De geschiedenis van het Prinsjesdag-embargo Als in het begin van deze eeuw de discussie over de handhaving van het Prinsjesdagembargo losbarst en daarin vanuit de media met een volstrekt misplaatste felheid argumenten worden opgebracht als ‘achterhaalde opvattingen van de RVD’, ‘betutteling’, repressie van de vrijheid van de pers’ en dergelijke, erger ik me in het bijzonder aan de miskenning van de werkelijke gang van zaken. Het embargo is ingesteld uit wederzijds belang van media en overheid en heeft zich in de loop van de tijd ontwikkeld tot de situatie die ik in 1999 aantref. Iets kan op enig moment zijn achterhaald, maar is daarmee niet in alle gevallen met terugwerkende kracht altijd onjuist geweest. Enig op feiten gebaseerde historisch bewustzijn kan nooit kwaad. Zelfs de Commissie-De Wijkerslooth die in 2009/2010 na de affaire-Paul Tang een onderzoek naar het Prinsjesdag-embargo doet, gaat niet verder terug dan 1993, het jaar waarin op voorstel van de toenmalige fractieleiders Elco Brinkman (CDA) en Thijs Wöltgens (PvdA) wordt besloten de Algemene Politieke en Financiële Beschouwingen te splitsen en niet langer pas drie, vier weken na Prinsjesdag te voeren.i Direct na Prinsjesdag de Algemene Politieke Beschouwingen, op basis van Troonrede en Miljoenennota, en twee weken later de Financiële Beschouwingen over de Rijksbegroting als geheel. De Kamer kan dan eerder haar plaats in het publiek maatschappelijk debat over de kabinetsvoornemens betrekken. Maar dat besluit is in beginsel geen wijziging van het embargo, het is er al enige tijd, alleen het belang voor de Tweede Kamer wordt groter. Zij heeft, zo is de redenering, de onder embargo verstrekking nodig om zich goed op de Algemene Beschouwing op de woensdag na Prinsjesdag te kunnen voorbereiden. Voor de media verandert er niets. Wat ik met mijn nader onderzoek bevestigd wil zien is het wederzijdse belang dat media en kabinet erbij hebben. Op uitnodiging van de Haagse redactie van NRC/Handelsblad heb ik die stelling al (wanneer?) betrokken, maar de bewijsvoering is dan nog gebrekkig. Even terug in de tijd Ik ga dus even terug in de tijd. Als na de Bevrijding het kabinet-Schermerhorn-Drees met de nodige elan een programma van herstel en vernieuwing wil gaan uitvoeren, hoort daarbij een nieuwe aanpak van de overheidscommunicatie. Daarmee komt het kabinet in botsing met de media, met de vrije pers. In haar proefschrift heeft Marja Wagenaar daar uitvoerig bij stil gestaan.ii Met name de uitgave van het blad Commentaar schiet bij de media, in die tijd voornamelijk de dagbladpers, in het verkeerde keelgat. De overheid hoort niet over nog niet aanvaard beleid te communiceren via de kranten, is de stelling. Rechtstreekse communicatie met de burgers wordt als propaganda beschouwd en doet te veel denken aan de donkere tijd die net achter de rug is. Het resultaat van het debat is dat het kabinet de ambitieuze plannen van tafel haalt. De spanning tussen overheid en media is daarmee niet van de baan. En komt onder meer tot uitdrukking in een voortdurende strijd om embargo’s en publicatietijdstippen. Daarachter zit
een minstens even vinnige concurrentie tussen de media om ‘de primeur’. Waarbij de voordelen en nadelen van ochtend- en avondkranten een rol spelen en de sluitingstijden van regionale edities, waarmee in het bijzonder Het Vrije Volk, dan de grootste krant van Nederland, te kampen heeft. Vanuit de overheid speelt ook het belang van de Tweede Kamer mee. Die heeft het recht van informatie en de regering heeft die te respecteren. De Kamer wil niet via de media worden geïnformeerd. Geleidelijk aan wordt de omgang met deze stelregel wat flexibeler. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een fictie die vergelijkbaar is met de fictie, die voor het aflopen van het embargo wordt gehanteerd. Niet de start van het productieproces is bepalend maar het moment dat de krant op de deurmat ploft. In de relatie met de Tweede Kamer groeit de opvatting dat aan het recht als eerste en rechtstreeks te worden geïnformeerd wordt voldaan, als de documenten in de postkamer zijn afgeleverd.iii Op deze opvatting heeft Financiën teruggegrepen in de Vinkenslagaffaire. Het woonwagenkamp kwam in 2004 in het nieuws omdat de Belastingdienst er met de bewoners afspraken had gemaakt die ‘contra legem’ zouden zijn. Staatssecretaris Joop Wijn nam de tijd om het gedegen te laten uitzoeken en zijn voorlichters adviseerden hem hoe het eindrapport publiek te maken. De Telegraaf werd benaderd en bereid gevonden mee te werken. Zij kregen de primeur, met daarbij een interview met de staatssecretaris. Maar ze mochten er pas ruchtbaarheid aangeven als de stukken bij de Tweede Kamer digitaal waren bezorgd, ’s ochtends om 5 uur. De gebruikelijke aankondiging van het belangrijkste nieuws ‘Uit de krant van morgen’ in het NOS-programma ‘Met het oog op morgen’ moest achterwege blijven. En zo geschiede. Aan de fictie van het eerste recht van de Kamer was recht gedaan, maar tegelijkertijd was het eindrapport een gecontroleerde landing bezorgd. Voortdurende schending van embargo’s In de naoorlogse jaren blijkt de schending van embargo’s een vast onderwerp voor uitvoerige correspondentie en gesprekken binnen de Federatie van Nederlandse Journalisten (FNJ), een voorloper van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en het Genootschap van Hoofdredacteuren.iv Het eerste voorval dat ik in hun archieven tegen kom is een klacht van het Geldersch Dagblad in 1947 tegen de Arnhemsche Courant over voortijdige publicatie van het tijdelijk neerleggen van het Koninklijk Gezag door Koningin Wilhelmina. Er ligt een embargo op dat loopt tot 13u, terwijl er al vanaf 11.30u bulletins van de Arnhemsche Courant hangen bij de verkooppunten. Het is een uiting van de lokale concurrentiestrijd, die op meer plaatsen voorkomt. Zo klaagt de Haagsche Courant na Prinsjesdag 1948 over de schending van het embargo op de Troonrede. “Vóór 1 uur werd op Scheveningen reeds met een speciale editie van de Nieuwe Haagsche Courant gecolporteerd, terwijl om 1.10 uur deze zelfde editie van de Nieuwe Haagsche Courant en de speciale editie van de Nieuwe Courant werden verspreid op de Hoogewal, Hoogstraat en het Noordeinde. De colportage op Scheveningen werd door één onzer chauffeurs geconstateerd, terwijl de verspreiding op de andere punten in Den Haag werd geconstateerd door twee colporteurs van ons blad. Wij betreuren deze gang van zaken en wij zouden U willen verzoeken tegen deze bladen maatregelen te willen treffen”. De ergernis reikt echter nog
verder. “We zouden er verder bij u op aan willen dringen om het A.N.P. voor te stellen bij dergelijke gebeurtenissen, waarbij redevoeringen van te voren reeds aan de pers worden verstrekt, doch welke niet eerder mogen worden gepubliceerd voor een bepaald tijdstip, van de dagbladen een cautie (= borgsom, spr) te verlangen van een niet te klein bedrag, welke verbeurd wordt, indien de bladen zich niet aan de ter zake gegeven voorschriften houden.”v Directeur K. Labohm van de Haagsche Courant begrijpt dat wangedrag alleen valt te stoppen als de plegers ervan in de portemonnee worden getroffen. Het FNJ-bestuur is eerder in 1948 meer bezorgd over de schending van het embargo op de publicatie van het Wetsontwerp Ondernemingsraden door de Maasbode. FNJ: “Daarmee is een inbreuk gemaakt op de collegiale betrekkingen tussen bladen (…) Doch schept bovendien een dergelijke ervaring een onaangename verhouding met de bewuste overheidsinstanties.” In deze reactie is de dubbele betekenis van het embargo verwerkt. De embargoregeling moet de onderlinge concurrentie beteugelen, moet alle media gelijk aan de start brengen, zoals een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) in het bedrijfsleven een concurrentie op de lonen moet voorkomen. Het is een uitdrukking van welbegrepen eigen belang. Maar tegelijkertijd gaat het om de relatie met degenen die in goed vertrouwen informatie onder embargo verstrekken. Schending daarvan kan wel eens repercussies hebben, die ook anderen dan de overtreder raken. Emoties krijgen in embargo-kwesties vaak de vrije teugel. In de eerder genoemde voorbeelden is dat al duidelijk. Daarnaast worden de feiten niet zelden genegeerd. In een brief 23 juni 1952 aan de Hoofdredacteur van de NRC, die in een ‘Critisch Commentaar’ heeft gesproken van ‘een in de grond belachelijk embargo’, attendeert de Griffie van de Tweede Kamer daar fijntjes op. “Sedert vele jaren geldt bij de Kamer de regel, dat de ingediende stukken publiek worden op het ogenblik, waarop ze gedrukt ter griffie aankomen en aan de in het gebouw aanwezige leden kunnen worden uitgereikt. Op dat moment kan immers publicatie ook niet meer worden tegengehouden. Elk lid mag met een dergelijk stuk doen wat hem nuttig schijnt; hij mag er mededeling van doen aan derden, ook aan de pers.”vi Hoe helder deze afspraak ook is, de kwetsbaarheid ervan wordt duidelijk in maart 1955. Op een persconferentie worden plannen met betrekking tot de belastingheffing en de huurverhoging onder embargo gepresenteerd en toegelicht. Het ministerie reikt daarbij vast stukken uit, maar de officiële Kamerstukken moeten nog het drukproces bij de SDU doorlopen. Bij de persconferentie wordt meegedeeld dat – overeenkomstig de geldende regeling – publicatie pas kan plaatsvinden als SDU de stukken bij de Tweede Kamer aflevert. Het tijdstip ervan is dan nog niet bekend. Het ANP zal daarover later in de week mededeling doen. De Handels- en Transport Courant, die per post wordt bezorgd en daardoor een achterstand heeft op andere dagbladen, neemt het risico als de mededeling lang uitblijft. En ligt dan uiteindelijk vóór de officiële vrijgave op de mat bij zijn abonnees. Mijn voorganger bij Financiën, drs. G, van Eck, deponeert een officiële klacht bij de FNJ. “De schending van het embargo is duidelijk, te meer daar de verschijning van de Handels- en Transport Courant er
Met opmerkingen [JS1]:
nog steeds niet de geringste aanwijzing bestond, wanneer het embargo zou kunnen worden opgeheven.”vii Inschakeling van Tweede Kamer Een paar maanden later, nog steeds in 1955, is zijn collega van Sociale Zaken een stuk strenger na een nieuw voorval van schending van het embargo, nu bij de presentatie van het Wetsontwerp Ouderdomsvoorziening. Vier ochtendbladen hebben er al melding van gemaakt, terwijl bij telexbericht van het ANP is aangegeven dat de stukken pas die ochtend zouden worden vrijgegeven. De kranten beroepen zich op een mededeling die tijdens de persconferentie tweemaal is gedaan. Maar kennelijk is de perschef te optimistisch geweest over de verwachte levering van de SDU aan de Tweede Kamer. De ochtendkranten zijn daarvan uitgegaan en negeren het telexbericht. Het productieproces kan – brengt men naar voren – niet worden gestopt. Sociale Zaken ziet daarin geen excuus en besluit de kranten voor de rest van het jaar uit te sluiten van embargoberichten en uitnodigingen voor persconferenties. De Voorlichtingsraad (VoRa) van directeuren Voorlichting van de ministeries “stemt daarbij ten volle met deze maatregelen in”. Tevens stelt de VoRa zich op het standpunt dat – om toekomstig gedoe over het tijdstip van vrijgave van stukken te voorkomen – dit een zaak van de Tweede Kamer zou moeten zijn. “De raad heeft besloten aan de onderscheidene Ministeries in overweging te geven bij de uitreiking van stukken, die voor de Staten-Generaal zijn bestemd, te volstaan met de aanwijzing: ’Niet voor publicatie’ en een eventueel publicatie-embargo volledig aan de Griffie der Tweede Kamer over te laten.”viii De algehele embargo-afspraken en publicatie tijdstippen zijn niet van toepassing op de Prinsjesdag-stukken. Op een belangrijk punt wijken ze af. Formeel worden de stukken op Prinsjesdag door de minister van Financiën in het bekende koffertje naar de Kamer gebracht. En voorafgaand daaraan worden ze onder embargo aan de media en aan de Tweede Kamer ter beschikking gesteld. Maar dat zijn niet de ‘echte Kamerstukken’, voorzien van een Kamerstuk-nummer. Die komen pas enkele weken na Prinsjesdag. Verwarrend? Inderdaad, want zelf krijg ik dit pas door bij de ontwikkeling van de website www.rijksbegroting.nl. SDUmedewerkers stellen daarbij de vraag: ‘moeten daarop de grijze of de zwarte stukken worden geplaatst?’ Tot dat moment is het onderscheid me onbekend. Het duurt ook even voordat het kwartje goed is gevallen. Het blijkt dat er tijdens het drukproces nog tal van correcties worden aangebracht. De stukken in het koffertje zijn niet zelden voorzien van met pen aangebrachte wijzigingen. Als de formele presentatie achter de rug is, gaat SDU aan de slag om die redactionele correcties in de definitieve tekst aan te brengen; worden van de ‘grijze stukken’ ‘zwarte stukken’ gemaakt. Twee, drie weken later worden die bij de Kamer aangeleverd. Die situatie bestaat nog steeds. De wetsvoorstellen die departementen – nu digitaal – naar de Kamer sturen en gelijktijdig op www.rijksoverheid.nl laten plaatsen, kunnen afwijken van de documenten die later door de SDU worden aangeleverd. En uiteraard wijken ze af van de na de Kamerbehandelingen vastgestelde wetten.
Maar even terug naar 1955. Aan de embargo-incidenten wordt er kort na Prinsjesdag nog eentje toegevoegd. Het is dan al enige jaren gebruik dat het Woningbouwprogramma gelijktijdig met de Miljoenennota wordt gepresenteerd, als ware het een begrotingsstuk. Dat houdt in dat de vrijgave ervan gelijktijdig plaatsvindt: op Prinsjesdag ’s middags om 15.00u. Dat jaar wordt echter van dat gebruik afgeweken. Het wordt nu als een normaal Kamerstuk behandeld, zodat het tijdstip van vrijgave door de Griffie wordt bepaald. De wijziging leidt tot verwarring die wordt versterkt doordat het samenspel tussen Griffie en ANP hapert en het bericht over de definitieve vrijgave wordt verspreid na verstrijking van dat moment. Verschillende kranten hebben er maar niet op gewacht. De VoRa betreurt de gang van zaken, benadrukt dat ervoor de Miljoenennota een uitzonderingssituatie geldt en dat voor de overige Kamerstukken de afgesproken werkwijze blijft gelden.ix Affaire-Faas Alle incidenten leiden tot uitvoerige correspondentie. Afspraken zijn helder op het moment dat ze worden gemaakt, maar de latere praktijk is weerbarstiger. En de vindingrijkheid van journalisten op zoek naar de primeur is niet te beteugelen. Een ‘cause célèbre’ is de affaireFaas in 1957. Volkskrant-journalist Henri Faas maakt aan de vooravond van Prinsjesdag een artikel waarin hij op basis van eigen research de belangrijkste onderdelen van de Troonrede aangeeft. Geheel in de geest van een goede journalist, die alles als eerste weet en er gisteren al over schreef.x Minister-president Willem Drees is woest en sluit hem uit van toegang tot embargo-stukken en persconferenties. Dat leidt tot ophef, ook in de Tweede Kamer, waar KVP-leider Carl Romme – als oud-staatkundig hoofdredacteur van de Volkskrant de beschermheer van Faas – het voor de journalist opneemt. Na drie maanden wordt de uitsluiting opgeheven. Maar dit incident staat niet alleen. Al eerder heeft het kabinet zich van het instrument van de uitsluiting bediend. Hiervoor heb ik al aangegeven dat bij de presentatie van de Wet Ouderdomsvoorziening in 1955 de vier dagbladen die voortijdig hebben gepubliceerd daarvoor zijn gestraft met uitsluiting voor de rest van dat jaar. In 1956 wordt Telegraaf-journalist Bob Gobits levenslang uitgesloten. Hij heeft via een SER-medewerker de hand weten te leggen op de loongegevens, die vertrouwelijk binnen de SER circuleren ten behoeve van de opstelling van een advies. De betreffende medewerker treft een zwaarder lot; hij wordt ontslagen en strafrechtelijk vervolgd.xi Alle incidenten leiden ertoe dat de Nederlandse Dagblad Pers (NDP), de organisatie van de dagbladuitgevers, zich zorgen maakt en in een circulaire waarschuwt voor het overtreden van embargo-afspraken. Dat komt de betrouwbaarheid en het aanzien van de dagbladpers, zo is de strekking, niet ten goede. Ook de hoofdredacteuren maken zich zorgen over de aanhoudende incidenten en denken na over een sluitende embargo-regeling. Het duurt overigens tot 1965 voordat dit uitmondt in ‘embargostellingen’, die – in de woorden van Evert Diemer, de gezaghebbende hoofdredacteur van een aantal protestants-christelijke regionale dagbladen - een zekere gedragsregie moeten bewerkstelligen. Hij heeft geen
moeite met een embargo indien de pers “zekere voorrechten geniet die haar arbeid helpen; nog niet uitgebrachte jaarverslagen, regeringsstukken die het parlement nog niet hebben bereikt”. De eerste bepaling in de door de hoofdredacteuren voorgestelde regeling is: “Nieuws dat zijn ontstaan door het uitspreken van redevoeringen, het afkondigen van besluiten, het bekend maken van wetsontwerpen, het uitbrengen van jaarverslagen, het verlenen van onderscheidingen, over het algemeen gaarne onder embargo zullen worden aanvaard.” Een van de bepalingen biedt echter een pikante vluchtroute. “Nieuws, dat ten onrechte is gepubliceerd door anderen, die door het embargo zijn gebonden, kan noodzaken de nieuwsgever te verzoeken het embargo op te heffen, en, indien aan desbetreffend verzoek niet wordt voldaan, het gepubliceerde nieuws onder bronvermelding over te nemen.”xii In deze ontsnappingsclausule is de ervaring met de Greet Hofmans-affaire verwerkt. De Nederlandse pers is toen verboden daarover te publiceren, hoewel in de buitenlandse media daarover volop werd gepubliceerd. De overheidsvoorlichters zijn niet gelukkig met deze ontsnappingsmogelijkheid. Knuppel in het hoenderhok De schermutselingen zijn ermee niet teneinde. Met enige regelmaat blijven zich incidenten voordoen. In 1974 gooit RVD-hoofddirecteur Gijs van der Wiel met betrekking tot Troonrede en Miljoenennota de knuppel in het hoenderhok. Op 30 juli schrijft hij het Genootschap van Hoofdredacteuren dat door het grote aantal stukken dat in verband met de Derde Dinsdag onder embargo wordt uitgereikt het voor de overheid niet mogelijk is met alle organen die daaruit gaan publiceren een persoonlijke regeling te treffen. Bovendien acht hij het voor een ingevoerde journalist kinderspel buiten het ministerie van Financiën of de RVD om een exemplaar in handen te krijgen, “waaruit hij dan vrij mag publiceren. Het wederom uitreiken van de stukken op de zaterdag voorafgaande aan de Derde Dinsdag zou nu in feite de vrijgave ervan betekenen.” De hoofdredacteuren laten dit niet over hun kant gaan. met beide handen wordt de uitnodiging om alternatieven aan te reiken, aangegrepen. Op 15 augustus 1974 vindt er ‘een gecombineerde vergadering plaats van de Sectie Hoofdredacteuren van de NVJ en het Genootschap van Hoofdredacteuren en gemachtigden van de hoofdredacteuren van De Telegraaf, Het Parool en De Waarheid.’ Zij komen met de RVD overeen dat er geen aanleiding is voor een wijziging van de bestaande regeling, waarbij de redacties zich verbinden niet uit de onder embargo verstrekte stukken te publiceren. En ook geen beroep zullen doen op vrije nieuwsgaring na de verstrekking van de stukken tot aan de afloop van het embargo.xiii Met die laatste zin is de ontsnappingsclausule in de ‘embargostellingen’ van 1965 van de hoofdredacteuren ontmanteld. De verhoudingen zijn hersteld en - naar later blijkt - voor bijna dertig jaar vastgelegd. Het enige wat verandert is het moment van uitreiking van de stukken. Als de vijfdaagse werkweek ook de journalistiek bereikt, worden de stukken al op vrijdag ter beschikking gesteld en vinden tevens de toelichtende persconferenties van de bewindslieden plaats. De verwijzing naar de afspraken van 15
augustus 1974 blijft echter onveranderlijk opgenomen in de embargoverklaring die de overheid van de hoofdredacteuren bij de uitreiking van de Prinsjesdag-stukken, vraagt. Twintig jaar rust rondom Prinsjesdag-embargo Het blijft een kleine 20 jaar stil rondom het Prinsjesdag-embargo. In beginsel leidt de vervroeging van de Algemene Politieke Beschouwingen vanaf 1993 niet tot wijziging. Het komt goed uit dat de stukken enkele dagen van te voren onder embargo worden verstrekt, zodat het debat goed kan worden voorbereid. Wat later worden de fractievoorzitters nog verder tegemoet gekomen door hen de conceptversie van de Miljoenennota ter beschikking te stellen die ruim een week voor Prinsjesdag aan de Raad van State ter advisering wordt voorgelegd. Het is deze ‘Raad van State-versie’ die al snel ook onder goed ingevoerde parlementair journalisten circuleert. Mondjesmaat worden er enkele krenten uit de pap gepresenteerd. Niemand vindt het echter belangrijk genoeg er iets aan te doen. De belangen bij de instandhouding van de embargoregeling, zoals de kwaliteit van de berichtgeving en de uitgave van Prinsjesdag-bijlagen, zijn ondanks de lekkages groot genoeg. Dit is de situatie die ik in 1999 aantref. In de voorbereiding op Prinsjesdag vinden er allerlei gesprekken plaats. Binnen de directie Voorlichting gaat het om in overleg met de andere directies van Financiën vast te stellen wat de hoofdpunten van het komend beleid zijn en daarover persberichten voor te bereiden. Ook wordt hard gewerkt aan een lespakket voor scholieren met een bijbehorende Prinsjesdag-poster, waarop de inkomsten en de uitgaven grafisch worden samengevat. In overleg met de secretaresse van de minister worden in de week voor Prinsjesdag enkele dagdelen geblokkeerd voor ‘embargogesprekken’ met journalisten. De journalisten die daarvoor in aanmerking willen komen, mogen een uur voor het gesprek bladeren in de Raad van State-versie van de Miljoenennota. De autorisatie van de artikelen vindt in samenwerking met de minister in hoog tempo plaats. Naast de algehele regie ben ik in die periode ook verantwoordelijk voor de PowerPointpresentaties voor zowel minister als staatssecretaris die tijdens de persconferentie zullen worden gehouden. Dat is binnen Financiën niet gebruikelijk. De collega’s buiten de directie spreken schertsend van ‘Chefsache’ over de betrokkenheid die ik daarbij aan de dag leg. Binnen de VoRa vindt er ook overleg plaats. Belangrijkste onderwerp is de planning van de persconferenties op de vrijdag voor Prinsjesdag. Die planning heeft in de loop der tijd weliswaar een bepaalde volgorde gekregen, maar er is altijd de samenloop met de Ministerraad en verplichtingen van bewindslieden in binnen- of buitenland. Zelf bevind ik me in een comfortabele positie: Financiën houdt zijn persconferentie op vrijdag om 18u. Met na afloop een borrel waar de ambtelijke top op een ontspannen manier kan praten met de aanwezige journalisten, terwijl de bewindslieden enkele radio- en televisiejournalisten te woord staan. Alles onder embargo. De afsluiting van de gehele serie persconferenties is op maandagochtend, waar de Minister-president de Troonrede uitreikt en toelicht, een gewoonte die al vroeg na de Tweede Wereldoorlog is ontstaan.
Tweede Kamer als vergiet Vanuit dit circus doen zich, naar mijn waarneming, nauwelijks lekkages voor. Er is echter nog een heel circuit om heen. Er zijn voortdurend gesprekken met Kamerleden, die direct of indirect ‘vertrouwelijk’ op de hoogte worden gesteld van enkele nieuwe aspecten van beleid. Oud-RVD-hoofddirecteur Hans van der Voet heeft daarvoor minister-president Ruud Lubbers al gewaarschuwd nog voordat in ‘Yes, minister’ is onthuld dat “the only ship that leaks from the top, is the ship of state”. Van der Voet: “Tegen Lubbers heb ik ooit gezegd: het grootste vergiet is de Tweede Kamer, daarna de ministerraad en dan pas de ambtenaren. Ik heb meermalen meegemaakt dat de lekkages kwamen van een minister of een staatssecretaris. Daar heb je wat dat betreft ook boeven onder. Vergis je niet.”xiv Net als bevriende Kamerleden krijgen ook vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in meestal regulier overleg met departementen voorafgaand aan Prinsjesdag ‘vertrouwelijk’ het nodige te horen. Niet in alle gevallen voelen zij zich strak gebonden aan het embargo. Er zullen mensen geweest zijn die de kennis die ze zo opdoen niet voor zich kunnen houden, maar handige journalisten slagen er ook in actief maar onnavolgbaar die informatie los te weken en te verbinden met andere puzzelstukjes tot een verhaal, dat niet herleidbaar is tot één informant. Vliegende kraaien vinden immers altijd wat. De situatie wordt fundamenteel anders met de digitalisering. De nieuwe media hebben lak aan de belangen van de schrijvende pers bij een Prinsjesdag-bijlage. Dat wordt allereerst duidelijk als in 2002 een internet-surfer in Australië erin slaagt toegang te verkrijgen tot de ANP-servers, waar – onder embargo – vanaf vrijdagavond verschillende berichten klaar staan over de Miljoenennota en tal van onderdelen van de Rijksbegroting. In brede kring wordt dan de vraag opgeroepen of hiermee in feite het embargo niet is opgeheven. Gerard van der Wulp, dan Directeur-Generaal Rijks Voorlichtings Dienst, en ik hebben het er druk mee om alle opgewonden standjes te wijzen op de bepaling dat het embargo ook blijft gelden als het ergens door iemand is doorbroken, volgens de afspraak die in 1974 is vastgelegd. De grootste moeite heb ik zelf met een redactiechef van The Financial Times, die sowieso niets begrijpt van een embargoregeling, En die er ook geen weet van heeft dat zijn Nederlandse correspondent, namens hem, voor handhaving van het embargo heeft getekend, ook in een geval als deze. Hek van de dam In feite is met dit voorval het hek van de dam. De discussie die ermee opgang komt, maakt duidelijk dat het draagvlak ervan bij de journalistiek afneemt. NRC-columnist Joep Bik is één van de weinigen die niets op heeft met de veranderende wind die in de journalistiek opsteekt. Hij noemt de in de discussie gemaakte tegenstelling tussen ‘vrije onafhankelijke nieuwsgaring’ en ‘dociele volgzaamheid’ gechargeerd en vals. “Wat is op Prinsjesdag belangrijker, een, uit de embargostukken samengesteld, samenhangend overzicht van de regeringsplannen waarover het parlement moet oordelen, of de eigen nieuwsgaring, waarmee trotse kranten of andere media maar een (klein) deel van die plannen aan de weet
zijn gekomen.” En tegen Jan Blokker, die zich op het standpunt stelt dat je het niet op een akkoordje moet gooien met Balkenende, ‘die dien je te vuur en te zwaard te bestrijden’, brengt hij in: “Als je Balkenende wilt bestrijden, als journalist, én te vuur en te zwaard, dan is er toch weinig tegen om, zeg op Prinsjesdag, zo samenhangend en precies mogelijk te melden wat hij van plan zegt te zijn." Tevens waarschuwt hij ervoor dat de regeling wel eens helemaal kan verdwijnen en dat er helemaal geen embargoregeling meer komt. De stukken kunnen dan pas worden bekeken nadat ze aan de Tweede Kamer zijn gepresenteerd. “Dan moeten de media maar zien wat zij daar in een paar uur tijd van weten te maken. Journalistiek gezien zou zoiets de media het verwijt besparen dat zij embargonieuws een paar dagen achter de kiezen houden. Maar zou zoiets uit een oogpunt vaan informatie een verbetering betekenen?” xv Bik is een eenzame roepende in de woestijn. Zelfs zijn eigen hoofdredacteur, Folkert Jensma, gaat voorop in de sloop van de regeling. De triomfalistische presentatie in 2004 van Frits Wester van de Miljoenennota in RTL Nieuws een dag nadat de ‘Raad van State-versie’ aan de fractieleiders ter hand is gesteld, is het definitieve signaal dat de regeling niet langer te handhaven is. In eerste aanleg wekt het woede bij in het vak vergrijsde Haagse collega’s van de schrijvende pers. Net als Bik een jaar eerder zien zij terecht het einde naderen van een situatie waar zij jarenlang garen bij hebben gesponnen. Hoofdredacteur van Bik’s eigen NRC, Folkert Jensma, is er klaar mee. Hij kondigt aan niet langer te willen tekenen voor embargo en daarmee ook de stukken niet te zullen afhalen. Met enig bravoure zegt hij dat zijn lezers daarvan niet de dupe zullen worden. Waarmee hij zijn eigen Haagse redactie met het probleem opzadelt deze claim waar te maken. Dat lukt met behulp van de GPD-redactie die in hetzelfde kantoorpand aan de Hofweg is gehuisvest en wel over de embargostukken beschikt, zo wordt me door een NRCjournalist in vertrouwen verteld. VoRa: embargo is niet te handhaven Binnen de kring van RVD, Voorlichtingsraad en Financiën wordt de embargokwestie ook met enige intensiteit bekeken. Vanaf nu wordt de gang van zaken rondom het embargo enkele jaren achtereen stevig geëvalueerd. Onderkend wordt dat het embargo niet te handhaven valt. De overheersende opvatting, waar ik zelf groot voorstander van ben, is een regeling te treffen die de Tweede Kamer zelf ook hanteert als ze een belangrijk rapport – zoals de bevindingen van een Parlementaire Enquêtecommissie – publiek maakt. Media kunnen de stukken ’s ochtends vroeg afhalen en krijgen daarop rond het middaguur een toelichting in een persconferentie. Tot die tijd is er een embargo. Minister Zalm heeft een voorkeur voor een strikte toepassing van de Grondwet, die slechts spreekt van een aanbieding van de Rijksbegroting op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer. Niks onder embargoverstrekking, niet aan de media, niet aan de Tweede Kamer. De VoRa raadt het kabinet steeds kort na Prinsjesdag aan zo snel mogelijk met het Presidium van de Tweede Kamer in overleg te treden over de embargoregeling voor het komend jaar. Maar het onderwerp wordt in de onderlinge contacten altijd uitgesteld tot mei, juni, kort voor het Kamerreces. Het resultaat
is dat er vanaf 2005 bijna ieder jaar een ander regime geldt. En dat de verstrekking van de stukken – ook voor de besprekingen in het Kabinet - steeds beter wordt beveiligd. Zelfs de Koningin moet dat ervaren, tot woede van Felix Rhodius, directeur van het Kabinet van de Koningin, die zich daarover bij mij beklaagt. Maar hoe goed de beveiliging ook is, de lekkages laten zich niet stoppen, waardoor de discussie niet verstomd. Het is opvallend dat in deze discussie de Tweede Kamer zich het stevigst roert. Voor de media lijkt de regeling definitief over zijn houdbaarheidsdatum heen. De Tweede Kamer ziet echter haar belang van Algemene Beschouwingen direct na Prinsjesdag, die in feite een spin-off is van de voor media bedoelde embargoregeling, bedreigd. Zozeer hecht ze eraan dat ze geen concessies wil doen. Het kabinet zoekt dan ieder jaar naar een nieuwe benadering, die de Kamer zoveel mogelijk tegemoet komt, maar die wel Financiën en de SDU iedere keer voor een nieuwe uitdaging plaatst. Als in 2009 Tweede Kamerlid-Paul Tang moet toegeven dat hij één van de begrotingstukken aan RTL Nieuws heeft gegeven, heeft het kabinet er genoeg van en besluit de embargo-regeling op te heffen.xvi De Tweede Kamer krijgt in het rapport Publiek Geheim van de commissie-De Wijkerslooth, die door haar is ingesteld naar aanleiding van de affaire-Tang, enkele opties voorgelegd. Nadat ze ook een rondgang langs enkele landen heeft gemaakt, waaruit blijkt dat er nergens zo’n lang embargo bestaat als hier. Onder de opties is ook de regeling die ze zelf toepast. Ze eist echter handhaving van de aloude regeling, waarop de regering besluit haar eigen opvatting te volgen. De stukken worden pas beschikbaar gesteld na de officiële presentatie, waarop de Kamer in 2013 besluit de Algemene Beschouwingen een week op te schorten. Het argument is nog steeds dat de Kamer enige tijd nodig heeft om zich op het debat voor te bereiden. Het komt enigszins ironisch over als de fractieleiders later een uitnodiging van de NOS aanvaarden om ’s avonds op Prinsjesdag met elkaar in debat te gaan. De vonken spatten er als in een verkiezingsdebat vanaf. Niemand lijkt gehinderd door een gebrekkige kennisneming van de stukken.xvii
i
Zie voor een kroniek van de gang van zaken met betrekking tot het Prinsjesdag-embargo Publiek geheim, rapport van de Commissie Prinsjesdagstukken (Commissie-De Wijkerslooth), januari 2010, pg 17ev ii
Marja Wagenaar, Rijksvoorlichtingsdienst, Geheimhouden, toedekken en openbaren, SDU Uitgevers, 1997, zie met name de hoofdstukken 2 en 3, pg 41-99 iii
Brief Griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Mr A.F. Schepel aan de Hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamse Courant, dd. 23 juni 1952 iv
De Federatie van Nederlandse Journalisten (FNJ) is een samenwerkingsverband van de Nederlandse Journalisten Kring (NJK), de Katholieke Nederlandse Journalisten Kring (KNJK) en de Protestants-Christelijke Journalisten Kring (PCJK). In … gaan deze organisaties op in de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ). v
Brief dd. 23 september 1948 van Mr. K. H. Labohm, directeur Haagsche Courant aan de Raad van Tucht voor Journalisten
vi
Brief Griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Mr A.F. Schepel aan de Hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamse Courant, dd. 23 juni 1952 vii
Brief van het Ministerie van Financiën, drs. G.Chr. van Eck, Hoofd der afdeling Perszaken, aan de Federatie van Nederlandse Journalisten, dd. 15 maart 1955 viii
Brief van de Voorlichtingsraad, Dr. G.J. Lammers, voorzitter, aan de Directeur en Hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad, dd. 4 augustus 1955; Zienswijze van het FNJ Federatiebestuur t.a.v. de overtreding van het embargo op het wetsontwerp ouderdomsverzekering door enkele ochtendbladen, ongedateerd; Brief Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Hoofd Voorlichtingsdienst, J.C. Visser, dd. 6 juli 1955 ix
Brief Voorlichtingsraad, Mr. H.W. Spoor, secretaris, aan de Federatie van Nederlandse Journalisten, dd. 17 november. x
Wandbord in Internationaal Perscentrum Nieuwspoort, nabij de Wandelganger-zalen die naar Henri Faas’ alter ego zijn genoemd. xi
Brief B. Gobits aan FNJ, dd. 11 december 1955; “Weer vervolging tegen Telegraaf-journalist? Intimidatie of erger? Minister Donker in actie tegen primeur”, De Telegraaf dd. 11 november 1955 xii
Sectie hoofdredacteuren formuleert embargostellingen, De Journalist, orgaan van de Federatie van Nederlandse Journalisten, 15 mei 1965. xiii
Brief Gijs van der Wiel, hoofddirecteur Rijksvoorlichtingsdienst, over Publikatie van Troonrede en Miljoenennota, aan de voorzitter van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, dd. 30 juli 1974; Overeenkomst van Sectie hoofdredacteuren van de NVJ en van het Genootschap van Hoofdredacteuren, alsmede van de Hoofddirecteur van de RVD inzake het embargo op Miljoenennota en Troonrede, dd. 15 augustus 1974 xiv xv
Louis Cornelissen e.a., Uit oogpunt van eenheid, 60 jaar Voorlichtingsraad, Den Haag 2007, pg 45 J.M. Bik, Leve het embargo, 16 september 2003
xvi
Zie voor een kroniek van de gang van zaken met betrekking tot het Prinsjesdag-embargo Publiek geheim, rapport van de Commissie Prinsjesdagstukken (Commissie-De Wijkerslooth), januari 2010, pg 17ev xvii
De volgende ochtend, woensdag 18 september 2013, noemen Yoeri Albrecht en Pieter Klein het in het VARA-programma (?) een ‘bloody shame’ dat de Algemene Beschouwingen een week zijn uitgesteld. Ze verlangen dat dat volgens jaar anders gaat.