KNNV afdeling Nijmegen Goudenregenstraat 5 6573 XN BEEK UBBERGEN
[email protected] www.knnv.nl/nijmegen
De Bruuk. Maden en meden in het glaciale tongbekken van Groesbeek
2 maart 2012. Deelnemers [15]: Louis Geraets, Jan Cornelissen, Tiny en Thea van de Weem, Ria van Gaal, Marc Hofs, Ronald Hartsuijker, Jeanne Swart, Tom Bindels, Luuk Bouwman, Claartje Janssen, dhj janssen, A Gornik, Rob Remmerde. Excursieleider en verslag: Jan Nillesen. Mooie winterdag 10°C 10.00-14.00 uur
K[Geef tekst op]
Vertrekkend vanaf de Ashorst, lopen we door een met kwelwater gevoed moerasgebied in het bekken van Groesbeek, gelegen bij de buurtschap Bredeweg. Het is een maden- of medenlandschap gekenmerkt door kleinschalige afwisseling van natte hooilanden, struwelen, houtwallen en broekbossen. Het grootste deel van de hooilanden bestaat uit Veldrusschraalland Een klein gedeelte wordt ingenomen door Blauwgrasland. Met rood aangegeven de route van de excursie .
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
2
Het bekken van Groesbeek is een gletsjertongbekken dat wordt geflankeerd door hoger gelegen stuwwallen, die zorg dragen voor een gestage toevoer van kwelwater. Aan de westkant zijn dit de stuwwallen van Nijmegen, aan de oostkant die van het Duitse Reichswald. In de ondergrond van de stuwwallen en het bekken bevinden zich geplooide zand en kleilagen met een complexe opbouw, met daarboven _ in het bekken_ een voor water slecht doorlatende laag. Hydrologisch wordt het gebied gekenmerkt door menging van lateraal bewegend, betrekkelijk mineralenarm grondwater uit de belendende stuwwalflanken met naar verhouding mineralen rijk grondwater uit dieper watervoerende pakketten van regionale herkomst. Zulke contactsituaties geven voeding aan een bijzondere plantengroei: juist onderaan de flanken van de stuwwallen, dus in het bekken van Groesbeek, kwelt water op dat door het contact met de kalkhoudende lagen een hoge hardheid en alkaliniteit bezit.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
3
Al in 1940 vormde de botanisch rijkdom van het gebied de aanleiding voor de aankoop van “De Botterpot” door het Staatsbosbeheer. Toen enige tijd later de gedachte gemeengoed werd dat voor het behoud van de waardevolle begroeiingen het uitvoeren van menselijk beheer noodzakelijk is, werd in 1957 besloten de hooimoerassen jaarlijks te maaien. Helaas waren enkele van de meest kritische soorten toen al verdwenen, waaronder Grote muggenorchis en Vetblad. Zorgwekkend was ook de kwetsbare waterhuishouding, te meer daar zich in de directe nabijheid van het reservaat een gemeenschappelijke vuilnisstortplaats bevond. De vuilstort zorgde voor de toestroom van voedselrijk percolatie water, maar door hydrologische isolatie is deze bron van eutrofiëring intussen onschadelijk gemaakt. Diverse sloten, gegraven in de periode na de Tweede Wereldoorlog, zorgden voor lange tijd voor verdroging en daarmee samenhangende verzuring.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
4
Door interne maatregelen als het stuwen van sloten en het dempen van de zogenaamde Omgelegde Leigraaf is deze vorm van ontwatering gestopt. En daarmee zijn verdroging, verzuring en eutrofiëring in het centrum van het reservaat in belangrijke mate teruggedrongen. Het dempen van de sloten was bij onze aanwezigheid in volle uitvoering. Men benutte daarvoor keramische klei uit de Millingerwaard.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
5
Landijs 160.000 jaar geleden. Van Scandinavië tot in de Bruuk.
De Bruuk ligt in het bekken van Groesbeek-Kranenburg. Groesbeek is binnen Nederland het zuidelijkste punt waar 130.000 jaar geleden, in de voorlaatste ijstijd, landijs heeft gelegen. “De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
6
Dit landijs heeft een hoefijzervormige, nu 60-95 m hoge stuwwal opgestuwd. Toen het ijs weggesmolten was, bleef binnen de stuwwal een laagte over; het bekken van Groesbeek-Kranenburg.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
7
Rood aangegeven : de route van de excursie De gletsjer liet op de bodem van de Bruuk een keileem laag achter. Deze keileemlaag zorgt mede met lōss en veen voor een ondoorlatende laag in de Bruuk
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
8
De dikte van de Scandinavische landijsgletsjer varieerde enorm. In Scandinavië is de gletsjer drieduizend meter dik geweest. Aan de lobben, de uiteinden van de ijskap, was het ijs dunner en had het een dikte van tientallen tot honderden meters. Als je de hoogte van een stuwwal optelt bij de diepte van het glaciale bekken dat de gletsjer in de ondergrond heet uitgeslepen, krijg je bij benadering de minimale dikte van het ijs op die plaats. Het ijs is hier 200 meter dik geweest . Eén kubieke meter ijs weegt 920 kilo; ga maar na met wat voor een gigantisch gewicht zo'n gletsjer op de aarde drukte. Tegenwoordig zijn de stuwwallen lager dan toen ze net gevormd waren. Ze zijn door vorst, wind en water afgesleten. Stuwwallen worden vaak verward met eindmorenes. Eindmorenes zijn een soort langgerekte bergen, die eveneens uit grind en keien bestaan en door het ijs zijn opgeduwd. Morenes bestaan echter altijd uit materiaal dat door de gletsjer is aangevoerd, terwijl stuwwallen uit plaatselijk bodemmateriaal bestaan.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
9
Hoge horst, Lage horst en Ashorst zijn eskers. Eskers kunnen honderden kilometers lang zijn en tientallen meters hoog, volgen de richting van de ijslaag en hebben (dus) een slingerend verloop.
Een esker of smeltwaterrug is een heuvel in het landschap of onder de grond die is veroorzaakt door smeltwater onder een ijskap, zoals een gletsjer. Deze heuvel bestaat uit glaciofluviaal sediment(zand vermengd met grind en keien die klein genoeg waren om door het water te worden meegenomen) wat is achtergelaten in de bedding van de smeltwaterstroom. Een esker is een voorbeeld van een fluvioglaciaal verschijnsel: een verschijnsel dat is ontstaan door een samenwerking tussen ijs en water. Eskers kunnen alleen bestaan bij stagnerend ijs, zoals aan de rand van het ijs tijdens een ijstijd. Er lopen enkele zandrichels, eskers, door het gebied die net iets hoger en dus iets droger zijn.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
10
Van oudsher werden op die hogere delen de boerderijen gebouwd. Hierop liggen ook de wegen Hoge horst, Lage Horst en Ashorst. Ze bemoeilijkten in het verleden de afwatering van de Bruuk
Keileem Omdat keileem slecht doorlatend is, heeft deze grondsoort bijzonder veel invloed in de Bruuk. De bodem is er door de keileemlaag moeilijk doordringbaar voor plantenwortels. Plaatselijk is de grond ook zeer nat waardoor er makkelijk veenvorming plaatsvond. De keileem is ongeveer 150.000 jaar geleden afgezet, tijdens het Saale-glaciaal. Keileem bestaat uit slecht gesorteerd mengsel van keien, grind, zand en leem. Vaak worden in keileem ook zwerfstenen gevonden.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
11
Daarnaast kwam er oorspronkelijk vaak ook kalk in keileem voor, dat door chemische verwering vrijwel volledig is verdwenen. Keileem wordt onder landijs afgezet en kan dan ook als een vorm van till [grondmorene] worden beschouwd.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
12
In de laatste ijstijd, zo’n 30.000 jaar geleden, deponeerde wind löss in het bekken. Toen bereikte het ijs Nederland niet. In een groot deel van de Bruuk ligt de lössleemlaag aan de oppervlakte, hetgeen we op verschillende plaatsen konden vaststellen. Door solifluctie kwamen ook grote hoeveelheden löss van de stuwwallen in het glaciale tongbekken van Groesbeek terecht. Dit leidde tot een slechte door-latende bodem.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
13
Basis voor de zeer grote botanische kwaliteiten van de Bruuk zijn de bijzondere hydrologische en hydrochemische eigenschappen, welke hier in tegenstelling tot op veel andere plaatsen in ons land voor veel soorten nog in voldoende mate aanwezig zijn. Toch zijn sinds het begin van deze eeuw een aantal ten aanzien van hun milieu eisen zeer kritische soorten als Tweehuizige zegge, Armbloemige waterbies en Vetblad uit de Bruuk verdwenen. Dit zijn concurrentie zwakke soorten van ofwel permanent zeer natte milieus, dan wel van uitgesproken pioniermilieus. Ook de Grote muggenorchis karakteristiek voor kwelmoerassen is nooit meer gezien in de Bruuk. De Armbloemige waterbies hebben we bij een vorige excursie teruggevonden. Vanuit de zaadbank is de plant opnieuw verschenen in een geplagd gedeelte met een kweldruk van 3 mm per dag.
Zeer veel slechter is het de soortenrijke natte tot vochtige heide rond de Bruuk vergaan. Ze is geheel ontgonnen tot cultuurgrasland.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
14
Het natte hooilandencomplex wat we tijdens onze excursie bezoeken is in de middeleeuwen ontstaan. Door ontginning van het ter plaatse aanwezige broekbos. Deze natte, en door aanvoer van voedingsstoffen met het kwelwater rijke moerige gronden werden, in tegenstelling tot de niet door kwelwater beïnvloede leemgronden in de omgeving niet voor beweiding gebruikt, maar voor hooiwinning. Met de ontginning van de vochtige heide rond de Bruuk met behulp van kunstmest verloor het hooiland van de Bruuk als gevolg van de uit agrarisch oogpunt zeer matige kwaliteit van het hooi in toenemende mate aan betekenis. De wat drogere delen van de Bruuk zijn ofwel door ontwatering en bemesting omgevormd tot cultuurgrasland, dan wel door aanplant van Zomereik omgezet in bos.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
15
De oude Leigraaf
De Bruuk gold vroeger als “vies land”, dat wil op zijn Groesbeeks zeggen: land dat weinig opbrengt, een nat gebied waar de betere boer zijn neus voor ophaalde. Toch heeft de Bruuk heel lang een functie gehad voor het locale boerenbedrijf. Toen die functie bijna was weggevallen, is het gebied in 1940 natuurreservaat geworden. Het dal waarin de Oude Leigraaf ligt, is noord-zuid gericht.
Op de hoogtekaart is het lage deel te zien in groen, er omheen liggen, in tinten van lichtblauw via geel naar rood, de hogere gronden van De Plak [oost] en de gronden bij de dorpen Groesbeek en Breedeweg [west]. Op het kaartje is de puist van de stortberg Den Dukenburg mooi te zien. Den Dukenburg is de naam van een buurtschap die voorheen lag bij de tegenwoordige Belt.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
16
De Bruuk is De Broeken De Bruuk is het meervoud van Het Broek. De Broeken dus. De Broeken bestonden in 1768 uit tal van lage graslanden en bosjes langs de Leigraaf: Heijbroek, Verlooren Broek, St Jansbroek, Kaalbroek etc. De Leigraaf reeg de broeken aan elkaar. Het huidige natuurgebied is een restant van deze broekgebieden. In de eerste helft van de 14 e eeuw kwamen ze in particuliere handen. Ze werden verkaveld en ontgonnen. Ze werden toen afgescheiden van een groot laag gebied in het Bekken van Groesbeek, dat onverkaveld was en waar de omwonende boeren hun vee lieten grazen. Het resterende gebied bestond uit vochtige heidegebieden met onder meer De Horst.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
17
De Oude Leigraaf wordt onder de betiteling “wetering” genoemd in 1345 en is dus 750 jaar geleden gegraven. Rond die tijd is de hele strook broekgrond langs de Leigraaf uitgegeven. De gemene gronden werden verdeeld onder particulieren, die hun nieuwe land gebruikten als weide- en hooiland, voor turfwinning en houtteelt. SBB is nu druk doende de sloten te dempen met keramische klei uit de Millingerwaard. Daarmee sluiten ze aan op de aanwezige afsluitende leemlaag. Op deze manier hoopt men te bereiken dat het kostbare kwelwater niet weggevangen en afgevoerd wordt. Een uitgebreid systeem van begreppeling moet zorg dragen voor de afvoer van het zure regenwater, dat op het basische kwelwater ligt. In de toekomst wordt ook de Leigraaf van een afdichtende kleilaag voorzien. Hout en Strooisel
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
18
De producten uit De Bruuk waren hout en “strooisel”. Strooisel was gedroogd maaisel dat gebruikt werd in de stal om vermengd te worden met uitwerpselen tot mest. Het hout uit De Bruuk was elzen, esssen en eiken. Er was nog een derde product namelijk turf. Groesbekers die te arm waren om turf te kopen staken “slegte zandturf”in de Bruuk. “Ruth zien Kuul”is daar nog een restant van.
In 1920 is een ontginningspoging in de Bruuk ondernomen. De Baron liet boer Mans uit Groningen komen. Hij beploegde en begreppelde bijna de gehele Bruuk. Het werd echter een grote mislukking. Na een aantal misoogsten heeft hij het gebied weer aan de natuur moeten terug geven. De bodem was taai en het kwelwater bleef maar komen. De begreppeling die over bijna de hele oppervlakte van de Bruuk voorkomt, herinnert nog aan deze ontginningspoging. “De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
19
De bouwers aan de schoonheid van de Bruuk
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
20
In en rond De Bruuk woonden mensen. Natuurlijk aan de Bruuksestraat, maar ook in “Den Dukenburg” waar nu de stortberg ligt, en zelfs op onze route bij “Het Verloren Broek”” in woninkjes die nu verdwenen zijn.
En er woonden mensen tijdelijk: in woonwagens. Het Sigeunerpaedje tussen De Bruuk en De Horst herinnert hieraan. Het ware arme mensen waarvan een deel van de natuur leefde. Bezembinders en een enkele mandenmaker. De bezembinders sneden wilgentenen in De Bruuk. In vieren gesplitst werden die gebruikt voor het binden van bezems. Ook de mandenmaker vond er grondstof voor zijn ambacht. Het uitventen gebeurde in maandenlange tochten in de verre omgeving. Het was niet ongewoon om te gaan stropen, vogels te vangen of hout te stelen. Rood in de Bruuk, van grote betekenis Het belangrijkste wat rood doet, is opvallen. Het komt maar weinig in de natuur voor, maar als het voorkomt, betekent het al tijd wat. “De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
21
Een hoge borst opzetten met prachtig rood fungeert vooral als bron van informatie voor potentiële partners of rivalen. Dat is iets dat nu aan de orde is, als er met de voortplanting moet worden gestart.
Het belang van het rood werd al een halve eeuw geleden vastgesteld tijdens experimenten met een opgezet roodborstje zonder kop. De intensiteit van het rood bepaalde de hevigheid waarmee het hoopje pluimen door levende diertjes werd aangevallen. Jonge roodborstjes krijgen nog geen rode borst, die komt er pas na de rui tijdens de eerste zomer. Met elke rui beurt wordt het rood op de borst intenser, zodat de vlek een indicatie geeft van de leeftijd van een beestje. Ze is ook wat opvallender bij mannetjes dan bij vrouwtjes – die moeten meer indruk kunnen maken.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
22
Een rode bes betekent: Lieve vogel eet mij op en poep mij een eind verder op weer uit, dan kan ik mij verspreiden. Of het betekent: blijf af, gevaar, dit is buitengewoon giftig. Door rood word je aangelokt en afgestoten, en die merkwaardige mengeling is de eigenschap bij uitstek van verleiding, bekoring. Schone Kaat woonde in De Bruuk. De mannen raakten van de kook door rood. Ze denken dat roodharige vrouwen hartstochtelijk, wulps en seksueel dominant zijn. Onze voorvader de aap had een voorliefde voor rood om de eenvoudige reden dat hij een vruchteneter was. In een oerwoud met al die groene blaadjes en bruine stammen en blauwe lucht zag hij de rijpe vruchten als rode balletjes aan de bomen hangen. Bavianen werken ook met rood, maar dat zit op hun achterwerk “De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
23
Mensen met rood haar zouden een gen hebben van de Neanderthalers, zo werd onlangs bekend. In “De Bruuk” houden ze het op de Kelten. “Meisjes met rode haren, die kunnen kussen, dat is niet mis”. Arme Jansen zong het en in “De Bruuk” weten ze het. Want in “De Botterpot”, dat is bekend, wonen veel meer roodharigen dan gemiddeld. Als verklaring wordt verteld dat uit de waterpomp roestig water komt. En als je dat maar genoeg van drinkt dan verkleurt je haar vanzelf. Een andere verklaring gaat terug naar de volksverhuizing. De oorspronkelijke, roodharige, Keltische bevolking wist zich te handhaven op enkele moeilijk bereikbare plekken. De Botterpot gelegen in een enclave in het Ketelwald was zo’n plek. In de rest van Nederland, al heette dat toen nog niet zo, werden de Kelten verdreven door blondgelokte, op drift geraakte Germaanse stammen. Een extra aanwijzing is dat Kelten erg muzikaal zijn. Groesbeek wordt, vanwege het grote aantal muzikanten, ook wel het Volendam van Gelderland genoemd. De muzikaliteit zou ook een Keltische oorsprong hebben. En de mannen staan bekend als houwdegens. Nou ook in Ierse pubs willen ze wel eens rollebollend door de inventaris gaan. Homo sapiens kwam pas 40000 jaar geleden vanuit Afrika naar Europa. Het “vuurtoren-gen”is 100000 jaar oud. Waarmee de bewoners van De Bruuk de langste stamboom van Nederland hebben.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
24
In het Verloren Broek treffen we de sporen aan van huizen aan. In het verleden woonden er mensen die geheel leefden van de opbrengsten van dit half natuurlandschap. De stallen hadden wanden bestaande uit gevlochten hazelaar en wilgen twijgen, bedekt met leem. ’s Winters stonden de kinderen met de voeten in het water. De gemeente Groesbeek besloot hier sloten te graven. Op de plaats van de voormalige woningen staan nog steeds vlieren, sering en een appelboom. Het waren de bewoners van de Bruuk, die het landschap vorm gaven en als neven product van hun arbeid een uitzonderlijke schoonheid schiepen. Daarom een kort uitstapje naar een van zijn markante bewoners.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
25
Een van de markantste “Gruusběkse bessembienders” was Det de Vuurbal. Heel zijn leven had hij een eenvoudig eenmansbedrijfje. Grod de Buin van de Breedeweg pakte de bezemhandel groot aan en dreef er handel mee. Voor de ouderwetse bezembinder was het leven een hard bestaan ofschoon zij zelf daar vaak geen weet van hadden. Zij waren er in opgegroeid en wisten niet beter. In hun plaggenhutten bevond zich een kuil, waarin vuur gestookt werd om zichzelf te warmen en om het 'riest-holt' of de heidetwijgen te drogen. Door een 'rookgat' in het dak moest de rook en wasem verdwijnen, wat niet altijd gebeurde, zodat de mensen er wel eens als kolenbranders uitzagen. Als het materiaal gedroogd was, kon men beginnen met het eigenlijke handwerk, het binden. Het uitventen van de bezems werd gedaan door de binders of hun vrouwen, want ieder huis had een, bezem nodig voor het 'kere' van huis en hof.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
26
De bevolking leefde van het omringende Ketelwald. Daar liet men het vee grazen, en kapte er hout. In de vijftiende eeuw werd het Ketelwald, na vele twisten tussen de hertogen van Kleef en Gelre in twee delen opgesplitst. Het grootste deel dat ongeveer ten zuiden van de huidige Gelders-Duitse grens ligt, werd het Oberrijkswald of Overwald genoemd, het stuk ten zuiden en zuidoosten van Nijmegen werd het Nederrijkswald. Er werd roofbouw op de bossen gepleegd. Er moest wat gebeuren vond men toen al, want anders zou het woud definitief kunnen verdwijnen. In de zestiende eeuw werden de Staten van Gelderland eigenaar van alle hertogelijke domeinen. De Gelderse Rekenkamer [ingesteld door Karel V in 1559] kreeg het beheer over de domeinen, waaronder het Nederrijkswald. Het Oberreichswald bleef onder de hertog van Kleef. Daar werd het bosbeheer gecentraliseerd vanuit Brandenburg.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
27
Keurvorst Friedrich Wilhelm kondigde de eerste Jagd- und Forstordnung af. In het Oberwald werd een veel beter bosbeheer gevoerd dan in het Gelderse Nederwald. Nieuwe aanplanten in het Nederrijkswald mislukten vaak doordat de toenmalige kennis van bosbouw en grondbewerking nog heel beperkt was. Aan een beter beheer werd wel gewerkt. De Staten van Gelderland kondigden veel plakkaten af tegen houtdiefstallen en illegaal weiden. Tot ver in de negentiende eeuw was, zowel het Nederlandse als het Duitse deel van het oude Ketelwald, vrijwel uitsluitend gericht op houtproductie. Alleen de heren Statenleden uit Arnhem en Nijmeegse notabelen mochten er jagen op grof wild. Daarnaast hebben het woud en de belendende heidevelden steeds gefunctioneerd als weidegronden, en voor het steken van heideplaggen voor de potstallen van de boeren. Het sprokkelen van dood hout was toegestaan aan de in- en aanwonende bevolking. Oorspronkelijke begroeiing van de Bruuk: [Het Alnetea glutinosae].
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
28
Aanvankelijk waren deze gronden geheel bedekt met elzenbroekbosssen. Het woord broek verwijst naar waterlopen en laaggelegen, drassige terreinen. Elzenbroekbossen vertegenwoordigen het voedselrijke deel van de bossen op dergelijke standplaatsen. Het moeras bestond uit voedselrijk, stagnerend water, dat aan of boven het bodemoppervlak stond. Het staat onder invloed van kwel. Het substraat varieert van venig tot een moerige bovenlaag. Er is steeds sprake van een hoog gehalte aan organische stof, waarvan de afbrak door het hoge waterpeil wordt verhinderd. Door het contact met voedselrijk grondwater, treedt geen verzuring op.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
29
Op verschillende plekken in de Bruuk treffen we nog steeds het Elzenzegge-Elzenbroek aan [Carici elongatae-Alnetum]. Dit wordt veroorzaakt door de voortdurende toevloed van voedsel- en basenrijk water. Op enkele plaatsen is het in het verleden in hakhoutbeheer geweest, getuige de vele elzenstronken. Het Elzenzegge-Elzenbroek wordt geheel beheerst door één boomsoort: De Zwarte Els. Van alle bomen van onze streek is deze het best aangepast aan een met water verzadigd of duurzaam geïnundeerd substraat. De boom groeit in stagnerend water , maar stelt wel duidelijke eisen aan de voedsel- en basenrijkdom van het water. In zwak zuur water kan hij zich niet handhaven, maar als de PH beneden 5 daalt, gaat zijn groei sterk achteruit en ruimt hij het veld voor de weinig eisende Zachte berk. Op vele plekken zien we daar het ontstaan van een mantelvegetatie met Grauwe wilg. Op één onderdeel van zijn voedselvoorziening is de Zwarte els autonoom
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
30
In tumorachtige uitwassen op zijn wortels herbergt hij bacteriën van het geslacht Frankia, die stikstof uit de lucht binden. Daardoor gedraagt hij zich bij zijn vestiging onverschillig, jegens het stikstofgehalte van de grond, dat hij zelf helpt verhogen. Zijn afgevallen bladeren en lege vruchtkatjes [elzenproppen] vormen dank zij hun hoge stikstofgehalte een gemakkelijke afbreekbaar strooisel.
Nadat de elzenbroekbossen waren gekapt hebben de bewoners de Bruuk benut voor jaarlijks maaien van de graslanden, voor strooisel en hooi. Met Pasen werd het ruige vegetatie vaak afgebrand.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
31
Wilgenbroekstruwelen [Franguletea] Op veel plaatsen in De Bruuk groeien struikvormige Wilgen met brede bladeren en katjes met zwart-witte schubben. Het zijn Grauwe en Geoorde wilg gebonden aan venige gronden die onder invloed staan van stilstaand water. De Wilgenbroekstruwelen zijn moeilijk doordringbaar door de vele dwars staande of liggende stammetjes in combinatie met drassige bodem. De struwelen bevinden zich steeds in grenssituaties tussen broekbossen en bosvijandige standplaatsen. De bosvijandigheid wordt veroorzaakt door stagnerend water, extreme voedselarmoede in combinatie met een lage pH. Gagelstruwelen in het venige, mesotrofe Blauwgrasland RG Myrica gale- [Salicion cinereae]
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
32
Gagel groeit hier in vochtige tot zeer natte, zure, venige grond. Het staat nu onder water, zomers valt het droog. De wortels van Gagel vertonen opzwellingen, bestaande uit groepen wortelknolletjes. Hierin leven stikstofbacteriën van het geslacht Frankia. Ze binden stikstof uit de lucht. De Gagel maakt daardoor zijn milieu voedselrijker. Myrtus Brabantinus Gagelbladeren werden vroeger als geneesmiddel tegen huidziekten gebruikt. Daarom noemt men het Myrtus Brabantinus [Brabantse myrte]. Ook legde men de bladeren tussen het linnengoed tegen ongedierte [Brabants vlooienkruid]. Het hielp ook bij Kiespijn. De aromatische olie uit de harsklieren is vergiftig en roesverwekkend. Eeuwenlang diende Gagel, ondanks strenge verboden om in plaats van Hop het bier te kruiden. Het Duitse grutbier is daardoor langer houdbaar. .
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
33
Recente geschiedenis In 1768 wordt De Bruuk domeingrond door de aankoop van de Heerlijkheid Groesbeek door de Staten van Groesbeek. In de Franse tijd werden de provinciale eigendommen genationaliseerd. In 1839 koopt Adrianus jonkheer Van Riemsdijk uit Maastricht, die bij een eerdere domeinveiling de Jansberg gekocht had “De Bruuk” . Hij richtte er een steenfabriek op en liet veen winnen. Door huwelijk met de dochter van de jonkheer worden De Bruuk en de Sint Jansberg eigendom van Barthold baron Van Verschuer. De baron verkoopt gras en strooisel “op stam” aan boeren. Rond 1920 probeert een boer Mans uit Groningen De Bruuk te ontginnen tot akkerland. Een groot deel van de Bruuk wordt dan omgeploegd. De ontginning mislukt. Twee percelen met bijzondere plantengroei blijven gespaard van de ploeg: het Gagelveld en het veld bij Hogewaldse weg 9.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
34
In 1939 kocht Staatsbosbeheer 65 ha. Ondanks aandrang van buiten en vanuit het hoofdkantoor van Staatsbosbeheer laat de houtvester het Staatsnatuurreservaat “de Bruuk” in de periode 1940-1957 niet of nauwelijks meer maaien. In 1957 gaat het roer echt om. Veldmedewerkers gingen de hooilanden met een eenassige motermaaier maaien. De Bruuk is sinds 2003 een Habitatrichtlijn gebied vanwege het voorkomen van Blauwgrasland en Heischraalgrasland.
Condities Sterke punten van De Bruuk zijn de lössleemlaag van circa 1 meter dik en de regionale kwel met verblijftijden tot 200 jaar in combinatie met lokale kwel. Door de grote oppervlakte soortenrijk nat schraalland kunnen de soorten pendelen. Ze kunnen zich steeds weer vestigen op de gunstigste plek in de gradiënt van het beekdal, afhankelijk van fluctuaties in de terreincondities, met name grondwaterstanden.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
35
Staatsbosbeheer streeft naar een zoo groot mogelijk areaal in De Bruuk met kwel van calciumrijk water van tenminste 3 mm per dag. Een dergelijke kwel is nodig voor de ontwikkeling van kalkmoerassen.
In de afgelopen jaren is in de meeste delen een duidelijke afname van het trofie niveau geconstateerd. Dit is een gevolg van maaien en afvoeren, afplaggen en het hoog in de wortelzone brengen van de waterstanden in samenhang met kwel. Dat laatste leidt tot het immobiliseren van fosfaat en uiteindelijk tot het bevoordelen van kenmerkende soorten van natte schraallandvegetaties. Maaibeheer en lokaal nog wat hogere stuwpeilen kunnen het trofieniveau verder verlagen De hydrologische inrichting is afgestemd op het zo basenrijk mogelijk maken van de toplaag; afvoer van regenwater over het maaiveld, kwel tot in het maaiveld en capillaire opstijging via de leem in de bodem. Voor een verdere verbetering is een verhoging van de kwelintensiteit noodzakelijk. “De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
36
Het Blauwgrasland.
Cirsio dissecti-Molinietum
Het blauwgrasland is het oudste ongestoorde gedeelte van de Bruuk. Nu staat het grondwater tot aan het maaiveld, ’s zomers droogt de standplaats oppervlakkig uit. De groei van de vegetatie wordt beperkt door een lage beschikbaarheid van fosfaat.
De grote soortenrijkdom van deze onbemeste hooilanden berust op een combinatie van bepaalde bodemfysische en bodemchemische eigenschappen. De frequent zeer natte omstandigheden leiden tot langdurige zuurstofarmoede in de bodem, en tot problemen ten aanzien van de stikstofvoorziening van de planten. De rijkdom aan met het kwelwater aangevoerde calcium- en ten dele ook ijzer-ionen zorgt ervoor, dat fosfaat“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
37
ionen worden vastgelegd, zodat fosfaat slechts in uiterst beperkte hoeveelheden beschikbaar is voor de planten. Dit leidt ertoe dat dit milieu ongeschikt is voor een groot aantal snel groeiende en hoog productieve soorten, maar daarom juist ruimte biedt aan zich trager ontwikkelende minder productieve, gespecialiseerde soorten met aanpassingen ten aanzien van een zuurstofarm wortelmilieu alsmede aanpassingen ten aanzien van de relatieve armoede aan voedingsstoffen. De planten realiseren dit door eigen stikstofvoorziening [gagel, els, vlinderbloemigen], hemiparasitisme [Grote ratelaar, Heidekartelblad], insectenetende planten [Kleine zonnedauw]. Hergebruik van de in het wortelmilieu weinig beschikbare macronutriënten door reallocatie van in het bijzonder fosfaat en stikstofverbindingen van spruit naar wortel komt veel voor. [orchideeën, Blauwe knoop].
Twee Pingoruïnes
In de Bruuk liggen twee pingo’s. Ze zijn ontstaan in de ijstijd. Pingo’s zijn heuvels met een bevroren lensvormige ijskern. Ze ontstaan in gebieden waar de ondergrond permanent bevroren is. Onder deze bevroren grond bevindt zich grondwater in de vloeibare vorm, dit water staat onder grote druk. Wanneer er een “De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
38
scheur ontstaat in de bevroren ondergrond dan wordt het water omhoog gedrukt (plaatje 1).
Het water kan echter niet door de bevroren bovengrond komen, het bevriest en zet uit. Onder dit ontstane ijs blijft het water druk uitvoeren en het ijs wordt omhoog gedrukt. Zo ontstaat in het landschap een heuvel.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
39
Tijdens de lentes en zomers ontdooit het bovenste gedeelte van de bodem, het water in de pingo vindt nu een weg naar boven en de gesteentematerialen bovenop de heuvel raken verzadigd. Doordat de bovengrond nu nog steeds bevroren is spoelt het met water verzadigde materiaal van de heuvel naar beneden (gelifluctie). Aan de voet van de heuvel hoopt dit materiaal zich op (plaatje 2). Wanneer het warmer wordt, dan ontdooit de bodem. Een gevolg hiervan is dat het water en ijs verdwijnt uit de heuvel. Er blijft nu een depressie achter in het centrale gedeelte. Aan de randen blijft een verhoging zichtbaar door het afgespoelde materiaal (keileem).
Negenduizend jaar Hazelaar “De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
40
Een schuchter jong meisje dat naar haar eerste bal gaat. Luchtige katjes, een japon die ritselt bij elk zuchtje wind. De Hazelaar was de eerste schaduwminnende struik, die zich vestigde na de ijstijd. De struik kon goed kiemen onder de lichtdoor latende Berken, Grove dennen en Espen. De Hazelaar behoort tot de Betulaceae. De struik wortelt oppervlakkig. Ze groeit in de Bruuk op lichte minerale bodem. Vaak kalkhoudend, of althans weinig zure bodem.
Anemofilie “De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
41
De mannelijke bloempjes bezitten geen bloemdek. Ze overwinteren naakt, net zoals elzen en berkenkatjes. Per schutblad zijn er vier tot twaalf meeldraden. Elk katje levert 4.000.000 stuifmeelkorrels. Er zijn talrijke stempels met maar een zaadknop. Een strategie die bij windbestuiving past. Om 2 uur ’s middags scheuren de helmknoppen open. De hazelaar is zelf steriel. De knoppen zijn aan een zijde afgeplat. De twijgen zijn zeer buigzaam en bruikbaar voor vlechtwerk. Vooral in water zijn de twijgen makkelijk te buigen. In “De Bruuk” weren ze gebruikt voor het vlechtwerk in de wanden van de schuren, die daarna met leem werden bestreken. Ook als wintervoer voor het vee, waren de takken geschikt.
IJzerkwel “De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
42
De kwel in de Bruuk heeft een bijzondere waterkwaliteit. Vooral diepe kwelstromen die eeuwenlang door de bodem hebben gestroomd, zijn voedselarm en vaak kalkrijk. Dit leidt tot bijzondere flora. De waterviolier die we tegenkomen geldt als kwelindicator. Het water waarin het groeit is neutraal met een gering gehalte aan fosfaat-, carbonaat- en stikstof . Voor zijn koolzuurassimilatie kan Waterviolier geen bicarbonaat gebruiken, zodat hij is aangewezen op water met een hoog gehalte aan kooldioxide. In neutraal stilstaand water is dit gehalte meestal laag. Maar juist op deze kwelplek is kooldioxide rijkelijk aanwezig. Dit komt omdat het kwelwater zowel zure als carbonaatrijke bodemlagen heeft gepasseerd.
Het voedselarme karakter van deze oude kwel wordt versterkt doordat het ijzerhoudend is. IJzer bindt fosfaat. “De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
43
Dat maakt kwelwater minder geschikt voor planten die voor hun groei sterk op de aanwezigheid van fosfaat leunen. Zodra het zuurstofarme ijzerhoudende kwelwater aan de oppervlakte komt en zuurstof uit de lucht opneemt, zal het opgeloste ijzer oxideren tot onoplosbare ijzeroxiden welke uitvlokken en neerslaan. Hierdoor wordt het water rond het kwelpunt sterk roestkleurig.
In de sloten vinden we: Mannagras, Sterrenkroos, Moerasvergeetmijnietje, Beekpunge en Slanke waterkers.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
44
Vlotgras orde [Nasturtio-Glycerietalia]
Manna gras [Glyceria fluitans]is overal aanwezig in de stromende afvoersloten. De geslachtsnaam Glyceria slaat op de zoete smaak van dit gras [glycos is het Griekse woord voor zoet], die door grasetende zoogdieren gewaardeerd wordt. In de Nederlandse naam van Mannagras, is een zinspeling te horen zowel, op deze smaak als op het gebruik van zijn vruchten. Mannagras was in de ijzertijd een wilde graansoort – de enige gebruiksplant onder de inheemse grassen die nooit in cultuur genomen is - . Op vroege zomerochtenden werden de vruchtdragende pluimen door boerinnen gedorst met behulp van een zeefnet, waarmee tegen de halmen werd geslagen, zodat de vruchten eruit vielen, waarna ze door de dauw aan het net bleven kleven. Ze werden tot grutjes gestampt en van kaf ontdaan, waarna ze met melk en boter voor menselijke consumptie werden bereid
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
45
Het vlotgrasverbond. [SparganioGlycerion]
In de kleine waterlopen met continue waterstroming gevoed door kwel is het water koel en zuurstofrijk. Daar de toevoer van kwel is het tevens basenrijk en min of meer thermofiel. Mannagras voelt zich hier thuis. Het houdt van een niet te gering zuurstof gehalte en een zeker stikstofrijkdom. Een echt vlotgras, door zijn vlottende groeiwijze van volledige onderdompeling gevrijwaard.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
46
Beekpunge houdt van onbeschaduwde kwelsloten. Het koele, weinig van temperatuur veranderende kwelwater is haar optimale milieu. Het water is bovendien ondiep en stroomt. Zo voldoet de Ashorster loop en Nieuwe Leigraaf aan alle voorwaarden. In het verleden werd Beekpunge in het voorjaar tegen scheurbuik gegeten. Een Houtsnip vloog op. Doordat hij zijn ogen hoog in zijn kop en ver naar achteren heeft zitten, heeft hij een gezichtsveld van 360°, wat hem in staat stelt zijn vijanden ook op te merken terwijl hij met zijn snavel in de grond boort naar wormen en insekten.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
47
De Groene specht begeleidde ons op onze route door De Bruuk met een luid lachen, dat ook wel doet denken aan een hinnekend paard. We hoopten op de Kleine bonte specht. We hoorden echter steeds de Grote bonte specht. De roffel van de Grote bonte specht duurt ongeveer een seconde. Daarin verschilt het geluid met dat van de Kleine bonte specht. Deze laatste roffelt langer Tot wel drie seconden De frequentie van het roffelen van de Grote bonte specht is ook wat lager, maar op dat verschil is het voor de leek moeilijk determineren.
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
48
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
49
Koolmees
Rietgors
Heggenmus
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
Pimpelmees
Groenling
Vink
Gaai
50
Zwarte kraai
Reiger
Merel
Paarse korstzwam
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
51
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
52
Gele korstzwam
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
53
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
54
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
55
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
56
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
57
De Bruuk bezocht.
\
“De Bruuk”, 2 maart 2012 KNNV afd. Nijmegen
58