CCRA Centre for Children’s Rights Amsterdam
Jaarverslag
2009 2010
Inhoudsopgave 1. HET CENTRE FOR CHILDREN’S RIGHTS AMSTERDAM (CCRA) ......................3 1.1 I NITIATIEF EN HISTORIE .................................................................................................. 3 1.2 P ERSPECTIEF ............................................................................................................... 3 1.3 D OELSTELLING ............................................................................................................ 4 1.4 P ERSONEEL EN ORGANISATIE ........................................................................................... 4 2. ACTIVITEITEN ...................................................................................................5 2.1 L EZINGENCYCLUS R ECHTEN VAN HET K IND .......................................................................... 5 2.2 D E M INOR R ECHTEN VAN HET K IND .................................................................................. 5 2.3 S EMINAR O UDERSCHAPSPLAN ......................................................................................... 5 2.4 S EMINAR R ECHTEN VAN HET K IND EN E CHTSCHEIDING ........................................................... 7 2.5 S EMINAR K IND EN R ECHT ............................................................................................... 7 2.6 PAO‐ CURSUS : D E PRAKTISCHE J EUGDRECHTADVOCAAT .......................................................... 8 2.7 O NTWIKKELING BROCHURE ............................................................................................. 8 3.PUBLICATIES.....................................................................................................8 3.1 B UNDEL R ECHTEN VAN HET K IND EN OUDERLIJKE VERANTWOORDELIJKHEID ................................. 8 3.2 B UNDEL R ECHTEN VAN HET K IND EN AUTONOMIE ................................................................. 7 4. INTERNATIONALE CONTACTEN .......................................................................7 5. BIJLAGEN .........................................................................................................8 BIJLAGE 1‐ P ROGRAMMA LEZINGENCYCLUS NAJAAR 2009 .......................................................... 8 BIJLAGE 2‐ P ROGRAMMA LEZINGENCYCLUS NAJAAR 2010 .......................................................... 9 BIJLAGE 3‐ V ERSLAG SEMINAR R ECHTEN V / H K IND EN E CHTSCHEIDING ........................................ 10 BIJLAGE 4‐ V ERSLAG SEMINAR K IND EN R ECHT I .................................................................... 15 BIJLAGE 5‐ V ERSLAG SEMINAR K IND EN R ECHT II ................................................................... 16 BIJLAGE 6‐ A ANTAL DEELNEMERS PAO‐ CURSUS .................................................................... 17
2
1. Het Centre for Children’s Rights Amsterdam (CCRA) 1.1 Initiatief en historie In het jaar 2008 werd het CCRA op initiatief van Mw. Mr. Dr. J.H. de Graaf, onder de aegis van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de UvA, opgericht. Aanleiding daartoe was de sterk toegenomen belangstelling van onderzoekers en studenten voor de rechten van het kind. Deze toegenomen belangstelling voor de rechten van het kind uitte zich in een aantal activiteiten. >In het rechtenonderwijs is het vak Personen- Familie en Erfrecht als verplicht vak in het bachelorprogramma opgenomen. Daarnaast wordt het vak European Family Law in de masteropleiding en het vak Jeugdrecht in de bachelor- én de masteropleiding aangeboden. >Het vak Jeugdrecht aan de Faculteit der Gedrags- en Maatschappijwetenschappen vormt een onderdeel van de minor Jeugdcriminaliteit. >In samenwerking met het Instituut voor Interdisciplinaire Studies van de UvA werd in 2006 de basismodule Rechten van het Kind gelanceerd, waaraan wordt deelgenomen door studenten van verschillende faculteiten. Dit initiatief heeft onder meer geresulteerd in een minor Rechten van het Kind, die sinds 2008 samen met het onderwijsinstituut Pedagogische wetenschappen wordt aangeboden. >Sinds 2002 wordt voor studenten en afgestudeerden een seminar ‘Kind en Recht’ georganiseerd. >De postacademische cursus ‘De praktische Jeugdrechtadvocaat’ is een jaarlijks terugkerend onderdeel van het PAO-programma van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de UvA. Met dit toenemend aantal activiteiten en de uitbreiding van de doelgroep tot buiten de eigen Faculteit, groeide de behoefte aan een efficiëntere organisatievorm: het CCRA.
1.2 Perspectief In de onderwijs- en onderzoekprogramma’s van het CCRA staat de naleving van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna te noemen: IVRK) centraal. De visie van het CCRA is: De rechtspositie van het kind -op nationaal, Europees en internationaal niveaubehoeft bescherming, versterking en interdisciplinaire interpretatie. Het recht biedt een fundament voor de rechtspositie van het kind, zowel in de verhouding tot zijn verzorgers als in zijn relatie tot de gemeenschap waarvan het deel uitmaakt. Het eerste aspect heeft een privaatrechtelijk, het tweede een publiekrechtelijk karakter. Vooralsnog wil het centrum voor Kinderrechten Amsterdam zich vooral concentreren op de verhouding tussen het kind en degenen die verantwoordelijk zijn voor zijn verzorging en opvoeding. Het belangrijkste kader van het door het Centrum gecoördineerde onderwijs en onderzoek wordt gevormd door het IVRK.
3
1.3 Doelstelling Het CCRA is opgericht met een drieledige doelstelling. Centraal staat hierbij: De verwerving/versterking, overdracht en bundeling van kennis met betrekking tot de rechtspositie van minderjarigen.
1.
verwerving / versterking van kennis zal primair worden bevorderd door onderzoek. Naast het reguliere onderzoek door de aan het centrum verbonden stafleden, zijn er mogelijkheden voor in opdracht verricht onderzoek ten behoeve van overheidsinstanties of maatschappelijke organisaties, zowel op nationaal als Europees niveau. Het stimuleren en realiseren van publicaties op het terrein van de rechten van het kind wordt als een belangrijke taak van het CCRA gezien.
2.
overdracht van kennis geschiedt in het onderwijs. Tot de doelgroep behoren enerzijds studenten in de bachelor- of masterfase van de studie die belangstelling hebben voor het onderwerp kinderrechten, anderzijds professionals die zich in de praktijk bezighouden met de rechten van minderjarigen. Naar behoefte kunnen nieuwe cursussen worden ontwikkeld, bijvoorbeeld speciaal voor kinderrechters, jeugdrechtadvocaten, gezinsvoogden of niet-juristen die werkzaam zijn in de jeugdzorg, bij voorkeur vanuit een interdisciplinair perspectief.
3.
bundeling van kennis is mogelijk doordat het centrum fungeert als interdisciplinair platform voor docenten, onderzoekers, maatschappelijke organisaties en overheidsinstanties die zich vanuit verschillende disciplines – psychologie, (ortho-)pedagogiek, antropologie, kinder- en jeugdpsychiatrie, kindergeneeskunde, etc.-, bezighouden met de rechtspositie van minderjarigen. Door het organiseren van seminars en symposia kan het Centrum hun de gelegenheid bieden ervaringen uit te wisselen en hun activiteiten te coördineren. Aldus kan optimaal worden geprofiteerd van de wisselwerking tussen theorie en praktijk.
1.4 Personeel en organisatie Het centrum staat onder de dagelijkse leiding van coördinator Mw. Mr. Dr. J.H. de Graaf. Drie medewerkers bieden een (parttime) ondersteuning bij haar werkzaamheden. In het jaar 2009-2010 hebben meerdere (oud-) studenten Mw. De Graaf ondersteund, waaronder Mw. mr. K. van der Zon, Mw. mr. R. van Broekhoven, Mw. mr. T. de Wit, Mw. mr. L. Mulders, Mw. mr. J.R. Vijfhuizen en Mw. LL.B. M.M.C. Limbeek. Het bestuur bestaat uit een dagelijks bestuur en een toeziend bestuur. Het dagelijks bestuur bespreekt samen met de coördinator de activiteiten van het centrum. Dagelijks bestuur: Mw. Prof. Dr. D.W.J.M. Pessers Dhr. Dr. G.J. de Reuver Dhr. H.J.M. Huiskes Mw. Mr. F.K. van Wijk Dhr. Dr. P.H. Veerman Raad van Toezicht: Mw. Dr. A.E. Oderkerk Mw. Prof. Dr. B.E. Reinhartz
4
2. Activiteiten 2.1 Lezingencyclus Rechten van het Kind De lezingencyclus Rechten van het Kind is een interdisciplinaire lezingencyclus waarin het IVRK centraal staat. De lezingen gedurende zeven weken twee maal per week aangeboden en verzorgd door deskundige sprekers vanuit verschillende disciplines en/of wetenschappen. Een zeer bijzondere spreker was prof. Mr. M. Freeman, professor in English Law aan de University College Londen en specialist op het gebied van kinderrechten. De programma’s kunt u nalezen in bijlage 1 en 2. Zowel in het najaar 2009 als in het najaar 2010 heeft het CCRA een lezingencyclus georganiseerd. In najaar 2009 hebben 57 studenten en geïnteresseerden de cyclus gevolgd. In het najaar 2010 was de opkomst iets lager, namelijk 41 studenten.
2.2 De Minor Rechten van het Kind De minor Rechten van het Kind is een interdisciplinaire minor waarin het IVRK de rode draad vormt. Artikel 3 van dit verdrag bepaalt dat het belang van het kind een eerste overweging moet zijn bij beslissingen betreffende het kind. Om te kunnen bepalen wat het beste is voor het kind is louter juridische kennis ontoereikend. Het denken over kinderrechten vraagt dan ook om een interdisciplinaire aanpak en is dus bij uitstek geschikt te worden gehanteerd binnen deze minor. In de minor ‘Rechten van het Kind’ wordt aan zowel de rechtenstudent als aan nietjuristen de mogelijkheid geboden om het kinderrecht vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines te bekijken. De basismodule binnen deze minor wordt gevormd door de hierboven besproken interdisciplinaire lezingencyclus ‘Rechten van het Kind’ (6 EC). Na het afronden van deze basismodule leggen de studenten een drietal verplichte modules af en hebben ze een vrije keuzeruimte. Jeugdrecht I (5 EC); Het seminar Kind en Recht (5 EC); Morele Ontwikkeling en Behandeling (4EC); Keuzeruimte (5 EC). De minor wordt afgesloten met de zogenaamde minorthesis (5 EC) waarbij de verworven kennis op een creatieve manier dient te worden geïntegreerd en toegepast. In totaal bedraagt de studielast 30 EC. Het volgen van deze minor is de laatste jaren steeds meer in trek gekomen. Dit jaar zat de minor compleet vol. Dit betekent dat het maximum van 40 studenten is bereikt.
2.3 Seminar Ouderschapsplan Op 1 maart 2009 trad de ‘Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding’ in werking. De gedachte achter deze wet is het bevorderen van ‘gelijkwaardig ouderschap’. Sinds 1 maart 2009 dient ieder verzoek tot echtscheiding of tot beëindiging geregistreerd partnerschap, indien er kinderen bij de echtscheiding zijn betrokken, een ouderschapsplan te bevatten. In dit plan zijn afspraken opgenomen over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken, de informatieverschaffing en de kosten van verzorging en opvoeding.
5
Ruim een half jaar na de invoering van deze wet, organiseerde het CCRA op donderdag 29 oktober 2009 het seminar Ouderschapsplan. Een seminar, waarin sprekers vanuit de wetenschap, de advocatuur en de rechterlijke macht werden uitgenodigd een kritische analyse te geven op het functioneren van het ouderschapsplan. Het seminar werd geleid door Mw. Mr. Dr. M. Westerveld. Zij is bijzonder hoogleraar Sociale Rechtshulp aan de Universiteit van Amsterdam en lid van de Eerste Kamer. De advocatuur werd vertegenwoordigd door de sprekers Mw. Mr. J.J.M. Schlicher en Mw. Mr. P.J. Montanus. Mw. mr. E. de Vos, rechter en voorzitter team familiezaken van de Rechtbank Amsterdam, vertegenwoordigde samen met mw. mr. H.A. Gerritse, vice-president team familiezaken van de rechtbank Utrecht, de rechterlijke macht. Er was een grote belangstelling voor dit seminar: 68 personen -studenten en geïnteresseerden uit de wetenschap en praktijk- hebben zich aangemeld. Zoals elk jaar is ook dit jaar een speciale reader uitgegeven, waarin veel achtergrondinformatie terug te vinden was over het onderwerp. Mw. mr. dr. J.H. de Graaf opende het seminar en stelde de effectiviteit en de legitimiteit van het ouderschapsplan centraal: Hoe valt het plan te beoordelen tegen de achtergrond van artikel 3 IVRK –the best interest principle -artikel 9- het recht van het kind om deel te nemen aan de procedure- en artikel 12- het hoorrecht? In hoeverre wordt met een ouderschapsplan recht gedaan aan de bij de scheiding betrokken kinderen? Zullen ouders die voor invoering van het ouderschapsplan niet in staat waren afspraken te maken over de zorg- en opvoedtaken van hun kinderen, hier door een invoering van een ouderschapsplan wel toe in staat zijn? In de memorie van toelichting staat dat goede afspraken bij de scheiding kunnen voorkomen dat er later onnodige conflicten ontstaan. De rechten van het kind ‘lijken’ een centrale plaats in te nemen. De vraag is echter hoe serieus deze legitimiteit is en in hoeverre de in het IVRK genoemde belangen van het kind in ogenschouw worden genomen. Mw. De Graaf vindt het opvallend dat de overheid zich zoveel bemoeid met het personen- en familierecht. Het private belang lijkt volgens haar een publieke zaak te zijn geworden. ‘Hoe valt de voortvarendheid in de private sfeer van de overheid te verklaren?’, aldus mw. De Graaf. Ze brengt naar voren dat de memorie van toelichting weinig rationele argumenten aangevoerd ter verdediging van de effectiviteit. Is de wet op basis van morele kracht ingevoerd?, aldus mw. De Graaf. Zij vraagt zich af of de wet uitwerking heeft tegen ‘kwaadgezinden’. Goedwillende ouders hebben een ouderschapsplan niet nodig. Is deze wet niet gewoon een alibi voor de staat om zich tegen de persoonlijke sfeer aan te bemoeien?, aldus Mw. De Graaf. Met het gegeven dat alle ouders op deze manier verplicht worden om na te denken over hun toekomstige rol na scheiding, valt volgens Rouvoet misschien winst te behalen in het belang van het kind. Na de inleiding van Mw. De Graaf werd artikel 815 RV door de sprekers besproken. Interessant was de discussie over het wel of niet ondertekenen van het ouderschapsplan. Volgens de rechter van de rechtbank Amsterdam heeft het plan geen handtekening nodig, omdat de handtekening geen nut heeft wanneer de ouders geen overeenstemming hebben bereikt. Artikel 815 lid 4 stelt dat de ouders moeten aangeven op welke punten er overeenstemming is bereikt en op welke punten verschil van mening bestaat. De advocaten vragen zich echter af wat de waarde is van een ouderschapsplan zonder handtekeningen. Belangwekkend hierbij was de vraag van één van de rechters of een kind een beroep kan doen op het ouderschapsplan. Tevens werd besproken hoe het kind- en vooral het jonge kind- bij het ouderschapsplan betrokken dient te worden. Volgens één van de advocaten dient
6
het kind ‘op leeftijdsadequate wijze bij het ouderschapsplan te worden betrokken’. De vraag blijft echter op welke wijze dit in de praktijk zal gaan of dient te geschieden. De rechter ziet dat het plan ouders aan het denken zet. Zij vraagt zich alleen af of een kind blij wordt van zo een plan? De advocaten stellen dat het ouderschapsplan een groeimodel moet zijn. Ieder jaar behoeft het plan een ‘update’, zodat het plan meegroeit met de behoeften van de kinderen en de steeds veranderende situatie. Eén van de advocaten laat weten de artikelen 3, 5, 7, 9, 12 en 18 van het IVRK van belang zijn voor het ouderschapsplan. Men kon concluderen dat er nog veel onduidelijkheid bestond over het functioneren van het ouderschapsplan. Veel vragen bleven nog onbeantwoord.
2.4 Seminar Rechten van het Kind en Echtscheiding Het CCRA is heeft op 15 september 2010 een seminar georganiseerd, wat kan worden gezien als een succesvol vervolg op het seminar ouderschapsplan van 29 oktober 2009. Na ruim 1.5 jaar na de invoering van het verplichte ouderschapsplan had de wetenschap en de praktijk behoefte aan een evaluatie. Rijkelijk 81 studenten, advocaten en andere belangstellenden uit de wetenschap en praktijk hebben het seminar bezocht. Van dit seminar is een uitgebreid verslag gemaakt en gepubliceerd in het Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 1 . In bijlage 3 kunt u het verslag vinden.
2.5 Seminar Kind en Recht Jaarlijks organiseert het CCRA in de maand december een seminar, waarop een onderwerp wordt uitgediept aan de hand van het IVRK. Op vrijdag 11 december 2009 heeft het CCRA het seminar Kind en Recht voor de zevende keer georganiseerd. In het vervolg op het thema van afgelopen jaar ‘De autonomie van het kind in het recht’ is ditmaal gekozen voor het thema ‘De vertegenwoordiging van het kind in rechte’. Ruim 20 studenten en geïnteresseerden hebben het seminar bijgewoond. Voor meer informatie over het programma verwijzen wij u graag naar bijlage 4. Op vrijdag 17 december 2010 heeft het CCRA het seminar ‘Rechten van het Kind en gezondheid’ georganiseerd. Het recht van het kind op gezondheid en gezondheidszorg is vastgelegd in artikel 24 IVRK. Het kind heeft recht op het genot van de ‘grootst mogelijke mate’ van gezondheid en op voorzieningen voor behandeling van ziekte en herstel. De lidstaten moeten passende maatregelen treffen om te zorgen dat de nodige medische hulp en gezondheidszorg kan worden verleend. De vraag hierbij is echter hoe deze plicht van de overheid in verhouding staat tot de ouderlijke verantwoordelijkheid van artikel 18 IVRK en op welke wijze daarbij invulling dient te worden gegeven aan de ‘evolving capacities’ van artikel 5 IVRK. Dit seminar was enorm populair. Ruim 52 studenten en belangstellenden uit de praktijk hebben zich aangemeld. Ook alle speciaal voor dit seminar samengestelde readers zijn (uit)verkocht. Meer informatie over dit seminar kunt u lezen in bijlage 5.
1
Zie FJR, Jrg 2011, afl 1
7
2.6 PAO-cursus: De praktische Jeugdrechtadvocaat In samenwerking met het Eggens Instituut van de UvA verzorgt het CCRA de postacademische cursus ‘De praktische Jeugdrechtadvocaat’. Advocaten ondervinden dat Jeugdrecht een rechtsgebied is waaraan steeds meer eisen worden gesteld. Ook de rechtbanken en de raden voor rechtsbijstand stellen kwaliteitseisen aan advocaten om te mogen optreden in diverse jeugdrechtzaken. Het Jeugdrecht wordt steeds meer beschouwd als een specialisme. De PAO-cursus De praktische Jeugdrechtadvocaat is een vierdaagse cursus, die uitdrukkelijk beoogt bij te dragen aan de vorming van een breed georiënteerde jeugdrechtadvocaat, die als specialist kan functioneren. Er wordt niet alleen aandacht geschonken aan het Jeugdstrafrecht en het civiele kinder(beschermings)recht, maar ook aan het familierecht. Interdisciplinariteit speelt een grote rol. Naast advocaten is de cursus ook zeer geschikt voor staffunctionarissen van de Raden voor Kinderbescherming en Bureaus Jeugdzorg en voor anderen die in het Jeugdrecht geïnteresseerd zijn. In het jaar 2009-2010 is de cursus vier maal aangeboden. Jaarlijks startte de cursus in de maanden maart en mei. In bijlage 5 vindt u informatie over het aantal deelnemers.
2.7 Ontwikkeling brochure Het CCRA is in het jaar 2010 begonnen met het ontwikkelen van een algemene brochure over het centrum.
3.Publicaties 3.1 Bundel Rechten van het Kind en ouderlijke verantwoordelijkheid Ieder kind, waar ook ter wereld, heeft rechten. Deze rechten zijn, naast algemene verdragen, tevens vastgelegd in een speciaal op kinderen gericht verdrag: het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Artikel 3 van het IVRK bepaalt, dat het ‘belang van het kind’ altijd de eerste overweging moet zijn bij alle maatregelen betreffende het kind. Dit leidende beginsel doet zijn invloed gevoelen in de gehele lezing van het IVRK. Een belangrijke doelstelling van het verdrag is immers de ‘volledige en harmonische ontplooiing van de persoonlijkheid van ieder kind’. Bij de verwezenlijking van de in het IVRK geformuleerde rechten vervullen de ouders een spilfunctie. Zij hebben de taak ‘te voorzien in passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in het Verdrag erkende rechten’, zo bepaalt artikel 5 van het Verdrag. De overheid dient alles te doen wat in haar vermogen ligt om de ouders daarbij te ondersteunen (artikel 18). Zowel de ouders als de overheid lijken in toenemende mate problemen te ondervinden met de invulling van die verantwoordelijkheid. Klassieke vragen naar de reikwijdte van deze verantwoordelijkheid van de ouders en de overheid blijven onverminderd van belang en lijken zelfs relevanter dan ooit. Het thema ‘Parental Responsibilities’ blijft aldus in beweging. Deze bundel bevat een vijftiental bijdragen, dat het thema ‘ouderlijke verantwoordelijkheid en rechten van het kind’ vanuit diverse gezichtspunten belicht.
8
Naast rechtsgeleerden geven auteurs uit verschillende takken van de wetenschap en de praktijk, zoals de pedagogiek en de psychiatrie, inzicht in verschillende aspecten van het thema. De onderwerpen variëren van draagmoederschap, gerechtelijke vaststelling van vaderschap, kinderontvoering en alimentatie, tot godsdienstvrijheid van het kind, de verantwoordelijkheid van ouders van kinderen die topsport beoefenen, en de behandeling van jeugdige delinquenten. Het CCRA beoogt met deze bundel een bijdrage te leveren aan de discussie over het belangrijke thema kinderrechten en de rol die ouders en overheid vervullen bij de verwezenlijking daarvan.
3.2 Bundel Rechten van het Kind en autonomie In de in deze bundel opgenomen bijdragen staat de autonomie van het kind centraal. Ook in het recht neemt de erkenning van dit recht in enigerlei vorm een belangrijke plaats in. In verschillende artikelen uit het IVRK komt de erkenning van het recht van het kind op autonomie tot uiting. Zo wordt het kind in artikel 9 IVRK het recht gegeven om deel te nemen aan procedures en is in artikel 12 IVRK een algemeen hoorrecht voor kinderen vastgelegd. Bij de bepaling van de wijze waarop en de mate waarin deze autonomie moet gelden, blijft evenwel de ouderlijke verantwoordelijkheid een belangrijk uitgangspunt. Ouders zijn immers de eersten die ervoor zorg moeten dragen dat kinderen toe kunnen groeien naar volwassenheid en over een steeds grotere mate van autonomie kunnen beschikken. Artikel 5 IVRK spreekt hier over ‘evolving capacities’. Deze bundel is hiermee een logisch vervolg op onze vorige bundel Rechten van het kind en ouderlijke verantwoordelijkheid. Over het spanningsveld dat inherent is aan deze ijkpunten gaan de in deze bundel opgenomen bijdragen. Hier komen vragen aan bod als hoe autonoom kunnen en mogen kinderen zijn en in hoeverre zijn kinderen zelf in staat beslissingen te nemen en verantwoordelijkheid te dragen? En – vervolgens de cruciale vraag – hoe dient de autonomie van de minderjarige in het recht gerespecteerd te worden?
4. Internationale contacten Het Centrum onderhoudt wetenschappelijke contacten met een aantal universiteiten en instituten: University College Londen, Verenigd Koninkrijk, Prof. M. Freeman, professor in English Law en editor van The International Journal of children’s Rights; Universiteit van Gent, België, Prof. Dr. Em. E. Verhellen, oprichter van Het Centrum voor de Rechten van het Kind te Gent. Institut Universitaire Kurt Bösch, Sion, Zwitserland, Prof. Dr. K. Hanson, gelieerd aan de Children’s Rights Unit. Hij doceert de Master interdisciplinaire en droits de l’enfant en coördineert de Master of Advanced Studies in Children's Rights. De internationale samenwerking is onder meer gericht op de introductie van een Engelstalige postinitiële masteropleiding Children’s Rights.
7
5. Bijlagen BIJLAGE 1- Programma lezingencyclus najaar 2009 Programma lezingencyclus najaar 2009
Donderdag 29 oktober 2009 Lezing Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind door Mw. Dr. J.H. de Graaf en Mw. mr. P.J. Montanus
Dinsdag 3 november 2009 Lezing Kinderen in gewapende conflicten door Dhr. Dr. J.K. Kleffner
Donderdag 5 november 2009 Lezing Fundamentele ontwikkelingen met betrekking tot de Rechten van het Kind door Prof. Dr. E. Verhellen
Dinsdag 10 november 2009 Lezing Kinderen in strafzaken door Dhr. Mr. M. van Zutphen en Mw. Mr. T. Enkelaar
Donderdag 12 november 2009 Lezing History of the Convention, basic principles, art. 3 & 12 of the Convention door Prof. Mr. M. Freeman
Donderdag 19 november 2009 Lezing Hoe kindvriendelijk is Nederland eigenlijk? door Mw. Dr. J.H. de Graaf, Dhr. Dr. K. van Beek, Dhr. P. Veerman, Mw. dr. M. Koren en Dhr. Dr. M. van Emmerik
Dinsdag 24 november 2009 Lezing Kinderen in Ontwikkelingslanden door Mw. Drs. G.S. Paillet
Donderdag 26 november 2009 De effecten van het ouderschapsplan op het kind vanuit ontwikkelingspsychologisch perspectief door Mw. Drs. A. Hendriks
Dinsdag 1 december 2009 Jeugdzorg en Kinderrechten door Mw. Prof. Mr. M.R. Bruning
Donderdag 3 december 2009 Pedagogiek & Psychologie door Mw. Dr. M.E.J. Raijmakers
8
BIJLAGE 2- Programma lezingencyclus najaar 2010
Programma lezingencyclus najaar 2010
Dinsdag 2 november 2010 Lezing Inleiding recht voor niet-juristen (facultatief) door Mw. LL.M. T. de Wit
Donderdag 4 november 2010 Lezing Het verdrag inzake de Rechten van het Kind door Mw. Mr. Dr. J.H. de Graaf en Mw. Mr. P. Montanus
Dinsdag 9 november 2010 Lezing Kinderontvoeringsverdrag door Dhr. Prof. Dr. T.M. de Boer
Dinsdag 11 november 2010 Lezing Inleiding in het algemene verdragenrecht door Dhr. Dr. M. Emmerik
Dinsdag 16 november 2010 Lezing Kinderen in ontwikkelingslanden door Mw. Drs. G.S. Paillet
Donderdag 18 november 2010 Lezing History of the Convention, basic principles, art. 3 & 12 of the Convention door Prof. Mr. M. Freeman
Dinsdag 23 november 2010 Lezing Kinderen in straf- en civiele zaken door Dhr. Mr. M. van Zutphen en Mw. Mr. T. Enkelaar
Donderdag 25 november 2010 Jeugdzorg en Kinderrechten door Mw. Prof. Mr. M.R. Bruning
Dinsdag 30 november 2010 Lezing Jeugdparticipatie door Mw. Drs. A. Sarti
Donderdag 2 december 2010 Lezing Contracten en kinderrechten door Mw. Dr. C. Mak
Donderdag 9 december 2010 Lezing Child trafficking door Dhr. A. Fountain
Donderdag 16 december 2010 Filmvertoning ‘Joy’ door Mw. S. Maas
9
BIJLAGE 3- Verslag seminar Rechten v/h Kind en Echtscheiding
Het CCRA 2 seminar: De rechten van het Kind en Echtscheiding door mw. mr. dr. J.H. de Graaf 3 en mw. M.M.C. Limbeek 4 1. INLEIDING Op woensdag 15 september 2010 organiseerde het Centre for Children’s Rights Amsterdam (CCRA) het seminar De Rechten van het Kind en Echtscheiding. De aanleiding van dit seminar was de op dezelfde dag georganiseerde Dag van de Echtscheiding door de vFAS 5 . Het CCRA wilde bij deze dag graag aansluiten door aandacht te vragen voor de rechten van de bij de echtscheiding betrokken kinderen. In Nederland komen er elk jaar circa 70.000 ‘echtscheidingskinderen’ bij: een niet mis te verstaan aantal. Sociaal-wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat naar schatting 30 procent van deze echtscheidingskinderen langdurig problemen houdt. De ernst van deze problematiek, die zowel het private als het publieke domein beslaat, dient volgens het CCRA niet te worden onderschat. Vorig jaar organiseerde het CCRA omstreeks dezelfde tijd het seminar Ouderschapsplan. Toen stond de effectiviteit van het ouderschapsplan centraal. Na ruim anderhalf jaar met het ouderschapsplan te hebben gewerkt, is de praktijk toe aan een evaluatie. Tijdens dit seminar zijn niet alleen de ontwikkelingen met betrekking tot het verplichte ouderschapsplan, maar ook de wijzigingen in de richtlijnen van de werkgroep alimentatienormen, de informele rechtsingang van minderjarigen en de verruimde mogelijkheid om een bijzonder curator te benoemen in complexe echtscheidingen geëvalueerd. Mevrouw Prof. Dr. B.E. Reinhartz 6 heette de sprekers en het publiek in het Bethaniënklooster welkom. Mevrouw mr. dr. J.H. de Graaf, oprichter en coördinator van het CCRA, deed als voorzitter op voorhand een voorzichtige ‘voorspelling’ over het huidige functioneren van het ouderschapsplan: “Een voorzichtige schatting, dat het wellicht beter heeft gewerkt dan op voorhand gedacht werd.” Is deze schatting terecht? Hieronder volgt een evaluatie vanuit de praktijk en een reflectie daarop. 2. EVALUATIE VANUIT DE ADVOCATUUR De eerste twee sprekers waren de initiatoren van het seminar: de advocaten mevrouw mr. J.J.M. Schlicher, lid van de vFAS, en mevrouw mr. P.J. Montanus. De advocaten hebben stilgestaan bij de volgende onderwerpen: - Ontwikkelingen met betrekking tot het ouderschapsplan; - Kinderalimentatie; - Co-ouderschap; - Zelfstandige rechtsingang van minderjarigen. De onderwerpen werden voor zover mogelijk behandeld in het licht van het IVRK. Met de invoering van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding op 1 maart 2009 heeft de wetgever de rechtspositie van het kind na echtscheiding verbeterd. Met name door het recht van het kind op zorg die door beide ouders gezamenlijk en op gelijkwaardige wijze dient te worden ingevuld. Hiermee is naar de mening van de beide advocaten een belangrijke stap gezet in het verminderen van de problemen rond de zorg voor kinderen na echtscheiding. Met betrekking tot het ouderschapsplan zijn vooral de artikelen 3, 5, 7, 9, 12 en 18 IVRK van belang. In de behandeling van voornoemde wet is overigens bijzonder weinig opgemerkt over het IVRK. De behandeling beperkte zich tot artikel 12 IVRK, waarin wordt gesteld dat minderjarigen het recht hebben gehoord te worden en hun mening te geven over zaken die 2
CCRA staat voor Centre for Children’s Rights Amsterdam. Meer informatie over het centrum is te vinden op www.jur.uva.nl/ccra. De recent verschenen bundel Rechten van het Kind en Automie is ter gelegenheid van dit seminar uitgereikt; J.H. de Graaf, C. Mak, F.K. van Wijk (red.), Rechten van het Kind en Autonomie, Ars Aequi Libri Nijmegen, 2010. 3 Hoofddocent/onderzoeker Familie- en Jeugdrecht aan de Universiteit van Amsterdam 4 Student-medewerker bij het Centre for Children’s Rights Amsterdam (CCRA) 5 De vFAS, de vereniging van familierecht advocaten en scheidings-mediatoren, nam het initiatief tot de organisatie van de dag van de echtscheiding. De vereniging wilde hiermee de aandacht vestigen op het belang van een goed begeleide en respectvolle scheiding. 6 Mw. Prof. dr. B.E. Reinhartz is hoogleraar Notarieel recht aan de UvA. Vanuit de UvA zit zij in het bestuur van het CCRA.
10
direct betrekking op hen hebben. Aan de hand van artikel 12 IVRK is artikel 815 lid 4 Rv tot stand gekomen, te weten dat ouders dienen aan te geven in hoeverre en op welke wijze kinderen zijn betrokken bij de totstandkoming van het ouderschapsplan. Verder worden er geen artikelen uit het IVRK genoemd of gebruikt. De advocaten hebben vervolgens de recente jurisprudentie met betrekking tot het ouderschapsplan besproken. De uitspraak van het hof ’s-Gravenhage van 21 juli 2010 7 was een opvallende uitspraak, vanwege het feit dat het hof alsnog de vrouw ontvankelijk verklaarde in haar echtscheidingsverzoek, terwijl de rechtbank Rotterdam de vrouw nietontvankelijk had verklaard, omdat het ouderschapsplan niet zou voldoen aan de vereisten van artikel 815 lid 2 Rv. Het hof sprong wat makkelijker om met de eisen die aan een ouderschapsplan worden gesteld dan de rechtbank. De vraag zou dan ook, aldus de advocaten, gesteld kunnen worden of we ’weer terug bij af zijn’. Volgens de advocaten lijkt het ouderschapsplan echter toch zijn plek te hebben gevonden. Advocaten moeten er op bedacht zijn dat het ouderschapsplan voldoende concrete afspraken bevat en dat er wordt aangegeven of en zo ja hoe de kinderen bij het opstellen ervan zijn betrokken. Dit geldt met name als het gaat om zeer jonge kinderen. De rechter kan zich immers niet tijdens het kinderverhoor op de hoogte stellen van de betrokkenheid van deze jonge kinderen bij het ouderschapsplan. Hoe actief de rechter zich bij de controle van vooral dit laatste dient op te stellen, blijkt niet eenduidig. Veel rechtbanken houden de zaak aan als zij van mening zijn dat het ouderschapsplan niet concreet genoeg is. Is er sprake van grote communicatieproblemen tussen de ouders, dan voorziet de rechter op grond van artikel 815 lid 6 Rv zelf in een ouderschapsregeling. De wet van 1 maart 2009 betekent niet alleen een verplicht ouderschapsplan, maar ook een wetswijziging ten aanzien van de kinderalimentatie (artikel 1:400 BW). De nieuwe regel luidt: kinderalimentatie heeft voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen. Het gewijzigde artikel 1:400 BW is in feite een neerslag van artikel 27 IVRK over het recht op een toereikende levensstandaard en artikel 18 IVRK over de verantwoordelijkheid van de staat om ouders passende bijstand te verlenen bij de uitoefening van de verantwoordelijkheden met betrekking tot de verzorging van de kinderen. De Nederlandse overheid lijkt met de invoering van artikel 1:400 BW zijn verantwoordelijkheid te hebben genomen, aldus de spreeksters. Het is de advocaten verder opgevallen dat sedert de introductie van artikel 1:400 BW vaders meer dan voorheen opteren voor co-ouderschap, waarbij zij er niet voor schromen in de gesprekken met de advocaat aan te geven dat zij dit doen uit financiële motieven. Een kind heeft het recht om betrokken te worden bij beslissingen over zorgverdeling en contact na scheiding en heeft er recht op dat aan zijn mening passend belang wordt gehecht (artikel 12 IVRK). Naast dat minderjarigen in Nederland op grond van artikel 809 Rv worden gehoord in zaken die hen betreffen, hebben minderjarigen in echtscheidingprocedures zelf ook een (informele) rechtsingang om zich tot de rechter te wenden. Kinderen worden immers steeds mondiger. Kinderen kunnen hun stem laten horen via de informele rechtsingang van artikel 1:251a lid 4 BW en van artikel 1:377 lid g BW. Er werd in dat verband stil gestaan bij het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2008 8 . In artikel 1:251a BW wordt aan de minderjarige de mogelijkheid gegeven zich op een informele manier tot de rechter te wenden om een beslissing over het ouderlijk gezag te verkrijgen, indien hij zich niet kan vinden in voortduring van dat gezamenlijk ouderlijk gezag na echtscheiding. De wetgever heeft deze mogelijkheid opgenomen bij de wetswijziging waarbij is geregeld dat het gezamenlijk gezag in principe na echtscheiding voortduurt en de rechter dus geen beslissing meer neemt over het gezag, als de ouders dit niet naar voren brengen. In deze zaak heeft de bijzondere curator namens het kind op een later tijdstip dan de echtscheidingsprocedure van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In literatuur en jurisprudentie werd verschillend gedacht over de uitleg van artikel 1:251a BW. De Hoge Raad heeft nu duidelijk gemaakt dat artikel 1:251a BW ruim dient te worden uitgelegd en daarmee de rechtspositie van kinderen versterkt. De informele rechtsingang heeft volgens de advocaten effect. Dit effect werd door hen aangetoond met de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 juli 2006 9 . De kinderen hadden in die zaak aan de rechter gevraagd, de omgangsregeling zodanig te 7 8
9
Hof ’s-Gravenhage 21 juli 2010, LJN BN3673, JPF 2010, afl. 7, met noot mw. mr. dr. J.H. de Graaf HR 4 april 2008, LJN BC2241 Rechtbank ’s-Hertogenbosch 11 juli 2006 LJN AY 4683
11
wijzigen dat er in feite een co-ouderschapregeling tot stand kwam. De rechtbank kon een dergelijk verzoek van de kinderen niet honoreren, omdat de ouders daar ook zelf achter zouden moeten staan, hetgeen niet het geval was. De rechter heeft op deze wijze de ouders evenwel indringend geconfronteerd met de wensen van de kinderen en heeft hen aangesproken op hun verantwoordelijkheid. Door één van de advocaten werd gesteld dat er vooralsnog relatief weinig gebruik wordt gemaakt van deze informele rechtsingangen. De Kinder- en Jongerenrechtswinkels zouden hierin een grotere rol kunnen spelen. Deze advocaat gebruikt deze mogelijkheid zelf vrij vaak. Zij laat aan de ouders weten dat de kinderen de mogelijkheid hebben om onder begeleiding van de Kinder- en Jongerenrechtswinkel een brief te schrijven aan de rechter. Heel veel ouders weten niet dat dit een mogelijkheid is. De advocaten sloten hun betoog af met de conclusie dat in hun visie met de introductie van de wet van 1 maart 2009 het recht de maatschappij volgt. De ontwikkelingen in de maatschappij zien zij terug in het recht. De trend dat vaders een grotere rol willen spelen bij de verzorging en opvoeding van hun kind zien zij terug in de wet van 1 maart 2009, waarmee wordt gestreefd naar gelijkwaardig ouderschap en de vraag van vaders naar co-ouderschap. Daarnaast heeft de huidige economische situatie in Nederland er volgens hen toe geleid dat aan het toekennen van kinderalimentatie prioriteit wordt gegeven boven andere onderhoudsverplichtingen. De ontwikkeling dat kinderen mondiger worden zien zij terug in het recht door middel van de informele rechtsingang en het feit dat kinderen tijdens de kinderverhoren hun mening over het ouderschapsplan kunnen uiten. 3. EVALUATIE VANUIT DE BIJZONDERE CURATOR EX 1:250 BW Mevrouw mr. A.M.C.J. Klostermann 10 is behalve advocaat en bijzondere curator in afstammingszaken ex 1:112 BW sinds 2006 ook bijzondere curator ex 1: 250 BW. Deze laatste figuur betreft aangelegenheden over de verzorging, de opvoeding en het vermogen van de minderjarige. Een bijzondere curator treedt op als vertegenwoordiger van een minderjarige in plaats van de gezaghebbende ouder of ouders. Het verschil tussen de rol van een advocaat en een bijzondere curator is dat de bijzondere curator nog meer naar het belang van de minderjarige kan en moet kijken, aldus mw. Klostermann. Zij brengt altijd naar voren wat de minderjarige zegt te wensen. Soms gebeurt het echter ook dat zij in het advies aan de rechter laat weten dat zij als bijzondere curator deze wens van de minderjarige niet in zijn of haar belang acht. Haar ervaring is dat kinderen dat over het algemeen geen probleem vinden en daar soms zelfs wel blij mee zijn. Als bijzondere curator ex 1: 250 BW hangt de duur van de functie af van de opdrachtomschrijving door de rechter. Soms wordt de bijzondere curator voor een korte tijd benoemd om bijvoorbeeld het vermogen van het kind te regelen. Het kan ook voorkomen dat er sprake is van een brede benoeming, waaronder verstaan wordt dat de bijzondere curator het kind voor langere tijd (maximaal tot de meerderjarigheid) in en buiten rechte vertegenwoordigt. Sinds 1 maart 2009 is -met de invoering van het verplichte ouderschapsplan- ook de toepassing van artikel 1:250 BW uitgebreid. Voorheen moest de gang naar de kantonrechter gemaakt worden om een bijzondere curator te laten benoemen. In een aangelegenheid die het vermogen van de minderjarige betreft, is het nu nog steeds de kantonrechter, maar de hoofdregel is geworden dat de rechtbank over een benoeming oordeelt. Als het gaat om een benoeming tijdens een reeds aanhangige procedure, is de rechter bevoegd bij wie de onderhavige zaak aanhangig is gemaakt. De figuur van de bijzondere curator zou echter naar haar mening nog op meerdere punten geprofessionaliseerd dienen te worden. Dit ten eerste, omdat er opmerkelijk genoeg geen opleiding bestaat voor de bijzondere curator. Zodoende ontbreekt er feedback en zijn er geen instructies of richtlijnen beschikbaar. Met betrekking tot de bijzondere curator ex 1: 212 heeft de rechtbank Utrecht dit probleem opgepakt en een bijeenkomst georganiseerd met alle 1: 212-bijzondere curatoren uit Utrecht en met een gedragsdeskundige van de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens die bijeenkomst is er een aantal afspraken gemaakt, die als leidraad gebruikt kunnen worden. Voor wat betreft de bijzondere curator ex 1: 250 BW is er op dit punt echter nog niets geregeld. Ten tweede werd opgemerkt dat er bij sommige rechters nog steeds veel onbekendheid en of 10
Mw. mr. A.M.C.J. Klostermann is sinds 1998 advocaat Jeugd- en Psychiatrierecht en werkt bij het kantoor Adank & Klostermann advocaten te Utrecht.
12
onduidelijkheid bestaat over de bijzondere curator. Er wordt, voor zover men dit heeft kunnen nagaan, in Utrecht bij echtscheidingszaken weinig gebruik gemaakt van de bijzondere curator. Mw. Klostermann is twaalf keer betrokken geweest bij artikel 1:250 procedures: eenmaal ambtshalve, vijf maal op verzoek van de ouders en driemaal op verzoek van Bureau Jeugdzorg. Daarnaast heeft zij ook tweemaal zelf om een bijzondere curator verzocht en heeft zij zichzelf eenmaal laten benoemen tot bijzondere curator. Als derde punt werd door haar naar voren gebracht dat er geen financiering in de wet is geregeld voor de bijzondere curator, die geen advocaat is. Dit werd als lacune beschouwd, omdat het soms beter is een pedagoog of andere deskundige als bijzondere curator op te laten treden. Het vierde punt betrof het standpunt dat er geen uniformiteit in het land bestaat over de wijze waarop wordt omgegaan met een bijzondere curator en met een verzoek tot benoeming daartoe. In Utrecht staat men over het algemeen positief tegenover de benoeming. Als er een verzoek wordt gedaan, wordt de beoogde bijzondere curator opgeroepen om naar de zitting over de benoeming te komen. Een eenmalige ervaring van mw. Klostermann met de rechtbank Almelo was van een andere aard. Daar kreeg zij geen oproep en geen beschikking en vernam zij pas in het hoger beroep dat er een benoemingszitting bij de rechtbank had gespeeld. Het verzoek werd afgewezen, omdat de benoeming het treffen van een omgangsregeling zou kunnen frustreren, omdat er dan weer een ‘nieuwe speler’ op het toneel zou verschijnen. Mw. Klostermann pleit voor het vaker inzetten van de figuur van de bijzondere curator ex artikel 1:250 BW. De bijzondere curator kan naar het kind luisteren, zij kan geruststellen en bemiddelen en desnoods procederen. Zij is ervan overtuigd dat er in onder meer echtscheidingsprocedures meer op artikel 9 lid 2 en artikel 12 van het IVRK moet worden gelet. Daaruit valt te destilleren dat een kind het recht heeft om in gerechtelijke procedures deel te nemen en zijn mening te kennen te geven. 4. REFLECTIE VANUIT DE MEDIATION Prof. Eugene Sutorius 11 gaf een reflectie op wat door de voorafgaande sprekers is besproken. Volgens hem hebben we behoefte aan meer helderheid en scherpte in wat ieders rol en taakopvatting zou kunnen zijn. Het belang van de rollenspelers rondom het kind kan moeilijk overschat worden. Hoe kunnen we dit probleem oplossen in een situatie, waarin wetten en nota’s elkaar opvolgen in een tijdsbestek van tien jaar, waarbij zich wel nieuwe richtingen openen, maar waarvan het effect nog onduidelijk is en het beeld wat rechters daarop teruggeven zeer gevarieerd is? Volgens Sutorius maakt de praktijk een leerproces door. De praktijk moet wennen aan een proces, waarin we de gelijkwaardigheid van de ouders vormgeven. De rechters blijken te verschillen in opvatting over het gebruik van de bijzondere curator en het ouderschapsplan. Deze verschillende opvattingen zijn volgens Sutorius gedurende een leerproces geen probleem, maar daarna niet wenselijk. De overheid of de jurisprudentie zal daar een weg in moeten vinden. Eén van de functies van ons recht is het beslechten van conflicten. Daar kunnen zich echter twee problemen voordoen. Het eerste probleem is juridisering. Regels kunnen de plaats innemen van vertrouwen, cultuur en sociale controle en daarbij averechtse effecten teweeg brengen. Het tweede probleem is ‘de onaanvaardbare reductie in de beleving van de justitiabelen van het subject’. Advocaten vervatten de werkelijkheid in rechtstermen, waardoor dit als het ware een tweede werkelijkheid vormt, die niet meer ‘de werkelijkheid’ is van de cliënt. Hiermee maken we volgens Sutorius de cliënten en justitiabelen tot slachtoffers. Mediation kent deze reductie van de werkelijkheid niet. De gedachte achter mediation is ‘empowerment of the people’: partijen mogen hun eigen conflicten oplossen. Besproken werd vervolgens of er in het kader van de noodzakelijke conflictbeheersing betreffende het ouderschapsplan er een rol voor de mediator is weggelegd. Echtscheiding wordt als het meest succesvolle domein voor de mediation gezien. Het probleem is echter dat mediation niet verankerd is in het recht. Dit probleem werd toegelicht aan de hand van voorbeelden. Opmerkelijk was het voorbeeld waarin duidelijk werd, dat mediation in het kader van de echtscheidingprocedure misbruikt kan worden. Een man of vrouw met bewijsnood kan tijdens de mediation informatie verzamelen, de mediation stopzetten en dit bewijsmateriaal 11
Professor E. Sutorius is hoogleraar Strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast geeft hij les in retorica. Hij is 25 jaar advocaat geweest, waarna hij benoemd is als raadsheer aan het Hof Arnhem. Tevens is hij sinds 1987 als mediator actief.
13
vervolgens gebruiken in de bodemprocedure. Zonder verankering van mediation in het recht kan dit probleem niet worden opgelost. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat het verschoningsrecht c.q. de geheimhoudingsplicht van de mediator niet is verankerd in het recht. De mediator hoeft dus niet te beantwoorden aan normen van kwaliteit en is niet gebonden aan een protocol dat verankerd is in de wet. Dit leidt alles bij elkaar tot de volgende aanbevelingen: 1. Rechters zou den over een paar jaar met elkaar afspraken moeten maken over vragen als ‘Waar nemen we wel of geen genoegen mee als het gaat om het ouderschapsplan?’ ’Wat is de taakopvatting van de bijzondere curator?’ ‘Vanaf welke leeftijd horen we kinderen?’ ‘Hoe pakken we de informele rechtsingang aan?’. 2. Alle leden van de vFAS moeten tien Pro Deo zaken per jaar doen. Daarnaast moeten ze wanneer mogelijk mediation op een juiste manier toepassen. 3.Voor zowel de mediator als de bijzondere curator moeten er kwaliteitseisen en een protocol worden opgesteld. De rollenspelers in het veld dienen zich scherp bewust te zijn van hun rolopvatting. Zij moeten weten welke grenzen en welke kwaliteitseisen gesteld moeten worden. 5. TOT SLOT Met iets meer zekerheid kan gezegd worden dat het ouderschapsplan beter heeft gewerkt dan op voorhand gedacht werd. Advocaten en rechters lijken hun ‘eigen’ weg te hebben gevonden. De praktijk bevindt zich in een leerproces, waarin men nog op zoek is naar niet alleen de ‘eigen’, maar de ‘juiste’ wegen. De rechtspraak is nog niet eenduidig. Deze moet zich nog uitkristalliseren. Geconcludeerd kan ook worden dat er nog weinig gebruik wordt gemaakt van de informele rechtsingang en de bijzondere curator. Het verdient dan ook aanbeveling volgens het CCRA dat alle rollenspelers rondom het kind -dat betrokken is bij de echtscheiding van de ouders- zich meer bewust worden van deze mogelijkheden, waarbij zij wel rekening dienen te houden met wat het kind aan kan.
14
BIJLAGE 4- Verslag seminar Kind en Recht I Seminar december 2009 De vertegenwoordiging van het kind in rechte: Verleden, heden en toekomst’ Op vrijdag 11 december 2009 heeft het CCRA het seminar Kind en Recht voor de zevende keer georganiseerd. In het vervolg op het thema van afgelopen jaar ‘De autonomie van het kind in het recht’ is ditmaal gekozen voor het thema ‘De vertegenwoordiging van het kind in rechte’. Men kon ook een reader kopen, die de deelnemers relevante achtergrondinformatie kon verschaffen over het onderwerp. Ruim 20 studenten en geïnteresseerden hebben het seminar bijgewoond. Als eerste spreker die dag besprak Prof. Mr. M. de Langen, emerita hoogleraar Jeugdrecht (UvA), de achtergronden en de ontwikkelingen met betrekking tot de vertegenwoordiging van het kind in rechte. Zij vertelde dat in de jaren zestig alles ‘op z’n kop’ stond: ‘De maatschappij was crimineel en de criminelen hadden gelijk.’ Men vond destijds dat er ondersteuning moest komen voor groepen die ‘zwakker’ waren. In die tijdgeest paste ook de gedachte dat de wens van een minderjarige moest worden gerespecteerd. 12 Mw. De Langen heeft op 15 mei 1985 de eerste Kinderrechtswinkel in Nederland opgericht. De Kinderrechtswinkel had en heeft nog steeds als doel kinderen informatie te verschaffen over hun rechtspositie –met zoveel mogelijk respect voor de eigen inbreng en gedachte van het kind. Vervolgens heeft Mw. Mr. Dr. J.H. de Graaf, waarin een visie werd ontwikkeld ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot de procesvertegenwoordiging van kinderen in het recht. Kinderen hebben in de loop der twintigste eeuw meer materiële rechten gekregen, maar niet meer processuele bevoegdheden. In de toekomst moeten kinderen volgens Mw. De Graaf zelf tot hun recht kunnen komen als er sprake is van een schending van de rechten van het kind. De ochtend werd afgesloten met een bijdrage door Mw. Mr. J. Meijwes, familierecht advocaat bij Van Benthem en Keulen, die de figuur van de bijzondere curator ex 1:212 BW heeft toegelicht. Het middagprogramma bestond uit bijdragen van vijf (oud)studenten, allen met een bijzondere belangstelling voor het kinderrecht. Als eerste heeft Mw. Mr. T. de Wit haar scriptie – ‘Beschermd participeren, de processuele onbekwaamheid van minderjarigen bij de ondertoezichtstelling’toegelicht. Zij pleit voor processuele bekwaamheid van het kind dat onder toezicht is gesteld. Daarna heeft Mw. mr. R.J.R. van Broekhoven het onderwerp van haar scriptie ‘Kinderen in rechte: een onderzoek naar de rechtspositie van de minderjarige in het kader van de jeugdzorg’ besproken. Opvallend was het gegeven dat de wetgever niet goed heeft nagedacht over de constructie van de Wet op de Jeugdzorg. Deze wet is een melange van bestuursrechtelijke en civielrechtelijke regels. Daarom heeft zij de rechtspositie van de minderjarige in een civielrechtelijke procedure vergeleken met de rechtspositie van een minderjarige in een bestuurrechtelijke procedure. Zij komt tot de conclusie dat de minderjarige een sterkere rechtspositie moet krijgen, waarin de procedures aansluiten bij het belang van het kind. Tot slot hebben dhr. T. Hendriks en mw. B. Pet hun bacheloressay gepresenteerd.
12
Zie ECRM 16 december 1974, Sosjale Joenit, D&R 1975, p.118
15
BIJLAGE 5- Verslag seminar Kind en Recht II December 2010 Rechten van het Kind en gezondheid Op vrijdag 17 december 2010 is het seminar Kind en Recht voor de achtste keer georganiseerd. Er is gekozen voor het onderwerp ‘Rechten van het Kind en gezondheid’. Het recht van het kind op gezondheid en gezondheidszorg is vastgelegd in artikel 24 IVRK. Het kind heeft recht op het genot van de ‘grootst mogelijke mate’ van gezondheid en op voorzieningen voor behandeling van ziekte en herstel. De lidstaten moeten passende maatregelen treffen om te zorgen dat de nodige medische hulp en gezondheidszorg kan worden verleend. De vraag hierbij is echter hoe deze plicht van de overheid in verhouding staat tot de ouderlijke verantwoordelijkheid van artikel 18 IVRK en op welke wijze daarbij invulling dient te worden gegeven aan de ‘evolving capacities’ van artikel 5 IVRK. Dit seminar was enorm populair. Ruim 52 studenten en belangstellenden uit de praktijk hebben zich aangemeld. Ook alle speciaal voor dit seminar samengestelde readers zijn (uit)verkocht. Het programma bestond uit een ochtend en een middagprogramma. De ochtend werd ingeleid door Mw. Mr. Dr. J.H. de Graaf. Zij gaf een bijdrage over de wenselijkheid van overheidsbemoeienis op het terrein van het gezondheidsrecht. Mw. Mr. Dr. B.C. van Beers, universitair docent aan de VU, kwam vervolgens te spreken over het onderwerp ’Kind naar keuze. De rechten van kinderen bij selectieve voortplanting’. Aan het einde van de ochtend verzorgde MSc E.H. Tissingh, afgestudeerd in “Tropical medicine and International Health”, een presentatie getiteld ‘The Right of the Child to Health’. Het middagprogramma startte met een bijdrage Mw. M. Schuyt over het alcoholgebruik bij kinderen. Hierop volgde een presentatie van Mw. mr. A.C. Enkelaar, kinderrechter bij de rechtbank Amsterdam. Zij besprak het inzetten van kinderbeschermingsmaatregelen ten behoeve van de ongeboren vrucht. De (oud)studenten mw. P. Hoogveld en dhr. mr. D. Knecht sloten de middag af met hun scripties over de rechten van kinderen van verstandelijk gehandicapte ouders toegelicht. Alle bijdragen zijn opgenomen op video. Het CCRA is voornemens om de film op haar website te presenteren.
16
BIJLAGE 6- Aantal deelnemers PAO- cursus
Deelnemers PAO 2009 Maart 29 Mei 27 Totaal 55
Deelnemers PAO 2010 Maart 28 Mei 29 Totaal 58
Figuur 1: aantal deelnemers per cursus en cursusjaar
17
Colofon Uitgave Centre for Children’s Rights Amsterdam (CCRA) Postadres Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid Postbus 1030 1000 BA Amsterdam Bezoekadres Oudemanhuispoort 4; kamer A 0.07b 1012 CN Amsterdam Telefoon 020-525 3448 E-mail
[email protected] Website www.jur.uva.nl/ccra Fotografie PicturesbySan
7