DE HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEIDSREGLEMENTERING ANNO 2009 Op 1 januari 2008 kende de hoofdelijke aansprakelijkheidsreglementering een serieuze metamorfose. Deze aanpassing was nodig omdat België voor het koppelen van de hoofdelijke aansprakelijkheid aan het bezit van een registratienummer als aannemer veroordeeld werd door het Europees Hof van Justitie eind 2006. De registratie als aannemer vormt niet langer een parameter voor het toepassen van de hoofdelijke aansprakelijkheid en de inhoudings- en doorstortingsplicht. Het is nu erg belangrijk om na te kijken of de rechtstreekse medecontractant sociale en/of fiscale schulden heeft. Als hij die heeft op het ogenblik dat het contract wordt afgesloten, ontstaat er hoofdelijke aansprakelijkheid. Het bestaan van dergelijke schulden bij de betaling brengt ook de verplichting mee om inhoudingen en doorstortingen te verrichten. De nieuwe reglementering kent een sociaal en fiscaal luik die apart van elkaar kunnen functioneren. Stel bijvoorbeeld dat er een contract wordt aangegaan met een aannemer die op fiscaal vlak geen enkele achterstand heeft, maar wel sociale schulden: in dit geval riskeert de rechtstreekse medecontractant enkel een hoofdelijke aansprakelijkheid op sociaal vlak die zelfs volledig weggewerkt kan worden als hij correct de inhoudings- en doorstortingsverplichting ten aanzien van de RSZ vervult op het moment van de factuurbetaling. Sedert 1 januari 2009 is de databank voor de controle van de fiscale schulden ook operationeel. In dit artikel gaan we op de reglementering in zoals ze op 1 januari 2008 in werking trad.
1 HET TOEPASSINGSGEBIED 1.1
WERKEN IN ONROERENDE STAAT
Terwijl er in de vroegere versie van de reglementering op bepaalde vlakken een onderscheid werd gemaakt tussen de werken behorende tot het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf en de werken in onroerende staat, kent de nieuwe reglementering een uniform toepassingsgebied: het werken in onroerende staat. Voor een definitie van “werken in onroerende staat” verwijst men naar het BTW-wetboek en meer bepaald naar het artikel 20, § 2 van het KB nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde. Dit artikel definieert als “werken in onroerende staat”: het bouwen, het verbouwen, het afwerken, het inrichten, het herstellen, het onderhouden, het reinigen en het afbreken, geheel of ten dele, van een uit zijn aard onroerend goed, en de handeling die erin bestaat een roerend goed te leveren en het meteen op zodanige wijze aan te brengen aan een onroerend goed dat het onroerend uit zijn aard wordt. Worden eveneens bedoeld, in de mate dat zij geen werk in onroerende staat zijn: •
iedere handeling die tot voorwerp heeft zowel de levering als de aanhechting aan een gebouw: − van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een installatie voor centrale
verwarming of airconditioning, daaronder begrepen de branders, de reservoirs en de regelen controletoestellen verbonden aan de ketels of aan de radiatoren;
− van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een sanitaire installatie van
•
•
een gebouw en, meer algemeen, van alle vaste toestellen voor sanitair of hygiënisch gebruik aangesloten op een waterleiding of een riool; − van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische installatie van een gebouw, met uitzondering van toestellen voor de verlichting en van lampen; − van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische belinstallatie,van brandalarmtoestellen, van alarmtoestellen tegen diefstal en van een huistelefoon; − van opbergkasten, gootstenen, gootsteenkasten en meubels met ingebouwde gootsteen, wastafels en meubels met ingebouwde wasbak, zuigkappen, ventilators en luchtverversers waarmee een keuken of badkamer is uitgerust; − van luiken, rolluiken en rolgordijnen die aan de buitenkant van het gebouw worden geplaatst; iedere handeling die tot voorwerp heeft zowel de levering van wandbekleding of vloerbedekking als de plaatsing ervan in een gebouw, ongeacht of die bekleding of bedekking aan het gebouw wordt vastgehecht of eenvoudig ter plaatse op maat wordt gesneden volgens de afmetingen van de te bedekken oppervlakte; ieder werk dat bestaat in het aanhechten, het plaatsen, het herstellen, het onderhouden en het reinigen van goederen bedoeld in 1° of 2° hierb oven.
Ook de terbeschikkingstelling van personeel met het oog op het verrichten van een werk in onroerende staat of van een onder 1°, 2° of 3°, hie rboven bedoelde handelingen, wordt onder de noemer van “werken in onroerende staat” geplaatst. De meldingsplicht aan de RSZ zal als gevolg hiervan uitgebreid worden tot alle werken in onroerende staat. Zoals we verder in dit artikel zullen zien, zal deze aanpassing niet meteen maar pas op 1 juni 2009 doorgevoerd worden.
1.2
DE DEFINITIES VAN DE TUSSENKOMENDE PARTIJEN
Aan de definities van opdrachtgever, aannemer, onderaannemer wordt in de nieuwe versie van de reglementering niet gesleuteld. Volgende definities werden weerhouden: •
opdrachtgever: éénieder die de opdracht geeft om tegen een prijs werken uit te voeren of te laten uitvoeren;
•
aannemer: − éénieder die zich ertoe verbindt om tegen een prijs werken uit te voeren of te laten
uitvoeren voor een opdrachtgever (bouwheer); − elke onderaannemer ten opzichte van de volgende onderaannemers; •
onderaannemer: éénieder die er zich toe verbindt, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, in welk stadium ook, tegen een prijs het aan de aannemer toevertrouwde werk of een onderdeel ervan uit te voeren of te laten uitvoeren of daartoe werknemers ter beschikking te stellen.
Voor de toepassing van de inhoudingsplicht en de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt er in de nieuwe reglementering geen onderscheid meer gemaakt tussen opdrachtgever en aannemer. Ze zijn wat dat betreft aan identieke regels onderworpen.
1.3
DE UITZONDERING VOOR DE PARTICULIERE OPDRACHTGEVERS
De uitzondering op het toepassingsgebied voor de particuliere opdrachtgever blijft behouden: opdrachtgevers – natuurlijke personen die werken in onroerende staat uitsluitend voor privédoeleinden laten uitvoeren, blijven buiten schot. Zij hoeven nooit inhoudingen en doorstortingen uit te voeren, ook al heeft hun aannemer sociale en/of fiscale schulden.
Zij kunnen ook nooit hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden voor de betaling van die schulden.
2 DE HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VOOR SOCIALE EN FISCALE SCHULDEN 2.1
PRINCIPE
De toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid is losgekoppeld van de registratie als aannemer: terwijl men in de vroegere reglementering louter en alleen door het contracteren met een niet registreerde aannemer hoofdelijk aansprakelijk werd, verdwijnt in de nieuwe regeling elk automatisme. Voortaan kan men enkel aangesproken worden voor de betaling van de sociale en fiscale schulden van zijn medecontractant, indien hij sociale en/of fiscale schulden heeft op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst.
2.2
HET BEVRIJDEND KARAKTER VAN DE INHOUDINGSPLICHT
Deze hoofdelijke aansprakelijkheid kan op het moment van de betaling van de factuur zelfs volledig opgeheven worden, als men dan correct zijn inhoudings- en doorstortingsplicht (zie 3) vervult. Het bevrijdend karakter van de storting van de inhoudingen vormt een belangrijk verschil met de vroegere regeling. De hoofdelijke aansprakelijkheid die voortvloeide uit het contracteren van een niet-geregistreerde aannemer, werd vroeger niet volledig gedekt door het storten van inhoudingen bij de betaling van de factuur. Deze stortingen kwamen wel in mindering van het bedrag waarvoor men aansprakelijk kon gesteld worden, maar er bleef telkens nog een saldo dat later mogelijks nog door de RSZ of de Belastingen kon opgeëist worden. In de nieuwe regeling werkt het correct uitvoeren van de inhoudingen en stortingen bevrijdend. De RSZ en Belastingen zullen dus geen bijkomende betalingen meer kunnen eisen bovenop het bedrag van de correct gestorte inhoudingen.
2.3
BEPERKING AANSPRAKELIJKHEID TOT RECHTSTREEKSE MEDECONTRACTANT
Nieuw is ook dat de hoofdelijke aansprakelijkheid steeds beperkt blijft tot de rechtstreekse medecontractant. De automatische opklimmende ketenaansprakelijkheid verdwijnt. Om het verdwijnen van de ketenaansprakelijkheid op te vangen werd er wel een regeling uitgewerkt waarbij onrechtstreeks toch een vorm van ketenaansprakelijkheid kan ontstaan. De schulden waarvoor de hoofdelijke aansprakelijkheid geldt, omvatten in de nieuwe regeling ook de bedragen die geëist worden in toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling. Wanneer een aannemer door de RSZ wordt aangesproken voor de sociale schulden van zijn onderaannemer en hij vereffent de geëiste bedragen niet binnen de 30 dagen na verzending van een aangetekende ingebrekestelling, zal hij in de publiek toegankelijke databank van de RSZ worden aangeduid als schuldenaar (ook al heeft hij geen eigen sociale schulden of stelt hij geen personeel tewerk). Dit betekent dat de opdrachtgever of de aannemer die op hem beroep doet van dan af inhoudingen moet verrichten en storten. Voert die opdrachtgever of aannemer dit niet correct uit, dan wordt hij hoofdelijk aansprakelijk voor de bedragen die van zijn medecontractant geëist worden in toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling. Eénzelfde mechanisme geldt voor de bedragen die de fiscus in toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling opeist. Een concreet voorbeeld ter verduidelijking: stel aannemer A doet beroep op onderaannemer B die op zijn beurt beroep doet op een andere onderaannemer C. B heeft geen sociale schulden maar C wel. B voert echter bij de betalingen aan C de vereiste inhoudingen en stortingen niet correct uit. B is dus hoofdelijk aansprakelijk voor de sociale schulden van C. B wordt door de RSZ aangesproken voor de betaling van de sociale schulden van C, maar geeft hieraan geen gevolg, B zal door de RSZ in zijn databank worden aangeduid als schuldenaar waarvoor een inhoudingsplicht geldt. Aannemer A moet van dan af inhoudingen verrichten en storten bij
betalingen aan B. Voert A deze niet correct uit, zal hij dus op zijn beurt hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de sociale schulden van C.
2.4
DE HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VOOR SOCIALE SCHULDEN
De hoofdelijke aansprakelijkheid voor sociale schulden trad op 1 januari 2008 in werking. In de veronderstelling dat de inhoudingen en stortingen bestemd voor de RSZ niet correct werden uitgevoerd, is de opdrachtgever of de aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van zijn medecontractant. Deze aansprakelijkheid geldt voor de sociale schulden die bestonden op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst als ook voor de sociale schulden die ontstaan in de loop van de uitvoering van de overeenkomst. 2.4.1 Voor welk bedrag? De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot de totale prijs van de werken (exclusief BTW) die aan de aannemer of onderaannemer zijn toevertrouwd. In vergelijking met de vroegere regeling wordt de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de sociale schulden dus flink opgetrokken (van 50% naar 100%). Maar, wanneer diezelfde opdrachtgever of aannemer in toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling al eerder is aangesproken door de fiscus voor de betaling van de fiscale schulden van de betrokken medecontractant, dan kan de RSZ de opdrachtgever of aannemer in kwestie nog voor maximaal 65% van de prijs van de werken (exclusief BTW) aanspreken. Op die manier wordt vermeden dat bij een gecombineerde toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid door de RSZ en de fiscus, de opdrachtgever of aannemer voor meer dan 100% van de prijs van de werken zou moeten opdraaien voor de betaling van de sociale en fiscale schulden van zijn medecontractant. 2.4.2 Voor welke schulden? De sociale schulden omvatten in de nieuwe regeling zowel de eigen sociale schulden van de aannemer of onderaannemer als de bedragen die van hem geëist worden in toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling. Dit laatste moet dus het wegvallen van de ketenaansprakelijkheid opvangen (zie 2.3). Men kan sociale schulden hebben bij de RSZ en als bouwonderneming bij de PDOKZegelstelsel. Ten aanzien van de RSZ is er sprake van sociale schulden als: •
de onderneming niet alle vereiste aangiften (tot en met deze met betrekking tot het voorlaatste kwartaal) heeft ingediend;
en/of •
de onderneming aan de RSZ een bedrag van meer dan € 2.500, als bijdragen, bijdrageopslagen, forfaitaire vergoedingen, verwijlintresten of gerechtskosten, verschuldigd is;
en/of •
de werkgever, behorende tot het Paritair Comité voor de Bouw, de specifieke voorschottenregeling, voorzien bij het bereiken van de tewerkstellingsdrempel van 3 arbeiders, niet gerespecteerd heeft. Het gaat hierbij om een werkgever die geen bijdragen verschuldigd was voor het overeenstemmend kwartaal van het voorgaande jaar. Hij moet als bouwbedrijf (ter vervanging van de gebruikelijke maandelijkse voorschottenregeling) uiterlijk de de de 5 van iedere maand een voorschot van € 619,73 storten vanaf de 3 werknemer die hij op het einde van de voorgaande maand tewerkstelt. In de praktijk moeten de aldus bepaalde voorschotten tijdens de eerste vier kwartalen vanaf de indienstneming van personeel betaald worden;
en/of •
de onderneming (al dan niet ingeschreven bij de RSZ als werkgever) die hoofdelijk aansprakelijk gesteld werd (in toepassing van § 3 en 4 van artikel 30bis) en die de
gevorderde bedragen niet betaald heeft binnen de 30 dagen na het verzenden van een aangetekende ingebrekestelling. Ten aanzien van het PDOK (Fonds voor Bestaanszekerheid van de werklieden in het Bouwbedrijf) is er sprake van sociale schulden als: •
het gaat om een onderneming die tot het Paritair Comité 124 van het Bouwbedrijf behoort;
•
voor dewelke niet alle gegevens met betrekking tot de brutovergoedingen van de arbeiders tot en met het voorlaatste vervallen kwartaal in het bezit zijn van de Patronale Dienst voor Organisatie en Controle van de Bestaanszekerheidsstelsels (PDOK);
en/of •
die debiteur voor meer dan € 70 aan bijdragen verschuldigd in het stelsel van weerverlet- en getrouwheidszegels.
Er zijn geen sociale schulden als de onderneming hiervoor een afbetalingsplan verkregen heeft zonder gerechtelijke procedure of bij gerechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is getreden en ze de opgelegde termijnen strikt naleeft.
2.5
HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VOOR BELASTINGSCHULDEN
Dit onderdeel van de reglementering is pas in werking getreden op 1 januari 2009 toen de databank voor de controle van de fiscale schulden operationeel geworden is. In de veronderstelling dat de inhoudingen en stortingen bestemd voor de fiscus niet correct werden uitgevoerd, is de opdrachtgever of de aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de fiscale schulden van zijn medecontractant. Deze aansprakelijkheid geldt voor de fiscale schulden die bestonden op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst alsook voor de fiscale schulden die ontstaan in de loop van de uitvoering van de overeenkomst. 2.5.1 Voor welk bedrag? De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot 35% van de prijs van de werken (exclusief BTW) die aan de aannemer of onderaannemer zijn toevertrouwd. Maar, net als bij de sociale schulden is er een regeling getroffen die moet vermijden dat de samenloop van de hoofdelijke aansprakelijkheid op fiscaal en sociaal vlak de 100% van het bedrag van de toevertrouwde werken zou overtreffen. Daarom vervalt de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de fiscale schulden, wanneer de opdrachtgever of aannemer in toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling al eerder is aangesproken door de RSZ voor de betaling van de sociale schulden van de betrokken medecontractant. 2.5.2 Voor welke schulden? De hoofdelijke aansprakelijkheid geldt voor de betaling in hoofdsom, verhogingen, kosten in intresten, ongeacht hun datum van vestiging, van de volgende schulden: •
alle schulden inzake directe en met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen op de inkomsten;
•
alle schulden inzake voorheffingen;
•
de buitenlandse belastingschuldvorderingen waarvoor in het kader van een internationale overeenkomst de invorderingsbijstand is gevraagd;
•
de niet betaalde bedragen in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling.
2.6
HOOFDELIJKHEID CONFORM BURGERLIJK WETBOEK
De hoofdelijke aansprakelijkheid voor de sociale en fiscale schulden van een aannemer blijft onderworpen aan de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake hoofdelijkheid (art. 1200 tot 1216). Dit heeft o.m. tot gevolg dat de RSZ en de Belastingen de schuldenaar mogen vervolgen die zij verkiezen en dat zij niet tot schuldsplitsing hoeven over te gaan. Het instellen van een
vervolging tegen één van de hoofdelijke schuldenaars, stuit dan weer de verjaring ten aanzien van alle medeschuldenaars.
2.7
DE VASTSTELLING VAN SOCIALE EN FISCALE SCHULDEN
2.7.1 Via websites Dit gebeurt volledig via het Internet: de RSZ stelt voor de vaststelling van de sociale schulden een gegevensbank ter beschikking via haar website www.socialezekerheid.be. Voor iedere onderneming die actief is als werkgever in België en het uitvoeren van onroerende werken als haar normale activiteit heeft, wordt er een attest 30bis aangemaakt. Ook voor de aannemers of onderaannemers die op een werkmelding voorkwamen, wordt er in principe een attest aangemaakt. De attesten 30bis kunnen als volgt opgevraagd worden via de site van de Sociale Zekerheid: www.socialezekerheid.be → De onderneming → Werkgevers RSZ → artikel 30bis → consulteren inhoudingsplicht sociale zekerheid. Als er geen 30bis-attest beschikbaar is (op het scherm verschijnt de boodschap “geen gegevens 30bis beschikbaar met bovenstaande criteria”), mag men er vanuit gaan dat deze onderneming geen sociale schulden heeft. Het is belangrijk om het attest 30bis dan even af te printen met vermelding van datum en uur van consultatie. Het valt ons hierbij op dat portaalsite van de sociale zekerheid geen datum en uur van consultatie weergeven. Deze mogelijkheid wordt wel geboden via de website van de Confederatie Bouw: via www.confederatiebouw.be → Toegang leden → Bouwdatabank → Bedrijven zoeken en controleren → Alle bedrijven, kan er wel een attest 30bis bekomen worden waarop datum en uur van consultatie worden weergegeven. Via onze website kan men ook een controlelijst van een aantal onderaannemers laten aanmaken en bewaren. Van deze lijst kan er om het even wanneer een rapport opgevraagd worden waarin de toestand van de ondernemingen op het vlak van sociale schulden weergegeven wordt. Voor de fiscale schulden dient er gecontroleerd te worden via www.minfin.fgov.be → My Minfin → U hebt open toegang tot → Inhoudingsplicht. In samenwerking met de FOD Financiën werkt de Confederatie Bouw eraan om de rechtstreekse controle vanuit de databank op de website van de Confederatie Bouw zowel individueel als globaal zo snel mogelijk te realiseren. De toegang tot de beschikbare gegevens voor de controle van de fiscale schulden is enkel mogelijk via een ondernemingsnummer. Bij gebrek aan een dergelijk nummer of als de raadpleging via de toepassing één van volgende berichten tot resultaat heeft: •
onjuist ondernemingsnummer;
•
onbekend ondernemingsnummer;
•
onderneming niet opgenomen als hebbende activiteiten in de bouwsector;
•
niet geactiveerd ondernemingsnummer;
dan moet u van uw aannemer of medecontractant een attest (afkomstig van het Ontvangkantoor van de Directe Belastingen) eisen waaruit het bedrag van zijn schuld blijkt. 2.7.2 Geldigheidsduur en bijwerking van de beslissingen Elke laatste vrijdag van de maand worden de attesten op de sociale databank automatisch geactualiseerd op basis van een bijwerking van de toestand op het niveau van de RSZ en de PDOK. Hiertoe maakt de PDOK maandelijks aan de RSZ de situatie over de bouwbedrijven inzake de weerverlet- en de getrouwheidszegels.
Als er een vrijstelling van inhoudingsplicht is, wordt er ineens ook een geldigheidsdatum geafficheerd die tot de laatste donderdag van de maand geldt. Als er inhoudingsplicht is, kan de onderneming die sociale schulden heeft, deze op gelijk welk ogenblik vereffenen of een uitstel van betaling verkrijgen dat nauwkeurig nageleefd wordt. Zij kunnen in dit geval contact opnemen met de Inningdiensten van de RSZ (op de telefoonnummers 02/509.31.84, 02/509.31.87 of 02/509.31.80) met het verzoek om het attest aan te passen naar een vrijstelling van de inhoudingsplicht. Voor de fiscale databank worden in principe ook elke laatste vrijdag van de maand de attesten op de fiscale databank automatisch geactualiseerd (behalve indien de vrijdag samenvalt met een wettelijke feestdag of een officiële vakantiedag voor de openbare diensten in welke gevallen de actualisatie wordt verschoven naar de eerstvolgende werkdag). Als er een vrijstelling van de inhoudingsplicht is, wordt er ineens ook een geldigheidsdatum geafficheerd die tot de laatste donderdag van de maand geldt. Als er inhoudingsplicht is, kan de onderneming die fiscale schulden heeft, die op gelijk welk ogenblik vereffenen of een uitstel van betaling verkrijgen dat nauwkeurig nageleefd wordt. Zij kunnen in dit geval contact opnemen met hun Ontvangkantoor van de Directe Belastingen met het verzoek om het attest aan te passen aan de vrijstelling van de inhoudingsplicht.
3 DE INHOUDINGSPLICHT 3.1
PRINCIPE
Bij de betaling van een gedeelte of het geheel van de factuur moet de opdrachtgever of de aannemer nakijken of zijn rechtstreekse medecontractant al dan niet sociale en/of fiscale schulden heeft. Het bestaan van dergelijke schulden, te controleren via de attesten op het internet, brengt de verplichting tot inhouding en doorstorting met zich mee. Deze controle moet uitgevoerd worden bij iedere betaling van een factuur (of een deel ervan) waarbij een aannemer of onderaannemer werken in onroerende staat factureert. Opvallend in vergelijking tot vroeger is dat de regeling in de relatie opdrachtgever – aannemer sinds 1 januari 2008 identiek is aan de regeling in de relatie aannemer – onderaannemer (zelfde toepassingsgebied, zelfde voorwaarden, zelfde bedrijven). Het verschil in inhoudingspercentage dat er vroeger bestond bij ontvangst van een factuur voor werken PC Bouw, dan wel voor andere onroerende werken buiten het PC Bouw (bijvoorbeeld elektriciteitswerken), is volledig komen te vervallen. De inhoudingsplicht ten aanzien van de RSZ is volledig losgekoppeld van de inhoudingsplicht ten aanzien van de fiscus. Ook dit is nieuw. Als er in de vroegere regeling een inhoudingsplicht was, moest er een doorstorting naar zowel de RSZ als de Belastingsdiensten gebeuren. In het nieuw stelsel kan het dat er slechts ten aanzien van één van beide instellingen stortingen moeten uitgevoerd worden. Het sociale luik van de inhoudingsplicht geldt sinds 1 januari 2008. Het fiscale luik geldt sedert 1 januari 2009.
3.2
INHOUDINGEN VOOR DE RSZ
3.2.1 Principe De opdrachtgever die een deel of het geheel van de prijs van werken in onroerende staat betaalt aan een aannemer die op het ogenblik van de betaling sociale schulden heeft, is verplicht bij die betaling 35% van het door hem verschuldigde bedrag (exclusief BTW), in te houden en te
storten aan de RSZ. Voor de opdrachtgever wordt het bedrag van de te storten inhouding dus opgetrokken van 15% naar 35%. Voor de aannemer geldt dezelfde regel: bij betaling van een deel of het geheel van de prijs van werken in onroerende staat aan zijn onderaannemer is, is hij verplicht 35% van het door hem verschuldigde bedrag (exclusief BTW), in te houden en te storten aan de RSZ, wanneer zijn onderaannemer op het ogenblik van betaling sociale schulden heeft. De sociale schulden worden op het niveau van de inhoudingsplicht op dezelfde manier gedefinieerd als op het niveau van de hoofdelijke aansprakelijkheid. We verwijzen voor de definitie van sociale schulden naar 2.4.2. Het bestaan van sociale schulden zal blijken uit de attesten 30 bis die op het Internet gepubliceerd worden. 3.2.2 Beperking van de inhouding De inhouding kan beperkt worden tot het bedrag van de schuld van de rechtstreekse medecontractant op het ogenblik van betaling. Dit bedrag moet blijken uit een attest van de RSZ (met droogstempel) die de aannemer of onderaannemer kan voorleggen aan zijn opdrachtgever of aannemer. Bij ontvangst van een factuur van € 7.143 of meer nodigt de opdrachtgever of aannemer zijn rechtstreekse medecontractant hiervoor uit. Als de schuld groter is dan te verrichten inhouding of als er geen attest binnen de 30-dagentermijn wordt voorgelegd, dan moet de volledige 35% ingehouden en doorgestort worden. Het RSZ-attest vermeldt zowel de RSZ-schulden als de schulden bij het Fonds voor Bestaanszekerheid (PDOK-zegelstelsel) zodat bij de PDOK geen apart attest moet aangevraagd worden. Is het bedrag van de factuur kleiner van € 7.143, dan is zo’n attest niet nodig en kan de volledige 35% aan de RSZ gestort worden als de medecontractant sociale schulden heeft. Dit heeft te maken met de definitie van schuldenaar bij de RSZ (= schuld van minstens € 2.500). Een inhouding van 35% op een factuur beneden € 7.143 bedraagt sowieso minder dan € 2.500 en is dus steeds lager dan de schuld bij de RSZ. De RSZ-attesten met droogstempel die het bedrag van de schuld vermelden hebben slechts een beperkte geldigheidsduur van 20 dagen. Als er een betaling buiten deze termijn gebeurt, moet de inhouding toegepast worden. 3.2.3 Buitenlandse werkgevers De bestaande uitzondering voor betalingen aan buitenlandse werkgevers blijft bestaan. De inhoudingen zijn niet van toepassing op de betalingen verschuldigd aan een niet in België gevestigde werkgever, op voorwaarde dat hij geen sociale schulden in België heeft en al zijn werknemers in het bezit zijn van een geldig detacheringsbewijs. In dit kader blijft de controle van de detacheringsbewijzen dus een must en volstaat de controle van de ontvangstbewijzen van de LIMOSA-melding niet. De LIMOSA-meldingsplicht blijft uiteraard onverkort van toepassing. 3.2.4 Praktische modaliteiten Het bedrag van de inhouding moet op hetzelfde moment aan de RSZ worden gestort als de betaling van de factuur van de medecontractant gebeurt. Het rekeningnummer van de RSZ voor deze stortingen is 679-0000192-95. Op de overschrijvingsformulieren die de RSZ ter beschikking stelt na ontvangst van een werkmelding moet naast de naam, het ondernemingsnummer en in voorkomend geval het adres van de aannemer of onderaannemer ook de woorden “Art. 30bis” worden vermeld. De datum, nummer en bedrag (excl. BTW) van de factuur zouden er ook moeten op voorkomen. De opdrachtgever of aannemer die de stortingen doet is verplicht om een aantal inlichtingen per brief aan de RSZ over te maken.
Hij moet de documenten ADII 30bis 4.2 (opdrachtgever) of ADII 30bis 4.1 ingevuld naar de RSZ terugsturen, tezamen met een fotokopie van de factuur waarop de inhouding gebeurde. Als de RSZ geen documenten opstuurde (omdat er bijvoorbeeld geen werfmelding voor de betrokken aannemer of onderaannemer moest gebeuren), moet u spontaan de storting op het rekeningnummer van de RSZ verrichten en zal de RSZ zelf de nodige inlichtingenformulieren verzenden met het verzoek om deze onmiddellijk ingevuld terug te bezorgen. 3.2.5 Aanwending van de gestorte bedragen Op basis van de bekomen inlichtingen boekt de RSZ de uitgevoerde betaling ten gunste van de rekening van de medecontractant. Deze aanrekening gebeurt binnen de 10 werkdagen vanaf de ontvangst van het ingevuld inlichtingenformulier. Zij gebeurt op de schulden tot en met het kwartaal dat voorafgaat aan dat waarin de bedragen worden gestort. Voor zover het gestorte bedrag niet gebruikt wordt voor het aanzuiveren van de gerechtskosten, de bijdragen (RSZ-PDOK), de bijdrageopslagen, de forfaitaire vergoedingen, de verwijlintresten en de buitenlandse schuldvorderingen inzake socialezekerheidsbijdragen, die verschuldigd zijn door de aannemer of de onderaannemer in wiens hoofde het werd aangerekend, wordt het op zijn aanvraag door de RSZ ten spoedigste en uiterlijk binnen een termijn van 3 maanden terugbetaald. Deze termijn vangt aan op het einde van het kwartaal tijdens hetwelk de aanvraag bij de RSZ binnenkomt. Deze termijn vangt nochtans niet aan vóór de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de RSZ in het bezit wordt gesteld van alle gegevens betreffende de door de aannemer of de onderaannemer tewerkgestelde werknemers en hun prestaties, of, in voorkomend geval, volgend op de dag waarop een rechterlijke uitspraak aangaande een geschil omtrent de door de aannemer of de onderaannemer aan de RSZ verschuldigde bijdragen kracht van gewijsde gekregen heeft. Deze termijn vangt niet aan wanneer er een gerechtelijk onderzoek loopt, wanneer een strafrechtelijke procedure ingeleid werd (pro justitia), of wanneer een inspectiedienst een onderzoek uitvoert om bijkomende aangiften op te stellen. 3.2.6 Sancties bij het niet inhouden en doorstorten aan de RSZ De opdrachtgever of de aannemer die een medecontractant met sociale schulden volledig betaalt, is aan de RSZ, naast het bedrag van de te storten inhouding, een bijslag verschuldigd die gelijk is aan de te betalen som. Voor iedere € 100 die men aan een medecontractant met sociale schulden betaalt, loopt men bij het niet correct inhouden en doorstorten dus een risico van € 70. In de reglementering werd voorzien dat men een volledige vrijstelling kan toestaan van de bijslag: als de betrokken aannemer en onderaannemer geen schuldenaar meer zijn van sociale zekerheidsbijdragen, kan deze vrijstelling bekomen worden. Een vrijstelling van 50% van deze bijslag kan toegestaan worden indien de niet-betaling van de inhouding te wijten is aan uitzonderlijke omstandigheden. Het niet correct uitvoeren van inhoudingen en doorstortingen impliceert ook dat de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de sociale schulden toegepast kan worden, tenminste indien de rechtstreekse medecontractant sociale schulden had op het ogenblik van de afsluiting van de overeenkomst.
3.3
DE INHOUDING VOOR DE FISCUS
3.3.1 Principe Met de inhoudings- en doorstortingsplicht ten aanzien van de fiscus moet pas rekening gehouden worden sedert 1 januari 2009, het moment dat de fiscale databank operationeel geworden is.
In de reglementering is voorzien dat de inhouding voor de fiscus ongewijzigd op 15% van het verschuldigd bedrag (excl. BTW) blijft. De opdrachtgever die een deel of het geheel van de prijs van werken betaalt aan een aannemer die op het ogenblik van de betaling fiscale schulden heeft, is verplicht bij die betaling dit percentage (= 15%) in te houden en te storten aan de fiscus. Hetzelfde geldt voor de aannemer wanneer zijn onderaannemer op het ogenblik van betaling fiscale schulden heeft. Het bestaan van fiscale schulden in hoofde van de aannemer of onderaannemer kan eveneens gecontroleerd worden via een publiek toegankelijke databank (zie 2.7.1). In tegenstelling tot de sociale schulden wordt hier geen minimumbedrag bepaald om iemand als schuldenaar aan te duiden. Om te bepalen of er al dan niet schulden bestaan, zal er geen rekening gehouden worden met de schulden waarvoor een correct nageleefd afbetalingsplan bestaat. 3.3.2 Beperking van de inhouding Net als de inhouding ten gunste van de RSZ kan ook de inhouding voor de Belastingen voor facturen van meer dan € 7.143 beperkt worden tot het bedrag van de fiscale schuld op het ogenblik van betaling. Ook hier moet daarvoor door de medecontractant van zijn Ontvangkantoor van de Directe Belastingen een attest worden voorgelegd dat het bedrag van de schuld vermeld. De geldigheidsduur van dit attest bedraagt eveneens 20 dagen. 3.3.3 Praktische modaliteiten, aanwending & terugbetaling In geval van inhoudingsplicht voor fiscale schulden, moet u bij de betaling 15% van het verschuldigde bedrag (excl. BTW) inhouden en aan de fiscus storten. Rekeningnummer: 679-2002320-46 (IBAN BE 33 6792 0023 2046) (BIC PCHQBEBB) Ontvangkantoor Directe Belastingen Brussel 3 en Bijzondere Ontvangsten, Kruidtuinlaan 50 Bus 3110 te 1000 Brussel (tel.: 02/577.15.60) De storting bevat volgende vermeldingen: •
ondernemingsnummer van de aannemer/onderaannemer;
•
bedrag en datum van de factuur waarop de storting betrekking heeft;
•
naam van de aannemer.
Een kopie van de factuur waarop de storting betrekking heeft moet aan het voormelde ontvangkantoor worden overgemaakt. De gestorte inhoudingen worden aangerekend op de belastingschulden van de betrokken aannemer of onderaannemer, die daarvan door de fiscus in kennis wordt gesteld. Wanneer de belastingschulden volledig aangezuiverd zijn, kan men bij het voormelde ontvangkantoor een aanvraag indienen tot teruggave van het overschot van de gedane stortingen. Ook hier is de terugbetalingstermijn ingekort geworden (uiterlijk 2 maand i.p.v. vroeger 6 maand). 3.3.4 Sancties Wanneer de inhoudingen en stortingen niet correct zijn uitgevoerd is de hoofdelijke aansprakelijkheid van toepassing wanneer de medecontractant fiscale schulden had op het moment van het afsluiten van de overeenkomst. Daarbij worden de bedragen die eventueel wel gestort zijn, in mindering gebracht op de bedragen waarvoor men aansprakelijk wordt gesteld. Net als bij de sociale inhouding is er, naast de hoofdelijke aansprakelijkheid, ook nog een boete bepaald (administratieve boete gelijk aan het dubbele van het verschuldigde bedrag).
Wanneer de inhouding en doorstorting niet is verricht, wordt de administratieve boete, voor ten hoogste drie overtredingen, verminderd tot een achtste, een vierde of de helft van die boete naargelang het respectievelijk een eerste, een tweede of een derde overtreding betreft, op voorwaarde dat degene die de storting niet heeft verricht, een overeenkomst had afgesloten met een aannemer die op het ogenblik van het afsluiten ervan geen fiscale schulden had, en dat die aannemer op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding: •
ofwel, geen fiscale schulden meer heeft;
•
ofwel, nog steeds fiscale schulden heeft en degene die de storting niet heeft verricht, op verzoek van de administratie alsnog de vereiste storting heeft uitgevoerd binnen de door haar opgelegde termijn en het bewijs van storting wordt voorgelegd.
4 MELDING VAN WERKEN EN ONDERAANNEMERS AAN DE RSZ De voorafgaande melding van werken en onderaannemers aan de RSZ – de zogenaamde “30bis melding” – ondergaat in de nieuwe reglementering ook enkele veranderingen, waarvan de meeste evenwel pas op 1 juni 2009 zullen ingaan. In volgend overzicht maken we een onderscheid tussen de toestand zoals ze sinds 1 januari 2008 van toepassing is en de regeling die normaal op 1 juni 2009 in werking zal treden.
4.1
DE MELDINGSPLICHT VANAF 1 JANUARI 2008
De melding aan de RSZ moet gebeuren wanneer het om werken gaat die tot de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf gaat. Het gaat hierbij om de werken die opgenomen zijn in de welbekende RSZ-lijst met 31 geviseerde activiteiten. In de melding moeten de gegevens van elke onderaannemer die werken PC Bouw op de werf uitvoert, opgenomen worden: dit betekent dat de aannemer, op wie de meldingsplicht rust, niet alleen zijn eigen onderaannemers moeten melden maar ook alle onderaannemers in 2de, 3de, 4de, … rang. Opdat hij de meldingsplicht ten aanzien van de RSZ correct zou kunnen vervullen, dient de de de de aannemer daarom per brief alle inlichtingen aangaande de onderaannemers in 2 , 3 , 4 , … rang te verkrijgen vanwege zijn onderaannemer(s). De drempel voor de melding van de werken waarbij geen onderaannemers tussenkomen, blijft behouden en wordt afgerond op € 25.000. De aannemer moet de werken dus niet melden wanneer hij voor de uitvoering van deze werken geen beroep doet op een onderaannemer en het totaalbedrag van de werkzaamheden (exclusief BTW) lager is dan € 25.000. De beide voorwaarden moeten tegelijk vervuld worden voor toepassing van de vrijstelling van de meldingsplicht: van zodra er een onderaannemer tussenkomt bij de uitvoering van de werken, moet de aannemer de werken melden. En dit ongeacht de grootte van de aannemingssom. Een belangrijke wijziging betreft de melding voor werken in eigen beheer: vóór 1 januari 2008 moest een aannemer die ook opdrachtgever was, zich niet om de werfmelding te bekommeren. Sinds 1 januari 2008 moet de melding 30 bis aan de RSZ ook door de aannemer gebeuren die "werken, behorend tot het PC Bouw, voor eigen rekening uitvoert of laat uitvoeren om het onroerend goed daarna geheel of gedeeltelijk te vervreemden". Hierdoor worden onder meer situaties geviseerd waarbij een aannemer eerst zelf een bouwperceel aankoopt, daarop een gebouw opricht of laat oprichten en het daarna eventueel op plan of tijdens de uitvoeringsfase verkoopt. Bij wijze van overgangsmaatregel aanvaardt de RSZ nog wel dat de werven in eigen beheer die beëindigd worden vóór 29 februari 2008, niet door de opdrachtgever-aannemer moeten gemeld worden. Voor de werven die na 29 februari 2008 doorlopen, moet er een aangifte gebeuren door de opdrachtgever-aannemer met alle onderaannemers die nog actief zijn op een bepaalde werf en die nog zullen tewerkgesteld worden op die werf.
De melding kan aan de hand van een formulier ADII 30 bis-1 formulier of elektronisch via de website van de sociale zekerheid www.socialezekerheid.be gebeuren. Voortaan dient de aannemer ook de einddatum van de werf spontaan aan de RSZ door te geven. In een later stadium (zie 4.2) zal hij ook gegevens over het tijdstip van aanwezigheid van onderaannemers op bouwplaats moeten verstrekken. De sancties voor het niet-melden blijven behouden. Ze zijn niet gering: de boete die een aannemer kan oplopen, kan immers oplopen tot 5% van het bedrag van de werken (exclusief BTW) die niet werden gemeld. Is de werf gemeld, maar bepaalde onderaannemers niet, dan bedraagt de sanctie 5% van het bedrag van de werken (exclusief BTW) uitbesteed aan die onderaannemers. Ligt de fout bij de onderaannemer, dan is er zowel een boete voor de aannemer als voor de onderaannemer. Op het bedrag dat van de aannemer wordt geëist, wordt wel het bedrag in mindering gebracht dat door de onderaannemer daadwerkelijk aan de RSZ betaald wordt. Op basis van de reglementering kan een gesanctioneerde aannemer verzoeken om een vrijstelling van de opgelopen boete (in geval van verantwoorde overmacht of bij een eerste inbreuk) te bekomen of om een vermindering tot 50% (wanneer de inbreuk als uitzonderlijk kan beschouwd worden) te laten toepassen.
4.2
DE MELDINGSPLICHT VANAF 1 JUNI 2009
Vanaf 1 juni 2009 wordt het toepassingsgebied van de meldingsplicht uitgebreid tot alle werken in onroerende staat, ongeacht of ze al dan niet onder het toepassingsgebied van het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf vallen. Dit betekent bijvoorbeeld dat elektriciteitswerken vanaf dan ook aan de RSZ zullen moeten aangegeven worden. Als overgangsmaatregel werd voorzien dat een aannemer die op grond van een overeenkomst die vóór 1 juni 2009 werd afgesloten onroerende werken uitvoert buiten het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf, nog tot 1 augustus 2009 de tijd krijgt om de melding te doen. Als de werken in dit geval vóór 1 oktober 2009 stoppen, hoeft hij deze melding zelfs niet te doen. Vanaf 1 juni 2009 zal de melding ook enkel elektronisch kunnen gebeuren en zal ze niet meer op papier kunnen uitgevoerd worden. Het zal ook verplicht worden om vanaf dan de volgende bijkomende gegevens aan de RSZ te melden: •
datum van het einde van de werken: datum waarop de aanwezigheid van de aannemer en de eventuele onderaannemers op de werf niet langer gerechtvaardigd is, omdat de bestelde werken zijn beëindigd, het materiaal en de werknemers van de betrokken aannemer(s) zich niet langer gerechtvaardigd op de werf bevinden en de werf is opgekuist. Dit gegeven moet volgens de RSZ-diensten zelfs al vanaf 1 januari 2008 aan hen meegedeeld worden;
•
datum van het begin van de tussenkomst van een onderaannemer: datum waarop de onderaannemer voor het eerst fysiek aanwezig is op de werf om met de uitvoering van het contract met de aannemer een aanvang te nemen;
•
datum van het einde van de tussenkomst van een onderaannemer: datum waarop de aanwezigheid van de bedoelde onderaannemer op de werf niet langer gerechtvaardigd is, omdat de bestelde werken werden beëindigd, het materiaal en de werknemers van de betrokken aannemer(s) zich niet langer gerechtvaardigd op de werf bevinden en de werf opgekuist is.
Ook zal men verplicht worden om binnen de 15 dagen na de aanvankelijke voorziene begindatum een gemelde onderaannemer terug af te melden wanneer hij niet tussenkomt in de uitvoering van de werken.
Het niet doorgeven van een begin- of einddatum of een annulatie van een onderaannemer zal in de toekomst kunnen gesanctioneerd worden met een boete van € 150 per onjuist aangegeven inlichting. Daarnaast blijven de hoger aangehaalde sancties voor overtredingen op de meldingsplicht (5% van het bedrag van de niet gemelde werken) bestaan.
5 DE REGISTRATIE ALS AANNEMER Niettegenstaande de loskoppeling van de toepassing van de inhoudingen en de hoofdelijke aansprakelijkheid, blijft de registratie als aannemer toch behouden. De registratie is nog altijd van belang voor de toepassing van heel wat (vooral fiscale) maatregelen. Hun toepassing is gekoppeld aan de voorwaarde dat de aannemer die de werken uitvoert, geregistreerd is. Zo kan het verlaagde BTW-tarief van 6% voor renovatiewerken voor woningen ouder dan 5 jaar enkel aangerekend worden door een geregistreerde aannemer. Ander voorbeeld zijn de belastingsverminderingen bij energiebesparende investeringen. De particulier die hiervan wil genieten, moet de werken laten uitvoeren door een geregistreerde aannemer. Om een erkenning voor overheidsopdrachten in een bepaalde categorie of ondercategorie te bekomen, dient men ook over een registratie als aannemer overeenstemmend met de categorie waarvoor de erkenning wordt gevraagd, te bekomen. De procedure om een registratie aan te vragen blijft voorlopig ongewijzigd. Dit betekent dat de aannemer die zich wenst te laten registreren nog steeds een aanvraag moet indienen bij de bevoegde registratiecommissie. Het is de bedoeling dat de aanvraag in de toekomst via een ondernemingsloket zal verlopen. Het centraal informaticaplatform langs waar het ondernemingsloket alle nodige gegevens aan de registratiecommissies zou moeten overmaken is echter nog niet operationeel.
6 TABELLEN – PRAKTISCHE TOEPASSING VAN DE NIEUWE REGLEMENTERING 6.1
SOCIALE LUIK
Overeenkomst afgesloten met
Toestand op het ogenblik van afsluiting overeenkomst
Toestand op het ogenblik van de betaling van de factuur
Inhouding
Sanctie
Heeft geen sociale schulden
Heeft geen sociale schulden
Neen
-
Heeft geen sociale schulden
Heeft sociale schulden
Ja 35% (1)
Bijslag gelijk aan het bedrag van de inhouding (3)
Heeft sociale schulden
Heeft geen sociale schulden
Neen
-
Heeft sociale schulden
Heeft sociale schulden
Ja 35% (1)
Toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid (2) + bijslag gelijk aan het bedrag van de inhouding (3)
Heeft geen sociale schulden
Heeft geen sociale schulden
Neen
-
Heeft geen sociale schulden
Heeft sociale schulden
Ja 35% (1)
Bijslag gelijk aan het bedrag van de inhouding (3)
Heeft sociale schulden
Heeft geen sociale schulden
Neen
-
Heeft sociale schulden
Heeft sociale schulden
Ja 35% (1)
Toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid (2) + bijslag gelijk aan het bedrag van de inhouding (3)
1) in hoofde van de opdrachtgever
Aannemer
2) in hoofde van de aannemer
Onderaannemer
(1) Mogelijkheid om het bedrag van 35% te beperken tot het bedrag van de sociale schuld wanneer de factuur gelijk is aan of hoger ligt dan € 7.143,00 (attest RSZ). (2) -
De gedeeltelijke stortingen van inhoudingen worden afgetrokken van het bedrag dat gevorderd wordt inzake hoofdelijke aansprakelijkheid
-
(3) -
6.2
Hoofdelijke aansprakelijkheid voor 100% van de totaalprijs van de toegestane werken; maar kan beperkt worden tot 65% indien de hoofdelijke aansprakelijkheid ook toegepast wordt door Financiën De bijslag moet betaald worden bovenop de inhouding Mogelijke vrijstelling van 50 of 100% van de bijslag.
FISCALE LUIK
Overeenkomst afgesloten met
Toestand op het ogenblik van afsluiting overeenkomst
Toestand op het ogenblik van de betaling van de factuur
Inhouding
Sanctie
Heeft geen fiscale schulden
Heeft geen fiscale schulden
Neen
-
Heeft geen fiscale schulden
Heeft fiscale schulden
Ja 15% (1)
Bijslag gelijk aan het bedrag van de inhouding (3)
Heeft fiscale schulden
Heeft geen fiscale schulden
Neen
-
Heeft fiscale schulden
Heeft fiscale schulden
Ja 15% (1)
Toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid (2) + bijslag gelijk aan het bedrag van de inhouding (3)
Heeft geen fiscale schulden
Heeft geen fiscale schulden
Neen
-
Heeft geen fiscale schulden
Heeft fiscale schulden
Ja 15% (1)
Bijslag gelijk aan het bedrag van de inhouding (3)
Heeft fiscale schulden
Heeft geen fiscale schulden
Neen
-
Heeft fiscale schulden
Heeft fiscale schulden
Ja 15% (1)
Toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid (2) + bijslag gelijk aan het bedrag van de inhouding (3)
1) in hoofde van de opdrachtgever
Aannemer
2) in hoofde van de aannemer
Onderaannemer
(1) Mogelijkheid om het bedrag van 15% te beperken tot het bedrag van de fiscale schuld wanneer de factuur gelijk is aan of hoger ligt dan € 7.143,00 (attest Ontvangkantoor Directe Belastingen). (2) -
De gedeeltelijke stortingen van inhoudingen worden afgetrokken van het bedrag dat gevorderd wordt inzake hoofdelijke aansprakelijkheid. Hoofdelijke aansprakelijkheid voor 35% van de totaalprijs van de toegestane werken, die echter vervalt wanneer de opdrachtgever of aannemer in toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling al eerder is aangesproken door de RSZ voor de betaling van de sociale schulden van de betrokken medecontractant.
(3) -
De bijslag moet betaald worden bovenop de inhouding
-
Mogelijke vrijstelling van 1/8, 1/4 of 1/2 van de bijslag.