Competentie
SAMENWERKEN Lessenpakket
Inhoudsopgave 1 2 3 4
5
6
7
8
9
Inleiding ................................................................................................................................ 1 Rode draad ........................................................................................................................... 1 Opwarmer ............................................................................................................................. 8 Eigen definitie en inschatting van SAMENWERKEN ........................................................... 8 4.1 Brainstorm ............................................................................................................. 8 4.2 Eigen inschatting van de competentie SAMENWERKEN..................................... 8 Samenwerkingsopdrachten met de nadruk op communicatievaardigheden...................... 10 5.1 Balkenspel ........................................................................................................... 10 5.2 Schaap en herder ................................................................................................ 11 5.3 De rij .................................................................................................................... 12 5.4 Vragenlijst observatoren...................................................................................... 13 5.5 Nabespreking ...................................................................................................... 13 Ondersteunende activiteiten............................................................................................... 14 6.1 Een- en tweezijdige communicatie...................................................................... 14 6.2 Theorie: Feedback geven en ontvangen............................................................. 14 6.3 Feedback oefening: als deze persoon een dier was … ...................................... 17 Samenwerkingsopdrachten met de nadruk op de verschillende rollen.............................. 19 7.1 De plastiek ........................................................................................................... 19 7.2 Het spinnenweb................................................................................................... 19 7.3 Het huisje............................................................................................................. 20 7.4 Vragenlijst observatoren...................................................................................... 21 7.5 Nabespreking ....................................................................................................... 21 Ondersteunende activiteiten en theorie.............................................................................. 23 8.1 Theorie Stad van Axen ......................................................................................... 23 8.2 Oefening stad van Axen ....................................................................................... 26 Integratieoefening: Bij de Derdianen .................................................................................. 29
LEGIO: Competentie - Samenwerken
1
Inleiding
In dit lessenpakket wordt de competentie SAMENWERKEN ingeoefend. De nadruk ligt op doen, reflecteren, nabespreken en leerpunten formuleren. Omdat dit lessenpakket in functie van de toekomstige tewerkstelling werd ontwikkeld, wordt er vooral aandacht besteed aan het communicatieve aspect van een samenwerking en de verschillende rollen die nodig zijn in een samenwerking. Ondersteunende theorie en activiteiten worden aangeboden om leerlingen daarvoor gevoelig te maken.
2
Rode draad
De competentie SAMENWERKEN en de bijhorende gedragsindicatoren zijn de rode draad voor alle samenwerkingsopdrachten en nabesprekingen van dit lespakket. De leerling kan de evolutie van zijn leerproces volgen door het volgende stappenplan te volgen. Stap 1 De leerling vinkt, naar aanleiding van zijn eigen ervaringen met SAMENWERKEN, aan welke gedragsindicatoren hij onder de knie heeft en welke gedragsindicatoren hij wil inoefenen. Bij deze keuze wordt hij ondersteund door de klas. Zie punt 4, eigen definitie en inschatting van SAMENWERKEN. Stap 2 Na elke samenwerkingsopdracht bespreekt hij zijn gedrag met de klas. Hij evalueert zichzelf en krijgt feedback van de klas in functie van de gedragsindicatoren. Zie punt 5.5 en 7.5 bij nabespreking. Er zijn 7 samenwerkingsopdrachten, dus de leerling krijgt 7 leermomenten. Stap 3 Op basis van de zelfevaluatie en de feedback van de klas, kiest de leerling één of enkele gedragsindicatoren waar hij tijdens de volgende samenwerkingsopdracht wil werken. Stap 4 Zowel de zelfevaluatie, de feedback van de klas als zijn leerpunten, noteert hij in het volgende schema. Resultaat Een geschreven leerproces waaruit blijkt welke vorderingen de leerling doorlopen heeft.
1
2
LEGIO: Competentie - Samenwerken
Competentie SAMENWERKEN Leerverslag Voornaam en Naam:
Gedragsindicatoren • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Ik overleg in groep over de taken. Ik kom gemaakte afspraken na. Ik geef relevante informatie aan het team. Ik stel gerichte vragen aan collega’s om relevante informatie te verkrijgen. Ik houd rekening met verschillen tussen mensen en hun manier van werken en communiceren. Ik houd collega’s op de hoogte van de stand van zaken van mijn deeltaak. Ik houd collega’s op de hoogte van mijn manier van werken. Ik luister naar de mening van collega’s. Ik vraag naar de evaluatie van mijn deeltaak. Ik stimuleer en help collega’s als de situatie daarom vraagt en het werk het toelaat. Ik geef aan wanneer en waarom ik niet meer optimaal kan functioneren. Ik draag zorg voor anderen als zij niet optimaal kunnen functioneren. Ik reageer flexibel door mijn werkwijze te wijzigen indien nodig. Ik stem mijn werkzaamheden af op die van mijn collega’s. Ik neem als teamlid mijn verantwoordelijkheid op voor het eindresultaat. Ik neem verantwoordelijkheid voor de hulp die ik bied. Ik stel het gemeenschappelijke resultaat van het team centraal. Ik draag bij aan een positieve werksfeer.
Noteer hier de gedragsindicatoren die je reeds beheerst op basis van je eigen ervaringen. Zie oefening 4.2, pagina. 11.
3
LEGIO: Competentie - Samenwerken
Samenwerkingsopdracht: Balkenspel Zelfevaluatie:
Feedback van de klas:
Conclusies:
Samenwerkingsopdracht: Schaap en herder Zelfevaluatie:
Feedback van de klas:
Conclusies:
4
Samenwerkingsopdracht: De rij
Zelfevaluatie:
Feedback van de klas:
Conclusies:
Samenwerkingsopdracht: De plastiek Zelfevaluatie:
Feedback van de klas:
Conclusies:
5
Samenwerkingsopdracht: Het spinnenweb Zelfevaluatie:
Feedback van de klas:
Conclusies:
Samenwerkingsopdracht: Het huisje Zelfevaluatie:
Feedback van de klas:
Conclusies:
6
Samenwerkingsopdracht: De Derdianen Zelfevaluatie:
Feedback van de klas:
Eindconclusies:
7
LEGIO: Competentie - Samenwerken
3
Opwarmer
Doel Deze opwarmer kan dienen als introductie van het lessenpakket. Uitvoering De leerkracht laat de leerlingen schouder aan schouder staan in de kleinst mogelijke kring. Ze sluiten hun ogen en steken hun handen, licht gespreid, op schouderhoogte voor zich uit. Ze pakken nu handen van anderen beet en doen hun ogen weer open. De opdracht is nu de aldus ontstane knoop te ontwarren zonder dat men elkaars handen loslaat. Dit is altijd mogelijk, maar er zal flink nagedacht en over elkaar heen geklommen moeten worden. Deze oefening brengt doorgaans hilariteit teweeg en men kan er ook wat van leren. Nabespreking Wat belemmerde en wat bevorderde het vinden van de oplossing? Wanneer en waardoor kreeg je eventueel de neiging om vals te spelen en vlug even iemands hand los te laten? Welke verbanden kan je leggen met SAMENWERKEN in het algemeen?
4
Eigen definitie en inschatting van SAMENWERKEN
4.1 Brainstorm Doel De leerling formuleert eerst een eigen definitie van de competentie SAMENWERKEN om daarna zijn definitie te verbreden met die van het lessenpakket. Opdracht aan de klas De leerkracht schrijft het woord SAMENWERKEN op het bord en nodigt de leerlingen uit om alle gedragingen, ideeën, gedachten, beelden en gevoelens die bij hen opkomen, op te noemen. De leerkracht noteert alles op bord en vraagt aan de klas om een definitie te formuleren op basis van het resultaat van de brainstorm. De definitie wordt vergeleken met de gedragsindicatoren van de competentie SAMENWERKEN. De leerkracht kadert het belang van het beheersen van de competentie SAMENWERKEN voor de toekomstige tewerkstelling.
4.2 Eigen inschatting van de competentie SAMENWERKEN Doel De leerling beoordeelt zijn vermogen tot SAMENWERKEN aan de hand van de gedragsindicatoren van de competentie SAMENWERKEN. Opdracht aan de klas De leerkracht vraagt aan de leerlingen om één of twee voorbeelden te zoeken waarin ze aantonen hoe ze samenwerken met anderen. Die voorbeelden zijn te vinden in de uitvoering van een vakantiejob, in het uitoefenen van een hobby, of in het privé-leven.
8
Elke leerling omschrijft zijn voorbeeld aan de hand van de star-methode. Zie onderstaand formulier Individuele opdracht Wat zijn jouw ervaringen met SAMENWERKEN. Zoek in de uitvoering van je vakantiejob, in het uitoefenen van je hobby of in je privé-leven naar voorbeelden waarin je hebt samengewerkt. Vul het onderstaande formulier in.
STAR
Vragen
S
Situatie
Beschrijf een situatie waarin je hebt samengewerkt met anderen.
T
Taken
Wat was jouw taak of rol in dit voorbeeld? Wat werd er van je verwacht?
A
R
Activiteiten
Resultaat
Jouw verhaal
Hoe heb je dat aangepakt? Hoe heb je dat opgelost? Wat waren de opmerkingen? Hoe ben je daarmee omgegaan? Hoe heb je het voor elkaar gekregen?
Wat was het resultaat? Waar heeft dit toe geleid? Wat vond je ervan? Hoe voelde jij je erbij? Wat vonden de andere mensen ervan?
Plenum Elke leerling bespreekt één of enkele voorbeelden aan de hand van de STAR-methode. De medeleerlingen, die het verhaal aanhoren, vinken ondertussen die gedragsindicatoren aan die ze menen te herkennen in het verhaal. Na het verhaal geven de medeleerlingen aan wat hen is opgevallen in functie van de gedragsindicatoren. De leerling met het verhaal noteert in zijn eigen schema welke gedragsindicatoren hij al onder de knie heeft en aan welke gedragsindicatoren hij aandacht wil geven tijdens de komende samenwerkingsopdrachten.
9
5
Samenwerkingsopdrachten met de nadruk op communicatievaardigheden
5.1 Balkenspel Opdracht voor de klas Iedere subgroep (van 5 tot 7 leerlingen) moet proberen, uitsluitend met gebruikmaking van de uitgereikte hulpmiddelen, een bouwwerk maken dat aan de onderstaande eisen voldoet. In volgorde van belangrijkheid: • het moet hoog zijn; • zo stevig zijn, dat het bouwwerk een schaar kan dragen die er bovenop gelegd wordt; • een aantrekkelijke vormgeving hebben. Na afloop zal een jury, bestaande uit de lesgever en observatoren, de bouwwerken vergelijken en de winnende subgroep aanwijzen. Materiaal per subgroep: • 3 vellen stevig wit papier; • 1 schaar; • 2 potloden; • 1 liniaal; • pot/tube goede lijm; • 3 vellen papier voor ontwerpen; • viltstiften voor decoratie. Bouwvoorschriften • Knip van de vellen papier repen, elk 4 cm breed en zo lang als het papier is. • Repen in de lengte doormidden vouwen, zodat 2 cm brede L-vormige 'balken' ontstaan. • Alle andere vormen van balken (bijvoorbeeld T-, U-, Z-, en/of kokerbalken) zijn niet toegestaan. • De balken mogen niet aan elkaar gelijmd worden, noch om te verlengen, noch om te verstevigen. Opbouw 1 De leerkracht motiveert deze samenwerkingsoefening. 2 De klas wordt opgedeeld in subgroepen van 5-7 personen; per subgroep ten minste één observator (die van te voren geïnstrueerd is). 3 De instructie wordt door de leerkracht voorgelezen, bijvoorbeeld met behulp van een flap. Zo nodig worden onduidelijkheden opgehelderd. 4 Tijdsduur wordt aangegeven (circa 40 minuten). 5 De subgroepen gaan aan de slag. 6 Vijf minuten voor het einde waarschuwt de klas, dat de tijd bijna verstreken is. 7 Direct na afloop bepaalt de jury, op grond van eisen en voorschriften, welke groep gewonnen heeft. 8 De subgroepen krijgen gelegenheid om 'stoom af te blazen’. Instructie observatoren De volgende punten worden geobserveerd: • Hoe pakt de groep de taak aan (werkschema, leider(s), besluitvorming, taakverdeling, coördinatie van taken, enzovoort)? • Letten de groepen tijdens het werken op elkaar (competitie)? • Hoe is de tijdsplanning? • Zijn er werkfasen (planning, taakverdeling, maken van onderdelen, bouw, versiering)? • Welke gedragsindicatoren van de competentie SAMENWERKEN komen aan bod? Nota bene: Het instrueren van de observatoren vindt natuurlijk plaats zonder dat de deelnemers erbij zijn.
10
5.2
Schaap en herder
Opdracht voor de klas Een herder moet proberen om zijn schapen in een kooi te krijgen. Er zijn echter enkele problemen: • bij het begin van de opdracht weet je niet wie de herder is; • bij het begin van de opdracht weet je niet waar de kooi is; • de herder mag geen betekenisvolle geluiden maken - hij mag enkel klanken schreeuwen; • de schapen kunnen geen enkel geluid maken - zij zijn gedurende de opdracht stil, • de schapen zijn geblinddoekt; • de herder is lam en moet steeds op dezelfde plaats blijven staan. De klas krijgt voldoende tijd om afspraken te maken over hoe de herder de schapen in een kooi kan krijgen. Opbouw: 1 Geef eerst de opdracht. 2 Laat veel ruimte voor vragen. 3 Geef ze de tijd om afspraken te maken. 4 Kom bij het maken van deze afspraken enkel tussen als ze een regel niet respecteren. 5 Als de afspraken onderling gemaakt zijn, vraag je of deze voor iedereen duidelijk zijn en of iedereen ze ook begrepen heeft. 6 Je blinddoekt iedereen en verspreidt ze (binnen gehoorsafstand) over het terrein. Je neemt ze best bij de arm om ze te verspreiden. 7 De laatste persoon doe je zijn blinddoek af en je vertelt hem dat hij de herder is. 8 Je duidt de kooi aan. Deze moet zeker binnen gehoorsafstand liggen. 9 Je laat de herder beginnen. 10 Als het echt fout loopt, d.w.z. je ziet dat ze op deze manier nooit in de opdracht zullen slagen, roep je ze best opnieuw samen voor een overlegmoment en start je van voor af aan met een nieuwe herder.
Tips voor de leerkracht: Om aan te tonen hoe belangrijk het is dat iedereen de afspraken nauwkeurig volgt kun je de tweede maal iemand laten herder zijn waarvan je denkt dat hij niet mee is. De eerste keer neem je best iemand waarvan je denkt dat hij wel mee is. Men moet immers het gevoel hebben dat het mogelijk is. Tip voor de klas: (moet natuurlijk niet direct verteld worden - enkel als men er niet zelf uitkomt) De herder moet door wild geroep zorgen dat de schapen allemaal rond hem verzamelen en een treintje vormen. Dan kan hij via tekens de groep naar de kooi leiden. Die tekens kunnen zijn: oo = vooruit uu = links ie = rechts aa = stap ee = achteruit De schapen moeten gewoon de eerste persoon volgen.
11
5.3
De rij
Opbouw De klas wordt opgesplitst in groep A en B. Elke leerling staat op een blad papier en staan achter elkaar. Tussen groep A en B ligt een leeg blad. A5 | A4 | A3 | A2 | A1|
| B1 | B2 | B3 | B4 | B5
Het doel van deze oefening is dat ze van plaats wisselen op die manier dat groep de plaatsen achtereenvolgens inneemt van groep B en omgekeerd. Het eerste groepslid van A moet dus op de laatste plaats van B komen te staan en zo verder. Hierbij dienen enkele regels in acht genomen te worden: • • • • • •
Je moet bij elke verplaatsing op een leeg blad gaan staan. Eén voor één verplaatsen. Je mag niet achteruit. Je mag geen 2 personen voorbij steken. Je mag niemand van de eigen groep voorbij steken. Wanneer de rij zich niet meer kan verplaatsen, moet je volledig opnieuw beginnen.
Oplossing A1 naar leeg B1 over A1 naar leeg B2 naar leeg A1 over B2 naar leeg A2 over B1 naar leeg A3 naar leeg B1 over A3 naar leeg B2 over A2 naar leeg B3 over A1 naar leeg B4 naar leeg A1 naar leeg A2 over B3 naar leeg A3 over B2 naar leeg A4 over B1 naar leeg B1 naar leeg B2 over A4 naar leeg B3 over A3 naar leeg B4 over A2 naar leeg A2 naar leeg A3 over B4 naar leeg A4 over B3 naar leeg B3 naar leeg B4 over A4 naar leeg A1 naar leeg
12
5.4 1 2 3 4 5
Vragenlijst observatoren Wat vond je van de samenwerking? Wat liep goed? Wat liep moeilijk? Vind je dat iedereen genoeg aan bod kwam? Waarom wel / niet? Vind je dat er naar iedereen geluisterd werd?
5.5
Nabespreking
Individueel invullen ter voorbereiding van het plenumgesprek 1 2 3 4 5 6
Wat vond je van de samenwerkingsopdracht? Wat liep er goed, waar ben je tevreden over? Wat liep er mis, waar ben je niet tevreden over? Vind je dat jezelf genoeg aan bod bent gekomen? Waarom wel/niet? Vind je dat er naar iedereen geluisterd is? Rangschik de volgende uitspraken van 1 tot 5. 1 = meest juist - 5 = minst juist. Ik vind... • dat slagen in de opdracht het belangrijkste was in deze samenwerkingsopdracht; • dat we op zo een manier meer moesten SAMENWERKEN; • dat iedereen aan bod is gekomen - er werd met iedereen rekening gehouden; • dat we op een andere manier met elkaar bezig zijn; • dat sommige mensen een ander gezicht opzetten bij het ;samenwerkingsopdracht
Plenum Vragen 1 en 2 per leerling bespreken. 1 Wat vond je van jezelf tijdens deze samenwerkingsopdracht? 2 Antwoord toetsen bij de medeleerlingen: Wat deed het je X iets te zien doen? Hoe kwam dat over? De ontvangen feedback en leerpunten voor de volgende opdracht noteert de leerling in zijn schema (zie pagina 5-9). Vraag voor de klas. 3 Welke aandachtspunten nemen we mee voor de klas, • Dit doen we al goed … • Hierin kunnen we nog verbeteren …
13
6
Ondersteunende activiteiten
6.1 Een- en tweezijdige communicatie Doel De leerlingen de verschillen laten zien tussen één- en tweezijdige communicatie. De leerlingen de basisaspecten van goed instrueren en actief luisteren laten ontdekken. Materiaal Tekening 1 en 2 (zie bijlage1), potlood en papier Uitvoering De leerkracht legt uit waar de oefening toe dient. Hij vraagt de groep op te splitsen in drietallen: A is instructeur B moet de opdracht van de instructeur uitvoeren C observeert wat wel en niet lukt wij het instrueren A en B gaan met de rug naar elkaar toe zitten. A krijgt de tekeningen 1 en 2, B krijgt een paar vellen papier en een potlood. Tegen de B’s zegt de leerkracht dat ze tweemaal een tekening gaan maken op aanwijzing van hun instructeur. Bij de eerste tekening mogen de B’s niets zeggen of vragen. Bij de tweede tekening mogen ze dat wel. Voor elke tekening krijgt men maximum 10 minuten. Tegen de A’s zegt de leerkracht dat ze minstens één minuut de tekeningen moeten bestuderen, alvorens ze beginnen met de uitleg. Na elke tekening wordt er een plenaire evaluatie gehouden. • In hoeverre verschillen de resultaten van de twee tekeningen? • Wat zijn de kenmerken van een duidelijke instructie? (zie bijlage 2) Opmerkingen: Gewoonlijk neemt het tweerichtingsverkeer meer tijd in beslag, maar geeft een beter resultaat en is voor de betrokkenen prettiger. Goede instructeurs zoeken vaak eerst uit, hoe de figuren in het totale vlak staan, gebruiken maatvoering die in de tekeningen is verwerkt, gebruiken meetkundige termen die de ander ook kan kennen, en zijn vindingrijk in het vinden van benamingen voor de ‘krullen’ en ‘oortjes’ in de tekeningen. Bovendien zijn ze methodisch en geduldig.
6.2 Theorie: Feedback geven en ontvangen Feedback betekent letterlijk terugkoppeling. Het geven van feedback is een belangrijke vaardigheid voor de leerkracht. Door middel van feedback wisselen leerkracht en leerlingen informatie uit over elkaars houding en gedrag. Daardoor is de leerling in staat zijn handelen kritisch onder de loep te nemen en zonodig aan te passen. Feedback wordt nogal eens verward met kritiek. Mensen voelen zich aangevallen of ervaren de feedback als een teken van falen. Dat is jammer. Want wie feedback ziet als een kans om te leren, bevindt zich dagelijks in een boeiende leeromgeving. Reacties op ons gedrag krijgen we immers voortdurend, verbaal en non-verbaal. De kunst is om er voor open te staan, de signalen op te pikken en te bepalen welke feedback nuttig is om te vertalen naar acties. Feedback bevordert: • Werkresultaten • Werkrelaties en sfeer • Zelfkennis • Kennis van anderen • Lerend vermogen
14
1 Feedback geven Regels voor het geven van feedback • Beschrijf gedrag dat je hebt waargenomen Voorbeeld: Niet: "Jij luisterde niet naar de reactie van Peter" Maar: "Toen Peter reageerde op jouw voorstel, zag ik dat jij naar buiten keek en je wenkbrauwen optrok." • Geef aan welk effect dat op je gevoel en je gedrag heeft Voorbeeld: Niet: "Dat vind ik belachelijk." Maar: "Dat geeft mij het gevoel dat je Peter of dit gesprek niet serieus neemt. Dat ontmoedigt. " • Maak de stap naar de ander Geef de ander de gelegenheid te reageren. Check of je boodschap is overgekomen en of de ander zich in jouw waarneming herkent. Voorbeeld: " Herken je dat?" " Wat vind je daarvan?" " Klopt dit volgens jou?" "Begrijp je wat ik bedoel?" Eventueel: Geef advies voor alternatief gedrag Als leerkracht is het je doelstelling het gedrag van de leerling te verbeteren. In veel gevallen is het zinvol de feedback af te sluiten met een suggestie of advies voor effectiever gedrag. Geef de ander eerst de ruimte om zelf op alternatieven te komen. Voorbeeld: " Toen Peter reageerde op jouw voorstel, zag ik dat jij naar buiten keek en je wenkbrauwen optrok. Dat geeft mij het gevoel dat je Peter of dit gesprek niet serieus neemt. Dat ontmoedigt me. Begrijp je dat? Ik had het prettiger gevonden als je Peter had aangekeken en gereageerd had op zijn voorstel. Dan had ik me uitgenodigd gevoeld om ook te reageren."
2 Feedback ontvangen Regels voor het ontvangen van feedback Het is lastig om goed om te gaan met commentaar, zo blijkt in de praktijk. We hebben de neiging ons af te sluiten voor negatieve reacties. Positief commentaar wuiven we weg of bagatelliseren we. In plenumgesprekken is het ontvangen van feedback net zo belangrijk als het geven van feedback. Doorgaans zal de leerling in de positie verkeren dat hij feedback ontvangt, maar ook de leerkracht doet er goed aan open te staan voor feedback. • Luister en vraag zonodig om toelichting Wie feedback ontvangt, is gebaat bij een actieve opstelling: luisteren, samenvatten, doorvragen (LSD). Voorbeeld: " Ik begrijp dat het je stoorde toen ik naar buiten keek op een moment dat Peter me aansprak. Wanneer deed ik dat precies en hoe lang? "
15
• Toon waardering Een gouden regel in feedback is de ander te bedanken voor zijn informatie. Dat voelt misschien wat vreemd, maar als je feedback ziet als een leerinstrument is het nog niet zo gek: de ander geeft je immers informatie waarmee jij je voordeel kunt doen. Voorbeeld: " Fijn dat je dit tegen me zegt. Ik was me niet bewust dat mijn gedrag dit effect had." • Beoordeel de feedback Degene die de feedback ontvangt, beoordeelt zelf wat hij met de feedback gaat doen. Vind je de feedback terecht of onterecht? Herken je wat de ander zegt? Kun je er iets mee? Vind je de feedback een afgewogen oordeel of een losse flodder? Ga in geen geval in de verdediging. Beter is het om op zoek te gaan naar alternatieven of achterliggende redenen. Voorbeeld: Niet: "Ja maar, wat Peter zei, was oude koek." Maar: "Je zegt dat je het gevoel had dat ik Peter of het gesprek niet serieus nam." Wat had ik volgens jou moeten doen?" • Doe iets met de feedback Laat de feedbackgever weten wat je met zijn commentaar doet. Als je besluit er niets mee te doen, zeg je het ook. Voorbeelden: "Ik heb gehoord wat je zei maar ik ben het niet met je eens." "Ik heb gehoord wat je zei en ik ben het met je eens. Volgende keer ga ik proberen actief te luisteren."
3 Tips voor Feedback • Zorg voor een gezamenlijk belang Voor beide gesprekspartners (leerkracht en leerling) moet de feedback belang hebben. Als leerkracht wil je de ander bijvoorbeeld bewust maken van zijn uitstraling en geef je aanknopingspunten om bij te sturen of aan te scherpen. De leerling gebruikt de feedback om te leren over zichzelf, om te veranderen, om betere werkresultaten te bereiken of relaties op te bouwen. • Creëer een sfeer van veiligheid Voor effectieve feedback is het nodig dat de informatie wordt uitgewisseld in een sfeer van veiligheid, respect en vertrouwen. Ontbreekt dat gevoel, dan zal de terugkoppeling alleen maar leiden tot verkeerde interpretaties, misverstanden en weerstand. Alleen als de ander zich veilig voelt, zal hij durven doorvragen en repliek durven geven. • Beschrijf waargenomen gedrag Feedback gaat over gedrag dat je hebt waargenomen: gedrag dus dat objectief kan worden vastgelegd door een camera. Geen interpretaties, maar gedragingen die je met de zintuigen hebt waargenomen. Niet: "Jij was woedend." Maar: "Je zat aan de tafel. Je verhief je stem, je gezicht was rood aangelopen en je had zweetdruppeltjes op het voorhoofd. Je stond op en sloeg met de vuist op tafel."
16
• Zorg dat de feedback actueel is Feedback werkt het beste als de tijd tussen het waargenomen gedrag en de feedback zo kort mogelijk is. Op deze manier kun je concrete voorbeelden noemen. De ander kan zich dan het gedrag herinneren. • Geef ik-boodschappen Wie effectieve feedback geeft, moet weten dat ik-boodschappen beter werken dan jijboodschappen. Een jij-boodschap wijst naar de ander ("jij doet iets fout") en heeft als risico dat de ander ontkent of in de verdediging schiet. In beide gevallen leidt het de aandacht af van wat je wilt zeggen. Met een ik-boodschap houd je het bij jezelf. Als je jouw observatie beschrijft, kan de ander daar niets aan af doen. • Wees specifiek en concreet Door specifiek te zijn, voorkom je misverstanden en weerstanden. Verzamel zoveel mogelijk informatie. Een handig hulpmiddel is vooraf antwoord te geven op deze vragen: • Wie? (Wie doet iets? Wie waren erbij betrokken?) • Wat? (Wat gebeurde er?) • Waar? (Waar gebeurde het?) • Wanneer? (Wanneer vond de gebeurtenis plaats? Hoe lang duurde het?) • Hoe? (Hoe gebeurde het?) • Geef advies Het beste is dat de leerling zélf met suggesties en ideeën komt om gedrag of houding te verbeteren. Soms is het gewenst dat de leerkracht een advies geeft. Voorbeeld "Ik zag dat je tijdens je presentatie uitsluitend op je papier keek. Dat geeft mi,j als toehoorder, het gevoel dat je het publiek niet belangrijk vindt. Als je zo nu en dan opkijkt en rondkijkt, maak je contact." • Geef alleen feedback als gedrag te veranderen is Feedback heeft alleen zin als gedrag te veranderen is. Een stotteraar feedback geven op zijn verbale gedrag, heeft weinig zin als je weet dat hij vanaf zijn kindertijd stottert. Het wordt anders als je ziet dat het stotteren alleen optreedt in bepaalde situaties, dan zou de feedback zich kunnen richten op het managen van lastige situaties of omstandigheden.
6.3
Feedback oefening: als deze persoon een dier was …
Doel Leerlingen een andere, meer beeldende, manier van feedback geven, laten oefenen. Leerlingen tonen hoe ze intuïtieve en creatieve vaardigheden kunnen gebruiken bij het inschatten van anderen. Uitvoering De oefening wordt gebruikt als aanzet tot oefenen van feedback geven. De leerlingen gaan in een kring zitten. Eén van de leerlingen (rader) wordt naar buiten gestuurd. De anderen kiezen een andere persoon, het ‘onderwerp’, wiens identiteit door de rader moet geraden worden. De rader wordt naar binnen geroepen en moet de identiteit van het ‘onderwerp’ raden door de groep ‘voorwerp-associatievragen’ te stellen zoals: als deze persoon een dier was, wat voor dier zou hij zijn? (weer, boom, bloem, plant, fruit, dier, vogel, boek, muzieksoort, auto, schip, maaltijd, geur, kleur, huis, meubelstuk, vloerbedekking, tuin,…)
17
De klas krijgt de opdracht niet diep na te denken, maar direct te roepen als er een associatie bij hen opkomt. Als er veel ideeën zijn, moet de rader maar twee of drie associaties als aanwijzing te horen krijgen, voordat hij, zo nodig, een nieuwe voorwerpassociatie stelt. De associaties mogen niet verwijzen naar het uiterlijk van de te raden persoon, anders wordt de oefening te makkelijk voor de rader, en krijgt het ‘onderwerp’ ook geen relevante feedback. De rader moet ook op zijn intuïtie afgaan en de naam van het ‘onderwerp’ noemen op het moment dat hij een idee krijgt over wie het is. De rader moet zeggen waarom hij denkt dat die persoon het ‘onderwerp’ is. Zelfs als het antwoord niet juist was, wordt er op deze manier feedback gegeven. Het raden moet doorgaan totdat het ‘onderwerp’ geraden is. Deze ronde van de procedure wordt afgesloten door het ‘onderwerp’ de kans te geven te vragen wat bepaalde associaties inhielden voor de feedbackgevers. Het ‘onderwerp’ wordt vervolgens de rader, verlaat de kamer en een nieuw onderwerp wordt gekozen.
Opmerkingen: de ‘onderwerpen’ mogen de vragen van de rader ook beantwoorden. Het is altijd interessant om te horen wat voor ideeën naar voor komen uit de associatie van de ‘onderwerpen’ zelf. De oefening wordt besloten met een korte plenaire discussie over de aard van de op deze manier verkregen feedback, de ontvankelijkheid van de leerlingen ervoor.
18
7 7.1
Samenwerkingsopdrachten met de nadruk op de verschillende rollen De plastiek
Opdracht voor de klas Iedereen gaat op een stuk vierkante plastiek staan. De opdracht is de plastiek op zo ’n manier omdraaien dat niemand de grond raakt. Iedereen moet tijdens de oefening altijd op de plastiek staan. Als iemand de grond raakt, wordt de oefening opnieuw gedaan. Oplossing: Een hoek van de plastiek omdraaien zodat er een strik ontstaat. Eén persoon gaat op het puntje van de strik staan en trekt de strik naar zich toe zodat die groter wordt. Zo ontstaat er plaats voor de volgende persoon. Moeilijkheidsgraad: De groep wordt zelf scheidsrechter. Ze bepalen zelf of ze opnieuw moeten beginnen en of ze geslaagd zijn in de opdracht. Materiaal: plastiek Als iedereen kort bij elkaar op de plastiek staat, moet er nog 1/3 plastiek over zijn.
7.2
Het spinnenweb
Constructie maken Tussen twee bomen of palen die ongeveer 3 m uit elkaar staan, wordt er een spinnenweb gemaakt met sjortouw. De gaten van het web moeten groot genoeg zijn zodat er een volwassen persoon erdoor kan zonder de touwen te raken. Opdracht voor de klas Met de hele klas moeten jullie van de ene kant van het net naar de andere kant gaan. Jullie moeten door 5 verschillende gaten in het web geraken. Als iemand het touw of de palen (of de bomen) raakt - zowel iemand die helpt als iemand die door het net gaat - moet de hele klas vanaf nul opnieuw beginnen. Eens je aan de andere kant van het web geraakt bent, kan je, tijdens de opdracht niet meer terug. Wanneer de opdracht lukt (de gaten zijn niet te moeilijk en niet te gemakkelijk) is dit een prachtige opdracht omdat er een grote taakspanning hangt. Mocht de opdracht erg snel afgelopen zijn, kun je: • een aantal gaten kleiner maken, • iemand blinddoeken, • twee personen aanduiden die tijdens de volledige opdracht hun knieën en ellebogen niet mogen plooien. Als begeleider grijp je enkel in wanneer de groep onveilige dingen plant of doet. De leerlingen van de klas zijn ook scheidsrechter. Ze moeten zelf de regels respecteren.
19
7.3
Het huisje
Opdracht voor de klas De klas krijgt de opdracht om een huisje te vormen met een touw. Iedereen is geblinddoekt tijdens de opdracht. 1 2 3 4
Twee leerlingen krijgen die instructies van de opdrachtgever. Die twee leerlingen lichten de groep in en samen bepalen ze hoeveel tijd ze nodig zullen hebben om de opdracht uit te voeren. De opdracht wordt uitgevoerd. Enkele observatoren noteren hun bevindingen. Nabespreking
Materiaal touw en blinddoeken Voorwaarden: 1 Elke leerling is verantwoordelijk voor een onderdeel van het huis (hoek of kant van het huis). 2 De touwen dienen volledig gebruikt worden. 3 Blinddoeken verwijderen indien alle leerlingen akkoord zijn. 4 Startpositie van de klas bij het uitvoeren van de opdracht: in een cirkel, schouder tegen schouder met de touwen in het midden.
20
7.4
Vragenlijst observatoren 1 2 3 4 5 6 7
7.5
Wat vond je van de samenwerking? Wat liep goed? Wat liep moeilijk? Vind je dat iedereen genoeg aan bod kwam? Waarom wel / niet? Wie had de leiding in de groep? Welke andere rollen heb je gezien? Nemen de deelnemers dezelfde rol op in de klas?
Nabespreking
Individueel invullen ter voorbereiding van het plenumgesprek 1 2 3 4 5 6 7 8
Wat vond je van de samenwerkingsopdracht? Wat liep er goed, waar ben je tevreden over? Wat liep er mis, waar ben je niet tevreden over? Vind je dat jezelf genoeg aan bod bent gekomen? Waarom wel/niet? Wie had er bij het begin van de opdracht de leiding in de klas? Wie had er tijdens en op het einde van de opdracht de leiding in de klas, Waren de personen die nu de leiding hadden dezelfde personen als diegenen die in de klas de leiding hebben?
Plenum Vragen 1 en 2 per leerling bespreken. • Wat vond je van jezelf tijdens deze samenwerkingsopdracht? • Antwoord toetsen bij de medeleerlingen: Wat het je X zien doen? Hoe kwam dat over? De ontvangen feedback en leerpunten voor de volgende opdracht noteert de leerling in zijn schema (zie pagina 5 - 9). Vraag voor de klas. Welke aandachtspunten nemen we mee voor de klas, • Dit doen we al goed … • Hierin kunnen we nog verbeteren …
21
22
8
Ondersteunende activiteiten en theorie
8.1
Theorie Stad van Axen
De axenroos van Nand Cuvelier biedt een bijzonder waardevol oriënteringskader bij relaties. Het geeft een eenvoudige en toch volledige kijk op wat mensen als daden kunnen verrichten tegenover elkaar. Mensen krijgen een betere kijk op het eigen functioneren.
1 De 6 relatiewijzen De axenroos verdeelt alle mogelijke houdingen die mensen tegenover elkaar kunnen aannemen in zes sectoren. Deze worden schematisch voorgesteld op de axenroos. De drie relatiewijzen in het bovenste deel van de axenroos horen bij mensen die over ‘iets beschikken’ (aanvallen, houden, aanbieden/geven). De relatiewijzen in het onderste deel hebben te maken met ‘niet bezitten’ (weerstaan, ondergaan, aannemen/vragen).
HOUDEN
AANVECHTEN WEERSTAAN
GEVEN AANBIEDEN AANNEMEN VRAGEN
LOSSEN
In het linkergebied situeren zich handelingen die zich ‘tegen iets’ richten (aanvallen, weerstaan). In het rechtergebied vindt men twee relatiewijzen waarbij ‘samen’ iets gebeurt (aanbieden/geven, aannemen/vragen). De relatiewijzen onder en boven hebben betrekking op wat ‘naast elkaar’ gebeurt (houden, lossen).
2 De inzet van de uitwisseling Wat er zich in de relatie tussen mensen voordoet, kan opgevat worden als een uitwisseling van materiele en immateriële goederen. Zes verschillende domeinen kunnen de inzet zijn van de interactie: • bijzijn (je lichamelijke aanwezigheid) • de persoon (eigenschappen en kwaliteiten die je wilt laten zien) • goederen (materiele goederen) • diensten (ik doe iets om jou te helpen) • informatie (mededeling, nieuws, tips, inlichtingen, …) • richtlijnen (voorstellen over hoe je iets het best doet, wat je mag, wat je moet, hoe iets in elkaar steekt)
23
3 De communicatiekanalen Dit zijn de verschillende kanalen waarmee je een interactie tot stand kunt brengen. Woorden maar ook gebaren, lichaamstaal, intonatie spelen een belangrijke rol bij uitwisselingen. We weten allemaal dat een ‘ja’ op veel manieren uitgesproken kan worden en wel eens als een ‘neen’ gehoord wordt. Een gebalde vuist of een schouderklopje hebben soms meer effect dan een lang betoog.
4 De tien relatiewijzen van de axenroos Alle relatiewijzen of rollen zijn nodig in een samenwerking om tot een goed en bevredigend resultaat te komen. Dit wil zeggen dat geen enkele rol negatief is.
9 HOUDEN 5 LEIDEN 3 ZORGEN
Confrontatie & Conflict
7 AANVECHTEN
1 ZICH PRESENT STELLEN
8 WEERSTAAN
2 WAARDEREN
Harmonische wisselwerking
4 GENIETEN 6 VOLGEN 10 LOSSEN
GEVEN
24
•
Leeuw: leiding geven Bevelen, raad geven, uitleg geven, richtlijnen geven, nieuws geven, tips geven, suggesties geven, advies geven, babbelen, wetenswaardigheden doorvertellen, de woordvoerder, raadgever, initiatiefnemer. Iemand die erg open is, veel durft. Een bindfiguur voor de groep. Soms ook baasspeler, opdrachten geven, regels stellen, normen doorgeven, nieuws doorgeven, tips geven.
•
Bever: zorg geven Bemoederen, iemand een dienst verlenen (helpen aan de vaat), iemand een voorwerp geven (trakteren, vuurtje geven,…), zorg dragen voor de anderen, hulp bieden, dienstbetoon, helpen,…
•
Pauw: zich tonen, persoon geven Over zichzelf vertellen, getuigen, op de voorgrond treden, op het podium gaan staan, eigen ideeën verwoorden, kontakten leggen, persoonlijke belevenissen vertellen, nabijheid, vertellen over eigen voorkomen en karakteristieken.
VRAGEN OF NEMEN •
Wasbeer: opkijken naar… Iemand een pluim geven, bewonderen, appreciëren, luisteren naar, aandacht geven, uitnodigend, ontvangend, iedereen aanvaarden,…
•
Poes: genieten, zorg aannemen Zich laten verzorgen, genieten van het vertroeteld worden, bedanken voor zorg, een geschenk aannemen, graag krijgen, ervan genieten,…
•
Kameel: aannemen van leiding, erom vragen Gehoorzaam zijn, volgzaam zijn, raad of advies vragen, zich schikken naar, luisteren, waarnemen, integreren, meegaand zijn, groot aanpassings-vermogen, schikt zich naar de groep, gemakkelijk type dat niet graag ruzie krijgt
ONDERGAAN - LOSLATEN •
Schildpad Iemand die vlug wegkruipt achter zijn dik schild, naar zijn veilige plek, is vlug onzeker, zal zich snel terugtrekken, contact ontwijken, loslaten, twijfelen, greep verliezen,…
WEERSTAND BIEDEN •
Steenbok De koppige, eigen terrein afbakenen, afwijzen, neen zeggen, tegen aanbod zich verdedigen, protesteren, zich verzetten, niet aanvaarden, weigeren, met sterke eigen ideeën
AANVECHTEN •
Havik Eerder het aanvallende type, gaat tegen de leeuw in. Heeft veel kritiek en geeft die ook, iemand met een sterke persoonlijkheid die durft tegenwicht te zijn, de oppositie, wegduwen, onjuistheden bewijzen, vernietigen, zich ergens binnenwringen, op waarheid toetsen, de vinger op de wond leggen, kritisch beoordelen, confronteren.
HOUDEN •
Uil Houd zich eerder afzijdig, laat zich niet beïnvloeden door de groep. Een eigen persoonlijkheid. Doordat hij zich niet laat kennen, kan hij heel bepalend zijn in de groep. Kan een geheim houden, geen regels stellen, ontwijken, zwijgen, zich er boven stellen, de batterij opladen, zich sluiten.
25
8.2
Oefening stad van Axen
Zo doe ik …………………………………. (kijk naar jezelf) De kaartjes worden gelegd in de volgorde: bijna nooit – heel weinig - weinig – regelmatig – veel – heel dikwijls. De leerling kiest dus 6 van de 10 dieren. ‘Bijna nooit’ ligt het verst van je af, ‘heel dikwijls’ het dichts bij. Dit vormt de basis voor het gesprek: waar sta ik in deze klas op dit moment? ik geniet, ik bedank ik vraag om te helpen, om zorg ik laat me helpen en verzorgen
poes
Ik volg en doe goed mee ik vraag uitleg ik neem raad en regels serieus
kameel
ik laat zien wie ik ben ik vertel hoe ik me voel ik heb graag dat iedereen ziet dat ik er ben
pauw
ik geef raad en doe voorstellen ik geef aanwijzingen en opdrachten ik leg uit, vertel en geef informatie
leeuw
ik zeg het als ik iets niet goed vind ik protesteer tegen onrechtvaardige situaties ik kan ‘neen’ zeggen tegen iets dat me aangeboden wordt
steenbok
ik onderzoek of iets wel waar of eerlijk is ik wijs anderen op hun fouten ik aanvaard niet zomaar gelijk welke opdracht
havik
ik trek me wat terug ik laat me niet zo kennen, ik zwijg liever ik neem geen leiding
uil
ik nodig anderen uit ik vraag wat de andere ervan denkt en geef aandacht ik moedig anderen aan
wasbeer
ik laat hetgeen om mij gebeurt los ik druk mijn onzekerheid uit ik vraag tijd om na te denken voor een beslissing
schildpad
ik help iemand die het moeilijk heeft met iets ik zorg, ik deel ik geeft, leen iets uit
bever
26
Nabespreking in plenum: Per leerling worden de volgende vragen besproken: • In welk dier herken jij je het beste in de context van deze klas? • Herkennen de medeleerlingen je in dat dier? • Welke dier wil je meer in de klas zijn? • Welke tips kunnen de medeleerlingen geven in het oefenen van gedragingen die bij dat dier passen?
27
28
9
Integratieoefening: Bij de Derdianen
Materiaal Papier, 1 schaar, 1 liniaal, lijm, potlood Voorbereiding/uitvoering De samenwerkingsopdracht wordt in het kort voorgesteld: Een groep ingenieurs wordt naar Derdia uitgezonden. Hun taak: binnen een kort tijdsbestek met behulp van de autochtonen een brug bouwen. Nu volgt de indeling in een groep experts en een groep Derdianen. De groep ingenieurs moet ongeveer een derde zijn van de totale groep, dus bijv. 4 van 12. Bij een zeer grote groep kunnen ook enkele deelnemers de rol van waarnemer voor hun rekening nemen. Beide groepen krijgen nu uitvoerige gedragsaanwijzingen en gaan daarvoor naar verschillende ruimtes. De waarnemers trekken zich terug met de samenwerkingsopdracht-leiding en bepalen voor zichzelf enkele taken. 1e stap De groep van de Derdianen heeft nu 15 minuten de tijd om de rollen in te lezen en zich daarbij wat voor te stellen. Zij worden aangemoedigd de aanwijzingen zo onspectaculair mogelijk en natuurlijk te spelen. En wel zo, alsof ze nooit anders hebben gedaan. Ondertussen lezen ook de experts hun taken en overleggen hoe ze te werk zullen gaan. 2e stap De Derdianen krijgen nog eens 15 minuten de tijd om hun gedrag een beetje te oefenen. Ondertussen krijgen ze 2 minuten lang bezoek van 2 experts die hun gedrag bestuderen. Er wordt daarbij niet gesproken. Terwijl de Derdianen verder oefenen, beraadslagen de experts over hetgeen ze gezien hebben. 3e stap De eigenlijke bouwfase begint. De experts arriveren en proberen hun opdracht uit te voeren. 30 minuten bouwtijd is gepland. De tijd kan af en toe worden doorgegeven om de druk nog iets te verhogen. 4e stap Nadat de tijd afgelopen is, trekken de groepen zich terug, elk in een ander deel van de ruimte om de ervaringen te evalueren met de volgende richtvragen. Discussiehulp/evaluatie • Hoe voelde iedereen zich in zijn gespeelde rol? • Hoe reageerden de ingenieurs op de tijdsdruk? • Hoe werden de conflicten opgelost? • Wie voelde zich de meerdere / de mindere? 5e stap Nabespreking in het plenum aan de hand van bovengenoemde vragen en de vragen gesteld in punt 5.5 en 7.5. Aanwijzingen voor het team van experts Situatie U bent lid van een internationaal team van experts. In een ontwikkelingsland moet u een brug bouwen. Deze brug is voor beide partijen belangrijk: enerzijds voor de experts en anderzijds voor de Derdianen, die tot nog toe grote omwegen moesten maken.
29
U staat onder druk van uw werkgever. De verlenging van uw contract is afhankelijk van het tijdig leveren van de brug. Dit ontwikkelingsproject moet de inwoners niet een afgewerkte brug ter beschikking stellen, maar ze leren bruggen te bouwen. In Derdia zijn er nog heel wat rivieren te overbruggen. Met de regering werd afgesproken dat de Derdianen gedurende de bouw van de brug voedsel krijgen. Aanwijzingen voor de constructie Voor het optrekken van de brug mag slechts het ter beschikking gestelde materiaal worden gebruikt. De brug moet een zo groot mogelijke spanwijdte (ca. 60 cm) en een zo groot mogelijke stabiliteit (minstens 1 liniaal) hebben. De spanwijdte wordt aan het einde van het samenwerkingsopdracht gemeten door de brug te plaatsen over een ruimte tussen 2 tafels. De stabiliteit moet het gewicht van een liniaal kunnen dragen. De brug moet uit papierstroken met een breedte van 4 cm bestaan. Ze kunnen naar believen worden gevouwen, gekleefd, geknipt, ... Iedere strook moet met een liniaal en een potlood getekend en vervolgens geknipt worden. In totaal mag de bouw van een brug niet langer dan 30 minuten duren. Het verloop • Je hebt 20 minuten tijd om de instructies te lezen en de manier van werken te bepalen • Dan stuur je twee leden erop uit om de Derdianen gedurende 2 minuten te observeren respectievelijk met hen contact op te nemen. • Tenslotte blijven er nog 8 minuten om de ervaringen van de twee leden in de groep te evalueren. • Nu begint de bouwtijd van 30 minuten • Aansluitend daaraan moet ieder afzonderlijk nadenken, hoe het hem of haar vergaan is en hoe zij de Derdianen en de andere leden van het team m.b.t. de prestatie, de sociale omgang en motivatie hebben ervaren.
Aanwijzingen voor de Derdianen Situatie Je bent de bewoner van het dorp Derdia. Binnenkort zal een buitenlands team van experts bij jullie aankomen. Zij zullen jullie tonen, hoe men een brug bouwt. Deze brug is zeer belangrijk voor jullie, want dankzij deze brug zullen jullie via een kortere weg naar het volgende dorp kunnen gaan. Met het gebruik van de noodzakelijke werktuigen (schaar, papier, lat, lijm en potlood) zijn jullie vertrouwd. Maar met de techniek om de brug te bouwen zijn jullie niet vertrouwd. Bovendien beschikken jullie niet over het materiaal. Ook hiervoor zijn jullie op de hulp van de experts aangewezen. De bouw van de brug is echt heel belangrijk voor jullie. Bovendien ontvangen jullie gedurende de duur van de bouw levensmiddelen. Dit laatste is echter voor jullie bijkomstig. De sociale omgang • lichaamscontact: Derdiaanen raken elkaar graag en dikwijls aan. Wanneer zij met elkaar spreken, raken zij mekaar altijd aan. Ook wanneer zij aan elkaar voorbijgaan, raken zij mekaar kort aan. De aanraking eindigt meestal met een kort klopje. Iemand niet aanraken, betekent: ik heb je niet zo graag. • groeten: de traditionele groet is een kus op de schouder, waaruit een echte ceremonie ontstaat: wie ermee begint, kust de andere op de rechterschouder en wordt op zijn beurt dan weer gekust op de linkerschouder. Dit gebeurt niet gelijktijdig, wel na elkaar. Iedere andere vorm van groeten is een belediging. Op een dergelijke begroeting reageren de Derdianen met een vloed van beledigingen, die aangeven dat er voor een
30
• •
•
•
dergelijk handelen geen reden, noch een verontschuldiging is. Een Derdiaan met een handdruk willen begroeten, is eveneens een belediging. taal: het woord “neen” kent een Derdiaan niet. Zelfs wanneer nee bedoeld is, wordt altijd “ja” gezegd. Wanneer Derdianen “ja” zeggen en daarbij nadrukkelijk met het hoofd schudden, bedoelen ze “nee”. Dit moet worden geoefend! werkhouding: Derdianen raken elkaar aan bij het werk zoals bij een communicatieve situatie. Ze doen evenwel moeite om elkaar bij het werk niet te storen. Alle Derdianen weten hoe met papier, potlood, schaar en lijm juist om te gaan. Maar scharen worden als mannelijk werktuig beschouwd, potloden en latten als vrouwelijk. De lijm is noch mannelijk, noch vrouwelijk en wordt dus door beide geslachten gebruikt. De respectieve werktuigen zijn voor het andere geslacht taboe d.i. in hun aanwezigheid worden mannelijke of vrouwelijke werktuigen niet aangeraakt. contact met vreemden: Derdianen zijn altijd vriendelijk voor vreemden. Ze zijn trots op henzelf en hun cultuur. Zij weten echter dat ze de brug zonder hulp van vreemden nooit zullen kunnen bouwen. Toch beschouwen ze de andere cultuur niet als soeverein. Ze verwachten dat de vreemden zich overeenkomstig de zeden en gewoonten van Derdia gedragen. Hun eigen gedrag is voor hen zo vanzelfsprekend dat ze het t.a.v. de vreemden niet kunnen uitleggen. Bovendien zal een mannelijke Derdiaan nooit contact opnemen met een vreemde man, indien deze hem niet door een vrouw (vrouwelijke Derdiaan of expert) wordt voorgesteld.
Het verloop • Je hebt eerst 15 minuten tijd om de instructies te lezen en te oefenen. • Dan moet je 15 minuten de tijd nemen om het totale gedrag van de Derdianen te oefenen. 5 minuten na het begin zal je gedurende 2 minuten bezoek krijgen van twee leden van de groep experts. Tijdens dit bezoek moet je jouw gedrag oefenen, zonder daarbij te spreken. • Na deze oefentijd van 30 minuten, begint de bouwfase van 30 minuten.
31
Bronnen Diakonisches Werk Württemberg, Arbeitskreis Interkulturelles Lernen (Hg.): Trainings- und Methodenhandbuch. Bausteine zur interkulturellen Öffnung. Stuttgart 2001 Stad van Axen, Gids bij menselijke relaties, Ferdinand Cuvelier, Pelckmans, 2004 Training als beroep, Sociale en interculturele vaardigheden, F.R. Oomkes, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 1994.
32