De bijdrage van gemeentelijke podia aan het rijksgefinancierde aanbod Onderzoeksverslag Juni 2007 Hans Onno van den Berg Inleiding: profijtbeginsel in de podiumkunsten Het nieuwe kabinet heeft aangekondigd nog eens goed te kijken naar het profijtbeginsel in de cultuur en heeft daarvoor in de komende kabinetsperiode een bezuiniging tot € 50 miljoen ingeboekt. De discussie heeft zich vervolgens (te) snel verengd tot de prijs van een toegangskaartje in de podiumkunsten. Tegen die verenging zijn twee bezwaren te maken: er is meer kunst en cultuur dan alleen podiumkunst; er is meer profijt dan alleen verhoging van prijzen van toegangskaartje, zoals meer publiek. Dit gezegd zijnde (daar komen we later nog op terug) is het goed na te gaan hoe het rijksgefinancierde aanbod op de VSCD podia wordt gefinancierd en welke mogelijkheden er zijn om daar vanuit een profijt-gedachte op in te grijpen. De volgende paragrafen verduidelijken de manier waarop het rijksgefinancierde aanbod op de VSCD podia te zien/te horen is en welke geldstromen daarmee gemoeid zijn. Wij doen dat aan de hand van onze jaarlijkse branchegegevens (podia 2005) en een apart gehouden onderzoek onder de 50 podia die het meeste rijksgefinancierde aanbod brengen (15 of meer voorstellingen per jaar). VSCD biedt het rijksgefinancierde aanbod ca 60 – 70% van het podium Niet alle voorstellingen van rijksgefinancierde gezelschappen en orkesten staan op VSCD podia. Wat door ons niet wordt geteld zijn: voorstellingen in een eigen theater dat geen lid is van de VSCD (OT, Oostpool, Huis van Bourgondië, Het Vervolg e.d.); voorstellingen in het buitenland; voorstellingen op scholen (vooral educatieve projecten); uitvoeringen op kleinschalige (muziek)podia (VKMC: culturele centra, kerken, buurthuizen e.d.) Omdat het CBS deze voorstellingen/uitvoeringen al enkele jaren niet (meer) telt, is er geen goed zicht op de aantallen voorstellingen en het publiek dat hier aanvullend op wordt bereikt. Een enkel goed gedocumenteerd voorbeeld is de Kamermuziek die in 2004 in aanvulling op de concerten op VSCD podia 800.000 bezoeken telde op kleinere podia. (KAS 2004). Andere marktaandelen zijn niet bekend. Op basis van deze gegevens schatten wij dat 60% - 70% van alle voorstellingen en concerten van het rijksgefinancierde aanbod op VSCD podia staat en 30% - 40% op andere plekken. Wij hopen dat de branchemonitor bij het CBS weer wordt opgepakt, zodat dit soort cijfers in de toekomst beter onderbouwd kan worden. Aantal voorstellingen, publieksbereik en publieksinkomsten van het rijksgefinancierde aanbod In het Theateranalysesysteem (TAS) wordt de leden van de vereniging sinds 2002 gevraagd aan te geven welk aandeel het rijksgefinancierde aanbod op het podium inneemt en hoeveel bezoek daarop afkomt. Dat aandeel heeft zich sindsdien aldus ontwikkeld: Ontwikkeling rijksaanbod Voorstellingen / uitvoeringen Bezoeken (x miljoen) Als % van totaal bezoek VSCD podia publieksinkomsten programma alle voorstellingen x € M Waarvan tbv rjiksgefinancierde aanbod x € M
2002 5.000 1,5 18 150
2003 5.100 1,6 15 159
2004 4.700 1,3 14 153
2005 4.770 1,3 11 177
27
24
21
19
Leeswijzer: in 2002 telde de VSCD 5.000 voorstellingen/uitvoeringen van rijksgefinancierde gezelschappen e.d. op zijn podia met 1,5 miljoen bezoeken; dit is 18% van het totaal bezoek; de totale publieksinkomsten op de VSCD podia bedroegen in 2002 € 150 miljoen; 18% daarvan komt terecht bij de rijksgefinancierde gezelschappen e.d., ofwel € 27 miljoen
1
De totale publieksinkomsten voor het rijksaanbod zijn een schatting. Het publieksaandeel bedraagt in 2002 18%. Dat percentage hanteren we als schatter voor de totale publieksinkomsten, onder aanname dat de kaartprijs van het rijksgefinancierde aanbod gemiddeld dezelfde zal zijn als van het andere aanbod1. Contractvormen: rijksgezelschappen nauwelijks zeggenschap over toegangsprijs Voor een goed begrip van de markt van de podiumkunsten helpt het om het soort contracten te noemen dat tussen bespeler en podium mogelijk is: huur: bespeler huurt de zaal en neemt 100% van de recette mee naar huis; het podium krijgt alleen de huur, het risico van een volle of lege zaal ligt bij de bespeler; partage: bespeler en podium spreken af dat de recette tussen beiden wordt verdeeld; veel voorkomende verhoudingen daarin zijn: 65% - 90% voor de bespeler, 10% - 35% voor het podium, het risico van een volle of lege zaal ligt bij beide partijen; partage-garantie: idem partage, maar dan met de garantie dat de bespeler in elk geval bedrag Xxxx mee krijgt en dat de partage pas daarboven ingaat; de garantie komt overeen met de uitkoop; uitkoop: bespeler krijgt een vast bedrag en de recette is voor het podium; het risico voor een volle of lege zaal ligt bij podium. Van belang is dat de prijs van het toegangskaartje in principe wordt bepaald door degene die het publieksrisico loopt: in het geval van huur dus door de bespeler en in het geval van uitkoop door het podium. In de praktijk vindt veel onderling overleg plaats en soms bedingt bespeler een formele stem. Onderzoeksresultaten Op basis van de gegevens van TAS hebben wij de 50 podia met het meeste rijksgefinancierde aanbod een vragenlijstje gestuurd (zie bijlage) om te achterhalen welke contractvormen er gehanteerd worden en hoe de financiële verhoudingen uitpakken. 22 podia hebben gereageerd. Die steekproef is representatief voor het totaal: zowel grote als kleine aanbieders deden mee en podia met een afzonderlijk programmeringsbudget en zij die daarover niet beschikken deden mee. De betrouwbaarheid van de cijfers is daarom groot. Tussen podia en het rijksgesubsidieerd aanbod blijken de volgende contractvormen voor te komen:: huur partage partage/garantie uitkoop:
3% 9% 50%
vooral symfonieorkesten in ‘eigen’ huis, maar niet allemaal; enkele grotere toneelgezelschappen 38% vooral groot en klein toneel opera, dans (groot en klein), jeugdtheater, kamermuziek, ensembles, symfonische muziek (niet in eigen huis);
Hieruit blijkt dat 88% van het rijksgefinancierde aanbod niet of nauwelijks zeggenschap heeft over de hoogte van de toegangsprijs. Bij uitkoop (opera, dans, klassieke muziek) en partage/garantie (toneel) ligt het publieksrisico immers geheel of grotendeels bij het podium, dus dat bepaalt – zij het in overleg met de huurder - de prijs van het entreekaartje. Podia leggen ca. 5,5 miljoen per jaar toe op 4.774 voorstellingen (= € 1.200,- per voorstelling) Ook is de podia gevraagd of men geld op de voorstelling overhield, dan wel erop moest toeleggen. Deze vraag heeft alleen betrekking op het verschil recette – programmakosten, want de vaste (gemeente)subsidie aan het podium (gemiddeld 38% van de exploitatie) wordt niet meegerekend. Binnen deze beperkte definitie van ‘toeleggen’ of ‘overhouden’ ligt het risico bij huur bij de huurder 1
Symfonische concerten, opera en grote dans voorstellingen zijn relatief duur en vergelijkbaar met de niet overheidsgefinancierde genres musical, grote pop/rock concerten. Groot toneel en dans nemen vermoedelijk een middenpositie in en kamermuziek, jeugdtheater en moderne muziek en moderne dans zijn vaak relatief goedkoop, vergelijkbaar met aankomend cabarettalent. Ook hier is niet meer voor handen dan een schatting.
2
(de verhuurder krijgt immers altijd zijn deel), en bij partage/garantie en uitkoop bij het podium (daar krijgt het gezelschap immers altijd zijn geld). Uitzondering op deze regel is verhuur beneden de kostprijs. Dan legt het podium als het ware – in natura – bij aan het optreden van het gezelschap. Dat is nogal eens het geval bij symfonieorkesten in eigen huis. Met deze nuanceringen in het hoofd moet het volgende lijstje worden gelezen. Financiering van rijksgefinancierde aanbod op VSCD podia Totaal aantal voorstellingen van rijksgefinancierde gezelschappen/ensembles e.d. Aantal voorstellingen waarop geld wordt verdiend 22% Aantal voorstellingen waarop quitte wordt gespeeld 10% Aantal voorstellingen waarop geldt wordt toegelegd 68% Totaal bedrag dat wordt ‘toegelegd’ op de publieksinkomsten ca.
4.474 880 50 3.544 € 4,45 M
In totaal leggen de VSCD podia dus – direct - € 4,45 M toe op het rijksgefinancierde aanbod van ruim 4.400 voorstellingen. Daar komt bij de steun in natura van zalen die (nagenoeg) om niet worden geleverd aan een aantal orkesten. Als we het aantal daarvan schatten op 400 concerten en een gemiddelde huur van € 2.500,- per concert, is ook hier nog – indirect - € 1 M mee gemoeid. Daarmee komt het totaal op € 5,5 M, € 1.200,- gemiddeld. De verschillen tussen producties zijn zeer groot. De ‘duurste’ voorstellingen zijn van de Nationale Reisopera en Opera Zuid (uitkoop € 24.000,- recette € 12.000,-), van grote dansgezelschappen, zoals NDT, HNB en een aantal symfonieorkesten (vergelijkbare bedragen). Bij het grote toneel gaat het om een uitkoop of garantie van € 10.000,waarop niet meer dan € 5.000,- aan recette binnen komt Om het beeld van de gemeentelijke bijdrage aan het rjiksgefinancierde aanbod compleet te maken moet ook de algemene bijdrage van gemeenten aan podia naar rato worden toegerekend aan het rijksaandeel. 13% van de totale gemeentelijke financiering van € 200 M = € 26 M. Overzicht gemeentelijke bijdrage aan rijksgefinancierd aanbod Directe bijdrage in programmakosten Verlaagde huur Aandeel rijksaanbod in totale programma 13% van € 200 M Totaal
4,45 1 26 31,5 M
Financiering uit programmabudget en ‘winst’ op andere voorstellingen Het onderzoek heeft ook gevraagd op welke manier het verschil tussen recette en uitkoop wordt gefinancierd. Slechts enkele podia beschikken over een apart programmabudget dat hen structureel in staat stelt meer aan het programma uit te geven dan er aan recettekant binnen moet komen. De andere podia betalen het negatieve verschil bij de rijksgefinancierde podiumkunsten uit de ‘winst’ die zij maken op het andere, commerciële, aanbod. Financiering Uit eigen programmabudget ca. Uit ‘winst’ op ander programma ca.
aantal podia 30 120
bedrag 2,4 2,0
De – licht paradoxale – situatie doet zich dus voor dat het rijksgefinancierde aanbod ondanks zijn voorfinanciering door het rijk op de podia toch nog aanvullend gefinancierd moet wordt, hetzij door programmeringsbudgetten die van gemeentewege worden toegekend, hetzij door ‘winsten’ die zijn behaald op voorstellingen van niet gesubsidieerde producenten en groepen, zoals cabaret, musical en popmuziek. Conclusie: prijsverhogingen van het toegangskaartje zijn moeilijk te realiseren en helpen weinig Wanneer het profijtbeginsel in zijn meest enge vorm wordt opgevat: verhoging van de prijs van het toegangskaartje, kan het volgende worden geconcludeerd: in verreweg de meeste gevallen heeft het rijksgefinancierde aanbod geen zeggenschap over de hoogte van de toegangsprijs, deze wordt immers bepaald door het podium (zij het meestal in overleg) 3
verhoging van de toegangsprijs leidt niet tot verhoging van de opbrengsten bij de rijksgefinancierde podiumkunsten, maar tot verkleining van het gat tussen betaalde uitkopen en ontvangen recettes, zodat er minder geld van podiumzijde op het rijksaanbod wordt toegelegd; pas bij een verhoging van meer dan 20% (die is nodig om gat tussen uitkoop en recette te dichten) ontvangen de gezelschappen en orkesten meer inkomsten uit publiek. verhoging van de uitkoopsommen leidt niet vanzelf tot verhoging van de prijs van het toegangskaartje, maar tot vergroting van het gat tussen recette en uitkoopsom en legt de rekening dus bij de podia (gemeenten) en niet bij het publiek; meer podia zullen besluiten geen rijksgefinancierd aanbod meer af te nemen. indien deze verhoging wordt doorberekend aan het publiek valt niet te voorspellen wat dat voor gevolgen heeft voor het bezoek; te vrezen valt dat daarmee het bezoek vermindert met een negatieve opbrengst als saldo; onvoldoende publieksbereik is een groter probleem dan een te lage prijs van het toegangskaartje’ Andere vormen van profijt: meer publiek Wanneer wordt nagedacht over vergroting van de publieksinkomsten voor rijksgefinancierde gezelschappen is de toegangsprijs niet het meest vatbare instrument en hebben het risico contraproductief te werken. Andere instrumenten kunnen evenveel, zo niet aanzienlijk meer ‘profijt’ opleveren. Te denken valt aan maatregelen ter vergroting van het publieksbereik. Dan wordt – bij eenzelfde prijs – aanzienlijk meer eigen geld verdiend dan nu gebeurt.
4
Bijlage
Vragenlijst – verzonden begin mei 2007
Geacht VSCD lid, Je behoort tot de 50 VSCD podia met het grootste aandeel rijksgefinancierd aanbod.Om die reden wil ik je iets vragen. Zoals bekend, loopt er een discussie over het profijtbeginsel. Die discussie raakt ook de rijksgefinancierde podiumkunsten. De vraag is evenwel of die discussie wel gaat over de prijs van de toegangskaartjes, dan wel over de uitkoopsommen die podia bereid zijn aan het rijksgefinancierde aanbod te betalen, ook als daarop wordt toegelegd. Als dat laatste zo is, betekent een te simpele toepassing van het profijtbeginsel vanuit het rijk om te beginnen een extra rekening aan de gemeenten. Om daar met enige grond iets over te kunnen zeggen wil ik een klein onderzoekje doen onder de 50 VSCD leden die meer dan 20 rijksgefinancierde voorstellingen per jaar programmeren. Daar ben jij er één van. We weten al hoeveel rijksgesubsideerd aanbod je programmeert uit TAS, dus daar vragen we niet opnieuw naar. De meeste vragen betreffen de onderlinge verdeling van dit programma-aanbod in procenten van het totaal. De vraagstelling is simpel, wat je redelijkerwijs kunt schatten hoef je niet precies te weten. VRAGEN 1. soort overeenkomst (huur, partage, uitkoop). a. Kun je aangeven welke contractvormen je hanteert voor het rijksgefinancierde aanbod ? % huur % partage % partage/garantie % uitkoop b. Is er sprake van een vaste contractvorm voor bepaalde genres (opera altijd X, toneel altijd Y kamermuziek...e.d..), of zit dat minder vast en is het onderhandelbaar ? 2. Hoeveel/vaak leg je geld toe (recette lager dan kosten van de voorstelling) op het rijksgefinancierde aanbod ? a. Hoe ziet de balans verkoop/inkoop bij het rijksgefinancierde aanbod eruit ? % van de voorstellingen van het rijksgefinancierde aanbod houden we erop over (recette hoger dan kosten van de voorstelling) % van de voorstellingen van het rijksgefinancierde aanbod spelen we quitte (recette en kosten ongeveer even hoog) % leggen we erop toe (recette lager dan kosten van de voorstelling) b. Hoeveel leg je in totaal - voor alle rijksgefinancierde voorstellingen - toe ? € ....................................... per jaar c. Wat zijn de 'duurste' producties/voorstellingen (als het kan namen van gezelschappen, anders genres)? .. .. .. d. Krijg je van gemeentewege een apart 'programmeringsbudget' om die 'verlies' te dekken, of moet het uit de 'winst' van andere voorstellingen worden betaald ? NEE, wij kunnen extra betalen vanwege de 'winst' op de populaire voorstellingen. JA, we hebben een apart programmeringsbudget Zo ja, hoe hoog is dat budget per jaar ? 3. Opmerkingen
5
Mag ik je vragen hier in de loop van deze week naar te kijken ? Ik informeer jullie over de uitkomsten van het onderzoekje.
6