlijving in de samenleving en het economische leven. Kinderen worden buiten de volwassenenwereld gehouden en opgesloten in een eigen wereld, een soort wachtkamer waar ze zich op het echte leven kunnen voorbereiden.
DE 20E EEUW In de 20e eeuw wordt de duur van dat ‘nog-niet-volwassen-zijn’ aanvankelijk nog verlengd. Let op een aantal nieuwe woorden die verwijzen naar die verlengde kindertijd, zoals vroeg- en laatadolescenten of jongvolwassenen. De almaar latere intrede op de arbeidsmarkt beschouwt men als een maatregel die uiterst gunstig is voor de jongeren. Zo heeft men de leerplicht verlengd en is er een consensus gegroeid over de relatie tussen een goede opleiding en succes op de arbeidsmarkt. Maar de kindertijd is niet langer meer de overgangsfase vol blijde verwachtingen die uitzicht geeft op een latere, boeiende levensperiode. Integendeel, meer en meer ervaart men de kindertijd als perspectiefloos. Denk daarbij aan de hoge jeugdwerkloosheid. Bovendien verloopt de kindertijd zelf ook vaak problematisch, bijvoorbeeld in geval van kindermishandeling. Geen
33
wonder dat de status van kind-zijn steeds meer als een probleem wordt ervaren. Wat men wel eens de ‘kinderrechtenbeweging’ noemt, moet daarmee in verband worden gebracht. In de meeste nationale wetgevingen en internationale regelgevingen zijn kinderen en jongeren rechtsobjecten. Ze zijn met andere woorden het onmondige en willoze voorwerp van die wetof regelgeving. Tot aan hun burgerrechtelijke meerderjarigheid beschouwt men de jongeren als onvolwassen. De Verklaring van Genève (1924) en in mindere mate ook de Verklaring van de Rechten van het Kind (1959) zien het kind niet als een subject. Het kind is geen zelfstandig handelend wezen. Sinds enkele decennia is daar verandering in gekomen. Men begint kinderen nu ook te beschouwen als dragers van alle mensenrechten. Bovendien moeten ze die rechten ook zelfstandig kunnen uitoefenen. Ze moeten kunnen participeren, zoals dat heet. De huidige situatie is nogal verwarrend. Aan de ene kant blijft het vroegere beeld van het onmondige, passieve kind dat ‘nog niet’ is, vrij dominant. Aan de andere kant komt er een beweging op gang die het kind erkent als subject, als drager van rechten die het zelf moet kunnen uitoefenen. In het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989) komt die laatste strekking heel goed tot uiting.
Het competentiedebat Zijn kinderen ‘bekwaam’ of in staat om zelfstandig hun rechten uit te oefenen? Tot voor enkele decennia was dat geen punt van discussie. Kinderen, vond men toen, zijn niet in staat om rationeel beslissingen te nemen. Ze zijn fysiek, intellectueel en emotioneel onrijp. Bovendien missen ze de ervaring om te beoordelen waar hun belang ligt. Merk op dat dat vroeger ook over vrouwen werd gezegd. Vandaag worden kinderen in meer of mindere mate wel degelijk als competent gezien. Je kunt drie stromingen in de huidige opvattingen onderscheiden. Er is de reformistische stroming. Die vindt dat het onbekwaamheidsargument in principe geldig blijft. Alleen gelooft ze dat de samenleving de competentie van kinderen sterk onderschat. Kinderen worden geleidelijk competent en dat proces begint veel vroeger dan men aanvankelijk dacht. De reformisten pleiten er daarom voor om de meerderjarigheidsgrens te verlagen. Kinderen moeten geleidelijk hun rechten kunnen opnemen. Zo hebben jongeren in België vanaf veertien jaar patiëntenrechten. Dat is belangrijk als een kind bijvoorbeeld een dringende medische ingreep moet ondergaan en de ouders er zich tegen zouden verzetten op grond van hun religieuze overtuiging. In het seksueel strafrecht bijvoorbeeld worden jongeren vanaf hun zestiende bekwaam geacht om toe te stemmen tot het stellen of ondergaan van seksuele handelingen. Wat je de ‘radicale kinderbevrijdingsbeweging’ zou kunnen noemen, betwist de geldigheid van het onbekwaamheidsargument op ethische gronden. Alle mensen zijn gelijk, is hun stelling. Kinderen zijn mensen en bijgevolg moeten ze alle mensen- en burgerrechten genieten. Moreel kan geen enkele vorm van discriminatie geduld worden, dus ook geen discriminatie op grond van leeftijd. De pragmatische stroming wil kinderen alle burgerrechten verlenen, ook het recht om ze zelfstandig uit te oefenen, tenzij men voor bepaalde rechten hun incompetentie kan aantonen en daarover een maatschappelijke consensus bestaat.
34
Mensenrechten en kinderrechten D Kinderrechten zijn mensenrechten
Kinderen in het mensenrechteninstrumentarium Aangezien kinderen mensen zijn, zouden in principe alle mensenrechteninstrumenten ook moeten gelden voor kinderen. Sommige mensenrechteninstrumenten bevatten bepalingen die uitdrukkelijk over kinderen gaan. Een specifiek instrumentarium voor kinderen zou in feite onnodig moeten zijn. Het VN-Verdrag van 1989 inzake de rechten van het kind heeft wel de verdienste dat het de drie generaties mensenrechten in één geheel heeft ondergebracht. Het stelt ze bovendien voor als ondeelbaar en onderling afhankelijk. Dat verdrag heeft een aantal voorlopers. Het oudste internationale mensenrechteninstrument inzake de rechten van het kind is de Verklaring van Genève (1924). Van echte kinderrechten was daarin eigenlijk geen sprake. De verklaring wees vooral op de plichten van volwassenen tegenover kinderen. Ze behandelt overwegend de sociale en economische behoeften van kinderen. Van de klassieke burgerrechten en politieke rechten is er geen spoor. In 1959 namen de VN een Verklaring van de Rechten van het Kind aan. Daar staat flink wat meer in dan in de Verklaring van Genève. Het recht op een naam en op een nationaliteit werd erin opgenomen, naast het recht op gratis basisonderwijs. Kinderarbeid werd verboden. In die verklaring is het kind meer dan een object: het is een eerste aanzet om van het kind ook een rechtssubject te maken. Toch gaat de verklaring niet zo ver dat ze het kind in staat acht om zijn rechten zelf uit te oefenen. Bovendien is ze juridisch niet-bindend. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989) kent voor het eerst in de geschiedenis een aantal fundamentele mensenrechten aan kinderen toe. Het IVRK is geen verklaring zoals de vorige instrumenten maar een verdrag. Het is bindend en kan als juridische toetssteen worden gebruikt. De opvattingen over kinderen zijn nu duidelijk geëvolueerd. Kinderen zijn volwaardige dragers van mensenrechten en niet alleen van specifieke kinderrechten.
Inspraak- en participatiemogelijkheden van jongeren Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind erkent kinderen als volwaardige medeburgers. Ze hebben “het recht om hun mening kenbaar te maken in alle zaken die hun aanbelangen, waarbij aan die mening passend belang wordt gehecht.” Dat verdrag verleent kinderen, jonger dan achttien jaar, een aantal participatierechten. Zo hebben ze het recht om mee te praten over zaken die hunzelf en hun omgeving aangaan (art.12). Ze hebben vrijheid van meningsuiting (art.13), van godsdienst (art.14), van vereniging (art.15) en recht op informatie (art.17). In de Belgische Grondwet staat dat elke Belg het recht heeft vrij zijn mening te uiten. Maar zelfs als jongeren bij het beleid worden betrokken, wil dat nog niet zeggen dat ze er ook volwaardig aan participeren. De Amerikaanse psycholoog Roger Hart heeft een handig lijstje opgesteld om te toetsen in welke mate beleidsmakers jongeren daadwerkelijk laten participeren. In dalende lijn geeft dat de volgende graden van participatie:
35
1
**
Jongeren nemen het initiatief en nemen beslissingen samen met volwassenen (die uiteindelijk wel verantwoordelijk moeten blijven)
2
**
Het initiatief en de leiding liggen bij jongeren
3
**
Volwassenen nemen het initiatief en beslissen samen met jongeren
4
**
Jongeren worden geraadpleegd en geïnformeerd
5
**
Jongeren worden aangeduid en geïnformeerd
6
**
Jongeren worden als symbool gebruikt
7
**
Jongeren worden als decoratie gebruikt
8
**
Jongeren worden gemanipuleerd
Roger Hart, Children’s Participation: From Tokenism to Citizenship, 1992.
36
Mensenrechten en kinderrechten D Kinderrechten zijn mensenrechten
Activiteiten die overeenkomen met de laagste drie sporten van de ladder, kunnen niet echt als participatief beschouwd worden. Er is sprake van manipulatie wanneer jongeren instructies van volwassenen moeten volgen, zonder inzicht te krijgen in de inhoud of de draagwijdte ervan. Jongeren worden hierbij soms wel uitgenodigd om hun ideeën te geven, maar volwassenen gebruiken enkel die aspecten die ze goed achten voor hun zaak. Wanneer jongeren gebruikt worden als decoratie nemen ze deel aan een activiteit via zang, dans of een voordracht ten behoeve van het imago van een volwassenenzaak. Jongeren kunnen ook gebruikt worden als symbolen wanneer aan hen gevraagd wordt hun mening te geven zonder dat ze invloed hebben op de draag- of reikwijdte van de vragen of de communicatiestijl. De volgende vijf sporten van de ladder geven een stijgende graad van participatie aan. Aangeduid, maar geïnformeerd betekent dat jongeren een betekenisvolle maar beperkte inbreng hebben in een activiteit en zicht hebben op wie die inbreng bepaalde en waarom. Bij activiteiten waarbij jongen geraadpleegd en geïnformeerd worden, wordt de visie van jongeren ernstig genomen, niettegenstaande het project ontworpen en geleid wordt door volwassenen. In projecten die geïnitieerd worden door volwassenen, waarbij de beslissingen samen met jongeren worden genomen, hebben jongeren niet langer een adviserende stem, maar nemen ze volledig deel aan de besluitvorming. In projecten die door jongeren geïnitieerd en gecoördineerd worden, komt het oorspronkelijke idee van het project en de implementatie ervan van de jongeren zelf. Bij projecten waar jongeren het initiatief nemen en beslissingen nemen samen met volwassenen zijn jongeren de aanreikers van een idee; de uitvoering (= implementatie) en de besluitvorming gebeurt samen met volwassenen, die als gelijkwaardige partners worden beschouwd en betrokken.
Vaak gebruikt men de participatie van jongeren vanuit het idee dat participatie hun burgerschapsvorming ten goede komt. Kinderen zouden toch de volwassenen, de burgers van morgen zijn. Maar kinderen zijn al effectief burgers. Hun participatie steunt nu juist op dat burgerschap – hier en nu.
37
Beleidsinitiatieven Zowel de Raad van Europa, als de Europese Unie en de Verenigde Naties hebben beleidsteksten over de participatie van jongeren. Meer concreet subsidieert de Europese Commissie lokale, regionale, nationale en Europese initiatieven. De keuze van de thema’s laat men volledig aan de jongeren zelf over. Jongeren of hun organisaties kunnen daarvoor contact opnemen met JINT vzw (Gétrystraat 26, 1000 Brussel, tel. 02 209 07 20, www.jint.be, www.youthinaction.be). Ook in de federale en Vlaamse wetgeving zijn waarborgen opgenomen m.b.t. de participatie van jongeren bij beslissingen die voor hen van belang zijn. Bij adoptie bijvoorbeeld vraagt de rechter jongeren vanaf de leeftijd van 12 jaar om hun instemming. De gemeenten en provincies moeten inspraakprocedures vastleggen om de participatie van jongeren te garanderen. In de praktijk verloopt de inspraak gewoonlijk via de jeugdraad. Jongeren of hun organisaties kunnen natuurlijk ook zelf het initiatief nemen om bij hun gemeentebestuur aan te dringen om geïnformeerd en geconsulteerd te worden over allerlei plannen waarvan ze vinden dat die voor hen van belang zijn. De openbaarheid van bestuur geeft trouwens iedereen het recht om bepaalde bestuursdocumenten in te zien en er een kopie van te krijgen. Het Vlaamse jeugd- en kinderrechtenbeleid wordt geregeld in het vernieuwde decreet van 1 januari 2013. Het decreet regelt alle mogelijke initiatieven voor de jeugd, zowel vanuit de gemeenten als de verenigingen. Zo regelt het onder andere de erkenning en subsidiëring van de Vlaamse Jeugdraad, de subsidiëring van de Vlaamse instellingen voor het jeugd- of kinderrechtenbeleid, de erkenning van de landelijk georganiseerde jeugdverenigingen en de toekenning van werkings- en projectsubsidies. Het jeugdbeleid beklemtoont bovendien dat overleg, participatie en inspraak belangrijk zijn. Op de site jeugdbeleid staat een overzicht van alle regelgeving in het kader van het Vlaamse jeugdbeleid, op basis waarvan overheden, verenigingen en jongeren subsidies kunnen ontvangen: www.sociaalcultureel.be/jeugd/index.aspx (24/11/2014)
Zelforganisatie van jongeren Jongeren kunnen natuurlijk ook zelf initiatieven tot inspraak en participatie nemen. In een aantal landen bestaan lokale en nationale scholierencomités. Zo heeft Vlaanderen een Vlaamse Scholierenkoepel (VSK), die opkomt voor de belangen van de leerlingen in het secundair onderwijs. De VSK wil onder meer hun rechtspositie onderzoeken en eventueel verbeteren. De VSK ijvert voor kwaliteit in het onderwijs en wil verder een ruggensteun zijn voor scholieren die actief zijn in leerlingenraden. www.scholierenkoepel.be
38
Mensenrechten en kinderrechten D Kinderrechten zijn mensenrechten
Belangenbehartiging van kinderen Er bestaat een heel systeem van belangenbehartiging. Het wil de kinderen de toegang doen vinden tot diensten en hen gebruik laten maken van alle mogelijkheden waar ze als burgers recht op hebben. Sinds 1997 bestaat er een Vlaams decreet dat de benoeming regelt van een kinderrechtencommissaris en dat een Kinderrechtencommissariaat bij het Vlaams Parlement opricht. De kinderrechtencommissaris moet de beleidsverantwoordelijken in de diverse domeinen stimuleren om systematisch rekening te houden met de rechten van kinderen. De commissaris kan ook problemen onderzoeken, beoordelen en aankaarten. Eventueel bemiddelt hij. Ten slotte kijkt de commissaris toe op de relaties tussen de overheid, de kinderen en de ouders en probeert hij die relaties eventueel te verbeteren. In 1997 werd ook het decreet over het kindeffectrapport goedgekeurd. De bedoeling daarvan is dat de Vlaamse overheid voorafgaand aan haar beleidsbeslissingen en regelgeving, nagaat of er geen negatieve gevolgen zijn voor kinderen en jongeren. Verder heb je Kinderrechtswinkels waar kinderen terechtkunnen voor juridische problemen, zoals die kunnen rijzen bij een scheiding, voogdij of bij conflicten op school. Heel wat informatie die jongeren aanbelangt, is te vinden bij Jong en Van Zin (www.jongenvanzin.be), via de site www.jongerengids.be en www.ambrassade.be. Wie met kinderen en jongeren werkt, vindt praktische informatie over hun rechten via de Nieuwsbrief Jeugdrecht en op de website www.jeugdrecht.be. Jongeren kunnen ook naar een Jongeren Advies Centrum (JAC) gaan. Voor jongeren die met de bijzondere jeugdbijstand te maken krijgen, heeft de Vlaamse overheid de (gratis) JO-Lijn (0800/900 33): de luister- en klachtenlijn van Jongerenwelzijn. Jongeren kunnen ook beroep doen op de klachtenlijn van het Kinderrechtencommissariaat www.kinderrechten.be/stuur-een-klacht, 0800 20 808 of
[email protected] Er zijn niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) die proberen om de kinderrechten op de agenda van regeringen en supranationale organisaties te plaatsen. Op Europees niveau bestaat er bijvoorbeeld EURONET (www.europeanchildrensnetwork.org). EURONET is een coalitie van netwerken en organisaties die pleit voor een kinderrechtenbeleid binnen de Europese Unie, overeenkomstig het Kinderrechtenverdrag. Lid van EURONET is de Kinderrechtencoalitie Vlaanderen (www.kinderrechtencoalitie.be/content.aspx). Dat is een netwerk van 27 niet-gouvernementele kinderrechtenorganisaties in Vlaanderen die zich inzetten voor de belangen van kinderen. EURONET streeft ernaar dat in de programma’s, het beleid en de wetgeving van de EU rekening wordt gehouden met de rechten van het kind. EURONET wil dat de Europese Unie kinderen uitdrukkelijk erkent als ‘legal beings’ met specifieke rechten. Nog binnen de Europese Unie is er het Europees Jeugdforum (YFJ). Daarin zijn jeugdcomités en internationale jeugdorganisaties vertegenwoordigd. Dat Forum brengt uiteraard jongerenthema’s onder de aandacht van de leidende instanties van de Europese Unie en de Raad van Europa. www.youthforum.org
39
Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind: een samenvatting
Art. 1
Het verdrag omschrijft een kind als “iedere persoon jonger dan 18 jaar, tenzij de nationale wetgeving de meerderjarigheid op vroegere leeftijd toekent”.
Art. 2
Alle in het verdrag omschreven rechten staan ter beschikking van alle kinderen ongeacht hun ras, huidskleur, geslacht, moedertaal, geloofsovertuiging, politieke of andere opvattingen, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, mogelijkheden, gebreken, geboorte of andere status (art. 2 of het non-discriminatiebeginsel).
Art. 3
Alle acties die betrekking hebben op het kind moeten in zijn belang genomen worden.
Art. 4
De staten moeten het verdrag in werkelijkheid omzetten.
Art. 5
De staten moeten eerbied tonen voor de rechten en verantwoordelijkheden van de ouders om te voorzien in een passende begeleiding van het kind.
Art. 6 Art. 7
Elk kind heeft: ●● recht op leven ●● recht op een naam en nationaliteit en, voor zover mogelijk, het recht zijn ouders te ken-
nen en door hen te worden verzorgd Art. 8 Art. 9
●● recht op bescherming van zijn nationaliteit door de staat ●● het recht om bij zijn ouders te leven, tenzij dat niet in het belang van het kind zou zijn ●● het recht om in persoonlijk contact te blijven met beide ouders wanneer het van één of
beide gescheiden leeft Art. 10
●● het recht om zijn land vrij te betreden of te verlaten, of een ander land te betreden om
zich met zijn gezinsleden te herenigen en de ouder-kindrelatie te onderhouden Art. 11
●● recht op bescherming van de staat wanneer het door een van zijn ouders onrechtmatig
naar het buitenland wordt meegenomen Art. 12
●● het recht zijn mening te vormen en die vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het
kind betreffen Art. 13
●● het recht om zijn mening vrij te uiten en de vrijheid om inlichtingen en denkbeelden te
vergaren, te ontvangen en door te geven Art. 14 Art. 15
40
●● recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst ●● het recht om met andere kinderen samen te komen en verenigingen te vormen
Mensenrechten en kinderrechten D Kinderrechten zijn mensenrechten
Art. 16
●● recht op bescherming tegen willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn privéleven,
Art. 17
●● recht op toegang tot informatie en materiaal uit verscheidene bronnen alsook de
Art. 18
●● recht op bijstand en voorzieningen voor de ouders of wettige voogden
Art. 19
●● recht op bescherming tegen mishandeling door ouders of voogd
Art. 20
●● recht op bescherming wanneer het tijdelijk of permanent buiten het gezin verblijft met
Art. 21
●● recht op het uitvoeren van een adoptie in zijn eigen belang
Art. 22
●● recht op een specifieke bescherming voor vluchtelingen
Art. 23
●● als het gehandicapt is, recht op een aangepaste verzorging en onderwijs om een vol-
Art. 24
●● recht op de hoogste graad van gezondheid en medische verzorging
Art. 25
●● recht op een periodieke evaluatie van zijn toestand indien het uit huis is geplaatst ter
Art. 26
●● recht op het genot van sociale zekerheid
Art. 27
●● recht op een levensstandaard die toereikend is voor zijn lichamelijke, geestelijke, intel-
Art. 28
●● recht op onderwijs en gratis basisonderwijs. De handhaving van de discipline op school
Art. 29
●● recht op onderwijs dat het voorbereidt op een actief, verantwoordelijk leven als volwas-
Art. 30
●● het recht om zijn eigen cultuur en godsdienst te beleven en zijn eigen taal te spreken
Art. 31
●● recht op rust en vrije tijd, op deelname aan spel en het culturele en artistieke leven
Art. 32
●● recht op bescherming tegen economische uitbuiting en tegen werk dat gevaarlijk is
gezinsleven of briefwisseling alsook tegen elke onrechtmatige aantasting van zijn eer en goede naam
bescherming tegen informatie die en materiaal dat schadelijk is voor zijn welzijn
erkenning van zijn culturele achtergrond
waardig en behoorlijk leven te kunnen leiden in omstandigheden die zijn waardigheid garanderen, zijn zelfstandigheid bevorderen en zijn actieve deelname aan het gemeenschapsleven vergemakkelijken
verzorging, bescherming of behandeling
lectuele, zedelijke en sociale ontwikkeling
moet verenigbaar zijn met de menselijke waardigheid en in overeenstemming verlopen met het verdrag
sene in een vrije samenleving met respect voor anderen en de omgeving
of zijn opvoeding zal hinderen of schadelijk zal zijn voor de gezondheid en voor zijn fysieke, mentale, geestelijke, zedelijke en sociale ontwikkeling
41
Art. 33
●● het recht om beschermd te worden tegen het gebruik van verdovende middelen of
Art. 34
●● recht op bescherming tegen seksuele uitbuiting of misbruik
Art. 35
●● recht op bescherming tegen ontvoering of de verkoop van of handel in kinderen
Art. 36
●● recht op bescherming tegen elke vorm van uitbuiting
Art. 37
●● het recht niet te worden onderworpen aan foltering of aan een andere onmenselijke
Art. 38
●● het recht om, indien jonger dan 15 jaar, niet in het leger ingelijfd te worden of recht-
Art. 39
●● recht op lichamelijke en geestelijke verzorging en herintegratie in de maatschappij,
Art. 40
●● indien het beschuldigd wordt van een misdrijf, recht op een behandeling die aangepast
betrokken te worden in de verkoop of productie van die middelen
behandeling of bestraffing. In gevangenschap wordt het kind gescheiden gehouden van volwassenen. Het kan niet ter dood veroordeeld of levenslang opgesloten worden en beschikt over het recht op juridische bijstand en contact met familieleden
streeks deel te nemen aan de vijandelijkheden
indien het slachtoffer is van gewapende conflicten, foltering, verwaarlozing, mishandeling of uitbuiting
is aan zijn leeftijd en waardigheid en die zijn herintegratie in de maatschappij bevordert Art. 41
●● het recht om geïnformeerd te worden over die beginselen en voorzieningen in het land
waarin het leeft.
©ZAK
42
Mensenrechten en kinderrechten D Kinderrechten zijn mensenrechten
Module 2
Democratie en rechtsstaat
Mo
2
d ul e
Inhoudstafel Module 2 De noodzaak van regels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
44
A
Democratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ontstaan van de democratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Democratie en rechtsstaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De meerderheid beslist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Directe democratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De scheiding der machten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Dictatuur of totalitarisme . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
B
De Grondwet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58 De Belgische Grondwet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58 De Grondwet en de deelstaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
C
De drie grondwettelijke machten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De wetgevende macht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De uitvoerende macht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De rechterlijke macht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De koning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . In de realiteit: raakpunten tussen de drie machten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
60 60 60 61 62 63
D
Het gerecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Rechtvaardige rechters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De organisatie van de rechterlijke macht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De Hoge Raad voor de Justitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoe verloopt een rechtszaak? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Enkele typische termen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
66 66 67 71 71 75
Democratie en rechtsstaat
47 47 48 50 52 53 55
Mo
2
d ul e
E
De werking van de overheidsdiensten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De publieke functie van overheidsdiensten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De overheidsdiensten op federaal niveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De Vlaamse overheidsdiensten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Een transparante en klantvriendelijke overheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
76 76 77 79 79
F
De media . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Geen democratie zonder persvrijheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De vierde macht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De taak van de pers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onbeperkte persvrijheid? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
81 81 81 82 83
G
Drukkingsgroepen en lobby’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het middenveld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Institutionalisering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Verzuiling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Lobby’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Pro en contra . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
85 85 86 86 87 87
45
De noodzaak van regels In elke vorm van samenleven maken mensen afspraken en zijn er uitgesproken of onuitgesproken regels. Tussen partners gelden afspraken over de verdeling van taken, in een gezin gelden regels over televisie kijken of bedtijd, in een vriendengroep gelden regels over hoe die vrienden met elkaar omgaan. Ook in de samenleving moeten er regels gemaakt worden, maar daarbij komt een haast eindeloze reeks vragen op. Welke doelen streven de mensen na? Wat moet er in de regels worden opgenomen? Wie stelt de regels op? Gelden de regels voor iedereen? Wat moet een samenleving doen met mensen die de regels niet volgen? Regels zijn bovendien niet eeuwigdurend. In de samenleving worden permanent regels opgesteld en bijgeschaafd. De samenleving evolueert, er ontstaan nieuwe omgangsvormen en problemen en er is voortdurend discussie over de regels. In een ideale situatie zouden alle leden van een samenleving de regels billijk en rechtvaardig moeten vinden, maar dat is in de realiteit niet zo. Wel is er in de loop van de 20e eeuw wereldwijd een consensus over een aantal fundamentele mensenrechten (ook een vorm van regels) gegroeid. Dat nagenoeg alle landen van de wereld de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben ondertekend, betekent evenwel niet dat ze die rechten op dezelfde manier interpreteren of toepassen. Voortdurend ontstaan meningsverschillen en zelfs conflicten over de interpretatie van de regels.
46
Democratie en rechtsstaat
A
Democratie
Ontstaan van de democratie Democratie betekent dat het volk (demos) de macht (kratia) uitoefent. Maar de invulling van beide begrippen heeft in de loop der tijden een verschuiving ondergaan. Samenlevingen evolueren immers. De Atheense democraten uit de klassieke oudheid meenden dat politieke participatie van alle burgers een wezenskenmerk van de democratie vormde. Een burger die niet deelnam aan de politiek werd door zijn medeburgers beschouwd als een nietsnut. Maar de stadstaat Athene was een kleine en homogene samenleving die functioneerde bij gratie van uitsluiting: vreemdelingen, vrouwen en slaven werden niet als burger beschouwd. De Griekse demos werd kunstmatig homogeen gehouden. In de loop van de geschiedenis kwamen nieuwe sociale groepen aan de macht. In de klassieke oudheid was dat onder meer de aristocratie van militairen, ambtenaren en priesters. In de middeleeuwen regeerden de adel en de geestelijkheid. In de 19e eeuw overheerste de industriële burgerij. Al die dominante groepen hadden hun eigen specifieke belangen. Ze stelden de regels dan ook zo op of pasten die zo aan dat die met hun eigen belangen samenvielen. Dat geheel van regels maakt deel uit van het politieke systeem. De ontwikkeling van de politieke systemen is niet altijd geleidelijk gebeurd. In de loop van de geschiedenis zijn er voorbeelden van ingrijpende en schoksgewijze veranderingen; soms hebben revolutionaire veranderingen aanleiding tot geweld gegeven. Een vroeger zeer belangrijke maatschappelijke groep, de adel, is in de loop van dat historische proces zelfs zo goed als uitgeschakeld. Het Griekse model was een model van directe democratie. Toch ligt hier niet de oorsprong van onze moderne representatieve democratische instellingen. In de middeleeuwen ontstond er een regionale vertegenwoordiging van de drie standen: adel, geestelijken en stedelijke burgers. Die instellingen werden door de vorst samengeroepen wanneer hij hun steun nodig had, bijvoorbeeld wanneer hij oorlog wilde voeren en belastingen moest kunnen heffen. In oorsprong is de vertegenwoordiging dus ontstaan vanuit de noodzaak om een centrale belastingheffing te kunnen doorvoeren. ‘Begroting’ is nu nog steeds een essentiële opdracht van het parlement.
47
De democratische bewegingen in de 18e en 19e eeuw eisten een verbreding en een verdieping van de vertegenwoordiging. Meer mensen moesten stemrecht krijgen door de invoering van algemeen stemrecht en de vertegenwoordiging moest meer zeggenschap in staatszaken krijgen. Een regering van het volk werd de politieke theorie die in de 18e eeuw opkwam. Politieke macht moest niet alleen steunen op de instemming van het volk maar moest uitgeoefend worden namens het volk en zo veel mogelijk door het volk. Vandaag betekent democratie dat (nagenoeg) iedereen aan de besluitvorming kan deelnemen, maar dat betekent zeker niet dat het volk met één stem spreekt. Wel integendeel, pluralisme, meningsverschil en conflict zijn nadrukkelijk aanwezig in de democratie. We kunnen in dit hoofdstuk geen eenduidige definitie van democratie geven. Er is geen consensus over wat democratie precies inhoudt en hoe je het democratische gehalte van een samenleving kunt meten. Maar er bestaat wel een consensus over de principes waaraan een democratie op z’n minst moet voldoen om zich te onderscheiden van een autoritair regime. Die principes kunnen als volgt geformuleerd worden: ●● in een democratie is de macht tijdelijk en is hij verdeeld over verschillende groepen, ●● in een democratie wordt de macht verleend door de bevolking zelf, aan vertegenwoordigers die verkozen worden in vrije en eerlijke verkiezingen, ●● in een democratie wordt de macht uitgeoefend op basis van een meerderheid, ●● in een democratie wordt een reeks fundamentele rechten formeel erkend en beschermd, zoals vrije meningsuiting en het recht om zich te verenigen. Die principes omzetten in een politiek systeem, kan op vele verschillende manieren. De macht van het volk en zijn vertegenwoordigers moet een plaats krijgen in instellingen, in regels en procedures, in grondwettelijke fundamenten, in rechten en vrijheden. In een democratie moeten beslissingen genomen kunnen worden die opgelegd en afgedwongen kunnen worden, maar tegelijk moeten de tegenstanders luidop hun standpunt kunnen blijven verkondigen. Een democratie kan niet zonder een rechtsstaat.
Democratie en rechtsstaat Hoewel rechtsstaat en democratie geen synoniemen zijn, horen ze samen. Een democratie die geen rechtsstaat is, kan men zich even moeilijk voorstellen als een rechtsstaat die geen democratie is. Een democratische rechtsstaat is een bestuursvorm met instellingen die een verscheiden groep gelijkwaardige burgers in staat stellen om samen te handelen.
Een democratische rechtsstaat moet aan een aantal minimale voorwaarden voldoen, om de democratische principes gestalte te geven. ●● De mensenrechten en de politieke en burgerlijke vrijheden worden gerespecteerd. ●● In een democratische rechtsstaat worden de regels vastgelegd op basis van een meerderheid, met een wettelijke bescherming van minderheden. ●● In een democratische rechtsstaat moet elke burger erop kunnen vertrouwen dat de regels altijd zullen worden toegepast zonder willekeur en zonder discriminatie. Iedereen is gelijk voor de wet. Ook de wetgever moet zich houden aan de wet.
48
Democratie en rechtsstaat A Democratie
●● Een maximale openbaarheid en vrijheid van meningsuiting is noodzakelijk. Iedereen
moet zich kunnen informeren en moet kunnen controleren of de regels worden toegepast. Zonder openbaarheid en vrije meningsuiting kunnen geen debatten worden gevoerd. Debatten zijn noodzakelijk om verschillende meningen aan elkaar te toetsen. Die toetsing is noodzakelijk om de meerderheid haar betekenis te geven. ●● De toepassing van regels kan afgedwongen worden voor onafhankelijke en onpartijdige rechtbanken. In de loop van de voorbije twee eeuwen is in de meeste westers georiënteerde landen een consensus over die principes gegroeid. Ze zijn op een of andere manier in de grondwet van al die landen terug te vinden. Hieruit blijkt eens te meer dat de begrippen democratie en rechtsstaat naar elkaar verwijzen. Of al die principes consequent worden toegepast, is een heel andere zaak. Wie gedurende een paar weken de commentaren en de lezersbrieven in de pers volgt, zal vaststellen dat velen hieraan twijfelen. Maar discussies in de pers wijzen wel op openbaarheid en op de mogelijkheid debatten te voeren. In een parlementair systeem verkiezen de burgers op geregelde tijdstippen hun vertegenwoordigers. De verkiezingen zijn vrij. Om discriminatie op basis van een politieke voorkeur of om druk op de kiezers te voorkomen, zijn de verkiezingen geheim. In principe kan elke burger zich kandidaat stellen. In de praktijk zijn het meestal partijen die hun lijsten met kandidaten voorleggen aan de kiezer. De verkozenen zetelen in het parlement.1 Ze hebben daar een opdracht en een mandaat. Ze moeten de wetten goedkeuren die volgens hen nodig zijn om het land te besturen. Een dergelijk systeem wordt een representatieve of vertegenwoordigende democratie genoemd. Verkozen mandatarissen kunnen niet zonder meer naar eigen goeddunken handelen. Volgens de geest van de representatieve democratie, worden ze geacht in naam van het volk te handelen. In de Belgische Grondwet staat letterlijk dat alle macht bij de natie, oftewel bij het volk, berust. Tijdens de verkiezingen kan de kiezer een oordeel vellen over de manier waarop zijn vertegenwoordigers hun mandaat hebben uitgeoefend. In theorie is dat de macht van het volk. In de praktijk is evenwel gebleken dat de partijen en vooral de partijleiders, steeds meer macht hebben verworven. Het zijn de partijleidingen die de politiek uitstippelen en de parlementsleden die die politiek uitvoeren in het parlement. Vandaar dat er soms discussies ontstaan over het mandaat van volksvertegenwoordigers. Is dat een mandaat van de kiezers of een mandaat van de partij? Het gebeurt immers wel eens dat een verkozene van partij verandert. De betrokken partij is meestal van mening dat de verkozene zijn mandaat weer ter beschikking van zijn oude partij moet stellen. Dat biedt de partij immers de mogelijkheid de oude mandataris door een opvolger te vervangen. De verkozene beweert meestal dat hij zijn mandaat van de kiezer heeft gekregen en dat hij bijgevolg tot aan de volgende verkiezingen mag aanblijven.
1. Niet enkel in het parlement zitten verkozenen. Ook in de gemeente- en de provincieraden zitten verkozen vertegenwoordigers.
49
De meerderheid beslist In een democratie is er plaats voor meningsverschil en debat. Ons parlementaire systeem blijkt daarbij een werkbare methode om belangenconflicten te regelen en te beheersen. Na debat neemt de meerderheid de beslissingen. Het begrip ‘meerderheid’ moet in dat geval letterlijk worden opgevat. Het gaat om meer dan de helft van de betrokkenen. In het gewone politieke taalgebruik wordt met ‘de meerderheid’ vaak iets anders bedoeld, namelijk de partijen die hebben afgesproken de regering in het parlement te steunen. De partijen die niet tot de meerderheid behoren, vormen de oppositie. Een stemming in het parlement verloopt niet altijd meerderheid tegen oppositie. Partijen of afzonderlijke vertegenwoordigers van de oppositie stemmen wel eens mee met de meerderheid. Soms gaat het zelfs om een wisselmeerderheid. In dat geval stemt een deel van de meerderheidspartijen met de oppositie mee en omgekeerd. In het Belgische parlement is dat onder meer bij de goedkeuring van de abortuswetgeving gebeurd. In België en de meeste andere westerse landen komt een parlementaire meerderheid haast altijd door coalitievorming tot stand. De VS en Groot-Brittannië vormen de opvallendste uitzonderingen. In die landen wisselen twee partijen elkaar af aan de macht. Het lijkt wel of de meerderheid van de kiezers zich beurtelings voor een van beide partijen uitspreekt. In de praktijk blijken de meeste kiezers, voor zover ze al aan de verkiezingen deelnemen, jarenlang trouw voor dezelfde partij te stemmen. Slechts een minderheid van de kiezers kiest regelmatig voor een andere partij. Politicologen noemen die groepen ‘de vlottende kiezers’. Sommige commentatoren hebben hun bedenkingen bij de vlottende of zwevende kiezers. Zij vinden dat een minderheid van vlottende kiezers beslist wie over de meerderheid kan beschikken. Andere commentatoren zijn dan weer van mening dat die minderheid net heel bewust stemt en telkens opnieuw wikt en weegt. Die standpunten vallen moeilijk te bewijzen. Een trouwe kiezer die steeds voor U.K. House of Commons eenzelfde partij stemt, is niet noodzakelijk een onnadenkende gewoontestemmer. Hij kan evengoed uit overtuiging trouw blijven. Het verschijnsel van de vlottende kiezer speelt trouwens ook in landen als België een rol. Aangezien in dit land veel partijen naar de gunst van de kiezer dingen, kan een verschuiving van een paar procent in de onderlinge machtsverhoudingen een andere coalitie opleveren. Een partij die enkele procenten vooruitgang heeft geboekt, spreekt in die omstandigheden dan ook vrij snel over een verkiezingsoverwinning. Volgens recente onderzoeken zou het aantal vlottende kiezers in België de afgelopen jaren tot 40 procent zijn gestegen. Als die groep volledig uit bewuste kiezers bestaat, is er geen reden om aan onze democratie te twijfelen.
50
Democratie en rechtsstaat A Democratie
DE OPPOSITIE Beslissingen worden in het parlement soms met eenparigheid van stemmen genomen. Als een beslissing evenwel door een meerderheid wordt genomen, moet er automatisch ook een minderheid zijn. Die minderheid wordt de oppositie genoemd. Aangezien iedereen de beslissingen van de meerderheid moet eerbiedigen, kunnen de spanningen tussen de minderheid en de meerderheid soms hoog oplopen. Dat was onder meer het geval in de jaren 50, toen een meerderheid van bijna 57 procent van de Belgen zich voor de terugkeer van Leopold III had uitgesproken. De anti-Leopoldistische minderheid verzette zich toen bijzonder heftig. Enkele jaren later wilde een meerderheid van socialisten en liberalen een nieuwe onderwijswetgeving invoeren. Even leek het of het land aan de rand van een burgeroorlog balanceerde. De aanhangers van het vrij onderwijs voelden zich door het wetsontwerp benadeeld en trokken de straat op. Dergelijke onlusten ontstaan telkens wanneer een minderheid zich zozeer in haar fundamentele rechten gekrenkt voelt dat ze zich niet bij een beslissing kan neerleggen. Dat is een van de redenen waarom met betrekking tot delicate materies vaak voor een gekwalificeerde meerderheid wordt geopteerd. Voor kwesties die in de gemeenschappen gevoelig liggen, is in dit land een tweederdemeerderheid en een gewone meerderheid in beide taalgroepen nodig. Ook om de Grondwet te wijzigen, is een tweederde meerderheid vereist. De meerderheidsvereiste moet de stabiliteit van het politieke systeem waarborgen. De rechten van de minderheid vormen een belangrijk democratisch principe. In sommige gevallen geniet een minderheid zelfs een speciale bescherming. Godsdienstige of levensbeschouwelijke minderheden, zoals de moslims, de protestanten of de vrijzinnigen, hebben in België dezelfde rechten als de katholieken. Volgens de taalwetgeving heeft de Vlaamse minderheid in Brussel dezelfde rechten als de Franstaligen. Wettelijk gezien, staan het Nederlands en het Frans in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest op gelijke voet. Hoewel slechts 40 procent van de Belgische bevolking Franstalig is, staat in de Grondwet dat de federale regering evenveel Franstalige als Nederlandstalige ministers moet tellen (op de premier en de staatssecretarissen na). In zes rond Brussel gelegen Vlaamse gemeenten en in een aantal gemeenten langs de taalgrens, genieten de Franstalige inwoners bepaalde faciliteiten. Dat betekent dat ze op het vlak van het taalgebruik over speciale rechten beschikken. Dat een minderheid zich bij de beslissingen van de meerderheid moet neerleggen, betekent uiteraard niet dat die minderheid niet langer voor haar standpunten kan blijven ijveren. Het staat elke minderheid immers vrij te trachten de meerderheid te verwerven en genomen beslissingen weer ongedaan te maken. In België gebeurt het niet zo vaak dat een nieuwe meerderheid de maatregelen van de vorige meerderheid systematisch terugschroeft. Aangezien de Belgische politieke partijen haast altijd een coalitie moeten aangaan om een meerderheid te vormen, leiden de spanningen tussen minderheid en meerderheid in dit land zelden tot echte breuken. Daardoor blijven de politieke verschillen tussen de elkaar opvolgende meerderheden beperkt. De hierboven aangehaalde conflicten, de koningskwestie en de schoolstrijd, vormen uitzonderingen op die regel.
51
Directe democratie De vertegenwoordigende democratie is niet de enige mogelijke vorm voor een democratische rechtstaat. Een democratie kan de burgers ook rechtstreeks laten deelnemen aan de besluitvorming. In een paar Zwitserse kantons bestaat een zeer directe vorm van democratie. De bevolking wordt op een plein samengeroepen en moet bij handopsteking stemmen. Het is evident dat een zo vergaande vorm van directe democratie tot praktische problemen leidt wanneer de schaal groter wordt. Een andere methode voor directe democratie is het referendum. Een referendum is een vrij eenvoudig en direct middel om na te gaan of de meerderheid van de bevolking achter een beleidsvoorstel staat. De bevolking krijgt de vraag om zich voor of tegen een voorstel uit te spreken. Als het een bindend referendum betreft, gaat het om een zeer directe vorm van democratie. Het voorstel is meteen definitief verworpen of aangenomen. Het referendum biedt de burger de mogelijkheid zich rechtstreeks uit te spreken. De tussenschakel van de volksvertegenwoordiging en het parlementaire debat is opgeheven. Het noodzakelijke debat wordt, onder meer via de media, in de samenleving gevoerd. De mogelijkheid om beleidsopties aan een referendum te onderwerpen, bestaat in verscheidene landen. Italië en Zwitserland maken hier regelmatig gebruik van. In die landen kunnen de burgers trouwens zelf het initiatief nemen. Indien ze voldoende handtekeningen verzamelen, kunnen ze zelf een referendum afdwingen. Veel Europese regeringen, onder meer die van Denemarken, Noorwegen, Ierland, Zweden, Finland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland, hebben hun bevolking over het lidmaatschap van de Europese Unie geconsulteerd. Een referendum heeft ook heel wat nadelen. Een niet onbelangrijk probleem is de manier waarop de vraag wordt geformuleerd. Hoewel de burger met ja of neen hoort te antwoorden, gaat het bij referenda vaak over ingewikkelde, moeilijk in een paar regels te vatten materies. In 2005 spraken de Nederlanders en de Fransen zich in een referendum uit tegen een Europese Grondwet, of het “Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa”. De referendumvraag in Nederland was: Bent u voor of tegen instemming door Nederland met het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa? Op het stembiljet stonden vervolgens de antwoordmogelijkheden ‘voor’ en ‘tegen’. Maar de inhoud van die Europese Grondwet stond uiteraard niet op het stembiljet.
52
Democratie en rechtsstaat A Democratie
Strikt genomen, kent de Belgische Grondwet geen referenda. Tijdens de koningskwestie is wel een volksraadpleging gehouden.2 De regering was niet verplicht met de resultaten rekening te houden. Maar het is natuurlijk moeilijk voor een regering om eerst de bevolking te raadplegen en daarna de resultaten van die bevraging vlotjes te negeren. Onze gemeenten kunnen ook hun inwoners raadplegen. Maar de burger is niet verplicht aan een dergelijke raadpleging deel te nemen en het gemeentebestuur is niet verplicht met de uitslag rekening te houden. Volksraadplegingen hebben dus een zuiver adviserende functie. De inwoners van een gemeente kunnen hun gemeentebestuur echter ook verplichten een raadpleging te organiseren. Daarvoor moet een minimum aantal inwoners de aanvraag ondertekenen: ●● 20% van de inwoners in gemeenten met minder dan 15.000 inwoners; ●● 3.000 inwoners in gemeenten tussen 15.000 en 30.000 inwoners; ●● 10% van de inwoners in gemeenten met meer dan 30.000 inwoners. De gemeente is verplicht de stemmen te tellen, wanneer ditzelfde aantal inwoners is komen stemmen. Maar de gemeente is nog steeds niet verplicht om met de uitslag van de volksraadpleging rekening te houden.
De scheiding der machten In een democratie moet de macht verdeeld worden over verschillende instellingen. Dat kan soms inefficiënt en tijdrovend lijken, maar een concentratie van macht binnen één instelling of bij een kleine groep personen leidt tot dictatuur. In het Ancien Régime nam de absolute vorst alle beslissingen. De koning voerde de beslissingen zelf uit via de ministers die hij zelf aanstelde en naar goeddunken ontsloeg. Hij vertelde de rechters welke vonnissen ze moesten vellen tegen de mensen die zich niet aan de koninklijke beslissingen onderwierpen. Controle op het beleid van de vorst was zo goed als onmogelijk. Behalve in Engeland, heerste in alle Europese landen een absolute bestuurlijke en gerechtelijke willekeur. De verlichtingsfilosoof Charles de Montesquieu had in Engeland geleerd dat een scheiding van de verschillende machten willekeur kon vermijden. De wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht moest aan drie verschillende, onafhankelijk van elkaar functionerende instanties worden toebedeeld. Het parlement heeft de wetgevende macht. In het parlement komen de bestuursregels en de algemene beslissingen tot stand. De regering vormt de uitvoerende macht en stelt de concrete bestuursdaden om de door het parlement ingevoerde regels en genomen beslissingen uit te voeren. De hoven en rechtbanken vormen de rechterlijke macht en beoordelen overtredingen en geschillen.
2. In 1950 is de Belgische bevolking gevraagd zich voor of tegen de terugkeer op de troon van koning Leopold III uit te spreken. Zijn houding tijdens de Tweede Wereldoorlog had namelijk tot een controverse geleid.
53
Lettres de cachet De lettres de cachet waren ten tijde van Lodewijk XIV en andere Franse vorsten besluiten van de koning of de regering die met het koninklijke zegel (cachet) gesloten werden. Tegen zo’n besluit was geen beroep mogelijk. De lettres de cachet werden voor diverse doelen gebruikt, maar zijn het meest bekend van de veroordeling van personen zonder mogelijkheid van verdediging en beroep. De Franse koningen Lodewijk XIV en Lodewijk XV misbruikten hun macht om lettres de cachet uit te vaardigen tegen filosofen die kritiek durfden uit te brengen op het vorstelijke absolutisme. “Wanneer de uitoefening van de wetgevende macht en van de uitvoerende macht aan één persoon of aan één instantie toebehoort, dan is er geen vrijheid, omdat men kan vrezen Arrestatie van Voltaire dat de alleenheerser of de instantie naar willekeur wetten kunnen geven die zij naar willekeur kunnen uitvoeren. Evenmin bestaat er vrijheid waar de rechterlijke macht niet gescheiden is van de wetgevende en de uitvoerende macht. Als de rechterlijke macht met de wetgevende macht verbonden zou zijn, dan zou daarmee een onbeperkte macht opgericht worden over leven en vrijheid van de burgers, want een rechter zou zelf wetten kunnen opstellen. Als de rechterlijke macht met de uitvoerende macht verbonden zou zijn, zou de rechter zijn besluiten met de macht van een onderdrukker kunnen uitvoeren.” (Charles de Montesquieu in ‘De l’esprit des lois’, 1748)
De scheiding der machten behoort tot de basisbeginselen van de democratische rechtsstaat. In de praktijk zijn de drie machten evenwel nooit volledig gelijkwaardig. Bovendien is men er nooit in geslaagd de scheiding der machten strikt in de hand te houden.
54
Democratie en rechtsstaat A Democratie
Dictatuur of totalitarisme Vele staten passen de democratische principes niet toe. Dergelijke regimes worden meestal dictatoriaal, autoritair of totalitair genoemd. In dergelijke gevallen berust de macht bij één persoon en bij de kleine groep rond hem. Op het eerste gezicht lijkt een dictatuur op de oude absolutistische koninkrijken van het ancien régime of op de rijken uit het oude Midden-Oosten. Er is echter een historisch verschil. In de oude samenlevingen was een democratisch systeem gewoon ondenkbaar. De Atheense democratie was een uitzondering die zich tot de stad Athene beperkte en die minder dan twee eeuwen duurde. Bovendien kan Athene bezwaarlijk een echte democratie worden genoemd. De vrouwen, de zeer talrijke niet-Atheense inwoners en de slaven, die nog talrijker in aantal waren, mochten niet aan het democratische bestuur deelnemen. In de pre-industriële samenlevingen waren de sociale verschillen tussen de verschillende bevolkingsgroepen zo groot dat niemand er ooit aan dacht al die mensen vrij of elkaars gelijken te noemen. Iedereen was immers diep van de hiërarchische maatschappelijke verhoudingen doordrongen. Die verhoudingen werden bevestigd door de priesterkaste van het enige toegestane geloof, de vertolkers van het officiële denken. Een totalitair systeem is iets heel anders. De democratische staatsvorm en de mensenrechten worden vandaag als een verworvenheid en zelfs als een universele norm beschouwd. Net om die reden gebruiken dictaturen vaak elementen die aan de democratie worden ontleend maar geen democratische inhoud hebben. De dictators gebruiken ze enkel als een alibi voor hun totalitaire regime. Ze organiseren geregeld verkiezingen, maar ze zorgen er tegelijkertijd voor dat het niet om vrije verkiezingen gaat. Ze laten slechts één enkele partij toe, ze maken het de kiezer onmogelijk zijn stem in het geheim uit te brengen of ze knoeien met de uitslag. Dictaturen beschikken vaak over een schijnparlement. In dat parlement zetelen uitsluitend of hoofdzakelijk marionetten van de dictator of van zijn clan. Dictaturen beschikken meestal ook over een grondwet. Aangezien dictators zich het principe van de scheiding der machten niet aantrekken, wordt die grondwet zeer rekbaar of helemaal niet toegepast. Een totalitair regime onderwerpt het openbare leven of zelfs de hele maatschappij inclusief de privéverhoudingen tussen gezinsleden, aan een dwingende levensbeschouwing of ideologie. Soms moet die ideologie de verregaande greep op het alledaagse leven opsmukken. Soms gebruikt een tiran een ideologie als dekmantel om zijn totalitaire greep te verstevigen, te handhaven of te verdoezelen. In sommige gevallen is de ideologie van de dictator uit een oprechte zorg voor de belangen van het volk en van de hele samenleving voortgekomen. Aangezien de scheiding der machten niet is doorgevoerd, wordt de toepassing van de ideologie niet op misbruiken gecontroleerd. Aangezien de meningsuiting niet vrij is, kunnen verschillende belangen niet kenbaar worden gemaakt of tegen elkaar worden afgewogen. De verkiezingen zijn niet vrij. Dat houdt in dat het volk niet kan beslissen. Niemand kan de machthebbers beletten hun macht te misbruiken, ook al was dat oorspronkelijk niet hun bedoeling. Het probleem met autoritaire regimes is dat er ongeveer evenveel tussenvormen als ondemocratische staten zijn. Het is niet altijd even duidelijk of een staat democratisch of autoritair wordt geleid. Indien de plaatselijke sterke man ten gevolge van correcte verkiezingen aan de macht komt, wordt het pas echt lastig. We mogen immers niet vergeten dat Adolf Hitler na democratische verkiezingen kanselier van Duitsland is geworden. Zijn partij heeft toen wel het hoogste percentage van de stemmen maar niet de absolute meerderheid behaald.
55
Kun je democratie meten? In de ‘Freedom in the World Survey’ van de Amerikaanse mensenrechtenorganisatie Freedom House worden jaarlijks de politieke en burgerrechten in elk land beschreven en beoordeeld met cijfers van 1 (democratisch en vrij) tot 7 (tirannieke dictatuur). De politieke rechten in de index worden beoordeeld aan de mate waarin een individu „zinvol kan deelnemen aan het politieke proces”. Worden er in een land regelmatig verkiezingen gehouden, hoeveel oppositiepartijen zijn er en hoe eerlijk wordt er campagne gevoerd? De burgervrijheid meet Freedom House met indicatoren als vrijheid van meningsuiting, de vrijheid om te kunnen reizen en het recht op onderwijs. De Freedom House Index heeft veel gezag in de politieke en wetenschappelijke wereld. De Heritage Foundation publiceert in samenwerking met Wall Street Journal een jaarlijkse index van economische vrijheid: www.heritage.org/research/features/index De Duitse Bertelsmann Stiftung stelde de afgelopen drie jaar twee maal een online ‘transformatie-atlas’ samen: www.bertelsmann-transformation-index.de De Britse mediagroep The Economist publiceert een democratie-index. De Economist Intelligence Unit (EIU) gaat uit van het standpunt dat onderzoeksmethodes die alleen maar de mate van politieke en burgerlijke vrijheden in een land weergeven, een veel te beperkt beeld geven van democratie. Bepaalde kwalitatieve aspecten van democratie moeten ook in beeld gebracht worden. Daarom stelde de EIU voor zijn onderzoek 60 indicatoren op die gegroepeerd werden in 5 categorieën: 1. Het verloop van de verkiezingen en de reële aanwezigheid van politiek pluralisme. Er wordt nagegaan in welke mate zowel nationale, regionale als lokale verkiezingen vrij en eerlijk verlopen, of de stemming geheim is en de veiligheid van de kiezers gegarandeerd, of de kiezers de keuze hebben tussen verschillende partijen en kandidaten, of alle partijen gelijke kansen hebben om campagne te voeren enzovoort. 2. Respect voor de burgerlijke vrijheden. Dat houdt respect in voor de mensenrechten zoals opgesteld in de belangrijkste internationale verdragen, inclusief de wettelijke bescherming van minderheden. Een ander aspect daarvan is de mogelijkheid van een eerlijke rechtsgang via onafhankelijke en onpartijdige rechtbanken. 3. Het functioneren van het staatsbestuur. In een democratie zijn politieke beslissingen gebaseerd op het meerderheidsbeginsel. Maar als democratisch genomen beslissingen niet uitgevoerd (kunnen) worden, is democratie een lege huls. 4. De politieke cultuur. Democratie is meer dan de som van alle democratische instellingen. Een cultuur van passiviteit en apathie en een te gedweeë bevolking gaan niet samen met een gezonde democratische politieke cultuur. Een gezonde democratische politieke cultuur houdt ook in dat de verliezende partijen en hun aanhangers zich neerleggen bij het oordeel van de kiezers (als de verkiezingen althans eerlijk zijn verlopen), en een vreedzame machtsoverdracht mogelijk maken.
56
Democratie en rechtsstaat A Democratie
5. Politieke participatie. Eén aspect van politieke participatie is deelnemen aan verkiezingen. Maar een verkozen staatsbestuur is slechts een onderdeel van een breder sociaal weefsel van instellingen, politieke organisaties en verenigingen waarin burgers hun stem kunnen laten horen en zich actief inzetten. Democratieën bloeien wanneer burgers uit alle lagen van de bevolking deelnemen aan het openbare debat, lid worden van politieke partijen, mandatarissen kiezen enzovoort. Zonder die brede, ondersteunende participatie, is democratie slechts een zaak van een kleine elite.
Indeling van landen Het onderzoek leverde verrassende en interessante resultaten op. De EIU kwam in 2011 tot een indeling van de landen in vier soorten regimes1:
1
volwaardige democratieën;
2
onvolkomen (of mank lopende) democratieën;
3
gemengde regimes;
4
autoritaire regimes.
Bijna de helft van alle landen kan als een democratie beschouwd worden, maar slechts 25 landen vallen onder de noemer ‘volwaardige democratie’. België valt daar ook onder, maar staat slechts op de 23e plaats. Het meest democratische land is Noorwegen, gevolgd door IJsland, Denemarken, Zweden en Nieuw-Zeeland. Tot de ‘manke’ democratieën (53 landen) behoren bijvoorbeeld Portugal, Polen, Brazilië en Dominicaanse Republiek. Gemengde regimes (37 landen) zijn bijvoorbeeld Oekraïne, Albanië, Pakistan en Egypte. Helemaal onderaan staat Noord-Korea, voorafgegaan door Tsjaad, Turkmenistan, Oezbekistan en Myanmar uit een lijst van 52 autoritaire regimes.
1. De Economist Intelligence Unit’s Democracy Index kan gedownload worden via www.eiu.com.
57
B
De Grondwet
De Belgische Grondwet De basisprincipes van onze democratische rechtsstaat zijn vastgelegd in de Grondwet. De Grondwet behandelt de grondrechten van de burgers, legt vast hoe onze instellingen werken en hoe de macht verdeeld is. In de democratie is de Grondwet de basistekst voor alle wetten. De Grondwet mag daarom niet te makkelijk te wijzigen zijn, daar moet goed over nagedacht worden. Voor een grondwetswijziging is dan ook een speciale procedure uitgewerkt. Om de Grondwet te wijzigen is een tweederdemeerderheid nodig en de Grondwet wijzigen werd in onze rechtsstaat opgedragen aan twee parlementen.
FV D
(a l
leg ori e ):
te bewonder
n se de n i en
aa t© e”
●● Het eerste parlement (de pre-constituante) moet bepalen welke artikels van de Grondwet er gewijzigd kunnen worden na verkiezingen. Dit parlement kan dus zelf geen artikels van de Grondwet wijzigen, maar moet het eens worden over welke artikels er gewijzigd kunnen worden. Wanneer de pre-constituante artikels van de Grondwet voor herziening vatbaar verklaart, dan wil dat ook meteen zeggen dat dat parlement zich ontbindt en dat er 40 dagen later verkiezingen gehouden moeten worden.
“Constitution de
l
ri at ap
●● Na de verkiezingen wordt er een nieuw parlement gevormd volgens de uitslag van de
verkiezingen. Dit parlement mag dan wijzigingen aanbrengen aan de Grondwet, maar alleen aan die artikels die door het vorige parlement voor herziening vatbaar werden verklaard. De bedoeling van die procedure over twee parlementen is de stabiliteit van de Grondwet te garanderen. Het wijzigen van de Grondwet kan zo een thema in de verkiezingen worden. De kiezers kunnen zich tijdens de verkiezingen uitspreken over de hervormingen die ze al dan niet wensen.
58
Democratie en rechtsstaat B De Grondwet
België is een grondwettelijke, parlementaire en erfelijke monarchie. De Grondwet werd na de onafhankelijkheid in 1830 opgesteld. Onmiddellijk na de opstand tegen de Nederlandse vorst heeft een aantal vooraanstaande burgers zich als ‘vertegenwoordigers van de natie’ opgeworpen. Bij het opstellen van de Grondwet hebben die heren zich laten inspireren door principes die terug te vinden zijn in de Brabantse Blijde Intrede (1356), in de Brabantse Omwenteling (1789) en in de Amerikaanse ‘Declaration of Independence’ (1776). De Belgische Grondwet is gedurende 140 jaar nagenoeg ongewijzigd gebleven. De huidige Grondwet is echter het resultaat van heel wat herzieningen. Het land is van een unitaire naar een federale staatsstructuur geëvolueerd. Wat de fundamentele democratische principes betreft, verschilt de huidige Grondwet echter weinig van de in 1831 opgestelde tekst. Dat zegt veel over het scherpe inzicht van de toenmalige opstellers en over de duurzaamheid van het parlementaire systeem. Volgens de Belgische Grondwet gaat alle macht uit van de natie of, met andere woorden, van het volk. In 1830 beschikte echter slechts één procent van de bevolking over stemrecht. Enkel de mensen die voldoende belastingen betaalden, mochten een stem uitbrengen. De welgestelde burgers die de Grondwet hebben opgesteld, zagen hierin helemaal geen tegenstrijdigheid. Wie stemrecht wilde, moest er gewoon voor zorgen een voldoende hoge belastingaanslag te krijgen. De redenering luidde dat iedereen in een vrije en gelijke samenleving daarvoor voldoende kansen kreeg.
De Grondwet en de deelstaten De recente grondwetsherzieningen slaan nagenoeg allemaal op de staatsstructuur. Vanaf 1970 is België geleidelijk tot een federale staat omgebouwd. Vlaanderen en Wallonië vormen de deelstaten van die federale staat. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest heeft niet helemaal het statuut van een volwaardige deelstaat. (zie ook module 4) De deelstaten hebben geen eigen grondwet. De Belgische Grondwet geldt ook op regionaal niveau als de hoogste rechtsnorm. De deelstaten moeten er steeds voor waken dat hun eigen regelgeving niet in strijd is met de Belgische Grondwet. Een regionaal parlement heeft niet de bevoegdheid de Grondwet te wijzigen.
59
C
De drie grondwettelijke machten
De scheiding der machten moet voorkomen dat teveel macht aan één instantie toebehoort en moet ervoor zorgen dat de machten elkaar controleren. In de praktijk zijn de machten echter niet volledig gescheiden en zijn ze ook niet volledig gelijkwaardig.
De wetgevende macht Een parlement keurt wetgeving goed. Het initiatief voor wetgeving kan van de parlementsleden zelf komen, maar meestal neemt de regering het wetgevende initiatief en debatteert het parlement erover. Regeringen doen dus ook een deel van het werk van de wetgevende macht.3 Als een parlement eenmaal een voorstel of een ontwerp voor een wet of een decreet heeft goedgekeurd, moet het ook nog worden bekrachtigd. Op het federale niveau bekrachtigt de koning de goedgekeurde wetsvoorstellen of -ontwerpen. Op die manier behoort de koning ook gedeeltelijk tot de wetgevende macht. Naast de handtekening van de koning staat steeds de handtekening van een minister ‘die daardoor alleen reeds ervoor verantwoordelijk wordt’, zoals in artikel 106 van de Grondwet te lezen staat. De bevoegdheden van de koning gelden enkel voor het federale niveau. Decreten of ordonnanties worden door de respectieve regeringen bekrachtigd. Wetten, decreten en ordonnanties moeten tot slot ook worden bekendgemaakt. Pas wanneer ze in het Belgisch Staatsblad zijn gepubliceerd, worden ze van kracht en worden ze bindend. Aangezien een parlement wetten, decreten of ordonnanties goedkeurt, moeten de verschillende parlementen ook kunnen controleren of hun beslissingen behoorlijk worden uitgevoerd. De uitvoering is de taak van de regering. De controle op de werking van die regering is een belangrijke taak van een parlement.
De uitvoerende macht De uitvoerende macht moet de beslissingen van de wetgevende macht uitvoeren. Volgens de Grondwet berust de uitvoerende macht op het federale niveau bij de koning en de regering. De federale regering voert de wetten uit door middel van koninklijke besluiten (KB’s). Ook de KB’s worden door één of meer ministers en door de koning ondertekend. Op het Vlaamse niveau wordt de uitvoerende macht door de Vlaamse Regering uitgeoefend en door het Vlaams Parlement gecontroleerd. Hier zijn geen KB’s maar Besluiten van de Vlaamse Regering.
3. Naargelang het parlement spreken we over wetten (federale parlement), decreten (Vlaams Parlement, Waals parlement, parlement van de Franse Gemeenschap, parlement van de Duitstalige Gemeenschap) of ordonnanties (Brussels Hoofdstedelijk Parlement)
60
Democratie en rechtsstaat C De drie grondwettelijke machten
De rechterlijke macht De rechterlijke macht moet bij het beoordelen van geschillen, misdrijven en misdaden de wetten toepassen en recht spreken. De rechterlijke macht wordt door de hoven en de rechtbanken uitgeoefend. Volgens het principe van de scheiding der machten werken de hoven en rechtbanken onafhankelijk van de beide andere machten. Rechters zijn niet in dienst van de uitvoerende macht. Het zijn geen ambtenaren. Er is een minister van Justitie, maar die mag zich niet met de rechtspraak bemoeien. Hij kan geen rechtszaken blokkeren. Hij kan rechters evenmin vragen op een vonnis terug te komen. Hij kan de magistratuur enkel algemene richtlijnen opleggen. De strafvervolging is voor de minister van Justitie absoluut verboden terrein. Voor de strafuitvoering is de minister van Justitie4 wel verantwoordelijk. De gevangenissen en interneringsinrichtingen vallen dus wel onder zijn bevoegdheid. Aangezien België enkel rechtbanken en hoven op het federale niveau kent, oefenen de regionale overheden geen eigen rechterlijke macht uit.
Parlementaire immuniteiten De parlementaire immuniteit (het onttrokken zijn aan de normaal geldende rechtsregels of gezagsuitoefening) is voor alle overheden in ons land op dezelfde manier geregeld. Tijdens hun mandaat hebben de volksvertegenwoordigers parlementaire onverantwoordelijkheid en onschendbaarheid.
Parlementaire onverantwoordelijkheid Parlementsleden kunnen niet gerechtelijk worden vervolgd voor een mening die ze als volksvertegenwoordiger hebben geuit, ook niet na afloop van hun mandaat. Met het principe van de parlementaire onverantwoordelijkheid wil de grondwetgever voorkomen dat parlementsleden door de inmenging van andere overheden (bijvoorbeeld de rechterlijke macht) niet vrij zouden zijn om een politieke mening te verkondigen. Het is een middel om de onafhankelijkheid van het parlement te garanderen. Een parlementslid moet de mogelijkheid hebben om zijn functie uit te uitoefenen en zijn mening te uiten zonder vrees om te worden vervolgd. Het moet dan wel gaan om een mening en bijvoorbeeld niet om gewelddaden om die mening kracht bij te zetten. De onverantwoordelijkheid blijft ook beperkt tot het uitoefenen van het ambt en geldt niet voor het optreden als privé-persoon. Ook de ministers kunnen niet worden vervolgd of aan een onderzoek onderworpen voor een mening die ze kenbaar hebben gemaakt in de uitoefening van hun ambt.
4. De minister van Justitie is bevoegd voor de gerechtelijke politie, die zich richt op de misdaden en wanbedrijven die gespecialiseerde opsporingen en (proactieve) onderzoeken vereisen. De andere politieopdrachten vallen onder de bevoegdheid van de federale minister van Binnenlandse Zaken.
61
Parlementaire onschendbaarheid Parlementsleden kunnen maar worden aangehouden of voor een rechtbank gebracht, als het parlement daartoe de toestemming geeft of als ze op heterdaad worden betrapt. De parlementaire onschendbaarheid geldt alleen in strafzaken en niet voor burgerrechtelijke zaken. Waarom bestaat de parlementaire onschendbaarheid? Door de parlementaire onschendbaarheid in de Grondwet op te nemen, wou men vermijden dat de rechterlijke macht zo maar volksvertegenwoordigers kan beletten hun werk te doen of in voldoende aantal te vergaderen. Maar de parlementaire onschendbaarheid betekent niet dat volksvertegenwoordigers strafrechtelijk immuun zouden zijn. Ze kunnen zoals iedereen vervolgd worden, maar er moeten aanvullende procedureregels worden nageleefd. Zo zijn onderzoeksmaatregelen mogelijk, maar voor een huiszoeking bijvoorbeeld is de aanwezigheid van de parlementsvoorzitter of een door hem aangewezen volksvertegenwoordiger vereist. Ministers die zich schuldig maken aan strafrechtelijke feiten bij de uitoefening van hun ambt of daarbuiten, worden berecht voor het hof van beroep. Het parlement moet wel voorafgaand de toestemming geven voor de dagvaarding en de aanhouding van de ministers.
De koning Volgens de letter van de Grondwet is de koning het staatshoofd. Hij neemt deel aan de wetgevende macht, doordat hij de wetten ondertekent. Als het hoofd van de uitvoerende macht benoemt en ontslaat hij ministers (artikel 96 van de Grondwet). Hij heeft de leiding over de buitenlandse betrekkingen, hij voert het bevel over het leger en hij stelt het begin en het einde van de oorlogstoestand vast (artikel 167 van de Grondwet). Hij sluit internationale verdragen af. Hij beschikt over een genaderecht. Hij heeft het recht om munten te slaan en om adellijke titels en militaire ordes toe te kennen. Nog steeds volgens de Grondwet heeft de koning geen persoonlijke macht. Dit staat duidelijk vermeld in artikel 106 van de Grondwet. Hij kan nooit alleen handelen. De leden van de regering zijn in feite verantwoordelijk voor de handelingen van de koning. De persoon van de koning moet buiten de parlementaire debatten worden gehouden. In dat verband wordt vaak gezegd dat ‘de kroon niet mag worden ontbloot’. Dat principe geldt enkel voor de koning als staatshoofd en als hoofd van de uitvoerende macht. Het geldt niet voor de koning als privépersoon. De bevoegdheden van de koning hebben al meer dan eens tot problemen geleid. Artikel 106 van de Grondwet stelt dat de handtekening van de koning vereist is om een wet rechtsgeldig te maken. In artikel 33 van de Grondwet staat: “Alle machten gaan uit van de Natie” en in artikel 42 van de Grondwet staat te lezen: “de leden van beide kamers vertegenwoordigen de Natie”. In artikel 36 van de Grondwet staat dan weer: “De federale wetgevende macht wordt gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat”. Betekent dit dat de koning verplicht is om een door het parlement goedgekeurde wet te tekenen? Kan de koning weigeren indien hij het met de voorliggende wet niet eens is? In 1990 heeft het parlement de wet betreffende abortus goedgekeurd. Koning Boudewijn heeft geweigerd
62
Democratie en rechtsstaat C De drie grondwettelijke machten
die wet te ondertekenen. Ze strookte immers niet met zijn geloofsovertuiging. Die weigering heeft een kortstondige grondwettelijke crisis veroorzaakt. De regering heeft aangevoerd dat de koning tijdelijk in de onmogelijkheid verkeerde te regeren en heeft de wet alleen ondertekend. Ook in de verhouding van de koning met de uitvoerende macht zijn er al problemen gerezen. In de negentiende eeuw hebben de Belgische koningen de bevoegdheden die de Grondwet hun verleende, zeer ruim geïnterpreteerd. Maar ook het zelfstandig optreden van koning L eopold III in de Tweede Wereldoorlog heeft een zware crisis veroorzaakt. Die heeft uiteindelijk in 1950 geleid tot zijn troonsafstand.
In de realiteit: raakpunten tussen de drie machten De bevoegdheden van de drie machten zijn in de Grondwet niet scherp afgelijnd. Bovendien staan die bevoegdheden niet los van elkaar. De scheiding der machten betekent evenmin dat de drie machten evenwaardig zijn. We schetsen hieronder waar en hoe de drie machten mekaar raken of overlappen.
PARLEMENTEN KEUREN NIET ALLEEN WETTEN OF DECRETEN GOED Wat hieronder volgt, is van toepassing op alle parlementen van het land5. Wat geldt voor een wet, geldt dus ook voor een decreet. Het parlement keurt niet alleen wetten goed, maar controleert ook of die wetten behoorlijk worden uitgevoerd. Zo kunnen de parlementsleden de regeringsleden interpelleren en vragen stellen. Het is het parlement dat de regering het vertrouwen schenkt of ontneemt. Tot slot heeft het ook de belangrijke taak om de begroting goed te keuren. Bij een interpellatie wordt een minister ter verantwoording geroepen over een aspect van zijn of haar beleid. Als dat antwoord niet voldoet, kunnen de parlementsleden een motie van wantrouwen tegen de regering indienen. Keurt de meerderheid die goed, dan moet de regering aftreden. Meestal zorgt de regering of de partij van de betrokken minister er wel voor dat het niet zo ver komt dat de regering moet aftreden. Er zal dan druk worden uitgeoefend op de betrokken minister om ‘spontaan’ ontslag te nemen. Het parlement kan dus de regering het vertrouwen ontnemen, maar doet dat nagenoeg nooit. Het parlement ligt zelden of nooit aan de basis van een regeringscrisis. Partijen regelen problemen het liefst buiten het parlement, onder partijleiders.
Het parlement kan ook rechterlijke bevoegdheden uitoefenen. Het kan namelijk speciale parlementaire onderzoekscommissies oprichten. Zo’n onderzoekscommissie mag geen vonnissen vellen. Ze kan echter alle onderzoeksdaden stellen die ze nodig acht om achter de waarheid te komen, net zoals een onderzoeksrechter. Ze kan bijvoorbeeld getuigen en deskundigen onder
5. De rol van parlementen is bij uitbreiding van toepassing op alle verkozen vergaderingen: dus ook gemeente- en provincieraden, regionale en nationale parlementen
63
ede verhoren. Een getuige kan wel weigeren om een verklaring af te leggen. Zo hebben we federale onderzoekscommissies gehad over de misbruiken in de kerk, Dexia,de zaak Dutroux, over de bende van Nijvel, de gebeurtenissen in Rwanda, de vrouwenhandel, de Fortiscommissie en in Vlaanderen over de Kempische Steenkoolmijnen en de scheepskredieten.
DE FEITELIJKE MACHT VAN DE REGERING6 Anders dan het uit de Grondwet blijkt, is het parlement niet de machtigste instelling in onze democratische rechtsstaat. Al vanaf het ontstaan van België heeft het parlement een flink stuk macht moeten afstaan aan de regering. Vandaag heerst er een feitelijk overwicht van de uitvoerende macht - de regering - op het parlement. Een regering treedt aan met een regeringsprogramma. Wil ze dat programma uitvoeren dan moet ze in het parlement daarvoor de nodige decreten laten goedkeuren. Met andere woorden: het wetgevende initiatief komt in het grootste deel van de gevallen van de regering. Aangezien de meerderheid in het parlement het vertrouwen aan de regering heeft geschonken, keurt het bijna altijd de wetsontwerpen van de regering goed. Wel brengt het vaak nog wijzigingen aan. Men spreekt in dat verband wel eens van een automatische meerderheid. Aangezien de partijen van de meerderheid in principe achter de regering staan, is de zelfstandigheid van het gewone parlementslid eerder beperkt. Zolang de partijen van de regeringsmeerderheid tevreden zijn over het werk van de regering, geven ze hun parlementsleden instructies om die regering te steunen. Aldus controleert het parlement de regering niet zozeer, maar schraagt ze haar. Heel uitzonderlijk gaat de regering nog een stap verder dan het nemen van wetgevende initiatieven. Het gebeurt dat zij snel wil werken en geen tijd wil verliezen in een parlementair debat. De regering vraagt dan bijzondere machten aan het parlement, waardoor niet elke nieuwe maatregel aan het parlement ter goedkeuring moet worden voorgelegd. De toegenomen macht van de partijen is niet de enige verklaring voor het toegenomen gewicht van de regering. Een land besturen wordt steeds ingewikkelder en vraagt steeds meer specialisatie. Elke minister beschikt over een kabinet met persoonlijke medewerkers die hem informeren en adviseren. Hij staat ook aan het hoofd van een uitgebreide administratie, namelijk de ambtenaren van het ministerie (of departement) dat hij beheert. De minister kan dus op een sterke dossierkennis steunen en hij kan rekenen op medewerkers die hem bijstaan. Parlementsleden beschikken weliswaar over fractiemedewerkers en hebben soms zelfs een persoonlijke medewerker in dienst, maar dat is veelal niet voldoende om echt weerwerk te bieden. Bovendien blijft er weinig ruimte voor een kritische opstelling van de leden van de meerderheid omdat elke coalitie uiteindelijk het resultaat is van een ingewikkelde evenwichtsoefening. Die omstandigheden belemmeren de parlementaire controle op de regering.
6. Ook dit deel is van toepassing op de verschillende regeringen van het land.
64
Democratie en rechtsstaat C De drie grondwettelijke machten
DE MACHTEN BUITEN HET PARLEMENT Buitenparlementaire machtsgroepen vormen een tegengewicht voor de macht van het parlement en die van de regering: het gaat om werkgeversorganisaties, vakbonden, middenstands- en landbouworganisaties, ziekenfondsen, artsensyndicaten, allerhande actie- en belangengroepen. Een groot deel van de besluitvorming komt tot stand aan de onderhandelingstafel. De regering onderhandelt met de sociale partners - de werkgevers, de vakbonden, de middenstand - over de werkduur, het loonpeil, de arbeidsflexibiliteit, de sociale zekerheid, de concurrentienormen enzovoort. Of zij overlegt met technocraten over allerlei oplossingen voor – ogenschijnlijk technische – problemen, zoals het tracé van een spoorlijn of de uitbreiding van de haven. Ook overeenkomsten tussen ziekenfondsen en artsengroeperingen gebeuren buiten het parlement om. Zelden mengt het parlement zich daarin. Een nationaal afgesloten Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) tussen werkgevers en werknemers hoeft niet door het parlement te worden goedgekeurd, ze heeft voor de ondertekenende partijen kracht van wet zonder dat het parlement zich erover uitspreekt. Verder ontsnappen almaar grotere segmenten van het maatschappelijk leven aan de controle van de verkozen politicus. In economische aangelegenheden zoals de mondialisering van de economie, de verhuizing van bedrijven naar lagelonenlanden, de overname van het ene bedrijf door het andere of de kapitaalstromen, hebben onze regeringen nauwelijks een beslissende stem en het parlement helemaal geen. Dat geldt ook voor kwesties zoals de wereldwijde uitbreiding van de informatietechnologie, de mondiale milieuproblemen - stuk voor stuk evoluties die onze samenleving beïnvloeden. Ook het beleid van internationale instellingen zoals de Europese Centrale Bank (ECB), het Internationaal Monetair Fonds (IMF) of de Wereldhandelsorganisatie (WTO) ontsnapt bijna volledig aan de controle van de verkozenen van het volk.
DE PRINCIPIËLE ONAFHANKELIJKHEID VAN DE RECHTERLIJKE MACHT Alleen een rechterlijke macht die volledig onafhankelijk is, kan objectief en onpartijdig rechtspreken. Alleen dan is de burger beschermd tegen andere burgers en tegen de eventuele willekeur of kwade wil van de overheid. Maar de rechterlijke macht komt wel eens op het terrein van de wetgevende macht. Ze moet namelijk voortdurend wetten, decreten, ordonnanties en besluiten interpreteren. Op die manier beslist de rechterlijke macht in feite wat de wetgever met een wet bedoeld heeft en hoe die wet moet worden uitgelegd, terwijl dat strikt genomen de taak van die wetgever zelf is. Hoe duidelijker een wet geformuleerd wordt, hoe minder interpretatieruimte er is. Maar toch blijft er altijd een interpretatiemarge voor de rechter.
DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN Vanzelfsprekend geldt het principe van de scheiding der machten ook op het niveau van de gemeenschappen en de gewesten, dus ook op het niveau van de Vlaamse overheid. Maar er is een belangrijk verschil. De gemeenschappen en de gewesten hebben geen eigen rechterlijke macht. Er zijn alleen hoven en rechtbanken op federaal niveau.
65
D
Het gerecht
De rechterlijke macht spreekt recht. Zij past dus het recht toe: zij doet uitspraak bij geschillen tussen burgers onderling en tussen burgers en de overheid en zij past het strafrecht toe op personen die een misdrijf hebben gepleegd. De belangrijkste taak van de rechtspraak is niet het veroordelen of straffen van burgers, maar bescherming en verdediging bieden wanneer de rechten van burgers geschonden of bedreigd worden. Anders dan de wetgevende macht (de parlementen) en de uitvoerende macht (de regeringen) volgt de rechterlijke macht de federale staatsstructuur niet. De inrichting van hoven en rechtbanken is enkel een federale bevoegdheid.
Rechtvaardige rechters Voor het spreken van recht, baseren rechters zich niet alleen op de wetten en decreten die door de parlementen worden goedgekeurd. Zij houden ook rekening met andere geschreven en ongeschreven regels, met algemene rechtsbeginselen die vaak gebaseerd zijn op gebruiken door de tijd heen, met de rechtspraak die door hoven en rechtbanken werd gedaan, met inzichten uit de rechtsleer en met de billijkheid, los van de geldende wetteksten. Steeds belangrijker wordt ook het internationaal recht, zoals de verordeningen en richtlijnen van de Europese Unie, het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en talrijke internationale verdragen.
De Rechtvaardige Rechters, paneel uit het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck
Een beslissing van een rechter kan sterk ingrijpen in het leven van mensen. Daarom is het belangrijk dat mensen die betrokken zijn in een rechtszaak, de garantie hebben dat die op een eerlijke manier verloopt. De rechter moet dan ook een aantal fundamentele regels en algemene rechtsbeginselen volgen, die het recht op een eerlijk proces moeten garanderen. Die algemene rechtsbeginselen zijn:
66
1
2
Iedereen heeft recht op toegang tot de rechter en niemand mag recht geweigerd worden (het zogenaamde verbod van rechtsweigering). Dat wil zeggen dat het gerecht niet mag weigeren om uitspraak te doen over een geschil. De terechtzitting en de uitspraak moeten openbaar zijn. Elke burger heeft het recht om een zitting van de rechtbank mee te maken en na te gaan of de rechter nauwgezet zijn taak vervult. Alleen wanneer de openbaarheid van een zitting een gevaar zou opleveren voor de openbare orde of voor de goede zeden, kan de rechter beslissen het proces
Democratie en rechtsstaat D Het gerecht
3
4
5
achter gesloten deuren te houden. Op de openbaarheid van de uitspraak van de rechter kunnen geen uitzonderingen gemaakt worden. De uitspraak van de rechter moet gemotiveerd worden. De rechter moet in die motivatie een antwoord geven op alle argumenten die door de partijen in de rechtszaak werden ingeroepen. De rechter is onafhankelijk en onpartijdig. Onafhankelijk betekent dat niemand de rechter mag beïnvloeden. De wetgevende of de uitvoerende macht kan een rechter nooit verplichten om een bepaalde uitspraak te doen. Om de onafhankelijkheid van de rechters te waarborgen hebben zij een bijzonder statuut: ze zijn benoemd voor het leven en ze kunnen nooit door de wetgevende of de uitvoerende macht afgezet worden. De rechter mag ook niet partijdig zijn of de schijn van partijdigheid wekken. Hij mag zich enkel laten leiden door argumenten die de partijen zelf aanbrengen in een rechtszaak en bijvoorbeeld niet door argumenten uit de media. Er moet een uitspraak binnen een redelijke termijn zijn. Dit beginsel staat in het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
De organisatie van de rechterlijke macht Er zijn verschillende niveaus van rechtspraak. Die structuur heeft drie doelstellingen: ●● hoven en rechtbanken zijn gespecialiseerd naargelang het soort geschil; ●● tegen een uitspraak van een rechtbank kan men in beroep gaan bij een hogere recht-
bank (één uitzondering: tegen een uitspraak van het hof van assisen kan men niet in hoger beroep, men kan wel naar het Hof van Cassatie gaan, zie verder); ●● men wil hoven en rechtbanken zo dicht mogelijk bij de mensen brengen die er hun problemen willen regelen. Er zijn in België 187 gerechtelijke kantons, die allemaal een vredegerecht hebben. Een gerechtelijk kanton valt samen met het grondgebied van één of meer gemeenten. De 12 gerechtelijke arrondissementen7 hebben een rechtbank van eerste aanleg, een arrondissementsrechtbank, een arbeidsrechtbank en een rechtbank van koophandel. In elk gerechtelijk arrondissement is er minstens één politierechtbank. In totaal telt België 34 politierechtbanken. Er zijn 5 hoven van beroep, met een eigen rechtsgebied: in Brussel, Luik, Bergen, Gent en Antwerpen. In deze 5 rechtsgebieden is er ook een arbeidshof. Er zijn 11 hoven van assisen, namelijk in elke provincie en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. Het hof van assisen is een gerecht dat wordt samengesteld telkens wanneer beschuldigden ernaar worden verwezen. Het is geen permanent hof. Er is voor heel België maar één Hof van Cassatie, één Raad van State en één Grondwettelijk Hof.
7. In april 2012 nam het federale kernkabinet de beslissing om het aantal gerechtelijke arrondissementen te verminderen van 27 naar 12. De nieuwe arrondissementen vallen samen met de tien provinciegrenzen, plus het tweetalige Brussel en het Duitstalige Eupen. Wie de hervorming van Justitie op de voet wil volgen, kan terecht op www.hervormingjustitie.be.
67
RAAD VAN STATE
HOF VAN CASSATIE GRONDWETTELIJK HOF
HOVEN VAN ASSISEN
HOVEN VAN BEROEP
ARBEIDSHOVEN
RECHTBANKEN VAN EERSTE AANLEG CORRECTIONELE RECHTBANKEN (per gerechtelijk arrondissement)
FAMILIEEN JEUGDRECHTBANKEN (per gerechtelijk arrondissement)
POLITIERECHTBANKEN geschillen i.v.m. verkeersongevallen en overtredingen
BURGERLIJKE RECHTBANKEN
RECHTBANKEN VAN KOOPHANDEL (per gerechtelijk arrondissement)
ARBEIDSRECHTBANKEN
VREDEGERECHTEN geschillen tot € 2.500 geschillen i.v.m. huur en pacht
beroepsprocedure uitsluitend strafzaken: hebben betrekking op overtredingen (bijvoorbeeld verkeersovertredingen, nachtlawaai), wanbedrijven (bijvoorbeeld diefstal, oplichterij) en zware misdrijven (bijvoorbeeld gewapende overval, moord) uitsluitend burgerlijke zaken: hebben betrekking op geschillen tussen burgers onderling (bijvoorbeeld betwistingen over huur) en tussen burgers en de overheid (bijvoorbeeld betwistingen over onteigeningen) strafzaken + burgerlijke zaken Bron: Orde van Advocaten
68
Democratie en rechtsstaat D Het gerecht
Het vredegerecht De vredegerechten behandelen alle zaken met een waarde van minder dan 2.500 euro en betwistingen over huur, onteigeningen, erfdienstbaarheden, landbouwzaken en geesteszieken.
De politierechtbank De politierechtbanken hebben elk een burgerlijke en strafrechtelijke kamer: ●● De burgerlijke kamers behandelen schadekwesties bij verkeersongevallen. ●● De strafrechtelijke kamers zorgen voor de bestraffing van verkeersovertredingen en de bestraffing van de lichte misdrijven zoals nachtlawaai, vandalisme, winkeldiefstallen enzovoort. De gemeenten mogen zulke overtredingen ook administratief bestraffen met een GAS-boete (een Gemeentelijke Administratieve Sanctie).
De rechtbank van eerste aanleg ●● De familie- en jeugdrechtbank
Deze rechtbank behandelt familiale geschillen en jeugdzaken. De rechtbank hecht veel belang aan bemiddeling tussen de partijen. Jongeren hebben hoorrecht in zaken over het ouderlijke gezag, de verblijfsregeling en de contacten met hun ouders. De familie- en jeugdrechtbanken gaan over zaken zoals echtscheiding, adoptie, de uitkering van kinderbijslag, onderhoudsregelingen, erfenissen en testamenten en de reactie op strafbare daden van minderjarigen (bijvoorbeeld plaatsing in een instelling). De familie- en jeugdrechtbank heeft drie afdelingen: de familierechtbank, de jeugdrechtbank en de kamer voor minnelijke schikking. De jeugdrechter kan in uitzonderlijke gevallen een zaak van een jongere, ouder dan 16, door een volwassenen-rechtbank laten behandelen. Jongeren die een strafbaar feit plegen, komen voor de jeugdrechter. Die beslist wat er met hen moet gebeuren. Voor een klein misdrijf krijgen ze een lichte straf. Ze moeten bijvoorbeeld de schade betalen die ze hebben aangericht (in de praktijk draaien de ouders daarvoor op). Of de jongere moet een aantal uren klusjes opknappen in de gemeente of elders. Sommige jongeren plegen verschillende kleine misdrijven. Dan kan de jeugdrechter hen naar een open instelling sturen. Daar krijgen ze begeleiding. Maar ze houden nog wat vrijheid. Ze mogen soms naar huis. Maar als een jongeren een zwaar misdrijf pleegt, dan moet hij naar een gesloten instelling. Daar probeert men hem of haar weer op het rechte pad te helpen. ●● De burgerlijke rechtbank behandelt rechtszaken die niet exclusief toegekend zijn aan andere rechtbanken, bijvoorbeeld rechtszaken waarvan het bedrag hoger is dan 2.500 euro (zaken van minder dan 2.500 euro worden namelijk door een vredegerecht behandeld), zaken in beroep van het vredegerecht,… ●● De correctionele rechtbank behandelt misdrijven (bijvoorbeeld diefstal en namaken van identiteitskaarten) die niet aan de politierechtbank of het hof van assisen (zie verder) zijn toevertrouwd.
De rechtbank van koophandel De rechtbanken van koophandel behandelen handelsgeschillen met een waarde van meer dan 2.500 euro, geschillen over handelspraktijken, oneerlijke concurrentie en bescherming van verbruikers.
De arbeidsrechtbank De arbeidsrechtbanken beslechten geschillen betreffende individuele arbeidscontracten, arbeidsongevallen, sociale uitkeringen enzovoort.
69
Het hof van beroep Er zijn 5 hoven van beroep, een in Antwerpen, Brussel, Gent, Luik en Bergen. ‘In beroep gaan’ (of ‘in hoger beroep gaan’) betekent dan men niet akkoord gaat met de uitspraak van de eerste rechtbank die de zaak heeft behandeld en zich tot een hogere rechtbank wendt om herziening van de beslissing te krijgen. Het hof van beroep behandelt de beroepen tegen de eerste vonnissen uitgesproken door een rechtbank van eerste aanleg en een correctionele rechtbank.
Het arbeidshof De 5 hoven behandelen de beroepen tegen vonnissen, uitgesproken door de arbeidsrechtbanken.
Het hof van assisen (of assisenhof) In elke provincie is er een assisenhof. Een assisenhof oordeelt over zware misdrijven zoals moord en brandstichting, politieke misdrijven en persmisdrijven. Het hof van assisen bestaat uit drie rechters en twaalf juryleden. De jury beslist alleen over de schuld van de beschuldigde, en stelt daarna samen met de drie rechters de straf vast. Tegen een uitspraak van het hof van assisen is geen hoger beroep mogelijk, enkel het Hof van Cassatie kan nog een uitspraak doen over de procedure. Als het Hof van Cassatie oordeelt dat de procedure niet wettelijk verlopen is, moet de rechtszaak overgedaan worden door een ander assisenhof.
Het Hof van Cassatie Er is slechts één Hof van Cassatie in België. Het is het hoogste rechtscollege. Het Hof van Cassatie waakt over de juiste toepassing van de wetten door de hoven en rechtbanken. Een geschil kan slechts bij het Hof van Cassatie terechtkomen nadat het reeds door een eerste rechter en een rechter in beroep werd beoordeeld. Het Hof van Cassatie onderzoekt niet de grond van de zaak, enkel de wettelijkheid van de procedure. Wanneer het Hof van Cassatie oordeelt dat er iets niet volgens de wet is verlopen, zal het Hof de beslissing verbreken. Men begint dan de rechtszaak van voren af aan, bij een andere rechtbank met dezelfde bevoegdheid.
Zetelende en staande magistratuur In de hoven en rechtbanken maakt men een onderscheid tussen de zetelende magistratuur en de staande magistratuur. De zetelende magistratuur zijn de rechters en raadsheren. De staande magistratuur is het openbaar ministerie. Dat vertegenwoordigt het belang van de samenleving. Het heeft een dubbele taak: ●● Misdrijven opsporen en onderzoeken, de daders vervolgen en hun bestraffing vorderen. Dat is veruit de belangrijkste taak. Wanneer die magistraten voor de rechtbanken een straf vragen, doen zij dat al rechtstaande, daarom spreekt men van de staande magistratuur. ●● De rechter bijstaan met advies over de toepassing van de wet op het voorgelegde geschil.
70
Democratie en rechtsstaat D Het gerecht
De Hoge Raad voor de Justitie De Hoge Raad voor de Justitie werd opgericht om de werking van het gerecht te verbeteren en is operationeel sinds 2000. Na de zaak-Dutroux en het parlementaire onderzoek naar de werking van het gerecht dat daarop volgde, was gebleken dat er een aantal veranderingen dringend nodig waren: ●● Ten eerste moest de Raad een einde maken aan de politisering en zorgen voor objectieve benoemingen binnen de magistratuur via examens. In het verleden hield men bij de benoeming van rechters rekening met de ideologische achtergrond van een kandidaatrechter. Concreet konden politieke partijen rechters helpen benoemen, in evenredigheid tot hun partijsterkte. Dat behoort nu tot het verleden. De Hoge Raad is ook verantwoordelijk voor de vorming van de rechters. ●● Ten tweede wenste men een grotere transparantie van het juridische systeem. Elke burger kan met zijn klachten bij de Hoge Raad terecht en hij wordt altijd geïnformeerd over het verdere verloop van zijn klacht. In de eerste drie werkjaren van de Hoge Raad registreerde men er 1493 klachten over de gebrekkige werking van het gerecht. Daarvan waren er slechts 104 die ontvankelijk en gegrond bleken. Het totale aantal klachten over de werking van het gerecht ligt echter veel hoger. De federale overheidsdienst Justitie zou jaarlijks 5000 tot 6000 klachten ontvangen. Duizenden andere klachten komen terecht bij het kabinet van de minister van Justitie, de parketten, de voorzitters van rechtbanken en parlementsleden. De klachten hebben hoofdzakelijk betrekking op de traagheid van de gerechtelijke procedures. ●● Tot slot kan de Hoge Raad adviezen geven aan het parlement over wetsvoorstellen en wetsontwerpen.
Hoe verloopt een rechtszaak? Er is een onderscheid tussen een burgerlijke procedure en een strafprocedure.
DE BURGERLIJKE PROCEDURE Een burgerlijke procedure is een procedure over een geschil dat enkel betrekking heeft op een relatie tussen particulieren (bijvoorbeeld tussen werknemer en werkgever, tussen man en vrouw, huurder en verhuurder). Er staan enkel privébelangen op het spel, die geen weerslag hebben op de belangen van de maatschappij. De procedure start met het oproepen van de tegenpartij voor de rechtbank (meestal met een dagvaarding), en een inleiding van de zaak voor de rechtbank. Daarna kunnen de partijen een schriftelijke verdediging opstellen en bewijsstukken bijbrengen. Als het schriftelijke deel van de procedure beëindigd is, wordt de zaak mondeling voor de rechtbank toegelicht in het pleidooi. Na het pleidooi neemt de rechtbank de zaak in beraad en spreekt na enkele weken een vonnis uit. Tegen dat vonnis kan beroep aangetekend worden bij een hogere rechtbank. Bij die rechtbank wordt er een nieuwe schriftelijke verdediging opgesteld en wordt er gepleit. Daarna wordt het vonnis (arrest) in beroep uitgesproken. Tegen het vonnis (arrest) in beroep is enkel een voorziening bij het Hof van Cassatie mogelijk. Indien het Hof van Cassatie het vonnis bevestigt, eindigt de procedure. Wordt het vonnis verbroken, dan verzendt het Hof de zaak naar een andere rechtbank in beroep om de procedure
71
in beroep over te doen. Belangrijk in een burgerlijke procedure is het tegensprekelijke debat. De rechter hoort beide partijen die elk hun argumenten kunnen inbrengen. Een uitzondering hierop is het eenzijdig verzoekschrift, dat slechts kan worden gebruikt om een zaak aanhangig te maken wanneer er hoogdringendheid en volstrekte noodzakelijkheid is. Bij een eenzijdig verzoekschrift komt er maar één partij aan het woord.
DE STRAFPROCEDURE Bepaalde gedragingen worden beschouwd als strafbare feiten. De wet wordt overtreden en de belangen van de maatschappij worden geschonden. Naargelang de ernst van de inbreuk en de zwaarte van de straf, worden de inbreuken onderverdeeld in overtredingen, wanbedrijven en misdaden. Op overtredingen staan politiestraffen, op wanbedrijven correctionele straffen en op misdaden criminele straffen. Een overtreding (bijvoorbeeld het vernielen van andermans eigendommen) is strafbaar met een gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen, een werkstraf van 20 tot 45 uur en een geldboete van ten hoogste 25 euro (te vermenigvuldigen met de opdeciemen). De politierechtbank doet in principe uitspraak over overtredingen. Een wanbedrijf (bijvoorbeeld een diefstal) is strafbaar met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 5 jaar, een werkstraf van 46 tot 300 uur en een geldboete van tenminste 26 euro (te vermenigvuldigen met de opdeciemen). De correctionele rechtbank doet in principe uitspraak over wanbedrijven. Een misdaad (bijvoorbeeld een moord) is strafbaar met een vrijheidsstraf van meer dan 5 jaar en een geldboete van 26 euro en meer (te vermenigvuldigen met de opdeciemen). Het hof van assisen doet in principe uitspraak over misdaden.
Hoeveel bedraagt de boete? In het systeem van de opdeciemen wordt een geldboete verhoogd met een in de wet vastgelegde coëfficiënt die regelmatig wordt aangepast aan de huidige waarde van het geld. Het bedrag van de geldboete moet momenteel met 40 vermenigvuldigd worden om te komen tot het werkelijk te betalen bedrag van de boete. Bedragen van boetes die nog in Belgische frank in de strafwetgeving staan, worden gelezen met hetzelfde bedrag in euro vermenigvuldigd met 40. Een geldboete van 100 Belgische frank is dus in werkelijkheid een boete van 100 euro x 40 = 4.000 euro.
72
Democratie en rechtsstaat D Het gerecht
Het doel van een strafrechtelijke procedure is volkomen anders dan dat van een burgerlijke procedure. Een strafrechtelijke procedure heeft tot doel om misdrijven op te sporen en de daders ervan te vervolgen en te bestraffen. Het openbaar ministerie verdedigt daarin de belangen van de maatschappij en waakt over de toepassing van de strafwet. Wanneer een inbreuk wordt gepleegd, wordt dat door de ordediensten vastgesteld en wordt er een proces-verbaal opgesteld. Dat wordt aan de procureur des Konings (van het openbaar ministerie) bezorgd. Hij onderzoekt het dossier en kan een onderzoek instellen. Hij kan het dossier ook zonder gevolg laten, d.i. het dossier seponeren. Als er een onderzoek komt, zijn er twee scenario’s mogelijk: een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek. 1. Het opsporingsonderzoek In dit onderzoek voert de procureur des Konings zelf het onderzoek met behulp van de politiediensten. Als het onderzoek is afgerond, kan hij de dader voor de politierechtbank of correctionele rechtbank dagvaarden. Als de inbreuk niet te ernstig is, kan de procureur aan de dader ook een minnelijke schikking aanbieden. 2. Het gerechtelijk onderzoek In dit onderzoek vraagt de procureur des Konings een onderzoeksrechter om het onderzoek te leiden. Dat onderzoek is verplicht bij de zwaarste misdrijven. De onderzoeksrechter moet met behulp van de politiediensten alle elementen ten voordele en ten nadele van de verdachte opsporen (bewijzen à charge en bewijzen à décharge). Hij kan vrij zijn onderzoeksmethode kiezen: verhoren, confrontatie, reconstructie. In de loop van een gerechtelijk onderzoek kan de verdachte in voorlopige hechtenis genomen worden wanneer de onderzoeksrechter een aanhoudingsbevel uitvaardigt. Dat kan niet zomaar, het is een bijzondere raadkamer in de rechtbank van eerste aanleg die daarover beslist. Het gerechtelijk onderzoek wordt steeds afgesloten met een beslissing van de raadkamer. De verdachte kan door die beslissing naar de correctionele rechtbank of het hof van assisen verwezen worden om berecht te worden. De raadkamer kan de verdachte ook buiten vervolging stellen als er onvoldoende bezwaren zijn. Tegen elke beslissing van de raadkamer is beroep mogelijk.
HET PROCES Een verdachte kan enkel door een rechtbank worden bestraft. Een verdachte moet voor de strafrechter verschijnen nadat hij daartoe is opgeroepen door een dagvaarding, hem betekend door een gerechtsdeurwaarder. Voor de strafrechter zal het openbaar ministerie (of het parket) in naam van de samenleving een veroordeling vragen van de verdachte. Het openbaar ministerie moet daartoe bewijzen dat de verdachte een misdrijf heeft begaan. De verdachte zelf krijgt als laatste het woord om zijn verdediging te voeren. Nadien neemt de rechtbank de zaak in beraad en spreekt op een latere datum zijn vonnis uit. Tegen dat vonnis kan beroep aangetekend worden bij een hogere rechtbank. Bij die rechtbank zal de zaak opnieuw worden behandeld alvorens het vonnis in beroep wordt uitgesproken. Tegen een vonnis in beroep is enkel een voorziening bij het Hof van Cassatie mogelijk. Als het Hof van Cassatie het vonnis bevestigt, eindigt de procedure. Wordt het vonnis verbroken, dan verzendt het Hof de zaak naar een andere rechtbank in beroep om
73
de procedure in beroep over te doen. Het proces voor de zwaarste misdrijven wordt gevoerd voor een hof van assisen. Hier oordeelt een jury van 12 burgers over de schuld van de verdachte. De juryleden worden door loting uit de bevolking aangewezen. Wie Belg is, tussen de 30 en de 60 jaar is en nog nooit een veroordeling heeft opgelopen, komt in aanmerking als jurylid. De juryleden moeten oordelen of een beschuldigde al dan niet schuldig is. Ze beslissen bij stemming en hun beslissing kan genuanceerd zijn. Ze kunnen bijvoorbeeld verzachtende omstandigheden erkennen. Vervolgens bepalen de juryleden samen met de rechters de straf. Tegen een uitspraak van het hof van assisen is geen beroep mogelijk, enkel een voorziening bij het Hof van Cassatie.
74
Democratie en rechtsstaat D Het gerecht
Enkele typische termen Beklaagde: de persoon die verdacht wordt van een strafbaar feit en zich daarvoor moet verantwoorden. Burgerlijke vordering: vordering waarbij de benadeelde of zijn rechthebbenden schadevergoeding eist van de persoon die de schade heeft berokkend. Een eis om schadevergoeding kan ingeleid worden voor een burgerlijke rechtbank. Dagvaarding: een officieel document waarbij de gedagvaarde wordt aangemaand om voor een rechtbank te verschijnen. Het openbaar ministerie of het parket: dat deel van de rechterlijke macht dat over de toepassing van de strafwet waakt en de belangen van de maatschappij verdedigt. Dat kan door een verdachte te vervolgen en voor de rechter te brengen. Aan het hoofd van het openbaar ministerie staat per hof van beroep een procureur-generaal; op het niveau van het arrondissement bevinden zich de procureurs des Konings. Proces-verbaal: geschrift waarin de politie alle nuttige inlichtingen in verband met het misdrijf opneemt en dat wordt bezorgd aan het parket. Strafvordering: vordering waarbij het parket, naar aanleiding van een misdrijf, bij de strafrechter de toepassing van de strafwet eist. Strafrechter, vonnisgerecht: de strafrechter zetelt in een vonnisgerecht en spreekt zich uit over de grond van de zaak. Hij kan de dader veroordelen tot een straf en aan de burgerlijke partij een schadevergoeding toekennen. Hij kan de dader ook vrijspreken, bijvoorbeeld wanneer hij de feiten niet bewezen acht. Extra informatie De federale overheidsdienst Justitie heeft heel wat brochures die u wegwijs in het domein Justitie maken: http://justitie.belgium.be/nl/ (01-12-2014) FOD Justitie Waterloolaan 115 1000 Brussel Tel 02 542 65 11 Ga ook een kijkje nemen op de website van de orde van Vlaamse Balies www.advocaat.be en de website van de Hoge Raad voor Justitie www.csj.be
75
E
De werking van de overheidsdiensten
De publieke functie van overheidsdiensten Een regering voert een beleid en heeft een administratie nodig die dat beleid voorbereidt en uitvoert. Het overheidsapparaat ontwikkelde zich sterk in de loop van de voorbije eeuw. De samenleving werd complexer en van de overheid werd steeds meer gevraagd. Toekijken op de gezondheidszorg, de jongeren- en bejaardenopvang mogelijk maken, zorgen voor onze leefomgeving en mobiliteit, iedereen onderwijs verschaffen, de vraag naar cultuur, sport en ontspanning in goede banen leiden, zorgen voor de veiligheid, zorgen voor werkgelegenheid: al die zaken werden als vanzelfsprekende overheidstaken beschouwd. Het optreden van de overheid werd daarbij getoetst aan drie principes: de rechtmatigheid, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van alle burgers. De overheid werd aldus een zeer grote organisatie, met naar schatting 800.000 mensen die in openbare dienst werken. Daar zijn dan wel alle diensten in meegerekend, van de gemeenten, de provincies, de gewesten en gemeenschappen, tot de federale diensten, de spoorwegen, het gerecht enzovoort. Gedurende de laatste decennia worden de overheden in binnen- en buitenland geconfronteerd met de tijdsgeest waarin markt en concurrentie nastrevenswaardig zijn. De veelvuldige taken van de overheid worden ter discussie gesteld. Wat moet de overheid zelf doen en wat kan ook door de private sector gedaan worden? Sinds de jaren negentig worden steeds meer overheidstaken afgestoten, worden overheidsbedrijven geprivatiseerd en worden taken die de overheid voorheen zelf en centraal uitvoerde, uitbesteed aan private of externe organisaties. De Europese Unie moedigt de privatisering van overheidstaken sterk aan en dwingt de lidstaten tot het opheffen van overheidsmonopolies ten gunste van de liberalisering van de markt. Sommige diensten die vroeger uitsluitend het domein waren van de overheid, werden en worden in snel tempo geheel of gedeeltelijk geprivatiseerd, onder andere de telecomsector, de energiebevoorrading, het transport en de post. De breuk met de naoorlogse periode is groot: toen beschouwde men openbaar eigendom en staatsinterventie als de sleutels van ontwikkeling en welvaart. Openbare dienstverlening werd vaak door de overheid georganiseerd omdat de markt faalde: zo waren trein en post oorspronkelijk – tijdens de eerste industrialisatie – privé-initiatieven maar doordat de investeringen in een dure en uitgebreide infrastructuur zo groot waren, slaagden de private bedrijven er niet in ze uit te bouwen. De overheid kon wel voorzien in de nodige middelen voor de grootschalige infrastructuur. Wanneer diensten niet meer door de overheid worden verleend, rijzen er uiteraard nieuwe vragen. Wat met de dienstverlening aan àlle burgers? (en niet alleen aan kapitaalkrachtige burgers). Wat als de markt geen interesse heeft voor een bepaalde dienstverlening, omdat ze bijvoorbeeld niet winstgevend genoeg is? Welke diensten zijn voor een samenleving zo essentieel dat ze een verantwoordelijkheid van de overheid moeten zijn? Hoe kan de overheid
76
Democratie en rechtsstaat E De werking van de overheidsdiensten
basisdiensten zoals energie, water, communicatie, transport, gezondheidszorg en onderwijs garanderen aan iedereen? De discussie over die vragen is nog volop aan de gang. In elk geval is het al dan niet afstoten van overheidstaken, de zorg om verdelende solidariteit en het bewaken van het algemeen belang een verhaal van waarden en van politieke keuzes. Samen met de discussie over essentiële en minder essentiële overheidstaken, werd ook de manier van werken van de overheid sinds enkele decennia ter discussie gesteld. Vanuit hun publieke functie dienen de overheidsdiensten het algemeen belang en daardoor moeten ze zich aan andere regels houden dan aan de regels die gelden in het bedrijfsleven. Alle burgers moeten door de overheid op een gelijke manier behandeld worden, ambtenaren moeten loyaal en neutraal uitvoeren wat door de politiek beslist werd, de dienstverlening is aan zorgvuldige procedures en strikte regels gebonden. Daartegenover staat de vraag naar een meer efficiënte, effectieve en transparante overheid. In de jaren negentig maakte het idee van het nieuwe overheidsmanagement (New Public Management) opgang. Aan het overheidsmanagement werden bedrijfseconomische normen opgelegd met een sterke nadruk op efficiëntie en effectiviteit en een sterk toegenomen aandacht voor allerlei managementtechnieken en de verzelfstandiging van onderdelen van de organisatie. De overheidsdiensten op federaal niveau en op Vlaams niveau werden gereorganiseerd volgens een meer bedrijfsmatige logica.
De overheidsdiensten op federaal niveau8 Bij de federale overheid is de administratie opgedeeld in federale overheidsdiensten (FOD’s) en programmatorische overheidsdiensten (POD’s). De taken van de FOD’s komen overeen met die van de vroegere ministeries. Het Ministerie van Defensie bleef zijn oude naam behouden. Een federale overheidsdienst ondersteunt nog altijd een minister, al ligt de nadruk nu veel sterker op de dienstverlening aan de burger. De federale overheidsdiensten worden tijdelijk aangevuld met een aantal programmatorische overheidsdiensten die werken rond belangrijke maatschappelijke thema’s die verscheidene federale overheidsdiensten doorkruisen, zoals gelijkekansenbeleid, consumentenzaken of duurzame ontwikkeling.
EEN OVERZICHT VAN DE FOD’S De FOD Kanselarij van de Eerste Minister ondersteunt de eerste minister bij het leiden en coördineren van het regeringsbeleid. De FOD geeft inhoudelijke, administratieve, juridische, logistieke en communicatieve ondersteuning. De FOD vormt tevens het aanknopingspunt met de deelstaten enerzijds en de Europese Unie anderzijds. Zoals elke organisatie voert ook de overheid een personeelsbeleid voor haar ambtenaren en medewerkers. De FOD Personeel en Organisatie houdt zich onder andere bezig met opleiding, rekrutering en bezolding van de 85.000 medewerkers in federale overheidsdienst.
8. Een gedetailleerd overzicht van alle federale overheidsdiensten vindt u via de portaalsite: http://www.belgium.be/nl/ (19-01-2015)
77
De FOD Budget en Beheerscontrole staat de regering bij in de uitwerking, voortgangscontrole en uitvoering van het begrotingsbeleid. Fedict (Informatie- en Communicatietechnologie) initieert, ontwikkelt en begeleidt e-governmentprojecten voor de federale overheid. De FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft als actieterrein de buitenlandse betrekkingen van België. Dat omvat zo’n 130 ambassades, consulaten en vertegenwoordigingen in het buitenland en in België, die vanuit het hoofdbestuur in Brussel worden aangestuurd. De FOD Binnenlandse Zaken voert het beleid uit van de federale minister van Binnenlandse Zaken: politionele en civiele veiligheid, crisisbeheer, vreemdelingenbeleid, registratie en identificatie van natuurlijke personen, de organisatie van verkiezingen. De FOD Financiën int en de belastingen. De FOD Mobiliteit en Vervoer voert het verkeersbeleid uit. De FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg voert het beleid voor de bescherming en promotie van het welzijn en de diversiteit op het werk. De FOD Sociale Zekerheid voert het beleid uit met betrekking tot de ondersteuning van de arbeidsverhoudingen tussen werkgever en werknemer, en beheert sociale dienstverlening aan gebruikers (bijvoorbeeld tegemoetkomingen voor personen met een handicap, maar ook zelfstandigen, werkgevers en werknemers kunnen hier terecht voor specifieke diensten). De FOD zet zich actief in voor de strijd tegen de sociale fraude. De FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu is belast met onder andere de financiering van verzorgingsinstellingen, de organisatie van gezondheidszorgberoepen, dringende medische hulp en de organisatie van het overleg over de volksgezondheid. De FOD voert ook het beleid uit met betrekking tot de voedselveiligheid en de bescherming van de volksgezondheid en het leefmilieu. Hieronder vallen bijvoorbeeld de controle van cosmetica en tabak, de duurzame productie en consumptie. De FOD Justitie heeft opdrachten als rechtskundig adviseur en ondersteunt het gerechtelijk apparaat de strafuitvoering(onder andere de gevangenissen). De taak van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie kan men kort samenvatten: de economie bevorderen. Het Ministerie van Defensie organiseert de landsverdediging (het leger), de deelname aan internationale militaire missies van het leger en internationale humanitaire opdrachten.
78
Democratie en rechtsstaat E De werking van de overheidsdiensten
De Vlaamse overheidsdiensten* Een minister heeft een uitgebreide administratie die het beleid voorbereidt en uitvoert. De Vlaamse overheidsdiensten zijn ingedeeld in 13 beleidsdomeinen, die elk een departement en een aantal verzelfstandigde agentschappen bevatten:
●● Diensten voor het Algemeen
Regeringsbeleid ●● Bestuurszaken
jongeren, het psychiatrisch zorgcentrum in Geel en Rekem enzovoort) ●● Landbouw en Visserij
●● Internationaal Vlaanderen (met onder
●● Werk en Sociale Economie ( met
onder andere de VDAB) ●● Mobiliteit en Openbare Werken (waar-
●● ●● ●● ●●
andere Toerisme Vlaanderen) Financiën en Begroting Onderwijs en Vorming Economie, Wetenschap en Innovatie Cultuur, Jeugd, Sport en Media (met
onder andere Bloso) ●● Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (met onder andere Kind en Gezin, de gemeenschapsinstellingen voor
onder De Lijn)
●● Leefmilieu, Natuur en Energie (waar-
onder OVAM en de VREG) ●● Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en
Onroerend erfgoed
Een transparante en klantvriendelijke overheid OPENBAARHEID VAN BESTUUR Elke overheid in Vlaanderen is verplicht om haar burgers zo goed mogelijk te informeren. De Vlaamse overheid, de provincies, gemeentebesturen, OCMW’s en andere besturen moeten de burgers duidelijke informatie geven over hun beleid en over hun dienstverlening. Krijgt u een brief van een overheid, dan moet daar steeds de naam en het telefoonnummer op staan van de persoon die uw dossier behandelt.
* Portaalsite van de Vlaamse overheid: http://www.vlaanderen.be/nl (19-01-2015)
79
De Vlaamse overheid heeft een gratis infolijn (1700) waar burgers terecht kunnen met vragen over de overheid. 1700 verwijst dan door naar de juiste instantie of persoon.
Overheidsdiensten zijn ook verplicht om bestuursdocumenten openbaar te maken door inzage te geven in de documenten, er uitleg over te geven en er een kopie van te geven. Bestuursdocumenten worden in de ruimst mogelijke zin geïnterpreteerd: schriftelijke stukken, databankuittreksels, geluids- en beeldopnamen, notulen, statistieken, contracten, foto’s enzovoort. De overheid mag wel een aantal uitzonderingen inroepen om een document niet openbaar te maken, bijvoorbeeld wegens geheimhoudingsverplichtingen of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De openbaarheid wordt voor zowat elke overheid in Vlaanderen (het Vlaams Parlement, de Vlaamse overheidsdiensten, verenigingen die onder toezicht staan van een Vlaamse overheidsdienst, provincies, gemeenten, de OCMW’s enzovoort) geregeld door een decreet en een omzendbrief.9
KLACHTEN OVER DE VLAAMSE OVERHEID Wanneer burgers ontevreden zijn over een dienst van de Vlaamse overheid, kunnen ze een klacht indienen. Die klachten mogen zowel mondeling (bijvoorbeeld telefonisch) als schriftelijk (per brief of per mail) ingediend worden bij de ‘klachtenmanager’ van de dienst. De klachtenmanager zal de klacht registreren en de klacht onderzoeken. Burgers die niet tevreden zijn met het antwoord van de dienst, kunnen terecht bij de Vlaamse Ombudsdienst.
Naast die klachtenbehandeling, bestaat er ook een verzoekschriftenprocedure10 bij het Vlaams Parlement. Die procedure biedt burgers de mogelijkheid om het parlement te vragen het beleid of de wetgeving aan te passen. Eén of meer burgers kunnen verzoekschriften richten aan het Vlaams Parlement. Dat is het grondwettelijk gewaarborgde petitierecht.
9. Decreet betreffende de openbaarheid van bestuur van 26 maart 2004, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 1 juli 2004 en omzendbrief Vlaamse Regering 2004/26 (Belgisch Staatsblad van 1 juli 2004) 10. Meer informatie vindt u via http://www.vlaamsparlement.be/vp/contact/verzoekschriften/waarom_verzoekschriften.html (1-12-2014)
80
Democratie en rechtsstaat E De werking van de overheidsdiensten
F
De media
Geen democratie zonder persvrijheid Een democratie kan alleen overleven als bepaalde basisrechten en -plichten zorgvuldig gerespecteerd worden. Die rechten en plichten staan opgesomd in de Grondwet en in een aantal internationale verdragen. Een essentiële pijler van onze democratie is de vrijheid van meningsuiting en de daarvan afgeleide persvrijheid. Vrijheid van meningsuiting werd een politiek thema door de denkers van de verlichting, die de controle en inmenging van kerk en staat op alles wat gezegd en geschreven werd als een inbreuk op hun vrijheidsideaal zagen. De verlichting keerde het principe om: de vrijheid van meningsuiting moest de regel worden, beperking van meningsuiting de uitzondering. Dat concept vond ingang in de grondwetten van het midden van de 19e eeuw, met de Belgische Grondwet als een van de voorlopers. België is een democratische staat waar er persvrijheid heerst, maar in heel wat landen is er geen of slechts een gedeeltelijke persvrijheid. In een dictatuur is de pers niet vrij. Daar heerst meestal censuur. De overheid verdraagt in een dictatuur geen kritiek en bepaalt wat in de berichtgeving aan bod komt en wat niet. Journalisten worden bedreigd of vervolgd omdat ze er andere ideeën op na houden dan die van de machthebbers. Maar ook in een democratie zullen beleidsmensen liefst de positieve aspecten van hun beleid bekend maken. Daarom is er in elke democratie behoefte aan een vrije pers, aan media die ongecontroleerd de samenleving voorzien van informatie en kritische commentaren. De vrijheid van drukpers – waarmee alle media worden bedoeld – is dan ook een grondwettelijk recht.
De vierde macht Hoewel er volgens de Grondwet maar drie machten bestaan, noemt men de pers wel eens de vierde macht. Dat is eerder een boutade. Toch oefenen de media wel degelijk een aanzienlijke invloed uit in de moderne democratieën. Met media bedoelen we zowel de schrijvende pers – kranten en tijdschriften – als radio en televisie en de internetmedia. Over de mate waarin die invloed een rol speelt, en over de orde van grootte ervan, wordt heel wat onderzoek verricht. Communicatiewetenschappers zijn het er doorgaans over eens dat de media een belangrijke rol spelen bij de vorming van de publieke opinie. Wat de mensen over de dingen denken, halen zij voor een groot deel uit de media. Doorgaans bevestigen de media de mensen in hun meningen en vooroordelen. Mensen zullen immers zelden een krant of een weekblad kopen als die botst met hun diepste overtuigingen of gevoelens. Tv-programma’s die dat doen, worden gewoon weg gezapt.
81
Op politiek vlak oefenen de media een feitelijke macht uit. Vandaar de uitdrukking: de vierde macht. Er bestaat zeker een verband tussen wat de media onthullen en de loop van de politieke gebeurtenissen, maar het is zelden aanwijsbaar. Zo schreef socioloog Stefaan Walgrave over de Witte Mars van 20 oktober 1996 (Samenleving en Politiek, nr.9, 1996): “Je kunt rustig stellen dat ze (de media) de mobiliserende functies van de organisaties bijna volledig hebben overgenomen. (...) Als België de laatste week voor de Witte Mars geteisterd zou zijn geweest door een algemene panne in het teledistributienet, dan zou het aantal betogers ongetwijfeld vele, vele malen kleiner zijn geweest.”
De taak van de pers De persvrijheid moet garanderen dat de media voluit hun opdracht in de samenleving kunnen vervullen en die maatschappelijke opdracht is: het bijdragen tot een goed voorgelichte publieke opinie. Wat houdt deze maatschappelijke functie in?
HET VERSCHAFFEN VAN INFORMATIE over de werking van de overheid en de naleving van de rechten van de burgers. Hiermee is de pers een kanaal voor openbaarheid van bestuur. Om die functie goed te kunnen uitoefenen heeft de pers het recht om ongehinderd informatie te verzamelen en die bekend te maken. De pers heeft daarbij de plicht om ervoor te zorgen dat informatie correct is, dat feiten onpartijdig worden verzameld, dat er geen belangrijke informatie wordt geschrapt of zaken worden verdraaid. Wanneer gepubliceerde informatie nadien toch foutief blijkt, dan moet dat zonder beperkingen worden rechtgezet. De pers moet ook het recht op privacy respecteren. DUIDING EN OPINIEVORMING De media geven niet alleen informatie, ze leveren ook kritiek, geven commentaar op het beleid en nemen een standpunt in tegenover het beleid. Daarmee beïnvloeden ze ook de lezers of luisteraars en kijkers. De media hebben daardoor een zekere macht over de publieke opinie. Daarom is het erg belangrijk dat er een verscheidenheid van opinies aan bod kunnen komen en dat de bevolking dus meerdere meningen kan lezen in verschillende media. Daarnaast is het ook essentieel dat de bevolking duidelijk het onderscheid kan zien tussen de feitelijke informatie en de commentaren bij die informatie. De pers heeft daarbij de plicht om de verscheidenheid van opinies te erkennen en te respecteren en waakt er tevens over dat de overtuigingen niet in conflict komen met het respect voor de fundamentele rechten van de menselijke persoon. Media moeten de menselijke waardigheid respecteren en geweld ontmoedigen.
AGENDASETTING De media vormen ook een forum en spreekbuis voor wat bij de bevolking leeft. Ze kunnen thema’s en situaties onder de aandacht brengen en soms zelfs op de politieke agenda plaatsen. De media maken keuzes in hun berichtgeving: sommige thema’s brengen zij onder de aandacht, andere niet. In die zin bepalen journalisten mee wat politiek relevant is.
82
Democratie en rechtsstaat F De media
Maar ook het omgekeerde gebeurt. Politici gebruiken de media vaak om zelf aan agendasetting te doen. Een zogenaamd perslek of een goed getimede primeur kunnen in dat verband wonderen doen. De politicus doet het uitschijnen alsof wat hij de krant toevertrouwt heel exclusief en geheim is (perslek) of dat de krant de eerste is om het nieuws te vernemen (primeur of scoop). Hij rekent erop dat de krant of de omroep die zogenaamde exclusieve informatie met de nodige nadruk in het nieuws zal brengen. De concurrerende media zien zich genoodzaakt om op dat nieuws in te gaan. Vervolgens reageren andere politici of organisaties. En zo staat een thema meteen op de agenda. Ook andere maatschappelijke groepen proberen de media te gebruiken voor hun agendasetting: werkgeversorganisaties, vakbonden, milieugroeperingen, culturele organisaties, kortom de drukkingsgroepen uit het middenveld. Wie dus spreekt over de media als over de vierde macht, moet goed beseffen dat achter die macht soms weer andere machten schuilgaan. Hoe dan ook, de pers neemt in elk geval aan het openbare debat deel.
WAAKHOND De media houden de politieke wereld in de gaten en brengen verslaguit over het doen en laten van politici. Daarmee vervullen ze een functie als waakhond van de democratie. De media moeten daarbij onafhankelijk werken en mogen aan geen druk toegeven. Maar in tegenstelling tot het parlement, vertegenwoordigen de media niemand en zeker niet het volk. Ze werden niet verkozen. Kranten blijven bedrijven die een product moeten verkopen en die elkaar daarvoor beconcurreren. Radio- en televisiezenders moeten zo hoog mogelijke kijk- en luistercijfers halen. Op zichzelf hoeft die concurrentie trouwens geen slechte zaak te zijn. Maar ze kan ontaarden in haastige sensatiejacht. Dat gevaar bestaat wanneer de media proberen sneller en opwindender nieuws te brengen dan de concurrent, wanneer de ‘scoop’ of primeur belangrijker wordt dan de belangrijkste regel van de journalistiek: checken en dubbelchecken van berichten. Een bijzondere vorm van journalistiek is de onderzoeksjournalistiek. Deze bericht niet louter over het nieuws dat op de redacties binnenkomt via de persberichten en verslaggeving, maar gaat zelf op een diepgaande manier achter verborgen feiten aan. Dat vraagt veel tijd en studiewerk van de journalist, tijd die er jammer genoeg vaak niet is.
Onbeperkte persvrijheid? Terwijl de pers nauwlettend de politieke instellingen in de gaten houdt, is er geen enkele instantie die de pers controleert. Dat is nu eenmaal het gevolg van het fundamentele mensenrecht dat de persvrijheid is. Maar er is wel degelijk een probleem. Zoals we al hebben gezegd, kan de ongebreidelde concurrentie de media er soms toe brengen overhaast te werk te gaan. Je krijgt dan een berichtgeving die niet of slecht door feiten onderbouwd is. Het wordt moeilijk voor de argeloze lezer om veronderstellingen en vermoedens te onderscheiden van feiten. Berichtgeving wordt dan stemmingmakerij. Wanneer hebben we te maken met een georkestreerde perscampagne? En wie orkestreert ze? Zijn het de media zelf die bepaalde doelstellingen nastreven en dan inderdaad een vierde en niet verkozen macht vormen?
83
Over de grenzen waarbinnen de journalistiek en de media zich moeten bewegen, bestaat er nogal wat discussie. Enerzijds pleiten sommigen voor het vastleggen van basisnormen, bijvoorbeeld inzake privacy en zorgvuldigheid. Media of journalisten die zich daar niet aan houden, zouden dan ter verantwoording moeten worden geroepen. Anderzijds zijn er in ons recht al bepalingen opgenomen die de vrije nieuwsgaring tot op zekere hoogte regelen. Er is bijvoorbeeld het recht van antwoord. Iemand die zich onheus behandeld voelt, kan naar de rechter stappen. Er bestaat ook een deontologische raad binnen de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België. In alle democratieën is men zeer gevoelig voor alles wat maar enigszins lijkt op controle van de pers.
84
Democratie en rechtsstaat F De media
G
Drukkingsgroepen en lobby’s
Het middenveld Vaak vinden maatschappelijke groepen dat ze niet aan hun trekken komen binnen de politieke instellingen zoals het parlement en de regering. In de loop der jaren is een heel netwerk van organisaties ontstaan. Werkgevers, vakbonden, artsengroeperingen, ziekenfondsen, patiëntenverenigingen, milieuactiegroepen, vrouwenbeweging, gepensioneerden, consumentenorganisaties enzovoort laten van zich horen en proberen via onderhandelingen of overleg met de regering of andere gezagsorganen of via informele contacten. Ze oefenen druk uit op het beleid. De vele verenigingen en organisaties die de individuele burgers organiseren, maar die geen deel van de overheid uitmaken, noemen we het middenveld. Tussen de burger en de overheid vormt dat middenveld een soort tussenniveau. Het bemiddelt als het ware tussen de individuele burger en de overheid. De middenveldorganisaties zorgen ervoor dat de politici geconfronteerd worden met de eisen, verzuchtingen en belangen van de bevolking. Sommige drukkingsgroepen nemen deel aan het formele overleg met de overheid of zetelen in officiële adviesorganen, zoals de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) of de Nationale Arbeidsraad (NAR). Over dergelijke onderhandelingen worden officiële rapporten gepubliceerd.
Universite it Gent
Minder formeel, maar zeker zo sterk als drukkingsmiddel is het mobiliseren van de burgers, bijvoorbeeld in een betoging. Drukkingsgroepen kunnen verder tal van actiemiddelen gebruiken, zoals het uitdelen van pamfletten, internetpetities rondsturen, ludieke acties voeren enzovoort.
85
Institutionalisering Vooral na de Tweede Wereldoorlog heeft de overheid heel wat drukkingsgroepen officieel erkend. Zij maken zo goed als deel uit van onze instellingen. Sociologen zeggen dat ze geïnstitutionaliseerd zijn. Het zijn er nogal wat: ●● de vakbonden: het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV), het Algemeen Belgisch
●● ●● ●● ●● ●●
Vakverbond (ABVV, socialistisch), de Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België (ACLVB); de werkgeversorganisaties: het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) en het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka); de middenstandsorganisatie Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO); de christelijke, socialistische, liberale en onafhankelijke ziekenfondsen; artsenverenigingen zoals de Belgische Vereniging van Artsensyndicaten (BVAS); de landbouwersorganisaties (onder andere de Boerenbond).
Die gevestigde drukkingsgroepen worden door de overheid erkend als gesprekspartners. Het zijn die drukkingsgroepen die afgevaardigden sturen naar allerlei instellingen zoals de al genoemde Vlor, SERV en NAR, de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) enzovoort. Aan de resultaten van de onderhandelingen in die overlegstructuren wordt nadien nog maar weinig veranderd, niet door de regering en nog minder door het parlement.
Verzuiling Veel middenveldgroepen behoren tot een of andere politieke of levensbeschouwelijke zuil. De zuilen zijn netwerken of goed gestructureerde groeperingen van particuliere organisaties die alle tot dezelfde politieke of levensbeschouwelijke strekking behoren. België kent drie grote zuilen. In dalende volgorde van omvang zijn dat de christelijke, de socialistische en de liberale zuil. Die drie grote zuilen bestrijken bijna alle aspecten van het maatschappelijke leven. Zeker voor de grootste zuil, die van de christelijke strekking, is dat het geval. De zuilen omvatten vakbonden, ziekenfondsen, jeugdverenigingen, scholen, culturele verenigingen, ziekenhuizen, verzorgingsinstellingen, coöperatieven, sportbonden, vrouwenorganisaties, gepensioneerdenbonden, vakantiewerking enzovoort.
86
Democratie en rechtsstaat G Drukkingsgroepen en lobby’s
De zuilen bieden hun leden vooral allerlei vormen van dienstverlening en belangenbehartiging. Van de wieg tot aan het graf kan men zich binnen dezelfde zuil organiseren. Die organisaties richten zich tot hun leden via een ledenblad. Ze proberen de politieke besluitvorming te beïnvloeden. Dat doen ze via politici die zelf vaak uit die zuil komen. Sinds de jaren zeventig constateert men echter een ontzuiling. De burger kiest zijn ziekenfonds, vakbond of school niet meer noodzakelijk binnen dezelfde zuil. Toch blijven de zuilen machtig omdat ze nog altijd erkend worden als spreekbuis van de burgers en omdat ze vertegenwoordigers op alle niveaus van het openbare leven hebben.
Lobby’s Vaak gebeurt de politieke beïnvloeding ook informeel, achter de schermen door persoonlijke contacten met beleidsmensen en leidinggevende figuren. Die vorm van beïnvloeding heet lobbyen. Om te lobbyen heb je niet echt een drukkingsgroep nodig. Lobbyen betekent net dat je politici rechtstreeks aanspreekt. Je kunt lobbyen voor je hoogst persoonlijke eigenbelang, maar de meeste lobbying gebeurt toch door groepen: in de VS heb je bijvoorbeeld de lobby van de wapenfabrikanten, de Europarlementariërs worden bestookt door de tabakslobby en wanneer men iets aan de belastingwetgeving wil veranderen, krijgt men te maken met allerlei financiële lobby’s. Een lobbyist zou je kunnen definiëren als een persoon of een groep die buiten de officiële structuren om het beleid tracht te beïnvloeden in naam van particuliere belangen . Maar het onderscheid tussen een belangengroep en een lobby is niet altijd duidelijk. Als een werkgeversorganisatie zoals het VBO overleg pleegt met de vakbonden, spreken we over belangengroepen. Als de voorzitter van het VBO een vertrouwelijk telefoongesprek voert met een minister, zitten we in de sfeer van de lobbying. Een belangengroep opereert altijd min of meer in de sfeer van de openbaarheid, terwijl de lobby eerder achter de schermen bezig is. Om die reden hebben lobby’s hier geen goede naam. Maar daarin treedt verandering op. In een poging om het verschijnsel wat meer in de openbaarheid te halen, eist het Europees Parlement dat zogenaamde lobbyisten zich laten registreren. Zo zijn er ongeveer 5100 geaccrediteerde vertegenwoordigers van ingeschreven organisaties met toegang tot de lokalen van het Europees Parlement.11
Pro en contra Maar ook de belangengroepen worden dikwijls negatief beoordeeld. Tegenstanders ervan vinden dat ze net als lobby’s een staat binnen de staat vormen. Ze oefenen macht uit maar ze hoeven zich niet voor de kiezer te verantwoorden. Verder beraadslagen ze ook vaak in besloten bijeenkomsten en beheren ze soms aanzienlijke geldstromen. De begroting van de grootste belangengroepen en zuilorganisaties loopt in de honderden miljoenen euro per jaar. Toch vervullen belangengroepen een aantal belangrijke politieke en maatschappelijke functies. Ze verzamelen de vele vragen uit de samenleving en vertalen die naar de politiek. Als de burgers zich alleen maar konden uitspreken via hun stem, dan zou hun politieke invloed heel
11. http://ec.europa.eu/transparencyregister/public/consultation/listaccreditations.do?locale=nl&reset= (19-01-2015)
87
beperkt zijn. Door één keer om de vier of vijf jaar voor iemand of voor een lijst te stemmen, kun je onmogelijk duidelijk maken hoe je over de ontelbare maatschappelijke problemen denkt en wat je verzuchtingen zijn. Als patiënt, als werknemer, als zelfstandige, als vrouw, als werkloze, als jongere, als cultureel geïnteresseerde, als ouder, als deelnemer aan het verkeer enzovoort hebben burgers een oneindig aantal specifieke belangen. Voor belangengroepen komt het erop aan hun thema’s begrijpelijk voor te stellen en ze op de politieke agenda te krijgen. Maar daarbij rijst één belangrijk obstakel: voor nogal wat mensen bestaat er gewoon geen belangengroep. Meestal gaat het om minderheden of maatschappelijk zwakkeren: daklozen, mensen met een weinig voorkomende ziekte, armen, psychiatrische patiënten, politieke vluchtelingen, alleenstaanden, woonwagenbewoners, slachtoffers van rampen, gedupeerden van moeilijk op te sporen commerciële wanpraktijken enzovoort. De rij is eindeloos, en wat meer is, iedereen kan er vroeg of laat in terechtkomen. Moeten we nu belangengroepen en lobby’s als een vijfde macht beschouwen? Macht hebben ze in elk geval. Daarom moet men ook zeer kritisch nagaan in hoeverre ze beantwoorden aan de democratische vereisten.
88
Democratie en rechtsstaat G Drukkingsgroepen en lobby’s
Module 3
Verkiezingen en partijen
Mo
3
90
d ul e
Verkiezingen en partijen
Mo
3
d ul e
Inhoudstafel Module 3
A
Geen democratie zonder verkiezingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
B
Het stemrecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Wie mag stemmen? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het algemeen stemrecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Stemrecht of opkomstplicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
C
Kiesstelsels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100 Het Belgische kiesstelsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100 Andere kiesstelsels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
D
Onze parlementsverkiezingen in de praktijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 Kandidatenlijsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 Een kandidatenlijst opstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 De verkiezingscampagne . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109 In het stembureau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110 Zetelverdeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
E
Politieke partijen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114 Democratie en debat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114 Ideologieën . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115 De politieke partijen in Vlaanderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119 Andere politieke partijen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125 De kritiek op politieke partijen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
94 94 95 98
91
A
Geen democratie zonder verkiezingen
In het oude Athene werd door lottrekking bepaald wie zou gaan besturen. Elke Atheense burger (niet de vrouwen, de slaven en de niet-Atheners) had dus evenveel kans om geselecteerd te worden. In ons democratisch systeem wijzen we onze politici en bestuurders aan door verkiezingen. Verkiezingen zijn met andere woorden een methode om te selecteren wie een rol zal spelen bij het besturen van de samenleving. We organiseren verkiezingen omdat we het belangrijk vinden om legitieme afgevaardigden te kunnen aanwijzen die in onze naam zullen spreken, handelen, wetten maken en opleggen. Door de afgevaardigden te verkiezen, geven we hun met andere woorden de toestemming om dwingende regels te maken.1 Verkiezingen zijn niet de enige methode om invloed uit te oefenen op het bestuur van de samenleving. Als burger beschik je in een democratie nog over heel wat mogelijkheden om op de besluitvorming te wegen. Maar zelden kun je dat echt rechtstreeks. Meestal gaat dat via de talrijke organisaties waarvan je lid bent. Het begrip ‘burger’ is echter vrij vaag. In de praktijk beschouw je jezelf nu eens als werknemer, dan weer als ouder, als buurtbewoner, als sportbeoefenaar, als automobilist, als patiënt enzovoort. Je kunt geen deelaspect van je dagelijks leven bedenken of er bestaat wel een of andere organisatie voor: een vakbond, oudervereniging, sportclub, automobielbond, ziekenfonds enzovoort. Sociologen noemen al die organisaties soms het middenveld omdat ze als het ware een schakel of een doorgeefluik vormen tussen de individuele burger en de overheid. In een levende, open samenleving ontstaat dat middenveld als het ware vanzelf. Zelfs al bestaat er een sterk en invloedrijk middenveld, in theorie beschouwt men de democratie nog altijd als een exclusieve zaak tussen de individuele burger en zijn overheid. Dat is te verklaren door de oorsprong van de democratie. In de achttiende en negentiende eeuw, toen in het Westen de eerste parlementaire stelsels ontstonden, was de liberaal denkende burgerij de leidende klasse. Volgens haar was elke mens per definitie vrij en gelijk. Meer was niet nodig. Als vrij en gelijk individu beschikte je over alle nodige kansen om op eigen kracht een plaats in de samenleving te verwerven. Je moest natuurlijk wel rekening houden met al die andere vrije en gelijke individuen. Ze waren je concurrenten. Op dezelfde manier moest die samenleving worden bestuurd. Elke burger beschikt over één stem en is vrij om die uit te brengen op degene die hij de beste acht. De politieke vrije concurrentie tussen al die gelijke kandidaten en tussen al die vrije en gelijke stemmen zou er dan wel voor zorgen dat er uiteindelijk een vergadering werd verkozen die een soort staalkaart was van de meest representatieve politieke opvattingen. Die verkozenen konden dan op hun beurt met elkaar concurreren over het te voeren beleid. Door regelmatig verkiezingen te houden, werd de macht van politici bovendien beperkt.
1. Bron: gastrede van prof. dr. Kris Deschouwer ter gelegenheid van de opening van het academiejaar 2005-2006 aan de VUB.
92
Verkiezingen en partijen A Geen democratie zonder verkiezingen
Tegenover bovengenoemde liberale burgeridee staat de republikeinse burgeridee, die niet de individuele burger en zijn relatie tot de staat centraal stelt, maar die uitgaat van een algemeen belang dat door de staat moet worden behartigd. De verschillende ideeën over democratie en verkiezingen nemen niet weg dat verkiezingen steeds een belangrijk politiek moment vormen. Drukkingsgroepen kunnen soms heel machtig zijn en lobby’s bijzonder invloedrijk, maar in een democratie blijft de basis van elke politiek hoe dan ook de meerderheid in het parlement. Alleen al uit puur democratische overwegingen is dat zo. Maar het is gewoon ook een technische of een praktische kwestie. Regeringen die geen verkozen meerderheid achter zich hebben staan, zijn niet zeker dat de bevolking hen steunt. Ze hebben geen legitimering. Verkiezingen zijn dus een onmisbaar instrument en de best werkzame methode om op regelmatige tijdstippen de mening en de wil van de burgers over het te voeren beleid tot uitdrukking te brengen.
democratie
VERKIEZINGEN visie op samenleving
besturen
burger
politieke partijen
vertegenwoordiger
93
B
Het stemrecht
Wie mag stemmen? Wie mag stemmen, beschikt over actief stemrecht. In België bezitten de burgers stemrecht of kiesrecht voor de parlementsverkiezingen als ze: ●● de Belgische nationaliteit bezitten. De niet-Belgen uit de EU kunnen sinds 1994 aan de verkiezingen voor het Europees Parlement deelnemen; ●● 18 jaar zijn op de dag van de verkiezingen; ●● ingeschreven zijn in het bevolkingsregister van een gemeente van het kiesgebied; ●● niet uitgesloten zijn wegens criminele feiten, of onbekwaam zijn verklaard. Wie veroordeeld is tot een criminele straf (doodstraf, dwangarbeid, hechtenis of opsluiting) is uitgesloten van het stemrecht (definitief). Wie geschorst is, kan tijdelijk zijn stemrecht niet uitoefenen. Geschorst zijn: mensen met een veroordeling tot een gevangenisstraf van ten minste vier maanden, behalve in geval van inbreuk op de artikelen 419 en 420 Strafwetboek (onvrijwillige slagen en verwondingen) of onbekwaamheid. Wie op de dag van de verkiezingen niet in vrijheid is, maar ook niet is geschorst of uitgesloten, kan een andere kiezer volmacht geven om in zijn naam te stemmen. De directie van de inrichting waar de betrokkene zich bevindt, moet schriftelijk bevestigen dat de kiezer in kwestie op de dag van de verkiezing van zijn vrijheid is beroofd. Voor de gemeenteraadsverkiezingen kunnen ook mensen die niet de Belgische nationaliteit bezitten, onder bepaalde voorwaarden stemmen: ●● Niet-Belgen uit de EU kunnen aan de gemeenteraadsverkiezingen deelnemen. Ze moeten zich daarvoor laten inschrijven op de kiezerslijst bij de gemeente waar ze wonen. De gemeenten moeten de formulieren met een aanvraag tot inschrijving op de kiezerslijst ter beschikking stellen. Zij moeten ook de inschrijvingen regelen. ●● Niet-Belgen van buiten de EU kunnen sinds 2006 deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen, op voorwaarde dat ze ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters of het vreemdelingenregister van de gemeente waar ze hun aanvraag ingediend hebben. Zij moeten vijf jaar ononderbroken wettelijk verblijven in België. Dat kan aangetoond worden met verschillende formulieren (bijvoorbeeld verblijfsdocumenten). Ten slotte moet de niet-EU-burger bij de aanvraag een verklaring afleggen waarin hij zich ertoe verbindt de “Grondwet, de wetten van het Belgische volk en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden na te leven”. Verder gelden uiteraard de voorwaarden voor stemrecht zoals voor Belgen. De verantwoordelijkheid om niet-EU-burgers informatie te geven over hoe ze zich kunnen inschrijven, ligt bij de gemeenten. Zij moeten dat via affiches of een ander middel bekendmaken.
94
Verkiezingen en partijen B Het stemrecht
Het algemeen stemrecht Algemeen stemrecht kan vanzelfsprekend lijken, maar het bestaat in België nog maar sinds 1948. In 1830, bij de oprichting van België, mochten alleen diegenen stemmen die minstens een bepaald minimum aan belastingen (cijns) betaalden. Op de 4,3 miljoen Belgen waren er toen maar 46.000 cijnskiezers, nauwelijks iets meer dan één procent. In de loop van de negentiende eeuw werd de minimumcijns weliswaar verlaagd, maar dat verleende toch nog altijd maar stemrecht aan twee procent van de Belgen. Bovendien mochten alleen mannen kiezen. Onder druk van onder meer de socialisten en de progressieve liberalen werd in 1893 het algemeen meervoudig stemrecht voor mannen ingevoerd. Elke man van minstens 25 jaar kreeg één stem. Als je een bepaalde cijns betaalde, gezinshoofd was of een erkend diploma had behaald, kreeg je een tweede en soms zelfs een derde stem. Aangezien in die tijd alleen wie rijk was cijns betaalde en een diploma kon behalen, bleef de rijke burgerij nog altijd bevoordeeld. En nog altijd mochten alleen mannen stemmen. De socialisten en de progressieve liberalen wilden het gewone enkelvoudige stemrecht invoeren: één man, één stem. Ze ondervonden echter te veel weerstand en ze hadden daarvoor geen meerderheid in het parlement. Ze bleven er wel verder voor strijden. Na de Eerste Wereldoorlog kon men nog moeilijk anders dan het enkelvoudig stemrecht voor mannen invoeren: elke mannelijke Belg één stem. De regering kon niet met goed fatsoen van de gewone Belg eisen dat hij gedurende vier jaar in de verschrikkelijkste omstandigheden het land zou verdedigen, en dan van hem verwachten dat hij genoegen zou nemen met een stem die twee tot drie keer minder waard was dan die van de burgerij. In 1919 keurde het parlement het algemeen stemrecht voor mannen vanaf 21 jaar goed. Toen waren het de socialisten en de liberalen die zich verzetten tegen het stemrecht voor vrouwen. Ze vreesden dat vrouwen veel traditioneler zouden stemmen en dus voor de katholieken zouden kiezen. Alleen oorlogsweduwen en moeders van gesneuvelde soldaten kregen stemrecht. Voor de gemeenteraadsverkiezingen kregen de vrouwen wel stemrecht en mochten ze zich ook verkiesbaar stellen.
Stemrecht voor vrouwen Pas in 1948 werd het algemeen enkelvoudig stemrecht ingevoerd: vrouwen kregen nu ook stemrecht op alle niveaus.
Vrouwenbetoging in Gent op 13 juni 1949 naar aanleiding van de parlementsverkiezingen van 26 juni 1949,de eerste parlementsverkiezingen waar vrouwen aan deelnamen, foto AMSAB.
Dat vrouwen vandaag zowel actief stemrecht (het recht om te stemmen) als passief stemrecht (het recht om zich verkiesbaar te stellen) hebben, heeft echter nog niet met zich meegebracht dat ze net zo talrijk in de parlementen, provincieraden en gemeenteraden vertegenwoordigd zijn als mannen.
95
Om de deelname van vrouwen aan de politieke besluitvorming te stimuleren werden vanaf de jaren ’90 wettelijke genderquota voor de kandidatenlijsten ingevoerd. Dit verliep in 3 fasen. De zogenaamde wet “Tobback-Smet” bepaalde in 1994 voor de federale parlementsverkiezingen genderquota. In 1999 volgden de deelstaatverkiezingen dezelfde regels: elke kandidatenlijst mocht in totaal niet meer kandidaten van hetzelfde geslacht bevatten dan 2/3 van het maximumaantal. De impact van deze regeling was echter verwaarloosbaar. Bij de verkiezingen in 1999 werden slechts 24 vrouwen verkozen in het Vlaams Parlement, nauwelijks 3 meer dan in 1995. Sinds 2004 mag zowel op de effectieve als op de opvolgerslijsten het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter zijn dan één. En sinds 2009 mogen bovendien de eerste twee kandidaten op een lijst niet van hetzelfde geslacht zijn. Bij de eerste rechtstreekse verkiezing van het Vlaams Parlement (in 1995) werden 103 mannen en 21 vrouwen (19,3%) verkozen. De verklaring voor dit onevenwicht is niet ver te zoeken: vrouwen waren sterk ondervertegenwoordigd op de kandidatenlijsten en stonden bovendien vaak op onverkiesbare plaatsen. Dit gold ook voor de federale kamers en de andere deelstaatparlementen. Voor de Vlaamse verkiezingen van 2014 steeg het aantal vrouwelijke lijsttrekkers tot 40%. Vergeleken met 2004 (16%) en 2009 (23%) was dat een opmerkelijke stijging. In de leeftijdscategorie van 18 tot 50 jaar was er zelfs een klein overwicht aan vrouwelijke lijsttrekkers. In de leeftijdscategorie vanaf 51 jaar was er geen enkele vrouwelijke lijsttrekker. Het beeld is dan weer heel anders voor de lokale verkiezingen: bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2012 werd amper 21 procent van de lijsten in Vlaanderen door een vrouw aangevoerd. Gaan we kijken naar verkiesbare plaatsen, dan was in 2014 het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen 40,7 %. Met andere woorden: hoewel vrouwen de helft van de kandidaten op de lijsten uitmaken, nemen ze nog steeds niet de helft van de verkiesbare plaatsen in. Wanneer we tenslotte kijken naar de vrouwelijke kandidaten die verkozen raken, dan werden in 2014 55 vrouwelijke kandidaten (44%) rechtstreeks verkozen voor het Vlaams Parlement. Vooral de generatie van vrouwelijke politici die in de politiek gestapt is op het ogenblik van de invoering van de genderquota lijkt ten volle te genieten van de wettelijke quotaregeling. De gedeeltelijke inhaalbeweging die deze generatie de afgelopen 10 jaar gemaakt heeft, blijft vooral henzelf ten goede komen. De jongere generatie van vrouwen heeft het opnieuw iets moeilijker om haar plaats op te eisen.2
2. Luk Van Looy, Rapport over de impact van de genderquota voor kandidatenlijsten op de verkiezing van het Vlaams Parlement van 25 mei 2014, Vlaams Parlement, Brussel, 2014.
96
Verkiezingen en partijen B Het stemrecht
m: mannen, v: vrouwen
2004
2009
2014
m
v
m
v
m
v
totaal
1830 j.
0
6
4
3
5
4
9
3140 j.
14
19
10
21
16
21
37
4150 j.
34
8
30
18
29
21
50
5160 j.
30
4
25
9
14
9
23
> 61 j.
6
3
4
0
5
0
5
84 (67,7%)
40 (32,3%)
73 (58,9%)
51 (41,1%)
69 (55,6%)
55 (44,4%)
124
Totaal
Ter illustratie worden in onderstaande tabel de genderverhoudingen in de overige Belgische parlementen en in een aantal naburige nationale parlementen3 weergegeven. Stand van zaken op 1 november 2014
Percentage vrouwelijke parlementsleden
Percentage mannelijke parlementsleden
Belgische parlementen Vlaams Parlement
44,4%
55,6%
Waals Parlement
42,7%
57,3%
Brussels Hoofdstedelijk Parlement
41,6%
58,4%
28%
72%
Kamer
39,3%
60,7%
Senaat
50%
50%
43,6%
56,4%
Parlement Duitstalige Gemeenschap
Buitenlandse parlementen* Zweden Finland
42,5%
57,5%
Spanje
39,7%
60,3%
Noorwegen
39,6%
60,4%
Denemarken
39,1%
60,9%
Nederland
38,7%
61,3%
Duitsland
36,5%
63,5%
Oostenrijk
32,2%
67,8%
Italië
31,4%
68,6%
Frankrijk
26,2%
73,8%
Verenigd Koninkrijk
22,6%
77,4%
* Voor landen met een tweekamerstelsel hebben de percentages betrekking op de ‘lower houses’ (Nederlandse Tweede Kamer, House of Commons in het VK, Duitse Bundestag, …).
3. Bron: website van de Interparlementaire Unie (www.ipu.org/wmn-e/classif.htm).
97
Stemrecht of opkomstplicht Samen met het meervoudig algemeen stemrecht werd in 1893 ook de opkomstplicht ingevoerd. Opkomstplicht betekent dat iedere stemgerechtigde burger zich op de dag van de verkiezingen in een stembureau moet aanmelden. De stemming is geheim. Opkomstplicht was vooral een idee van de socialisten. Die vreesden namelijk dat de rijke burgerij, als werkgever, wel eens druk zou kunnen uitoefenen op haar ondergeschikten om niet te gaan stemmen. De socialisten gingen er immers van uit dat ze hun stemmen in de eerste plaats zouden halen bij de arbeiders. Maar er speelden ook andere overwegingen mee. Tot dan daagde gemiddeld 25 tot 30 procent van de kiezers niet op. Velen vonden dat zo’n groot absenteïsme de legitimiteit van de verkiezingen aantastte. Vandaag staat de opkomstplicht ter discussie. De verschillende politieke partijen hebben over stemrecht of opkomstplicht een uiteenlopende mening. Hierna volgen eerst enkele feiten en daarna een overzicht van de belangrijkste argumenten voor het behoud en voor de afschaffing van de opkomstplicht.
Enkele onderzoeksgegevens ●● In België komt ongeveer 90 procent van de ingeschreven kiezers stemmen. ●● In democratieën met stemrecht komt de helft tot drie kwart van de kiezers stemmen. ●● In de landen van de EU is er alleen in België, Cyprus, Luxemburg en Griekenland ●● ●●
●●
●● ●●
●●
98
opkomstplicht. In landen met opkomstplicht is er rond de 7 procent ongeldige stemmen. In landen met stemrecht is er rond de 1 procent of minder ongeldige stemmen. Het percentage van ongeldige en blanco stemmen blijkt in ons land vrij stabiel te blijven: iets meer dan 400.000. Het aantal kiesgerechtigden dat niet komt opdagen, bedraagt ongeveer 800.000. In 2014 was dat samen 15,79% van de kiesgerechtigden. In landen met stemrecht schommelt de deelname van de kiezers naargelang van hun betrokkenheid. Ze maken vooral gebruik van hun stemrecht als ze het gevoel hebben dat hun stem daadwerkelijk gewicht in de schaal legt of als het om belangrijke kwesties gaat. Zo ligt de opkomst bij de Europese verkiezingen traditioneel heel laag, zeker in vergelijking met de nationale parlementsverkiezingen. Toen de Denen echter bij referendum geraadpleegd werden over het Verdrag van Maastricht en de invoering van de euro, was de opkomst zeer hoog. Ook bij een referendum in Frankrijk over de Europese Grondwet in 2005 was er een bijzonder hoge opkomst van 70 procent. Uit onderzoek weet men dat 28 procent tot 30 procent van de kiezers in België nooit meer zou gaan stemmen indien de opkomstplicht zou worden afgeschaft. De thuisblijvers zijn vooral lagergeschoolden. Bijna de helft van de lagergeschoolde mannen en vrouwen zou nooit gaan stemmen. Bij de hogergeschoolden zou maar één op tien nooit gaan stemmen. De thuisblijvers zijn ook vooral kiezers met weinig politieke kennis en politieke belangstelling en met een wantrouwen tegenover de politiek.
Verkiezingen en partijen B Het stemrecht
●● Afschaffing van de opkomstplicht zou weinig veranderen aan de machtsverhoudingen
tussen de partijen. De verschillende partijen zouden ongeveer even sterk blijven ten opzichte van elkaar. Elke partij heeft kiezers in zowat alle lagen van de bevolking, elke partij maakt ongeveer evenveel kans om kiezers te verliezen bij de afschaffing van de opkomstplicht. (Bron: http://verkiezingen2014.belgium.be/nl/cha/results/results_tab_CKR00000.html)
In de discussie over het behoud of de afschaffing van de opkomstplicht worden gewoonlijk de volgende argumenten naar voren gebracht:
Argumenten voor het behoud van de opkomstplicht:
Argumenten voor de afschaffing van de opkomstplicht:
●● Deelnemen aan verkiezingen is een bur-
●● De opkomstplicht beperkt onze vrijheden.
gerplicht. Burgers hebben niet alleen rechten maar ook plichten (zoals belastingen betalen, de wet naleven, en ook deelnemen aan verkiezingen). ●● Een parlement dat maar verkozen wordt door een beperkt aantal kiezers, is niet democratisch. Dat parlement vertegenwoordigt niet meer de hele bevolking. ●● Door de opkomstplicht zijn de politici verplicht met alle bevolkingsgroepen rekening te houden. ●● Door de opkomstplicht weten we wat er leeft bij de bevolking. ●● Opkomstplicht is niet hetzelfde als stemplicht, je kunt immers nog altijd een blanco stem uitbrengen in het stemhokje. Opkomstplicht beperkt de vrijheid van de burger dus niet. ●● De opkomstplicht afschaffen zou weinig veranderen aan de machtsverhoudingen tussen de partijen. ●● De opkomstplicht afschaffen zou betekenen dat vooral laaggeschoolden en vrouwen minder vertegenwoordigd zijn.
We hebben als burger niet meer het recht om ons afzijdig te houden van verkiezingen. ●● De opkomstplicht verdoezelt de politieke apathie van de burgers. ●● Afschaffing van de opkomstplicht zou de partijen verplichten om de burgers veel meer te sensibiliseren voor hun programma. ●● Afschaffing van de opkomstplicht zou meer beweging brengen in het beleid. ●● Door afschaffing van de opkomstplicht zouden alleen bewuste kiezers gaan stemmen en zouden minder mensen hun stem uitbrengen op scherts- of antipartijen. ●● Er zal altijd een groep burgers bestaan die niet geïnteresseerd is in de politiek. Het is beter dat die mensen niet wegen op het verkiezingsresultaat.
99
C
Kiesstelsels
Net zoals democratie in vele gedaanten voorkomt, verloopt ook de stembusgang in de democratische landen op verschillende manieren. Er bestaan heel wat kiesstelsels die elk op hun manier gestalte geven aan de democratie. Een kiesstelsel is geen vrijblijvend gegeven maar heeft een grote invloed op het democratisch functioneren, de samenstelling van het parlement en het politieke systeem in het algemeen.
Het Belgische kiesstelsel In ons land hebben we het evenredigheidsstelsel. Dat betekent dat alle partijen verkozenen krijgen in verhouding tot het aantal stemmen dat ze hebben behaald. Kleine partijen krijgen daardoor een redelijke kans om verkozenen te hebben. Dat evenredigheidssysteem wordt echter iets afgezwakt ten voordele van de grote partijen door de berekeningswijze bij de zetelverdeling. Bovendien voerde de wet in 2003 een kiesdrempel van vijf procent in. De zetels worden uitsluitend verdeeld onder de lijsten die in hun kieskring vijf procent van de geldig uitgebrachte stemmen behaald hebben. Het is de bedoeling op die manier een versplintering van het politieke landschap tegen te gaan. Voor de verkiezingen van de verschillende parlementen – ook voor het Europees Parlement – wordt het grondgebied ingedeeld in kieskringen. In elke kieskring is er een aantal zetels te verdelen, in principe volgens het aantal inwoners. Zuiver mathematisch is die verdeling niet. Opdat bijvoorbeeld de Waalse bevolking in de federale Kamer van volksvertegenwoordigers niet al te zeer in de minderheid zou zijn, krijgen sommige Waalse kieskringen in verhouding tot hun bevolking een wat groter aantal zetels toebedeeld. Voorts steunt die verdeling, zoals gezegd, op het inwonersaantal en niet op het aantal stemgerechtigden. Daardoor hebben kieskringen met veel inwoners die geen Belg zijn, relatief meer zetels dan kieskringen met weinig niet-Belgen. Dat is zeker zo voor Brussel.
100
Verkiezingen en partijen C Kiesstelsels
Zes kieskringen voor het Vlaams Parlement Voor het Vlaams Parlement is Vlaanderen opgedeeld in vijf Vlaamse provinciale kieskringen en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (zesde kieskring). Er zijn 118 zetels te verdelen in de vijf Vlaamse kieskringen en zes zetels in de zesde kieskring.
Brussel
Elf kieskringen voor de Kamer Er zijn 10 provinciale kieskringen plus een kieskring Brussel. Dat betekent dat partijen per provincie een lijst kunnen indienen, en daarnaast een lijst in Brussel.
Drie kiescolleges (=kiezers) voor het Europees Parlement in twee kieskringen België heeft in het Europees Parlement 21 zetels op een totaal van 751. Daarvan zijn er 12 zetels voor de vertegenwoordiging van de Vlamingen, 8 zetels voor de vertegenwoordiging van de Franstaligen en 1 zetel voor de vertegenwoordiging van de Duitstaligen.
101
Andere kiesstelsels Het Verenigd Koninkrijk: meerderheidsstelsel met één zetel per kieskring In het Verenigd Koningrijk bestaat een meerderheidsstelsel met één zetel per district. Wie in een district de meeste stemmen haalt, is verkozen. Daarvoor hoeft men niet eens de absolute meerderheid te behalen. Als twee kandidaten elk 33 procent halen en één kandidaat haalt 34 procent, dan is die laatste verkozen. Dat systeem noemt men ook wel ‘first-past-the-post’. Het komt er voor een partij dus niet op aan om in het hele land de meerderheid te halen. Als ze in de meerderheid van de kiesdistricten gewoon de meeste stemmen haalt, dan heeft ze meteen ook de meerderheid in het parlement. Strikt genomen zou ze zelfs in de andere kiesdistricten geen enkele stem hoeven te behalen. Dat is natuurlijk maar theorie. Toch maakte dat systeem het mogelijk dat Labour in 1951 de meerderheid van de stemmen verkreeg terwijl de Conservatieven de meeste zetels in de wacht sleepten. Hetzelfde gebeurde in 1974, maar dan ten voordele van Labour. Een dergelijk systeem vormt een handicap voor een partij die over het hele land een behoorlijk aantal stemmen haalt, maar in slechts weinig kiesdistricten de meeste. De Liberaal-Democraten behaalden in 2005 wel 22 procent van de stemmen, maar ze kregen daarvoor slechts 62 zetels van de 646 of ongeveer 10 procent. Labour haalde toen met 35,2 procent van de stemmen 356 zetels of 56 procent van het aantal zetels. Het Britse kiesstelsel sluit kleine partijen uit. Milieupartijen of uiterst rechtse partijen maken er weinig kans. Het belangrijkste nadeel van zo’n meerderheidsstelsel is dus dat een deel van de publieke opinie niet is vertegenwoordigd. In de praktijk krijg je op die manier een feitelijk tweepartijenstelsel. Twee partijen wisselen elkaar af aan de macht. Het voordeel is dat dat duidelijkheid schept. Het stelt de partij die de meerderheid haalde, in staat om haar kiesprogramma uit te voeren en normaal gezien weten de kiezers dat. Door dit systeem hoeft de regering maar op één partij te steunen. In tegenstelling tot coalitieregeringen zijn zulke homogene regeringen meestal stabieler, tenminste als er binnen de meerderheidspartij eensgezindheid heerst. Aangezien de leider van de meerderheidspartij ook automatisch door de koning(in) wordt aangewezen om de regering te vormen, kiezen de Britten de facto ook zo goed als rechtstreeks hun eerste minister.
Frankrijk: meerderheidsstelsel met twee ronden Frankrijk kent ook het meerderheidssysteem. Frankrijk is onderverdeeld in 577 districten. Per district wordt om de vijf jaar één parlementslid gekozen. Wel moet in de eerste ronde een kandidaat de absolute meerderheid (= meer dan 50 procent) van de uitgebrachte stemmen behalen om verkozen te zijn. Heeft in een kiesdistrict geen enkele kandidaat in de eerste ronde de absolute meerderheid, dan volgt een week later een tweede stemronde. Alleen kandidaten die de eerste keer minstens 12,5 procent behaalden, mogen aan die tweede ronde deelnemen. Voor die tweede ronde is er geen absolute meerderheid meer nodig. Het is dan voldoende om de meeste stemmen te halen.
102
Verkiezingen en partijen C Kiesstelsels
In bijna driekwart van de gevallen is er een tweede ronde nodig. Meestal maken de partijen die tot verwante politieke stromingen behoren dan tactische afspraken met elkaar. De ene partij trekt in dat geval haar kandidaat terug ten voordele van een andere, die in de eerste ronde meer stemmen heeft behaald. Zo krijg je in de praktijk geen twee partijen die tegenover elkaar staan, maar veeleer twee blokken: een blok van linkse partijen en een blok van rechtse partijen.
De Franse president De Franse president heeft aanzienlijk meer macht dan de meeste andere Europese staatshoofden. Onder zijn bevoegdheid vallen ook de buitenlandse politiek en defensie. Hij wijst de eerste minister aan, die op zijn beurt de regering moet samenstellen. Die regering oefent weliswaar samen met de president de uitvoerende macht uit, maar ze moet wel over een meerderheid in het parlement beschikken. De president en het parlement worden afzonderlijk verkozen en vroeger zelfs op totaal verschillende momenten: in andere jaren. Het kon dan ook gebeuren dat de president tot een andere partij behoorde dan de meerderheid in het parlement. In dat geval moest de president een eerste minister aanwijzen die uit een andere partij dan de zijne kwam. Dat bracht mee dat de eerste minister in zo’n geval een ander beleid wilde volgen dan het beleid dat de president voor ogen had. De Fransen noemen dat de ‘cohabitation’. Een dergelijke situatie veroorzaakte vaak politieke spanningen. De zittingstermijn voor de Franse president is vijf jaar zoals de termijn voor het parlement. De president wordt verkozen volgens een meerderheidssysteem dat lijkt op het systeem dat voor de parlementsverkiezingen wordt toegepast. Haalt geen van de kandidaten de absolute meerderheid, dan vindt twee weken later een twee ronde plaats tussen de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben gekregen. Doordat het parlement nu wel kort na de presidentsverkiezingen wordt verkozen, is de kans groter dat de president en de regering van dezelfde politieke signatuur zullen zijn.
Duitsland: combinatie van meerderheidsstelsel, evenredige vertegenwoordiging en kiesdrempel Duitsland combineert het meerderheidsstelsel met het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging. Daarom krijgt de kiezer twee stemmen. Met de ene stem kiest hij de helft van de kandidaten volgens het meerderheidsstelsel en met de tweede stem de andere helft, maar dan volgens het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging. Maar het kiesstelsel voor de Bondsdag, een van de twee kamers van het federale parlement, heeft nog een ander opvallend kenmerk. Pas wanneer een partij over heel het land minstens vijf procent van de stemmen haalt, komt ze in aanmerking voor parlementszetels volgens de evenredige vertegenwoordiging. Heeft die partij echter al drie zetels volgens het meerderheidsstelsel behaald, dan hoeft ze die drempel van vijf procent niet te halen. Voorstanders vinden dat dit systeem de versnippering afremt. Het heeft tot nog toe ook belet dat extremistische partijen in het parlement komen. Die partijen zijn immers allemaal kleine partijen. Daardoor krijg je ook meestal duidelijke meerderheden, wat het vormen van een regering vergemakkelijkt. Toch steunen de regeringen in Duitsland de laatste decennia altijd op een coalitie van meerdere partijen. Alleen zijn de combinatiemogelijkheden beperkt. Duitsland had tot voor kort twee grote partijen: de christendemocraten en de sociaaldemocraten, en twee kleinere die de facto voor regeringsdeelname in aanmerking kwamen: de groenen en de liberalen.
103
De vorming van Die Linke door de afgescheurde linkervleugel van de sociaaldemocraten en de erfgenamen van de Oost-Duitse communisten, maakt coalitievorming minder eenvoudig. Tegenstanders van dit systeem beweren dat nieuwe partijen met zo’n systeem geen faire kans krijgen. Een groot verschil met ons land is ook dat de Duitse partijen al vóór de verkiezingen duidelijk zeggen met welke andere partij ze een coalitie wensen aan te gaan en onder welke kanselier (eerste minister). Daardoor krijgen de Bondsdagverkiezingen, net zoals in Groot-Brittannië, de allure van regeringsverkiezingen.
Nederland: bijna de absolute evenredigheid Nederland is niet onderverdeeld in districten. Het hele land is één kiesdistrict. In Nederland worden de 150 leden van de Tweede Kamer (onze Kamer van volksvertegenwoordigers) verkozen volgens een stelsel dat bijna een volmaakte evenredige vertegenwoordiging oplevert. Een partij die bijvoorbeeld vijf of tien procent van de stemmen behaalt, krijgt zo goed als zeker ook vijf of tien procent van de parlementszetels. Bij het verdelen van de zetels over de lijsten geldt een kiesdrempel van 0,66 procent van het aantal uitgebrachte stemmen. In een dergelijk stelsel behalen de kleine partijen gemakkelijk een zetel. Nederland kent dan ook heel veel kleine partijtjes met slechts één of twee zetels in het parlement, wat de Nederlandse politiek echter nooit heeft gedestabiliseerd.
De Verenigde Staten: presidentieel regime Elk van de vijftig staten van de VS heeft een eigen kiesstelsel. Natuurlijk moeten die verschillende systemen rekening houden met de Amerikaanse Grondwet. Daardoor gelden in al die deelstaten toch min of meer dezelfde basisregels. Zo bestaat er in de VS geen opkomstplicht. In verreweg de meeste staten beschikt de burger niet eens automatisch over stemrecht. Wie 18 jaar is en wil kiezen, moet zich in die staten eerst laten registreren als kiezer. Nauwelijks de helft van de bevolking doet dat. Men kan zich laten registreren als lid van een partij of als onafhankelijke. Wie als partijlid is geregistreerd, heeft meteen ook toegang tot de voorverkiezingen van zijn of haar partij. Daarin maken de partijen uit welke kandidaten zij zullen voordragen. Die voorverkiezingen zijn dus geen officiële verkiezingen. Ze worden door de twee grote partijen georganiseerd en zijn een interne partijaangelegenheid. Maar in sommige staten kunnen ook niet-partijleden aan de voorverkiezingen van één partij deelnemen. In de VS worden ook sommige rechters, officieren van justitie (onze procureurs), politiebeambten en sommige schoolbesturen verkozen.
De president van de VS In de meeste Europese landen wordt de uitvoerende macht uitgeoefend door een hele regeringsploeg samen met een president of een grondwettelijke vorst. De regeringen in Europa worden gevormd op basis van een meerderheid in het parlement. Bijvoorbeeld in Frankrijk, waar de president rechtstreeks wordt verkozen, moet de regering zelf op een parlementaire meerderheid steunen.
104
Verkiezingen en partijen C Kiesstelsels
De VS hebben daarentegen een heel ander systeem. De president bekleedt er de belangrijkste politieke functie. Hij belichaamt op zijn eentje de uitvoerende macht en hij is bovendien militair opperbevelhebber. Een regering zoals wij die kennen, bestaat daar niet. Wel benoemt de president een aantal ministers – Secretary genoemd - die belast worden met bevoegdheden zoals financiën, buitenlandse zaken (Secretary of State), defensie, justitie enzovoort. In tegenstelling tot de Europese ministers, hoeft een Secretary geen enkele verantwoording aan het parlement af te leggen. Wel moet de Senaat hun benoeming goedkeuren. Als de president oordeelt dat een van hen zijn werk niet goed doet, kan hij hem of haar ontslaan, zonder goedkeuring van de Senaat. Ook de president hoeft zich niet echt voor het federale parlement (het Congres) te verantwoorden. Wel verschijnt hij jaarlijks voor het parlement om zijn beleid toe te lichten (The State of the Union) of om het parlement te verzoeken de nodige wetten goed te keuren om dat beleid uit te kunnen voeren. Op die manier heeft het parlement toch controle op de president. Het parlement kan echter in geen geval de president via een motie van wantrouwen doen vallen, zoals dat bij ons met een regering mogelijk is. Wel kan het parlement de president afzetten als hij een ernstige misdaad zou hebben begaan (‘high crimes and misdemeanors’). Die afzettingsprocedure heet ‘impeachment’. In de hele geschiedenis van de VS is ze slechts tegen twee presidenten, Andrew Johnson (1865-1869) en Bill Clinton, ingezet; in beide gevallen zonder succes. Wel trad in 1974 President Nixon voortijdig af, naar aanleiding van het zogenaamde Watergateschandaal, omdat hij inzag dat een impeachmentprocedure onvermijdelijk werd en voorzag dat hij zou worden afgezet. Die vernedering wilde hij ontlopen. De enorme macht van de Amerikaanse president wordt in zekere mate beperkt doordat hij maar voor een relatief korte periode wordt verkozen. Zijn ambtstermijn bedraagt vier jaar en hij kan zich maar één keer opnieuw laten verkiezen. Een ander element van de ‘checks and balances’ (zo noemen de Amerikanen hun systeem waarbij de verschillende machten elkaar matigen en in evenwicht houden) is de verschillende verkiezingskalender. De uitvoerende macht (de president) en de wetgevende macht (het Congres) volgen een eigen verkiezingsritme. Zo wordt het Huis van Afgevaardigden om de twee jaar volledig vernieuwd en de Senaat wordt om de twee jaar voor een derde vernieuwd. Voor de president gaan de geregistreerde kiezers om de vier jaar naar de stembus. Daardoor gebeurt het herhaaldelijk dat de president niet op een meerderheid in het parlement kan rekenen. Ook dat beperkt in aanzienlijke mate de macht van de president.
Het Amerikaanse Congres Het Congres is het parlement van de Amerikaanse federale overheid en bestaat uit twee kamers: de Senaat en het Huis van Afgevaardigden.
De Senaat De Senaat telt 100 zetels, twee voor elke Amerikaanse staat. De vicepresident van de VS is de voorzitter van de Senaat. De senatoren worden rechtstreeks door de bevolking verkozen voor een termijn van zes jaar. Maar de Senaat wordt niet in één keer in zijn geheel verkozen. Om de twee jaar wordt slechts een derde van de senatoren verkozen. De Senaat is namelijk ingedeeld in drie groepen (Senate Classes). Elke twee jaar zijn er telkens voor één Senate Class (dus één ‘lichting’ van senatoren) verkiezingen.
105
Het Huis van Afgevaardigden Het Huis van Afgevaardigden wordt vaak het lagerhuis van het Amerikaanse Congres genoemd. Het telt 435 leden. De voorzitter (de speaker) behoort tot de partij die de meerderheid heeft in het Huis van Afgevaardigden. Het is een belangrijke figuur in de Amerikaanse politiek. Na de vicepresident is hij de tweede in lijn van opvolging van de president. Wanneer de president en de voorzitter niet tot dezelfde partij behoren, wordt de voorzitter vaak gezien als oppositieleider. Het Huis van Afgevaardigden wordt elke twee jaar in zijn geheel verkozen, tegelijk met een derde van de senatoren. Door die korte zittingstermijn leven de afgevaardigden in een vrijwel constante verkiezingscampagne en zijn ze verplicht voortdurend hun relaties met hun kiesdistrict te verzorgen. Alle Congresleden kunnen wetsvoorstellen indienen. De traditie wil echter dat alleen het Huis van Afgevaardigden financiële voorstellen en belastingvoorstellen indient. De Senaat heeft een aantal exclusieve bevoegdheden: zonder de instemming van de Senaat kan de president bepaalde internationale verdragen niet sluiten. Ook moet de Senaat instemmen met belangrijke benoemingen (leden van de administratie, de hogere rechtbanken, inclusief het Hooggerechtshof en ambassadeurs). Om wet te kunnen worden, moet een wetsvoorstel door zowel het Huis van Afgevaardigden als de Senaat worden goedgekeurd en door de president ondertekend. De president heeft echter een vetorecht, maar dat kan weer ongedaan gemaakt worden door een tweederdemeerderheid van het Congres.
Presidentsverkiezingen in verschillende fasen De presidentsverkiezingen zijn veruit de belangrijkste politieke gebeurtenis in de VS. Die verkiezingen verlopen als volgt: In een eerste fase organiseren alle partijen (maar in de praktijk zijn dat de Republikeinen en de Democraten) voorverkiezingen om hun presidentskandidaat aan te wijzen. De voorverkiezingen zijn vaak een bikkelharde strijd tussen kandidaten van dezelfde partij, die het tegen elkaar opnemen om uiteindelijk de kandidaat van hun partij te kunnen worden. Daarna organiseren de twee partijen een nationale conventie, waar de partijafgevaardigden (delegates) van alle staten de presidentskandidaat aanwijzen. Die kiest op zijn beurt zijn running mate, de kandidaat-vicepresident. Tijdens de nationale verkiezingen wordt de president gekozen. In de praktijk is dat altijd een democraat of een republikein. De kleine partijen die ook een kandidaat hebben aangewezen, maken geen kans. Ze kunnen hoogstens stemmen wegsnoepen van de kandidaten van de grote partijen.
Kiesmannen De eigenlijke presidentsverkiezingen verlopen getrapt en staat per staat. Op de dag van de presidentsverkiezingen brengen de kiezers een stem uit voor een van de presidentskandidaten. Daardoor kiezen ze ook de zogenaamde ‘kiesmannen’. Hun namen staan meestal op het stembiljet onder de naam van de presidentskandidaten en hun ‘running mates’. Het zijn die kiesmannen die daarna de president zullen aanwijzen.
106
Verkiezingen en partijen C Kiesstelsels
In totaal zijn er 538 kiesmannen. Grote staten zoals Texas en Californië hebben respectievelijk 38 en 55 kiesmannen, kleine staten zoals Montana of Alaska hebben slechts 3 kiesmannen. De manier waarop de kiesmannen geselecteerd worden, varieert per staat. Vaak worden ze geselecteerd wegens hun jarenlange inzet voor hun partij, of omdat ze een persoonlijke of politieke band hebben met een presidentskandidaat. Het mogen geen federale verkozenen zijn (senator of afgevaardigde). Het mogen wel verkozenen zijn van de staatsparlementen. In 48 van de 50 staten geldt het principe ‘the winner-takes-all’: de presidentskandidaat die de ‘popular vote’ heeft gewonnen (de kandidaat op wie de meeste kiezers hebben gestemd), krijgt alle kiesmannen van die staat. Bijvoorbeeld: in Californië gaan alle 55 stemmen naar de winnaar van die staat, ook al is de overwinningsmarge slechts 50,1 tegen 49,9 procent. Nadat de kiezers hun stem hebben uitgebracht, komen in elke staat de kiesmannen samen om op hun beurt een stem uit te brengen voor een presidentskandidaat. In 25 staten zijn de kiesmannen verplicht om te stemmen op de presidentskandidaat die in hun staat de meeste stemmen heeft behaald. Voor de 25 andere staten geldt die verplichting niet. Zij kunnen, mochten ze dat willen, de stembusuitslag naast zich neerleggen, en dat is al een aantal keren gebeurd. Maar in de regel volgen de kiesmannen de uitslag van hun staat. De presidentskandidaat die een meerderheid haalt van minimum 270 van de 538 kiesmannen, heeft de verkiezingen gewonnen. Aangezien de kiesmannen doorgaans rekening houden met de verkiezingsuitslag in hun staat, concentreren de kandidaten zich dan ook op staten en niet op landelijke percentages als ze hun verkiezingsstrategie bepalen. Door dit verkiezingssysteem is het mogelijk dat de kandidaat die in heel de Verenigde Staten de meeste stemmen heeft behaald, toch niet de nieuwe president wordt.
Amerikaanse presidentsverkiezingen 2012 = staten met Democratische meerderheid = staten met Republikeinse meerderheid
107
D
Onze parlementsverkiezingen in de praktijk
De regels voor de verkiezingen van het federale parlement en die van het Vlaams Parlement zijn in grote lijnen dezelfde.
Kandidatenlijsten Ten laatste vijf weken voor de verkiezingsdag moeten de partijen hun kandidatenlijsten per kieskring hebben ingediend. Op elke lijst mogen maar net zoveel kandidaten (of ook minder) staan als er zetels te verdelen zijn. Elke lijst moet ook nog eens vergezeld gaan van een lijst met kandidaat-opvolgers. Die nemen de plaats in van een verkozene als die ontslag zou nemen of zou overlijden. Ook als een verkozene minister wordt, neemt de opvolger zijn of haar plaats in het parlement in. De volgorde van de kandidaten op de lijst bepaalt in grote mate hun verkiesbaarheid. Dat komt omdat de kiezer zowel voor de lijst in haar geheel mag kiezen als voor een kandidaat afzonderlijk. In het eerste geval brengt hij een lijststem of kopstem uit. In het tweede geval spreekt men van een naamstem of voorkeurstem. Voorkeurstem én lijststem mag ook. Doordat ongeveer de helft van de kiezers een voorkeurstem uitbrengt en die bovendien meestal uitbrengt op de eerstgeplaatsten op de lijst, maken de eerstgeplaatsten de meeste kans om verkozen te worden. Dat betekent meteen ook dat het grotendeels de politieke partijen zijn die bepalen wie wordt verkozen. Het zijn immers de partijen die de lijsten opstellen. Logischerwijze staan de bekendste en populairste kandidaten bovenaan op de lijst. Precies omdat ze populair of bekend zijn, krijgen zij ook nog eens de meeste voorkeurstemmen. Het gevolg is dat de combinatie van een goede plaats op de lijst en een groot aantal voorkeurstemmen de kans om verkozen te worden nog eens groter maakt. Kandidaten die minder geschikt worden geacht, zet men niet op verkiesbare plaatsen. Ook minder populaire kandidaten zet men liever niet vooraan, tenzij men hen met het oog op hun bekwaamheid toch wil laten verkiezen. Dat ligt echter iets anders voor de laatste plaats, die van lijstduwer. Traditioneel beschouwt men de plaats van lijstduwer als een soort ereplaats. De kans om verkozen te worden is klein, maar de naam op die laatste plaats trekt wel de aandacht, in elk geval meer dan een naam ergens midden op de lijst. Daarom wordt op die plaats dikwijls een bekende of prestigieuze persoon gezet, bijvoorbeeld een vedette of een populaire politicus die aan het eind van zijn carrière gekomen is. De lijstduwer is dus in de eerste plaats een stemmentrekker.
Een kandidatenlijst opstellen Hoe zo’n kandidatenlijst tot stand moet komen, staat niet in de wet. Elke partij doet dat volgens eigen inzicht. Vroeger organiseerde een partij soms een poll. Men riep dan de partijleden van de betrokken kieskring op om via een soort voorverkiezing zelf een lijst op te stellen. Meestal
108
Verkiezingen en partijen D Onze parlementsverkiezingen in de praktijk
stelt het partijbestuur een kandidatenlijst voor, waarover de leden zich mogen uitspreken. Die wordt doorgaans goedgekeurd, soms met kleine wijzigingen. In andere partijen beslist het plaatselijke partijbestuur of de nationale leiding soms hoe die lijst er moet uitzien.
De verkiezingscampagne Enkele weken voor de verkiezingen krijgen de grote partijen een lijstnummer. Die nummers worden geloot. In alle kieskringen draagt hun lijst dan hetzelfde nummer. Kleine partijen die zich niet overal presenteren, krijgen een nummer per kieskring. Zodra het duidelijk is dat er verkiezingen in aantocht zijn, beginnen de partijen aan hun campagne. Vooral de laatste twee, drie weken bereikt die campagne haar hoogtepunt. Verkiezingscampagnes kosten heel veel geld. In de jaren zeventig ontstond er een ware uitgavenwedloop onder de partijen. Veel partijen kwamen daardoor in geldnood en keken iets minder nauw toe op de herkomst van het geld. Zo ontstond er een grijze zone waarin het niet meer zo duidelijk was of het nu om giften ging dan wel om mogelijke corruptie. In 1989 keurde het federale parlement een wet4 goed om de verkiezingsuitgaven te beperken en te controleren. Die wet bepaalt onder meer welke financieringskanalen al dan niet geoorloofd zijn. De partijen krijgen ook geld van de overheid. Om daarvoor in aanmerking te komen moet een partij minstens één verkozene hebben in de Kamer of in de Senaat. De partijen moeten hun verkiezingsuitgaven laten controleren. De verkiezingscampagnes zijn namelijk ook aan regels onderworpen. De partijen en de kandidaten moeten bekend maken hoeveel zij aan hun campagne hebben besteed. Zij moeten daarvoor een financieel verslag aan een parlementaire controlecommissie voorleggen. Critici hebben al aangevoerd dat op die manier de politici zichzelf controleren. Ook giften aan partijen zijn gereglementeerd. Ze zijn niet meer fiscaal aftrekbaar en voor bedrijven zijn ze verboden. Toch blijven verkiezingscampagnes vrij dure aangelegenheden, hoewel dat minder het geval is als diverse verkiezingen samenvallen. Uitgaven5: ●● Maximum per partij: voor verkiezingspropaganda max €1.000.000 ●● Maximum per kandidaat - afhankelijk van: • Plaats op de lijst • Aantal kiezers in kieskring • Behaalde zetels van de lijst bij vorige verkiezing Andere beperkingen: Sperperiode (3 maanden voor de verkiezingen) ●● Geen gadgets ●● Geen comerciële reclameborden/affiches ●● Affiches max. 4m³ ●● Geen commerciële reclamespots op radio, tv, internet 4. De wet betreffende de verkiezingsuitgaven en de partijfinanciering vindt u op http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/ change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1994051939&table_name=wet 5. Bron: Maddens, B., Smulders, J., & Weekers, K. (2012-2013). Partijfinanciering in België. Leuven: Uitgeverij Acco. Weekers, K., & Maddens, B. (2009). Het geld van de partijen. Leuven: Uitgeverij Acco.
109
In het stembureau De voorzitter van een stembureau wordt aangewezen. In principe kan dat elke stemgerechtigde burger zijn. De voorzitter krijgt een lijst met de namen van een aantal burgers waaruit hij zijn bureau moet samenstellen: zijn bijzitters. De voorzitter en zijn bijzitters moeten ervoor zorgen dat de stemverrichtingen ordelijk verlopen en dat er geen fraude wordt gepleegd. Partijen hebben het recht om kiesgetuigen naar de stembureaus te sturen om daar mee op toe te zien. Om geldig te stemmen moet de kiezer met het rode potlood dat zich in het stemhokje bevindt de nodige bolletjes inkleuren, of met de stemcomputer zijn stem uitbrengen6.
Geldig stemmen kan als volgt: 1. Bovenaan een lijst. Dat is dan een lijststem of kopstem. De kiezer geeft daarmee te kennen dat hij voor die lijst stemt en dat hij akkoord gaat met de volgorde van de kandidaten op die lijst. Een lijststem op twee verschillende lijsten uitbrengen, is ongeldig.
2. Bij de naam van één of meerdere kandidaten en/of plaatsvervangers van dezelfde lijst. Dat is een voorkeurstem of naamstem. Om geldig te stemmen moet je in elk geval binnen één lijst blijven.
6. In ongeveer de helft van de gemeenten in Vlaanderen wordt elektronisch gestemd.
110
Verkiezingen en partijen D Onze parlementsverkiezingen in de praktijk
Wie op zijn stembrief schrijft of er iets op aanbrengt, heeft zijn stem ongeldig gemaakt. Wie een niet-ingevulde stembrief in de stembus stopt, stemt blanco. Met de computer kun je niet ongeldig stemmen, wel blanco. Een blanco stem is niet ongeldig, maar ze telt uiteraard niet mee. Blanco en ongeldige stemmen tellen niet mee bij de zetelverdeling en hebben geen invloed op de verkiezingsuitslag. Wie gestemd heeft, krijgt een stempel op zijn oproepingsbrief, waarmee de kiezer kan bewijzen dat hij is gaan stemmen. Hij kan dus ook geen tweede maal gaan stemmen.
Volmacht geven Sommige kiezers die onmogelijk persoonlijk kunnen gaan stemmen wegens bijvoorbeeld ziekte, of omdat ze die dag moeten werken of in het buitenland verblijven, kunnen hun stem uitbrengen door een volmacht te geven aan een andere kiezer. De kiezer die de volmacht verleent, wordt ‘volmachtgever’ genoemd en de ‘volmachtdrager’ is de kiezer die de volmacht aanvaardt. De volmachtdrager stemt dus in plaats van de volmachtgever. Wie op de dag van de verkiezingen zonder rechtsgeldige reden niet op het stembureau komt opdagen, riskeert in elk geval een boete. De vervolgingen en de straffen waaraan de kiezers die niet aan de stemming hebben deelgenomen, zich blootstellen, worden voorgeschreven in artikel 209 en 210 van het Algemeen Kieswetboek. Een eerste, niet-gewettigde afwezigheid wordt, naargelang van de omstandigheden, gestraft met een berisping of met een geldboete van 5 euro tot 10 euro; bij herhaling is de geldboete 10 euro tot 25 euro (deze bedragen worden vermenigvuldigd met de wettelijke opdeciemen of met een factor 6). Indien de niet-gewettigde afwezigheid ten minste vier maal voorkomt binnen vijftien jaar, wordt de kiezer voor tien jaar van de kiezerslijsten geschrapt en kan hij gedurende die tijd geen benoeming, bevordering of onderscheiding krijgen van een overheid.
Zetelverdeling Tot 1899 gold voor de zetelverdeling het meerderheidsstelsel, waarbij per kieskring de kandidaten met de meeste stemmen, die ook de absolute meerderheid hadden, verkozen werden. In 1899 werd het evenredigheidsstelsel (systeem-D’Hondt) ingevoerd. Dat houdt in dat de zetels over de partijen worden verdeeld in verhouding tot de behaalde resultaten. De zetelverdeling geeft aan hoeveel zetels iedere partij krijgt in het parlement. Het systeem-D’Hondt wordt toegepast voor de Vlaamse, federale en Europese verkiezingen. Sinds 13 juni 2004 wordt het systeem D’Hondt gecombineerd met een kiesdrempel van 5 procent in elke provinciale kieskring. Dat wil dus zeggen dat een partij minstens 5 procent van de geldige stemmen moet behalen om te kunnen meedingen naar een zetel. De kiesdeler is een getal dat aangeeft hoeveel stemmen je moet hebben voor één zetel. Om het systeem-D’Hondt duidelijk te maken volgt hierna een voorbeeld van een berekening van de zetelverdeling in een fictieve kieskring:
111
Zetelverdeling Stap 1: In een kieskring zijn 11 zetels te behalen. 5 lijsten hebben aan de verkiezingen deelgenomen. In totaal werden er 130.000 geldige stembiljetten in de stembus gestopt. De blanco en ongeldige stemmen tellen niet mee voor de zetelverdeling. Stap 2: Er wordt geteld hoeveel geldige stembiljetten er voor elke partij zijn uitgebracht. Voor lijst 1 hebben 54.000 kiezers een geldig stembiljet in de stembus gestopt (met een lijststem of verscheidene voorkeurstemmen). Er zijn dus 54.000 stembiljetten voor lijst 1. Voor lijst 2 zijn er 40.000 geldige stembiljetten. Voor lijst 3 zijn er 21.000 geldige stembiljetten. Voor lijst 4 zijn er 9.800 geldige stembiljetten. Voor lijst 5 zijn er 5.200 geldige stembiljetten. Stap 3: Hier volgt de berekeningswijze van het systeem-D’Hondt: Je deelt het totale aantal stembiljetten voor elke lijst door achtereenvolgens de noemer 1 – 2 – 3 – 4 – 5 –6- enzovoort. Het resultaat van die delingen zijn quotiënten: Lijstnummer
Lijst 1
Aantal geldige stembiljetten
54.000
Lijst 2
Lijst 3
40.000
Noemer:
Lijst 4
21.000
Lijst 5
9.800
5.200
9.800 4.900
5.200
Quotiënten:
1 2 3 4 5 6 7
54.000 27.000 18.000 13.500 10.800 9.000 7.714
40.000 20.000 13.333 10.000 8.000 6.666
21.000 10.500 7.000
Stap 4: Je zet nu alle quotiënten in volgorde van groot naar klein, en verdeelt dan de zetels tot er geen meer over zijn (in dit voorbeeld zijn er 11 zetels). Je krijgt nu de volgende reeks: Quotiënt
112
Te verdelen zetels
Lijstnummer
Quotiënt
Te verdelen zetels
Lijstnummer
54.000
Zetel 1
gaat naar lijst 1
13.500
Zetel 7
gaat naar lijst 1
40.000
Zetel 2
gaat naar lijst 2
13.333
Zetel 8
gaat naar lijst 2
27.000
Zetel 3
gaat naar lijst 1
10.800
Zetel 9
gaat naar lijst 1
21.000
Zetel 4
gaat naar lijst 3
10.500
Zetel 10
gaat naar lijst 3
20.000
Zetel 5
gaat naar lijst 2
10.000
Zetel 11
gaat naar lijst 2
18.000
Zetel6
gaat naar lijst 1
9.800
Verkiezingen en partijen D Onze parlementsverkiezingen in de praktijk
Geen zetel
Het laatste quotiënt dat recht geeft op een zetel (in dit voorbeeld dus 10.000) wordt de kiesdeler genoemd. Nu zijn alle zetels verdeeld. Het resultaat is: Lijst 1
5 zetels
Lijst 2
4 zetels
Lijst 3
2 zetels
De lijsten 4 en 5 hadden niet genoeg stemmen om aan de kiesdeler te komen en hebben dus geen zetel behaald. In dit voorbeeld had je dus 10.000 stemmen nodig op een totaal van 130.000 geldige stembiljetten. Dat wil dus zeggen dat je 7,69% van de stemmen moest hebben om een zetel te behalen.
Welke kandidaten werden verkozen? Als de stemmen zijn geteld, en de zetels verdeeld, moet nog worden nagegaan welke kandidaten de zetels mogen innemen. In principe krijgen de kandidaten met de meeste stemmen de zetels. Maar heel wat kiezers geven enkel een lijststem, waarmee ze aangeven dat ze akkoord gaan met de volgorde van de lijst. Die stemmen worden natuurlijk ook meegerekend om te bepalen wie er echt verkozen werd. Wanneer men én een lijststem én een of meer voorkeurstemmen (ook naamstemmen genoemd) heeft uitgebracht, vervalt de lijststem.
Voorbeeld In totaal waren er voor Lijst 1 54.000 geldige stembiljetten. 29.000 kiezers hebben enkel een lijststem uitgebracht. 25.000 kiezers hebben een of meer voorkeurstemmen uitgebracht (let op, op één lijst mogen meer voorkeurstemmen worden uitgebracht, het totale aantal voorkeurstemmen zal dan ook groter zijn dan het aantal stembiljetten met voorkeurstemmen). Lijst 1 heeft 5 zetels behaald. Wie wordt dan volksvertegenwoordiger? Dat wordt als volgt berekend: het verkiesbaarheidcijfer = het aantal geldige stembiljetten = 54.000 = 9.000 het aantal behaalde zetels + 1 5+1 De helft van de lijststemmen (29.000 : 2 = 14.500 ) wordt overgedragen op de kandidaten, volgens hun volgorde op de lijst en tot ze het verkiesbaarheidcijfer van 9.000 halen: Kandidaten op de lijst
Aantal voorkeurstemmen
Overdracht van lijststemmen
Totale aantal
Verkozenen
1. Lies
9.600
geen overdracht nodig
9.600
1e verkozene
2. Jan 3. Saida
2.100
+6.900=
9.000
2e verkozene
5.700
+3.300=
9.000
3e verkozene
4. Sam
5.400
+3.600=
9.000
4e verkozene
5. Katrin
7.300
+700=
8.000
niet verkozen
6. Ruben
4.700
4.700
niet verkozen
7. Emma
8.400
8.400
5e verkozene
(voorkeur+lijststemmen)
14.500
(= de helft van het aantal lijststemmen)
De opvolgers worden op dezelfde manier aangewezen.
113
E
Politieke partijen
Dit hoofdstuk werd geschreven door prof. dr. Kris Deschouwer, VUB.
Democratie en debat Politieke partijen spelen een hoofdrol in de politiek van vandaag. Zij horen op een haast natuurlijke wijze bij de democratie. En dat komt omdat democratische politiek grootschalig is. Als democratie een bestuursvorm is die probeert rekening te houden met de wensen en verwachtingen van de bevolking, dan moet er een manier zijn om die wensen en verwachtingen te meten en te lezen. Dat gebeurt door verkiezingen. Maar aan die verkiezingen kunnen – als ze echt democratisch zijn – zeer veel mensen deelnemen. Zelfs in een klein land als België heb je al zo’n 8 miljoen kiezers. Politieke partijen zorgen er voor dat de dialoog tussen burgers en verkozenen een structuur krijgt. Kiezen heeft immers alleen maar betekenis als je weet waarvoor je kiest. Politieke partijen bundelen de ontelbare en gevarieerde vragen en betrachtingen van al die Belgen samen in pakketten die al wat meer hanteerbaar zijn. Zij geven met hun programma’s en ideologieën (zie verder) een antwoord op vele grote en kleine vragen. In de loop van de Belgische geschiedenis zijn er aldus diverse politieke partijen ontstaan, die allemaal standpunten innemen over de grote keuzes die in onze samenlevingen gemaakt moeten worden. Op welke wijze moet de economie worden georganiseerd? In hoeverre kan of moet de godsdienst de normen van onze samenleving bepalen? Hoe moet het taalgebruik in dit meertalige land geregeld worden? Recenter kwamen daar nog nieuwe partijen bij, die inspelen op nieuwe vragen. Welke kwaliteit moet het leven en het milieu hebben in deze almaar groeiende economie? Kunnen we verschillende culturen met elkaar laten samenleven of bedreigt de multiculturele samenleving onze identiteit? Democratie maakt het voor de burgers mogelijk dat ze – alleen of georganiseerd – hun mening uiten, dat ze zeggen wat hun verwachtingen zijn, dat ze proberen anderen van hun visie te overtuigen. In democratische politiek is er daarom altijd debat, onenigheid, verschil van mening. Dat debat is ontzettend belangrijk. Wie deelneemt aan het debat, bepaalt mee hoe het probleem eventueel kan worden aangepakt. Wie deelneemt aan het debat, bepaalt ook mee de toon ervan. Een maatschappelijk probleem kan immers op diverse manieren bekeken worden. Verkeersveiligheid wordt algemeen aanvaard als een van de problemen van onze tijd, maar de ene ziet dat als een zaak die een mentaliteitswijziging vergt en dus maatregelen vraagt die betrekking hebben op het onderwijs. Anderen menen dat dit eerder een probleem is van respect voor de verkeersregels, en die wensen dus strengere controle en strengere straffen. Belangengroepen spelen in die verwoording een rol. Media spelen daarin een rol. Bekende personen die het ene of het andere standpunt innemen, wegen mee op het debat. Maar er zijn ook de politieke partijen. Zij zijn het die de politici leveren die de nodige beleidsmaatregelen moeten nemen en daarover het debat zullen moeten aangaan. Wie het meeste
114
Verkiezingen en partijen E Politieke partijen
op dat debat weegt, is moeilijk uit te maken. Zijn het de belangengroepen? Zijn het de media? De partijen? Behalve wanneer een burger heel bekend is, kan zij of hij nagenoeg alleen via een partij of een belangengroep aan het debat deelnemen. Vrije tribunes of lezersbrieven in de pers voeden weliswaar ook het debat, maar het is de vraag hoeveel die opwegen tegen georganiseerde partijen. Partijen spelen dus een hoofdrol. Van hen wordt verwacht dat ze inspelen op wat er in de samenleving gebeurt. Soms antwoorden ze op vragen of gebeurtenissen, soms lanceren ze zelf het debat. Uiteraard bekijkt elke partij een probleem op haar specifieke manier. Omdat er maar een beperkt aantal partijen zijn, wordt daardoor al het aantal manieren waarop je een probleem kunt bekijken, beperkt. Dat vergemakkelijkt het praten erover, en het vergemakkelijkt de oplossing van die problemen. Die beperking en structurering van het maatschappelijk debat is een belangrijke functie van de partijen. Zij zorgen ervoor dat we weten waarvoor we kiezen. Verkiezingen zijn voor partijen dan ook altijd een heel belangrijke gebeurtenis. Op dat moment komen ze immers te weten – en de hele samenleving met hen – welke algemene visies op mens en maatschappij de grootste steun genieten. Met hun programma’s en voorstellen voeren ze campagne. De concrete thema’s van zo’n verkiezingscampagne kunnen zeer verschillend zijn. Soms gaat het over de sociale zekerheid, een andere keer over veiligheid, of over internationale politiek. Partijen interpreteren die concrete dingen vanuit hun eigen ideologie. Na de verkiezingen spelen de partijen een andere, en nog altijd heel belangrijke rol. Kandidaten die op de kieslijsten van de partijen stonden, hebben nu de taak om te besturen, om beslissingen te nemen, om keuzes te maken. Dat is niet zo makkelijk. Tijdens de campagne kunnen de partijen heel duidelijke taal spreken en zeggen wat volgens hen de juiste aanpak is van de maatschappelijke problemen. Maar als geen enkele partij groot genoeg is om helemaal alleen te besturen (wat in vele landen – ook het onze – meestal het geval is), moeten ze proberen coalities te vormen, moeten een aantal partijen met elkaar samenwerken. Terwijl ze tijdens de campagne heel sterk hun onderlinge verschillen in de verf zetten, moeten ze na de verkiezingen op zoek naar gelijkenissen en overeenkomsten, moeten ze proberen akkoorden en compromissen te sluiten. Zij onderhandelen over het regeerprogramma. Zij verdelen onderling ook de portefeuilles, de bevoegdheden van de verschillende leden van de regering. Ook dat is trouwens het voorwerp van een debat.
Ideologieën Politieke partijen nemen deel aan het maatschappelijk debat, als vertolkers van de verlangens en belangen van de mensen. Mensen willen rechtvaardig behandeld worden. Ze vragen respect voor wat ze zelf belangrijk vinden. Zo koesteren ze een aantal waarden, bijvoorbeeld solidariteit, hun geloof, eerlijkheid enzovoort. Ze hebben ook heel concrete belangen: veel geld verdienen, een baan, veilig op straat kunnen lopen, hun zaak leefbaar houden. Mensen die tot eenzelfde maatschappelijke groep behoren, hebben in het algemeen gelijklopende belangen en verlangens. Dat maakt dat hun kijk op de wereld ongeveer dezelfde is. Ze houden er met andere woorden dezelfde ideologie op na. Zelfstandigen zullen bijvoorbeeld vinden dat ze harder moeten werken dan iemand in loondienst. Ze zullen daarom al gauw wat meer toegeeflijkheid van de fiscus verlangen. Loontrekkenden denken misschien net het omgekeerde. Een ideologie is een geheel van opvattingen, een manier om over de
115
samenleving na te denken, een manier om belangrijke van minder belangrijke dingen te onderscheiden, een visie. Die helpt – door dingen te vereenvoudigen en grote lijnen te trekken – om de wereld te bekijken en te begrijpen. Daardoor is een ideologie ook een beperking. Sommige dingen zie je niet. Soms besef je niet meer dat zaken ook anders bekeken en geïnterpreteerd kunnen worden. Een ideologie helpt om dingen te zien, maar een ideologie maakt tegelijk een beetje blind. Een ideologie werkt als een bril én als een stel oogkleppen.
Links – rechts Om de posities van de verschillende deelnemers aan het politieke debat te beschrijven, gebruikt men vaak de termen links en rechts. Die ontstonden na de Franse Revolutie. Zij verwijzen naar de plaats die de eerste rechtstreeks verkozen volksvertegenwoordigers innamen op 1 oktober 1791 in de Wetgevende Vergadering. De verkozenen die een radicale verandering wilden, zaten links in het halfrond, en diegenen die het ancien régime van de Franse koning best wel wilden behouden, zaten rechts. De gematigden zaten er tussenin. En sindsdien gebruiken we die opdeling in twee kanten om een onderscheid te maken tussen diegenen die de bestaande samenleving veeleer willen veranderen (links of progressief) en diegenen die ze veeleer willen behouden (rechts of conservatief). Dat is een handige maar wel zeer algemene manier om het politieke debat te beschrijven en te begrijpen. Links en rechts kan immers betrekking hebben op verschillende thema’s. Wie behoudsgezind is in één debat, kan progressief zijn in een ander. Toen in België het debat over de invloed van de kerk in de politiek in de 19e eeuw losbarstte, werd de liberale partij als links beschouwd (zij wilde de macht van de kerk indijken) en de katholieke partij als rechts. Maar als het ging om de vraag hoe de economie georganiseerd moest worden, stonden de liberalen aan de rechterkant. Zij wilden immers de vrijemarkteconomie verdedigen en behouden, terwijl de socialisten die stevig aan banden wilden leggen. De socialisten waren in dat debat dus de linksen, de voorstanders van verandering. Er zijn in essentie twee invullingen van links en rechts. De eerste is de economische invulling, die socialisten en liberalen tegen elkaar afzet, met christendemocraten op een gematigde positie in het centrum. De tweede invulling gaat oorspronkelijk terug tot die tegenstelling tussen kerk en staat, en heeft vandaag vooral betrekking op een aantal ethische kwesties. Het linkse standpunt zegt dat individuen vrij moeten zijn, zelf moeten kunnen kiezen en bepalen hoe zij hun morele standpunten innemen en hoe zij die vertalen in hun levenskeuzes. Het rechtse standpunt verdedigt het behoud van traditionele waarden en normen (vaak religieus geïnspireerd), die de mensen een duidelijk houvast geven. Er wordt wel eens beweerd dat die indeling in links en rechts voorbijgestreefd is, dat die ons niet meer in staat stelt om partijen en bewegingen goed te duiden. Anderen beweren dan weer dat die tegenstelling tussen links en rechts meer dan ooit levend is, zowel in de nationale als in de internationale politiek. In elk geval is spreken in termen van links en rechts sowieso niets anders dan een manier van spreken, een manier om zeer complexe debatten een beetje te vereenvoudigen, en eventueel om zelf daarin een kant te kiezen. Grote tegenstellingen die leiden tot fundamentele politieke debatten over de toekomst van de samenleving, worden meestal breuklijnen genoemd. De term komt uit de aardrijkskunde, en verwijst inderdaad naar diepe en blijvende barsten. Die breuklijnen liggen aan de oorsprong van de politieke partijen. We kunnen daarbij een onderscheid maken tussen de klassieke
116
Verkiezingen en partijen E Politieke partijen
breuklijnen enerzijds en nieuwere breuklijnen anderzijds. De klassieke breuklijnen gaan terug tot de 19e eeuw, tot het prille begin van de moderne democratie. De grote tegenstellingen die de samenleving toen verdeelden, leidden tot de eerste politieke partijen. Later – na de Tweede Wereldoorlog – komen een aantal nieuwe breuklijnen tot stand en ontstaan er nieuwe politieke bewegingen en partijen. In de volgende paragraaf gaan we aan de hand van die grote breuklijnen op zoek naar de origine van de Belgische (en later Vlaamse) politieke partijen.
Tegenstelling tussen kerk en staat: de eerste breuklijn Over deze eerste breuklijn hebben we het daarnet al even gehad. Al vóór het ontstaan van België waren de meningen verdeeld over de rol die de kerk en het geloof in de samenleving moesten of mochten spelen. De politieke leiders waren verdeeld in conservatieve katholieken en progressieve liberalen. De eersten vonden dat het beleid in zeer grote mate rekening moest houden met de principes zoals die werden verkondigd door de kerk en het geloof. Voor de liberalen daarentegen moest de staat geseculariseerd zijn, dus totaal los staan van elke kerkelijke invloed of inspraak. Naarmate de burgers meer aan de politiek mochten deelnemen, werden ook zij gemobiliseerd om een kant te kiezen in dat debat. In de praktijk gaf die breuklijn onder meer aanleiding tot een ongemeen harde strijd tussen katholieken en liberalen over onderwijskwesties. De katholieken steunden het vrije – katholieke – onderwijs, de liberalen het officiële, neutrale onderwijs. Die breuklijn is (net zomin als de andere) typisch voor België. Ook in vele andere landen dook dat conflict op. In 1846 ontstond aldus de Liberale Partij. Haar opponent in de Belgische politiek was de Katholieke Partij. Die werd pas in 1884 officieel opgericht, maar bestond dus al wel langer als politieke beweging die zich afzette tegen de Liberale Partij. Zij is de voorloper van de latere christendemocratische partij (zie verder).
De sociale kwestie: de tweede breuklijn De tweede breuklijn – die ook in de andere landen voorkomt – heeft betrekking op de vraag hoe de economie georganiseerd moet worden. In de loop van de 19e eeuw werd de oude landbouweconomie immers langzaam vervangen door een industriële economie. Daarin botsen de belangen van de werkgevers op die van de arbeiders. Die tegenstelling is in de 19e eeuw bijzonder scherp. Stilaan kristalliseerde het probleem zich rond de kwestie van de rol die de overheid in de economie en in de verhoudingen tussen arbeiders en patroons moest spelen. Volgens de socialisten moet de overheid daarin heel regelend optreden. De liberalen zijn voor zo weinig mogelijk staatsinterventie. De katholieken nemen een middenpositie in. Uit deze breuklijn is in 1885 de socialistische partij ontstaan. Die heette oorspronkelijk de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Zoals gezegd, was haar opponent op deze breuklijn de liberale partij. De BWP was echter de medestander van de liberale partij op de eerste breuklijn.
De taalkwestie en de communautaire tegenstellingen: de derde breuklijn De derde grote tegenstelling die vorm gegeven heeft aan het partijpolitieke landschap in België, is de zogenaamde communautaire breuklijn. Die heeft betrekking op de verhouding tussen de twee grote taalgemeenschappen in het land. Bijna onmiddellijk na de Belgische
117
onafhankelijkheid ontstond onder de Nederlandssprekende meerderheid in het noorden van het land ongenoegen over de overheersing van het Frans. Zowel in het bestuur en de administratie als in het onderwijs, de rechtspraak en het leger was het Frans toen de facto de officiële taal. Na de Eerste Wereldoorlog – toen het algemeen stemrecht (voor mannen) ingevoerd werd – leidde ook die derde breuklijn tot de oprichting van politieke partijen. Sindsdien zijn er altijd Vlaams-nationale partijen geweest die streefden naar een of andere vorm van autonomie voor het Nederlandstalige deel van het land. Toch is die problematiek pas vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw echt op de voorgrond getreden. Er ontstond op dat moment ook een Waalsnationale partij (het Rassemblement Wallon), die gedurende een paar jaar ook deelnam aan de Belgische regering, maar die inmiddels verdwenen is. In 1964 werd ook een partij opgericht die opkomt voor de belangen van de Franstaligen in en rond Brussel: het Front Démocratique des Francophones (FDF). De tegenstellingen tussen Noord en Zuid in het land leidden niet alleen tot nieuwe politieke partijen die specifiek rond die communautaire breuklijn mobiliseerden. Een ander gevolg van de spanning was het uiteenvallen van de drie zogenaamde traditionele politieke partijen – liberalen, socialisten en christendemocraten – in elk twee afzonderlijke eentalige politieke partijen. Dat leidt tot een heel bijzondere situatie. Wanneer er verkiezingen zijn voor het federale (dus het Belgische nationale) parlement, komen in de kieskringen in het noorden van het land alleen de Nederlandstalige partijen op, en in het zuiden de Franstalige. Als Vlaming kun je dus alleen maar voor Vlaamse partijen stemmen. Dat heeft tot gevolg dat partijen van de ene taal zich niets hoeven aan te trekken van wat de Belgen van de andere taal over hen denken. Nochtans moeten die partijen in het federale (=nationale) parlement mee de wetten maken voor alle Belgen en kunnen ze deel uitmaken van de federale regering die over heel het land regeert. Die opsplitsing van het partijlandschap in twee afzonderlijke stukken, die eigenlijk niet met elkaar de strijd aangaan voor de gunst van alle kiezers van het land, is echt wel een heel bijzondere en typisch Belgische situatie. In andere federale landen bestaan er wèl partijen die op het hele grondgebied actief zijn.
Nieuwe breuklijnen De oude of klassieke breuklijnen hebben dus allemaal betrekking op tegenstellingen die al in de 19e eeuw bestonden. Terwijl (sommige van) die oude tegenstellingen stilaan wat minder belangrijk worden of toch minder op het scherp van de snee worden uitgevochten, komen er in onze samenleving nieuwe tegenstellingen aan het licht. Die worden heel zichtbaar vanaf de jaren 1960. Dan ontstaat er een hele reeks nieuwe sociale bewegingen, die aandacht vragen voor milieuproblemen, voor wereldvrede, voor ontwikkelingslanden, voor meer en betere democratie en participatie in alle geledingen van de samenleving. Het zijn die nieuwe sociale bewegingen die aan de oorsprong liggen van een nieuwe politieke stroming: de groene of ecologische partijen. In België slagen aldus in 1981 twee nieuwe partijen erin om in het parlement vertegenwoordigd te worden: een Vlaamse en een Franstalige ‘groene’ partij. Die heetten oorspronkelijk Agalev en Ecolo. Nog recenter – de jaren 1990 – zien we in diverse Europese landen nog een nieuwe soort partij ontstaan. Die vraagt aandacht voor de spanningen die opduiken als gevolg van immigratie van mensen met een andere culturele achtergrond. In de loop van de voorbije decennia waren
118
Verkiezingen en partijen E Politieke partijen
immers werkkrachten aangetrokken uit Noord-Afrikaanse landen (in België vooral uit Marokko) en uit Turkije, en die maken langzaam maar zeker deel uit van onze samenleving. Over de vraag hoe met die nieuwe situatie omgegaan moet worden, nemen de rechts-populistische partijen een radicaal standpunt in. Zij menen dat het samenleven van verschillende culturen in een multiculturele samenleving niet mogelijk is, en pleiten voor het behoud van de oude, monoculturele samenleving. In Vlaanderen is het Vlaams Belang (oorspronkelijk Vlaams Blok) een typische vertegenwoordiger van dat soort partijen. Het Vlaams Belang is tegelijk ook een Vlaams-nationale partij.
De politieke partijen in Vlaanderen Door te kijken naar de grote tegenstellingen in een samenleving, kun je dus vrij makkelijk begrijpen waar de politieke partijen vandaan komen. Je hebt meteen ook een idee van de standpunten die ze verdedigen. In de volgende paragrafen bekijken we systematisch de Vlaamse politieke partijen en hun visies op mens en maatschappij.
Christendemocratisch & Vlaams (CD&V)
CD&V is een christendemocratische partij. Haar historische wortels liggen bij de katholieke partij van de 19e eeuw, maar zij is uiteraard sindsdien heel sterk geëvolueerd. Toch blijven we ook hier de fundamenten uit het verleden terugvinden. Dat wil zeggen dat CD&V een partij is die een christelijke inspiratie heeft. De christelijke waarden – zoals bijvoorbeeld zorgzaamheid en solidariteit – zijn een belangrijke bron van inspiratie. Uit die christelijke inspiratie haalt CD&V ook de waarden en principes inzake ethische kwesties zoals abortus, euthanasie of beleid inzake druggebruik. Op dit punt is CD&V meestal geen voorstander van het idee dat elke mens zelf mag en kan bepalen welke de waarden zijn die het leven moeten oriënteren en duiden. De oorspronkelijke katholieke partij was een klerikale partij, een partij van en voor de kerk. Dat is vandaag al lang niet meer het geval. Toen in 1945 de CVP (Christelijke Volkspartij) werd opgericht, zei ze al dat ze wilde openstaan voor iedereen. De banden met de katholieke kerk waren er toen nog wel, maar die verdwenen in de loop van de daaropvolgende decennia heel snel. Bij die oprichting van de CVP na de Tweede Wereldoorlog, werd in het programma heel duidelijk gesteld dat het personalisme de kern was van het gedachtegoed. Het personalisme stelt dat elke mens uniek is, en in al zijn facetten bekeken en gewaardeerd moet worden. Het stelt ook dat mensen het best tot hun recht komen in gemeenschappen zoals het gezin, de familie, de buurt, de vereniging, de school, het bedrijf enzovoort. Gemeenschappen maken de samenleving warmer omdat ze mensen geborgenheid en zekerheid bieden. Niet de vrije individuele mens staat hier dus centraal, maar de mens in verbondenheid met anderen. “Wij kiezen niet voor ‘de burger’, ook niet voor ‘de staat’ maar voor mensen, verbonden met elkaar in de samenleving”.
119
Die visie zien we ook vertaald in de sociaal-economische standpunten van CD&V. CD&V is niet zomaar een voorstander van de vrijemarkteconomie en ook niet van een al te actief sturende overheid. Heel typisch voor de christendemocratie is de centrumpositie die ingenomen wordt tussen liberalisme en socialisme. Het economische beleid moet gebaseerd zijn op overleg en niet op confrontatie. CD&V verdedigt uitdrukkelijk een socialemarkteconomie. Dat wil zeggen dat de vrije markt zeker een goede vorm van sturing is, maar dat er vanuit sociale overwegingen – geïnspireerd op het personalisme – altijd aandacht moet zijn voor de mogelijk negatieve gevolgen ervan. CD&V verdedigt daarentegen wel het vrije initiatief in de zogenaamde non-profitsector. Diensten zoals onderwijs of gezondheidszorg moeten vanuit het idee van de solidariteit door de overheid gefinancierd worden, maar de instellingen zelf moeten vrij zijn om die diensten op hun eigen wijze in te vullen. Op die manier verdedigt CD&V de specificiteit van de dienstverlening door christelijke instellingen. Voor het onderwijs is dat standpunt – de verdediging van het vrij onderwijs – van oudsher een van de pijlers van de partij. De christendemocratische partij was de eerste die als gevolg van de talentegenstellingen gesplitst werd. Dat gebeurde in 1968. Aan Franstalige kant ging de PSC (Parti Social Chrétien) alleen door. Die veranderde in 2001 van naam en werd cdH (Centre Démocrate Humaniste). Ook de Vlaamse CVP veranderde in 2001 van naam. Sindsdien heet ze Christendemocratisch en Vlaams of CD&V. www.cdenv.be
Groen
Groen is een van de jongere partijen in het partijlandschap. Ze nam op het einde van jaren 70 van de vorige eeuw voor het eerst deel aan verkiezingen, en brak echt door in de loop van de jaren 80. Oorspronkelijk heette de partij Agalev, wat stond voor “Anders Gaan Leven”. In de allereerste plaats heeft Agalev – zoals de andere groene partijen in Europa – heel uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor de milieuproblematiek. Dat is voor de groenen niet zomaar een thema apart. Het maakt integendeel deel uit van een algemene visie, waarin onze houding tegenover het milieu maar één heel opvallende uiting is. Het gedachtegoed van de groenen steunt op drie pijlers: basisdemocratie, ecologie en pacifisme. Het groene denken is sterk antiautoritair ingesteld. Het pleit voor inspraak, voor participatie, voor betrokkenheid van iedereen bij het politieke debat en bij de politieke besluitvorming. Groene partijen streven er ook naar hun interne partijwerking zo open mogelijk te organiseren, met heel veel ruimte voor beslissende deelname van de gewone leden. Het ecologisme vinden we terug in het pleidooi voor duurzame ontwikkeling, voor een economie die steunt op een visie op lange termijn. Het ecologisch denken wil onze handelingen in een globale context plaatsen, en er álle gevolgen – niet alleen die met betrekking tot de economische kostprijs – uit trekken. Het is fout om vanuit een al te beperkt en niet-globaal denken allerlei problemen af te schuiven en door te schuiven naar de volgende generaties of naar andere delen van de wereld.
120
Verkiezingen en partijen E Politieke partijen
Onze westerse welvaart mag niet gebouwd worden op de kosten – sociaal, economisch, cultureel en ecologisch – van de derde wereld. Grenzen tussen landen en culturen zijn overigens niet zo relevant. De problemen van de wereld gaan ons allen aan. Wij zijn wereldburgers, en de wereld is ons dorp. Vanuit die overtuiging verdedigen de groenen ook zeer nadrukkelijk het ‘multiculturalisme’: verschillende volkeren en culturen kunnen naast en met elkaar wonen. Hun onderlinge contacten kunnen alleen maar verrijkend zijn. De groene partijen ontstonden toen de Belgische partijen reeds allemaal in twee eentalige partijen gesplitst waren. Er is dus nooit een Belgische groene partij geweest. De Franstalige partij Ecolo ontstond ongeveer gelijktijdig met Agalev. In 2003 werd de naam van Agalev veranderd in Groen. www.groen.be
Nieuw-Vlaamse Alliantie (N-VA)
De Nieuw-Vlaamse Alliantie is een van de twee opvolgers van de Volksunie. De Volksunie was zelf ontstaan in de jaren 50 van de vorige eeuw als opvolger van de vooroorlogse Vlaamsnationale partijen. Daarmee kennen we meteen de centrale doelstelling van de N-VA: de verdediging van de Vlaamse belangen. “Vlaanderen en de Vlamingen zijn ons eerste referentiepunt. De Nieuw-Vlaamse Alliantie komt op voor het algemeen Vlaamse belang”. N-VA heeft voor de beste verdediging van dat Vlaamse belang een zeer duidelijke en radicale oplossing: de Belgische staat moet verdwijnen en Vlaanderen moet een zelfstandige en onafhankelijke staat worden. Veel van wat in België misloopt is immers het gevolg van het verplicht samenleven in België van Vlamingen en Walen. Dat is nefast voor Vlaanderen. Vlaanderen moet in staat worden gesteld om een beleid te voeren dat afgestemd is op de vragen en behoeften van de Vlaamse bevolking. De N-VA is de officiële erfgenaam van de Volksunie. Binnen de Volksunie ontstonden in het begin van de 21e eeuw diepe meningsverschillen over de te volgen strategie en over het programma. Een deel van de partij verdedigde een radicale visie en wenste niet voortdurend slechte compromissen met de Franstaligen te moeten sluiten. Dat deel van de partij verdedigde ook een meer liberale visie op de economie en een meer conservatieve visie inzake ethische kwesties. Een ander deel van de partij stond voor een meer gematigd Vlaams nationalisme en voor een linksere visie op economie en ethiek. Dat leidde tot een splitsing van de partij in 2001. De grootste groep, en dus de erfgenaam van de Volksunie, werd de N-VA. De partij haalde bij haar eerste verkiezingsdeelname niet voldoende stemmen om een goede parlementaire vertegenwoordiging te kunnen hebben. Tussen 2004 en 2008 werkte N-VA samen in kartel met CD&V. Bij de Vlaamse verkiezingen van 2009 trok N-VA opnieuw alleen naar de kiezer en in 2014 werd N-VA de grootste partij in Vlaanderen. www.n-va.be
121
Socialistische Partij anders (sp.a)
De sp.a is ook een van de traditionele partijen. Het is een partij met een lange geschiedenis. In 1885 werd de Belgische Werkliedenpartij opgericht. Zoals de naam het zegt, verdedigde die partij in de eerste plaats de belangen van de werklieden of de arbeiders. Daarmee nam de partij een positie in die lijnrecht tegenover die van de liberalen stond. De vrijemarkteconomie, die volgens de liberalen als een goede organisatie van de economie beschouwd kon worden, was dat voor de socialisten helemaal niet. De vrije markt gaat er immers van uit dat alle deelnemers aan het economische leven gelijk zijn, en speelt op die manier in het nadeel van de zwakkeren. De vrije markt moest dus zeer grondig bijgestuurd worden. En die bijsturing moet gebeuren door de overheid, door de staat. Terwijl de liberalen pleiten voor een staat die zich discreet opstelt, menen de socialisten dat de overheid daarentegen heel actief moet zijn. De overheid is immers de enige speler die anderen effectief kan dwingen om zich aan een aantal regels te houden. De staat is ook de structuur bij uitstek die kan zorgen voor herverdeling tussen rijk en arm, tussen sterk en zwak. Belastingen zijn daarvoor een goed instrument. Die moeten echter wel rekening houden met de draagkracht: wie meer verdient, betaalt meer belastingen dan wie minder verdient. En de financiële middelen die de overheid daardoor krijgt, kan ze gebruiken om de sociale solidariteit te organiseren. Een van de cruciale instrumenten van de staat – en die in elk geval door de staat beheerd moet worden – is de sociale zekerheid. Die werd vooral na de Tweede Wereldoorlog uitgebouwd. De sociale zekerheid zorgt ervoor dat wie geen inkomsten (meer) heeft, een inkomen van de overheid krijgt. Dat geldt voor werklozen, voor gepensioneerden, voor zieken. Indien de overheid hier niet actief zou tegemoetkomen, zouden alleen diegenen die daar de middelen voor hebben, zich kunnen verzekeren tegen mogelijk verlies van hun werk en hun inkomen. Die visie op een actieve en herverdelende staat, vinden we ook terug in het pleidooi van de partij om zoveel mogelijk diensten van de overheid gratis of toch zo goedkoop mogelijk aan te bieden: openbaar vervoer, onderwijs, geneeskunde. Gratis betekent dat de overheid de kosten draagt, en dus dat de belastingbetalers (elk naar draagkracht) zorgen voor de financiering van de diensten van de overheid. De sp.a is een partij die – bouwend op haar geschiedenis – in eerste instantie oog heeft voor de zwakkeren in de samenleving. En de beste manier om ervoor te zorgen dat de zwakkeren aan boord kunnen blijven, is een overheid die voldoende investeert in de welvaartsstaat: onderwijs, huisvesting, bejaarden- en kinderopvang, sociale zekerheid, openbaar vervoer, betaalbare gezondheidszorg. De sp.a wil een overheid die duidelijke spelregels vastlegt en die ook doet naleven. Na de Tweede Wereldoorlog werd de oude BWP omgevormd tot de BSP, de Belgische Socialistische partij. Die viel in 1978 uiteen in de Franstalige Parti Socialiste (PS) en de Socialistische Partij (SP). Die naam werd in 2000 veranderd tot sp.a. Dat staat voor ‘socialistische partij anders’. www.s-p-a.be
122
Verkiezingen en partijen E Politieke partijen
Vlaams Belang
Vlaams Belang is een partij die op relatief korte tijd heel stevig haar stempel op de politieke debatten heeft weten te drukken. Ook Vlaams Belang is te situeren in de geschiedenis van de Volksunie. De partij werd opgericht in 1978, en heette oorspronkelijk Vlaams Blok. De Volksunie had in 1977 deelgenomen aan de Belgische regering met het oog op het realiseren van een belangrijke stap in de staatshervorming, d.w.z. in de realisatie van meer autonomie voor Vlaanderen. Een aantal leden van de Volksunie vond echter dat hun partij zich veel te toegeeflijk had getoond, en zij stichtten een nieuwe partij die wat het Vlaams nationalisme betreft, geen compromissen wilde sluiten. Het Vlaams Blok streefde naar een volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen. In de tweede helft van de jaren 1980 begon de partij in haar programma en optreden meer nadruk te leggen op de terugkeer van niet-Europese migranten naar hun vaderland. Met de slogan ‘Eigen volk eerst’ boekte het Vlaams Blok, na aanvankelijk matige successen, grote winst bij diverse parlementsverkiezingen. Hiermee werd het Vlaams Blok de Vlaamse variant van wat we hierboven de rechts-populistische partijen genoemd hebben. Ze leggen de nadruk op het moeilijke samenleven van verschillende culturen, en verwijten de andere partijen dat die het probleem niet willen zien en er niets aan willen doen. Daarom noemt men dergelijke partijen ook populistisch: ze presenteren zich als de stem van de bevolking tegen een politieke elite die volgens hen de voeling met de echte problemen van de bevolking verloren heeft. De oplossing bestaat voor het Vlaams Belang in de verwerping van de multiculturele samenleving. Immigranten – en dat gaat dan vandaag vooral over hun kinderen en kleinkinderen – moeten zich volkomen aanpassen aan de cultuur van het land waarin zij wonen. De aanwezigheid van mensen met een andere achtergrond, werkt verstorend op onze samenleving, op het gebied van de economie, het sociale leven, de veiligheid. Het feit dat de politieke elites volgens het Vlaams Belang te veel aandacht hebben voor de behoeften van de allochtonen en niet genoeg voor hun plichten, en het feit dat de politieke elites niet voldoende aandacht hebben voor de negatieve gevolgen van hun aanwezigheid op onze samenleving, is voor de partij reden genoeg om die problemen voortdurend voor het voetlicht te brengen. Het Vlaams Belang wordt door de andere partijen niet als een gewone partij gezien. Zij menen dat de standpunten te extreem zijn en ingaan tegen een aantal fundamentele waarden van onze samenleving, vooral dan tegen de principiële gelijkheid van alle mensen, wie of wat ze ook zijn. In 2004 werden een aantal organisaties die verbonden waren met het Vlaams Blok, veroordeeld voor het systematisch aanzetten tot racisme en discriminatie. De partij veranderde toen van naam – zij werd Vlaams Belang – en probeert in haar standpunten niet meer de visies te verkondigen waarvoor zij veroordeeld werd. Niettegenstaande (en misschien ook wel vanwege) haar uitsluiting door de andere politieke partijen, boekte het Vlaams Belang sinds zijn ontstaan een hele reeks electorale overwinningen. In 2014 kende Vlaams Belang echter een aanzienlijke achteruitgang.
123
In Franstalig België bestaat een partij die tot dezelfde familie behoort als het Vlaams Belang: het Front National. Deze partij streeft niet naar Waalse of Franstalige onafhankelijkheid, maar verdedigt de Belgische staat. Het Front National speelt in het zuiden van het land geen rol van belang. www.vlaamsbelang.org
De Vlaamse Liberalen en Democraten – Open Vld
De geschiedenis van de VLD is die van de Belgische Liberale Partij die officieel werd gesticht in 1846. Oorspronkelijk was zij een antiklerikale partij. Zij was ook een economisch liberale partij, d.w.z. een partij die de vrije markt verdedigde tegen het idee (van de socialisten) dat de economie door de overheid gestuurd moet worden. Politieke partijen die erin slagen lang te overleven, hebben allemaal een eigenschap gemeen: zij kunnen zich aanpassen aan de veranderende samenleving. Een partij die dat niet doet, verliest haar kiezers en verdwijnt. De huidige VLD is dus sterk verwant aan de oude Liberale Partij, maar is een moderne variant ervan. In 1961 veranderde de Liberale Partij van naam. Zij werd toen de PVV (Partij voor Vrijheid en Vooruitgang). Belangrijk was dat zij haar antiklerikale gedachtegoed achterliet. De partijleiding was ervan overtuigd dat de oude tegenstelling tussen kerk en staat eigenlijk niet meer van belang was, en riep ook gelovigen die het eens waren met het economische programma van de partij op om voor de PVV te stemmen. Dat was een operatie die electoraal meteen vruchten afwierp. Een andere belangrijke aanpassing – waar alle traditionele Belgische partijen doorheen moesten – was de splitsing in twee eentalige partijen. Dat gebeurde in 1971. De Vlaamse PVV ging haar eigen weg. Aan Franstalige kant ontstond (na nog een paar naamswijzigingen) de Mouvement Réformateur of MR (waarvan ook het Brusselse FDF deel uitmaakt). De PVV ging in de loop van de jaren tachtig onder impuls van Guy Verhofstadt haar ideologische profiel aanscherpen. De partij pleitte scherper dan voorheen voor een liberale economie en voor een burgerdemocratie (zie ook nog verder). Het is ook onder impuls van Guy Verhofstadt dat de PVV in 1992 omgevormd werd tot de VLD: de Vlaamse Liberalen en Democraten. Centraal in het gedachtegoed van de VLD staat de vrijheid. Die zit ook vervat in de term liberaal. De mens is een vrij wezen en die vrijheid moet maximaal gegarandeerd worden. De VLD verzet zich dan ook op vele vlakken tegen een overdreven inmenging van de overheid. De staat moet zich beperken tot een aantal essentiële opdrachten, en moet zich niet inlaten met dingen die de private sector zelf even goed of beter kan doen. De overheid moet niet te veel zelf willen ondernemen, maar moet de mensen de mogelijkheden geven om te ondernemen. De VLD verdedigt dus – zoals alle liberale partijen dat doen – de vrijemarkteconomie. De markt – het evenwicht tussen vraag en aanbod – kan beter regelen dan de staat.
124
Verkiezingen en partijen E Politieke partijen
Die visie op een beperkte staat gaat ook samen met het idee dat de overheid geen overdreven belastingen mag heffen. Een staat die heel actief is, heeft vele middelen nodig en moet die halen bij de mensen en de ondernemingen. Daardoor wordt ondernemen ontmoedigd. Je werkt dan meer voor de staat dan voor jezelf. De belastingsdruk moet dus binnen de perken blijven. Zo is de VLD inzake milieubeleid eerder een voorstander van ecoboni- (het verminderen van belastingen op milieuvriendelijke producten) dan van ecotaksen (het verhogen van belastingen op schadelijke producten). De VLD pleit voor een staat die zijn uitgaven heel strikt onder controle houdt. Wat te veel wordt uitgegeven, moet tenslotte toch door de belastingbetalers opgebracht worden. De VLD pleit voor een burgerdemocratie. Ook hier zien we het centrale idee van de vrije mens opduiken. De invloed van overleg- en adviesorganen en van allerhande belangengroepen op de besluitvorming van de overheid moet teruggedrongen worden. Democratie is een zaak tussen de overheid en de individuele burgers. Die moeten dan ook via een referendum (een volksraadpleging waarbij op één vraag met ja of neen kan worden geantwoord) kunnen aangeven in welke richting er bestuurd moet worden. Zoveel mogelijk functies – zoals bijvoorbeeld die van de burgemeester – moeten door rechtstreekse verkiezingen ingevuld worden. In 2007 heeft VLD haar naam en partijlogo veranderd in Open Vld. www.openvld.be
Andere politieke partijen Het Belgische politieke landschap is zeer gevarieerd. Vele breuklijnen verdelen onze samenleving, en die geven allemaal aanleiding tot politieke partijen die voldoende kiezers moeten weten te mobiliseren om in leven te blijven. Ook de Vlaamse helft van dat partijlandschap biedt een hele waaier van ideologische schakeringen aan. Toch zijn er ook nog andere politieke partijen. De meeste daarvan nemen één of een paar keer deel aan verkiezingen, zonder ooit een rol van betekenis te spelen. Toch zijn er ook kleinere partijen die relatief weinig kiezers hebben (zo’n 1 à 2 procent van de stemmen) en die toch zeer lang blijven voortbestaan. Een eerste voorbeeld van zo’n partij is de PvdA, de Partij van de Arbeid. Dat is een radicale socialistische of communistische partij. Ze is een absoluut tegenstander van de vrijemarkteconomie, ook in de gecorrigeerde vorm zoals die vandaag in Europa bestaat. Ze stelt dat wij in een kapitalistische maatschappij leven. Die is gedomineerd door de kapitaalbezitters (“bourgeoisie”). Het komt erop aan die overheersing te breken. Dat kan alleen door strijd, door een openlijke confrontatie met wat genoemd wordt de bezittende klasse. Die strijd kan alle vormen aannemen: betoging, staking, pamfletten enzovoort. Door aan dergelijke acties deel te nemen, worden de mensen bewust van hun maatschappelijk ondergeschikte situatie en van hun macht om daar iets aan te doen. Actie voeren dient dus niet alleen om onmiddellijk iets concreets te bereiken, maar om de mensen bewust te maken. www.pvda.be
125
In 1920 werd in België ook een Communistische Partij opgericht. Die behaalde vlak na de Tweede Wereldoorlog 13 procent van de stemmen en maakte tussen 1944 en 1947 ook deel uit van de regering. Maar die oude communistische partij is heel langzaam electoraal doodgebloed. Voor partijen geldt een vaste regel: wie er niet meer in slaagt voldoende stemmen te behalen, verdwijnt. Lijst Dedecker werd gesticht in 2007 en wordt geleid door de voormalige Belgische judocoach en zakenman Jean-Marie Dedecker. Het programma van LDD is Vlaams en liberaal. LDD verdedigt het absolute recht op vrije meningsuiting, en laat iedereen volledig vrij in ethische kwesties. De partij komt op voor een zelfstandig Vlaanderen, waarin de overheid zich beperkt tot een aantal kerntaken. LDD wordt ook wel een populistische partij genoemd, omdat de partij zich sterk profileert als de stem van de bevolking tegen het bestaande politieke establishment en de politieke partijen, die volgens LDD geen voeling hebben met de bevolking en enkel voor hun eigen belang opkomen. Voor de verkiezingen van 2014 legde LDD enkel nog een lijst neer in West-Vlaanderen maar behaalde geen zetels meer. www.ldd.be
De kritiek op politieke partijen Politieke partijen spelen in de hedendaagse democratieën een hoofdrol. Maar tegelijk zijn het ook instellingen die heel veel kritiek moeten incasseren. Vele burgers zeggen dat zij geen vertrouwen hebben in politieke partijen. Partijen zijn dan ook een zeer zichtbaar aspect van de politiek. Ze communiceren voortdurend, worden voortdurend om uitleg en verklaringen gevraagd. Partijen debatteren met elkaar over het beleid dat gevoerd moet worden. En partijen laten zich regelmatig – bij verkiezingen – beoordelen. Ze zijn een zichtbaar en daardoor zeer makkelijk mikpunt van kritiek. We stellen hen verantwoordelijk voor dingen die we graag anders en beter zouden willen (en uiteraard ook voor de dingen die we goed vinden, maar die vallen altijd minder op). Als je kijkt naar hun geschiedenis, zie je dat partijen eigenlijk heel wendbare organisaties zijn. Ze passen zich voortdurend aan de maatschappelijke ontwikkelingen aan. Maar dat gaat relatief traag, en op elk moment van de geschiedenis hebben we het gevoel dat ze ‘het niet begrepen hebben’ of dat ze ‘zich moeten moderniseren’. Er zijn nog wel een aantal concretere redenen waarom partijen niet de meest geliefde politieke instellingen zijn.
De dubbele rol van politieke partijen Partijen spelen een hoofdrol, wat meteen betekent dat we ze op vele plaatsen terugvinden. Partijen zijn aanwezig in de samenleving, waar er gemobiliseerd en overtuigd wordt. Partijen zijn ook aanwezig in de politieke besluitvorming, daar waar regels gemaakt worden die de samenleving moeten sturen. Beide rollen zijn vatbaar voor kritiek. Als partijen te stevig met elkaar in debat gaan, zeggen critici dat ze meer met elkaar overeen zouden moeten komen en samen een goed beleid moeten voeren. Wanneer ze hun tweede rol vervullen – het samen met andere partijen besturen – dan zeggen de critici dat de partijen hun principes inslikken en niet leveren wat ze beloofden toen ze met elkaar in debat gingen. Alleen partijen die nooit besturen, en die dus nooit hoeven aan te tonen hoe lastig het kan zijn om samen met anderen naar oplossingen te zoeken, hoeven zich over deze kritiek geen zorgen te maken.
126
Verkiezingen en partijen E Politieke partijen
De interne werking van partijen Partijen zijn grote organisaties, ook in een klein land of in een kleine regio. En grote organisaties moeten geleid en gestuurd worden. Bij partijen gebeurt dat in het algemeen erg centraal. Dat wil zeggen dat de partijleiding – een beperkte groep personen – de belangrijkste beslissingen neemt. Omdat partijen met elkaar in competitie zijn, én omdat zij voortdurend met elkaar moeten onderhandelen, is het nodig om snel op de bal te kunnen spelen en met één stem te kunnen spreken. Dat zorgt ervoor dat partijen inderdaad heel strakke en centraal geleide organisaties zijn. Ze hebben het zeer moeilijk met interne democratie. Ze zijn veeleer – zoals de Oostenrijkse socioloog Robert Michels al in 1911 schreef – oligarchieën, een organisatie bestuurd door een kleine en beperkte elite. Vooral de groene partijen hebben geprobeerd om aan die ‘ijzeren wet van de oligarchie’ te ontsnappen, maar ook zij ondervinden dat het niet makkelijk is om tegelijk politiek succesvol te zijn én intern heel open en democratisch. Partijen hanteren een nogal strakke interne discipline. In partijen functioneren vele afzonderlijke individuen, maar van hen wordt vaak verwacht dat ze op één lijn staan, met één stem spreken. Als verkozenen in het parlement een stem uitbrengen, is dat niet hun persoonlijke voorkeur, maar de stem die binnen de partij is afgesproken. De verkozenen weten natuurlijk ook zelf waar hun partij voor staat en ze staan ook achter het standpunt van hun partij (zeker als het om grote principes gaat). Het grote voordeel van de interne discipline en strakke leiding in politieke partijen, is dat het politieke debat geen onoverzichtelijke confrontatie is van honderden visies en meningen, maar van een handvol grote ideologieën. Het nadeel is dat er weinig is die weinig ruimte laten voor individuele afwijkingen.
De financiering van partijen Partijen zijn grote organisaties die vele taken vervullen. Dat wil zeggen dat ze vele mensen in dienst hebben (onder meer een studiedienst die het beleid voorbereidt en opvolgt). Partijen moeten kiezers overtuigen, en (goed) communiceren wordt almaar duurder. De vraag is waar het geld daarvoor vandaan moet komen. De bijdragen die de leden van partijen betalen volstaan absoluut niet om die kosten te dekken. Partijen gaan dan ook op zoek naar geld, en dat is in zowat alle landen af en toe verkeerd gelopen, met grote schandalen tot gevolg. Partijen kunnen door de beslissingen die ze nemen (bijvoorbeeld een bestelling voor het leger of voor het openbaar vervoer) bedrijven ‘gelukkig’ of ‘ongelukkig’ maken. En het gebeurt dan ook wel eens dat een bedrijf in ruil voor de ‘juiste’ beslissing de partij een flinke som geld toestopt. Om dergelijke praktijken te vermijden, werd in de meeste landen gekozen voor een systeem van subsidies door de overheid, en een verbod op (grote) giften door burgers of door organisaties. Maar ook dat is geen ideale oplossing. Partijen zijn dan erg afhankelijk van de overheid. Ze zijn zijn relatief zeker van hun inkomsten zolang ze verkozenen in het parlement hebben. Dat speelt in het nadeel van kleine of nieuwe partijen, die (nog) geen verkozenen hebben.
Dringen in het centrum Je hoort wel eens zeggen dat verkiezingen eigenlijk niet veel zin hebben, omdat de partijen niet (meer) op fundamentele punten met elkaar van mening verschillen. Ze gelijken inhoudelijk veel te veel op elkaar. Uit het overzicht van de politieke partijen in Vlaanderen hebben we inderdaad gezien dat de politieke partijen die uit de 19e eeuw stammen, ontstaan zijn rond tegenstellingen die op dat moment heel scherp waren: vrije markt of staatseconomie, de kerk of de staat. Die tegenstellingen zijn vandaag niet meer zo scherp, althans niet binnen de nationale staten.
127
Partijen zijn wat dat betreft inderdaad dichter bij elkaar gekomen. Maar dat is ook een direct gevolg van de democratie. In een democratie worden compromissen gesloten en probeert men beslissingen te nemen die met heel verschillende visies rekening houden. Besturen gebeurt in een democratie met andere woorden altijd vrij kort bij het midden. Partijen weten en ervaren dat, en passen zich daaraan aan. Welke zin heeft het radicale standpunten te verkondigen, als besturen betekent dat je je toch moet aanpassen aan de standpunten van de anderen? Dan krijg je toch de kritiek dat je niet levert wat je beloofd hebt. En zo komen partijen inderdaad langzaam dichter bij elkaar. Dat wil echter niet zeggen dat ze precies hetzelfde beweren en beloven. Wie de moeite neemt aandachtig te luisteren, en wie weet wat de fundamentele uitgangspunten van de verschillende partijen zijn, kan best wel zien waar de verschillen zitten. Bovendien ontstaan er regelmatig nieuwe grote debatten, nieuwe grote tegenstellingen en dus nieuwe politieke partijen. En die dwingen de bestaande partijen ook om nieuwe standpunten in te nemen. Het partijlandschap blijft op die manier voortdurend in beweging.
128
Verkiezingen en partijen E Politieke partijen
Module 4
Overheden en instellingen
Mo
4
d ul e
Inhoudstafel Module 4 Inleiding 132
130
A
De gemeente . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133 Wat is een gemeente? 133 De bevoegdheden van de gemeenten 134 Het bestuur van de gemeente 135 Andere belangrijke ambten en diensten in de gemeente 141 De financiën van de gemeente 143 Betrokken zijn bij de gemeente 144
B
De provincie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148 Bevoegdheden van de provincie 148 Bestuur 149 Waar vind je informatie over jouw provincie? 151 De financiën van de provincie 152
C
Van unitaire naar federale staat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153 Hoe de federale Belgische staat tot stand kwam 153
D
De Vlaamse overheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163 Bevoegdheden 163 Het geld van de Vlaamse overheid 165 De wetgevende macht: het Vlaams Parlement 167 De uitvoerende macht: de Vlaamse Regering 174
E
Brussel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177 Het Brussels Parlement en de Brusselse Hoofdstedelijke Regering 178 Ordonnanties 178 Bevoegdheidsverdeling 178
F
De Franse Gemeenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181 Bevoegdheden 181
G
Het Waalse Gewest . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183 Het Waals Parlement 184 De Waalse Gewestregering 184
Overheden en instellingen
Mo
4
d ul e
H
De Duitstalige Gemeenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185 Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap 186 De Regering van de Duitstalige Gemeenschap 187
I
De federale overheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188 Bevoegdheden 188 De wetgevende macht: de Kamer en de Senaat 189 De uitvoerende macht: de koning en de federale regering 193
J
Samenwerking en conflict- oplossing in het federale België . . . . . . . . . . . 201 Conflicten voorkomen 201 Conflicten regelen 203
K
Rechtsbescherming tegen de overheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 205 Ombudsdiensten 205 De Raad van State 206 Het Grondwettelijk Hof 207
L
De Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208 Wat ging vooraf aan de samenwerking in Europa? 208 De weg naar 28 lidstaten 210 Bevoegdheden 214 Eenheid en verscheidenheid: living apart together 215 De instellingen van de Europese Unie 215 Welke toekomst voor Europa? 223
M
De Raad van Europa . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 225 Oprichting 225 Belangrijkste doelstellingen van de Raad van Europa 225 Lidstaten van de Raad van Europa 225 Structuur 226 Verdragen en activiteiten 227
N
De Verenigde Naties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229 Oprichting en doelstellingen van de Verenigde Naties 229 Belangrijkste organen van de VN 230 Enkele belangrijke thema’s op de agenda van de VN 233
131
Inleiding Ons land is ingedeeld in gemeenten, provincies, gewesten, gemeenschappen en een federale staat. Daarnaast is er de Europese Unie. Op bepaalde domeinen heeft die Europese Unie alsmaar meer bevoegdheden gekregen. In de volgende hoofdstukken bespreken we de organisatie en de werking van de verschillende besturen die ons leven beïnvloeden. De volgorde van de hoofdstukken is geografisch bepaald. We beginnen bij de kleinste bestuurlijke eenheid die het dichtst bij de burger staat – de gemeente – en eindigen bij de Verenigde Naties.
©
132
Overheden en instellingen
Dir
kV ern
em
me
n
A
De gemeente
Wat is een gemeente? Een gemeente is het kleinste en bovendien oudste bestuursniveau van ons land. De oorsprong van de gemeenten gaat zeer ver in de geschiedenis terug. Het waren oorspronkelijk plaatsen waar mensen gingen samenwonen om hun belangen gemeenschappelijk te kunnen behartigen en verdedigen - af en toe zelfs met een oorlog tussen ‘gemeentenaren’ als gevolg. Aanvankelijk beschikten de gemeenten over een verregaande autonomie. Elke stad is een gemeente, maar niet elke gemeente is een stad. Een stad is meestal een grotere gemeente met meer voorzieningen. Een stad vervult een centrumfunctie voor het omliggende gebied. Je kunt er terecht voor zaken die je meestal niet in kleinere gemeenten vindt, zoals ziekenhuizen, musea, scholen van verschillende onderwijsnetten, bedrijvenparken, bioscopen, ... Maar ook kleinere gemeenten kunnen een stad zijn. De titel ‘stad’ wordt officieel toegekend aan gemeenten via een koninklijk besluit. Soms kan dat gebeuren om historische redenen (bijvoorbeeld voor gemeenten die in de middeleeuwen een belangrijke rol speelden). ‘Stad’ is dan een soort eretitel voor die gemeente. Mesen bijvoorbeeld is een kleine gemeente met ongeveer 1000 inwoners (01/01/2012) en draagt toch de titel van stad. Bij het ontstaan van België (1830) werd het land georganiseerd als een eenheidsstaat met een centraal bestuur in Brussel, maar met een decentralisatie van bevoegdheden naar de provincies en de gemeenten. België kende dus vanaf het begin een nationale, een provinciale en een gemeentelijke overheid. Die gemeentelijke overheid had een verregaande autonomie. In 1888 kwam er een Belgische gemeentewet die die autonomie inperkte. In het laatste kwart van de 20e eeuw werd ons land omgevormd tot een federale staat. Er kwamen twee nieuwe bestuursniveaus bij: de gemeenschappen en gewesten. Sinds de Lambermontakkoorden uit 2001 zijn de gewesten bevoegd voor het binnenlandse bestuur. Dat betekent dat Vlaanderen en Wallonië zelfstandig kunnen bepalen hoe hun gemeenten en provincies worden bestuurd. Het Vlaams Parlement heeft daartoe in 2005 een eigen Vlaams gemeentedecreet goedgekeurd. Vóór 1977 waren er in België 2.359 gemeenten. Om budgettaire redenen en om een efficiënter streekbeleid te kunnen voeren, werd een grootscheepse fusieoperatie doorgevoerd. Daarbij werd het aantal gemeenten verminderd tot 539. In Vlaanderen zijn er 308 gemeenten. De wet voorziet dat ook nu nog gemeenten kunnen fusioneren.
133
De bevoegdheden van de gemeenten De bevoegdheden van de gemeenten verschillen van die van de andere bestuursniveaus. Gemeenten kunnen geen wetten maar alleen reglementen of verordeningen uitvaardigen, die in de hiërarchie van de rechtsnormen lager staan dan wetten, decreten en ordonnanties. Gemeenten hebben twee soorten bevoegdheden: ●● de zorg voor het gemeentelijk belang. Dat gaat om beslissingen en taken waar de inwoners van de gemeente wel bij varen en de gemeente goed doen ‘draaien’. Gemeenten kunnen op dat vlak zelf bepalen wat ze doen. Ze kunnen elk initiatief nemen dat hun niet uitdrukkelijk verboden is door wetten, besluiten of decreten. Zo kan een gemeente bijvoorbeeld geen oorlog verklaren maar wel een jeugdhuis oprichten of een sporthal bouwen; ●● ‘medebewindstaken’ uitvoeren. Dat zijn taken die de gemeenten in opdracht van de
andere beleidsniveaus moeten uitvoeren. Zo is elke gemeente bijvoorbeeld verplicht om een gemeentelijk plan van aanleg op te stellen en om verkiezingen te organiseren. De wetgever heeft bovendien een hele reeks taken van nationaal belang aan de gemeenten toegewezen. Bepaalde administratietaken bijvoorbeeld, zoals het bijhouden van een kiesregister en een bevolkingsregister, en het opstellen van geboorte-, huwelijks- en overlijdensakten. Naast een administratief en een regelgevend gedeelte heeft de gemeente een uitgebreide dienstverlening. Ze biedt diensten aan die dicht bij de mensen staan en waar iedereen zich betrokken bij voelt: cultuur, vrije tijd, milieu, welzijn, werk, veiligheid, verkeer enzovoort.
Voorbeelden ●● Levensloop
●●
●●
●●
●●
134
Bij de dienst Bevolking of Burgerzaken kun je ondermeer terecht voor: • aangifte van geboorte, adoptie, huwelijk, verhuis, overlijden,... • afleveren van reispassen, rijbewijzen, identiteitskaarten. Vrije tijd, toerisme, sport en cultuur De gemeente is ook bevoegd voor heel wat aspecten van vrije tijd, toerisme, sport en cultuur, gericht zowel op de jeugd als op de volwassenen. Het gaat om bijvoorbeeld speelpleinwerking, speeltuinen, jeugdclubs, jeugdbewegingen, muziekschool, teken academie, bibliotheek, zwembad, cultureel centrum, taallessen, hobby- en sportclubs enzovoort. Daarnaast promoten de meeste gemeenten het toerisme in hun streek en zijn ze verantwoordelijk voor het afleveren van reispassen. Bouwen Wie een huis wil bouwen of een stuk grond wil verkavelen, moet daarvoor eerst een vergunning krijgen van het gemeentebestuur. Een huis kan niet zomaar in een natuurgebied gebouwd worden. Milieu Milieubeheer is vandaag de dag een heel belangrijk onderdeel van de gemeentebevoegdheden. Voorbeelden daarvan zijn het gescheiden ophalen van het huisvuil, de glasbakken, recyclageparken, kringloopwinkels enzovoort. Onderwijs Het gemeentelijk onderwijs is, naast het provinciaal onderwijs, het vrij onderwijs en het gemeenschapsonderwijs, een van de onderwijsnetten in Vlaanderen.
Overheden en instellingen A De gemeente
●● Werken en ondernemen
De gemeente heeft ook de taak om de lokale economie te bevorderen: ze geeft informatie over het opstarten van een eigen bedrijf, ze doet aan werk- en opleidingsbemiddeling, ze stimuleert het aankopen in buurtwinkels en is mee verantwoordelijk voor het beheer van een eventuele industriezone. ●● Veiligheid en verkeer De gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor het aanleggen en onderhouden van de straten en de (gemeente)wegen. Daarnaast zijn ze belast met de organisatie van de lokale politie. ●● Welzijn Elke gemeente heeft naast een gemeentelijke dienst Welzijn ook een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW).
Het bestuur van de gemeente De gemeentelijke bevoegdheden worden uitgeoefend door: ●● de gemeenteraad ●● het college van burgemeester en schepenen (kortweg ‘schepencollege’ genoemd) ●● de burgemeester Elke 6 jaar zijn er lokale verkiezingen op de 2e zondag van de maand oktober. De bevolking kiest dan de gemeenteraadsleden. De gemeenteraadsleden kiezen de burgemeester en schepenen die worden voorgedragen door de partijen die samen gaan besturen (getrapte verkiezing). De kandidaat-schepenen moeten verkozen gemeenteraadsleden zijn en ze leggen de eed af voor de gemeenteraad. De kandidaat-burgemeester moet niet noodzakelijk een gemeenteraadslid zijn en voor zijn benoeming is nog een bijkomende stap nodig: nadat de meerderheid in de gemeenteraad de kandidatuur van de burgemeester heeft goedgekeurd, moet de kandidatuur – via de provinciegouverneur – naar de Vlaamse Regering. Het is namelijk de Vlaamse Regering die de burgemeesters in Vlaanderen benoemt. Omdat de gemeenteraad rechtstreeks verkozen is, is hij op papier het belangrijkste beleidsorgaan en het hoofd van de gemeente. In de praktijk heeft het college van burgemeester en schepenen echter veel meer gewicht.
DE GEMEENTERAAD: DE VERTEGENWOORDIGING VAN DE BEVOLKING De gemeenteraad is in feite een gemeentelijk parlement. Hij bestaat uit raadsleden die rechtstreeks door de kiezers van de gemeente worden verkozen voor een termijn van zes jaar.
135
De gemeenteraad kan niet voortijdig ontbonden worden. Het aantal gemeenteraadsleden is afhankelijk van het inwonersaantal van de gemeente. In Vlaanderen telt ongeveer 1 op 3 gemeenten minder dan 10.000 inwoners. Ruim 2 op 3 gemeenten tellen minder dan 20.000 inwoners. Amper 3 steden tellen meer dan 100.000 inwoners. De kleinste Vlaamse gemeente is Herstappe, in Limburg. Herstappe telt maar 87 inwoners (01/01/2012) en 7 gemeenteraadsleden. Antwerpen heeft als grootste stad van Vlaanderen (500.146 op 01/01/2012) het maximum aantal gemeenteraadsleden, namelijk 55. Tabel 1: Het aantal gemeenteraadsleden volgens het inwonersaantal Inwonersaantal van de gemeente
Aantal raadsleden
beneden de 1.000
7
van 1.000 tot 1.999
9
van 2.000 tot 2.999
11
van 3.000 tot 3.999
13
van 4.000 tot 4.999
15
van 5.000 tot 6.999
17
van 7.000 tot 8.999
19
van 9.000 tot 11.999
21
van 12.000 tot 14.999
23
van 15.000 tot 19.999
25
van 20.000 tot 24.999
27
van 25.000 tot 29.999
29
van 30.000 tot 34.999
31
van 35.000 tot 39.999
33
van 40.000 tot 49.999
35
van 50.000 tot 59.999
37
van 60.000 tot 69.999
39
van 70.000 tot 79.999
41
van 80.000 tot 89.999
43
van 90.000 tot 99.999
45
van 100.000 tot 149.999
47
van 150.000 tot 199.999
49
van 200.000 tot 249.999
51
van 250.000 tot 299.999
53
300.000 en meer
55
De gemeenteraad keurt de beleidsvoorstellen van het college van burgemeester en schepenen goed. Op die manier worden de beslissingen uiteindelijk door de gemeenteraad genomen. Daarom kan men de gemeenteraad de wetgevende macht van een gemeente noemen. De gemeenteraad kiest zelf een voorzitter uit zijn leden: de voorzitter kan dus de burgemeester, een schepen, of een gewoon raadslid zijn. De voorzitter roept de gemeenteraad bijeen, stelt de agenda van de vergaderingen op, zit de gemeenteraad voor en moet de orde handhaven.
136
Overheden en instellingen A De gemeente
De gemeenten hebben een grote autonomie over alles ‘wat van gemeentelijk belang is’. In principe kan elke gemeente dus helemaal zelf uitmaken welk beleid ze voert, en waar ze zich mee bezig houdt. Het maken van die keuze is precies een van de taken van de gemeenteraad.
gemeenteraadszitting Gent
Toch is die keuze niet helemaal vrij: er zijn taken die wettelijk verplicht zijn en er zijn taken die de gemeente niet mag uitoefenen omdat ze aan hogere overheden toegewezen zijn (het provinciebestuur, de Vlaamse Regering en de federale regering). De wet wijst ook een aantal bevoegdheden uitdrukkelijk toe aan andere bestuursorganen van de gemeente, meer bepaald aan de burgemeester, het schepencollege en het OCMW. Tot slot zijn er ook taken die de gemeenteraad zelf heeft overgedragen aan het schepencollege of gemeentelijke vzw’s.
In een democratie is de belangrijkste taak van de gemeenteraadsleden het stellen van (kritische) vragen en het controleren van de uitvoerende macht (het college van burgemeester en schepenen). De gemeenteraadsleden moeten erop toezien dat de genomen besluiten wel degelijk uitgevoerd worden. De gemeenteraad houdt ook toezicht op de gemeentebegroting.
Hoe en wanneer komt de gemeenteraad samen? De voorzitter roept de gemeenteraad samen. In de praktijk vergadert de gemeenteraad meestal ’s avonds, één keer per maand, behalve in de vakantieperiode. De gemeenten bepalen zelf het tijdstip en de duur van de vergaderingen. Indien zij dat willen, mogen zij daarover een huishoudelijk reglement opstellen. Als er geen huishoudelijk reglement is, bepaalt de voorzitter zelf hoeveel raadsvergaderingen er komen en wanneer die plaatshebben. In een aantal gevallen is de voorzitter echter verplicht de gemeenteraad bijeen te roepen, onder meer telkens als een derde van de raadsleden daarom vraagt en voor het behandelen van verplichte agendapunten (zoals de bespreking van de gemeenterekening).
De voorbereiding van de gemeenteraad De agenda van de gemeenteraad wordt opgesteld door de voorzitter. De gemeenteraadsleden kunnen tot drie dagen voor de zitting nog eigen punten aan de agenda toevoegen. Inwoners van de gemeente hebben het recht een punt op de agenda te plaatsen en dit eventueel te komen toelichten. (Zie verder pagina 144 onder Inspraakmogelijkheden.) Een inwoner kan ook een of meer raadsleden ervan proberen te overtuigen een bepaald punt op de agenda te plaatsen. De uitnodiging met de agenda voor de vergadering moet ten minste zeven dagen voor de raadszitting bij de gemeenteraadsleden thuis worden bezorgd. Zo hebben ze tijd om zich op de raadszitting voor te bereiden. Een raadslid heeft het recht om bepaalde dossiers en documenten vooraf in te kijken. In de meeste gemeenten staat bij de agendapunten ook een korte uitleg.
137
Hoe werkt de gemeenteraad? Om geldig te kunnen vergaderen moet minstens de helft +1 van de raadsleden aanwezig zijn op de raadszitting. Als dat niet het geval is, kan de voorzitter een of meer buitengewone vergaderingen beleggen. Verschijnt een agendapunt voor de derde keer, dan kan er geldig over vergaderd en beslist worden, ongeacht het aantal aanwezige leden. De gemeenteraad beslist bij meerderheid. Zijn er evenveel voor- als tegenstemmers (men noemt dit ‘staking van stemmen’), dan is een voorstel verworpen. Onthoudingen worden niet meegeteld. Stemmen gebeurt in de praktijk meestal door het opsteken van de hand. Telkens als het over personen gaat, is een geheime schriftelijke stemming verplicht. De vergaderingen zijn openbaar. Iedereen die belangstelling heeft, mag de besprekingen volgen, maar mag niet in de debatten tussenbeide komen. De voorzitter is verantwoordelijk voor de ordehandhaving tijdens de vergadering. Een toehoorder die bijvoorbeeld de bespreking hindert, kan hij er door de politie uit laten zetten. De gemeentesecretaris maakt een verslag van de vergadering. Dat moet de eerstvolgende vergadering door de gemeenteraadsleden goedgekeurd, en door de voorzitter en hemzelf ondertekend worden. Pas dan is het officieel en wordt het in het notulenboek opgenomen. De meeste gemeenten zetten de verslagen op hun website.
Gemeenteraadscommissies Een gemeenteraad kan ook gemeenteraadscommissies oprichten. Elke commissie werkt dan vooral rond een bepaald thema. Zo zijn er in de meeste gemeenten gemeenteraadscommissies Openbare Werken, Verkeer, Personeel, Financiën en Ruimtelijke Ordening. In grotere gemeenten is er voor elk beleidsdomein een eigen commissie. In die commissies zitten gemeenteraadsleden die goed op de hoogte zijn van die thema’s. Tijdens die commissies krijgen de raadsleden meer uitleg van de betrokken schepenen en ambtenaren bij de agendapunten die op de gemeenteraadszittingen aan bod zullen komen. Ze kunnen ook externe specialisten uitnodigen om meer te weten te komen over bepaalde onderwerpen. De commissies bereiden de gemeenteraadszittingen voor. Ze kunnen adviezen geven over het te voeren beleid.
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN: HET BESTUUR VAN DE GEMEENTE Een gemeente wordt bestuurd door een college van burgemeester en schepenen. Het college bestaat uit de burgemeester, de voorzitter van het OCMW en tussen twee en tien schepenen. Het aantal schepenen hangt af van het aantal inwoners. In het schepencollege moet minstens één persoon van het andere geslacht zitten. Het schepencollege bereidt de beslissingen voor, die door de gemeenteraad goedgekeurd moeten worden. Zodra die goedkeuring er is, moeten de schepenen die beslissingen ook uitvoeren. Daarom is het college van burgemeester en schepenen de ‘uitvoerende macht’ van een gemeente.
138
Overheden en instellingen A De gemeente
Tabel 2: Het aantal schepenen volgens het inwonersaantal Inwonersaantal van de gemeente
Maximumaantal schepenen
minder dan 1.000
2
van 1.000 tot 4.999
3
van 5.000 tot 9.999
4
van 10.000 tot 19.999
5
van 20.000 tot 29.999
6
van 30.000 tot 49.999
7
van 50.000 tot 99.999
8
van 100.000 tot 199.999
9
vanaf 200.000
10
Het college van burgemeester en schepenen bestaat meestal uit politici van verschillende politieke partijen. Als een bepaalde partij binnen de gemeenteraad een absolute meerderheid heeft (dus meer dan de helft van het totale aantal zetels), kan die partij alle schepenen leveren. Maar meestal moeten twee partijen een coalitie vormen om samen een meerderheid te hebben. De schepenen worden dan uit de gemeenteraadsleden van die coalitiepartijen gekozen. Vanaf de gemeenteraadsverkiezingen van 2012 is de OCMW-voorzitter ook schepen vanaf zijn verkiezing. Hij of zij wordt door de OCMW-raad verkozen uit de leden van de raad. Hij is het gezicht van het sociale beleid in de gemeente.
Taakverdeling Het schepencollege is een ‘collegiaal’ orgaan, wat wil zeggen dat alle beslissingen collegiaal en bij meerderheid van stemmen genomen moeten worden. De schepenen hebben geen individuele beslissingsbevoegdheid. Wat een schepen beslist voor zijn beleidsgebieden (bijvoorbeeld jeugd, sport, informatie, financiën), moet dus altijd goedgekeurd zijn door het hele schepencollege.
Bevoegdheden Als uitvoerende macht in de gemeente moet het schepencollege de beslissingen voorbereiden die aan de gemeenteraad voorgelegd moeten worden, de beslissingen van de gemeenteraad en van het schepencollege uitvoeren en bekendmaken, het dagelijkse beheer van de gemeente waarnemen, toezicht uitoefenen op het gemeentepersoneel, op de voortgang van de gemeentewerken, bouw-, verkavelings- en exploitatievergunningen afleveren, de registers van de burgerlijke stand bijhouden, het archief bewaren enzovoort.
Hoe werkt het schepencollege? Het college van burgemeester en schepen mag zelf bepalen hoe vaak het vergadert. Meestal is dat één keer per week. Het college mag wettelijk vrij kiezen of het voor die vergadering al dan niet een agenda opstelt, en hoe het de taken precies verdeelt. Wél is vastgelegd dat de burgemeester ook altijd voorzitter van het college is. Om geldig te kunnen stemmen, moet de meerderheid van de schepenen aanwezig zijn. Als dat niet het geval is, moet er een buitengewone vergadering belegd worden.
139
De gemeentesecretaris woont de vergaderingen bij en zorgt voor de notulen. Het verslag is pas geldig als het tijdens de eerstvolgende vergadering goedgekeurd wordt. In tegenstelling tot de vergadering zelf is dat verslag wel openbaar. Het kan op het gemeentehuis ingekeken worden.
DE BURGEMEESTER De burgemeester wordt door de meerderheid van de gemeenteraad voorgedragen, maar benoemd door de deelstaatregering. Hij legt de eed af in handen van de minister van Binnenlandse Aangelegenheden. Als eerste ambtenaar heeft de burgemeester verschillende taken van specifiek gemeentelijk belang: hij is automatisch voorzitter van het schepencollege en moet dus ook de leiding van de vergaderingen op zich nemen. Als vertegenwoordiger van de regeringen in de gemeente is de burgemeester onder meer belast met de uitvoering van wetten, decreten, en besluiten van alle hogere overheden (de provincie, het gewest, het land), behalve als de uitvoering ervan uitdrukkelijk aan het schepencollege of de gemeenteraad toegewezen werd. De burgemeester is tevens hoofd van de bestuurlijke politie en kan binnen dat bevoegdheidsdomein besluiten nemen. Zo kan hij bijvoorbeeld de sluiting van een milieuvervuilend bedrijf bevelen als de nodige vergunningen ontbreken, of kan hij een meeting, een betoging of wat dan ook verbieden als de openbare orde erdoor verstoord zou worden. Hij beslist tevens over de duur van administratieve aanhoudingen bij verstoring van de openbare orde. Op het vlak van de gerechtelijke politie heeft de burgemeester geen bevoegdheid. Maar hij is wel verantwoordelijk voor het algemene veiligheidsbeleid in zijn gemeente. De burgemeester is ook meestal aanwezig op vele activiteiten in zijn of haar gemeente: bij een gouden bruiloft, de opening van een tentoonstelling of een beurs, bij sportevenementen enzovoort. Meeleven met het wel en wee van de bevolking en luisteren naar wat er leeft in de gemeente behoren immers ook tot de taken van een burgemeester.
DISTRICTEN Door de fusies van 1977 werden sommige gemeenten te groot, waardoor men vreesde voor een te grote afstand tussen het bestuur en de burgers. Daarom bepaalt de wet dat gemeenten met meer dan 100.000 inwoners, districtsraden kunnen oprichten. De gemeente mag in dat geval een deel van haar bevoegdheden aan de districtsraden overdragen. Tot nog toe heeft enkel Antwerpen dat gedaan. De leden van de districtsraad worden rechtstreeks door de burgers verkozen. Daarom moeten Antwerpenaren bij de gemeenteraadsverkiezingen niet enkel voor een gemeenteraad, maar ook voor een van de districtsraden stemmen.
140
Overheden en instellingen A De gemeente
Vast werk? In ons land is de functie van schepen en burgemeester alleen in grotere gemeenten een voltijdse opdracht. In kleinere gemeenten hebben schepenen en burgemeesters naast dat lokale politieke mandaat nog een andere baan, deeltijds of voltijds. Overigens kan er nooit echt sprake zijn van ‘vast werk’ omdat er elke zes jaar gemeenteraadsverkiezingen zijn. Wie in het onderwijs of in overheidsdienst werkt en verkozen wordt, kan aanspraak maken op ‘politiek verlof’. Dat is een vorm van dienstvrijstelling voor verkozenen om hun politieke functie te kunnen uitoefenen. Op hoeveel (betaald) politiek verlof men recht heeft, is afhankelijk van welke vorm van politiek verlof, de aard van de politieke functie en het aantal inwoners van de gemeente. Gedetailleerde informatie vindt u op de site van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.
Andere belangrijke ambten en diensten in de gemeente Om haar vele taken te kunnen verrichten, heeft een gemeente heel wat personeel nodig, zowel administratief als technisch. Het aantal personeelsleden hangt natuurlijk af van het aantal inwoners. Bijvoorbeeld in een middelgrote gemeente als Dilbeek (ongeveer 40.000 inwoners) waren er in 2012 240 personeelsleden, van wie 165 voltijds en 75 deeltijds. De lokale politie meegerekend, kwamen daar nog eens 96 personeelsleden bovenop.
DE GEMEENTESECRETARIS De gemeentesecretaris is de belangrijkste ambtenaar in een gemeente en het hoofd van het gemeentepersoneel. Hij wordt benoemd, geschorst of afgezet door de gemeenteraad. Hij woont alle vergaderingen van het schepencollege en de gemeenteraad bij en zorgt voor het verslag. De functie van gemeentesecretaris kan vergeleken worden met die van een beheerder van een bedrijf. De gemeentesecretaris is vast benoemd en is daarom meestal ook langer in functie dan de verkozenen, die na elke verkiezing weer kunnen verdwijnen. Zijn kennis over de gemeente en zijn invloed zijn dan ook groot.
DE FINANCIEEL BEHEERDER EN HET MANAGEMENTTEAM De financieel beheerder werd vroeger ook de gemeenteontvanger genoemd. Hij is verantwoordelijk voor de boekhouding en het financiële beleid van de gemeente. De gemeenten werken met meerjarenplannen voor zes jaar. Voor iedere dienst wordt een jaarlijkse begroting opgesteld. Op die manier kan de financieel beheerder nagaan of de gemaakte afspraken of beleidsopties wel passen in het vastgelegde budget. De financieel beheerder betaalt ook alle uitgaven van de gemeente. De gemeentesecretaris, de financieel beheerder en de diensthoofden van de gemeentediensten vormen samen het managementteam.
141
INTERGEMEENTELIJKE SAMENWERKINGSVERBANDEN Voor sommige diensten zoals elektriciteitsdistributie, waterdistributie, huisvuilophaling, medische zorgen enzovoort, is het voor gemeenten efficiënter en financieel meer haalbaar om samen te werken. Daarom worden er intergemeentelijke samenwerkingsverbanden opgericht. In de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zijn vaak ook privébedrijven betrokken. Omdat die samenwerkingsverbanden bestuurd worden door de burgemeesters, de schepenen en de raadsleden van de deelnemende gemeenten, zijn de gemeenteraadsverkiezingen ook voor hen belangrijk.
DE LOKALE POLITIE De lokale politie houdt zich, in tegenstelling tot de federale politie, enkel bezig met de veiligheid van de bevolking binnen haar zone. Zo’n politiezone kan samenvallen met een gemeente, maar in het algemeen omvat ze meer dan één gemeente. In dat geval spreken we van een meergemeentezone. Voor de 308 gemeenten in Vlaanderen zijn er 118 politiezones. De burgemeester is automatisch hoofd van de lokale politie. Hij heeft het recht politiereglementen uit te vaardigen als dat nodig is. In meergemeentezones is er een politieraad, waarin gemeenteraadsleden van de betrokken gemeenten zetelen. In een ééngemeentezone worden de bevoegdheden van de politieraad aan de gemeenteraad toevertrouwd. Het gaat daarbij onder meer over de vacantverklaring van betrekkingen in de politiezone, de benoeming van nieuwe personeelsleden en de aanbestedingen voor de aankoop van bepaalde werkingsmiddelen. De politieraad keurt ook de politiebegroting en het zonale veiligheidsplan goed. De korpschef zelf kan rechtstreeks voorstellen of beslissingen in verband met de politiezone in de politieraad komen toelichten. Naast de politieraad is er ook een politiecollege. In meergemeentezones zetelen alle burgemeesters van de betrokken gemeenten in het politiecollege.
HET OCMW
Het OCMW wordt bestuurd door de Raad voor Maatschappelijk Welzijn. Die wordt gekozen door en uit de gemeenteraad1 en telt 9 leden in kleine en 15 leden in grote gemeenten. De OCMW-raad komt maandelijks bijeen. De vergaderingen zijn openbaar, behalve als er persoonlijke dossiers besproken worden. Het OCMW werkt nauw samen met andere diensten uit dezelfde sector, zoals buurthuizen, de dienst Welzijn, het Centrum voor Algemeen Welzijn (CAW) enzovoort. Om al die diensten toegankelijker te maken en omdat niet altijd duidelijk is waarvoor welke dienst bevoegd is, richten
1. In de zes Vlaamse Randgemeenten rond Brussel en in Voeren worden de OCMW-raadsleden rechtstreeks verkozen
142
Overheden en instellingen A De gemeente
heel wat gemeenten een ‘sociaal huis’ op. Dat is een eenloketsysteem waar de inwoners met al hun vragen en problemen terechtkunnen, waar ze zo efficiënt mogelijk geholpen worden of doorverwezen worden naar de juiste dienst. Het OCMW heeft een zeer specifieke opdracht. Het moet aan elke persoon die er behoefte aan heeft - en ongeacht zijn vermogenstoestand - diensten of hulp (doen) verstrekken op sociaal of medisch gebied. De dienstverlening van het OCMW is zeer omvangrijk. Het is verantwoordelijk voor de toekenning van een leefloon of de uitkering van steun, huurtoelagen en voorschotten op kinderbijslag en onderhoudsgeld en het kan verblijfskosten in instellingen en rusthuizen ten laste nemen. Het kan zelf diensten organiseren voor het verlenen van materiële hulp (bijvoorbeeld thuiszorg of bedeling van warme maaltijden). Het kan ook instellingen oprichten zoals kinderdagverblijven, ziekenhuizen, bejaardenhuizen en serviceflats. Het bemiddelt voor het verkrijgen van een huis of een baan, doet aan budgetbegeleiding, verleent rechtshulp en bezorgt zelfs mensen werk. Het kan de voogdij uitoefenen over minderjarige kinderen en belast zijn met de begeleiding van jongeren. Het vangt asielzoekers op, het doet aan schuldbemiddeling enzovoort.
De financiën van de gemeente DE INKOMSTEN VAN DE GEMEENTE Van de belastingen op ons inkomen die wij jaarlijks aan de federale overheid betalen, gaat een deeltje naar de gemeente. Dat is op de belastingsbrief te zien: op het einde van de berekeningen komt er nog eens zeven of acht procent gemeentebelasting bij. Eigenaars van een onroerend goed (een stuk grond, een huis, een tuin) betalen ook onroerende voorheffing. Daarvan gaat een deel naar het Vlaamse Gewest, een deel naar de provincie en het grootste deel naar de gemeente. Voor bepaalde gemeentelijke voorzieningen en diensten moet de gebruiker een bijdrage betalen. Het gaat bijvoorbeeld om een bibliotheekkaart, bewonersparkeerkaart, zwemticket, een veerdienst, huisvuilzakken enzovoort. Die bijdragen worden retributies genoemd. De gemeenten krijgen ook subsidies van de Vlaamse en de federale overheid om bepaalde taken uit te voeren. Er gaan bijvoorbeeld Vlaamse subsidies naar de openbare bibliotheken en de culturele centra. Tot slot heeft de overheid het Gemeentefonds opgericht, dat gemeenten met een armere bevolking extra ondersteunt.
DE UITGAVEN VAN DE GEMEENTE Personeelsuitgaven Voor de meeste gemeenten is de betaling van de personeelsleden de grootste uitgavenpost. Ook de burgemeester, de schepenen en de gemeenteraadsleden krijgen een vergoeding.
Werkingsuitgaven en investeringen Werkingsuitgaven zijn alle uitgaven die nodig zijn om een gemeente draaiende te houden. Die gaan van de aankoop van kantoorbenodigdheden, over onderhoud van het sportcentrum en herstellingswerken aan de wegen, tot verbouwingen aan de gemeenteschool. De gemeente investeert ook in infrastructuur, al dan niet in samenwerking met privé-investeerders. Daarvoor gaat de gemeente leningen aan.
143
Overdrachten en subsidies De gemeente geeft veel uit aan het OCMW en de politie. Die uitgaven worden ‘overdrachten’ genoemd. Daarnaast geeft elke gemeente ook subsidies aan culturele, sociale en sportieve verenigingen.
Terugbetaling van leningen De meeste gemeenten hebben leningen uitstaan en moeten die uiteraard ook terugbetalen. Dat gaat meestal over leningen die nodig waren om infrastructuurwerken te financieren.
Betrokken zijn bij de gemeente Door zijn stem uit te brengen bij de verkiezingen, geeft de burger zijn mening over het gevoerde beleid en beslist hij mee over het beleid van de komende zes jaren. Maar dat is niet de enige manier om invloed uit te oefenen. Ook tussen twee verkiezingen in kan een inwoner van de gemeente zijn mening te kennen geven.
OPENBAARHEID VAN BESTUUR Elke overheid in Vlaanderen is verplicht om haar burgers zo goed mogelijk te informeren. Dus ook de lokale overheden – de gemeenten en de OCMW’s – moeten duidelijke informatie geven over hun beleid en hun dienstverlening. Dat kan via een infoblad, een website, via brieven, tijdens informatievergaderingen, aan de telefoon of aan het loket. Brieven van de overheid moeten steeds de naam en het telefoonnummer vermelden van de persoon die het dossier behandelt. Wie niet weet tot wie of tot welke dienst hij zich moet richten met een bepaalde vraag, kan gratis naar de Vlaamse Infolijn bellen (1700). Daar wordt men dan doorverwezen naar de juiste instantie of persoon. De overheid wordt geacht in alle openheid te besturen. In principe zijn alle bestuursdocumenten dus openbaar. Wie een document van de overheid wil inkijken, bijvoorbeeld het milieurapport van een bedrijf in de buurt of een dossier over de aanleg van een weg, moet dat wel schriftelijk aanvragen. In enkele uitzonderingsgevallen kan de overheid een dergelijk verzoek afwijzen. Dat kan bijvoorbeeld om redenen van bescherming van de privacy. De gemeente moet haar afwijzing dan wel duidelijk motiveren. Informatie over de procedure om een bestuursdocument in te kijken of een kopie te krijgen, is te vinden via http://openbaarheid.vlaanderen.be/nlapps/default.asp (02/02/2015).
INSPRAAKMOGELIJKHEDEN De meest voor de hand liggende manier om deel te nemen aan de lokale politiek, is zich kandidaat te stellen voor de verkiezingen. Maar er zijn ook andere manieren om te participeren en er zijn een aantal inspraakmogelijkheden.
144
Overheden en instellingen A De gemeente
De gemeenteraad bijwonen Hoewel de gemeenteraad openbaar is, mag een bezoeker zich niet in de debatten mengen. Toch kan een burger een gemeenteraadslid er misschien wel van overtuigen een bepaald thema op de agenda te plaatsen.
Voorstellen van burgers Een andere mogelijkheid is de procedure van voorstellen van burgers. Inwoners van een gemeente hebben het recht om een bepaald onderwerp op de agenda van de gemeenteraad te plaatsen. De voorwaarde is wel dat de burger het onderwerp, het voorstel of de vraag over het gemeentelijke beleid in een gemotiveerde nota nader omschrijft. Bovendien moet die persoon de nodige handtekeningen verzamelen. Het voorstel moet gesteund worden door: ●● 2% van de inwoners ouder dan 16 jaar in gemeenten met minder dan 15.000 inwoners; ●● 300 inwoners ouder dan 16 jaar in gemeenten met minstens 15.000 en minder dan 30.000 inwoners; ●● 1% van de inwoners ouder dan 16 jaar in gemeenten met minstens 30.000 inwoners. De gemeenteraad is dan verplicht om daarover te vergaderen. Bovendien mag de initiatiefnemer tijdens de gemeenteraadszitting het agendapunt persoonlijk komen toelichten.
Verzoekschriften Een andere inspraakmogelijkheid is het systeem van verzoekschriften. De inwoners kunnen een verzoekschrift indienen. Daarvoor zijn geen handtekeningen vereist. De gemeenteraad is niet verplicht om over het verzoek te debatteren, maar kan dat wel doen. De gemeenteraad kan het verzoek ook doorspelen aan het schepencollege, een gemeenteraadscommissie of gemeentedienst. Het kan zijn dat de gemeenteraad de indiener uitnodigt om het punt te komen toelichten. Maar dat is geen verplichting. De gemeenteraad moet de indiener wel binnen de drie maanden een gemotiveerd antwoord geven.
Volksraadplegingen
Als een gemeente wil weten wat de burgers over een bepaald aspect van haar beleid denken, kan ze een gemeentelijke volksraadpleging organiseren. Daarbij mogen alle inwoners vanaf 16 jaar op een concrete vraag met ja of neen antwoorden. Een voorbeeld is de volksraadpleging over de Lange Wapperbrug in Antwerpen. Een ander klassiek voorbeeld is het al dan niet aanleggen van een parkeerterrein, bijvoorbeeld onder het marktplein.
145
Het initiatief kan uitgaan van de gemeenteraad of van de burgers. Als het initiatief van de burgers komt, moet het de steun krijgen van een bepaald percentage van de bevolking: ●● 20% in gemeenten met minder dan 15.000 inwoners; ●● 3.000 personen in gemeenten tussen 15.000 en 30.000 inwoners; ●● 10% in gemeenten met meer dan 30.000 inwoners Als er voldoende steun is van de bevolking, is de gemeenteraad verplicht om een volksraadpleging te organiseren. Alle inwoners vanaf 16 jaar kunnen een verzoek tot volksraadpleging indienen en eraan deelnemen. Deelname is niet verplicht, maar een minimale opkomst (of dezelfde percentages als hierboven vermeld) is wel vereist. Als er te weinig mensen deelnemen, worden de stemmen niet geteld. Het gemeentebestuur is niet verplicht om de uitslag van de volksraadpleging te volgen, maar houdt meestal wel rekening met wat de meerderheid van de bevolking wil, omdat het anders een groot deel van zijn populariteit zou verliezen.
Hoorzittingen Soms organiseert de gemeente hoorzittingen. Ze doet dat als ze het nodig vindt dat de inwoners gedetailleerde informatie krijgen over bepaalde plannen. Vaak gaat het daarbij om ruimtelijke ordening (bijvoorbeeld de heraanleg van de dorpskern). Op die hoorzittingen kunnen de burgers vragen stellen aan deskundigen.
Gemeentelijke adviesraden De meest gangbare vorm van participatie is lidmaatschap van een adviesraad. In de meeste gemeenten is er een cultuurraad, een jeugdraad, een ouderenraad, een sportraad, een milieuraad, een landbouwraad, een bibliotheekraad enzovoort. Via die raden verneemt het gemeentebestuur op een gestructureerde manier wat er leeft bij de inwoners en kan het met hun mening en advies rekening houden. Sommige adviesraden zijn zelfs verplicht. Dat geldt met name voor de raden voor cultuurbeleid, de sportraden, de jeugdraden en de gemeentelijke commissies voor de ruimtelijke ordening (gecoro). In principe kan iedereen lid worden van zo’n adviesraad. Meestal is een raad samengesteld uit mensen die interesse hebben voor een bepaald domein van het beleid of voor een bepaalde doelgroep. Zo zal de jeugdraad vooral samengesteld zijn uit jonge mensen, en de cultuurraad uit mensen die een goed cultuurbeleid belangrijk vinden en zich daar willen in verdiepen. Vaak komen ook de betreffende ambtenaren of zelfs schepenen naar de vergaderingen. De adviesraden brengen een niet-bindend advies uit ten behoeve van de gemeenteraad. Dat wil zeggen dat het gemeentebestuur er niet noodzakelijk rekening mee hoeft te houden. Toch gebeurt dat meestal wel.
146
Overheden en instellingen A De gemeente
De jeugdraad Elke Vlaamse gemeente is decretaal verplicht om een jeugdraad te hebben. Een jeugdraad kan advies verstrekken over alles wat jongeren aangaat en wat hij belangrijk vindt: gemeentelijke steun aan jeugdverenigingen, een voorstel om een ontmoetingsruimte voor jongeren in te richten, het sluitingsuur voor fuiven maar ook maatregelen om de verkeersveiligheid te bevorderen, het milieu te beschermen enzovoort. Daarnaast organiseren veel jeugdraden ook eigen initiatieven, zoals popfestivals en spelactiviteiten. In een jeugdraad zitten meestal een aantal vertegenwoordigers van de jeugdverenigingen en individuele geïnteresseerde jongeren uit het jeugdwerk. Een aantal jeugdraden legt ook de link met het onderwijs, door vertegenwoordigers van leerlingenraden in hun rangen op te nemen. Ze bereiken op die manier ook niet-georganiseerde jongeren. Het gemeentebestuur moet advies vragen aan de jeugdraad over het jeugdbeleid. Als het gemeentebestuur het advies van de jeugdraad niet volgt, dan moet het een gemotiveerd antwoord geven aan de jeugdraad. Doorgaans bestaat de jeugdraad uit een algemene vergadering, een dagelijks bestuur en werkgroepen. De algemene vergadering legt de grote krachtlijnen van de werking vast, evalueert de werking van het dagelijks bestuur en bekrachtigt zijn beslissingen. Jongeren die erin geïnteresseerd zijn om in de jeugdraad van de eigen gemeente mee te werken, kunnen het contactadres opvragen op de gemeentelijke jeugddienst of – als die er niet is - op het gemeentehuis.
147
B
De provincie
België telt tien provincies. Het Vlaamse Gewest is ingedeeld in de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg. Het Waalse Gewest is ingedeeld in de provincies Henegouwen, Waals-Brabant, Namen, Luxemburg en Luik. Voor Brussel geldt een aparte regeling. De 19 Brusselse gemeenten maken geen deel uit van een provincie. Het bestuursniveau van de provincies ligt tussen enerzijds de gemeenten en anderzijds de gemeenschappen en gewesten en de federale staat. Daarom worden provinciebesturen ook ‘intermediaire besturen’ genoemd.
Bevoegdheden van de provincie Wat de provincie mag en kan doen, is vastgelegd in het Provinciedecreet (basisdecreet van 9-12-2005). Actuele informatie over alles wat met de provincies te maken heeft, vindt u op de site van de Vereniging van de Vlaamse Provincies (www.vlaamseprovincies.be). Het provinciebestuur staat ten dienste van de gemeentelijke, de regionale en de federale overheden. Het provinciebestuur moet bepaalde taken uitvoeren en kan daarvoor rekenen op een eigen administratie. De provincie heeft echter ook voldoende autonomie en bevoegdheden om een eigen beleid voor de inwoners te ontwikkelen. Bij de taken van algemeen bestuur waarvoor de provincies beslissingen kunnen nemen in naam van de hogere overheden, gaat het onder meer over het uitreiken van milieuvergunningen, interventies bij beroep tegen bouw- en verkavelingsbeslissingen op gemeentelijk niveau, beslechting van gemeentelijke belastingsbezwaren, goedkeuring van gemeentebegrotingen en -rekeningen, veiligheid en ordehandhaving. Maar het provinciebestuur levert vooral diensten. Het mag beslissingen nemen op alle terreinen die het van provinciaal belang acht. In de praktijk ontwikkelen provincies hun actieterrein vooral op gebieden die buiten de belangstelling van de hogere overheden blijven en die de financiële en bestuurlijke kracht van de gemeenten te boven gaan.
148
Overheden en instellingen B De provincie
Soms zijn die actieterreinen heel herkenbaar voor het publiek. Dat is zeker het geval voor zaken als het provinciaal onderwijs, restauraties van beschermde monumenten, de provinciale sport- en uitleendiensten, projecten voor milieu- en natuurbeleid en -educatie, het onderhoud van onbevaarbare waterlopen (2e categorie), het afleveren van milieuvergunningen aan bedrijven, het beheer van provinciale bossen, de promotie en marketing van het streektoerisme, de uitbating van provinciale musea enzovoort. Heel vaak echter werkt de provincie ‘op de achtergrond’: van heel wat diensten weet de burger dikwijls niet dat ze er zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer verenigingen of organisaties subsidies krijgen (culturele centra, musea, sportverenigingen, bibliotheken, natuurverenigingen, landbouworganisaties, beschutte werkplaatsen enzovoort), wanneer het provinciebestuur organisaties in een regio samenbrengt om hun samenwerking te coördineren en de economie te stimuleren (bijvoorbeeld overleg tussen de kamers van koophandel, streekplatforms, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden enzovoort), of wanneer het gaat om toezicht op de gemeenten en de OCMW’s of de opleiding van gemeenteambtenaren. De toekomst van de Vlaamse provincies is onzeker. In het regeerakkoord van 2014 werd immers afgesproken dat de bevoegdheden van de provincies beperkt worden. Onderwijs en Cultuur bijvoorbeeld, zullen niet meer tot de bevoegdheden van de provincies behoren. Alleen ‘grondgebonden’ bevoegdheden zullen nog tot haar taken behoren.
Bestuur Het bestuur van de provincie bestaat uit: ●● de provincieraad; ●● de deputatie; ●● de gouverneur.
DE PROVINCIERAAD Iedere provincie heeft een provincieraad. De inwoners van de provincie verkiezen om de 6 jaar op de tweede zondag van oktober de leden van de provincieraad. De provincieraadsverkiezingen vallen altijd samen met de gemeenteraadsverkiezingen. Het aantal provincieraadsleden hangt af van het aantal inwoners in de provincie. Voor de provincie Limburg zijn er ten hoogste 63 provincieraadsleden, voor de andere provincies ten hoogste 72. Dit aantal zal in de toekomst sterk verminderd worden. De provincieraad kiest onder zijn leden een voorzitter, één of meer ondervoorzitters en een ’bureau’ of kerngroep. De voorzitter belegt de vergaderingen en zit ze voor. De provincieraadsvergaderingen zijn openbaar. De voorzitter is ook verplicht om de provincieraad bijeen te roepen, als de deputatie of een derde van de provincieraadsleden dat vraagt.
149
De provincieraad is een ‘provinciaal parlement’, de ‘wetgevende macht’ van de provincie. Hij beslist over het beleid van de provincie, legt de provinciale regels vast en controleert de deputatie. Hij moet ook het budget van de provincie goedkeuren. Hij moet het bestuur van de provincie (de deputatie) controleren.
DE DEPUTATIE De deputatie is het dagelijks bestuur van de provincie. Ze moet de beslissingen van de provincieraad uitvoeren. Daarom is ze de ‘uitvoerende macht’ op provinciaal niveau. De deputatie zal het in de toekomst met vier gedeputeerden moeten stellen. De deputatie bestaat uit een voorzitter (de provinciegouverneur), een secretaris (de provinciegriffier) en de leden-gedeputeerden, verkozen uit en door de provincieraad. De deputatie is een collegiaal orgaan: de beslissingen worden bij meerderheid van stemmen gezamenlijk genomen. De vergaderingen vinden wekelijks plaats en zijn niet openbaar. Het verslag van de vergadering is dat wel.
DE PROVINCIEGOUVERNEUR De provinciegouverneur is automatisch voorzitter van de deputatie. Hij wordt echter niet verkozen. Het is de Vlaamse Regering die, op advies van de federale ministerraad, de gouverneur van de Vlaamse provincies benoemt. De gouverneur heeft een drievoudige opdracht: hij is het hoofd van de provincie, maar is ook de vertegenwoordiger van de federale en de gewestelijke regeringen. Hij is de verbindingspersoon tussen de provincie en de hogere overheden. Bovendien is hij bij die hogere overheden de pleitbezorger voor zijn provincie.
1. Provinciale taken Hij is voorzitter van de deputatie, maar is er niet stemgerechtigd (behalve in de gevallen waarin de deputatie een rechtsprekende taak uitoefent). Desondanks speelt hij een sleutelrol in het provinciale beleid: door zijn informele macht heeft hij vaak veel invloed. De gouverneur mag ook de vergaderingen van de provincieraad bijwonen, maar heeft ook daar geen stemrecht.
2. Federale taken van de gouverneur De gouverneur is mee verantwoordelijk voor de handhaving van rust en orde in de provincie, en voor de veiligheid van personen en eigendommen wanneer dit het grondgebied van verschillende gemeenten overschrijdt. Hij coördineert bijvoorbeeld bij grote rampen de hulpacties van brandweer, politie en civiele bescherming. Of hij zorgt voor de veiligheid bij grote manifestaties in de provincie. Hij zit ook het provinciale veiligheidsoverleg voor. In geval van staking kan de provinciegouverneur maatregelen nemen om de meest noodzakelijke nutsvoorzieningen toch te garanderen, of kan hij personen opeisen om te zorgen voor de continuïteit van gezondheidsvoorzieningen. Daarnaast vertegenwoordigt hij de provincie bij plechtigheden, bijvoorbeeld het begeleiden van de koninklijke familie bij een bezoek aan de provincie.
Carl Decaluwé (WestVlaanderen)
150
Overheden en instellingen B De provincie
3. Vlaamse taken van de gouverneur De gouverneur houdt toezicht op de lokale besturen: steden en gemeenten en de OCMW’s. De gouverneur kan tegen beslissingen van de gemeente ingaan. Hij kan bijvoorbeeld de uitvoering van het meerjarenplan van een gemeente schorsen, in afwachting van een definitieve beslissing van de Vlaamse Regering.
thy Ca erx n) B erpe tw n (A
De gouverneur behandelt klachten van burgers tegen lokale besturen, bijvoorbeeld over slecht gedrag van verkozenen in gemeenten en OCMW’s. Hij kan hen oproepen hun opdracht correct te vervullen en hen wijzen op de tuchtprocedures. De gouverneur kan voorstellen doen over het verkeer, de ruimtelijke ordening en allerlei vernieuwingen. De Vlaamse Regering kan hem ook opdrachten geven voor de economische ontwikkeling van de provincie. In Oost-Vlaanderen bijvoorbeeld coördineert de gouverneur het Project Gentse kanaalzone en het Parkbosproject.
Wie zijn onze Vlaamse gouverneurs? Antwerpen: Cathy Berx Limburg: Herman Reynders Oost-Vlaanderen: Jan Briers Vlaams-Brabant: Lodewijk De Witte West-Vlaanderen: Carl Decaluwé
Waar vind je informatie over jouw provincie? Elke provincie heeft een website en geeft informatiebrochures uit. Daar vindt u allerlei cijfergegevens over de provincie, nieuws over de plannen van de provincie en over activiteiten die in de provincie worden georganiseerd.
West-Vlaanderen www.west-vlaanderen.be /
[email protected] Provinciehuis Boeverbos, Koning Leopold III-laan 41, 8200 Sint-Andries 050 40 31 11 Jan Briers Informatiecentrum Tolhuis, Jan Van Eyckplein 2, 8000 Brugge (Oost-Vlaanderen) 0800 20 021
Oost-Vlaanderen www.oost-vlaanderen.be /
[email protected] Provinciehuis, Gouvernementstraat 1, 9000 Gent 09 267 80 00 0800 94 808
Antwerpen www.provant.be /
[email protected] Provinciehuis, Koningin Elisabethlei 22, 2018 Antwerpen 03 240 50 11
151
Limburg www.limburg.be /
[email protected] Provinciehuis, Universiteitslaan 1, 3500 Hasselt 011 23 71 11
Vlaams-Brabant www.vlaamsbrabant.be /
[email protected] Provinciehuis, Provincieplein 1, 3010 Leuven 016 26 70 11
e e Wittt) D k j i w n Lode ms-Braba (Vlaa Herman Reynders (Limburg)
De financiën van de provincie Voor de door de hogere overheid opgelegde taken krijgen de provincies toelagen. Daarnaast zijn er inkomsten uit ontvangsten (bijvoorbeeld entreegeld van provinciale domeinen of musea), uit het Provinciefonds en uit provinciebelastingen. Soms gaat de provincie ook wel een lening aan. De inkomsten uit provinciebelastingen vertegenwoordigen het grootste deel van de totale inkomsten. Die belastingsinkomsten zijn samengesteld uit verschillende soorten belasting. Het kan daarbij gaan om onroerende voorheffing, of provinciebelastingen op vergunningsplichtige bedrijven, bankagentschappen, geldautomaten, aanplakborden of jachtvergunningen. Leningen worden aangegaan om grote projecten van blijvend belang te realiseren. Dikwijls passen dergelijke grotere uitgaven niet in de gewone jaarlijkse begroting. Zij worden dan opgenomen in een bijzondere begroting. Het grootste deel van de uitgaven gaat naar het personeel van het provinciebestuur. Andere uitgavenposten zijn de werkingsmiddelen, subsidies en de afbetaling van leningen.
152
Overheden en instellingen B De provincie
C
Van unitaire naar federale staat
Tot 1970 kende België drie bestuursniveaus: het gemeentelijke, het provinciale en het nationale. Op nationaal niveau werd België bestuurd door één centrale regering en één parlement. België was toen een eenheidsstaat en had een unitaire structuur. Vanaf 1970 werden in verschillende staatshervormingen bevoegdheden van het nationale niveau overgeheveld naar de gewesten en de gemeenschappen. Op die manier evolueerde België van een unitaire naar een federale staat: een staat waarin de bevoegdheden zijn verdeeld tussen enerzijds de overheden van de deelstaten en anderzijds de federale of nationale overheid. De gewesten en gemeenschappen kregen elk een zelfstandig overheidsbestuur om hun bevoegdheden uit te oefenen: een eigen parlement, een eigen regering en een eigen overheidsadministratie. Ze kregen ook een eigen budget en de mogelijkheid om verdragen af te sluiten met andere landen of gebieden over materies waarvoor ze bevoegd zijn. In Vlaanderen kreeg de eigen overheid vorm door het Vlaams Parlement, de Vlaamse Regering en de Vlaamse overheidsdiensten2 in het leven te roepen.
Hoe de federale Belgische staat tot stand kwam Toen België in 1830 onafhankelijk werd, legde de Grondwet een unitaire staatsstructuur vast. Dat betekent onder meer dat het bestuur van het land berustte bij één parlement en één regering. Het duurde niet lang voordat bleek dat er in België belangrijke culturele en regiogebonden verschillen bestonden. Dat zorgde voor problemen. Vooral het feit dat het zowel om regiogebonden als culturele verschillen ging, maakte die problemen ingewikkeld.
DE VLAAMSE BEWEGING EN DE WAALSE BEWEGING De Vlamingen reageerden het eerst op die problemen. Zij waren ontevreden over het overwicht van het Frans in het officiële en culturele leven. Alleen het Frans was immers als staatstaal erkend en het was de taal van de regering, het parlement, de wetgeving, de centrale overheidsadministratie, de diplomatie, het gerecht, het leger, het middelbaar en het hoger onderwijs, de kerkelijke overheid en het bedrijfsleven. Wie als Nederlandstalige in die tijd hogerop wilde, moest een degelijke kennis van het Frans verwerven en feitelijk tweetalig worden. Ook lokale politici en ambtenaren in het negentiende-eeuwse Vlaanderen gebruikten overwegend het Frans als voertaal, hoewel ze weinig moeite bleken te hebben om naar het Nederlands over te schakelen als dat om politieke redenen beter uitkwam (bijvoorbeeld naar aanleiding van verkiezingen). Naarmate het kiesrecht verruimd werd en meer mensen stemrecht kregen,
2. De Vlaamse overheidsdiensten bestaan uit 13 beleidsdomeinen, die elk een departement en een aantal verzelfstandigde agentschappen bevatten. Meer informatie vindt u op www.vlaanderen.be/adressen
153
werd het Nederlands steeds meer de gangbare bestuurstaal, eerst op het platteland en later in de steden3. In de loop van de 19e eeuw ontstond de Vlaamse beweging, die er in de eerste plaats voor ijverde om het Nederlands als volwaardige taal te doen erkennen. Het duurde tot 1873 voor het parlement een eerste wet op het taalgebruik in het gerecht goedkeurde. Dankzij die taalwet moest in de rechtbanken voortaan Nederlands worden gesproken als de beschuldigde geen Frans verstond, wat voordien dus niet gebeurde. Pas in 1898 – bijna 70 jaar na de onafhankelijkheid – keurde het parlement een wet goed die het Nederlands erkende als officiële taal naast het Frans. Tot na de Eerste Wereldoorlog bleef de Vlaamse beweging de nadruk leggen op het culturele aspect. Precies die taalkundige en culturele nadruk zorgde ervoor dat veel Vlamingen streefden naar een zelfstandige gemeenschap die dezelfde taal en cultuur deelt en die over taal- en cultuuraangelegenheden zelfstandig zou kunnen beslissen. De Vlamingen pleitten m.a.w. voor een federalisering van België in gemeenschappen. In de negentiende eeuw ontstond ook een Waalse beweging. Die was onder meer een reactie op de successen die de Vlamingen afdwongen op het gebied van het taalgebruik in België. Maar in de Waalse beweging lag de klemtoon niet zozeer op taal en cultuur maar vooral op economie. Die Waalse beweging werd maar echt een belangrijke factor in de Belgische politiek na de Tweede Wereldoorlog. Zowel Wallonië als Vlaanderen hadden het in de naoorlogse jaren van wederopbouw moeilijk, maar de Vlaamse economie had betere troeven voor de toekomst. Door het rustige sociale klimaat, de lage lonen en de voortdurend verbeterende transportinfrastructuur werden heel wat binnen- en buitenlandse investeringen aangetrokken. De Vlaamse economie beleefde een langdurige expansie. In Wallonië daarentegen geraakten de traditionele zware industrieën (de kolen- en staalindustrie) in een neerwaartse spiraal. Dat werkte de sociale onrust in de hand. Tegelijk daalde het Waalse bevolkingscijfer meer en meer, terwijl dat in Vlaanderen groeide. Een gevolg was dat Wallonië aan politieke macht inboette ten opzichte van Vlaanderen. Meer en meer vreesden de Walen een minderheid te worden in België. Bovendien vonden zij dat de centrale overheid onvoldoende maatregelen nam om de Waalse economie erbovenop te helpen. Daarom streefden de Walen ernaar om voor de Waalse regio de economische hefbomen zelf in handen te nemen. De problemen werden daar ervaren als het gevolg van een gebrekkige, verouderde economie. En dat zijn veeleer zaken die sterk gebonden zijn aan geografische factoren en aan infrastructuur (wegen, vestiging van bedrijven enzovoort). De Walen wilden voortaan zelf over die aangelegenheden beslissen. Zij pleitten m.a.w. voor een federalisering van België in gewesten: een Vlaams gewest en een Waals gewest.
BRUSSEL In 1830 was het Nederlands, weliswaar in de vorm van een Brabants dialect, de belangrijkste voertaal in Brussel. Maar meteen na de onafhankelijkheid kwam in de hoofdstad een sterke verfransing op gang. Dat had verschillende oorzaken. Heel wat Fransen emigreerden uit Frankrijk en vestigden zich in Brussel. Voorts werden door het jonge Belgische bewind ambtenaren 3. Doctoraatsproefschrift van E. Vanhecke (VUB) “Stedelijke kanselarijtaal in Vlaanderen in de negentiende eeuw” (2007).
154
Overheden en instellingen C Van unitaire naar federale staat
aangetrokken uit de Waalse provincies om te komen werken voor de centrale overheidsadministratie van de nieuwe staat. De Belgische overheid werd in die tijd beheerst door de hogere burgerij en de adel, die Franstalig waren. Enkel die groepen genoten toen immers stemrecht, en zij wensten de overheidsinstellingen enkel in het Frans uit te bouwen. Daardoor kreeg het Nederlands geen kans als bestuurstaal in de nationale overheidsinstellingen. In de negentiende eeuw maakte Brussel niet alleen een verfransing mee van de overheidsinstellingen, maar door de aanhoudende instroom van Walen en Fransen ging ook de verfransing van de bevolking onverminderd voort. Ook in de twintigste eeuw nam de verfransing verder toe. Het onderwijs speelde daarin een belangrijke rol. In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog overtrof het aantal Franstalige klassen in het lager stedelijk onderwijs in Brussel ver het aantal Nederlandstalige klassen. Net voor de Eerste Wereldoorlog kregen de Franstaligen in de Brusselse regio numeriek de overhand en die trend is tot op vandaag blijven doorgaan.4 Parallel met de verfransing nam ook het hoofdstedelijke gebied in omvang toe. In het begin van de negentiende eeuw telde dat slechts een zestal gemeenten rond de hoofdstad. Naarmate de verstedelijking en de verfransing toenamen, werden er omringende gemeenten bijgevoegd. Dat gebeurde bij tienjaarlijkse talentellingen. Als het aantal Franstaligen en tweetaligen boven bepaalde grenzen steeg, werd de betrokken gemeente bij het hoofdstedelijke gebied gevoegd.
De talentelling was een onderdeel van de tienjaarlijkse volkstelling die in België werd gehouden vanaf 1846. Er werd nagegaan waar en door hoevelen welke taal en/of talen werden gesproken. Met de talentelling werd ook het taalstatuut van de gemeenten vastgelegd. Zodra 30 procent van de inwoners een andere taal sprak dan de officieel vastgelegde taal van de gemeente, was de gemeente verplicht om die minderheid in haar taal te bedienen. De laatste telling werd gehouden in 1947. De resultaten, die pas in 1954 bekend werden gemaakt, hadden tot gevolg dat drie gemeenten (Evere, Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem) voortaan een tweetalig statuut kregen en bij de Brusselse agglomeratie werden gevoegd, en dat er in vier Brusselse randgemeenten (Drogenbos, Kraainem, Linkebeek en Wemmel) voortaan faciliteiten zouden komen voor de Franstalige minderheid. De talentelling werd door de vastlegging van de taalgrens bij wet afgeschaft op 24 juli 1961.
Door de stadsvlucht na de Tweede Wereldoorlog gingen bovendien tal van Franstalige Brusselaars in de Nederlandstalige gemeenten in de rand rond Brussel wonen. In sommige gemeenten vormen de Franstaligen er ondertussen zelfs de meerderheid, hoewel die gemeenten tot Vlaanderen behoren en dus officieel Nederlandstalig zijn. De Vlamingen wilden die ontwikkelingen tegengaan en eisten taalwetten. Maar de Franstalige Brusselaars organiseerden zich. Ze wilden hun invloed ook buiten Brussel doen gelden. Nogal wat Franstalige Brusselaars droomden van een zelfstandig Brussels gewest dat zo groot mogelijk en overwegend Franstalig zou zijn.
4. Gedetailleerde informatie over de demografische ontwikkelingen in de Brusselse regio is bv. te vinden op www. brussel.irisnet.be en in de volgende publicaties - “Bestuursatlas van de bevolking van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bij de aanvang van de 21e eeuw”, D. Willaert en P. Deboosere, Interface Demography – Vakgroep Sociaal Onderzoek van de VUB, in 2005 uitgegeven door het Ministerie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest- “De recente demografie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest”, A. Henau, Directie Studiën en Regionale Statistiek van het Ministerie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (2002).
155
De Walen, van hun kant, wilden hun eigen economische beleid voeren in Wallonië, zonder de inmenging van de Franstalige Brusselaars. De Brusselaars konden daarom het best hun eigen gewest krijgen. Eigen instellingen verkreeg het Brusselse hoofdstedelijke gebied slechts vrij laat. Er bestond al een Agglomeratieraad sinds 1971, maar pas in 1989 verkreeg Brussel zijn eigen hoofdstedelijke gewestinstelling: de Brusselse Hoofdstedelijke Raad (Brussels parlement). Die Raad stelt de Brusselse regering aan.
DE DUITSTALIGE BELGEN Ook onder de Duitstalige Belgen heerste ongenoegen. Na de Eerste Wereldoorlog moest Duitsland Eupen en Sankt-Vith afstaan aan België als compensatie voor de geleden oorlogsschade. Tijdens de Tweede Wereldoorlog voegde Hitler ze weer bij Duitsland. Maar na de oorlog werden die kantons opnieuw Belgisch. Sindsdien heeft België in het oosten van zijn grondgebied (in de zogenaamde Oostkantons) een Duitstalige minderheid. Toen na de Tweede Wereldoorlog werd bevestigd dat de Oostkantons bij België bleven, groeide bij veel Duitstaligen het streven naar culturele zelfstandigheid. Zij konden zich dus goed aansluiten bij het Vlaamse streven naar een opdeling van België in zelfstandige gemeenschappen. Toen echter bleek dat die Duitstalige gemeenschap deel zou uitmaken van het Waalse Gewest, veroorzaakte dat ongenoegen bij de Duitstaligen. Ze waren het er bijvoorbeeld niet mee eens dat Wallonië kon beslissen over hun (oorlogs)monumenten. Er wonen in totaal iets meer dan 92.000 mensen in de Oostkantons, van wie zo’n 74.000 deel uitmaken van de Duitstalige Gemeenschap en ongeveer 18.000 in de Franstalige gemeenten Malmedy en Waimes wonen.
FEDERALISERING IN VIJF FASEN Door al die botsende belangen en betrachtingen werd België na de Tweede Wereldoorlog meer en meer een onontwarbaar communautair kluwen. Dat leidde herhaaldelijk tot politieke spanningen en regeringscrisissen. De unitaire staatsstructuur bleek uiteindelijk niet meer houdbaar. Geleidelijk aan groeide de overtuiging dat België moest worden gefederaliseerd. Naast de nationale - nu: federale - overheid moesten er autonome deelstaten komen. Dat betekende dat die deelstaten voor bepaalde bevoegdheden volledig zelfstandig beslissingen zouden kunnen nemen. Die overheveling van bevoegdheden kon alleen maar gebeuren door een grondwetswijziging. In 1970 werd de Grondwet dan ook in die zin gewijzigd. Voortaan kent België drie gemeenschappen en drie gewesten. De gemeenschappen zijn bevoegd voor de culturele en persoonsgebonden aangelegenheden. De gewesten hebben streekgebonden bevoegdheden. Het zou echter nog jaren duren voordat de federalisering in praktijk werd gebracht en de gewesten en gemeenschappen effectief zelfstandig konden functioneren. Daarvoor waren nog verschillende extra grondwetswijzigingen nodig (1980, 1988, 1993, 2001 en 2013). Grondwettelijk werd bepaald dat aan Vlaamse kant een Vlaamse Gemeenschap en een Vlaams Gewest zouden bestaan. Aan Franstalige kant zou er een Franse Gemeenschap en een Waals
156
Overheden en instellingen C Van unitaire naar federale staat
Gewest komen. De Vlamingen beslisten om hun gemeenschap en gewest samen te voegen in één Vlaamse deelstaat. Omdat dat aan Franstalige zijde niet gebeurde, spreken we van een asymmetrisch federalisme. (Meer informatie over de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest vindt u in hoofdstuk F en G) In deze regeling is Brussel een aparte en uiterst ingewikkelde kwestie. Het vormt een afzonderlijk gewest: het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Het grondgebied ervan is beperkt tot negentien gemeenten: de stad Brussel met de achttien eromheen liggende gemeenten. Officieel is het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een tweetalig gebied. Het ligt geografisch in Vlaanderen maar het maakt er qua bestuur geen deel van uit. Van de ongeveer vier miljoen Franstaligen in België wonen er naar schatting rond de 700.000 in Brussel. Dat maakt dat de Franse Gemeenschap een ruimere groep omvat dan alleen de inwoners van het Waalse Gewest, waar trouwens ook nog eens de Duitstaligen een aparte gemeenschap vormen. Daarnaast leven in het tweetalige gebied Brussel ook Nederlandstaligen. Ook voor de Duitstaligen is de situatie niet eenvoudig. Over hun culturele en persoonsgebonden aangelegenheden beslist de Duitstalige Gemeenschap. Voor streekgebonden aangelegenheden vallen ze echter onder het Waalse Gewest. (Meer informatie over de Duitstalige Gemeenschap vindt u in hoofdstuk H)
157
De vijfde en zesde staatshervorming Het Lambermontakkoord en het Lombardakkoord luidden in 2001 de vijfde staatshervorming in.
Het Lambermontakkoord Het Lambermontakkoord hevelde bevoegdheden over naar de gewesten en gemeenschappen, zoals de gemeente- en provinciewet, landbouw, zeevisserij en buitenlandse handel, ontwikkelingssamenwerking, de controle op de verkiezingsuitgaven en de aanvullende financiering van de politieke partijen. Daarnaast werden in het akkoord een aantal maatregelen opgenomen over de financiering van de gemeenschappen, de uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten en een extra dotatie van de federale overheid aan de Vlaamse en de Franse Gemeenschapscommissie.
Het Lombardakkoord Het Lombardakkoord heeft uitsluitend betrekking op de werking van de Brusselse instellingen. De zes Brusselse leden van het Vlaams Parlement worden sindsdien rechtstreeks verkozen. Het akkoord veranderde ook de zetelverdeling tussen beide taalgroepen in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement (17 Nederlandstalige en 72 Franstalige parlementsleden) en het veranderde de meerderheid van de stemmen die vereist is in elke taalgroep voor bepaalde gewestelijke ordonnanties.
De zesde staatshervorming De zesde staatshervorming gaat om een grote hervorming waarin communautaire thema’s, de financiering van de deelstaten en de wetgeving over de verkiezingen opgenomen is. De deelstaten krijgen er een pak nieuwe bevoegdheden bij in de domeinen van het arbeidsmarktbeleid, ouderenzorg, gezinsbeleid, economisch ondersteuningsbeleid, landbouw, wonen, mobiliteit en verkeersveiligheid. De deelstaten krijgen inspraak in de strafuitvoering en het vervolgingsbeleid en de justitiehuizen en het jeugdsanctierecht worden overgeheveld. De deelstaten krijgen ook meer fiscale autonomie. Dat wil zeggen dat ze zelf kunnen beslissen over belastingen en fiscale voordelen. Vanaf 1 juli 2014 werd er voor ongeveer 17 miljard euro bevoegdheden overgeheveld van de federale overheid naar Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Daarnaast krijgen de deelstaten voor 12 miljard euro meer fiscale autonomie. Het bestaande dotatiesysteem wordt vervangen door een systeem van opcentiemen die de deelstaten kunnen heffen op de personenbelasting. Naast de overheveling van de bevoegdheden, zijn er nog andere belangrijke hervormingen in de zesde staatshervorming opgenomen:
De Senaat De senatoren worden niet meer rechtstreeks verkozen. Vanaf 2014 telt de Senaat 60 leden, vooral vertegenwoordigers van de deelstaatparlementen. De gemeenschaps- en/of gewestparlementen sturen dan op basis van hun verkiezingsresultaten 50 leden naar de Senaat: 29 door het Vlaams Parlement, 10 door het Parlement van de Franse Gemeenschap, 8 door het
158
Overheden en instellingen C Van unitaire naar federale staat
Waals Gewestparlement, 2 door de Franstalige groep in het Brussels Gewestparlement en 1 door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap. Samen coöpteren deze Gemeenschapsen Gewestsenatoren nog 10 senatoren op basis van de verkiezingsresultaten voor de Kamer. Voor de meeste wetgeving is enkel de Kamer bevoegd. De Senaat krijgt voortaan meer de rol van een assemblee van de deelstaten, waarin de gemeenschappen elkaar ontmoeten, en van een reflectiekamer die zich toelegt op de studie van grote maatschappelijke problemen en de verbetering van de basiswetgeving. De Senaat zal nog zijn wetgevende rol spelen in de institutionele regelgeving: de Grondwetsherziening, de wijziging van de bijzondere wetten (de zogeheten communautaire) en de door de Grondwet opgelegde aangelegenheden. Wanneer de institutionele wetgeving oplegt dat er samenwerking noodzakelijk is tussen de federale overheid en de deelgebieden, krijg de Senaat een adviserende rol. De bemiddelende rol van de Senaat slaat op de regeling van de belangenconflicten.
De organisatie van verkiezingen De leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers worden voortaan voor 5 jaar verkozen. De Kamer wordt dus om de 5 jaar hernieuwd. Deze bepaling trad in werking vanaf de verkiezingen van het Europees Parlement in 2014. Aangezien de federale regering nog steeds kan vallen en het parlement nog steeds ontbonden kan worden, betekent dit dat er wel nog vervroegde (voor de 5 jaar om is) verkiezingen kunnen georganiseerd worden.
BALANS: EEN VERREGAANDE FEDERALE STRUCTUUR De opeenvolgende federaliseringsrondes hebben België omgevormd van een unitaire staat met één parlement en één regering naar een federale staat met zes parlementen en zes regeringen. (Had men in Vlaanderen gemeenschap en gewest niet samengevoegd, dan waren er nu zeven parlementen en zeven regeringen). In vergelijking met andere federale staten valt daarbij vooral de zelfstandigheid van de deelstaten op en het ruime pakket materies waarvoor ze bevoegd zijn. In veel federale staten hebben bijvoorbeeld federale wetten voorrang op die van de deelstaten. In ons land is dat niet het geval: de bevoegdheden zijn toegewezen aan de ene of de andere overheid en die overheid treedt op als enige wetgever.
De taalfaciliteiten Een historische terugblik Door de taalwetten van 1932 en 1935 werd de eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië wettelijk vastgelegd en werd bepaald dat de streektaal ook de bestuurstaal moet zijn. In Vlaamse lagere en secundaire scholen werd het Nederlands de onderwijstaal. Wel bleven er in een aantal Vlaamse steden bijzondere scholen voor Franstaligen bestaan. Brussel en zijn agglomeratie werd een tweetalig gebied. Tussen Vlaanderen en Wallonië bleef er echter een breed
159
grensgebied bestaan waarin de taalgrens niet vastlag. Gemeenten konden, op grond van tienjaarlijkse talentellingen, van taalstatuut veranderen. Als bleek dat een taalminderheid in een meerderheid was veranderd, kon de gemeenteraad beslissen van bestuurstaal te veranderen. In 1962 werd de taalgrens definitief vastgelegd en werden de talentellingen afgeschaft. België bestaat sindsdien uit vier taalgebieden: drie eentalige gebieden (een Nederlands, Frans en Duits taalgebied) en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Door de taalwetten van 1962-1963 verhuisden bijna 50 gemeenten van taalgebied. De zes dorpen van de Voerstreek bijvoorbeeld, behoorden tot de provincie Luik maar werden bij Limburg gevoegd. Komen en Moeskroen gingen naar het Franse taalgebied. Het tweetalige Brussel en zijn agglomeratie werd beperkt tot negentien gemeenten. In 1970 werd de indeling van België in taalgebieden ook ingeschreven in de Grondwet. Dat heeft als consequentie dat om de grenzen van de taalgebieden te wijzigen, een bijzondere meerderheid nodig is: de instemming van twee derde van alle parlementsleden alsook de helft van de Vlaamse en de helft van de Franstalige parlementsleden.
Uitzondering op de regionale eentaligheid: taalfaciliteiten Op het principe van de regionale eentaligheid werden in de regelgeving uitzonderingen voorzien. In bepaalde gemeenten wonen namelijk zowel Nederlandssprekende of Duitssprekende als Franssprekende burgers met uiteenlopende – en vaak letterlijk botsende – visies op de taalwetten. Het betreft in totaal 27 gemeenten (zie kaart en Overzicht van de faciliteitengemeenten). In 1963 werd een compromis uitgewerkt. Die 27 gemeenten kregen een bijzonder taalstatuut: de inwoners kunnen een beroep doen op taalfaciliteiten. Daarom noemt men die gemeenten ‘faciliteitengemeenten’. Dat houdt bijvoorbeeld in dat, afhankelijk van de gemeente, gemeentelijke berichten in het Nederlands en het Frans of het Frans en het Duits verschijnen, alle wegwijzers en vertaalbare straatnamen tweetalig worden weergegeven en in de spoorwegstations beide talen worden gebruikt. De taalfaciliteiten gelden overigens alleen voor individuele inwoners en niet voor de gemeente zelf. Dat betekent dat bijvoorbeeld in de zes faciliteitengemeenten in de Vlaamse Rand de zittingen van de gemeenteraad uitsluitend in het Nederlands mogen verlopen. Alleen individuele inwoners kunnen in hun communicatie met de gemeente hun eigen taal gebruiken en, als ze dat aanvragen, formulieren en bestuursdocumenten in hun eigen taal krijgen. Ook kunnen ze vragen dat er kleuteronderwijs en lager onderwijs in de eigen taal wordt georganiseerd. De zes gemeenten in de Vlaamse Rand rond Brussel en de gemeenten Voeren en KomenWaasten hebben daarnaast nog een speciaal statuut. Het schepencollege en de OCMW-raad worden er rechtstreeks door de kiezers verkozen, als garantie voor de verschillende taalgemeenschappen in het bestuur. Bij de grondwetsherziening van 1988 werd bepaald dat de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap bevoegd zijn om het taalgebruik te regelen met betrekking tot bestuurszaken, onderwijs en sociale betrekkingen, en dat die decreten niet van toepassing zijn in de faciliteitengemeenten. Ook werd bepaald dat de bestaande taalfaciliteiten alleen gewijzigd kunnen worden door een bijzondere meerderheid in het parlement.
160
Overheden en instellingen C Van unitaire naar federale staat
Overzicht van de faciliteitengemeenten
1. Komen-Waasten 2. Mesen 3. Moeskroen 4. Spiere-Helkijn 5. Ronse 6. Vloesberg 7. Bever 8. Edingen 9. Drogenbos 10. Linkebeek 11. Sint-Genesius-Rode 12. Wemmel 13. Kraainem 14. Wezembeek-Oppem 15. Herstappe 16. Voeren 17. Malmédy 18. Waimes 19-22. Lontzen, Raeren, Eupen, Kelmis 23-27. Burg-Reuland, Sankt Vith, Amel, Bütgenbach, Büllingen
Gemeenten in het Nederlandse taalgebied met faciliteiten voor Franstaligen Taalgrensgemeenten: Bever (Biévène), Herstappe, Mesen (Messines), Ronse (Renaix), SpiereHelkijn (Espierres-Helchin), Voeren (Fourons). Randgemeenten rond het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest: Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode (Rhode-Saint-Génèse), Wemmel, Wezembeek-Oppem. Gemeenten in het Franse taalgebied met faciliteiten voor Nederlandstaligen Edingen (Enghien), Komen-Waasten (Comines-Warneton), Moeskroen (Mouscron), Vloesberg (Flobecq) Gemeenten in het Franse taalgebied met faciliteiten voor Duitstaligen Malmedy, Waimes (Weismes). Gemeenten in het Duitse taalgebied met faciliteiten voor Franstaligen Amel (Amblève), Büllingen (Bullange), Burg-Reuland, Bütgenbach, Eupen, Kelmis (La Calamine), Lontzen, Raeren, Sankt Vith (Saint-Vith). Twistappel De taalfaciliteiten waren bedoeld om een ‘duurzame taalvrede’ te brengen, maar werden al vanaf het begin een bron van ergernis en conflicten. In de gemeenten langs de taalgrens is het al geruime tijd rustig, maar in de Vlaamse Rand zijn de communautaire spanningen niet uit de lucht. Precies over het doel van de faciliteiten ontwikkelden de verschillende taalgroepen tegengestelde visies.
Vlaamse visie De meeste Vlamingen redeneren vanuit het territorialiteitsprincipe: het recht is met het grondgebied verbonden. Toegepast op de taalkwestie betekent dat: de taal van het gebied waar een persoon verblijft, is ook de taal waarin die persoon bestuurd wordt, onderwijs volgt, terechtstaat enzovoort. Als iemand in een ander taalgebied woont, moet hij zich aan de taal van dat territorium aanpassen. De faciliteiten zijn slechts een tijdelijke maatregel om de integratie van de Franstaligen in de Vlaamse samenleving te vergemakkelijken. Ze geven de Franstaligen, in
161
de periode dat ze Nederlands leren, bv. de kans om problemen door taalachterstand te vermijden. Uiteindelijk zouden de faciliteiten moeten verdwijnen en de faciliteitengemeenten weer eentalig Nederlands of Frans of Duits moeten worden. Aan Vlaamse zijde wordt beklemtoond dat de Grondwet maar één tweetalig gebied erkent: de negentien gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. De zes faciliteitengemeenten in de Vlaamse Rand maken deel uit van het Vlaamse Gewest. Ook wordt erop gewezen dat in de Waalse faciliteitengemeenten de Nederlandstalige minderheid zich grotendeels heeft geïntegreerd en nog nauwelijks gebruikmaakt van de taalfaciliteiten. Ze zien daarin een bevestiging van het oorspronkelijke doel ervan.
Franstalige visie De meeste Franstaligen daarentegen gaan uit van het personaliteitsprincipe: het recht is in eerste instantie met de persoon verbonden en niet met het grondgebied. De persoon moet een keuzevrijheid hebben op het vlak van taal. Een Franstalige die in een Vlaamse faciliteitengemeente woont, moet in het Frans geholpen kunnen worden door een overheidsinstantie. De taalfaciliteiten zijn dus niet ‘uitdovend’ maar een verworven recht. De Franstaligen wijzen hierbij op het feit dat de wetteksten noch de ‘memories van toelichting’ bij de wetteksten enige melding maken van het tijdelijke karakter van de faciliteiten. Ze bestaan bovendien al meer dan veertig jaar, en in 1988 – met instemming van de CVP, de Vlaamse socialisten en de Volksunie – werden ze zelfs ‘gebetonneerd’ in de Grondwet. Een wijziging van de faciliteitenwetgeving kan alleen met een bijzondere meerderheid, dus met instemming van een meerderheid van de Franstalige parlementsleden. Ook wordt al eens gewezen op de sociale en taalkundige evolutie in de randgemeenten rond Brussel. Tijdens de voorbije vier decennia zijn daar heel wat Franstaligen komen wonen. Het aantal Nederlandssprekenden daarentegen is er gedaald. De Franstaligen vormen er ondertussen de feitelijke meerderheid. De meeste Franstalige inwijkelingen hebben niet de behoefte gehad om Nederlands te leren en zich in het Vlaamse culturele leven te integreren. Ze beschouwen de gemeenten in de Vlaamse Rand als de facto tweetalig. Velen zijn van mening dat men zich aan die sociale en taalkundige evolutie moet aanpassen en ijveren zelfs voor aansluiting bij het tweetalige Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
162
Overheden en instellingen C Van unitaire naar federale staat
D
De Vlaamse overheid
In Vlaanderen oefenen het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering zowel de gemeenschaps- als gewestbevoegdheden uit. Vlaanderen besliste bij de staatshervorming in 1980 meteen om alle bevoegdheden door één parlement en één regering te laten uitoefenen. Artikel 137 van de Grondwet maakte dat mogelijk. Het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering oefenen dus zowel de gemeenschaps- als de gewestbevoegdheden uit. Wie in Vlaanderen woont, heeft op die manier vier overheden: de gemeentelijke overheid, de provinciale overheid, de Vlaamse overheid en de federale overheid. De Vlaamse en de federale overheid staan allebei op hetzelfde niveau en beslissen elk zelfstandig over het beleid in een welbepaald pakket bevoegdheden. De Brusselse Vlamingen hebben een ingewikkelder systeem. Voor persoonsgebonden materies zoals gezondheidszorg, of culturele activiteiten en onderwijs is de Vlaamse overheid bevoegd. Voor specifiek gewestelijke zaken zoals huisvesting of watervoorziening moeten de Brusselse Vlamingen zich wenden tot de Brusselse regering (zie hoofdstuk E).
Bevoegdheden Het pakket bevoegdheden waarin de Vlaamse overheid beslist, valt in twee grote delen uiteen: de gemeenschapsbevoegdheden en de gewestbevoegdheden. De Grondwet geeft een opsomming van de bevoegdheden van de gemeenschappen.5 De bevoegdheden van de gewesten staan opgesomd in de bijzondere wet van 8 augustus 1980. De lijst hieronder geeft de materies alleen in grote lijnen weer. De opsomming die bij iedere aangelegenheid volgt, is dus niet volledig.
GEMEENSCHAPSBEVOEGDHEDEN De gemeenschapsbevoegdheden zijn onder te verdelen in vier categorieën:
Persoonsgebonden aangelegenheden (hebben betrekking op personen in tegenstelling tot plaatsgebonden materies zoals infrastructuur) ●● Bijstand aan personen: jeugdbescherming, gezins-, welzijns-, bejaarden- en gehan-
dicaptenbeleid, gelijkekansenbeleid, onthaal en integratie van migranten, sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op hun sociale re-integratie.
5. http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&table_name=wet&cn=1980080802
163
●● Gezondheidszorg: ondersteuning en kwaliteitsbewaking van de ziekenhuizen, pre-
ventieve gezondheidszorg en gezondheidsopvoeding, thuisverzorging, rustoorden, geestelijke gezondheidszorg. De federale overheid blijft bevoegd voor de ziekenhuiswetgeving, de geneesmiddelenwetgeving en de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Culturele aangelegenheden ●● Jeugdbeleid, kunsten, cultureel erfgoed, musea, bibliotheken, radio en televisie, sport
en openluchtrecreatie, toerisme. ●● Wetenschappelijk onderzoek: het wetenschappelijk onderzoek dat betrekking heeft op de materies die tot de bevoegdheid van de Vlaamse overheid behoren.
Taalwetgeving Toezicht op het taalgebruik in bestuurszaken, onderwijs en sociale betrekkingen. De federale overheid blijft bevoegd voor onder meer de taalwetgeving in Brussel, de taalgrensgemeenten en justitie.
Onderwijs De federale overheid is alleen bevoegd voor de pensioenen van het onderwijzend personeel, het vastleggen van de leerplicht en de minimumvoorwaarden om een diploma te behalen. Alle overige onderwijsaangelegenheden behoren tot de bevoegdheid van Vlaanderen.
GEWESTBEVOEGDHEDEN ●● Economie: steun aan bedrijven, buitenlandse handel (in samenwerking met de federale
overheid), exploitatie van de bodemrijkdommen. ●● Energie: distributie van elektriciteit en aardgas, bevordering van rationeel energiege-
bruik, windmolens. De federale overheid blijft bevoegd over de kernenergie. ●● Gemeenten en provincies: administratief toezicht en financiering (ook intergemeente-
lijke samenwerkingsverbanden). ●● Huisvesting en ruimtelijke ordening: onder meer socialewoningbouw, kwaliteits-
●●
●● ●● ●●
●● ●●
164
normen voor verhuurde kamers en woningen, huursubsidies, renovatiepremies, industriezones aanleggen, bepalen wat natuurgebied en woongebied is, stadsvernieuwing, bouwvergunningen. Land- en tuinbouw: steun aan landbouwers, promoten van land- en tuinbouwproducten. Het landbouwbeleid wordt in grote mate bepaald door de Europese Unie. De Vlaamse Regering voert vooral Europese richtlijnen uit. Landinrichting en natuurbehoud: bescherming van monumenten en landschappen, aanleg en beheer van groengebieden. Leefmilieu: bescherming van het leefmilieu (geluidshinder, verontreiniging), afvalverwerking, toezicht op bedrijven. Openbare werken en vervoer: aanleggen van bruggen en wegen, zeehavens, dijken, veerdiensten, stads- en streekvervoer (De Lijn), de luchthavens en openbare vliegvelden (maar voor de nationale luchthaven is de federale overheid bevoegd). Waterbeleid: verdeling van drinkwater, waterzuivering, riolering. Werkgelegenheid: arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding. De uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen echter is een federale materie.
Overheden en instellingen D De Vlaamse overheid
VERDRAGSRECHT VAN DE VLAAMSE OVERHEID Voor al die bevoegdheden kan Vlaanderen internationale verdragen afsluiten. Voorbeelden: ●● 2006: instemming met het verdrag van de Raad van Europa en UNESCO betreffende de erkenning van diploma’s hoger onderwijs in de Europese Regio. ●● 2008: instemming met het Verdrag van Europa inzake de strijd tegen de mensenhandel (opgemaakt in Warschau in 2005). ●● 2010: instemming met het Europees Verdrag over de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (opgemaakt in Lanzarote in 2007). ●● 2012: projectovereenkomst Vlaanderen - Zuid-Afrika inzake steun aan ontwikkelingsprogramma’s. ●● 2014: instemming met het VN-verdrag inzake handel in conventionele wapens (opgemaakt in New York in 2013). ●● 2015: Verdrag tussen Vlaanderen en Nederland over een nieuwe sluis in de haven van Terneuzen.
Het geld van de Vlaamse overheid De Vlaamse overheid beschikt over een eigen budget om haar bevoegdheden uit te oefenen. Ze kan zelf belastingen innen. Dat doet ze via de onroerende voorheffing, de verkeersbelasting, de registratierechten en de successierechten. Sinds de zesde staatshervorming in 2014 kunnen de gewesten ook een aanvullende belasting heffen of een korting toestaan op de (federale) personenbelasting. Zo’n aanvullende belasting noemt men ‘opcentiemen’. Ook gemeenten heffen opcentiemen om hun werking te financieren. Deze fiscale autonomie van de gewesten is beperkt tot 6,75% van de personenbelasting gelokaliseerd in ieder gewest. Bovendien mag de uitoefening van de fiscale autonomie de progressiviteit van de personenbelasting niet verminderen en niet leiden tot deloyale fiscale concurrentie. Hoe de overheidsmiddelen besteed worden, is een van de belangrijkste politieke keuzes die de regering elke jaar moet voorleggen aan het parlement. Hieronder vindt u een globaal overzicht van de verdeling van de middelen over de belangrijkste bevoegdheden (op basis van de begroting 2015):
165
Begroting 2015 Uitgaven Beleidsdomein
BO 2015 (x 1000)
Hogere Entiteiten
129.773
0,33%
Diensten Algemeen Regeringsbeleid
139.248
0,35%
Bestuurszaken
2.988.794
7,60%
Financiën en Begroting
2.416.130
6,14%
180.469
0,46%
1.493.007
3,80%
Onderwijs en Vorming
11.020.539
28,03%
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
10.574.460
26,89%
Cultuur, Jeugd, Sport en Media
1.315.618
3,35%
Werk en Sociale Economie
4.042.560
10,28%
Landbouw en Visserij
197.313
0,50%
Leefmilieu, Natuur en Energie
967.733
2,46%
3.054.831
7,77%
Internationaal Vlaanderen Economie, Wetenschappen en Innovatie
Mobiliteit en Openbare Werken Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Totaal
0,33% 2,03% 0,35% 7,77%
799.201
2,03%
39.319.676
100,00%
7,60% 6,14%
2,46% 0,50%
0,46% 3,80%
10,28%
3,35%
26,89%
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Cultuur, Jeugd, Sport en Media Werk en Sociale Economie Landbouw en Visserij Leefmilieu, Natuur en Energie Mobiliteit en Openbare Werken Ruimtelijke ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed
166
%
Overheden en instellingen D De Vlaamse overheid
28,03%
Hogere Entiteiten Diensten Algemeen Regeringsbeleid Bestuurszaken Financiën en Begroting Internationaal Vlaanderen Economie, Wetenschap en Innovatie Onderwijs en Vorming
De wetgevende macht: het Vlaams Parlement VERKIEZINGEN OM DE VIJF JAAR Om de vijf jaar worden verkiezingen gehouden voor het Vlaams Parlement, dat in totaal 124 leden telt. De inwoners van de vijf Vlaamse provincies kiezen dan 118 Vlaamse volksvertegenwoordigers. Daarnaast worden er voor het Vlaams Parlement zes volksvertegenwoordigers met woonplaats in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest verkozen. Deze zes Vlaamse volksvertegenwoordigers kunnen aan alle werkzaamheden van het Vlaams Parlement deelnemen maar mogen in de plenaire vergadering alleen meestemmen over gemeenschapsbevoegdheden en niet over gewestbevoegdheden. Volksvertegenwoordigers kunnen niet tegelijk lid zijn van het Vlaams Parlement en van het federale parlement. Vervroegde verkiezingen voor het Vlaams Parlement zijn onmogelijk. Dat komt omdat het parlement op geen enkele manier kan worden ontbonden voordat de zittingsperiode of legislatuur van vijf jaar is verstreken. Daarom wordt het Vlaams Parlement een legislatuurparlement genoemd.
DE VOORZITTER Bij het begin van de legislatuur en daarna bij het begin van ieder nieuw zittingsjaar wijst het Vlaams Parlement een voorzitter aan. Wie parlementsvoorzitter wordt, maakt deel uit van het regeerakkoord tussen de partijen van de meerderheid. Daarin worden de afspraken vastgelegd over het te voeren beleid en over de verdeling van de ministerportefeuilles en de functie van parlementsvoorzitter. Traditioneel is de voorzitter dus een lid van de meerderheid, maar dat hoeft niet. De voorzitter zit de plenaire vergaderingen voor en zorgt ervoor dat die vergaderingen ordelijk verlopen. Hij mengt zich doorgaans niet in de besprekingen en staat in principe boven de fracties. Hij vertegenwoordigt het parlement ook naar buiten.
DE FRACTIES De volksvertegenwoordigers verenigen zich in fracties. Een fractie is een groep van volksvertegenwoordigers die behoren tot dezelfde politieke partij of tot hetzelfde kartel. Sinds 2004 is het in het Vlaams Parlement mogelijk om tijdens de legislatuur van fractie te veranderen. Vlaamse volksvertegenwoordigers die naar een andere partij overstappen, kunnen zich in het parlement bij de overeenkomstige fractie aansluiten. Een volksvertegenwoordiger kan slechts deel uitmaken van één fractie. Volksvertegenwoordigers die uit een fractie willen stappen, maar niet bij een andere fractie willen aansluiten, kunnen als onafhankelijke zetelen.
167
Om te worden erkend, moet de fractie bij het begin van de legislatuur uit ten minste vijf Vlaamse volksvertegenwoordigers bestaan. Een erkende fractie heeft recht op bepaalde faciliteiten: meer spreektijd in de plenaire vergadering en een toelage om een fractiesecretariaat met eigen personeel op te richten. Het fractiesecretariaat zorgt voor de inhoudelijke en administratieve ondersteuning van de fractie. De fracties kiezen elk hun voorzitter. Die treedt op als woordvoerder van zijn fractie en heeft onder meer als taak ervoor te zorgen dat de parlementsleden van de fractie tot een gezamenlijk standpunt komen en de partijdiscipline naleven. Dat kan heel belangrijk zijn als de regering maar over een krappe meerderheid beschikt. Als fractieleden van de meerderheidspartijen in dat geval bij een stemming niet komen opdagen, zich onthouden of zelfs tegenstemmen, dan haalt de meerderheid misschien niet het vereiste aantal stemmen. Fractievoorzitters zijn dus belangrijke politieke figuren en kunnen veel gewicht in de schaal leggen.
HET VLAAMS PARLEMENT ALS POLITIEKE ARENA Parlementen bepalen niet het regeringsbeleid. Dat doet de regering. Sinds de Grondwet in 1831 werd geschreven, is het overwicht van de wetgevende macht duidelijk verschoven naar de uitvoerende macht. Dat geldt net zozeer voor de federale overheid als voor de gemeenschappen en gewesten. Die verschuiving betekent niet dat de rechtskracht van de parlementaire beslissingen verminderd zou zijn: wetten en decreten hebben slechts uitwerking als ze door het parlement zijn aangenomen, en een regeringsbeleid kan slechts gevoerd worden met een begroting die door het parlement is goedgekeurd. De verschuiving heeft veeleer te maken met de rol van de regeringen in het politieke spel. De regering heeft een sterk overwicht verworven ten nadele van het parlement. In de praktijk zijn het de regeringen die het beleid uitstippelen en vastleggen.
Meerderheid en oppositie In de Grondwet werd vastgelegd dat de uitvoerende macht verantwoording moet afleggen aan het parlement. Dat wil zeggen dat, om benoemd te worden maar ook om te kunnen besturen, de regering de steun moet hebben van de meerderheid in het parlement. Dat is meestal geen probleem. In de praktijk blijkt dat de meerderheid zo goed als altijd de initiatieven van de regering steunt. Dat is ook logisch, omdat over die initiatieven vooraf overleg wordt gepleegd en een consensus werd bereikt. De belangrijkste afspraken worden bij het begin van de regeerperiode door de regerende partijen (coalitiepartners) vastgelegd in een regeerakkoord. De oppositie biedt daarentegen door een kritische houding en door kritische vragen weerwerk aan de regering. Wanneer het om belangrijke politieke knelpunten gaat, probeert de oppositie in de regel om het de regering zo lastig mogelijk te maken. Op die manier probeert de oppositie het vertrouwen in de regering te ondermijnen en de kiezers te overtuigen om de volgende keer niet op een regeringspartij te stemmen. Dat betekent uiteraard niet dat volksvertegenwoordigers die behoren tot de meerderheid geen kritische standpunten kunnen innemen of geen pogingen zullen ondernemen om het regeringsbeleid bij te sturen. Omgekeerd steunen de leden van de oppositie soms initiatieven van de meerderheid. De oppositie zal naast controleren en kritiek geven ook zelf alternatieven voorstellen.
168
Overheden en instellingen D De Vlaamse overheid
HET VLAAMS PARLEMENT ALS DECREETGEVER Decreten De wetten waarover in het Vlaams Parlement wordt gestemd, heten decreten. Er bestaat geen hiërarchisch verschil tussen een decreet en een federale wet. Ze zijn gelijkwaardig. Decreten en wetten mogen alleen niet met elkaar in tegenspraak zijn. En uiteraard moet een decreet net zo goed als een wet conform de Grondwet zijn. Ze mogen evenmin in tegenspraak zijn met Europese richtlijnen. Alle Vlaamse decreten en besluiten worden gebundeld in de Vlaamse codex.
Ontwerpen en voorstellen van decreet Volksvertegenwoordigers en ministers kunnen allebei het initiatief nemen om decreten voor te leggen aan het parlement. In het eerste geval spreken we van een voorstel van decreet, in het tweede geval van een ontwerp van decreet. In de praktijk komen zowat 85% van de voorgelegde decreten van de Vlaamse regering. Een decreet komt niet zomaar tot stand. Vooraleer een ontwerp van decreet wordt voorgelegd aan het parlement gaat er heel wat overleg en onderhandelen aan vooraf. De Vlaamse administratie die goed op de hoogte is van het thema- heeft zijn inbreng. Belangengroepen onderhandelen meestal mee over de tekst. De verschillende partijen in de regering moeten ermee akkoord gaan. Elke minister die een decreet wil voorleggen, moet eerst een voorontwerp op de ministerraad brengen. De hele Vlaamse regering moet het voorontwerp goedkeuren. Daarna volgt verplicht een adviesronde: de Raad van State en de officiële adviesorganen (11) moeten hun advies geven. Wanneer een of meerdere volksvertegenwoordigers een voorstel van decreet doen, dan hoeft de tekst niet voor advies te worden voorgelegd aan de adviesorganen of de Raad van State. Het mag wel, maar moet niet. Die adviezen zijn niet bindend: de regering kan ze naast zich neerleggen. Nadat de Vlaamse Regering het voorontwerp definitief heeft goedgekeurd, legt ze het aan het Vlaams Parlement voor. In die fase is het een ontwerp van decreet geworden. Voordat de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement een ontwerp of een voorstel van decreet behandelt, wordt het uitvoerig besproken in de bevoegde parlementscommissie.
De parlementscommissies Een commissie is een vergadering van een beperkt aantal volksvertegenwoordigers. Elke commissie bestaat uit vijftien vaste en vijftien plaatsvervangende leden, verdeeld volgens de sterkte van de fracties. Volksvertegenwoordigers die tot geen enkele fractie behoren of die tot een fractie behoren die te klein is om in een commissie vertegenwoordigd te zijn, kunnen deel uitmaken van een commissie als toegevoegd lid. Zij hebben echter geen stemrecht in de commissie. Elke commissie kiest een voorzitter die de vergadering samenroept en voorzit. Elke commissie is als het ware een miniparlement.
169
Het aantal commissies in het Vlaams Parlement kan variëren.6 Sommige commissies worden opgericht met een speciale opdracht, bv. het controleren van de verkiezingsuitgaven. Omdat de besprekingen in de commissies vaak een meer technisch karakter hebben, zijn de werkzaamheden van de commissies minder bekend bij het grote publiek. In het Vlaams Parlement zijn de commissievergaderingen nochtans openbaar en voor een deel ook gestreamd. Het is dus mogelijk een commissievergadering bij te wonen. De commissievergaderingen hebben plaats elke dinsdag, woensdagvoormiddag en donderdag. De belangrijkste taak van de commissies bestaat erin het decreetgevende werk van het Vlaams Parlement voor te bereiden. Voorstellen en ontwerpen van decreet worden eerst grondig in commissie besproken. Ook beleidsnota’s en beleidsbrieven, voorstellen van resolutie (zie verder) en dergelijke worden eerst grondig in commissie behandeld.
In de beleidsnota’s lichten de ministers toe welk beleid zij zullen voeren in de vijf jaar van de legislatuur. In de beleidsbrieven geven ze elk jaar een stand van zaken over het voorbije jaar en de plannen voor het komende jaar.
Werkwijze van een commissie Een commissie zal bij de bespreking van een ontwerp van decreet de minister uitnodigen om het ontwerp toe te lichten. Bij de bespreking van een voorstel van decreet van een of meer volksvertegenwoordigers kan een commissie om het standpunt van de regering vragen. Na de algemene bespreking wordt elk artikel van het ontwerp of voorstel afzonderlijk onderzocht en eventueel gewijzigd. Zowel parlementsleden als de regering kunnen wijzigingen voorstellen. Die wijzigingen worden amendementen genoemd. Voordat een ontwerp of voorstel van decreet naar de plenaire vergadering kan, moeten de commissieleden stemmen over alle artikelen en amendementen en tot slot over het geheel van de tekst. Om geldig te kunnen stemmen, moet een meerderheid van de commissieleden (de helft plus één) aanwezig zijn: dat is het zogenaamde quorum dat moet worden gehaald. Als het quorum is gehaald en de helft plus één van de aanwezige leden ‘ja’ stemt, dan is het artikel of het amendement goedgekeurd. De commissie wijst dan een verslaggever aan die van de besprekingen in commissie verslag uitbrengt in de plenaire vergadering. Een commissie kan ook externe deskundigen uitnodigen in het parlement voor een hoorzitting of zelf ter plaatse op werkbezoek gaan om zich beter te informeren over een onderwerp.
Waarom commissies? Het werkt om verschillende redenen beter om het decreetgevende werk in commissies voor te bereiden in plaats van het stuk voor stuk in detail te behandelen in de plenaire vergadering. Wie lid wordt van een commissie, blijft dat vaak gedurende de hele legislatuur en kan zich dan ook specialiseren in het onderwerp. Op die manier brengt een commissie heel veel deskundigheid samen en dat kan de kwaliteit van de decreten alleen maar ten goede komen. Bovendien krijgt een bespreking meer diepgang als ze kan worden gevoerd in een beperkte groep.
6. www.vlaamsparlement.be/commissies
170
Overheden en instellingen D De Vlaamse overheid
Commissies bespreken ten gronde de technische aspecten en details van een decreettekst, wat tijdrovend is maar vaak essentieel voor de manier waarop het decreet later wordt uitgevoerd.
Bespreking in de plenaire vergadering Als de Vlaamse volksvertegenwoordigers een ontwerp of voorstel van decreet in de plenaire vergadering bespreken, dan nemen ze daarbij het verslag van de bevoegde commissie als uitgangspunt. Ook in de plenaire vergadering is er een algemene en artikelsgewijze bespreking en kunnen amendementen worden ingediend. Doordat reeds veel werk in de commissie is gebeurd, blijft de bespreking vaak beperkt tot het herhalen van de partijstandpunten of tot een discussie over de overblijvende knelpunten. Een goedgekeurd decreet krijgt pas kracht van wet als het wordt bekrachtigd en afgekondigd door de Vlaamse Regering. De bekendmaking gebeurt via publicatie in het Belgisch Staatsblad, waarin ook een Franse vertaling verschijnt. Vanaf de tiende dag na de bekendmaking treedt een decreet in werking (tenzij het decreet zelf een andere datum bepaalt) en is vanaf dan bindend. De manier waarop de media verslag uitbrengen over de vergaderingen van de Vlaamse Regering, geeft soms de indruk dat als een voorontwerp of ontwerp van decreet in de ministerraad is goedgekeurd, het meteen al kracht van wet heeft. Dat klopt dus niet, want het Vlaams Parlement moet de decreten eerst nog goedkeuren.
HET VLAAMS PARLEMENT ALS CONTROLERENDE INSTELLING De tweede belangrijke taak van het Vlaams Parlement bestaat erin om de Vlaamse Regering te controleren en bij te sturen. Om toezicht te houden over het werk van de regering en het beleid mee vorm te geven, beschikken de volksvertegenwoordigers over een aantal geëigende instrumenten.
Stemmen over de begroting Een belangrijk controlemoment is de jaarlijkse stemming over de begroting. In de begroting staat opgesomd hoeveel geld de ministers het volgende werkjaar zullen besteden en voor welke beleidsprogramma’s dat geld zal worden gebruikt. De begroting wordt elk jaar voor het einde van oktober bij het parlement ingediend. Dat gebeurt in de vorm van een ontwerp van decreet met in bijlage de tabellen met begrotingskredieten. In het Vlaams Parlement moeten de ministers ook samen met de begroting een beleidsbrief indienen waarin hun beleidsprioriteiten voor het zittingsjaar worden verduidelijkt.
Interpellaties Met een interpellatie roept een parlementslid een minister ter verantwoording. Bijvoorbeeld: Welke maatregelen heeft de minister van Mobiliteit genomen om het aantal verkeersdoden te verminderen? Wat zal de minister van Onderwijs doen aan het spijbelgedrag van jongeren? Een interpellatie kan in een commissie en in de plenaire vergadering plaatsvinden. Een minister is verplicht om op een interpellatie te antwoorden. Ze geeft doorgaans aanleiding tot een debat en de volksvertegenwoordigers hebben na afloop de mogelijkheid om een motie in te dienen (zie verder).
171
Vragen Er zijn verschillende soorten ‘vragen’ die als controle-instrument gebruikt worden. Mondelinge vragen – meestal vragen om uitleg genoemd – worden in een commissie door een volksvertegenwoordiger aan een minister gesteld. Ze zijn bedoeld om uitleg te krijgen over een beleidsbeslissing of verduidelijking over een technische kwestie. Daarnaast zijn er de schriftelijke vragen. Dat zijn vragen die een parlementslid schriftelijk stelt aan één of meer ministers en die binnen een termijn van twintig werkdagen ook schriftelijk beantwoord moeten worden. Schriftelijke vragen hebben vaak betrekking op lokale problemen die zich voordoen in de streek van de betrokken volksvertegenwoordiger. Wekelijks is er in de plenaire vergadering ook een vragenuurtje met actuele vragen. Een actuele vraag is een mondelinge vraag over een onderwerp dat recent in de actualiteit is gekomen. Ze wordt onmiddellijk en mondeling beantwoord. Als over eenzelfde thema verschillende actuele vragen worden ingediend, kunnen zij omgevormd worden tot een ruimer actualiteitsdebat.
Moties Moties zijn officiële teksten van Vlaamse volksvertegenwoordigers waarin de meest diverse zaken worden geregeld. Een met redenen omklede motie wordt ingediend na een interpellatie. Die motie kan aanbevelingen voor de regering bevatten maar ook het uitdrukkelijke verzoek om bepaalde maatregelen te nemen. De motie wordt aan de plenaire vergadering ter stemming voorgelegd. In hun jaarlijkse beleidsbrieven moeten de ministers aangeven op welke manier de Vlaamse Regering die moties heeft uitgevoerd. Na een themadebat, een actualiteitsdebat of de bespreking van een beleidsbrief van de minister kan een motie van aanbeveling worden ingediend. Daarin doet het Vlaams Parlement aanbevelingen aan de Vlaamse Regering over maatregelen die de regering zou moeten nemen in verband met het onderwerp van de vergadering. Moties zijn een reactie op het beleid van een minister of de regering, en zijn in die zin beleidscontrolerend.
Resoluties Een resolutie is vaak een reactie op een maatschappelijke gebeurtenis (bijvoorbeeld de dreigende sluiting van een onderneming waardoor talrijke werknemers hun baan zullen verliezen) en wordt gebruikt om het beleid van de Vlaamse Regering te beïnvloeden of bij te sturen. Een resolutie is geen controle-instrument in de strikte zin, maar is beleidsvoorbereidend. Ze geeft aan welke maatregelen de regering kan nemen ten aanzien van die maatschappelijke gebeurtenis. Een resolutie kan ook worden gebruikt indien het parlement een standpunt wil innemen in een bepaalde kwestie. Voorbeelden zijn resoluties over de financiering van het milieubeleid, over genetisch gewijzigd voedsel, of over niet-ioniserende straling (gsm-straling).
172
Overheden en instellingen D De Vlaamse overheid
Een goedgekeurde resolutie bevat geen wettelijke bepalingen zoals een decreet, maar slechts aanbevelingen. Ze houdt geen verplichtingen in voor de Vlaamse Regering, maar heeft wel politiek gezag. De ministers moeten in hun jaarlijkse beleidsbrief aangeven in welke mate gevolg werd gegeven aan de resoluties die het parlement heeft goedgekeurd.
Onderzoekscommissies De Vlaamse volksvertegenwoordigers kunnen vragen om een nader onderzoek uit te voeren over een bepaald dossier. De meerderheid moet die vraag dan steunen. Het Vlaams Parlement beschikt namelijk over het onderzoeksrecht. Tot nu toe werd hier nog geen gebruik van gemaakt.
HET PARLEMENT ALS PUBLIEK FORUM Naast de (traditionele) decreetgevende en controlerende opdrachten vervullen moderne parlementen ook steeds meer de functie van maatschappelijk forum. Door het organiseren van debatten, hoorzittingen en werkbezoeken op het terrein wil het Vlaams Parlement zich meer profileren als forum voor wat er leeft in Vlaanderen. Bij die debatten worden naast de volksvertegenwoordigers en de ministers vaak externe deskundigen en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld (verenigingen, organisaties en belangengroepen) betrokken. Zij worden uitgenodigd om een juridische of technische toelichting te geven of om hun standpunt over de voorgestelde maatregelen te verduidelijken. De oprichting van instellingen die met het parlement verbonden zijn zoals de Vlaamse Ombudsdienst, het Kinderrechtencommissariaat en het Vlaams Vredesinstituut illustreert de nadrukkelijke wens van het parlement om geïnformeerd te worden en betrokken te worden bij wat er in de samenleving leeft. De verzoekschriften zijn een poging om de burger bij het beleid te betrekken. In een verzoekschrift of petitie kan elke burger wijzen op een bepaalde lacune of onrechtvaardigheid in de decreetgeving of vragen om het beleid in een bepaalde zin te wijzigen. Een verzoekschrift moet wel gaan over een onderwerp dat tot de bevoegdheid van de Vlaamse overheid behoort. Een verzoekschrift over bijvoorbeeld justitie, het defensiebeleid van België of de sociale zekerheid kan niet door het Vlaams Parlement behandeld worden, omdat dat federale bevoegdheden zijn. Een verzoek om een vonnis van een rechtbank teniet te doen, kan evenmin, vanwege het principe van de ‘scheiding der machten’. Maar een verzoekschrift over bijvoorbeeld onderwijs, cultuur en het Vlaamse huisvestingsbeleid kan wel: dat zijn allemaal Vlaamse bevoegdheden. Het petitierecht is eigenlijk een vorm van rechtstreekse democratie waarmee ook niet-verkozen burgers een onderwerp op de politieke agenda kunnen plaatsen. Een verzoekschrift wordt besproken in een commissie, die een conclusie zal formuleren binnen een termijn van zes maanden.
173
De uitvoerende macht: de Vlaamse Regering MAXIMUM 11 LEDEN De Vlaamse Regering mag ten hoogste elf ministers tellen. Ze wordt geleid door de minister-president, die traditioneel tot de grootste meerderheidspartij behoort. Om het politieke evenwicht te bewaren, wijzen de andere meerderheidspartijen elk één minister aan als viceminister-president. Doorgaans zijn het Vlaamse volksvertegenwoordigers die minister worden, maar verkozen zijn is geen vereiste. Vlaamse volksvertegenwoordigers die minister worden, moeten uit het parlement ontslag nemen. Ze worden automatisch vervangen door hun opvolgers op de verkiezingslijst.
DE REGERINGSVORMING Onderhandelen over een regeerprogramma Het grootste verschil tussen de vorming van de Vlaamse en de federale regering is dat de koning bij de onderhandelingen over de vorming van de Vlaamse Regering geen rol speelt. Zowel op het federale als het Vlaamse niveau spelen de partijen de belangrijkste rol. Na de verkiezingen beginnen de voorzitters en andere kopstukken van de partijen met elkaar te onderhandelen over een mogelijke regeringscoalitie en de prioritaire programmapunten. De partij met de meeste zetels neemt in de praktijk het initiatief. De onderhandelingen zijn een delicate fase in de regeringsvorming. Elke partij wil zoveel mogelijk programmapunten realiseren en wil succesvol zijn in de ogen van de publieke opinie en bij de achterban. Geen enkele partij kan het zich veroorloven te grote toegevingen te doen maar moet tegelijkertijd ook de andere partijen laten scoren. Het resultaat van die onderhandelingen wordt vastgelegd in een regeerprogramma of regeerakkoord. De term regeerakkoord laat al uitschijnen dat het om veel meer gaat dan een loutere opsomming van wat de regering wil realiseren. Het kan bijna als een contract tussen de verschillende coalitiepartners worden beschouwd. Zodra de regering effectief in het zadel zit, zien de coalitiepartners er nauwlettend op toe dat iedereen zich aan het akkoord houdt. Zo waakt iedere partij erover dat haar programmapunten worden gerealiseerd. Ministers die zaken proberen door te drukken die niet in het regeerprogramma staan en waarover geen consensus bestaat, worden door de andere coalitiepartners snel tot de orde geroepen.
De rol van de partijen Vooraleer tot de nieuwe coalitie toe te treden, raadplegen de partijen hun achterban op partijcongressen. Een dergelijk partijcongres is niet altijd een formaliteit. Het gebeurt dat een deel van de achterban gekant is tegen bepaalde toegevingen of vindt dat de onderhandelaars onvoldoende punten in het programma hebben gekregen. De partijleiding moet zich dan verantwoorden en moet soms met krachtige argumenten komen om het akkoord goedgekeurd te krijgen.
Wie wordt minister? Naast de onderhandelingen over een regeerakkoord, onderhandelt de partijleiding ook over de samenstelling van de regering. Wie krijgt welke portefeuille? Als vuistregel geldt dat rekening wordt gehouden met de verkiezingsuitslag van de coalitiegenoten. Een partij die veel zetels heeft behaald, kan meer ministerposten claimen dan een partij die het minder goed deed. Niet alleen het aantal ministerposten speelt een rol, ook de inhoud van de portefeuille is
174
Overheden en instellingen D De Vlaamse overheid
belangrijk. Bepaalde portefeuilles kunnen sleutelmateries bevatten voor het realiseren van de programmapunten van een bepaalde partij. Het is ook gebruikelijk om een zekere spreiding van ministers over de verschillende provincies en een evenwichtige man-vrouwverhouding na te streven.
Het Vlaams Parlement benoemt de Vlaamse Regering Tijdens de regeringsvorming handelt de ontslagnemende regering de lopende zaken af. Zodra de onderhandelingen over een nieuwe regering afgerond zijn, wordt aan de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement de lijst met ministernamen voorgesteld en de regeringsverklaring voorgelezen. Dat is een uiteenzetting van het regeerprogramma. Dan volgt het zogenoemde investituurdebat: de discussie in de plenaire vergadering over de regeringsploeg en zijn programma. Bij de stemming krijgt de regering altijd het vertrouwen van het parlement. Dat is logisch: ten eerste beschikken de coalitiepartners over de meerderheid van de zetels in het parlement en ten tweede zijn de samenstelling van de regering en het regeerprogramma het resultaat van lange onderhandelingen tussen de partijen. Na de stemming leggen de minister-president en de andere ministers de eed af voor de voorzitter van het Vlaams Parlement. Daarna legt de minister-president de eed af voor de koning.
HOE WERKT DE VLAAMSE REGERING? Ministers, kabinetten, Vlaamse administratie Iedere minister van de Vlaamse Regering is verantwoordelijk voor de uitvoering van één of meer onderdelen van het beleid. Financiën en Begroting bijvoorbeeld, of Onderwijs en Vorming, Leefmilieu en Natuur, Welzijn en Volksgezondheid, Mobiliteit enzovoort. De ministers hebben de plicht het parlement te informeren en doen dat door hun beleidskeuzes uiteen te zetten in hun beleidsnota en beleidsbrieven. Voor de voorbereiding of de uitvoering van hun beleid doen de Vlaamse ministers een beroep op hun kabinet en op de administratie. Ministers hoeven niet steeds specialisten te zijn. Ze moeten in de eerste plaats hun dossiers kennen en de politieke gave hebben om die in de ministerraad, het parlement en de media te verdedigen. En ze moeten zich uiteraard weten te omringen met bekwame medewerkers die degelijke dossiers opstellen en in hun naam kunnen onderhandelen. d Ee
g gin eg afl va
n de a Vl
a
m se
Re ge r
in go
p2 2s ep tem
ber 2014
175
Een kabinet bestaat uit persoonlijke politieke medewerkers die de minister adviseren bij het beleid en namens de minister onderhandelen. De ministers kiezen dan ook zorgvuldig hun politieke medewerkers uit. De ambtenaren van de administratie zijn experten in hun domein en ondersteunen ook de beleidsvoorbereiding. Iedere minister heeft de voogdij over die departementen en agentschappen van de Vlaamse administratie die overeenstemmen met zijn bevoegdheden. De Vlaamse administratie is georganiseerd in een aantal beleidsdomeinen. Zij zorgen voor de concrete uitvoering van de beleidsbeslissingen. Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor de goede werking van hun administratie en moeten zich daarover kunnen verantwoorden tegenover het parlement.
De Vlaamse Regering als uitvoerende macht Een decreet geeft de grote lijnen van het beleid weer, maar geeft nog niet concreet weer hoe het in de praktijk moet worden uitgewerkt. Die concretisering gebeurt in uitvoeringsbesluiten die ook in het Belgisch Staatsblad verschijnen. Er zijn besluiten van de Vlaamse Regering en ministeriële besluiten. Een besluit van de Vlaamse Regering gaat uit van de hele ministerraad. Bij een ministerieel besluit concretiseert één minister het decreet. Een decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan kunnen nog verder worden geconcretiseerd in een ministeriële omzendbrief. Een omzendbrief geeft een verdere toelichting over de toepassing van een decreet en zijn uitvoeringsbesluiten. Hij mag uiteraard niet met het decreet en de uitvoeringsbesluiten in strijd zijn. In de hiërarchie van de normen staat een omzendbrief onder een uitvoeringsbesluit.
De Vlaamse Regering als ploeg: de ministerraad De Vlaamse Regering vergadert wekelijks met alle Vlaamse ministers samen. De ministerpresident treedt op als voorzitter van de vergadering. De Vlaamse Regering is een collegiaal orgaan, dat wil zeggen dat alle beslissingen door de ministers samen moeten worden genomen. Individuele ministers hebben de taak om beslissingen voor te bereiden en ze uit te voeren. De regering kan wel specifieke bevoegdheden delegeren aan individuele ministers.
el
De beslissingen moeten bij consensus worden genomen. Iedere minister moet dus akkoord gaan met de regeringsbeslissing of ten minste bereid zijn om die naar buiten te verdedigen. De besprekingen binnen de regering zijn vertrouwelijk. Zodra de definitieve beslissingen zijn genomen, worden die uiteraard wel openbaar gemaakt. Dat de beslissingen collegiaal en in consensus worden genomen, betekent niet dat de standpunten en de belangen van de partijen in een coalitie altijd gemakkelijk te verzoenen zijn. Het is bovendien de taak van de ministers om s de belangen van hun administratie te verdedigen en die us Br durven al eens met andere belangen botsen. Ook de beslisin 19 n i singen in een ministerraad zijn dus vaak het resultaat van harde e pl rs a a onderhandelingen. Als één of meer ministers niet bereid zijn de uitel art t, M n eindelijke beslissingen van de regering naar buiten toe te verdedigen, e sid -pre Ambt swoning van de minister hebben ze eigenlijk geen andere keuze dan ontslag te nemen.
176
Overheden en instellingen D De Vlaamse overheid
E
Brussel
De negentien gemeenten van Brussel-Hoofdstad vormen een gewest op zich: het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. De feitelijke oprichting ervan verliep in verschillende fasen en nam ongeveer twintig jaar in beslag. In 1970 werd voor het eerst in de Grondwet ingeschreven dat België drie gewesten omvat: een Vlaams, Waals en Brussels gewest. Zo’n tien jaar later, met de bijzondere wet van 8 augustus 1980, werd een begin gemaakt met de oprichting van gewestelijke instellingen. Maar in die wet werd met geen woord gerept over het Brusselse Gewest, omdat het onmogelijk was gebleken daarover een politiek akkoord te bereiken. Pas door de bijzondere wet van 12 januari 1989 werd het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest definitief opgericht. De wetgevende en uitvoerende instellingen werden zo georganiseerd dat Vlamingen en Franstaligen vreedzaam zouden kunnen samenleven en samenwerken. Daardoor zit de bestuurlijke inrichting ervan ingewikkelder in elkaar dan in de andere deelgebieden. In de Belgische staatsstructuur neemt Brussel een bijzondere plaats in. Het is wel een apart gewest maar geen aparte gemeenschap. De Nederlandstalige inwoners van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest behoren tot de Vlaamse Gemeenschap. De Franstalige inwoners van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest behoren tot de Franse Gemeenschap. In Brussel vloeien de Vlaamse en de Franse Gemeenschap dus samen.
De negentien gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest
177
Het Brussels Parlement en de Brusselse Hoofdstedelijke Regering Om de vijf jaar kiezen de inwoners van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de volksvertegenwoordigers van hun parlement. Op het stembiljet staan aan de ene kant de Franstalige en aan de andere kant de Nederlandstalige kandidaten. Door het Lombardakkoord (29 april 2001) werd het aantal volksvertegenwoordigers van het Brussels Parlement (vroeger Brussels Hoofdstedelijk Parlement) opgetrokken van 75 naar 89. Het parlement telt steeds 72 Franstaligen en 17 Nederlandstaligen. Dit parlement stelt de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aan. Ze bestaat uit een ministerpresident en vier ministers: twee Nederlandstalige en twee Franstalige. Daarnaast zijn er drie staatssecretarissen van wie minstens één Nederlandstalige. De Brusselse regering voert haar beleid uit door het Ministerie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Ordonnanties De wetten die door het Brussels Parlement worden uitgevaardigd, heten ordonnanties. Net zoals wetten en decreten kunnen ordonnanties als ontwerp of als voorstel bij het parlement ingediend worden. Het goedkeuringsproces verloopt ook op dezelfde manier. Toch heeft men niet voor de term ’decreet’ gekozen, omdat er een klein verschil is met een decreet. Een rechter kan namelijk weigeren ordonnanties toe te passen als hij die in strijd acht met de Grondwet of met de wet op de Brusselse instellingen. Wetten en decreten kan hij niet weigeren toe te passen.
Bevoegdheidsverdeling GEWESTMATERIES Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is bevoegd voor gewestmateries: ruimtelijke ordening, huisvesting, openbare werken, gewestelijk openbaar vervoer (bus, tram en metro), economisch beleid, buitenlandse handel, arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding, leefmilieu, energie (distributie van elektriciteit en gas). Het is ook verantwoordelijk voor de brandweer, de medische hulpdiensten en de huisvuilophaling en -verwerking. De beslissingen over al die materies gelden voor alle inwoners van Brussel, dus zowel Vlamingen als Franstaligen.
GEMEENSCHAPSMATERIES Voor de gemeenschapsmateries – onderwijs, cultuur, welzijn en gezondheidszorg – speelt de taal wel een rol. De inwoners van Brussel moeten voor die publieke diensten immers terecht kunnen bij Nederlandstalige of Franstalige instellingen. Er zijn in Brussel dan ook Nederlandstalige en Franstalige scholen, Nederlandstalige en Franstalige theaters, Nederlandstalige en Franstalige kinderdagverblijven enzovoort.
178
Overheden en instellingen E Brussel
samenwerking met de
Daarom is in dit tweetalige gewest een specifieke bevoegdheidsregeling uitgewerkt. Voor de Nederlandstaligen in Brussel zijn er drie instanties bevoegd:
1. Het Vlaams Parlement7 Het Vlaams Parlement keurt decreten goed voor de instellingen die door hun organisatie of activiteit behoren tot de Vlaamse Gemeenschap. Voorbeelden daarvan zijn het VRT-decreet en het Scholendecreet. Nederlandstalige Brusselse scholen moeten dus de Vlaamse decreten naleven.
2. De Vlaamse Gemeenschapscommissie8 De Vlaamse Gemeenschapscommissie is de spil van een breed vertakt netwerk van Nederlandstalige organisaties en verenigingen in Brussel die actief zijn op het gebied van onderwijs, cultuur, welzijn en gezondheidszorg. De VGC is bevoegd om Vlaamse (ééntalige) instellingen in Brussel op te richten en te financieren. Ze financiert bijvoorbeeld de Vlaamse scholen en bibliotheken in Brussel, ondersteunt de werking van de Nederlandstalige Brusselse welzijnsinstellingen, kinderdagverblijven, speelpleinen en sportactiviteiten. Ze is belast met de oprichting, werking en financiering van de Ancienne Belgique, de Koninklijke Vlaamse Schouwburg, het Kaaitheater en Vlaamse gemeenschapscentra. De Vlaamse Gemeenschapscommissie bestaat uit: ●● een Raad, die samengesteld is uit de 17 volksvertegenwoordigers van de Nederlandse taalgroep in het Brussels Parlement; ●● een College (een beperkte regering), samengesteld uit alle Nederlandstalige leden van de Brusselse regering. De Raad en het College van de VGC bepalen samen hun beleid op het gebied van onderwijs, cultuur, welzijn en gezondheidszorg voor de Vlamingen in Brussel.
Samenwerking met de Brusselse volksvertegenwoordigers in het Vlaams Parlement De 6 parlementsleden van het Vlaams Parlement die in Brussel verkozen worden, werken nauw samen met de 17 Nederlandstaligen van de Raad van de VGC. Ze worden ook uitgenodigd als waarnemer voor de plenaire vergaderingen en de commissievergaderingen van de Raad, maar hebben er geen initiatiefrecht of stemrecht. Die samenspraak tussen de 17 Nederlandstalige leden van de Raad en de 6 Vlaamse volksvertegenwoordigers is bedoeld om het beleid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en van de Vlaamse Gemeenschap maximaal op elkaar af te stemmen.
De Raad haal die in Brusse 6 nauw same permanent w behalve bij b Omdat ze ge hebben ze ge dapunten ka van de VGC e Vlaamse Gem af te stemme
De Vlaamse R Vlaamse Gem raadgevende
De band met Vlaamse Gem zij op afgebe
De Vlaamse Regering heeft ook een minister voor Brussel. Hij houdt toezicht op de Vlaamse Gemeenschapscommissie in Brussel en kan de collegevergaderingen met raadgevende stem bijwonen. De band met Vlaanderen is ook duidelijk te zien op het wapenschild en de vlag van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. De Vlaamse leeuw en de Brusselse iris staan er zij aan zij op afgebeeld.
www.raadvgc.be
7. www.vlaamsparlement.be 8. www.vgc.be en www.raadvgc.be
179
3. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie Omdat er in Brussel ook gemeenschapsinstellingen zijn waar Brusselaars in beide talen terechtkunnen (bijvoorbeeld OCMW’s en openbare ziekenhuizen), komen de Nederlandstaligen en Franstaligen samen in een verenigde vergadering. Ze keuren daar ook ordonnanties goed over bijstand aan personen (verzorgingsbeleid binnen en buiten de verzorgingsinstellingen, hulp aan personen met een handicap, voorzieningen voor bejaarden, eerstelijnsgezondheidszorg, jeugdbeleid, kinderbijslag, gezinsbeleid, sociale hulp aan gevangenen enzovoort). In deze vergadering moet er een meerderheid in elke taalgroep zijn om ordonnanties en verordeningen goed te keuren.
Wetgevende macht Brussels Hoofdstedelijk Parlement: 89 parlementsleden Raad van de Franse Gemeenschapscommissie: de 72 Franstalige parlementsleden
Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie: de 17 Nederlandstalige parlementsleden
gewestbevoegdheid
gemeenschapsbevoegdheid
Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie: de 89 parlementsleden
Wetgevend
Uitvoerende macht Brusselse Hoofdstedelijke Regering - 8 regeringsleden: de minister-president 2 Franstalige ministers 2 Nederlandstalige ministers 2 Franstalige staatssecretarissen 1 Nederlandstalige staatssecretaris College van de Franse Gemeenschapscommissie: alle Franstalige regeringsleden
College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie: alle Nederlandstalige regeringsleden
Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie: de minister-president (enkel raadgevende stem) de 4 ministers (niet de staatssecretarissen)
180
Overheden en instellingen E Brussel
gewestbevoegdheid
gemeenschapsbevoegdheid
F
De Franse Gemeenschap
Anders dan in Vlaanderen, zijn de instellingen van de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest niet samengevoegd. De gemeenschapsbevoegdheden worden uitgeoefend door het Parlement van de Franse Gemeenschap en de Franse Gemeenschapsregering, die gevestigd zijn in Brussel. De gewestbevoegdheden worden uitgeoefend door het Waals Parlement en de Waalse Gewestregering, gevestigd in Namen.
Bevoegdheden De Franse Gemeenschap heeft grondwettelijk gezien dezelfde bevoegdheden als de Vlaamse Gemeenschap. Die hebben betrekking op alle gemeenschapsaangelegenheden9: ●● persoonsgebonden aangelegenheden (materies die betrekking hebben op personen) ●● culturele aangelegenheden ●● taalwetgeving ●● onderwijs.
9. Een gedetailleerd overzicht van de gemeenschapsbevoegdheden is reeds uitgewerkt in hoofdstuk D over de Vlaamse overheid.
181
Maar de Franse Gemeenschap heeft wel een aantal gemeenschapsbevoegdheden overgedragen aan het Waalse Gewest en aan de Franse Gemeenschapscommissie in Brussel. De Franse Gemeenschap heeft bijvoorbeeld de bevoegdheden over toerisme, leerlingenvervoer en gehandicaptenzorg overgedragen aan het Waalse Gewest. Om democratisch te kunnen besturen, heeft de Franse Gemeenschap ook een parlement, een regering en overheidsdiensten (het Ministerie van de Franse Gemeenschap, de Dienst voor Geboorte en Kind, het Commissariaat-generaal voor internationale betrekkingen enzovoort).
HET PARLEMENT VAN DE FRANSE GEMEENSCHAP Het Parlement van de Franse Gemeenschap telt 94 leden. Er zijn geen aparte verkiezingen voor dat parlement. De 75 verkozenen van het Waals Parlement en 19 verkozenen van de Franse taalgroep van het Brussels Parlement zetelen automatisch ook in het Parlement van de Franse Gemeenschap. Het Parlement van de Franse Gemeenschap keurt decreten goed over gemeenschapsaangelegenheden. Die decreten gelden voor alle personen en instellingen in het Franse taalgebied en voor de eentalig Franse instellingen in de 19 Brusselse gemeenten (bv. de Franstalige scholen). Naar analogie met de andere parlementen in ons land, benoemt en controleert het Parlement van de Franse Gemeenschap de Franse Gemeenschapsregering. Het keurt jaarlijks de begroting van de Franse Gemeenschap goed. Het Parlement van de Franse Gemeenschap is in Brussel gevestigd, in het Hôtel du Greffe en het Hôtel du Ligne, dat gelegen is op de hoek van de Koningsstraat en de Koloniënstraat.
DE FRANSE GEMEENSCHAPSREGERING De Franse Gemeenschapsregering kan uit maximaal acht leden bestaan (voor de legislatuur 2014-2019 zijn er zeven). Minstens één van de ministers moet in het tweetalige gebied Brusselhoofdstad wonen. De regeringsleden leggen de eed af voor de voorzitter van het Parlement van de Franse Gemeenschap. De minister-president legt de eed af voor de koning. Die regeling geldt trouwens voor alle deelstaatregeringen. Ministers van de Franse Gemeenschapsregering mogen ook deel uitmaken van de Waalse Gewestregering en van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. Wat geldt voor de Vlaamse Regering, geldt ook voor alle andere gemeenschaps- en gewestregeringen: beslissingen worden door de hele regering bij consensus genomen.
182
Overheden en instellingen F De Franse Gemeenschap
G
Het Waalse Gewest10
10
Het grondgebied van het Waalse Gewest valt samen met het Franse en het Duitse taalgebied. Het gaat dus om de provincies Henegouwen, Waals-Brabant, Luik, Namen en Luxemburg. Het Waalse Gewest oefent een uitgebreid pakket bevoegdheden uit: ●● gewestbevoegdheden11 (materies die met het grondgebied verbonden zijn): • ruimtelijke ordening • bescherming van het leefmilieu en het waterbeleid • landinrichting en natuurbehoud • huisvestingsbeleid • landbouwbeleid • energiebeleid • werkgelegenheidsbeleid • openbare werken en vervoer • economisch beleid • regelgeving inzake de gemeenten en provincies. ●● de gemeenschapsbevoegdheden die de Franse Gemeenschap aan het Waalse
Gewest heeft overgedragen: • bepaalde culturele materies (sportinfrastructuur, toerisme, sociale promotie, beroepsomscholing) • het leerlingenvervoer • bijna alle persoonsgebonden materies (gezinsbijstand, migrantenbeleid, ouderenzorg, gehandicaptenzorg enzovoort). Het Waalse Gewest oefent zijn bevoegdheden uit via het Waals Parlement en de Waalse Gewestregering. Daarnaast beschikt het over twee ministeries en een dertigtal openbare diensten. 10. http://www.wallonie.be/fr 11. De bevoegdheden van de gewesten staan opgesomd in de bijzondere wet van 8 augustus 1980. Concrete voorbeelden van gewestbevoegdheden staan vermeld in hoofdstuk D over de Vlaamse overheid.
183
Het Waals Parlement De 75 leden van het Waals Parlement worden om de vijf jaar rechtstreeks verkozen in het Waalse Gewest. De verkiezingen vinden plaats op dezelfde dag als de verkiezingen voor de andere deelstaatparlementen en het Europees Parlement. Wat geldt voor het Vlaams Parlement, geldt ook voor het Waals Parlement: onder andere een kiesdrempel van 5 procent per kieskring en de verplichting dat er evenveel vrouwen als mannen op de kandidatenlijsten staan. In Wallonië zijn er 13 kieskringen. Het Waals Parlement keurt decreten goed over alle gewestmateries, die dezelfde zijn als in Vlaanderen. Daarnaast is het bevoegd voor een aantal gemeenschapsmateries, bijvoorbeeld sportinfrastructuur en gezinsbijstand, die door de Franse gemeenschap werden afgestaan. Het Waals Parlement benoemt en controleert de Waalse Gewestregering, en keurt ook jaarlijks de begroting van het Waalse Gewest goed.
Het Waals Parlementsgebouw De Waalse parlementsleden hebben hun thuisbasis in Namen, de hoofdstad van het Waalse Gewest. Het parlement is gevestigd in het oude Hospice Saint-Gilles, dat gelegen is aan de samenloop van Samber en Maas. Het gebouw werd opgetrokken tussen 1667 en 1724. In 1985 werd het Waalse Gewest er eigenaar van via erfpacht. In de jaren 90 werd het grondig gerenoveerd en in 1996 vestigde het Waals Parlement er zijn zetel.
De Waalse Gewestregering De Waalse Gewestregering bestaat uit maximaal 9 leden. Ministers van de Waalse Gewestregering kunnen tegelijk ook minister in de Franse Gemeenschapsregering zijn. De Waalse Gewestregering heeft vergelijkbare taken als de andere regeringen: ●● de regelgeving, goedgekeurd door het Waals Parlement, uitvoeren door middel van uitvoeringsbesluiten; ●● het politieke beleid van het gewest uitstippelen en uitvoeren: de begroting opstellen, ontwerpen van decreet maken enzovoort. De werkwijze van de Waalse Gewestregering en het statuut van haar ministers komen overeen met die van de andere deelstaatregeringen.
L’Elysette De Waalse regering vergadert wekelijks in de ambtswoning van de minister-president. Die is net als het Waals Parlement in Namen gelegen. Het gebouw wordt sinds halfweg de jaren ‘90 ‘l’Elysette’ genoemd. Oorspronkelijk droeg het gebouw de naam ‘La Présidence’, maar tijdens het minister-presidentschap van Guy Spitaels (1992-1994) kreeg de regeringszetel een zekere ‘dimension mitterandienne’ (naar de Franse president Mitterand). Meer was er niet nodig voor de Franstalige media om van La Présidence een klein Elysée of een Elysette te maken. Die naam vond zo spontaan ingang bij de Naamse bevolking dat kort daarna l’Elysette zelfs de officiële naam werd van de ambtswoning van de minister-president.
184
Overheden en instellingen G Het Waalse Gewest10
H
De Duitstalige Gemeenschap
De Duitstalige Gemeenschap grenst aan Duitsland en was regelmatig onderwerp van grensgeschillen. Na de Eerste Wereldoorlog moest Duitsland het gebied aan België afstaan als oorlogscompensatie. De regio zelf was verdeeld: sommigen wilden bij Duitsland blijven, anderen gaven de voorkeur aan België. België zelf bleek ook niet helemaal loyaal: in het midden van de jaren ‘20 probeerde de Belgische staat in het geheim het gebied te verkopen aan Duitsland, tevergeefs. Tijdens de Tweede Wereldoorlog annexeerde Duitsland de regio opnieuw. 8.700 jonge mannen werden door het Duitse leger ingelijfd. 3.200 van hen sneuvelden. Tijdens het Ardennenoffensief in 1944 werden Sankt Vith en verschillende andere Eifeldorpen volledig verwoest. Meteen na de oorlog kwam het gebied opnieuw onder Belgisch beheer. Duitstalige Gemeenschap
185
Afzonderlijk taalgebied en gemeenschap De Duitstalige Belgen kregen bij de vastlegging van de taalgrenzen in 1962-1963 een eigen taalgebied, en bij de eerste staatshervorming in 1970 een eigen Cultuurraad. Die erkenning als afzonderlijk taalgebied en als gemeenschap was een logisch gevolg van de federalisering in België. De Duitstaligen profiteerden mee van de oplossing die werd uitgewerkt voor het conflict tussen Vlamingen en Franstaligen. De Grondwet geeft aan de Duitstalige Gemeenschap dezelfde bevoegdheden als aan de twee andere gemeenschappen.
De Duitstalige Gemeenschap is de kleinste van de drie Belgische gemeenschappen. ‘Belgiës extraatje’, zo promoot ze zichzelf. Ze vormt geen eigen gewest, maar maakt deel uit van het Waalse Gewest. Haar grondgebied strekt zich uit over negen gemeenten in de provincie Luik. Het Duits is er de officiële taal in bestuurszaken, het onderwijs en de rechtbanken. De Franstaligen genieten er taalfaciliteiten in bestuurszaken. De Duitstalige Gemeenschap telt zo’n 77.000 inwoners. Zoals op het kaartje te zien is, bestaat het Duitstalige grondgebied eigenlijk uit twee deelgebieden: het qua oppervlakte kleinere maar dichter bevolkte kanton Eupen in het noorden en het kanton St. Vith in het zuiden (de Belgische Eifel). De Duitstalige Gemeenschap is net als de Vlaamse en Franse Gemeenschap bevoegd voor alle gemeenschapsaangelegenheden. Ze mag dan weinig van zich laten horen, in stilte is ze er toch in geslaagd om ook enkele gewestbevoegdheden naar zich toe te trekken. In 1994 kreeg ze van het Waalse Gewest de bevoegdheid over landschaps- en monumentenzorg in de negen Duitstalige gemeenten. In 2000 volgde de bevoegdheid over het werkgelegenheidsbeleid en in 2004 de controle en financiering van de negen Duitstalige gemeenten.
Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap Al sinds 1973 hebben de Duitstalige Belgen een eigen parlement, dat toen nog ‘Raad van de Duitse Cultuurgemeenschap’ werd genoemd. Sinds de grondwetswijziging van juli 2004 is de officiële benaming ‘Parlement van de Duitstalige Gemeenschap’. Naar analogie met de andere deelstaatparlementen, is ook dit parlement een ‘legislatuurparlement’: het kan niet ontbonden worden voordat de hele zittingstermijn verstreken is. Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap telt 25 volksvertegenwoordigers, die om de vijf jaar rechtstreeks worden verkozen. Die 25 volksvertegenwoordigers zijn de stemgerechtigde leden. Daarnaast hebben nog een aantal verkozenen van andere organen zitting in dit parlement: ●● de volksvertegenwoordigers van de Kamer uit de kieskring Verviers; ●● de volksvertegenwoordigers van het Waals Parlement uit de kieskring Verviers; ●● de volksvertegenwoordiger van het Europees Parlement ●● de provincieraadsleden uit het district Eupen. Die mandatarissen hebben enkel een raadgevende stem.
186
Overheden en instellingen H De Duitstalige Gemeenschap
De decreten die dit parlement goedkeurt, gelden uiteraard enkel voor het Duitse taalgebied. Daarnaast benoemt en controleert dit parlement de Regering van de Duitstalige Gemeenschap en keurt het jaarlijks de gemeenschapsbegroting goed. Het Parlement is gevestigd op de Kaperberg in Eupen. Lakenfabrikant Sternickel liet in 1812 het gebouw optrekken als woonhuis. De mooie façade van het huis in empire-stijl valt onder monumentenzorg. Het gebouw wisselde meermaals van eigenaar en werd uiteindelijk in 1973 verkocht aan de Belgische Staat, die het later overdroeg aan de Duitstalige Gemeenschap.
De Regering van de Duitstalige Gemeenschap De Regering van de Duitstalige Gemeenschap bestaat uit minimaal drie en maximaal vijf leden. De huidige regering (2014-2019) is een coalitie van SP (Sozialistische Partei – Duitstalige regionale afdeling van de Parti Socialiste), PFF (Partei für Freiheit und Fortschritt – de Duitstalige liberalen) en de regionalistische ProDG.
187
I
De federale overheid
Bij elke staatshervorming sinds 1970 werden via bijzondere wetten, bevoegdheden uitdrukkelijk toegewezen aan de gemeenschappen en gewesten. Eigenlijk staat sinds 1993 in de Grondwet (art. 35) het omgekeerde: alle bevoegdheden komen toe aan de gemeenschappen en gewesten, behalve de bevoegdheden die uitdrukkelijk worden toegekend aan de federale overheid. Artikel 35 zegt echter ook dat er eerst een lijst gemaakt moet worden van die federale bevoegdheden. Maar daar is nog geen politieke meerderheid voor gevonden. Bijgevolg blijft de bestaande regeling van kracht: de gemeenschappen en gewesten krijgen alleen uitdrukkelijk toegewezen bevoegdheden, en de federale overheid behoudt alle overige bevoegdheden.12
Bevoegdheden De voornaamste bevoegdheden van de federale overheid13 ●● defensie: het leger en met het leger verwante diensten zoals de militaire inlichtingen●●
●● ●● ●● ●●
●●
●●
●●
dienst (ADIV) en het opleidingscentrum voor het Belgische leger; justitie: de rechtspraak (rechterlijke macht), de organisatie van de rechterlijke macht en het strafuitvoeringsbeleid, waaronder het gevangeniswezen (wetgevende en uitvoerende macht); sociale zekerheid: ziekte- en invaliditeitsverzekering, werkloosheidsreglementering en werkloosheidsuitkeringen, loopbaanonderbreking, pensioenen; mobiliteit en vervoer: beheer van het luchtverkeer, verkeersregels, inschrijving van voertuigen, rijbewijzen; overheidsbedrijven: Belgische Spoorwegen (NMBS), bpost, Belgacom; binnenlands beleid: handhaving van de openbare orde, de federale politie, toezicht op de politiediensten, de staatsveiligheid, asielbeleid en migratie, niet-militaire bescherming van de bevolking en haar bezittingen en hulpverlening bij rampen (o.a. de Civiele Bescherming); buitenlands beleid: buitenlandse zaken, ontwikkelingssamenwerking, coördinatie van de buitenlandse handel, de ambassades, consulaten en vertegenwoordigingen in het buitenland en in België; organisatie van de verkiezingen voor Kamer en Senaat, voor de gewest- en gemeenschapsparlementen en voor het Europees Parlement. Voor de provincie- en gemeenteraadsverkiezingen zijn de drie gewesten elk apart verantwoordelijk. economie: consumentenzaken, auteursrechten.
12. Die ‘overige bevoegdheden’ die de federale overheid behoudt, worden ook de restbevoegdheden (of residuaire bevoegdheden) genoemd. 13. Een gedetailleerd overzicht van de federale bevoegdheden en van alle federale overheidsdiensten vindt u op http://www.belgium.be/nl/. U kunt van daaruit ook doorklikken naar de sites van elk van die diensten.
188
Overheden en instellingen I De federale overheid
De federale overheid blijft ook bevoegd voor een aantal domeinen die de economische en monetaire eenheid van België aangaan: ●● fiscaal beleid, ●● prijs- en inkomensbeleid, ●● mededingingsrecht, ●● handels- en vennootschapsrecht, ●● arbeidsrecht en arbeidsverhoudingen, ●● monetair beleid.14
Debat over de bevoegdheidsverdeling nog steeds actueel De manier waarop in België de bevoegdheden verdeeld zijn over de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten is erg ingewikkeld, soms onlogisch en niet zelden een bron van disputen. Niet te verwonderen dus dat de vraag naar meer homogene bevoegdheidspakketten actueel blijft en het thema van de bevoegdheidsverdeling nog steeds hoog op de agenda staat.
Ter illustratie Het wetenschapsbeleid – behoud van de federale structuur of opsplitsing over de regio’s? Momenteel delen de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten de bevoegdheid over het wetenschapsbeleid. De gemeenschappen en gewesten, of kortweg de regio’s, beschikken over de ‘primaire’ bevoegdheden. Ze hebben met andere woorden volledige bevoegdheid over het brede gamma van onderwijs, technologie, innovatie en wetenschappelijk onderzoek betreffende alle materies die onder hen ressorteren. Bijvoorbeeld de Vlaamse overheid financiert onderzoeksprojecten van de Vlaamse universiteiten. Maar er bestaat nog steeds een federaal wetenschapsbeleid. Dat is onder meer bevoegd voor de tien federale wetenschappelijke instellingen (o.a. het KMI, het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aeronomie, het Afrikamuseum in Tervuren, de Koninklijke Bibliotheek enzovoort). Ook wordt op federaal niveau onderzoek verricht op het gebied van klimaatverandering, duurzame ontwikkeling en ruimtevaart.
De wetgevende macht: de Kamer en de Senaat Het federale parlement bestaat uit de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. De kamerleden worden verkozen voor een zittingsperiode van vijf jaar. De Kamer bestaat uit 150 rechtstreeks verkozen leden. 14. Sinds 1 januari 1999 wordt het monetaire beleid in de eurozone gevoerd door de Europese Centrale Bank (ECB). De ECB bewaakt de waarde van de euro binnen de Economische Monetaire Unie (EMU).
189
WERKING VAN DE KAMER De manier van werken in het federale parlement komt in grote lijnen overeen met die in het Vlaams Parlement. De groepering van de volksvertegenwoordigers en senatoren in fracties, de rol van de oppositie en de krachtsverhoudingen tussen parlement en regering zijn er nagenoeg identiek. Het grootste verschil is dat het Vlaams Parlement werkt met een eenkamerstelsel en het federale parlement met een tweekamerstelsel. Maar de rol van de Senaat is sinds 2014 sterk ingeperkt. Tot de grondwetsherziening van 1993 moesten alle wetten worden goedgekeurd door zowel de Kamer als de Senaat. Dat was de periode van het volledige bicameralisme. Sinds 2014 is de Senaat een assemblee van de deelstaten, waarin de gemeenschappen elkaar ontmoeten, en van een reflectiekamer die zich toelegt op de studie van grote maatschappelijke problemen en de verbetering van de basiswetgeving. De meeste senatoren worden door de parlementen van de gemeenschappen en gewesten aangeduid en ze behartigen de belangen van de deelstaten in de federale besluitvorming.
DE SAMENSTELLING VAN DE SENAAT 50 senatoren komen uit de deelstaatparlementen (29 senatoren aangeduid door het Vlaams Parlement, 10 senatoren aangeduid door het Parlement van de Franse Gemeenschap, 8 senatoren aangeduid door het Waals Parlement, 2 senatoren aangeduid door de Franse taalgroep in het Brussels Parlement en 1 senator aangeduid door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap) 10 senatoren worden gecoöpteerd (6 Nederlandstaligen en 4 Franstaligen). Zij worden aangeduid op basis van de verkiezingsresultaten voor de Kamer.
DE TAKEN VAN DE SENAAT Wetgeving: De Senaat is, samen met de Kamer, ten volle bevoegd voor de Grondwet en de wetgeving over de organisatie en de werking van de federale Staat en van de deelstaten. Naargelang de soort wet zijn verschillende procedures mogelijk. Informatieverslagen: De Senaat kan ook informatieverslagen opstellen, in het bijzonder wanneer een regel invloed heeft op die van een ander bevoegdheidsniveau (Staat, Gemeenschappen, Gewesten). Belangenconflicten: Nog steeds in de federale logica, bemiddelt de Senaat in eventuele belangenconflicten tussen de verschillende parlementen van het land. Internationale parlementaire organisaties: Senatoren worden afgevaardigd naar een aantal interparlementaire vergaderingen zoals bijvoorbeeld de West-Europese Unie (WEU) of de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Subsidiariteit: Net als de andere parlementen waakt de Senaat erover dat de Europese Unie geen initiatief neemt over een thema dat beter op een ander niveau behandeld wordt. Dat is de subsidiariteitstoets. Benoemingen in rechtscolleges: De Senaat neemt ten slotte deel aan een aantal benoemingen in hoge rechtscolleges (Grondwettelijk Hof, Raad van State, Hoge Raad voor de Justitie).
190
Overheden en instellingen I De federale overheid
1. De Kamer geeft het vertrouwen aan de federale regering De federale regering moet bij haar aantreden het vertrouwen krijgen van de meerderheid van de kamerleden.
2. De Kamer keurt de wetten goed Zoals bij de Vlaamse overheid kunnen ook bij de federale overheid de regering en het parlement het initiatief nemen om wetgeving te maken. Als de federale regering het initiatief neemt, wordt dat een wetsontwerp genoemd. Gaat het initiatief uit van een of meer parlementsleden, dan spreekt men van een wetsvoorstel. Ook in het federale parlement neemt de regering de meeste wetgevende initiatieven. Het initiatief doorloopt ook nagenoeg hetzelfde traject als in de andere parlementen. Zo worden wetten eveneens voorbereid in commissies en pas in de laatste fase behandeld in de plenaire vergadering. Een wetsontwerp of wetsvoorstel dat door het parlement is goedgekeurd, moet door een minister worden ondertekend en daarna ook door de koning met zijn handtekening worden bekrachtigd. Vervolgens wordt de wet in beide landstalen bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Vanaf de tiende dag na de bekendmaking is de wet bindend, tenzij die wet zelf een andere datum bepaalt.
De bevoegdheidsverdeling tussen de Kamer en de Senaat De Senaat is nog slechts voor een beperkt aantal zaken bevoegd:
De volledig bicamerale wetten (artikel 77 van de Grondwet) worden aangenomen door de Kamer, de Senaat en de Koning.
1
Voor de organisatie van de federale Staat staan de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat op voet van gelijkheid. Dit wil zeggen dat wetsontwerpen en wetsvoorstellen pas goedgekeurd zijn, wanneer beide Kamers een identieke tekst hebben aangenomen. Men kan de wetten die hieronder vallen, in de volgende groepen onderbrengen:
●● de verklaring tot herziening van de Grondwet, alsook de herziening en de coördinatie ●● ●● ●● ●● ●●
van de Grondwet de wetten die met een bijzondere meerderheid moeten aangenomen worden een aantal specifieke zaken die volgens de Grondwet door de beide kamers moeten worden geregeld (zoals de monarchie) de wetten die gaan over de instellingen van de Duitstalige Gemeenschap en de financiering ervan de wetten die gaan over de financiering van politieke partijen en de controle op de verkiezingsuitgaven de wetten met betrekking tot de organisatie van de Senaat en het statuut van senator
De optioneel bicamerale wetten (artikel 78 van de Grondwet) worden aangenomen door de Kamer en de Koning en eventueel de Senaat.
2
De optioneel bicamerale aangelegenheden zijn de volgende:
191
●● de wetten die uitvoering geven aan de bijzondere meerderheidswetten ●● de wetten bedoeld in een aantal artikelen van de Grondwet, zoals de wet ter bescher-
ming van de ideologische en filosofische strekkingen ●● de wetten aangenomen om de naleving van internationale of supranationale verplichtin-
gen te verzekeren ●● de wetten op de Raad van State en op de federale administratieve rechtscolleges
3
Over deze zaken mogen de senatoren echter zelf geen wetsvoorstellen meer indienen.
De monocamerale wetten (artikel 74 van de Grondwet) worden alleen nog aangenomen door de Kamer en de Koning
Door de zesde staatshervorming wordt de monocamerale wetgevingsprocedure de regel. De meeste teksten worden in de Kamer ingediend en worden uitsluitend door de Kamer aangenomen en voorgelegd aan de Koning, zonder enige tussenkomst van de Senaat.
3. De Kamer oefent controle uit op de federale regering Net zoals de andere parlementen heeft het federale parlement de taak om het beleid van de regering te controleren. De controlerende taak is in handen van de Kamer. Alleen de Kamer kan de begroting en de rekeningen bespreken en goedkeuren. Alleen de Kamer kan een regeringsmeerderheid vormen en kan het vertrouwen in de regering opzeggen. Het vertrouwen dat de regering wordt gegeven bij haar aantreden, is immers voorwaardelijk en kan steeds herroepen worden. De regering valt Wanneer er onenigheid is tussen de coalitiepartners en er een breuk ontstaat binnen de meerderheid in het parlement, dan kan het parlement een nieuwe kandidaat-premier aan de koning voordragen. Wanneer het parlement dat niet doet, blijft de regering aan. Als het parlement wel een nieuwe kandidaat-premier voorstelt, dan is de aftredende premier verplicht het ontslag van zijn regering aan te bieden aan de koning. Zijn opvolger wordt dan door de koning als formateur aangesteld en belast met de vorming van een nieuwe regering. Slaagt de kandidaat-premier daar niet in of krijgt zijn regering niet het vertrouwen van de Kamer, dan blijft er geen andere oplossing meer over dan toch het parlement te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven.
Vragen en interpellaties De kamerleden kunnen mondelinge en schriftelijke vragen stellen aan een minister of de hele regering interpelleren. Een minister is steeds verplicht om te antwoorden op de parlementaire vragen.
Parlementaire onderzoekscommissies De Kamer kan onderzoekscommissies oprichten om bijvoorbeeld een maatschappelijk probleem of een internationale kwestie te onderzoeken. Een parlementaire onderzoekscommissie heeft dezelfde bevoegdheid als een onderzoeksrechter. Zo’n commissie mag getuigen en deskundigen oproepen en horen. Na afloop van het onderzoek spreekt de Kamer zich uit over mogelijke besluiten, aanbevelingen en resoluties om de onderzochte problemen te verhelpen. Dat kan leiden tot een wetgevend initiatief.
192
Overheden en instellingen I De federale overheid
Voorbeelden: ●● De moord op tien Belgische para’s in 1994 in Kigali gaf aanleiding tot de oprichting in 1996 van de Rwanda-commissie in de Senaat. Zij moest het buitenlandse en militaire beleid van ons land onderzoeken in het licht van die moord tijdens de genocide in Rwanda. Een aanbeveling van die commissie was bv. dat België geen troepen meer zou inzetten voor VN-operaties in voormalige kolonies of toezichtsgebieden van België, en dat België geen wapens mag uitvoeren naar landen waar het een vredesmacht steunt. ●● Na de arrestatie van Dutroux in 1996 en de bekendwording van zijn gruweldaden werd
beslist tot de oprichting van een speciale onderzoekscommissie in de Kamer. Die moest onderzoeken wat er allemaal fout was gelopen bij het gerecht en de politie. Het rapport van de commissie werd unaniem door het parlement goedgekeurd en leidde o.a. tot de hervorming van de politiediensten. ●● In het voorjaar 2008 richtte de Kamer de parlementaire onderzoekscommissie naar de
grote fiscale fraude op. De commissie onderzocht een jaar lang waarom zo veel belastingfraudezaken in ons land niet tot veroordelingen leiden. Ze rondde haar onderzoek af met een lijvig rapport en 108 aanbevelingen. De afschaffing van het bankgeheim was een van de aanbevelingen.
De uitvoerende macht: de koning en de federale regering DE KONING Volgens de Grondwet is België een monarchie (art. 74 en 103 GW). Dat wil zeggen dat in België het staatshoofd een koning is. Het koningschap wordt door erfopvolging overgedragen (art. 85 GW). Sinds de grondwetsherziening van 1991 kan ook een vrouw de troon bestijgen (art. 85 GW).
Bevoegdheden van de koning Wie de Belgische grondwet leest, moet er wel van overtuigd raken dat de koning de belangrijkste man in dit land is, want hij kreeg bevoegdheden toegewezen in elk van de drie machten: ●● Als deel van de wetgevende macht bekrachtigt hij alle wetten die het federale parlement heeft goedgekeurd met zijn handtekening. ●● Als hoofd van de uitvoerende macht benoemt en ontslaat de koning de federale ministers. Onder bepaalde voorwaarden ontbindt hij de federale kamers. Hij kondigt de wetten af en maakt ze bekend en ondertekent de koninklijke besluiten. Hij voert het bevel over het leger, heeft de leiding van de buitenlandse betrekkingen en sluit bepaalde verdragen. ●● In de rechterlijke macht benoemt en ontslaat de koning onder andere de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de rechtbanken en hoven (we spreken bijvoorbeeld over de procureurs des Konings). Nochtans heeft de koning al lang niet meer zo veel macht als in de Grondwet staat. De koning kan immers niets zeggen of beslissen zonder dat de regering daarvoor haar goedkeuring geeft.
193
Hij zet zijn handtekening onder de Belgische wetten en koninklijke besluiten zonder dat hij iets te maken heeft met de totstandkoming van die wetten, en elke wet moet door een minister mee ondertekend worden. In de Grondwet staat dat de koning politiek onbekwaam is om alleen te handelen. Dat betekent dat de koning geen enkele persoonlijke verantwoordelijkheid draagt voor de handelingen en beslissingen van de regering en dat de federale ministers de volledige verantwoordelijkheid dragen. Alles wat de koning in zijn functie zegt en doet, wordt ook door de regering gedekt. Die bepaling wordt zeer breed geïnterpreteerd en geldt niet alleen voor het ondertekenen van wetten en koninklijke besluiten, maar heeft ook betrekking op de tekst van officiële toespraken, alle uitlatingen van de koning, de beslissing of iemand in audiëntie ontvangen wordt enzovoort. Traditioneel leidt men uit die politieke onverantwoordelijkheid af dat de inhoud van de gesprekken tussen de koning en zijn ministers, of tussen de koning en derden (bv. de partijvoorzitters) geheim moet blijven. Het komt alleen aan de koning zelf toe om dat geheim op te heffen, zoals Leopold III deed in zijn memoires die in 2001 werden gepubliceerd. De koning is ook onschendbaar. Dat betekent dat het parlement de koning niet ter verantwoording kan roepen. Die onschendbaarheid geldt ook op strafrechtelijk en op burgerrechtelijk vlak. De koning kan niet worden gedagvaard, aangehouden of veroordeeld.
De koning heeft invloed In de periode dat België onafhankelijk werd, waren er in Europa absolute monarchieën (bv. in Pruisen, Oostenrijk en Rusland). Maar de macht van de Belgische monarchie werd van in het begin afgebakend door de Grondwet. Leopold I aanvaardde de uitnodiging om koning van België te worden, maar hij was niet bepaald enthousiast over de Grondwet, die hij veel te ‘liberaal’ vond, en over de uiterst beperkte politieke functie van de koning. Een ‘politieke dwangbuis’ zou hij die later noemen. In de loop van de geschiedenis werd de macht van de koning in België nog meer beperkt. Het feit dat België evolueerde naar een federale staat, had namelijk ook gevolgen voor de bevoegdheden van de koning: in de deelstaten heeft de koning geen rol in de politiek. Hij ondertekent geen decreten, stelt geen formateur aan voor de vorming van de deelstaatregeringen en vergadert niet met hun minister-president. De koning heeft geen politieke macht, maar hij heeft wellicht enige invloed ‘achter de schermen’. Hij speelt een rol na de federale verkiezingen wanneer een regering gevormd moet worden en wanneer die regering er is, heeft hij wekelijks een gesprek met de federale premier. Ook ontvangt hij op het paleis iedereen in audiëntie die een invloed heeft in ons land of daarbuiten. Door de stilzwijgende afspraak dat ‘de kroon niet ontbloot mag worden’, kan de koning achter de schermen invloed uitoefenen zonder daarvoor verantwoording te moeten afleggen. De koning richt zich ook geregeld rechtstreeks tot de bevolking. Die toespraken worden altijd uitvoerig becommentarieerd in de media. Daardoor krijgen ze een zeker gezag. Ook zo’n koninklijke toespraak moet door de regering gedekt zijn. Toch is het niet altijd duidelijk in welke mate de regering of de premier geïnformeerd is over die toespraken. Zo sprak Albert II na de Witte Mars in 1996 zijn bezorgdheid uit over de gebrekkige werking van de Belgische justitie. Dat deed hij weliswaar in bedekte termen, maar sommigen meenden daarin een kritiek op de regering te horen.
194
Overheden en instellingen I De federale overheid
DE FEDERALE REGERING De premier, 15 ministers en een aantal staatssecretarissen De federale regering wordt geleid door de eerste minister of premier. Die behoort uiteraard tot een partij van de meerderheid.
Charles Michel
Guy Verhofstadt
Leo Tindemans
Jean-Luc Dehaene
Edmond Leburton
Elio DI Rupo
Herman Van Rompuy
Wilfried Martens
Gaston Eyskens
Yves Leterme
Marc Eyskens
Pierre Harmel
Theo Lefèvre
Paul Vanden Boeynants
Achille Van Acker
© FOD Kanselarij van de Eerste Minister Algemene Directie Externe Communicatie Foto Leo Tindemans: Fotograaf Vandoorne
De federale regering mag ten hoogste 15 ministers hebben. Bovendien moet ze evenveel Franstalige als Nederlandstalige ministers tellen, de eerste minister niet meegerekend. Dat is een garantie die werd gegeven aan de Franstaligen, die eigenlijk in de minderheid zijn in België. Er worden ook staatssecretarissen aangesteld voor bepaalde bevoegdheden (bijvoorbeeld ‘fraudebestrijding’). Een staatssecretaris is altijd toegevoegd en ondergeschikt aan een minister. Sinds de grondwetsherziening van 2002 moet de ministerraad ook personen van verschillend geslacht tellen. Doorgaans zijn het federale parlementsleden die minister worden, maar verkozen zijn is geen vereiste. Toen in 1981 Jean-Luc Dehaene voor de eerste keer werd voorgedragen als minister, was hij niet verkozen. In een vorige regering was hij wel de kabinetschef geweest van de toenmalige eerste minister, Wilfried Martens. Federale parlementsleden die minister of staatssecretaris worden, moeten ontslag nemen in het parlement. Ze worden automatisch vervangen door hun opvolgers op de verkiezingslijst. Na hun regeringsmandaat kunnen ze terugkeren naar het parlement.
195
Hoe wordt de regering gevormd? De vorming van de federale regering volgt een scenario dat in grote lijnen gelijkloopt met de vorming van de Vlaamse Regering. Onderhandelingen tussen de partijen leiden tot een regeerprogramma. Nadat de partijen zich hebben uitgesproken, wordt in het parlement een debat gehouden over het regeerakkoord, gevolgd door een vertrouwensstemming. Het grootste verschil met de Vlaamse regeringsvorming zit in de rol van de koning: formeel stuurt hij de onderhandelingen rond de vorming van de federale regering aan en benoemt hij de ministers.
Fasen in de federale regeringsvorming
Na de verkiezingen raadpleegt de koning eerst een aantal prominente personen over de politieke situatie: de voorzitters van Kamer en Senaat, de uittredende eerste minister, de voorzitters van de belangrijkste politieke partijen en de vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersorganisaties. De ontslagnemende regering blijft ondertussen bevoegd voor de lopende zaken tot wanneer een nieuwe regering gevormd is.
2
Meestal behaalt geen enkele partij de meerderheid, en moet met verschillende partijen een coalitieregering gevormd worden. Daarom stelt de koning meestal eerst een informateur aan. Zijn opdracht bestaat erin bij de politieke partijen te polsen welke partijen samen in een regering zouden kunnen zetelen. De informateur brengt regelmatig verslag uit bij de koning.
3
Zodra het terrein voldoende is verkend en ontmijnd, benoemt de koning een formateur. De formateur voert met verschillende partijen gesprekken om te proberen een regeringscoalitie op de been te brengen. Elke partij probeert uiteraard zo veel mogelijk eigen programmapunten in het regeerprogramma te krijgen. Slaagt de formateur niet in zijn opdracht, dan benoemt de koning een andere formateur. Soms is het zelfs nodig om een nieuwe informateur aan te stellen.
Een formatieopdracht kan op verschillende punten stuklopen: op de samenstelling van de coalitie, op het regeerprogramma of ook op persoonlijke wrijvingen. De formateur is doorgaans de toekomstige eerste minister en die moet voor alle onderhandelende partijen (en dus ook aan beide kanten van de taalgrens) aanvaardbaar zijn. Het is dus geen zeldzaamheid dat onderhandelingen soms verschillende maanden aanslepen. Na de verkiezingen in 1988 duurde het 147 dagen voordat er een regering tot stand kwam. En na de verkiezingen in 2010 duurde dat zelfs 541 dagen (anderhalf jaar).
Wanneer de regeringspartijen een akkoord bereikt hebben over het regeerprogramma en over de verdeling van de ministerportefeuilles, stelt de formateur een regering voor aan de koning. Daarna benoemt de koning de ministers en staatssecretarissen. In de meeste gevallen wordt de formateur als eerste minister aangesteld.
De koning houdt zich aan het namenlijstje dat de formateur met de partijleiders heeft onderhandeld, ook al staat in de Grondwet dat de koning zijn ministers benoemt en ontslaat. Vervolgens leggen de ministers en staatssecretarissen van de federale regering de eed af voor de koning.
1
4
196
Overheden en instellingen I De federale overheid
5
Daarna legt de eerste minister in de Kamer (en meestal ook in de Senaat, maar dat is grondwettelijk niet verplicht) de regeringsverklaring af. Daarin staan de grote lijnen van het regeerakkoord. Na de regeringsverklaring volgt het debat daarover. Tot slot geeft de Kamer het vertrouwen aan de nieuwe regering.
De bevoegdheden van de federale regering 1. De federale regering voert de wetten uit Een wet legt alleen de grote lijnen van een regeling vast. Het is immers niet de taak van het parlement om een gedetailleerde regeling uit te werken. Die taak is voor de regering. De regering concretiseert een wet door middel van uitvoeringsbesluiten. Wat geldt voor de deelstaten, geldt ook voor de federale regels: uitvoeringsbesluiten mogen bestaande wetten niet wijzigen of ermee in strijd zijn. Ze moeten in overeenstemming zijn met de wet waarop ze gebaseerd zijn en met de Grondwet. Dat wordt het wettigheidsbeginsel (of legaliteitsbeginsel) genoemd. Wordt dat niet gerespecteerd, dan kan de Raad van State het uitvoeringsbesluit vernietigen. We onderscheiden de volgende uitvoeringsbesluiten: Koninklijke besluiten (KB’s) Een KB voert een wet uit. De bevoegde minister die de wet moet uitvoeren, ondertekent het KB samen met de koning. Maar voordat hij zijn handtekening zet – en zeker als het om een belangrijk politiek item gaat – moet de hele ministerraad het KB goedkeuren. Een KB kan ook individueel van aard zijn, bijvoorbeeld voor de benoeming van een ambtenaar of het verlenen van gratie aan een persoon. Ministeriële besluiten (MB’s) Een MB voert een wet of een KB uit. Een MB wordt, in tegenstelling tot een KB, niet door de koning ondertekend en bevat geen nieuwe rechtsregels. Het bevat alleen aanvullende regels. Omzendbrieven De laatste stap in het uitvoeren van regelgeving is de omzendbrief. Een omzendbrief geeft concreter aan hoe bepaalde regels geïnterpreteerd en toegepast moeten worden. Omzendbrieven zijn bestemd voor de overheidsdiensten.
197
Van wet naar KB, naar MB, naar omzendbrief: een voorbeeld Om de meest kwetsbare weggebruikers te beschermen, besliste de regering in 2002 een snelheidsbeperking van 30 km per uur in de omgeving van scholen in te voeren.
Welke wet ligt aan de basis? De regering kreeg van het parlement de bevoegdheid om de verkeersregels vast te leggen in de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer. De regering moet die wet uitvoeren via KB’s.
Welke KB’s zorgen voor de verdere uitvoering? Om de 30km/uur in schoolomgevingen te kunnen invoeren, moest eerst het begrip ‘schoolomgeving’ worden opgenomen in twee oudere KB’s15, want dat begrip was nog nergens omschreven. Beide KB’s werden aangevuld met het begrip ‘schoolomgeving’ en opnieuw uitgevaardigd op 14 mei 2002. Welke MB’s zorgen voor de verdere uitvoering? Bij de volgende stap was de minister van Mobiliteit en Vervoer verantwoordelijk. Het is de minister die bepaalde verkeersborden mag invoeren16 en die deze borden duidelijk moet omschrijven. Zo moeten hun afmetingen en hun plaats voor het hele land op dezelfde manier geregeld zijn. Het oude MB van 11 oktober 1976 dat de minimale afmetingen en de plaatsingsvoorwaarden van de verkeerstekens bepaalde, moest nu ook aangepast worden. In het gewijzigde MB werd aangegeven welke verkeersborden in aanmerking komen voor de zone 30 in schoolomgevingen en waar ze aangebracht mogen worden. Het MB werd ook uitgevaardigd op 14 mei 2002.
Welke omzendbrieven? Tot slot richtte de minister van Mobiliteit en Vervoer een ministeriële omzendbrief aan de gewesten en gemeenten die de wegen beheren. De omzendbrief vertrok ook op 14 mei 2002. In die omzendbrief gaf de minister van Mobiliteit en Vervoer de nodige uitleg bij de maatregel en extra details over de verkeersborden. De omzendbrief bevatte ook aanbevelingen voor het 15. Het KB van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en het KB van 9 oktober 1998 dat de vereisten bepaalt voor het instellen van zones met een snelheidsbeperking tot 30 km per uur 16. Volgens het KB van 1975
198
Overheden en instellingen I De federale overheid
regelen van het verkeer in de betreffende straten, en riep de wegbeheerders op om de schooldirecties te sensibiliseren om aan verkeersopvoeding te doen.
Wie plaatst de juiste borden op de juiste plaats? Daarna was het aan de wegbeheerders om de juiste borden ook op de juiste plaats te installeren en ervoor te zorgen dat de beslissing van de regering gerealiseerd werd. Een ogenschijnlijk eenvoudige beslissing van de regering vraagt dus een nauwkeurige en intensieve follow-up voordat ze in de praktijk gerealiseerd kan worden.
2. De federale regering bepaalt het politieke beleid van het land Een belangrijk aspect van het beleid is het opstellen van de begroting. Daaruit blijken immers de politieke keuzes en prioriteiten van de regering. De begroting is de raming van de inkomsten en uitgaven van de federale staat. De begroting geldt telkens voor één jaar, en moet ieder jaar worden goedgekeurd door de Kamer. Daartoe dient de regering bij de Kamer een begrotingsontwerp in. Dat wordt samen met de beleidsnota’s van de ministers en staatssecretarissen besproken. In hun beleidsnota geven de ministers aan welk beleid ze het volgende jaar willen voeren en welke middelen ze daarvoor willen inzetten. Uit de begroting en de beleidsnota’s blijkt wat de regering wil doen om de economie te stimuleren, de armoede te bestrijden, de sociale zekerheid veilig te stellen, de veiligheid te handhaven enzovoort. Bij het opstellen van de begroting is de regering gebonden door strenge Europese regels. De landen van de Europese Unie spraken immers af dat hun begrotingen zoveel mogelijk in evenwicht moeten zijn. Dat betekent dat de regeringen niet meer geld uitgeven dan dat ze ontvangen. De Europese begrotingsregels zijn gebaseerd op drie eisen: 1. het tekort moet lager zijn dan 3 procent van het bruto binnenlands product; 2. de schuld moet lager zijn dan 60 procent van het bbp of in voldoende mate afnemen; 3. landen moeten een middellange-termijndoelstelling nastreven. Als de Raad van de Europese Unie merkt dat een land zich niet aan de afspraken houdt, zal dat land een waarschuwing krijgen. Het land krijgt dan enkele maanden de tijd om zijn inkomsten en uitgaven aan te passen. De Raad kan zware boetes opleggen, wanneer ze vindt dat een land een buitensporig tekort heeft en daar te weinig actie tegen onderneemt. Voor de landen die bij de Eurogroep horen, geldt ook dat ze ieder jaar in april een stabiliteitsprogramma moeten indienen waarin ze aangeven wat de budgettaire plannen zijn voor het komende jaar en de twee jaren daarna. Verder moeten de eurolanden uiterlijk op 15 oktober hun jaarlijkse begrotingsplannen opsturen naar de Commissie en de Eurogroep. Op de strenge begrotingsregels van Europa is ook kritiek. Een aantal economen vinden een soepeler begrotingsbeleid in tijden van economische crisis nodig, om net dan meer publieke investeringen te kunnen doen.
199
Hoe werkt de federale regering? Een regeringsploeg moet een beleid voeren en daarvoor de nodige beslissingen nemen. Een groot deel van beleid wordt vastgelegd tijdens de wekelijkse vergaderingen van de regering op de ministerraad. In de ministerraad zetelen alle ministers en meestal ook de staatssecretarissen. De ministerraad vergadert in de regel eenmaal per week, op vrijdagmorgen om 10 uur, in de ambtswoning van de premier (de “Wetstraat 16”) en onder zijn leiding. De ministerraad legt de belangrijkste beslissingen vast: maatregelen die de regering zal nemen naar aanleiding van actuele gebeurtenissen, de betrekkingen met het buitenland, wetsontwerpen die bij het parlement ingediend zullen worden, de ontwerpen van koninklijk besluit enzovoort. Omwille van de samenhang binnen de regeringsploeg, die zo goed als altijd een coalitie is en toch een coherent beleid moet voeren, beslist de ministerraad volgens de consensusprocedure: er wordt beraadslaagd tot alle ministers overeenstemming bereiken. Zodra de beslissing genomen is, zijn alle ministers solidair verantwoordelijk. Ze moeten naar buiten toe (bijvoorbeeld in het parlement of tegenover de media) de beslissing mee verdedigen. De besprekingen binnen de regering zijn vertrouwelijk. Van de regeringsleden wordt volledige discretie verwacht. Om het publiek te informeren over de genomen beslissingen, wordt na afloop van de ministerraad gewoonlijk een persmap ter beschikking gesteld van de media. Het is ook de gewoonte geworden dat de eerste minister en de betrokken ministers een persconferentie houden. Naast de wekelijkse ministerraad vergadert af en toe ook het kernkabinet. Het kernkabinet bestaat uit de eerste minister en de vice-eersteministers.17 Het is een informele vergadering die vooral bijeenkomt om belangrijke politieke knopen te ontwarren. Een minister werkt met medewerkers en met zijn administratie. De algemene manier van werken in de federale regering stemt in grote lijnen overeen met die in de Vlaamse Regering. De federale ministers en staatssecretarissen beschikken over een groot aantal administratieve diensten om hun beleid voor te bereiden en uit te voeren, de vroegere ministeries. Nu spreekt men van federale overheidsdiensten (FOD’s) en programmatorische overheidsdiensten (POD’s). Daarnaast hebben alle regeringsleden een secretariaat, bestaande uit persoonlijk door hen gekozen medewerkers. Zij staan hen bij op politiek vlak: ze onderhandelen namens de minister of staatssecretaris, bereiden het antwoord op parlementaire vragen voor enzovoort. Sinds de afschaffing van de kabinetten wordt het beleidsvoorbereidende werk voor een minister verricht door een cel Beleidsvoorbereiding binnen de FOD’s en POD’s.
17. Elke partij van de coalitie heeft doorgaans één vice-eersteminister. De vice-eersteministers zijn bevoegd voor hun eigen beleidsdomein en hebben daarnaast de taak om, net als de eerste minister, de andere beleidsdomeinen te volgen en de eerste minister te vervangen als hij verhinderd is.
200
Overheden en instellingen I De federale overheid
J
Samenwerking en conflictoplossing in het federale België
De federale overheid, de gemeenschappen en gewesten hebben elk hun eigen, exclusieve beleidsdomein en kunnen elk hun eigen rechtsregels maken. Met andere woorden, elke materie behoort slechts tot de bevoegdheid van één regelgever. Ook bestaat er geen hiërarchie tussen een federale wet en een decreet of ordonnantie van een gemeenschap of gewest. De drie beleidsniveaus zijn gelijkwaardig. De verschillende overheden moeten de wettelijk vastgelegde bevoegdheidsverdeling respecteren om niet in elkaars ‘vaarwater’ te komen en bevoegdheidsbetwistingen te vermijden. Ze mogen ook geen beslissingen nemen die elkaars belangen kunnen schaden. Maar de precieze verdeling van de bevoegdheden is niet altijd duidelijk en geeft soms aanleiding tot verwarring. In de praktijk doen er zich dan ook regelmatig geschillen voor tussen de betrokken overheden.
Een voorbeeld: De wet tot bescherming van het mariene milieu bepaalt dat de federale overheid een risicoschip naar een haven kan brengen. Maar de federale overheid heeft geen zeggenschap over het toelaten van een schip tot een haven, want dat is een gewestelijke bevoegdheid. Het is dus denkbaar dat de federale overheid een risicoschip naar een haven stuurt, waar dat schip vervolgens geen toegang krijgt. Hoe kunnen de betrokken administraties een dergelijk probleem oplossen? Welke instantie is bevoegd om een uitspraak te doen? Sommige problemen hebben een impact op het grondgebied van verschillende gewesten. Als bijvoorbeeld de Waalse overheid laks optreedt tegen de vervuiling van de Maas, kan het vervuilde Maaswater milieuproblemen veroorzaken in Vlaanderen. Tot welke instantie kan de benadeelde overheid, zich richten? Om conflicten te voorkomen werden allerlei vormen van overleg en samenwerking wettelijk vastgelegd. Om conflicten die zich toch voordoen te regelen, werden instellingen opgericht die een uitspraak doen of die, via onderhandelingen, proberen om tot een vergelijk te komen.
Conflicten voorkomen Elke overheid moet bij de uitoefening van haar bevoegdheden het principe van de federale loyauteit respecteren. Dat principe werd in 1993 in de Grondwet (art. 143) vastgelegd, en betekent dat alle overheden ‘loyaal’ moeten zijn tegenover de federale structuur van het land: ze worden geacht om rekening te houden met elkaars wederzijdse belangen en geen beleidsdaden te stellen of rechtsregels aan te nemen die de andere delen van de staat kunnen schaden. Dat is het basisprincipe van de samenwerking tussen de verschillende overheden. Maar dat principe is nogal abstract en moeilijk afdwingbaar. Daarom werden verschillende instellingen en procedures in het leven geroepen om conflicten te voorkomen.
201
VOORAFGAAND ADVIES DOOR DE RAAD VAN STATE Alle regeringen moeten elk voorontwerp van wet, decreet, ordonnantie en uitvoeringsbesluit voorleggen aan de Raad van State, afdeling Wetgeving.18 Die onderzoekt onder andere of het initiatief strookt met de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling. Voor initiatieven die uitgaan van volksvertegenwoordigers (voorstellen van wet, decreet of ordonnantie) is het advies van de Raad van State niet verplicht. Zij moeten enkel voor advies naar de Raad van State als een derde van de parlementsleden daarom verzoekt, of als de meerderheid van een taalgroep van een parlement daarom verzoekt. Het advies van de Raad van State is niet bindend maar de regering of het parlement en houdt er meestal wel rekening mee en past dan de wettekst aan. Op die manier werden al heel wat betwistingen vermeden. Als echter de tekst niet aangepast wordt, dan kan de overheid die zich benadeeld acht (in dit stadium, dus voordat het parlement het ontwerp of voorstel heeft goedgekeurd) het dossier eerst nog aan het Overlegcomité voorleggen.
HET OVERLEGCOMITÉ Het Overlegcomité is een politiek orgaan dat samengesteld is uit een gelijk aantal ministers van de federale regering en van de gemeenschaps- en gewestregeringen. Er is ook een gelijk aantal Nederlandstalige en Franstalige ministers. In het Overlegcomité proberen de ministers tot een consensus te komen. Er kan over elk politiek onderwerp overleg worden gepleegd. Het Overlegcomité behandelt ook bevoegdheids- en belangenconflicten. Het gebeurt frequent dat wetgevende initiatieven die aanleiding zouden kunnen geven tot een betwisting, aan het Overlegcomité voorgelegd worden om de lont uit het kruitvat te halen. Het Overlegcomité probeert binnen 40 dagen een oplossing te zoeken waar alle ministers in het comité mee instemmen. Meestal wordt er rekening gehouden met een uitspraak van het Overlegcomité. Wanneer dat niet gebeurt, dan bestaat het risico dat de bewuste wet of het decreet in geval van een bevoegdheidsovertreding later vernietigd wordt door het Grondwettelijk Hof.
SAMENWERKING Interministeriële conferenties In de interministeriële conferenties maken de verschillende regeringen van het land beleidsafspraken met elkaar over bepaalde beleidsdomeinen. Het is een forum waar ze proberen hun beleidsbeslissingen op elkaar af te stemmen.
Voorbeeld: De Interministeriële Conferentie Drugs zorgt ervoor dat er een coherent drugbeleid wordt gevoerd door de federale overheid en de gewesten en gemeenschappen. Ze stemt het beleid op elkaar af om druggebruik te voorkomen, hulpverlening aan te bieden en de handel te controleren en te bestrijden.
18. De Raad van State bestaat uit twee afdelingen- de afdeling Bestuursrechtspraak, die optreedt als rechtscollege en een bindende uitspraak kan doen bij administratieve rechtshandelingen - de afdeling Wetgeving, een adviesorgaan dat bevoegd is om juridisch advies te verlenen over ontwerpen of voorstellen van wet, decreet of ordonnantie, en ontwerpen van uitvoeringsbesluiten.
202
Overheden en instellingen J Samenwerking en conflictoplossing in het federale België
Verplichte samenwerkingsprocedures Er bestaan ook samenwerkingsprocedures waaraan de verschillende overheden zich moeten houden. Soms kunnen ze maar een beslissing nemen, als er eerst een voorafgaand overleg of een voorafgaand advies is geweest. Soms is zelfs een voorafgaand akkoord van een andere overheid verplicht. Wordt die verplichting niet nagekomen, dan kan dat een grond zijn om achteraf die rechtsregel te vernietigen.
Voorbeeld van overlegplicht: Er is een overlegplicht tussen de gewestregeringen en de federale regering over de samenwerking tussen enerzijds de maatschappijen voor stads- en streekvervoer en anderzijds de spoorwegen. Bedoeling is de verschillende vormen van openbaar vervoer zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen.
Samenwerkingsakkoorden De verschillende overheden kunnen ook vrijwillig samenwerkingsakkoorden met elkaar afsluiten, om gezamenlijk bevoegdheden uit te oefenen, bepaalde diensten gezamenlijk op te richten en te beheren.
Voorbeeld van een samenwerkingsakkoord: Door een samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse overheid en het Waalse Gewest kunnen Vlaamse gehandicapten terecht in Wallonië en omgekeerd. Wie ingeschreven is bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), kan onder bepaalde voorwaarden ook gebruik maken van een voorziening in Wallonië. Die persoon hoeft zich daarvoor niet eerst in te schrijven bij de Agence Wallonne pour l’Intégration des Personnes Handicapées. Hij moet alleen aantonen waarom de Waalse voorziening beter geschikt is dan de Vlaamse (bijvoorbeeld de Waalse voorziening is gemakkelijker bereikbaar, of haar aanbod sluit beter aan bij de zorgvraag).
Conflicten regelen Wat gebeurt er als er een conflict ontstaat tussen de verschillende overheden? De eerste vraag is dan: welk soort conflict? In essentie kunnen zich twee soorten conflicten voordoen: bevoegdheidsconflicten en belangenconflicten.
BEVOEGDHEIDSCONFLICTEN Er is sprake van een bevoegdheidsconflict als een overheid een beleidsbeslissing neemt of regelgeving goedkeurt die tot het bevoegdheidsdomein van een andere overheid behoort. Als het Vlaams Parlement een decreet zou goedkeuren in verband met de sociale zekerheid, dan overtreedt het de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling, want sociale zekerheid is een federale bevoegdheid. Als de Kamer van Volksvertegenwoordigers een wet zou uitvaardigen in verband met het plaatsen van windmolens om elektriciteit op te wekken, dan zou er ook sprake zijn van een schending van de bevoegdheidsverdeling, want energie is een gewestelijke bevoegdheid.
203
Regeling van bevoegdheidsconflicten door het Grondwettelijk Hof Bij een bevoegdheidsconflict gaat het om een juridisch conflict en komt de zaak voor een rechtbank: het Grondwettelijk Hof. Het Grondwettelijk Hof werd samen met de gemeenschappen en gewesten opgericht om uitspraak te kunnen doen bij conflicten tussen de rechtsregels van de verschillende overheden. Er bestaat namelijk geen hiërarchie tussen die rechtsregels, vandaar de noodzaak van een onafhankelijk orgaan (een soort scheidsrechter) dat een bindende uitspraak kan doen. Het Grondwettelijk Hof is samengesteld uit twaalf leden. De helft ervan zijn juristen, de andere helft gewezen politici. Het Grondwettelijk Hof treedt maar op als een zaak wordt voorgelegd. Als een parlement een rechtsregel zou goedkeuren die buiten zijn bevoegdheden valt, dan kunnen overheden (of sinds 1989 ook individuele burgers19) die rechtsregel aanvechten bij het Grondwettelijk Hof. Als het Grondwettelijk Hof daarop ingaat, wordt de aangevochten rechtsregel vernietigd.
BELANGENCONFLICTEN Er is sprake van een belangenconflict als een overheid zich benadeeld acht door een beslissing van een andere overheid, ook al blijft laatstgenoemde strikt binnen haar bevoegdheden. Er is in dat geval geen sprake van een juridisch maar van een politiek probleem. Het wordt niet opgelost door een rechtbank maar via politieke dialoog. Dat kan gebeuren in de Senaat en in het Overlegcomité.
Voorbeeld: Begin 2009 kondigde de federale regering maatregelen aan om de bestaande banenplannen te hervormen. Het geld voor doelgroepen, zoals jongeren en 50-plussers, zou worden gebruikt voor andere lastenverlagingen. Concreet zou dat betekenen dat bv. de loonlastenvermindering voor de tewerkstelling van 50-plussers afgeschaft wordt. De Vlaamse minister van Werk verzette zich tegen die federale maatregel, omdat die in volle crisis de tewerkstelling van 50-plussers ineens duurder zou maken. De inspanningen van de Vlaamse Regering om meer 50-plussers aan een job te helpen, zouden daardoor teniet worden gedaan. Het Vlaams Parlement volgde de Vlaamse Regering in haar protest en riep een belangenconflict in. De federale regering schrapte de omstreden maatregelen over de banenplannen.
Als het Overlegcomité geen consensus bereikt, blijft het conflict onbeslecht. Belangenconflicten kunnen dus alleen worden opgelost als er een wil tot overleg en samenwerking bestaat.
Bevoegdheidsconflict
Belangenconflict
Juridisch conflict
Politiek conflict
Raad van State of Grondwettelijk Hof
Overlegcomité
19. Individuele burgers moeten kunnen aantonen dat hun belangen geschaad zijn.
204
Overheden en instellingen J Samenwerking en conflictoplossing in het federale België
K
Rechtsbescherming tegen de overheid
Een basisprincipe van de democratische rechtsstaat is dat de burger beschermd moet worden tegen mogelijke willekeur en discriminatie van de overheid. Een overheid kan maatregelen nemen, rechtsregels maken of beleidsdaden stellen die goed bedoeld zijn, maar bepaalde burgers ongewild schade berokkenen. Het kan gebeuren dat een burger bij een overheidsdienst niet de dienstverlening heeft gekregen waar hij recht op heeft. Wat kan een burger dan doen als hij zich benadeeld acht? Hoe moet hij zich verweren als hij door een overheidsdienst onheus behandeld wordt? Kan hij een overheidsbeslissing aanvechten? En bij welke instantie?
Ombudsdiensten Wie zich benadeeld acht, moet eerst proberen om de klacht rechtstreeks met de betrokken overheidsdienst op te lossen. Als hij daar geen genoegdoening krijgt, kan hij eventueel met zijn klacht terecht bij een ombudsdienst. De belangrijkste taak van een ombudsdienst is immers het behandelen van klachten van de burger over de werking van de administratie. Ombudsdiensten zijn echter ‘tweedelijnsdiensten’. Dat betekent dat de betrokkene eerst zelf al contact moet hebben gehad met de overheidsdienst waarover hij een klacht indient. Dat wordt het ‘kenbaarheidsbeginsel’ genoemd: de klacht moet al bekend zijn bij de ‘aangeklaagde’ dienst. Op verschillende bestuursniveaus werden al initiatieven genomen om een ombudsman of ombudsvrouw aan te stellen. Dat is bij zowel de federale overheid als de Vlaamse overheid56 het geval. Ook heel wat gemeenten hebben een ombudsdienst. Ook bij overheidsorganisaties als De Post en de NMBS is een ombudsdienst actief. Een van de fundamentele kenmerken van ombudsdiensten is hun onafhankelijkheid. Dat wil zeggen dat zij niet onder de voogdij vallen van de instanties die hen hebben opgericht. Ombudsdiensten zijn niet bevoegd om in een klachtdossier beslissingen af te dwingen of een vonnis of arrest te vellen zoals een rechtbank. Ze kunnen alleen bemiddelend optreden tussen de burger en de administratie waarover de burger een klacht heeft. Heel wat klachten zijn daardoor al tot een oplossing gebracht, zo blijkt uit bijvoorbeeld de jaarverslagen van de Vlaamse Ombudsdienst. Als een ombudsdienst een klacht behandelt, probeert hij niet alleen te bemiddelen in dat ene klachtdossier. Vaak worden er ook structurele problemen zichtbaar die ‘dossieroverschrijdend’ zijn. De ombudsman moet dan, op grond van zulke bevindingen, aanbevelingen formuleren om de dienstverlening van de overheidsdiensten te verbeteren. Die aanbevelingen zijn echter niet afdwingbaar, maar doordat ze ook openbaar gemaakt worden via jaarverslagen, gaat er toch een moreel gezag van uit en blijken ze wel een impact te hebben op de concrete werking van de betrokken overheidsdiensten.
205
De burger krijgt niet automatisch voldoening als hij zich tot de betrokken administratie wendt of een beroep doet op een ombudsdienst. Maar in het administratief recht bestaan er nog allerlei andere beroepsprocedures waar de burger gebruik van kan maken als hij zich benadeeld acht. Voor sommige beroepsprocedures bestaan er speciale rechtscolleges. Zo kan bijvoorbeeld de deputatie van een provincie optreden als een rechtscollege bij klachten in verband met wangedrag van OCMW-ambtenaren of -raadsleden. Voor sommige schadegevallen kan een burger bij een gewone rechtbank een klacht indienen tegen de staat.
De Raad van State De hoogste administratieve rechtbank van het land is de Raad van State. De Raad van State bestaat uit twee afdelingen: ●● de afdeling Wetgeving, die juridisch advies geeft aan de regeringen en parlementen bij de voorbereiding van hun wetten, decreten en besluiten; ●● de afdeling Bestuursrechtspraak, die optreedt als rechtscollege. De afdeling Bestuursrechtspraak is bevoegd om ‘administratieve rechtshandelingen’ te vernietigen en te schorsen. Administratieve rechtshandelingen zijn bindende beslissingen van de federale regering, de gewest- en gemeenschapsregeringen, de ministers, de provincies en de gemeenten. Het gaat dus om KB’s, MB’s, ministeriële omzendbrieven, beslissingen van deputaties en van colleges van burgemeester en schepenen. De Raad van State kan ook arresten vellen over beslissingen van openbare diensten zoals de VRT en de NMBS, over geschillen in verband met beslissingen van examencommissies en over beslissingen van parlement met betrekking tot overheidsopdrachten en het niet-politieke personeel. Wetten, decreten en ordonnanties zijn geen administratieve rechtshandelingen en kunnen bijgevolg niet door de Raad van State worden vernietigd.
Wanneer kan een administratieve rechtshandeling worden vernietigd? De Raad van State kan een administratieve rechtshandeling vernietigen: ●● als ze in strijd is met een hogere rechtsnorm (de Grondwet, een wet, een decreet, een Europese richtlijn); ●● als de betrokken overheid niet bevoegd was om die beslissing te nemen; ●● als de betrokken overheid een procedurefout heeft gemaakt. Voorbeeld: een ambtenaar kan vragen dat een tuchtsanctie wordt vernietigd als hij, in strijd met het reglement, niet werd gehoord of als bij de beslissing onaanvaardbare motieven hebben doorgewogen. De Raad van State kan alleen een administratieve rechtshandeling vernietigen als een burger, een rechtspersoon (vennootschap, vzw enzovoort) of een overheidsinstantie dat vraagt. De Raad van State zal dus nooit uit zichzelf een overheidsbeslissing vernietigen. Als de Raad van State een arrest velt waarin een overheidsbeslissing wordt vernietigd, heeft dat arrest terugwerkende kracht tot op de datum waarop die overheidsbeslissing werd genomen.
Wanneer kan een administratieve rechtshandeling worden geschorst? Een proces bij de Raad van State kan lang aanslepen. Gemiddeld duurt dat 2,5 jaar. Ondertussen kan een administratieve rechtshandeling iemand ernstig of zelfs onherstelbaar schaden. Als de
206
Overheden en instellingen K Rechtsbescherming tegen de overheid
benadeelde dat kan aantonen, kan de Raad van State die beslissing schorsen. Dat gebeurt in administratief kortgeding. De rechtshandeling blijft nog bestaan – ze is immers nog niet vernietigd – maar mag niet worden toegepast zolang de Raad van State geen definitieve uitspraak heeft gedaan.
Voorbeeld: Een gemeentebestuur beslist om een bouwvergunning toe te kennen aan een fabriek. De fabriek zal opgetrokken worden dicht bij een woonkern. De buurtbewoners zijn van oordeel dat die bouwvergunning onwettig is omdat er geen rekening is gehouden met een bezwarend milieurapport. Ze vrezen dat de fabriek kankerverwekkende stoffen zal uitstoten en veel geur- en geluidshinder zal veroorzaken. Ze dienen bij de Raad van State een verzoek in tot vernietiging van die bouwvergunning, en vragen ook om de bouwvergunning voorlopig te schorsen tot er een definitieve beslissing is genomen. Als de Raad van State ingaat op het verzoek tot schorsing, mag de fabriek de bouwwerken niet starten, ook al heeft ze een geldige bouwvergunning.
Het Grondwettelijk Hof De bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof lijkt op die van de Raad van State. Het Hof kan ook rechtsregels vernietigen. Het verschil ligt in de aard van de rechtsregels: ●● de Raad van State kan zich alleen uitspreken over administratieve rechtshandelingen; ●● Het Grondwettelijk Hof kan zich alleen uitspreken over wetten, decreten en ordonnanties (dus rechtsregels van de wetgevende macht). Het Grondwettelijk Hof is belangrijk voor de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van de individuele burgers. Onze Grondwet omschrijft deze rechten en vrijheden in verschillende artikelen. ●● artikel 8 tot en met 32. Het gaat hier bijvoorbeeld over gelijke rechten voor mannen en vrouwen, stemrecht voor burgers van de Europese Unie, rechten over privé-eigendom, vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, persvrijheid, rechten over sociale zekerheid enzovoort; ●● artikel 170, dat bepaalt dat de belastingen alleen door de verkozen organen (d.w.z. parlementen, provincieraden en gemeenteraden) ingevoerd kunnen worden; ●● artikel 172, dat betrekking heeft op het gelijkheidsbeginsel in belastingszaken; ●● artikel 191, dat handelt over het gelijkheidsbeginsel voor vreemdelingen. Wanneer een wet, een decreet of een ordonnantie in srijd is met een van die grondswets artikelen, dan kan het Grondwettekijk Hof die rechtsregels vernietigen. Het Grondwettelijk Hof kan echter nooit uit eigen beweging een arrest vellen. Het kan alleen een uitspraak doen over kwesties die aan het Hof werden voorgelegd. De verschillende regeringen en de verschillende parlementen (op voorwaarde dat twee derde van de verkozenen daarom vragen) kunnen een beroep indienen om een wet, decreet of ordonnantie te vernietigen. Maar ook personen, bedrijven en organisaties kunnen dat doen, als ze aantonen dat ze een belang hebben bij de nietigverklaring. Ze moeten kunnen bewijzen dat ze een concreet nadeel ondervinden door de bestreden rechtsregel.
207
L
De Europese Unie
Wat ging vooraf aan de samenwerking in Europa? De Europese geschiedenis is er een van een eindeloze reeks oorlogen afgewisseld met wapenstilstanden. In de 19e en 20e eeuw werden de internationale betrekkingen tussen de nationale staten overheerst door de gedachte van soevereiniteit van elke natie. De machtige Europese staten bestreden elkaar om de overheersing van de handel, de industrie, de kolonies. Desnoods werd die strijd op het slagveld gevoerd. Na de verschrikking van de Tweede Wereldoorlog lag Europa in puin. De bevolking snakte naar vrede. Europa moest heropgebouwd worden en een aantal filosofen, intellectuelen en politieke leiders hadden daarbij een heel nieuw project voor ogen: een Europa van vrede en samenwerking, gebaseerd op nieuwe regels. De idee was gegroeid dat conflicten die ontstonden uit nationalisme alleen vermeden kunnen worden door dat nationalisme te overstijgen, door een structuur te bouwen die over de nationale grenzen heen ging. De idee was niet nieuw, maar maakte nu meer kans dan ooit. Een extra stimulans voor een nieuwe samenwerkingsvorm in Europa werd gegeven door de Verenigde Staten. Voor de wederopbouw kreeg Europa financiële hulp van de Verenigde Staten met het zogenaamde Marshallplan. De VS hadden zelf ook baat bij deze hulp, het leverde hen immers een nieuwe afzetmarkt voor hun producten. Met het Marshallplan wilden de VS ook voorkomen dat het communisme verder voet aan de grond zou krijgen in West-Europa. De VS eisten dat de Marshallhulp werd verdeeld in onderling overleg tussen de West-Europese landen. De Oost-Europese landen vielen door de afspraken van de Conferentie van Jalta (1945) onder de invloedzone van de Sovjet-Unie. Dat was meteen ook het begin van de Koude Oorlog. Een tweede concrete stap naar samenwerking was een nieuw conflict tussen Frankrijk en Duitsland in 1948. Frankrijk wilde bescherming tegen een mogelijke nieuwe Duitse dreiging en eiste controle over de kolen- en staalindustrie in het Ruhrgebied. Kolen en staal vormden immers de basis van de wapenindustrie. Duitsland verzette zich tegen een Franse controle. Robert Schuman, de Franse minister van Buitenlandse Zaken, deed een tegenvoorstel. Zowel de Franse als Duitse kolen- en staalindustrie zou onder gemeenschappelijk toezicht komen en niet langer afhankelijk zijn van nationale overheden. België, Luxemburg, Nederland en Italië sloten zich bij het Schumanplan aan. In 1951 werd zo het eerste Europese samenwerkingsverband opgericht: de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Voor het eerst in de geschiedenis stonden zes Europese staten een deeltje van hun soevereiniteit permanent af aan een supranationale instelling. Over de noodzaak van Europese samenwerking was er een grote eensgezindheid, maar hoe een Europese eenheid er moest uitzien was minder duidelijk. De eerste samenwerkingsverbanden kwamen van een generatie die aan den lijve had ondervonden wat internationale onveiligheid en instabiliteit betekenden en hoe belangrijk vrijheid, beschaving en een internationale rechtsorde konden zijn.
208
Overheden en instellingen L De Europese Unie
De eenmaking van Europa ging vanaf 1948 stapsgewijs verder. Maar van bij het begin bestonden er twee visies: een Europa van politieke samenwerking en eenheid in beleid (een federaal Europa met supranationale instellingen), tegenover de macht van de nationale staten en de beperking van Europa tot een economische eenheidsmarkt (een Europa van intergouvernementele samenwerking). In de hele ontwikkeling van de Europese samenwerking en tot vandaag zien we die twee strekkingen bestaan en vertaald in de instellingen van de Europese Unie. Het getouwtrek tussen de twee visies verklaart waarom de Europese Unie vandaag niet helemaal werkt volgens de scheiding der machten, met een regering, een parlement en een rechterlijke macht.
Jean Monnet was een Franse zakenman en een groot bezieler van de Europese eenmakingsgedachte. Monnet had een ruime internationale handelservaring en heel wat internationale contacten. Hij was reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog economisch verbindingspersoon tussen Frankrijk en zijn bondgenoten en werkte voor de Volkenbond na de Eerste Wereldoorlog. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zorgde hij voor de coördinatie tussen Frankrijk en de geallieerde bondgenoten voor de oorlogsbevoorrading. Aan het einde van de oorlog werd hij belast met het uitwerken van plannen voor Frankrijks naoorlogse economische herstel. Monnet werd daarna de ontwerper van het Schuman-plan. Samen met Robert Schuman wordt hij tot de ‘vaders’ van de Europese Economische Gemeenschap gerekend. Maar voor Monnet moest de Europese integratie veel verder gaan. Zelfs verder dan de Europese grenzen: “De zes Europese landen zijn niet begonnen aan de grote onderneming om de muren neer te halen die hen scheiden, om vervolgens nog hogere muren op te richten jegens de buitenwereld” schreef Monnet begin van de jaren 50. “Wij verbinden geen staten, wij verenigen mensen.” Monnet wilde “een organisatie van de wereld die het mogelijk zal maken om alle hulpbronnen zo goed mogelijk te exploiteren en ze evenwichtig over de mensheid te verdelen, zodat op die manier in de hele wereld vrede en geluk worden geschapen.” De verantwoordelijkheid voor internationale samenwerking moest worden vastgelegd in regels en instituten. Iedere staat moest daarin medeverantwoordelijk zijn voor het geheel, zonder discriminatie tussen staten met veel en staten met weinig macht.
209
1948
De weg naar 28 lidstaten ●● Om de hulp van het Marshall-plan te verdelen, wordt de Organisatie voor Europese
Economische Samenwerking (OEES) opgericht. Die organisatie bestaat nog steeds als de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). ●● Onder de dreiging van de Koude Oorlog sluiten de Benelux, Frankrijk en Groot-Brittannië
een pact om elkaar militair bij te staan en wordt de Westerse Unie opgericht. In 1954 wordt dat de West-Europese Unie waarbij ook Duitsland en Italië toetreden.
1949
●● De VS breiden hun economische hulp uit tot militaire bescherming, wat tot de oprichting
van de NAVO (het Noord-Atlantisch Pact) leidt. ●● De Raad van Europa wordt opgericht, met de bedoeling hier een supranationale
1951
Europese instelling van te maken. Benelux, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Ierland, Denemarken, Noorwegen en Zweden zijn lid. Het oorspronkelijke doel laat men echter al vlug varen. De Raad van Europa bestaat vandaag uit 47 lidstaten. De Raad van Europa ziet toe op de naleving van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Let op: de Raad van Europa is geen instelling van de Europese Unie! Niet te verwarren met de Europese Raad.
●● Oprichting van de EGKS, het eerste supranationale orgaan binnen Europa, met de zes
lidstaten Benelux, Duitsland, Frankrijk en Italië. De Britten aarzelen en wachten uiteindelijk tot in 1973 om toe te treden.
1957 ●● De landen van de EGKS willen een stap verder gaan in de samenwerking. Daarom rich-
ten ze de EEG (Europese Economische Gemeenschap) op in Rome. Ze willen een grote gemeenschappelijke markt tot stand brengen, gebaseerd op het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal. Om Frankrijk over de streep te halen richten ze ook Euratom op, het Europese agentschap voor atoomenergie.
Kroatië
210
Cyprus
Ierland
Malta
Overheden en instellingen L De Europese Unie
Slovenië
Zweden
Spanje
Groot-Brittannië
Italië
Litouwen
Roemenië
België
Slovakije
Tsjechië
Letland
1962 1968
●● De EEG werkt verder aan een douane-unie en een gemeenschappelijk landbouwbeleid.
EGKS, EEG en Euratom smelten samen tot één Raad en één Commissie. In 1965 ontstaat een zware crisis: de Franse president Charles De Gaulle blijft afwezig op de vergaderingen van de Raad van Ministers. Hij verzet zich daarmee tegen het groeiende belang van de Europese Commissie en tegen de stemming met een gekwalificeerde meerderheid. Er volgt een compromis: als er voor een lidstaat grote belangen op het spel staan, zal een beslissing pas genomen worden als er unanimiteit is.
1973
●● Toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk.
1979
●● Eerste rechtstreekse verkiezing van het Europees Parlement.
1981
●● Griekenland treedt toe.
Oostenrijk
Polen
Frankrijk
Bulgarije
Hongarije
Duitsland
Estland
Luxemburg
Portugal
Griekenland
Finland
Nederland
Denemarken
211
●● Spanje en Portugal treden toe (12 lidstaten). In het-
1986
zelfde jaar wordt de Europese Akte ondertekend, die de gemeenschappelijke markt verder moet uitbouwen door het afschaffen van douaneposten en administratieve en fiscale belemmeringen voor de vrije handel.
1992
●● In 1992 wordt het Verdrag van Maastricht ondertekend. Vanaf dat moment wordt ook
1995
●● Finland, Oostenrijk en Zweden treden toe (15 lidstaten).
1997
●● Een grote groep landen uit Oost- en Centraal Europa staan te dringen om toe te tre-
2001
●● Het Verdrag van Nice, in 2001, is een nieuwe poging om de Unie voor te bereiden op
samengewerkt op vlak van justitie, politie en buitenlands beleid. Er wordt ook beslist om in de toekomst met een gemeenschappelijke munt te gaan werken, de euro. Voortaan spreken we van de Europese Unie, de EU.
den tot de EU. Maar daarvoor moet de EU efficiënter beslissingen kunnen nemen. De grote verandering die nodig was, is in verschillende stappen gebeurd. Het Verdrag van Amsterdam is een eerste stap.
de uitbreiding. ●● Invoering van de eurobankbiljetten en de euromunten.
2002
2004
212
Overheden en instellingen L De Europese Unie
●● Toetreding van Malta, Cyprus, Estland, Letland,
Litouwen, Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Slovenië (25 lidstaten). Er wordt een voorstel voor een Europese Grondwet voorgelegd, waarover in de verschillende lidstaten zal gestemd worden.
2005
●● Frankrijk en Nederland stemmen in een referendum tegen het voorstel voor een Europese
Grondwet. Er moet gewerkt worden aan een alternatief verdrag.
2007
●● Toetreding van Bulgarije en Roemenië (27 lidstaten).
2009
●● Een nieuw verdrag, het Verdrag van Lissabon, treedt in werking.
2013
●● Kroatië treedt toe. De EU bestaat nu uit 28 lidstaten.
Het is de opvolger van de afgewezen Europese Grondwet en biedt de structuren die nodig zijn om samen te werken met 27, en later met 28 lidstaten.
Het Verdrag van Lissabon Na de afwijzing van de Europese Grondwet door Nederland en Frankrijk in 2005 volgden enkele jaren van bezinning en intensieve onderhandelingen tussen de lidstaten van de EU, wat uitliep op het Verdrag van Lissabon. Dat werd op de Europese Top van 13 december 2007 door de staatshoofden en regeringsleiders ondertekend. Het Verdrag kwam in de plaats van de Europese Grondwet en heeft als doel de EU democratischer, doorzichtiger en efficiënter bestuurbaar te maken. De nadruk ligt meer op actuele problemen als klimaatverandering, het energievraagstuk, duurzame ontwikkeling en veiligheid. Er komt ook verandering in de besluitvormingsprocedures: bijvoorbeeld op het vlak van immigratie- en asielbeleid, criminaliteitsbestrijding en justitiële samenwerking, stemt de Raad van de Europese Unie nu met gekwalificeerde meerderheid. Eén lidstaat kan geen veto meer stellen.
213
Bevoegdheden De Europese Unie heeft bevoegdheden over een groot aantal thema’s: ●● buitenlands beleid: asiel- en migratiebeleid, buitenlands beleid, defensie, douane, humanitaire hulp, mensenrechten, ontwikkelingshulp, Schengen- en visabeleid, de uitbreiding van de EU; ●● cultuur en onderwijs: audiovisueel beleid, cultuur, informatiemaatschappij, onderwijs- en jeugdbeleid, onderzoeks- en innovatiebeleid; ●● economie en geld: begroting van de Europese Unie, concurrentiebeleid, coördinatie van nationale economieën, douane, economisch en monetair beleid, energiebeleid, de euro, fiscaal beleid, fraudebestrijding, handel, interne markt, ondernemingen- en industriebeleid, telecommunicatie, vervoer; ●● gezondheid en sociale zaken: consumentenrechten, voedselveiligheid , volksgezondheid; ●● werkgelegenheids- en sociaal beleid; ●● landbouw en milieu: energie, landbouw, milieu, visserij; ●● recht en veiligheid: asiel- en migratie, consumentenrechten, criminaliteit, defensie, justitie, vrijheid en veiligheid, mensenrechten, rechtspraak, terrorisme.
Een vrije Europese markt De Europese Unie is erin geslaagd om een interne markt te creëren, waar er tussen de landen onderling geen handelsbarrières meer zijn. Tot 1993 kon je niet van het ene land in het andere zonder grenscontroles en douane. Die barrières zijn weggevallen. Binnen de EU is er in principe vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal. Daardoor kunnen bedrijven makkelijk produceren en handelen in de hele Unie en kan iedere EU-burger in een andere lidstaat wonen en werken. In principe, want er blijven wel hier en daar een aantal beperkingen gelden.
Een actief consumentenbeleid Het idee van een Europees consumentenbeleid met een goede bescherming van de consument ontstond al vroeg in de jaren 1970. Als je over de hele Unie vrij goederen en diensten kunt verhandelen, dan zijn er ook eenvormige regels nodig die in al die landen gelden. Zo zorgde Europa voor regels over de veiligheid van speelgoed, elektrische apparaten, cosmetica, medicijnen, machines en pleziervaartuigen. Zo werkt Europa nu aan regels tegen misleidende reclame en agressieve verkooppraktijken, de voedselveiligheid en de etikettering van producten zodat de consument goed weet wat hij koopt.
Buitenlands beleid De Europese landen proberen een gezamenlijk buitenlands beleid tot stand te brengen, dat gericht is op het wereldwijd uitdragen van democratie en mensenrechten. De EU is een belangrijke handelspartner voor vele landen en levert zowat de helft van alle officiële internationale ontwikkelingshulp in de wereld. De EU is internationaal dus een partner van betekenis die heel wat invloed zou kunnen hebben. Nochtans werd er op vlak van een gemeenschappelijk buitenlands beleid in de afgelopen jaren weinig vooruitgang geboekt. Een anekdote illustreert dat: de voormalige minister van Buitenlandse Zaken van de VS, Henry Kissinger, zou zich ooit afgevraagd hebben welk nummer hij moest draaien als hij met ‘Europa’ wilde bellen. Dat probleem zou sinds het Verdrag van Lissabon opgelost moeten zijn. Er is nu een ‘President’ en er is een Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid. Maar… die Hoge Vertegenwoordiger mag de Europese Unie alleen
214
Overheden en instellingen L De Europese Unie
vertegenwoordigen in contacten met ministers van Buitenlandse Zaken, over onderwerpen waar de lidstaten het allemaal over eens zijn. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wordt immers nog steeds bepaald door de lidstaten alleen (intergouvernementeel). De Commissie en het Europees Parlement spelen daarin een kleine rol. Een gemeenschappelijk buitenlands beleid is dan ook nog veraf. In een steeds meer geglobaliseerde wereld vergen problemen zoals de financiële crisis en milieuvraagstukken een mondiale aanpak. De EU zou meer slagkracht hebben als ze met één stem naar buiten zou komen op het internationale forum.
Eenheid en verscheidenheid: living apart together Bij het proces van Europese eenmaking botsen twee verschillende visies: enerzijds zij die van Europa een echte supranationale instelling willen maken, waarbij de lidstaten een deel van hun bevoegdheden afstaan aan Europa en er een federaal Europa ontstaat. Dat zou dan betekenen dat over de Europese bevoegdheden een rechtstreeks verkozen parlement beslissingen neemt en regelgeving maakt, dat een Europese regering die uitvoert en dat er een rechterlijke macht waakt over de toepassing van de regels. Anderzijds houden heel wat lidstaten vast aan hun nationale macht en willen een voet tussen de deur houden. Zij willen vermijden dat Europa beslissingen neemt tegen hun wil (en hun belangen) en verkiezen daarom een model van intergouvernementele samenwerking. Die twee visies vind je ook terug in de structuur van de Europese instellingen en de manier waarop de beslissingen genomen worden.
Supranationaal = afstaan van nationale souvereiniteit aan instellingen die boven de staten staan Intergouvernementeel = behoud van nationale souvereiniteit
De instellingen van de Europese Unie De EU is geen federatie zoals de Verenigde Staten. Ze is ook geen organisatie voor samenwerking tussen regeringen, zoals de Verenigde Naties. Eigenlijk is ze uniek. De landen die deel uitmaken van de EU, blijven onafhankelijke en soevereine naties die hun soevereiniteit bundelen om zo een macht en invloed in de wereld te verwerven die geen van hen alleen zou hebben gehad. Het bundelen van soevereiniteit betekent in de praktijk dat de lidstaten sommige besluitvormingsbevoegdheden overdragen aan de gemeenschappelijke instellingen. Op die manier worden beslissingen over specifieke onderwerpen van gemeenschappelijk belang en op Europees niveau genomen. Bij het besluitvormingsproces van de EU zijn drie belangrijke instellingen betrokken: de Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie en het Europees Parlement. Die ‘institutionele driehoek’ brengt het beleid en de regelgeving tot stand die in de hele EU van toepassing zijn.
215
Twee andere instellingen spelen een belangrijke rol: het Hof van Justitie zorgt ervoor dat de Europese regelgeving wordt nageleefd, en de Rekenkamer controleert de financiering van de activiteiten van de EU. Naast die instellingen beschikt de EU over een aantal raadgevende organen: het Europees Economisch en Sociaal Comité (dat het maatschappelijk middenveld en de sociale partners vertegenwoordigt) en het Comité van de Regio’s (dat de regionale en lokale overheden vertegenwoordigt). Daarnaast maken er ook een aantal financiële organen deel uit van de EU: De Europese Investeringsbank (die investeringsprojecten van de EU financiert) en de Europese Centrale Bank (die verantwoordelijk is voor het Europese monetaire beleid). Bovendien heeft de EU een aantal gespecialiseerde agentschappen opgericht om specifieke technische, wetenschappelijke of beheerstaken te verrichten.
DE EUROPESE RAAD OF DE ‘TOP’: DE STEM VAN DE LIDSTATEN De Europese Raad brengt de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten en de voorzitter van de Commissie samen, onder leiding van de permanente voorzitter van de Europese Raad, ook wel ‘President’ genoemd. Bijeenkomsten van de Europese Raad zijn belangrijk en worden ook vaak ‘Europese top’ genoemd. De vergaderingen vinden in Brussel plaats. De regeringsleiders stellen de grote beleidslijnen en de prioriteiten vast. Voor de Europese Commissie is dat het startpunt voor nieuwe initiatieven.
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Naast de algemene beleidslijnen, worden ook per bevoegdheidsdomein vergaderingen gehouden met de betrokken vakministers van de lidstaten (bijvoorbeeld de ministers van Onderwijs, de ministers van Justitie enzovoort). Dit is de Raad van de Europese Unie. De Raad oefent samen met het Europees Parlement de wetgevings- en begrotingstaak uit. Hij moet zijn goedkeuring geven aan elk wetsvoorstel van de Europese Commissie en aan elke EU-begroting. De lidstaten kunnen dus via de Raad invloed uitoefenen in de EU (intergouvernementeel). De Raad keurt een voorstel van de Europese Commissie goed als 55 % van de lidstaten voor het voorstel stemmen én die lidstaten moeten minstens 65 % van de bevolking vertegenwoordigen. Wanneer een voorstel niet van de Europese Commissie komt, maar bijvoorbeeld van een lidstaat, van het Europese Parlement of van de Europese Centrale Bank, dan is een grotere meerderheid nodig. In dat geval moeten de lidstaten die het voorstel goedkeuren minstens 72 % van de bevolking vertegenwoordigen.
216
Overheden en instellingen L De Europese Unie
BRUSSEL De Europese ministers van Visserij hebben in Brussel de onderhandelingen aangevat over de hoeveelheid vis die volgend jaar gevangen mag worden. Onder het motto “Take from the big, give to the small” voerde Greenpeace samen met kleinschalige vissers actie tegen overbevissing. De Europese Commissie wil dat tegen 2015 alle visbestanden op duurzame wijze bevist worden en bepleit daarom lagere quota. Traditioneel komen de visserijministers in december bijeen om de maximaal toegestane visvangst (TAC’s) voor het volgende jaar vast te leggen. De Europese Commissie dringt aan op lagere TAC’s voor heel wat soorten. Voor sommige bestanden kabeljauw en tong wil de Commissie wel hogere TAC’s toestaan. December 2012.
Voor beslissingen over de uitbreiding van de Unie of het buitenlands beleid is unanimiteit of eenparigheid van stemmen nodig. Een enkele lidstaat kan dus zo een beslissing blokkeren.
Lidstaat
Aantal inwoners in miljoenen
Aantal zetels in het parlement
Duitsland
82,6
99
Frankrijk
65,6
74
Verenigd Koninkrijk
63,7
73
Italië
59,7
73
Spanje
46,7
54
Polen
38,5
51
Roemenië
21,8
33
Nederland
16,7
26
Portugal
11,1
22
Griekenland
11,1
22
België
11,1
21
Tsjechië
10,5
22
Hongarije
9,9
22
Zweden
9,5
20
Oostenrijk
8,4
19
Bulgarije
7,7
18
Denemarken
5,6
13
Slowakije
5,5
13
Finland
5,4
13
Ierland
4,5
12
Kroatië
4,4
12
Litouwen
3,5
12
Letland
2,3
9
2
8
Estland
1,3
6
Cyprus
0,8
6
Luxemburg
0,5
6
Malta
0,4
6
≈ 503
751
Slovenië
Totaal
217
Opgelet, de Europese Raad mag niet worden verward met de Raad van Europa. De Raad van Europa is geen instelling van de Europese Unie, maar een intergouvernementele organisatie die in 1949 is opgericht en die onder andere tot doel heeft de mensenrechten te beschermen, de culturele diversiteit van Europa te stimuleren en sociale problemen zoals rassenvooroordelen en onverdraagzaamheid te bestrijden. Een van de eerste successen van de Raad van Europa was de opstelling van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, en de oprichting van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De Raad van Europa telt nu 47 lidstaten, waaronder de 28 landen van de Europese Unie, en is gevestigd in het Palais de l’Europe in Straatsburg (Frankrijk) www.coe.int.
De Europese Commissie: het ‘dagelijks bestuur’ van de EU De Europese Commissie is de initiatiefnemer voor wetgeving. Ze werkt voorstellen uit voor nieuwe Europese wetten, die worden voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad. Die voorstellen gaan over de EU-beleidsdomeinen als binnenlandse zaken, justitie, vervoer, industrie, landbouw, milieu, energie, ontwikkelingssamenwerking, regionale ontwikkeling enzovoort. De Commissie voert het beleid en de actieprogramma’s uit die door de Raad en het Europees Parlement zijn goedgekeurd. Ze controleert of de Europese regelgeving juist wordt toegepast in de lidstaten, bijvoorbeeld op het vlak van milieuregels, voedselveiligheid, concurrentiebeleid enzovoort. Bij overtredingen kan de Commissie een procedure starten bij het Europees Hof van Justitie. In sommige gevallen kan de Commissie zelf boetes uitspreken.
Commissie daagt België en Ierland voor Europees Hof van Justitie wegens onvolledige omzetting van EU-regels De Europese Commissie heeft besloten een procedure bij het Hof van Justitie van de EU te beginnen tegen België en Ierland omdat deze twee landen de EUrichtlijn over asielprocedures niet volledig hebben omgezet. De procedurerichtlijn bevat regels voor het vaststellen van minimumnormen die moeten worden nageleefd in de procedures voor het toekennen en intrekken van de vluchtelingenstatus. Brussel, 24 juni 2010
De Commissie voert tal van programma’s uit op onderwijsvlak (bijvoorbeeld Erasmus), ontwikkelingssamenwerking, consumentenzaken enzovoort. De Commissie is samengesteld uit 28 commissarissen, van elke lidstaat één. De Europese Commissarissen moeten het algemeen Europees belang vertegenwoordigen en niet de belangen van hun land. De Commissie wordt bijgestaan door een administratie van rond de 30.000 ambtenaren.
218
Overheden en instellingen L De Europese Unie
Het Europees Parlement: de stem van de burgers Het Europees Parlement wordt om de vijf jaar rechtstreeks verkozen door de burgers van de EU. Het EP telt 751 leden van 28 nationaliteiten. Ze vertegenwoordigen ruim 500 miljoen burgers. De verkiezing gebeurt op nationale of, zoals in België, op regionale kiezerslijsten. De Vlamingen verkiezen 12 vertegenwoordigers, de Franstaligen 8. De Duitstalige Gemeenschap kiest 1 vertegenwoordiger. In Brussel heeft men de keuze tussen een Nederlandstalige of Franstalige lijst. De verkiezing gebeurt per lidstaat maar nadien groeperen de parlementsleden zich op basis van hun politieke gezindheid in fracties. De plaats van de leden in de vergaderzaal wordt dan ook niet bepaald door hun nationaliteit maar door de politieke fractie waartoe ze behoren. Momenteel zijn er zeven politieke fracties. Een aantal parlementsleden behoren tot geen enkele fractie, dat zijn de niet-fractiegebonden leden.
Overzicht fracties Europees Parlement Naam Fractie / Partij
Aantal leden (2013)
Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten)
275, waaronder 5 Belgen: 3 CD&V, 1 CDH, 1 CSP
Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement
194, waaronder 5 Belgen: 2 S.pa, 3 PS
Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa
85, waaronder 5 Belgen: 3 Open Vld, 2 MR
Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie
58, waaronder 4 Belgen: 1 N-VA, 1 Groen, 2 Ecolo
Fractie Europese Conservatieven en Hervormers
56, waaronder 1 Belg: 1 LDD
Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links
35
Fractie Europa van Vrijheid en Democratie
32, waaronder 1 Belg: 1 onafhankelijke
Niet-fractiegebonden leden
31, waaronder 1 Belg: 1 Vlaams Belang 751, waaronder 21 Belgen
De Europese parlementairen vergaderen een week per maand in Straatsburg (historisch symbool van de Frans-Duitse verzoening) en voor het overige steeds in Brussel. Vroeger werd er wel eens ironisch gezegd: de Commissie wikt, de Raad beschikt en het Parlement knikt. Lange tijd had het EP slechts een adviserende rol. De Raad was verplicht het
219
EP over zijn initiatieven in te lichten, maar het EP had geen enkele beslissingsmacht. Intussen is er heel wat veranderd. De Europese volksvertegenwoordigers hebben nu op de meeste terreinen medebeslissingsbevoegdheid gekregen. Ze beslissen samen met de Raad van Ministers over het landbouwbeleid, de Europese structuurfondsen en het handelsbeleid. Ze hebben invloed op het beleid over justitie, veiligheid en vrijheid en de strijd tegen georganiseerde misdaad. Ze beslissen mee over de jaarlijkse begroting. Alleen op het terrein van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid heeft het parlement geen bevoegdheden. En het Europees Parlement is nog steeds geen wetgever zoals onze nationale en regionale parlementen, want het mag volgens het Verdrag van Lissabon zelf geen nieuwe wetsvoorstellen doen.
Het Europese recht De verdragen De verdragen vormen het ‘primaire recht’ van de EU, dat vergelijkbaar is met een grondwet op nationaal niveau. De verdragen vormen de grondslag voor alles wat de EU doet. De bevoegdheden van de EU-instellingen en de regels en procedures die zij moeten volgen, zijn erin vastgelegd. De verdragen worden door de president of de eerste minister van de lidstaten goedgekeurd en door hun parlement geratificeerd. Het betreft twee basisverdragen: het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie. De huidige verdragen vloeien voort uit de wijzigingen die zijn aangebracht in het EEG-Verdrag van Rome (in 1958 in werking getreden). Dat Verdrag is verscheidene keren gewijzigd, met name door de Europese Akte (in 1987 van kracht geworden), het Verdrag van Maastricht (Verdrag betreffende de Europese Unie – in 1993 van kracht geworden), het Verdrag van Amsterdam (in 1999 van kracht geworden) en het Verdrag van Nice (in 2003 van kracht geworden).
De Internationale overeenkomsten De internationale overeenkomsten zijn de tweede rechtsbron van de EU. Door middel van die overeenkomsten ontwikkelt de EU haar economische, sociale en politieke betrekkingen met de rest van de wereld. Het betreft altijd overeenkomsten tussen lidstaten of organisaties.
De Europese regelgeving Na de verdragen en de internationale overeenkomsten is het ‘afgeleide recht’ de derde rechtsbron van de EU. Onder het afgeleide recht valt de regelgeving die in de Verdragen wordt genoemd. In de Europese regelgeving wordt niet de term ‘wetten’ gebruikt, maar worden verschillende soorten regels of besluiten onderscheiden. De belangrijkste regels worden hierna besproken:
220
Overheden en instellingen L De Europese Unie
1. Verordeningen Verordeningen zijn vergelijkbaar met wetten en decreten, want ze zijn bindend voor alle inwoners van de EU. Het zijn regels die rechtstreeks in de hele EU toepasselijk zijn, zonder dat de lidstaten nog maatregelen hoeven te nemen. Ze hoeven met andere woorden niet eerst te worden omgezet in nationaal recht. Ze zijn afdwingbaar via de nationale rechtbanken. Bijvoorbeeld: maximumtarieven voor roaming binnen de EU. 2. Richtlijnen Richtlijnen zijn ook bindend, maar zijn niet rechtstreeks toepasbaar. Ze zijn voor de lidstaten bindend wat het resultaat betreft: het zijn met andere woorden streefdoelen die de lidstaten moeten verwezenlijken, maar ze mogen zelf bepalen met welke middelen. Richtlijnen dienen in eerste instantie tot harmonisatie van de verschillende nationale wetgevingen. Richtlijnen moeten eerst in nationale wetgeving worden omgezet, voor er rechtsgevolgen aan verbonden kunnen worden. Maar als een lidstaat niet of onvolledig of te laat de richtlijn omzet, kan die toch nog ‘directe’ werking krijgen. Bijvoorbeeld: richtlijn om de werkomstandigheden van zwangere werknemers te verbeteren. 20
3.Besluiten Besluiten zijn rechtsregels die bindend zijn voor bepaalde personen en vennootschappen in alle lidstaten. Degenen tot wie het besluit gericht is, moeten er afzonderlijk in worden genoemd. Bijvoorbeeld: de veroordeling van Microsoft door de Commissie. 4. Aanbevelingen en adviezen Aanbevelingen en adviezen hebben wel een algemene draagwijdte maar zijn niet bindend. Indien de adviezen niet worden gevolgd, kan een lidstaat niet betraft worden. Bijvoorbeeld: adviezen om het energieverbruik in de EU te verminderen. Doordat de EU-lidstaten een deel van hun nationale soevereiniteit hebben afgestaan aan de Europese instellingen, staat de Europese regelgeving hiërarchisch boven de nationale wetten van de lidstaten. Stel dat een wet in een lidstaat in strijd is met een Europese regel, dan moet die wet worden aangepast. Bovendien moeten alle lidstaten die wetgeving niet alleen goedkeuren, maar ook in de praktijk toepassen.
HET HOF VAN JUSTITIE Het valt herhaaldelijk voor dat lidstaten richtlijnen niet of laattijdig uitvoeren, dat er betwisting ontstaat over de bevoegdheden van de Europese instellingen, dat individuele burgers of bedrijven de Europese regelgeving overtreden of zich benadeeld achten enzovoort. De Commissie kan dan boetes opleggen. In geval van betwisting oordeelt het Hof van Justitie. Dat Hof zetelt in Luxemburg en telt één rechter per lidstaat, zodat alle 28 nationale rechtsstelsels zijn vertegenwoordigd. De regeringen benoemen die rechters voor zes jaar in onderlinge overeenstemming. Er is een Gerecht van eerste aanleg aan het Hof toegevoegd, dat beroepen van particulieren en bedrijven onderzoekt. Het Hof beschikt ook over een Gerecht voor ambtenarenzaken, dat uitspraak doet in geschillen tussen de Europese Unie en EU-ambtenaren. 20. Directe werking betekent dat sommige bepalingen van de richtlijn, mits ze voldoen aan een aantal voorwaarden, toch van kracht worden in een lidstaat, zelfs wanneer de lidstaat in gebreke bleef om de betrokken bepalingen tijdig om te zetten in nationaal recht.
221
Europees Hof van Justitie versterkt rechten luchtvaartpassagiers (bron: belga/sg, 13/10/2011)
Het hoogste rechtsorgaan in de Europese Unie, het Europese Hof van Justitie in Luxemburg, heeft de rechten voor luchtvaartpassagiers versterkt. Bij annulering van een vlucht kunnen de getroffen passagiers aanspraak maken op een uitgebreide schadevergoeding, tot een bedrag van 4.750 euro. Naast de compensatie voor geleden materiële schade, kan men immers ook compensatie voor immateriële schade vorderen, luidt het in een arrest van het Hof.
Bovendien geldt het begrip “annulering van een vlucht” niet enkel voor een vliegtuig dat helemaal niet is vertrokken, maar ook voor een vliegtuig dat wel vertrekt maar nadien gedwongen naar de luchthaven terugkeert en waarvan de passagiers naar andere vluchten worden omgeboekt. Dat was bijvoorbeeld het geval voor enkele Spaanse families die in Spanje een rechtszaak hebben aangespannen tegen Air France, waarover het Europese Hof van Justitie om opheldering was gevraagd.
Het Hof van Justitie in Luxemburg preciseert ook nog dat er naast de gestandaardiseerde maatregelen (terugbetaling ticket, onderdak, maaltijden, forfaitaire vergoeding), bijkomende compensatie kan worden gevraagd om immateriële schade te vergoeden. De Spaanse families die Air France voor de rechter hadden gesleept, eisten onder meer een bedrag van 650 euro immateriële schade en de vergoeding voor een dag extra hondenoppas. De rechter in Spanje moet nog een uitspraak vellen, maar zal zich hierbij baseren op het advies van het Hof van Justitie.
DE REKENKAMER De Rekenkamer is een onafhankelijke EU-instelling die in Luxemburg is gevestigd. Hij controleert of de EU-middelen, die afkomstig zijn van de belastingbetaler, worden besteed op legale en zuinige wijze en voor het doel waarvoor ze waren bestemd. De Rekenkamer heeft zelf geen juridische bevoegdheid. Als de auditeurs fraude of onregelmatigheden vaststellen, lichten zij OLAF (het Europees Bureau voor fraudebestrijding) in.
HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ (EESC) In het Europees Economisch en Sociaal Comité zijn bijna alle belangengroeperingen uit de EU - van werkgevers tot vakbonden en van consumenten tot milieubeschermers - vertegenwoordigd. Het Comité is een adviesorgaan dat zijn mening moet geven over alle belangrijke aspecten van nieuwe EU-initiatieven. Het maakt deel uit van de gemeenschappelijke tradities in Europa om maatschappelijke belangenorganisaties bij het politieke leven te betrekken.
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S (CVDR) Het Comité van de Regio’s is een raadgevend orgaan dat bestaat uit vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden. Het CvdR moet vooraf worden geraadpleegd over EU-beslissingen op terreinen zoals onderwijs, volksgezondheid, werkgelegenheid, vervoer en milieu. Die materies zijn in federale landen zoals België immers een bevoegdheid van de regionale overheid.
222
Overheden en instellingen L De Europese Unie
De lidstaten beslissen zelf welke interne bestuursniveaus (gewesten, provincies, gemeenten enzovoort) zij in dat Comité vertegenwoordigd willen zien. Voor België wijzen de deelstaten de vertegenwoordigers in het CvdR aan. De leden worden voorgedragen door de regeringen van de lidstaten, maar werken politiek onafhankelijk. Zij worden door de Raad van de Europese Unie voor vier jaar benoemd en zijn herbenoembaar. Het aantal leden per EU-land is evenredig met het aantal inwoners.
DE EUROPESE INVESTERINGSBANK (EIB) De EIB verstrekt langetermijnleningen voor projecten die van Europees belang zijn en met name voor projecten in regio’s die er niet zo goed voor staan. De EIB financiert bijvoorbeeld spoorverbindingen, snelwegen, vliegvelden, milieuprogramma’s en investeringen van kmo’s die tot groei en nieuwe arbeidsplaatsen leiden. De EIB is niet alleen actief in de EU: er wordt ook steun verleend aan de ontwikkeling in landen die lid van de EU willen worden, in de buurlanden ten zuiden en oosten van de EU. Daarnaast opereert de EIB wereldwijd in ongeveer 140 landen waarmee de EU samenwerkingsovereenkomsten heeft.
DE EUROPESE CENTRALE BANK (ECB) De ECB is in 1998 opgericht. Hij is gevestigd in Frankfurt (Duitsland). De ECB werkt samen met het ‘Europees Stelsel van Centrale Banken’ (ESCB), waarvan de 28 EU-landen deel uitmaken. Negentien landen hebben tot dusver de euro aangenomen. Die 19 landen vormen samen de ‘eurozone’, terwijl hun centrale banken en de Europese Centrale Bank samen het ‘eurosysteem’ vormen. Een van de belangrijkste taken van de ECB is het bewaken van de prijsstabiliteit in de eurozone, zodat de koopkracht van de euro niet door inflatie wordt uitgehold. De jaarlijkse stijging van de consumentenprijzen wil de ECB beperken tot maximaal 2 procent. De strategie om dat te bereiken, bestaat ten eerste uit een beheersing van de geldhoeveelheid. Daartoe worden rentevoeten voor de hele eurozone vastgelegd, wellicht de meest bekende activiteit van de ECB. Ten tweede houdt de ECB toezicht op de prijsontwikkelingen en beoordeelt ze risico’s van prijsontwikkelingen voor de prijsstabiliteit.
Welke toekomst voor Europa? Ten opzichte van de beginjaren, is de sfeer binnen de Europese Unie gaandeweg veranderd. De wil van sommigen om een politieke eenheid te vormen, een Verenigde Staten van Europa, kwam al heel vroeg in confrontatie met de wil van anderen om de nationale belangen te vrijwaren. Het idealisme van de eerste jaren maakte plaats voor de verwezenlijkingen van de gemeenschappelijke markt, van een economische en monetaire unie. De eengemaakte markt is er. Van een politieke unie staan we nog een eind weg.
223
Europa is wel gegroeid tot een supranationale instelling, maar de instelling werkt niet perfect en de politieke verdeeldheid is gebleven. De Europese Unie is erg groot geworden, met nieuwe lidstaten die bijna een halve eeuw achter het ‘ijzeren gordijn’ hebben gefunctioneerd en daardoor een heel andere historische achtergrond hebben. De levenssituatie van de bevolking verschilt er enorm van die in de WestEuropese landen. De 28 lidstaten vormen niet één gemeenschap van cultuur en traditie, er is een grote diversiteit, er zijn tientallen talen en meerdere ideeën van wat een staat moet zijn. Om het functioneren van die grote Europese Unie mogelijk te maken, was het nodig om hervormingen door te voeren. Je kunt met 28 lidstaten bijvoorbeeld niet vasthouden aan een beslissingsprocedure met eenparigheid van stemmen over zaken die voor de Unie erg belangrijk zijn. Met 28 zo verschillende lidstaten wordt elke beslissing dan wel bijzonder moeilijk. Dat is de laatste jaren ook al vaak gebleken. Daarom werd er van 2002 tot 2004 gewerkt aan een nieuw verdrag, een ‘Europese Grondwet’. Die Grondwet werd in Nederland en Frankrijk in een referendum verworpen, maar er kwam wel een nieuw verdrag in de plaats: het Verdrag van Lissabon, dat de werking van een Unie met 28 lidstaten mogelijk moet maken. Sinds 2009 heeft Europa te maken met de wereldwijde financiële en economische crisis. Vooral de landen die samen de euro gebruiken, voelen meer dan ooit dat een eengemaakte economie ook een gemeenschappelijk politiek beleid vraagt. Maar ook hier botst de supranationale idee met de intergouvernementele.
224
Overheden en instellingen L De Europese Unie
M
De Raad van Europa
Oprichting De Raad van Europa is geen instelling van de Europese Unie. Hij is de oudste politieke organisatie van Europa: hij werd drie jaar eerder opgericht dan de EGKS en acht jaar eerder dan de EEG. Na de Tweede Wereldoorlog zochten Europese staten naar samenwerkingsmogelijkheden om aan nieuwe conflicten het hoofd te bieden. De wereld was ondertussen grondig veranderd. Geen enkele Europese mogendheid speelde nog een wereldrol. Bovendien leefde sterk het gevoel dat het grootste oorlogsgevaar nu van de Sovjet-Unie uitging en dat de West-Europese landen dichter bij elkaar moesten aanleunen. Een eerste concrete stap werd gezet in 1949 met de oprichting van de Raad van Europa. Terwijl de Europese Gemeenschappen in de eerste plaats economische integratie beoogden, houdt de Raad van Europa vooral toezicht op de naleving van de mensenrechten in de landen die er deel van uitmaken.
Belangrijkste doelstellingen van de Raad van Europa ●● beschermen van de mensenrechten en de principes van de rechtsstaat in alle lidstaten; ●● consolideren van de democratische stabiliteit in Europa en bevorderen van de meerpar-
tijendemocratie op nationaal, regionaal en lokaal niveau; ●● zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke problemen zoals onverdraagzaamheid,
discriminatie van minderheden, racisme, het klonen van mensen, drugs, terrorisme, corruptie en georganiseerde misdaad; ●● bevorderen van de Europese culturele identiteit en diversiteit, bijvoorbeeld door onderwijsprogramma’s en programma’s op het gebied van architectuur, tv- en filmproducties.
Lidstaten van de Raad van Europa De Raad van Europa is een samenwerkingsverband tussen 47 landen in Europa, inclusief Rusland, Turkije en de landen in de Kaukasus. De zetel van de Raad van Europa bevindt zich in Straatsburg. Lidmaatschap brengt voor landen de verplichting mee de fundamentele waarden van de organisatie op het gebied van de rechtsstaat, mensenrechten en pluriforme democratie te onderschrijven en na te leven. Zo werd de aanvraag tot lidmaatschap van Wit-Rusland tot nog toe geweigerd, omdat het land momenteel een dictatuur is en bepaalde mensenrechten niet naleeft.
225
De 47 lidstaten van de Raad van Europa
Albanië Andorra Armenië Azerbeidzjan België Bosnië-Herzegovina Bulgarije Cyprus Denemarken “de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië” Duitsland Estland Finland Frankrijk
Georgië Griekenland Hongarije Ierland IJsland Italië Kroatië Letland Liechtenstein Litouwen Luxemburg Malta Moldavië Monaco Montenegro Nederland Noorwegen
Oekraïne Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Russische Federatie San Marino Servië Slovenië Slowakije Spanje Tsjechië Turkije Verenigd Koninkrijk Zweden Zwitserland
Waarnemers bij de Raad van Europa Canada, Israël, Japan, Mexico, Vaticaanstad, Verenigde Staten van Amerika. Kandidaat voor lidmaatschap Wit-Rusland
Structuur Aan het hoofd van de Raad van Europa staat een comité van ministers en een parlementaire vergadering. Het Comité van Ministers bestaat uit de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten. Het Comité kan alleen aanbevelingen geven. De Parlementaire Vergadering bestaat uit afgevaardigden van de lidstaten. Zij worden niet verkozen zoals de leden van het Europees Parlement. Het zijn de lidstaten die hun eigen afgevaardigden aanwijzen. De Parlementaire Vergadering is een soort van ‘denktank’ en adviseert de Raad van Ministers bij zijn beslissingen.
226
Overheden en instellingen M De Raad van Europa
Enkele andere organen van de Raad van Europa ●● Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ●● De Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (1993)
Deze commissie bestrijdt alle vormen van racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme. Ze stelt daaromtrent om de vier jaar verslagen op over telkens tien tot twaalf lidstaten. De landen worden kritisch doorgelicht en krijgen concrete aanbevelingen om eventuele wantoestanden aan te pakken. ●● Het Congres van Lokale en Regionale Overheden (1994) Dit orgaan onderhoudt verschillende netwerken waarin lokale en regionale bestuurders (gemeenteraadsleden, provincieraadsleden) uit Oost-Europa en Zuidoost-Europa worden ondersteund. Het Congres adviseert het Comité van Ministers over het te voeren regionale beleid. ●● Het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector (1992) Dit centrum verzamelt informatie en levert diensten op het gebied van de audiovisuele sector in Europa. ●● De Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa (1956) De Ontwikkelingsbank financiert projecten voor huisvesting, werkgelegenheid en sociale infrastructuur in achtergebleven gebieden, en geeft hulp aan vluchtelingen en slachtoffers van natuurrampen.
Verdragen en activiteiten De Raad van Europa functioneert op basis van intergouvernementele samenwerking. Die samenwerking heeft geleid tot een breed scala van verdragen en activiteiten.
Het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) Tot de belangrijkste verdragen die de Raad van Europa heeft afgesloten, behoort het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (1950). Alle lidstaten van de Raad van Europa hebben het Verdrag ondertekend. Zij zijn dan ook verplicht om hun burgers de rechten en vrijheden die in het Verdrag vermeld staan, te garanderen. Met andere woorden: iedereen die van oordeel is dat zijn rechten zijn geschonden, kan zich wenden tot een Belgische rechtbank, die verplicht is die rechten toe te passen. De bepalingen van het EVRM omvatten onder andere het recht op leven, op bescherming tegen foltering en onmenselijke behandeling, op vrijheid en veiligheid, op een eerlijk proces, op privacy en respect voor het gezinsleven, op vrijheid van meningsuiting (inclusief persvrijheid) en godsdienst. De rechten en vrijheden van het EVRM zijn in de loop van de tijd uitgebreid met verschillende protocollen. Zo werd in 1983 in het Zesde Protocol de afschaffing van de doodstraf vastgelegd. In 2000 ondertekenden 25 landen het Twaalfde Protocol, waarin een algemeen verbod op discriminatie is vastgelegd.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens Bij de goedkeuring van het EVRM in 1950 werd ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ingesteld om bij schendingen van het Verdrag een uitspraak te doen. Individuele burgers, groepen, organisaties en staten kunnen bij het Hof klacht indienen tegen een lidstaat van de Raad van Europa wegens schending van het EVRM. De klachten kunnen betrekking hebben op kwesties als lijfstraffen, opsluiting van psychiatrische patiënten, rechten van gevangenen,
227
krijgstucht, het afluisteren van telefoongesprekken, holebi-rechten, persvrijheid, voogdij over kinderen, gezinshereniging, uitzettingskwesties enzovoort. Voordat iemand een zaak bij het Europees Hof aanhangig kan maken, moet die zaak eerst door de bevoegde nationale rechtbanken zijn beoordeeld. Ook alle beroepsmogelijkheden moeten zijn doorlopen. Wie niet akkoord gaat met wat de nationale rechtscolleges hebben beslist, kan de zaak nog voorleggen aan het Europees Hof. De uitspraken van het Hof zijn definitief en bindend voor de betrokken staten.
Verschil met de mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties In grote lijnen komt de inhoud van het Europees Verdrag overeen met de mensenrechtenverdragen die door de Verenigde Naties werden aangenomen. Maar er zijn ook belangrijke verschillen:
EVRM
228
VN-mensenrechtenverdragen
Het EVRM is een Europees verdrag dat alleen werd ondertekend door de landen die deel uitmaken van de Raad van Europa.
De mensenrechtenverdragen van de VN werden ondertekend door landen van over de hele wereld.
De bepalingen van het EVRM zijn duidelijk en precies geformuleerd en hebben directe werking. Dat wil zeggen, de rechten en vrijheden van het EVRM kunnen worden afgedwongen in de lidstaten van de Raad van Europa. Als bijvoorbeeld iemand bij een Belgische rechtbank een klacht indient wegens schending van het EVRM, dan is die rechtbank verplicht om de bepalingen van het EVRM toe te passen.
De bepalingen in de VN-verdragen zijn vaak onvoldoende duidelijk geformuleerd. Bepaalde rechten krijgen voorrang boven de nationale regelgeving, andere niet. Sommige bepalingen hebben dus directe werking, andere niet.
Op de naleving van het EVRM wordt toegezien door het Europees hof voor de Rechten van de Mens. Dat is een internationaal rechtscollege dat voor alle landen van de Raad van Europa bindende uitspraken kan doen.
Schendingen van VN-mensenrechtenverdragen kunnen voorgelegd worden aan een aantal internationale comités. Dat zijn echter geen rechtbanken. Ze kunnen geen bindende uitspraken doen, maar alleen aanbevelingen formuleren.
Overheden en instellingen M De Raad van Europa
N
De Verenigde Naties
Oprichting en doelstellingen van de Verenigde Naties Na de Eerste Wereldoorlog werden steeds meer landen zich ervan bewust dat alleen internationale samenwerking de vrede kon garanderen. Daarom werd in het kader van het Vredesverdrag van Versailles (1919) de Volkenbond opgericht. Dat was een samenwerkingsverband tussen landen van over de hele wereld, maar aanvankelijk zonder de landen die de oorlog hadden verloren. Later werd Duitsland ook lid. De Volkenbond kon niet verhinderen dat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Bij het uitbreken van de oorlog hield de Volkenbond feitelijk op te bestaan. Na de Tweede Wereldoorlog werden de Verenigde Naties (VN) opgericht. Ook de verliezende landen werden er deze keer bij betrokken. Op 26 juni 1945 ondertekenden in San Francisco 51 landen het Handvest van de Verenigde Naties. Het trad op 24 oktober 1945 in werking. Op 24 oktober wordt nu elk jaar de ‘Dag van de Verenigde Naties’ gevierd. Het Handvest vormt het fundament van de organisatie: het bepaalt de rechten en plichten van de lidstaten en legt de organen en procedures van de VN vast. Het Handvest kan beschouwd worden als een mijlpaal in de ontwikkeling van een internationale rechtsorde. Het is een internationaal verdrag dat de voornaamste beginselen inzake de internationale betrekkingen codificeert. Ondertussen zijn 192 landen lid van de VN. De VN hebben vier doelstellingen: ●● bevorderen van de internationale vrede en veiligheid; ●● ontwikkelen van vriendschappelijke betrekkingen tussen landen op basis van respect voor de gelijke rechten en soevereiniteit van volken; ●● samenwerken bij het oplossen van internationale problemen van economische, sociale, culturele en humanitaire aard, alsook de naleving van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden bevorderen; ●● harmoniseren van de acties van de lidstaten bij de verwezenlijking van die gemeenschappelijke doelstellingen. Voor uitgebreide informatie over de VN kunt u terecht op: ●● de portaalsite van de VN in de zes officiële talen van de VN (Arabisch, Chinees, Engels, Frans, Russisch en Spaans): www.un.org; ●● de Nederlandse website van het Regionaal Informatiecentrum van de VN voor WestEuropa (in het Engels RUNIC): www.unric.org/. De bibliotheek van het RUNIC is voor het publiek toegankelijk en beschikt over een collectie VN-documenten en -publicaties. De bibliotheek kan naslagwerken per e-mail leveren. U kunt uw vragen stellen via
[email protected]. Adres: Residentie Palace, Wetstraat 155 Block C2, 7e verd., 1040 Brussel. Tel.: 02 788 84 84 (tel. bibliotheek: 02 788 84 62); ●● de website van de Vereniging van de Verenigde Naties: www.vvn.be. Die vereniging heeft tot doel de principes van de VN te verspreiden en de bevolking bewust te maken
229
van de noodzakelijkheid van internationale samenwerking. De VVN volgt het reilen en zeilen van de VN op de voet en geeft daarover relevante informatie op haar website. De vereniging publiceert jaarlijks ter gelegenheid van de Dag van de Verenigde Naties op 24 oktober een pedagogisch dossier. Contactgegevens: Deberiotstraat 34, 3000 Leuven. Tel. 016 32 87 37. E-mail
[email protected].
Belangrijkste organen van de VN De hoofdorganen van de VN zijn de Algemene Vergadering, de Veiligheidsraad, de Economische en Sociale Raad, het Internationaal Gerechtshof en het Secretariaat. De ‘VN-familie’ is echter veel groter en omvat naast de hoofdorganen nog tientallen gespecialiseerde agentschappen, programma’s en organisaties. Een gedetailleerd organigram in het Nederlands van de VN vindt u op de site van de Vereniging van de Verenigde Naties (www.vvn.be).
DE ALGEMENE VERGADERING De Algemene Vergadering is samengesteld uit alle 193 lidstaten. Elk lid beschikt over één stem. Formeel zijn de Verenigde Staten met circa 300 miljoen inwoners er dus niet belangrijker dan de Seychellen met circa 82.200 inwoners of Luxemburg met 457.000. De beslissingen worden genomen met een gewone meerderheid. Voor bepaalde zaken (bijvoorbeeld veiligheidskwesties, vrede) is een tweederdemeerderheid vereist. De Algemene Vergadering kan besprekingen houden en aanbevelingen doen over alles wat tot de bevoegdheden van de VN behoort. Internationale verdragen worden formeel door de Algemene Vergadering aangenomen, waarna ze ter ratificatie openstaan voor de lidstaten. De resoluties van de Algemene Vergadering zijn slechts aanbevelingen. Dat is ook de reden waarom ze nagenoeg geen effect hebben.
DE VEILIGHEIDSRAAD De Veiligheidsraad bestaat uit vijf permanente en tien niet-permanente leden. De permanente leden zijn China, Frankrijk, Rusland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika. De niet-permanente leden worden door de Algemene Vergadering om de twee jaar voor de helft vervangen. De vijf permanente leden beschikken over een vetorecht. Toen de VN in 1945 werden opgericht, waren de machtsverhoudingen in de wereld van dien aard dat de 51 stichtende leden - overwegend westerse landen - aanvaardden dat men die ‘Grote Vijf’ een bevoorrecht statuut moest geven. Een resolutie tegen de wil en de belangen van een van de grote wereldmogendheden zou immers weinig zin hebben: men kon ze toch nooit dwingen om zich aan een meerderheid van kleine landen te onderwerpen.
230
Overheden en instellingen N De Verenigde Naties
De Veiligheidsraad is bevoegd voor internationale vrede en veiligheid. De Veiligheidsraad komt samen wanneer de wereldvrede bedreigd is of wanneer een lidstaat of de secretaris-generaal erom verzoekt. Concreet kan de Veiligheidsraad diplomatieke druk uitoefenen of bemiddelen tussen partijen bij een conflict of zorgen voor instrumenten om een geschil te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van onderzoeks- en bemiddelingsmissies. Als die overredingskracht ontoereikend is, kan de Veiligheidsraad zwaardere maatregelen treffen, bijvoorbeeld een handelsembargo instellen. Ook kan hij beslissen om VN-troepen naar een bepaald gebied te sturen. In tegenstelling tot de resoluties van de Algemene Vergadering, zijn de resoluties van de Veiligheidsraad meer dan aanbevelingen; ze zijn bindend. De lidstaten zijn krachtens het Handvest verplicht die resoluties uit te voeren. Maar de Veiligheidsraad beschikt niet over permanente middelen om die resoluties af te dwingen. Hij kan dat alleen als de lidstaten bereid zijn om daarvoor een troepenmacht in te zetten. De manier waarop de resoluties worden uitgevoerd en óf ze worden uitgevoerd, hangt eigenlijk in grote mate af van de bereidheid van de grote mogendheden. Zo hield men heel streng de hand aan de resoluties ten aanzien van Irak, maar werden resoluties die Israël, Indonesië of Turkije veroordeelden, nooit toegepast.
DE ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD De Economische en Sociale Raad (ECOSOC) bestaat uit 54 leden. Jaarlijks kiest de Algemene Vergadering achttien leden voor een termijn van drie jaar. De beslissingen (aanbevelingen genoemd) van de ECOSOC worden genomen met een gewone meerderheid. ECOSOC is het coördinerend orgaan voor de gespecialiseerde organisaties van de VN inzake economische en sociale materies. Voorbeelden daarvan zijn de UNESCO en ILO (Internationale Arbeidsorganisatie). Verder stelt de ECOSOC verdragsontwerpen op die hij voorlegt aan de Algemene Vergadering. Binnen zijn bevoegdheden kan de Raad ook internationale conferenties samenroepen. De Wereldvrouwenconferentie is daarvan een voorbeeld.
HET INTERNATIONAAL GERECHTSHOF Oorspronkelijk was het Internationaal Gerechtshof een onderdeel van de Volkenbond, de voorloper van de VN. Toen in 1945 de VN werden opgericht, werd het Internationaal Gerechtshof ondergebracht bij de VN. Het Internationaal Gerechtshof is gevestigd in Den Haag. Het beslist over conflicten tussen staten. Dat hoeven niet per se gewapende conflicten te zijn. Een verschil in interpretatie van een verdrag bijvoorbeeld kan ook worden voorgelegd aan het Internationaal Gerechtshof. Sommige leden van de VN hebben zich ertoe verplicht zich aan de uitspraak van het Hof te onderwerpen. Landen zijn echter zelden geneigd hun conflicten voor te leggen aan het Hof. Wanneer ze het dan toch doen, betwist een van de partijen vaak de bevoegdheid van het Hof. Bij internationale conflicten is het de Veiligheidsraad die de grootste rol speelt.
231
Het Internationaal Gerechtshof is alleen bevoegd voor geschillen tussen staten, niet voor misdrijven die personen zouden hebben begaan. Voor dat laatste is het Internationaal Strafhof bevoegd.
HET INTERNATIONAAL STRAFHOF Het Internationaal Strafhof werd door de Verenigde Naties opgericht in 2002 en heeft zijn zetel ook in Den Haag. Het Internationaal Strafhof heeft een permanent statuut, in tegenstelling tot zijn voorlopers – het Neurenberg- en Tokyotribunaal, het Joegoslaviëtribunaal en het Rwandatribunaal – die ad hoc werden opgericht en slechts een tijdelijk statuut kregen. Het Internationaal Strafhof is bevoegd om personen te straffen voor zeer zware misdrijven: genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden. Het Hof heeft slechts rechtsmacht voor landen die het verdrag geratificeerd hebben. Bovendien behandelt het slechts aanklachten als de nationale rechtbanken niet bij machte of niet bereid zijn om een aanklacht te behandelen. Het Internationaal Strafhof is een onafhankelijke instelling. Het bestaat uit vijftien rechters die worden verkozen door de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad. Uit het oogpunt van neutraliteit is dat een belangrijk punt. Ter vergelijking: het Neurenbergtribunaal dat na WO II de nazikopstukken moest vonnissen, was samengesteld uit rechters van de landen die tegen Duitsland hadden gestreden. Hoe ernstig die rechters hun taak ook hebben opgevat en hoe weerzinwekkend de nazimisdaden ook waren, het blijft een hachelijke zaak wanneer de overwinnaars recht spreken over de verliezers.
HET VN-SECRETARIAAT EN DE SECRETARIS-GENERAAL Het Secretariaat is het administratieve orgaan van de VN en staat onder de leiding van de secretaris-generaal. Het hoofdkantoor bevindt zich in New York, met daarnaast belangrijke operationele centra in Genève, Wenen en Nairobi. De secretaris-generaal wordt benoemd door de Algemene Vergadering op voorstel van de Veiligheidsraad. Hij is belast met de uitvoering van het beleid en de programma’s van de VN. Bovendien kan hij door de VN, en meer bepaald door de Veiligheidsraad, worden belast met zowat alle taken die te maken hebben met het herstel van de vrede: hij probeert partijen rond de tafel te brengen, bemiddelt, stelt oplossingen voor enzovoort. Met andere woorden: hij heeft een belangrijke bemiddelingsfunctie en is het gezicht van de VN. Sinds de oprichting van de VN zijn er acht secretarissen-generaal geweest: ●● Trygve Lie (Noorwegen) 1946-1952 ●● Dag Hammarskjöld (Zweden) 1953-1961 ●● Oe Thant (Birma, nu Myanmar) 1961-1971 ●● Kurt Waldheim (Oostenrijk) 1972-1981 ●● Javier Pérez de Cuellar (Peru) 1982-1991 ●● Boutros Boutros-Ghali (Egypte) 1992-1996 ●● Kofi Annan (Ghana) 1997-2006 ●● Ban Ki-Moon (Zuid-Korea) sinds 2007.
232
Overheden en instellingen N De Verenigde Naties
Enkele belangrijke thema’s op de agenda van de VN MENSENRECHTEN Een van de belangrijkste verwezenlijkingen van de VN is het tot stand brengen in 1948 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Daarna hebben de VN nog een hele reeks verdragen over mensenrechten uitgevaardigd. De VN blijven een sleutelrol spelen in het toezicht op de naleving van de mensenrechten.
VREDE EN VEILIGHEID Een van de hoofddoelen van de VN is het bevorderen van de internationale vrede en veiligheid. Sinds de oprichting in 1945 is vaak een beroep gedaan op de VN om te voorkomen dat een conflict zou escaleren tot oorlog, om vijandige partijen te overtuigen rond de onderhandelingstafel te gaan zitten in plaats van de wapens te grijpen, of om te helpen de vrede te herstellen als er toch een conflict was uitgebroken. Het inzetten van een troepenmacht is een van de vredesinspanningen van de VN. Die troepen vervullen de rol van een onpartijdige derde partij. Ze zijn samengesteld uit soldaten die door een aantal lidstaten ter beschikking van de VN worden gesteld (de bekende blauwhelmen), ofwel uit legereenheden die gewoon onder het commando en de vlag van hun land van herkomst dienen. Meestal hebben die troepen een beperkte opdracht (peace keeping). Ze strijden niet mee en mogen er alleen op toezien dat de strijdende partijen zich houden aan een staakt-hetvuren. Hun aanwezigheid kan de mogelijkheden vergroten om een conflict langs vreedzame, diplomatieke weg op te lossen. Terwijl de troepen de vrede proberen te handhaven, spreken VN-bemiddelaars met de leiders van betrokken partijen of landen om tot een oplossing te komen. Deze strategie heeft men bijvoorbeeld gevolgd tijdens de oorlog in Bosnië (1991-1996). Soms moeten die troepen werkelijk de vrede herstellen (peace-making), wat inhoudt dat ze militair optreden tegen een agressor. Dat was bijvoorbeeld het geval in 1950 tijdens de Koreaanse oorlog. Tijdens de Golfoorlog in 1991 kregen de Verenigde Staten in de Veiligheidsraad gedaan dat zij zelf de VN-resolutie zouden uitvoeren. Toen bestond de troepenmacht ook hoofdzakelijk uit VS-soldaten, aangevuld met enkele kleine contingenten uit vooral Groot-Brittannië en Frankrijk, en logistiek gesteund door enkele andere landen, waaronder België. Zij hadden de opdracht om de troepen van Irak uit Koeweit te verdrijven. Sinds 1948 hebben de VN 63 vredesoperaties op touw gezet. De VN waren de laatste jaren betrokken bij 16 vredesoperaties in Haïti, India en Pakistan, Syrië, Darfur, Zuid-Soedan, Congo enzovoort.
233
In 1950 viel Noord-Korea binnen in Zuid-Korea. De VN-veiligheidsraad besloot toen troepen te sturen om Noord-Korea terug te dringen. Eigenlijk waren dat voor 90 procent Amerikaanse troepen aangevuld met enkele kleinere, symbolische eenheden van andere lidstaten (onder meer een Belgisch bataljon van ongeveer 600 manschappen). Formeel streden ze echter onder VN-vlag.
Toch is de onmacht van de VN bij vredeshandhaving groot, wanneer bij de strijdende partijen de politieke wil tot vrede niet aanwezig is of wanneer er in de veiligheidsraad een veto wordt gesteld. De VN zijn geen wereldregering en hebben geen eigen leger. Ze zijn ook geen internationale politiemacht. Het zijn de lidstaten die beslissen of, wanneer en hoe de VN ingrijpen om conflicten te beëindigen. De Veiligheidsraad beslist over elke vredesoperatie en elk van de vijf permanente leden kan er een veto tegen uitspreken.
BESTRIJDING VAN ARMOEDE, ZIEKTE EN HONGER Momenteel leven ongeveer 1,3 miljard mensen in extreme armoede: ze verdienen minder dan één euro per dag. Die mensen hebben vaak geen toegang tot de meest fundamentele voorzieningen die een waardig leven mogelijk maken – voldoende voedsel, veilig drinkwater, degelijke gezondheidszorg, geschikte huisvesting, maar ook basisonderwijs, opleiding en arbeidskansen om in het eigen levensonderhoud te voorzien. De VN besteden 80 procent van de beschikbare middelen aan dit doel. Als landen worden getroffen door oorlog, hongersnood of een natuurramp, bieden de VN meestal als eerste hulp aan. Een deel van die hulp neemt de vorm aan van directe steun van VN-programma’s zoals het Wereldvoedselprogramma en UNICEF. Het VN-ontwikkelingsprogramma (UNDP) coördineert ontwikkelingsbehoeften op langere termijn (bijvoorbeeld de opbouw van een nationale infrastructuur). Het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen biedt steun en bescherming aan meer dan 22 miljoen vluchtelingen en ontheemden in de hele wereld.
Millenniumdoelstellingen Tussen 1990 en 2000 organiseerden de VN een hele reeks grote internationale conferenties: de Wereldtop voor Kinderen (New York, 1990), de Wereldtop voor Milieu en Ontwikkeling (Rio, 1992), de Wereldtop voor Mensenrechten (Wenen, 1993), de Wereldtop voor Bevolking en Ontwikkeling (Caïro, 1994), de Wereldtop voor Vrouwen (Peking, 1995), de Wereldtop voor Sociale Ontwikkeling (Kopenhagen, 1995), de Wereldtop voor Menselijke Nederzettingen (Istanbul, 1996), de Wereld Voedsel Top (Rome, 1997) enzovoort. Tijdens die bijeenkomsten maakten de staatshoofden en regeringsleiders telkens een aantal internationale afspraken.
234
Overheden en instellingen N De Verenigde Naties
In 2000, op de Millenniumtop in New York, werden de internationale afspraken uit de jaren 90 die betrekking hadden op de bestrijding van armoede, ziekte en honger, gebundeld in de zogenaamde Millenniumverklaring: alle VN-lidstaten engageerden zich om tegen 2015 acht Millenniumdoelstellingen te bereiken: 1. het percentage mensen dat leeft in extreme armoede of dat honger lijdt, halveren; 2. basisonderwijs voor jongens en meisjes wereldwijd toegankelijk maken en ervoor zorgen dat ze de basisschool volledig doorlopen; 3. genderongelijkheid in het basisonderwijs en secundair onderwijs wegwerken; gelijke behandeling van mannen en vrouwen bevorderen door vrouwen meer kansen en zeggenschap te bieden; 4. het sterftecijfer onder kinderen tot vijf jaar met twee derde verminderen; 5. het sterftecijfer onder vrouwen op het kraambed met drie vierde verminderen; 6. de verdere verspreiding van HIV/aids stoppen; het aantal nieuwe gevallen van malaria en andere ernstige ziekten stoppen en een begin maken met hun totale uitbanning; 7. een milieubeleid voeren dat gericht is op duurzame ontwikkeling: het onomkeerbare verlies van natuurlijke hulpbronnen stoppen; het percentage mensen dat geen toegang heeft tot drinkbaar water halveren en de levensomstandigheden van 100 miljoen sloppenwijkbewoners verbeteren; 8. een mondiaal partnerschap voor ontwikkeling gericht op de uitbanning van armoede tot stand brengen, met afspraken over onder andere goed bestuur, eerlijke handel, opheffing van tolmuren en quota’s voor de exportgoederen van de minst ontwikkelde landen, het oplossen van hun schuldenprobleem, het beschikbaar stellen van nieuwe technologieën en het creëren van werkgelegenheid voor jongeren. De thema’s van de Millenniumdoelstellingen zijn niet nieuw. Ze zijn gewoon een samenvatting van de belangrijkste afspraken van de grote internationale conferenties van de jaren 90. Wel nieuw is dat voor het eerst internationale afspraken gemaakt werden met concrete, meetbare doelstellingen. De eerste zeven doelstellingen zijn vooral gericht op de arme landen. De achtste doelstelling is vooral van toepassing op de rijke landen. Rijke landen moeten financiële ondersteuning bieden en beleidswijzigingen doorvoeren op het vlak van handel, schuldenlast en economisch bestuur, om op die manier de arme landen te helpen de eerste zeven doelstellingen te verwezenlijken. Als die Millenniumdoelstellingen tegen 2015 zouden zijn verwezenlijkt, dan zouden 650 miljoen mensen uit de armoede gehaald zijn, zouden 250 miljoen mensen geen honger meer lijden en zouden 30 miljoen kinderen en 2 miljoen moeders die normalerwijs zonder hulp zouden sterven, gered worden.
Voortgang De VN publiceren jaarlijks een rapport waarin een stand van zaken wordt gegeven over de verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen. De voortgangsrapporten vindt u op www.un.org/millenniumgoals/.
235
236
Overheden en instellingen N De Verenigde Naties
Colofon De Kracht van je Stem is het educatieve aanbod voor democratische opvoeding, van het Vlaams Parlement. Het biedt een waaier van educatief materiaal voor leraren en leerlingen, van de 3e graad basisonderwijs tot en met de 3e graad secundair onderwijs en de basiseducatie. Teams van ervaren leraren en begeleiders hebben het lesmateriaal ontwikkeld. Alle koepels en onderwijsnetten werden daarbij betrokken om de neutraliteit te garanderen. De Informatiemap over democratie, burgerzin en politiek kwam tot stand met de medewerking van: P. Baeten, F. Decoster, prof. dr. K. Deschouwer, M. Deweerdt, C. De Wilde, I. Droesbeke, W. Dupon, D. Hoflack, K. Lamon, P. Martin, prof. K. Raes, W. Schuermans, G. Tegenbos, H. Vannoppen, C. Wyns. Eindredactie: Kris Van den Bremt, educatieve dienst Vlaams Parlement De Kracht van je Stem wordt gestuurd door de stuurgroep: Voorzitter: Francis Decoster Leden: Lisbet Colson, Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs Philippe Decruyenaere, inspecteur basisonderwijs Marc Hooghe, K.U.Leuven Michael Meyers, adjunct-directeur Koninklijk Atheneum Mortsel Ann Swaegers, Provinciaal Onderwijs Vlaanderen Frie Van Camp, Onderwijssecretariaat van Steden en Gemeenten Bruno Vanobbergen, kinderrechtencommissaris Dilys Vyncke, Gemeenschapsonderwijs Stefaan Walgrave, Universiteit Antwerpen Chris Wyns, expert Julie Clément, directeur Communicatie, Informatie en Externe Relaties, Vlaams Parlement Geert Rits, commissiesecretaris, Vlaams Parlement Kris Van den Bremt, coördinator De Kracht van je Stem, Vlaams Parlement Lay-out: CIBE communicatie Datum van afsluiting: 2015 Vlaams Parlement 1011 Brussel Tel 02 552 45 34
[email protected] www.dekrachtvanjestem.be
D/2015/3933/1 Feed-back: Leraren die deze Informatiemap over democratie, burgerzin en politiek gebruiken, kunnen meehelpen aan het verbeteren van het materiaal. Hebt u suggesties of opmerkingen? Neem contact op met de medewerkers van De Kracht van je Stem!
237
Leuvenseweg 86 • 1000 Brussel • tel 02 552 45 34 •
[email protected] • www.dekrachtvanjestem.be