Brussenparticipatie bij de residentiële behandeling van adolescenten op een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling: potentiële kracht?
Campus St.‐Jorisstraat Auteur: Jelke Maenhout Begeleider: Annemie Schepens Bachelorproef voorgedragen tot het behalen van het diploma Bachelor in de Toegepaste Psychologie Academiejaar 2014‐2015
Dankwoord Allereerst wil ik mijn begeleider Annemie Schepens bedanken voor de steeds constructieve en opbouwende feedback, kritische woorden, gouden tips en het doorlezen van mijn bachelorproef doorheen het ganse proces. Deze waren van onschatbare waarde voor het behalen van mijn bachelorproef en daaruit volgende diploma Bachelor Toegepaste Psychologie. Mijn speciale dank gaat uit naar de deelnemende hulpverleners om hun kostbare visie, expertise en ervaring te delen en tijd vrij te maken voor het interview. Zonder hun medewerking was dit onderzoek niet mogelijk geweest. Ik hoop dat de onderzoeksbevindingen een bijdrage zullen leveren aan de verdere realisatie van brussenparticipatie en hun ervaringen een bron van inspiratie mogen vormen voor hulpverleners en studenten. Tot slot wil ik mijn mama, zus, partner en vrienden bedanken voor hun onverbiddelijke steun, aanmoedigende en corrigerende woorden en kostbare aanmoedigingen wanneer het mij bij het schrijven van mijn thesis aan moed en inspiratie ontbrak.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
2
Samenvatting DOELSTELLING: Het doel van dit onderzoek is om de potentiële kracht van de broer-zus relatie te verkennen binnen een residentiële behandeling van adolescenten op een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling. De resultaten kunnen als input gebruikt worden voor de verdere integratie van brussenparticipatie binnen een kinder- en jeugdpsychiatrische dienst. Volgende thema’s werden uitgewerkt: Ervaringen en belevingen van hulpverleners rond brussenparticipatie, , praktische uitwerking en succesvolle realisatie van brussenparticipatie, beleving brussenparticipatie door de betrokken partijen, voorwaarden, voor- en nadelen verbonden aan brussenparticipatie en de mening en expertise van de hulpverleners over bestaande inzichten over de mogelijke capaciteiten van de broer-zus relatie. METHODE: Er werd gebruik gemaakt van semigestructureerd interviews afgenomen bij 7 hulpverleners werkzaam binnen 3 verschillende kinder- en jeugdpsychiatrische afdelingen. De verzamelde data werd geanalyseerd aan de hand van een thematische analyse. RESULTATEN: De bevraagde hulpverleners lijken een overwegend positieve houding aan te nemen tegenover het onderwerp. Ze geven aan brussenparticipatie als een meerwaarde te ervaren en dit vanuit verschillende standpunten. Het huidig aanbod is naar hun aanvoelen te beperkt. Succesvolle realisatie lijkt hoofdzakelijk verbonden te zijn met empowerment en patiëntentevredenheid. Voordelen verbonden aan brussenparticipatie richten zich voornamelijk op de probleemverkenning, verder evolutie van de broer-zus relatie en het therapeutisch proces. De belevingen van de betrokken partijen zijn wisselend maar allen lijken ze een bezorgdheid te delen rond de impact van participatie op de brus. De ervaringen van de hulpverlener lijken in dezelfde lijn te liggen dan wat er in de literatuur geschreven wordt. CONCLUSIE: De hulpverleners tonen zich bereid, mits de tijd en de omstandigheden het toelaat om brussen te betrekken. Er zijn reeds heel wat praktische uitwerkingen van brussenparticipatie van toepassing. Er blijft echter nood aan een duidelijk theoretisch kader en uitwerking van brussenparticipatie. De mate van brussenparticipatie blijft een discussiepunt.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
3
Inhoudsopgave 1. Introductie ............................................................................................................................................. 6 1.1 Inleiding ......................................................................................................................................................... 6 1.2 Bestaande literatuur .................................................................................................................................... 8 1.2.1 Brussen .................................................................................................................................................. 8 1.2.2. Residentiële behandeling .................................................................................................................... 10 1.2.3. Potentiële kracht van broer‐zus relatie ............................................................................................... 11 1.3 Onderzoeksvraag ........................................................................................................................................ 18 2. Methode .............................................................................................................................................. 19 2.1 Onderzoeksopzet ........................................................................................................................................ 19 2.2 Deelnemers ................................................................................................................................................. 19 2.2.1 Rekrutering en procedure .................................................................................................................... 19 2.2.2 Onderzoekseenheden .......................................................................................................................... 20 2.3 Dataverzameling ......................................................................................................................................... 21 2.3.1 Een leidraad voor de vragen ................................................................................................................ 22 2.3.2 Afname interview ................................................................................................................................. 23 2.4 Data analyse ................................................................................................................................................ 23 2.5 Kwaliteitscriteria ......................................................................................................................................... 24 2.5.1 Validiteit ............................................................................................................................................... 24 2.5.2 Betrouwbaarheid ................................................................................................................................. 24 2.5.3 Ethische kwesties ................................................................................................................................. 25 3. Resultaten ........................................................................................................................................... 26 3.1.Ervaringen en belevingen van hulpverleners rond brussenparticipatie ..................................................... 26 3.2.Praktische uitwerking van brussenparticipatie ........................................................................................... 27 3.2.1. Huidige vormen van brussenparticipatie ............................................................................................ 27 3.2.2. Toekomstige uitwerking van brussenparticipatie ............................................................................... 31 3.3. Succesvolle realisatie van brussenparticipatie ........................................................................................... 32 3.4. Beleving brussenparticipatie door betrokken partijen .............................................................................. 33 3.4.1. Beleving brussenparticipatie van de opgenomen jongere ................................................................. 33 3.4.2. Beleving brussenparticipatie van de ouders van de opgenomen jongere .......................................... 34 3.4.3. Beleving brussenparticipatie van de brus van de opgenomen jongere .............................................. 35 3.5. Voorwaarden verbonden aan brussenparticipatie .................................................................................... 35 3.6. Voordelen verbonden aan brussenparticipatie ......................................................................................... 36 3.6.1. Voordelen in teken van probleemverkenning ..................................................................................... 37 3.6.2. Voordelen in teken van verdere broer‐zus relatie .............................................................................. 38 3.6.3. Voordelen in teken van therapeutisch proces .................................................................................... 39
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
4
3.7. Nadelen verbonden aan brussenparticipatie ............................................................................................. 40 3.8. Mening en expertise van de hulpverleners over bestaande inzichten over de mogelijke capaciteiten van de broer‐zus relatie ........................................................................................................................................... 41 4. Discussie .............................................................................................................................................. 45 4.1 Bespreking van de resultaten ...................................................................................................................... 45 4.2 Kritische bemerkingen ................................................................................................................................ 48 4.3 Suggesties voor verder onderzoek .............................................................................................................. 50 5. Conclusie ............................................................................................................................................. 51 6. Referentielijst ...................................................................................................................................... 52 7. Bijlagen ................................................................................................................................................ 54 7.1 Oproep deelname interview ....................................................................................................................... 54 7.1.1 E‐mail ................................................................................................................................................... 54 7.1.2 Begeleidende brief .............................................................................................................................. 55 7.1.3 Informatiebrief ..................................................................................................................................... 57 7.2 Leidraad voor de vragen ............................................................................................................................. 59 7.3 Informed Consent ....................................................................................................................................... 62 7.4 Beroepsproduct ........................................................................................................................................... 63
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
5
1. Introductie 1.1 Inleiding Deze bachelorproef beschrijft de potentiële kracht van brussen (dit begrip staat voor broers en zussen) gedurende de behandeling van een adolescent op een residentiële afdeling van een kinder- en jeugdpsychiatrie. Er zijn reeds heel wat interessante studies gepubliceerd rond de impact op een broer/zus van kinderen en jongeren met motorische, verstandelijke en/of zintuiglijke beperking op verscheidene vlakken ( zoals qualtity of life, coping stijl, interacties, …) (Moyson, 2004), (Giallo & Gavidia-Payne, 2006) (Graff, Neerly-Barnes, & Smith, 2008) (Powell & Ogle, 1985) maar slechts weinig over welke meerwaarde brussen kunnen betekenen binnen een therapeutische context. Ook op maatschappelijk vlak is dit onderwerp nog weinig besproken of heerst er een taboesfeer rond. (Swerts, 2014) Zo worden brussen soms “afgeschermd” van de therapeutische behandeling van hun broer/zus door hun ouders of zorgverleners. Dit met de gedachte dat ze al genoeg hebben geleden. Anderzijds hebben de ouders vaak schrik dat hun “probleemloze” kinderen besmet zouden kunnen raken of hebben de ouders twijfels over de hulpverlening. Het idee om met het gezin te komen naar de therapie roept regelmatig weerstand op. De ouders willen degenen die a priori geen probleem stellen beschermen maar het kind of de jongere raakt door deze tendens geïsoleerd tegenover de anderen (TilmansOstyn & (Red.), 2008). Klinisch psychologe Karin Tilmans (kinderpsychologe en gezinstherapeute in het kinderteam CGG DE Pont) beschrijft het als volgt: “Ouders maken zich vaak ongerust over hoe het allemaal zal verlopen en worstelen soms met het feit dat ze therapeutische hulp inroepen. Al zouden ze als ouder hebben gefaald. Ze vrezen negatieve kritiek of hebben die al gekregen van familie, vrienden, collega’s of hulpverleners. Ze willen dus aftasten of de therapeut hun vertrouwen en dat van hun kind verdient alvorens ze hun hele kroost erbij betrekken. Als ze dan vaststellen dat de therapeut ook het vertrouwen van hun kind heeft gewonnen, zien ze het meestal wél zitten om de broertjes en zusjes mee te brengen» (Swerts, 2014,p.28-29). En wat is dan de mogelijke potentiële kracht van deze broertjes en/of zusjes gedurende de residentiële behandeling van de adolescent op een residentiële afdeling van een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling? Deze kwestie vormt het hoofdthema binnen dit onderzoek.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
6
In belang van de brus is dit ook een aangewezen onderwerp. De deelname van een brus aan de behandeling zou en soort positieve wisselwerking tussen brus en de patiënt kunnen zijn. De plaatsing van de adolescent is namelijk een woelige periode voor alle leden van het gezin. Het werpt veel en belangrijke vragen op, zowel voor de ouders als voor de kinderen. Het overrompelt als het ware het ganse gezin. Zo kan de plaatsing een herverdeling van ieder in de verschillende subsystemen (broer-zus, moeder-vader, vader-kind, moeder-kind,…) te weeg brengen met een wijziging van de daarbij horende grenzen. Of in het slechtste geval kan het zorgen voor het optreden van conflicten en/of het scheppen van allianties (Tilmans-Ostyn & (Red.), 2008). Op deze vragen kan een antwoord gegeven worden binnen een veilige setting waar de brus deel van uitmaakt van het therapeutische format. Het probleem van de patiënt is meestal het resultaat van een complex proces waarbij verschillende invalshoeken nodig zijn om het ten volle te begrijpen. De bijdrage en expertise van de brussen is van belang om een volledig en duidelijk beeld te verwerven. Het betrekken, engageren en samenwerken met families binnen de geestelijke gezondheidszorg in functie van het verhogen van de effectiviteit van de behandeling van de adolescent, wordt niet altijd gerealiseerd (Gopalan, et al., 2010). De potentiële kracht van broer-zus relaties is een blinde vlek binnen de hulpverlening en kan een mogelijke hefboom zijn in het verhogen van deze effectiviteit. In het onderzoek van Tambuyzer (2012) over participatie van patiënten, hulpverleners en familie werd aangetoond dat familieleden, waaronder broers en zussen, wel degelijk wensen te participeren aan de zorg van de patiënt. Hierbij vinden familieleden het prioritair dat hulpverleners hen als gelijkwaardige gesprekspartners behandelen en hen op voldoende en aangepast wijze informeren over de behandeling van de patiënt. Het onderzoek suggereert dat hulpverleners deze visie delen. Hulpverleners achten het aanbieden van informatie op maat en een gelijkwaardige relatie met familieleden het meest belangrijk (Tambuyzer, 2012).Ondanks deze bevindingen, aanwijzingen en studies is brussenparticipatie nog niet beschreven of bestudeerd noch strookt deze aanwijzing met de huidige geestelijke gezondheidszorg. Aan de hand van een belevingsonderzoek bij hulpverleners binnen een kinder-en jeugdpsychiatrische afdeling willen we deze hypotheses aftoetsen. Tijdens dit onderzoek achten we te peilen naar het perspectief, de visie, ervaring en belangverkenning van de Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
7
hulpverlener tegenover brussenwerking. Hierbij exploreren we wat de potentiële meerwaarde is van het werken met broer-zus relaties in een residentiële context in teken van de probleemverkenning, behandeling, evolutie broer-zus relatie en voor de patiënt zelf voor deze specifieke doelgroep. Deze studie heeft als doel de taboesfeer rond dit onderwerp te doorbreken en om de hulpverleners te motiveren de stap te durven wagen om de brus deel te laten uitmaken van de residentiële behandeling door de mogelijke capaciteit van een broer-zus relatie aan te tonen. Dit werk resulteert in een beroepsproduct in de vorm van een informerende PowerPoint voor hulpverleners binnen een setting van een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling, dat aangeeft welk potentieel en randvoorwaarden er verbonden zijn aan het betrekken van de brus in de therapeutische context. De studie is als volgt opgebouwd. In het eerste deel gaat de literatuurstudie over wat er binnen de geestelijke gezondheidsvoorzieningen voor adolescenten reeds gekend is op vlak van brussenwerking en de mogelijkheden die daaraan verbonden zijn, met specifieke aandacht voor het therapeutische proces, de broer-zus relatie met de patiënt. In het tweede deel wordt de onderzoeksmethode verhelderd. Dit omvat de onderzoekseenheden, meetinstrumenten/apparatuur, procedure en de analyses. Hierbij wordt de gevolgde redenering om tot aan deze onderzoeksmethode te komen beschreven.
1.2 Bestaande literatuur 1.2.1 Brussen Het woord brus is samengesteld uit de twee beginletters van ‘broer’ en twee eindletters van ‘zus’. Het is de gangbare term voor kinderen en volwassenen die een broer of zus hebben met een handicap, ziekte of stoornis (Dijken, 2013). Tussen deze broers en zussen ontstaat er uiteraard over de jaren heen een relatie. Het is op deze relatie dat er binnen dit werkstuk dieper wordt ingegaan in het kader van de hulpverlening binnen een residentiële afdeling. Deze relatie is een complex en bijzonder gegeven. Het is in de eerste plaats een heel gewone band, maar met dat extra unieke kantje. De beperking, stoornis of ziekte van een broer/zus geeft niet alleen de band, maar ook het leven van de brus een geheel eigen kleur. Broers en zussen hebben lang met elkaar te maken, een mensenleven lang. De broer-zus relatie is de langdurigste uit het leven van de mens. Daarbovenop kies je niet voor een broer of een zus, zoals je dat doet bij een vriend, partner of kind. Deze kenmerken geven de broer-zus relatie iets vanzelfsprekends, een onbevangen Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
8
manier van omgaan. Brussen kunnen elkaar ongezouten ‘de waarheid’ vertellen en hebben er meestal geen behoefte zich anders voor te doen dan ze werkelijk zijn. Bovendien is elke broer zus relatie iets heel uniek. Er is een enorme verscheidenheid aan broer-zus relaties. Deze verschillen bestaan niet alleen tussen broer-zus relaties, maar ook binnen eenzelfde relatie. Factoren als levensfase, gezinssamenstelling, de plaats in de kinderrij, sekse, interacties met leeftijdsgenoten buiten het gezin, ingrijpende gebeurtenissen zoals een plaatsing in een instelling van een broer/ zus…bepalen het karakter deze relatie (Boer, 1994). Moyson (2004) beschrijft deze unieke relatie volgens een aantal belangrijke kenmerken: -
Een broer-zus relatie is een dynamische relatie: de beleving van de broer-zus relatie verandert doorheen de jaren. Ze kan van jaar tot jaar, maar zelfs van minuut tot minuut anders beleefd worden (Moyson, 2004). Een opname geeft uiteraard aan deze relatie een geheel andere beleving.
-
De broer-zus relatie situeert zich op een continuüm, gaande van een zeer hechte band tot een zeer vijandige band (Moyson, 2004). Het is een pure haat-liefde relatie met daartussen heel wat verschillende percepties. Het ene moment lijken ze beste kameraden waarna dit plots geheel kan omslaan in totale afgunst.
-
De broer-zus relatie wordt op een heel persoonlijke manier ervaren: elke broer/zus denkt uiteraard anders over zijn relatie met zijn broer/zus en die persoonlijke beleving moet gerespecteerd worden. Dit betekent ook dat de broers en zussen niet met elkaar kunnen en mogen vergeleken worden wat hun beleving betreft (Moyson, 2004).
-
De broer-zus relatie is onverbreekbaar: wat er ook gebeurt, men blijft altijd broer of zus van… Door de gezamenlijke bloedband met de ouders zijn broers en zussen voor altijd met elkaar verbonden. Ex-broer of zus bestaat niet. Dit eeuwige karakter van de broer-zus relatie creëert bij heel wat broers en zussen een gevoel van veiligheid en geborgenheid: wat er ook gebeurt, mijn broer of zus hoort bij mij! Het is in principe ook de langstdurende relatie die je met iemand kan hebben. En dat maakt de relatie heel bijzonder (Moyson, 2004). Wat deze bijzondere eigenschap voor de behandeling kan betekenen en wat het effect ervan is, wordt weinig belicht binnen het klinische werkveld.
-
De broer-zus relatie wordt beïnvloed door verschillende factoren zoals de leeftijd, de geboorteorde, het leeftijdsverschil, de gezinsgrootte, de houding van de ouders, het geslacht en het karakter van de broer/zus. Deze spelen een belangrijke rol bij de beleving van de broer-zus relatie (Moyson, 2004).
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
9
-
Een broer-zus relatie is de uitvalsbasis bij uitstek om te leren van en aan elkaar en te experimenteren (Moyson, 2004).
-
Een broer-zus relatie moet rechtvaardig zijn. Tussen broers en zussen moet er een evenwicht zijn in het geven en ontvangen. Evenwel krijgt dit aspect een bijzondere kleur in de brusrelatie (Moyson, 2004). Dit vormt voor ouders of zorgverleners vaak de grootste uitdaging, zeker binnen de situatie van een residentiële opname van één van de kinderen.
1.2.2. Residentiële behandeling Een behandeling valt onder een residentiële behandeling indien de patiënt voor een bepaalde tijd opgenomen wordt in een zorginstelling/ziekenhuis. Het is het tegengestelde van ambulante zorg waarbij de zorgverstrekker (zoals een arts, psycholoog, hulpverlener, …) zich voor de behandeling of begeleiding verplaats naar de patiënt. Het kind/ de adolescent verblijft gedurende de opnameperiode op de dienst, waar hij/zij overnacht en 24 op 24 door hulpverleners ondersteund wordt. Een residentiële afdeling valt onder een opnamedienst terwijl de ambulante werking valt onder een raadpleging. Binnen dit onderzoek gaat het specifiek over een opname op een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling. De behandelingsduur is richtinggevend een 6 à 9 weken, afhankelijk van de werking van de residentiële dienst, waarna een her-evaluatie gebeurt. Men streeft ernaar het verblijf van de patiënt zo kort mogelijk te houden. De patiënt verblijft op de dienst wanneer zijn/haar probleem het meest acuut is. De dienst kinder- en jeugdpsychiatrie is gericht op kinderen en jongeren van 3 tot en met 18 jaar met psychiatrische moeilijkheden. De gemiddelde verblijfsduur in een psychiatrisch ziekenhuis is 76 dagen. Dit komt neer op een 10 tal weken. Wanneer we een vergelijking maken tussen de gewesten zien we dat in een psychiatrisch ziekenhuis de gemiddelde verblijfsduur het langst is in Vlaanderen (76 dagen), gevolg door Wallonië (66 dagen) en Brussel (58 dagen).Verzamelde data rond de verblijfsduur in een psychiatrisch ziekenhuis wordt weergegeven in Tabel 1 (Umbach & Vanrillaer, 2014).
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
10
Tabel 1: Verblijfsduur in een psychiatrisch ziekenhuis Gewest
Geobs.
Gemid-
Laagste
aantal
delde
kwartiel
Mediaan
Hoogste
90stecentiel
kwartiel
Onderkant VI 95%
Bovenkant VI 95%
voor het gemiddelde
voor het gemiddelde
B
5836
58
14
29
61
126
55
60
V
14030
76
10
36
90
189
74
78
W
13930
66
11
32
72
151,6
64
68
Note: Resultaten van Dienst Studies & Strategie Onafhankelijke Ziekenfondsen naar aanleiding van onderzoek rond hospitalisaties in de psychiatrie. B=Brussel, V=Vlaanderen, W= Wallonië. Umbach, I. & Vanrillaer, V. (2014).” Hospitalisaties in de psychiatrie: te veel en te lang? Dienst Studies & Strategie Onafhankelijke Ziekenfondsen”, p.3.
1.2.3. Potentiële kracht van broer‐zus relatie Met potentiële kracht wordt het volgende bedoeld: de mogelijke meerwaarde van de betrekking van de broer en/of zus van de patiënt gedurende de opname op een residentiële afdeling. Het zijn de mogelijke voordelen die verbonden zijn aan deze therapeutische samenstelling in teken van de probleemverkenning, het therapeutische proces, de patiënt zelf en kader van de broer-zus relatie. Kort samengevat is het de capaciteit die schuilt achter de broer-zus relatie binnen de hulpverlening. Een “brussenrelatie” is zoals reeds omschreven eerst en vooral een gewone broer-zus relatie. Het hebben van een broer/zus brengt heel wat met zich mee. Het is een van de meest langdurige en onbevangen relaties die men aangaat in een mensenleven. Het is de enige relatie waarin geen van beide partners voor de andere heeft gekozen. Ze zijn als het ware de meest nabije reisgenoten tijdens de tocht die het leven heet (Boer , 2012). Het effect van deze band, los van het probleemgedrag, is significant. Een broer/zus treedt op als een soort mentor in het leven. Het zijn vaak figuren waarnaar kinderen opkijken in hun kindertijd. Men leert heel wat van elkaar zoals kennis, attitudes en vaardigheden. Deze leerervaringen komen goed van pas in het leven buiten het gezin. Deze speciale familieleden brengen zaken die ze elders oppikten, binnen in het gezin en geven ze op die manier door aan elkaar (Moyson, 2004). De intieme kennis die broers en zussen van elkaar hebben, evenals de emotionele intensiteit van de relatie, betekent dat ze van grote invloed zijn op elkaars ontwikkeling en welzijn (Furman, 1993) (Pike, Kretschmer, & Dunn, 2009).
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
11
Frits Boer (2012) maakt in zijn boek over de gegeven relatie tussen broers en zussen een belangrijke kanttekening. Onze horizontale relaties, de relaties die we onder andere aangaan met leeftijdsgenoten, collega’s, vrienden en partners, leren we het eerst van broers en zussen (Boer , 2012). Binnen de structurele gezinstherapie wordt de broer/zusrelatie gezien als een soort sociale werkplaats. Minunchin (2012) noemde de groep van broers en zussen het eerste sociale laboratorium (Minunchin, 2012). Je leert er allerlei sociale vaardigheden aan zoals het liegen om bestwil, chanteren en manipuleren. Dit zijn belangrijke strategieën om te kennen en te herkennen bij anderen. Ze leveren daarbovenop ook een schat aan informatie over normen en waarden en dit zeker in de pubertijd. Broers en zussen bieden elkaar een dagdagelijkse leerschool. Een merkbaar effect is onder andere op het vlak van de perceptie die kinderen hebben op mogelijke hulpbronnen die aanwezig zijn in zijn/haar leven. Konsonen (1996) toont aan in zijn studie dat broers/zussen worden waargenomen als een bron van steun en hulp. Ze bieden kameraadschap, hulp en emotionele steun gedurende de kindertijd. Ze fungeren als een soort buffer tussen het kind en de ouders door op te treden als bemiddelaar tussen beiden en ze interpreteren het gedrag van ouders of andere volwassenen. Ze zijn als het ware beschermers van de kinderen hun privé werelden door hun tomeloze loyaliteit. Uit onderzoek blijkt dat de broers en zussen als bijna even belangrijk worden beschouwd als de ouder(s) of zorgverlener(s). Zo werden broers/zussen vaker genoemd als een bron van emotionele steun en hulp dan hun eigen vader. Verzamelde data rond deze perceptie worden getoond in Tabel 2 (Kosonen, 1996). Tabel 2: Kinderen hun beleving rond bronnen van emotionele hulp en steun.
Note: Resultaten van onderzoek door Kosonen naar kinderen hun beleving over bronnen van steun en emotionele hulp. Overgenomen van Kosonen, M. (1996).”Siblings as Providers of Support and Care during Middle Childhood: Children’s Perceptions”. Children & Society, 10, p. 271.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
12
Deze bevindingen sluiten aan bij voorgaand onderzoek gevoerd door O’Brain (1988), die aantoont dat adolescenten eerder hun broer/zus opzoeken ( en vooral dan hun oudere broer/zus) dan hun vader voor emotionele houvast, (zoals geciteerd in (Cooper, 1990)). Op basis van deze bevindingen uit verscheidene studies kunnen we aannemen dat de meerderheid van de kinderen hun broer-zus relatie ervaren als een belangrijk onderdeel in hun leven. Een onderzoek van Bank & Khan (1975) suggereert dat broers/zussen elkaar blijven beïnvloeden, zelfs wanneer ze niet fysiek bij elkaar zijn en/of wanneer zij niet of weinig communiceren. (Bank, 1975). De waardevolle effecten van het hebben van een broer/zus gaan niet verloren wanneer de patiënt opgenomen wordt op een residentiële afdeling. In volgende alinea’s wordt weergegeven wat er geweten is in de bestaande literatuur over wat deze effecten (aangetoond in bovenstaande resultaten, bevindingen en inzichten) kunnen betekenen in kader van een behandeling in een residentiële context. 1.2.4. Betrokkenheid van de familie in de psychiatrische zorg De mogelijke betekenis van brussen binnen de residentiële psychiatrische zorg, is een weinig belicht onderwerp. Onderzoek over de effecten van familie betrokkenheid in de psychiatrische zorg is in het algemeen zijn eerder beperkt (The Center For Psychiatruc Rehabilitation, 19892009).De meeste studies zijn kleinschalige casestudies. (Crawford, Rutter, & Manley, 2002) Uit deze studies komt echter naar voor dat betrokkenheid van familieleden zowel op korte als op langere termijn uitkomsten kan opleveren. Betrokkenheid zou leiden tot een kwaliteitsverbetering van de zorg (Lloyd & King, 2003; Nilsen, Myrhaug, Johansen, Oliver, & Oxman, 2010; Stringer, B., W., & Van der Bijl, 2008, Oct), een betere toegankelijkheid van de hulpverlening en een veiligere omgeving voor zowel de patiënten als hulpverleners (Stringer, B., W., & Van der Bijl, 2008, Oct). De omgeving van de patiënt is een innovatieve hulpbron om psychische problemen aan te pakken en te voorkomen. De familie kent de persoon goed en ziet hem/haar in zijn dagelijkse leven. Zij kunnen de extra puzzelstukjes aanbrengen om de zorg te optimaliseren. Daarnaast neemt familie dikwijls een groot deel van de zorg van de patiënt op zich. Hierbij hebben de meeste familieleden nood aan ondersteuning en informatie zodat de relatie tussen de patiënt en zijn familie goed kan blijven of zelf kanverbeteren. Betrokkenheid kan bijdragen tot het welbevinden van de familie zelf Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
13
(Tambuyzer, 2012). Concluderend is betrokkenheid een hefboom voor innovatie (Hermans & Vranken, 2010). Het onderzoek van Dausch, Cohen & Glunn (2012) geeft weer welke rol familie in het algemeen kan spelen in de zorg van een individu met een psychiatrische aandoening, vooral in teken van een behandeling met oog op herstel. Familieleden zijn namelijk een belangrijk element in het therapeutisch proces, vooral bij de diagnose van een psychotische aandoening (Dausch, Cohen, & Glynn, 2012). Betrokkenheid van de familie is een essentieel aspect van de op herstel gerichte uitgebreide hulpverlening (Dausch, Cohen, & Glynn, 2012). Vanuit het perspectief van de patiënt is dit een belangrijke factor in het herstelproces wegens de sociale en emotionele steun die familieleden bieden en hun praktische mogelijkheid tot ondersteuning (Topor, Borg, & Mezzina, 2006).De betrokkenheid vermindert tevens ook de druk op het gezin (Ewertzon, Lützen, & Svensson, 2008). Dit toont aan dat de coöperatie van de brus(sen) niet enkel bevorderlijk is in teken van de opgenomen adolescent maar tevens ook voor de gezinsleden. Ondanks deze vaststelling is de specifieke capaciteit van de broers- en zusrelatie binnen dergelijke hulpverlening nog niet onderzocht. Dat hier aanwijzingen voor zijn, wordt aangetoond in het onderzoek van Bryant (1988). Een broer-zus relatie bevat namelijk productieve, therapeutische en educatieve mogelijkheden. Hierdoor kunnen broers/zussen optreden als mogelijke leraren en therapeuten gezien vanuit 2 perspectieven: in kader van het familiesysteem en in kader van een apart dyadisch, relationeel systeem (Bryant & C., 1988). Met een dyadische relatie wordt puur het één-op-één contact bedoeld. (Vaessen, 2003). Binnen dit onderzoek gaat het dus om de mogelijkheden van de brussen in interactie met de patiënt en in interactie met familieleden van het gezinssysteem. Potentiële kracht brussenwerking in teken van probleemverkenning
Een eerste en erg belangrijke stap binnen de opname van een adolescent op een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling is het verkennen van het probleem en de hulpvraag die daaraan verbonden is. Dit in teken van het verloop van het therapeutisch proces en het opstellen van een behandelplan. Het is een essentiële stap om de behandeling te kunnen afstemmen op de noden en behoeften van de patiënt met het oog op herstel. Dit is vaak geen gemakkelijke stap, Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
14
zowel voor de hulpverlener als voor de patiënt. Het is een gesprek waarin alle relevante informatie dient verzameld te worden om het probleem in kaart te brengen en dit zo volledig en accuraat mogelijk. Het probleem van het kind is meestal het resultaat van een complex proces waarbij verschillende invalshoeken nodig zijn om het ten volle te begrijpen. De bijdrage en expertise van de brussen is van belang om een volledig en duidelijk beeld te verwerven. Gelijken, zoals broers en zussen kunnen vaak een beter oordeel vellen over het afwijkend gedrag (Tilmans-Ostyn & (Red.), 2008). Ze kunnen een specifieke expertise leveren doordat ze de patiënt in het dagelijks leven kennen. Zo kunnen ze de kennis van de hulpverlener aanvullen ( Van Erg et. Al, 2011). Swerts (2014) suggereert dat brussen belangrijke signalen geven die voor de therapeut een leidraad kunnen zijn bij zijn verbredende bevraging. De manier waarop ze deze signalen overbrengen is onder andere afhankelijk van de leeftijd van de brus. Zo gaan jonge broertjes of zusjes eerder op een indirecte manier communiceren terwijl oudere broers en zussen daarentegen heel vaak directe signalen overbrengen, dit hoofdzakelijk via hun taal. (Swerts, 2014). Een gevoel van veiligheid is tijdens de probleemverkenning een belangrijke voorwaarde. Indien aan deze voorwaarde is voldaan ( zoals ze aanvoelen dat hun ouders zich bij de therapeut voldoende veilig voelen ), brengen ze soms situaties van de familie aan het licht die de ouders zelf niet durven aan te kaarten. Terwijl die informatie voor de therapeut vaak net heel waardevol is. (Swerts, 2014). Probleemverkennende gesprekken waarbij brussen en/of andere familieleden betrokken zijn vormen een uitdaging voor de hulpverlener in kwestie. Tilmans- Ostyn (2008) vermeldt dat deze niet gaan zonder het oproepen van vragen, spanningen, zelfs conflicten. Maar deze fenomenen kan men gebruiken als hulpmiddel in de diagnosestelling. Het helpt om de patiënt beter te leren kennen. Dit werk met de gezinnen integreert de kijk van de hulpverleners van de voorziening, met deze van de gezinsleden (Tilmans-Ostyn & (Red.), 2008). Bovenstaande inzichten zijn in lijn met de bevindingen in de studie van Dausch, Colen & Glynn (2012). Gedurende de intake gesprekken kunnen familieleden, samen met de patiënt, de impact van de stoornis op het huidig functioneren, het niveau van subjectieve belasting op de familieband en zijn/haar perceptie op de stoornis verduidelijken. Deze sessies kunnen familiesterktes en interpersoonlijke vaardigheden in de verf zetten en de match tussen de
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
15
belangen van het gezin met de doelen en behoeften van de patiënt benadrukken. (Dausch, Cohen, & Glynn, 2012). Potentiële kracht brussenwerking in teken van het therapeutisch proces Dausch, Cohen & Glynn (2012) toonden aan, zoals reeds vermeld, dat familieleden een belangrijk element zijn in het therapeutisch proces (Dausch, Cohen, & Glynn, 2012). Swerts beschrijft deze bevinding specifiek voor de broer-zus relatie. Zo vermeldt men dat met de broertjes of zusjes erbij de therapie van een kind met psychosociale problemen mogelijk nog meer vruchten afwerpt. Als reden haalt men aan dat het kind zich vaak beter gesteund voelt en dat de therapeut een beter klankbord van reacties krijgt. Het betrekken van brussen kan unieke kansen creëren om de therapie nog meer én sneller op maat van het kind uit te werken, rekening houdend met wat er allemaal speelt in het gezin. (Swerts, 2014). In het werk van Tilmans-Ostyn worden brussen zelf beschouwd als uitstekende cotherapeuten zowel individueel als in hun relatie als broer of zus omwille van het argument dat ze dezelfde gebeurtenissen hebben meegemaakt, maar ze verschillend hebben beleefd. Ze reageren er bovendien anders op naargelang hun eigen levensgeschiedenis en hun plaats in de kinderrij. Deze gegevens zijn een goede gids bij de sessie. (Tilmans-Ostyn & (Red.), 2008) Niet enkel de expertise en bijdrage van de brussen gedurende de sessies bieden een meerwaarde in teken van het therapeutisch proces. Ook de functies die de kinderen al uitoefenen bezitten capaciteiten. Volgens Tilmans-Ostyn zijn dit vaak functies die door de ouders miskend worden. Men kan er namelijk gebruik van maken om de patiënt uit de rol te halen die hen mogelijk vitaal verstikt. (Tilmans-Ostyn & (Red.), 2008) Een ander positief effect van het betrekken van brussen gedurende therapie wordt aangehaald door Swerts (2014), dit keer in het teken van het luisteren naar en aannemen van therapeutisch advies door de patiënt. Zo maken broers/zussen elkaar niet alleen gevoeliger en ontvankelijker voor therapeutisch advies maar kunnen ze ook drempels voor elkaar verlagen. Het effect van broers en zussen op elkaar is vergelijkbaar met dat onder niet-verwante lotgenoten in groepstherapie. Advies dat van heel dichtbij komt, van iemand die naast en niet boven je staat, wordt gemakkelijker opgepikt. (Swerts, 2014).Deze inzichten sluiten aan bij de mogelijke invloed van broer-zus relaties vanuit het eco-systemische perspectief: naar een ‘raad’ van een Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
16
broer of zus zal beter worden geluisterd, omdat die minder beladen is met een morele connotatie of angst. (Tilmans-Ostyn & (Red.), 2008) Via brussenparticipatie kan heel duidelijk gemaakt worden aan de patiënt wat het probleem is. De bedoeling is niet, volgens Tilmans-Ostyn en zoals de ouders soms vrezen, aan de broers en zussen nog meer inspanningen te vragen. Het biedt juist de mogelijkheid om in het bijzijn van iedereen rechtstreeks te preciseren waaruit het probleem bestaat, zodat de patiënt het kan horen en ieder zich kan doen respecteren. Het gaat er niet om er een rechtszaak van te maken, maar een moeilijkheid die men thuis ondervindt ‘uit te spreken’, op de concrete manier die de patiënt soms meer zal raken dan wanneer de volwassenen aan het woord zijn. Deze gegevens kunnen het begeleidingstraject een nieuwe start geven. (Tilmans-Ostyn & (Red.), 2008) De potentiële kracht in de afrondende fase, wordt belicht in het werk van Framo (1992). Hierin suggereert men dat het directe werk met de broers en zussen een essentieel element of een beslissende stap is in het herstel. Soms geeft deze confrontatie en het vermogen om ze te aanvaarden het einde van de therapie, het einde van een lange weg aan. (Framo, 1992) Potentiële kracht brussenwerking in teken van de evolutie broer‐zus relatie De opname zelf, en de aanleiding van de opname van een adolescent op een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling laat geen enkel gezinslid onbewogen. Elke broer/zus wordt op zijn/haar manier aangesproken door wat er in het gezin gebeurt afhankelijk van welke rol hij/zij binnen het gezinssysteem vervult. Het brengt vaak gemengde gevoelens met zich mee. Zo kan men in eerste instantie opgelucht zijn door het vertrek maar uiteindelijk wil elke broer of zus weten wat er zal worden van zijn gelijke. (Tilmans-Ostyn & (Red.), 2008). Indien de brussen betrokken worden in de behandeling, kunnen deze gemengde gevoelens geuit worden binnen een veilige context. Men is bovendien getuige van de evolutie die de patiënt doormaakt (Tilmans-Ostyn & (Red.), 2008). Dat het van belang is dat hun de gelegenheid aangeboden wordt om dergelijke gevoelens te uiten in teken van de verdere evolutie van de broer-zus relatie, wordt aangetoond door Tilmans-Ostyn (2008). Volgens dit onderzoek worden de kinderen tijdens de therapie namelijk in staat gesteld om de patiënt op een andere manier aan te spreken dan de ouders: ze zijn zijn/haar gelijke en niet zijn/haar meerdere. Als hun deze gelegenheid niet wordt Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
17
aangeboden, zullen de broer-en zusrelaties van deze volwassenen in de toekomst rigide blijken te zijn. (Tilmans-Ostyn & (Red.), 2008) Het betrekken van familieleden gedurende de hulpverlening, zorgt voor het overdragen van relevantie informatie over de psychiatrische aandoening en het aanleren van adequate vaardigheden in omgang met de patiënt. Deze kennis en attitudes zorgen voor een afname van de kans tot terugval en/of een ziekenhuisopname. Een aantal studies tonen aan dat het zorgt voor een toegenomen tevredenheid over de familieband en een lagere perceptie van last en verdriet bij de verwanten. (Murray-Swank & Dixon, 2004)
1.3 Onderzoeksvraag
Bovenstaande literatuurstudie vormt de basis voor het opstellen van de onderzoeksvragen waarbij het hoofdthema de potentiële kracht is van brussenparticipatie bij adolescenten in behandeling op een residentiële kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling. Hieronder worden deze overzichtelijk weergegeven: -
Wat zijn de ervaringen en de belevingen van ervaren hulpverleners rond dit onderwerp?
-
Op welke manier kan volgens hulpverleners, indien gewenst, brussenparticipatie verlopen?
-
Wanneer is de brussenparticipatie volgens hulpverleners succesvol gerealiseerd? (bijv. is brussenparticipatie volgens de hulpverleners verboden met patiënttevredenheid, empowerment en effectiviteit van de behandeling?)
-
In welke mate is volgens de hulpverlening de brussenparticipatie gewenst door 1) de patiënt zelf, 2) de ouders en 3) de brussen?
-
Worden de bestaande inzichten over de mogelijke capaciteiten van de broer-zus relatie bevestigd?
-
Welke voordelen van brussenwerking in teken van probleemverkenning, het therapeutisch proces en verdere evolutie van broer-zus relatie worden aangehaald door de hulpverlener?
-
Welke nadelen van brussenparticipatie worden aangehaald door de hulpverlener?
-
Wat kan brussenwerking betekenen voor de specifieke doelgroep (adolescenten in residentiële behandeling op een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling) in teken van tevredenheid en effectiviteit van de behandeling?
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
18
2. Methode 2.1 Onderzoeksopzet
Gezien het exploratieve karakter van dit onderzoek vormt kwalitatief onderzoek de meest geschikte onderzoeksstrategie. Nieuwe dimensies binnen dit onderzoeksterrein kunnen zo ontdekt worden waarbij het uitgangspunt het begrijpen van de realiteit is eerder dan het bevestigen van hypothesen (Kvale, 1996) (Stebbins, 2001). Een kwalitatieve onderzoeksbenadering is het meest geschikt om een genuanceerd beeld te scheppen over de subjectieve aspecten die zich in de werkelijkheid van de mensen afspelen (Maso & Smaling, 1998). Het voeren van kwalitatief onderzoek is bijzonder aangewezen binnen gebieden waar voorafgaand onderzoek beperkt is, waar er in dit geval sprake van is. Maso en Smaling (1998) stellen dat kwalitatief onderzoek meestal een veel groter exploratief vermogen heeft dan kwantitatief onderzoek en hierdoor dus beter geschikt is om situaties na te gaan waar weinig onderdoek naar gedaan is (Maso & Smaling, 1998). Kwalitatief onderzoek laat toe om zo dicht mogelijk bij de persoonlijke werkelijkheid te blijven. Er wordt gebruik gemaakt van semigestructureerd interviews. Deze vorm van dataverzameling geeft de ervaren hulpverlener voldoende de ruimte zijn/haar expertise te uiten en nader toe te lichten maar het gesprek wordt toch voldoende gestructureerd waardoor het overzichtelijk blijft en het uiteindelijke doel niet uit oog wordt verloren. Kenmerkend aan deze onderzoeksopzet is dat informatieverzameling open en flexibel kan verlopen (Maso & Smaling, 1998).
2.2 Deelnemers 2.2.1 Rekrutering en procedure
De analyse-eenheden in dit onderzoek bestaan uit hulpverleners werkzaam in residentiële kinder- en jeugdpsychiatrische afdelingen. Deze onderzoekeenheden worden gerekruteerd op kinder-en jeugdpsychiatrische afdelingen verbonden aan 18 organisaties verspreid over gans Vlaanderen. Het voorstel voor deze 18 diensten is door het feit dat ze van elkaar verschillen. De kenmerken waarin ze van elkaar verschillen kunnen namelijk de perceptie op brussenparticipatie beïnvloeden.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
19
Eerste stap binnen de rekrutering vormde het verzamelen van de contactgegevens aan de hand van de sociale kaart. De diensten werden geselecteerd volgens het zorgaanbod: een reguliere residentiële kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling. Om zo veel mogelijk contactgegevens te verzamelen werd ook de website gescreend op adres, telefoon en mail gegevens. In totaal werden een 150 tal mailadressen opgenomen in het onderzoek. De analyse-eenheden werden op de hoogte gebracht door een e-mail met begeleiding- en informatiebrief in bijlage. Hierbij wordt de hulpverlener geïnformeerd over het onderzoek en uitgenodigd tot een persoonlijk of telefonisch interview rond brussenparticipatie. De hulpverlener werd verzocht de oproep door te geven aan collega’s binnen het werkveld. Op deze manier werd het mogelijk zo veel mogelijk hulpverleners te bereiken. 2.2.2 Onderzoekseenheden Het enige inclusiecriterium voor betrekking tot te bevragen onderzoekseenheden is bereidheid tot participatie om expertise, perceptie en ervaring toe te lichten rond het samenwerken met brussen van adolescenten (12-18 jaar) opgenomen in een residentiële kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling. Tot de exclusiecriteria behoren hulpverleners die enkel via ambulante werking in contact komen met de opgenomen adolescenten en/of de brussen. Dit criterium wordt gehanteerd omdat het onderzoek zich specifiek richt op adolescenten in behandeling op een residentiële afdeling. Bij de sampling wordt nagestreefd naar zowel homogeniteit ( omwille van de diepgang van de mogelijke resultaten), als heterogeniteit (omwille van de breedte van de mogelijke resultaten nagestreefd) op vlak van geslacht, aantal dienstjaren, ervaring, … Mogelijke problemen die zouden kunnen ontstaan bij de samenstelling van de steekproef zijn de volgende: weinig/ of geen motivatie tot medewerking, beperkte respons, geen antwoord via mail of telefoon, twijfels over de meerwaarde van onderzoek, tijdsnood van hulpverleners door een druk werkschema, … Uiteindelijk bestaan het aantal deelnemer uit vijf vrouwen en twee mannen met een gemiddelde leeftijd van 39 jaar ( bereik 26 tot 55). Vier van deze hulpverleners zijn werkzaam binnen AZ Sint Lucas te Brugge, twee binnen De Jeugdkliniek van de Sint-Jozef Kliniek te Pittem en één binnen afdeling De Patio te Kortrijk. De deelnemers hebben een verscheidene educatieve achtergrond. Één hulpverlener is afgestudeerd als Master in de Verpleegkunde, één als Bachelor Ergotherapie en bijgeschoold Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
20
in de contextuele psychotherapie, twee als Master in de Klinische Psychologie met afstudeerrichting kinderen, jongeren en gezin en met een specialisatie opleiding in de psychodynamische (kinder)psychotherapie, één als Bachelor in de Orthopedagogie en Verpleegkunde, één als Bachelor in de Ergotherapie met een specialisatie in de creatieve therapie en tenslotte één hulpverlener als Master in Sociaal Werk en bijgeschoold in systeemtherapie en contextuele therapie. Wegens deze verschillende educatieve achtergronden oefenen ze elk een verschillende functie uit binnen de kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling: van teamcoördinator/ afdelingspsycholoog tot groepsleiding (combinatie van psychiatrisch verpleegkundige en opvoeder) tot gezinstherapeute, ergo- /creatief therapeute, sociale dienstverlener en contextbegeleidster. Drie van de hulpverleners oefenen naast deze functie nog bijkomende taken uit als spreker bij bepaalde infoavonden, zijn tevens actief binnen de ambulante hulpverlening en zijn aangesloten bij werkgroepen zoals KOPP en Bijzondere Jeugdzorg. Aantal dienstjaren varieert van 4 jaar tot 23 jaar. Met elk van deze hulpverleners werd er persoonlijk een interview afgenomen en werd het eerste contact gemaakt via mail en/of telefonisch.
2.3 Dataverzameling
Gezien het exploratieve karakter van het onderzoek, werden semigestructureerde interview afgenomen. Indien mogelijk ging de voorkeur uit naar een one-to-one interview. Deze methode laat toe te komen tot een gedetailleerde exploratie met betrekking tot de vooropgestelde onderzoeksvragen (Mortelmans, 2007). Vermits er tot op heden nog geen onderzoek werd verricht naar de potentiële kracht van bussen van adolescenten in residentiële behandeling op een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling waren er geen bestaande interviews beschikbaar om dit onderwerp te bevragen. Voorafgaand aan de bevraging van de deelnemers, werd er eigenhandig semigestructureerd interview opgesteld. Er werd gebruikt gemaakt van een interviewleidraad die een houvast vormde gedurende het interview. Er werd gewerkt met ‘vragenprotocol”, een lijst met in spreektaal uitgeschreven introducties en vragen (Mortelmans, 2007).Dit vragen protocol vormde slechts een leidraad. De volgorde van de vragen kan steeds wijzigen tijdens het interview zelf. Tevens kan de interviewer zich mogelijk aanpassen aan wat de hulpverlener aanbrengt. Door het intern flexibele karakter van deze vorm van dataverzameling werd het mogelijk diepte te creëren in het aangebrachte verhaal (Mortelmans, 2007). Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
21
Randvoorwaarde bij deze dataverzameling is dat de onderzoeker het interview niet gaat beïnvloeden door zijn eigen gedachten en ideeën. Dit is belangrijk in teken van het verkrijgen van rijke data die niet beïnvloed zijn. 2.3.1 Een leidraad voor de vragen De onderwerpen en richtvragen zijn opgesteld vanuit eigen aanvoelen van de onderzoeker en bestaande literatuur. Het begrip brussenparticipatie werd niet geoperationaliseerd, aangezien het in dit onderzoek gaat om de visie, beleving en perspectief van de hulpverlener rond dit onderwerp. Hun invulling van dit begrip werd prioritair gesteld. Beginnend vond er een inleidend gesprek plaats. Hierbij werd het doel, verloop en de opzet van het onderzoek nader toegelicht waarna werd overgegaan naar het vraaggedeelte. Het eerste gedeelte bestaat voornamelijk brede vragen omtrent vooropleiding, functie, dag dagelijkse activiteiten in het centrum, … Hierdoor werd met een open sfeer het interview gestart en kon enige kennismaking plaatsvinden. De volgende vragen zijn specifieker van aard en zoomden meer in op de onderzoeksvragen. Hierbij zijn de richtinggevende thema’s: probleemverkenning, therapeutisch proces en evolutie van de verdere broer-zus relatie. Gedurende de datavermaling werd er flexibel omgegaan met deze interviewleidraad. Naarmate er meer interviews afgenomen werden, werd de vragenlijst aangepast. Zo werden enkele vragen aangepast en toegevoegd. De vragenlijst is terug te vinden in bijlage…. Niet alle vooropgestelde kwamen aan bod bij elke deelnemer. Er werd echter wel gezorgd dat alle thema’s bevraagd werden. De respondent wordt beschouwd als expert binnen dit vakgebeid en moet bijgevolg de kans krijgen zijn eigen verhaal naar voor te brengen (Smith, 1995). De interviewer zal op deze manier meer te weten komen met oog op rijkere data.
Om het vertrouwen te behouden en toe te werken naar een productief samenwerkingsverband krijgt de hulpverlener de kans het uitgeschreven interview te herlezen zodat hij/zij op de hoogte is van welke data er verzameld is. Een exemplaar van het uiteindelijke eindproduct en de bachelorproef wordt bezorgd.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
22
2.3.2 Afname interview Het interview werd opgenomen aan de hand van een digitale recorder. Hierdoor werd het mogelijk het interview nadien te herbeluisteren en de kans op vertekeningen beperkt (Mortelmans, 2007). De aandacht kon hoofdzakelijk uitgaan naar het interviewen zelf dan naar het ijverig noteren (Kvale, 1996). Het risico dat belangrijke date verlozen zou gaan werd door deze manier van handelen vermeden.
2.4 Data analyse
De date verzameld via semigestructureerde interviews werd geanalyseerd aan de hand van een thematische analyse. Door middel van deze vorm van kwalitatief onderzoek werd het mogelijk brede thema’s binnen de data te identificeren, analyseren en te rapporteren. De aard van deze thema’s is inductief en vatten de inhoud van de data samen. Gedurende deze analyse staat de inhoud centraal, met als doel de inhoud en complexiteit van de betekenissen te begrijpen, eerder dan de frequentie ervan. Gezien het exploratieve karakter van het onderzoek werd geopteerd de ganse data te analyseren aan de hand van volgende stappen beschreven door Braun en Clarke (Braun & Clarke, 2006): Van elke interview werd een transcript uitgeschreven volgens het Verbatim-principe: ze worden woordelijk uitgeschreven zoals het op de geluidsband staat (Mortelmans, 2007). Wegens de keuze van een thematische analyse is er geen nood aan verder doorgedreven transcriptie aangezien extra informatie, zoals de manier waarop iets aangegeven wordt niet van belang is bij deze vorm van analyse. Het proces gebeurde snel na de afname om zo vertekeningen te vermijden. Het woordelijk uitschrijven van de interviews is een belangrijke eerste stap in kader van dataverkenning (Howitt, 2010). Alles wat niet relevant is voor het beantwoorden van de vraagstelling werd geschrapt en de relevante informatie werd opgeslaan onder een specifiek nummer toegekend aan de deelnemer. Het interview werd nadien doorgenomen met de focus op het vinden van gemeenschappelijke elementen. Via deze manier werd er getracht te komen tot thema’s. Aan het begin van deze fase vond er een terugkoppeling (via e-mail) plaats van het transcript aan de betreffende hulpverlener. Via deze manier konden de hulpverleners nuances maken, aanpassingen doorvoeren en zaken verhelderen en/of toevoegen. Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
23
Een volgende stap was het coderen van de interviews aan de hand van de opgestelde thema’s. Deze thema’s beschrijven belangrijke patronen binnen de eerste codering. Alle interview werden handmatig gecodeerd. De gecodeerde interviews vormde het uitgangspunt voor het bespreken van de resultaten. Deze resultaten leidden op hun beurt tot het beantwoorden van de onderzoeksvragen.
2.5 Kwaliteitscriteria 2.5.1 Validiteit
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen interne en externe validiteit (Maso & Smaling, 1998; Mortelmans, 2007). In kader van interne validiteit, de duidelijkheid van de redenering ( onderzoekopzet en de analyse) en de argumenten ( verzamelde gegevens) die tot onderzoeksconclusies geleid hebben, werd er gebruikt van een ‘externe audit’ (Maso & Smaling, 1998). In dit onderzoek werd er gebruik gemaakt van ‘een externe audit’ onder de vorm van opvolging van het verwerkingsproces door de bachelorproefbegeleider. De terugkoppeling van het transcript aan de betreffende hulpverlener, ook wel member checks genoemd, draagt tevens bij tot deze validiteit (Maso & Smaling, 1998). De externe validiteit daarentegen gaat over de generaliseerbaarheid van de onderzoeksconclusies. Dit vormde echter geen doel binnen dit onderzoek mits het exploratieve karakter van het onderzoek (Maso & Smaling, 1998). Centraal staan de belevingen, perceptie, visie en ervaringen van de onderzoekseenheden die niet kan gegeneraliseerd worden. In teken van de externe validiteit werd erg gestreefd naar heterogeniteit van de deelnemers. De onderzoekseenheid die bevraagd werden kwam uit verscheiden instellingen en hadden een andere academische achtergrond en/of functie binnen een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling. Nadelig binnen deze factor is de lage kwantiteit van de deelnemers. Het aantal deelnemers bleef beperkt tot 7 hulpverleners werkzaam binnen 3 verschillende diensten. 2.5.2 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid in betekenis van reproduceerbaarheid wordt niet als een kenmerk van kwalitatief onderzoek gezien. De resultaten kunnen dan ook niet in een tweede onderzoek Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
24
gerepliceerd worden. De betrouwbaarheid van het codeerwerk en het analytische luik kan echter wel gecontroleerd worden. Bovendien werden de interviews opgenomen met een digitale recorder. Al deze factoren komen tegemoet aan de interne betrouwbaarheid (Mortelmans, 2007; Maso & Smaling, 1998). Er werd gewerkt naar externe betrouwbaarheid door duidelijk, helder en transparant te rapporten over het verloop van het onderzoek en het onderzoeksproces (Mortelmans, 2007). 2.5.3 Ethische kwesties
Anonimiteit werd gedurende het onderzoek gegarandeerd. Dit door elke deelnemer een nummer toe te kennen. Dezelfde anonimiteit geldt voor de citaten opgenomen in de resultaten. Voorafgaand aan het interview werden de deelnemers ingelicht over het doel, verloop en de opzet van het onderzoek aan de hand van een informed consent ( zie in bijlage …). Door dit formulier te ondertekenen werd toestemming gegeven tot deelname aan het onderzoek (Mortelmans, 2007).
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
25
3. Resultaten In dit deel worden de resultaten van het onderzoek besproken. De bespreking van de resultaten gebeurd aan de hand van een aantal thema’s die een duidelijke link vertonen met de opgestelde onderzoeksvragen. De vermelde citaten dienen ter ondersteuning van de resultaten.
3.1.Ervaringen en belevingen van hulpverleners rond brussenparticipatie
“Ik vind dat heel boeiend. Als het soms strop zit met de ouders, voel je dat brussen een hefboom kunnen zijn om nog meer dialoog op gang te brengen. Boeiend en verrijkend, soms complexer maar eigenlijk heel waardevol” (N.S.,27/05/’15) De hulpverleners lijken een positieve houding te hanteren tegenover het onderwerp. Ze geven aan brussenparticipatie als een meerwaarde te ervaren en dit vanuit verschillende standpunten. Ze geven aan dat de voordelen verbonden aan het betrekken van de brus meer doorwegen dan de risico’s die eventueel verbonden zijn aan brussenparticipatie. Vanuit hun eigen professioneel handelen beleven ze het betrekken van brussen als boeiend en verrijkend. Ze krijgen de problematiek van de jongere als het ware op een plateautje gepresenteerd waardoor ze een duidelijker zicht krijgen op de factoren die hebben meegespeeld bij de ontwikkeling ervan en de gezinsdynamiek. Ze beleven het als verruimend en waardevol zowel in teken van de probleemverkenning als in teken van werkhypotheses. Enkele hulpverleners geven aan het als een aanknopingspunt te beleven met de jongere, ze komen door participatie van de familie/ brus dichter bij de cliënt,wat een positieve weerslag heeft op de relatieopbouw. «Je hebt maar de uren die je krijgt en het werk dat je kunt doen.”(M.V.,24/06/’15) De deelnemers geven aan dat brussenparticipatie niet altijd als even gemakkelijk wordt ervaren. Het zorgt ervoor dat het verhaal/ behandeling rijker maar ook complexer wordt. Ieder spreekt vanuit zijn eigen gekwetste verhaal. Plots hebben ze niet 1 cliënt maar meerdere cliënten en dit vergt veel energie en tijdsinvestering. Hulpverleners halen aan dat tegenindicaties de voornaamste reden te vormen waarom er niet aan brussenparticipatie wordt gedaan. Enkele hulpverleners geven aan dat de hoofdcliënt nog steeds de jongere dient te zijn, de jongere centraal dient te staan gedurende de hulpverlening waardoor ze hun twijfels Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
26
hebben over het betrekken van de brus. Sommige hulpverleners delen dezelfde bezorgdheid als die van de ouders. Ze maken hun zorgen of de brus wel over voldoende mentale veerkracht beschikt om op dergelijke manier te participeren en stellen zich de vraag indien het niet te belastend is voor de brus. De hulpverleners geven aan dat de broers en zussen niet standaard betrokken worden op de dienst. De meningen over deze mate van participatie zijn verdeelt. Voornamelijk worden de brussen betrokken indien ze als kracht worden ervaren en ze een belangrijke rol spelen binnen de therapie van de jongere. Met het betrekken van het gezin, en specifiek de broers en zussen lijken de hulpverleners te vermijden dat de jongere een geïdentificeerde patiënt wordt en een openheid creëren naar de familie toe. Hulpverleners ervaren het betrekken van familie/ brussen als zeer krachtig maar halen aan dat het een steeds terugkerende evenwichtsoefening is. Men lijkt er zich van bewust te zijn dat de opgenomen jongere een onderdeel is van een groter systeem en er heel wat voordelen aan verbonden zijn maar het ook enkele risico’ inhoudt. De hulpverleners lijken de meerwaarde van brussenparticipatie in te zien in maar beleven het tevens als erg tijdsintensief en delen een grote bezorgdheid over de brus. Een samenvattende reactie: “Ik vind het moeilijk om te zeggen van, een algemene regel is: Je moet broers en zussen maximaal betrekken. Ik denk dat je maximaal de kans moet geven om deel te nemen en dat je moet verstaan dat sommige mensen het niet willen of het voor sommige mensen ook veel risico’s inhoudt” (H.D.B., 03/06/’15)
3.2.Praktische uitwerking van brussenparticipatie Binnen dit thema wordt een onderscheid gemaakt tussen de huidige vormen van brussenparticipatie en mogelijke voorstellen, aangegeven door de hulpverleners, rond verdere praktische uitwerking van dit onderwerp in de toekomst. 3.2.1. Huidige vormen van brussenparticipatie
Ondanks de positieve houding van de hulpverleners rond dit onderwerp geven ze aan dat, volgens hun eigen aanvoelen, het bestaande aanbod beperkt is. De momenten waarop de brussen worden betrokken, verloopt voornamelijk informeel en vanuit “ het buikgevoel”. Enkele hulpverleners geven aan dat het huidig aanbod een duidelijk afgebakend theoretisch Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
27
kader mist. Het huidig aanbod leunt voornamelijk aan bij het systeemgerichte, narratief en contextueel denkkader. Uiteraard verschillende de momenten en invulling van brussenparticipatie van dienst tot dienst. Onderstaande voorbeelden zijn indicaties van hoe brussenparticipatie binnen de dienst een plaats kan krijgen. Een mogelijk moment waarop de brussen aanwezig zijn op de dienst is het bezoekmoment. Hierbij stimuleert het behandeld team de ouders om de broer en/of zus mee te brengen wanneer het gezin de jongere komt ophalen om het weekend door te brengen in de natuurlijke omgeving. Bij aanwezigheid doen hulpverleners inspanningen om de brussen te bevragen rond de opname van zijn/ haar broer of zus. Er vindt een korte overdracht plaats waarbij de professional schetst hoe de afgelopen week is verlopen en aan welke doelstelling de jongere komend weekend zal trachten te werken. Bij sommige diensten wordt de keuze gemaakt (één van de bezoekmomenten) door te laten gaan op de dienst. Specifiek wordt binnen een bepaalde werking de broer en/of zus voorafgaand aan dat bezoekmoment uitgenodigd om op gesprek te komen bij de contextbegeleidster. Tijdens deze gesprekken wordt de relatie met hun broer of zus kort bevraagd en krijgen ze de kans ook hun verhaal te doen. Deze gesprekken kunnen op vraag van broer of zus regelmatiger gebeuren en met de opgenomen jongere erbij. Gedurende deze gesprekken maakt men onder andere gebruik van didactische materialen als duplopopjes, genogrammen, de wij-box en de ik-box. Deze boxen zijn een project uitgewerkt door studenten waarbij een aantal thema’s rond de context aan bod komen. Dit kan gaan over vertrouwen, samenwerking, multimedia,… Door middel van spelmateriaal gaat men rond deze onderwerpen aan de slag. Soms stappen ze hier volledig van af en organiseren ze met de broers en zussen/ het gezin activiteiten als het maken van een cake, het bakken van wafels,… Een ander moment is het keuzegesprek. Een keuzegesprek vindt plaats na 6 weken opname. Hierbij wordt besproken hoe de afgelopen 6 weken zijn verlopen en bepaald wat er verder zal gebeuren, de opname wel dan niet verder wordt gezet. Voorafgaand aan dit gesprek worden de brussen uitgenodigd, dit persoonlijk of via de ouders. Gedurende deze uitnodiging schetst de hulpverlener de meerwaarde van de mogelijke betrokkenheid en wat het kan betekenen voor de jongere. Een derde moment is het oudergesprek. Ondanks een gemeenschappelijke benaming, krijgt deze per dienst een andere invulling. Binnen dienst A worden tijdens deze gesprekken de
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
28
gezinsstructuur- en dynamiek in kaart gebracht. Op dienst B zijn deze gesprekken uitgebreider. Daar komt het gezin, waaronder broers en zussen indien gewenst en relevant voor de problematiek van de jongere, tweewekelijks een uur op therapie bij de gezinstherapeute. Tijdens deze momenten ontrolt men het familiescript, bevraagt men welke factoren hebben meegespeeld bij de vorming van de problematiek, wordt een genogram opgesteld, probeert men zicht te krijgen op de persoonlijkheid van de jongere en de gezinsdynamiek, vindt er evaluatie plaats van het weekend, wordt er psycho-educatie en opvoedingsondersteuning gegeven, gaat men actief werken rond bepaalde relevante thema’s,… Tijdens de eerste gesprekken wordt de werking van de dienst kort geschetst en er is mogelijkheid tot het stellen van vragen en uiten van bezorgdheden. De manier van informatieoverdracht wordt aangepast aan de leeftijd en/of mentaal functioneren van de brus. Voorbeelden van methodieken/ technieken die hierbij worden gebruikt zijn technieken uit de psychodrama, maken van een tekening, sculpting, spiegelen, rolwissels,… De gezinstherapeute op de betreffende dienst opteert dat de brus slechts bij enkele therapiesessies aanwezig is. Hierbij maakt ze een keuze de brus het authentiek stuk te laten brengen of eerder te werken rond psycho-educatie. Een gericht moment voor brussen is de brussenavond. Met dank aan N.S. en M.D.V. kreeg ik de unieke kans één van deze avonden te mogen bijwonen, waarvoor dank. Gedurende deze brussenavond krijgen de broers en zussen van de opgenomen jongeren een rondleiding. Ze krijgen onder andere een kamer van één van de jongeren te zien, de therapielokalen, de comfortroom, de ontspanningsruimte, de keuken, de leefruimte, de binnentuin,… Bij elke ruimte schets één van de opgenomen jongeren wat ze in die ruimte doen, hoe alles in zijn werk gaat, deelt persoonlijke ervaringen en de brussen krijgen de kans om enkele vragen te stellen. Deze rondleiding wordt ondersteund door één van de therapeuten. Nadien zitten de brussen in groep even kort samen onder begeleiding van een therapeut. Afhankelijk van de leeftijd van de brussen gebruikt men verschillend didactisch materiaal. Bij de jongere brussen maakt men gebruik van het boek: “We moeten naar de kindertherapeut”. Hierbij wordt op een kindervriendelijke manier uitgelegd wat een opname en een psycholoog nu juist is, welke jongere er zijn opgenomen, waar ze het moeilijk mee hebben en wat men nu precies allemaal doet op de dienst. Bij de oudere brussen maakt men gebruik van stellingen ( zoals “Als mijn broer of zus in het weekend naar huis komt dan probeer ik zo weinig mogelijk vragen te stellen over de opname: Akkoord of niet akkoord ?”) Deze stellingen kaartten een Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
29
aantal thema’s aan en leiden het gesprek in. Brussen delen hun ervaringen, emoties, meningen, bezorgdheden over het onderwerp. Het vertoont grote overeenkomsten met een praatgroep. Nadien wordt, mits toestemming van de brus, enkele besproken zaken opgenomen in de gezinstherapie. Op hetzelfde moment vindt er een ouderavond plaats met een gelijkaardig verloop. Een gelijkaardige werking keert terug op dienst B. Daar krijgt de brus samen met het gezin en/of belangrijke figuren de kans om een gidsbeurt bij te wonen gegeven door de jongere zelf. Deze rondleiding vindt plaats na een eerste opnameperiode van 6 weken. De rondleiding bestaat uit het tonen van zijn/haar kamer, het leslokaal, de leefruimte, de therapielokalen en er wordt kennis gemaakt met enkele hulpverleners waaronder de creatief therapeute en de groepsbegeleiding. De jongere vertelt waar hij/zij de afgelopen weken mee aan de slag is gegaan, geeft uitleg over de verschillende therapieën en deelt persoonlijke ervaringen. Gedurende deze rondleiding tracht de therapeute de brussen te appelleren en positieve krachten van de brus te onderlijnen door ze te gaan benoemen. Men probeert de brus te betrekken bij het gebeuren en niet enkel de jongere zijn/haar verhaal te laten doen. Via deze open en eerlijke manier kunnen een aantal zaken uit het gezin verwoordt en benoemd worden. Specifiek bij de diagnose anorexia nervosa wordt een eetmoment georganiseerd met het ganse gezin, waar ook de broers en zussen deel van uitmaken. Gedurende deze maaltijd wordt de dynamiek van het gezin van dichtbij geobserveerd. De hulpverleners kunnen als het ware proeven van de manier waarop er op zo een specifiek en cruciaal moment wordt omgegaan met elkaar. In uitzonderlijke gevallen zien de broers en zussen elkaar ook onder begeleiding van hun hulpverlener waar ze op dat moment mee in behandeling zijn. Dit kan bijvoorbeeld gaan over twee voorzieningen die samen een contactmoment organiseren of wanneer de gezinstherapeute de brus uitnodigt samen met de ambulante hulpverlener. Een minder “therapeutisch gekaderd”, eerder informeel moment zijn de familieontbijten georganiseerd op de dienst. Deze gaan telkens door de dag na een officiële feestdag ( zoals Kerstmis, Pasen, …). De familie van de opgenomen jongeren (waaronder brussen) en de hulpverleners worden op deze gelegenheden uitgenodigd. Ouders, brussen, familie en hulpverleners maken via deze weg kennis met elkaar. Enkele diensten bieden ook de mogelijkheden om telefonisch contact te hebben met de broer of zus. Dit kan doordat het bijvoorbeeld niet mogelijk is om aanwezig te zijn op de bezoekmomenten. Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
30
Bovenstaande voorbeelden zijn praktische uitwerkingen van brussenparticipatie waarbij de brus “lijfelijk” aanwezig is. Enkele hulpverleners halen praktische mogelijkheden aan waarbij de brus op een symbolische manier aan bod komt en via deze weg ook betrokken wordt binnen de therapie. Dit kan onder andere tijdens de creatieve therapie door verwerking van creatief materiaal bij een opdrachtsituatie of keuzesituatie. Een voorbeeld van een opdrachtsituatie/ techniek is het Japanse Kawa model waarbij de jongere stil staat bij zijn eigen levenstroom. 3.2.2. Toekomstige uitwerking van brussenparticipatie
“Wat dat ik voel… Dat binnen de therapieactiviteiten, buiten de gezinstherapie, dat het nog al redelijk verbaal is en ik denk dat het tof zou zijn om meer non verbaal aan de slag te gaan met de brussen bijvoorbeeld binnen sport, bewegingstherapie, ergotherapie,…”(M.D., 24/06/’15) De voorstellen aangehaald door de hulpverleners lijken zich voornamelijk te richten op de uitbreiding van “brussenactiviteiten” en/of huidig aanbod. Hiermee wordt bedoeld het organiseren van activiteiten waarbij het gezin en/of louter de brussen samen een activiteit uitvoeren. Dit kan gaan over samen koken, een spel spelen, een uitstap, een sportactiviteit, aan de slag gaan met creatief materiaal… en dit wel dan niet onder begeleiding van een therapeut (zoals ergo therapeute, sportpsycholoog, creatief therapeute, gezinstherapeute,…). Een specifiek voorstel is onder andere het beeldend uitwerken van het gezin onder begeleiding van een ergotherapeut en het organiseren van een sportnamiddag ( doorlopen van een hindernissenparcour, toepassen van de Sherborne techniek,...) met ondersteuning van een sportpsycholoog/ bewegingtherapeut. Één van de hulpverleners haalt aan om na het uitvoeren van deze activiteit een nabespreking in te lassen waarbij er geflecteerd wordt wat men heeft ervaren, welke emoties het heeft opgeroepen, wat de activiteit heeft bijgebracht over de dynamiek en rollen binnen het gezin/ de relatie, welke krachten of beperkingen er aan bod zijn gekomen,… Deze activiteiten worden gesuggereerd met oog op het herstellen of bevestigen van de verbondenheid. Bovendien wordt aangegeven dat deze momenten opnieuw erg waardevol kunnen zijn in teken van exploratie van de gezinsdynamiek voor zowel de deelnemers als de hulpverlener.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
31
Enkele hulpverleners halen aan om de informele momenten nog meer te benutten en de brussen te appelleren en aan te spreken rond zijn/haar beleving. Verder hadden ze graag het aanbod eerder in de opname gezien, al in de eerste weken of deze frequenter laten doorgaan. Specifiek werd door de ergotherapeut aangehaald om de keuzesituatie aan het begin van de opname ter veranderen naar een opdrachtsituatie. Deze bestaat uit het maken van een tekening waarbij de jongere zijn/haar gezin afbeeldt. Dit in de optiek dat alle emotie rond dit onderwerp dan nog voor de jongere vers in het geheugen zit. Met veel plezier vernam ik nadien dat dit ondertussen reeds van toepassing is op de dienst. Verder worden er suggesties geuit om een thuisbezoek te organiseren waarbij de hulpverlening de kans krijgt de jongere te observeren in zijn natuurlijke omgeving. Ook een informerende brochure over de mogelijkheden en meerwaarde van brussenparticipatie in de wachtzaal voor ouders en/of brussen werd aangehaald. Deze manier van communicatie zou laagdrempelig zijn en de mogelijkheid van brussenparticipatie bevestigen en bekrachtigen en de aandacht richten op de brus. In deze folder kan tevens informatie gedeeld worden over de werking van de dienst en enkele contactgegevens vermeld worden. Deze brochure zou uitgebreid kunnen worden door het meegegeven van didactisch materiaal met oog op psychoeducatie zoals boeken, films,… Gedurende het interview kreeg ik erg positieve reacties over de opzet en uiteindelijke eindproduct van mijn bachelorproef. Zo werd ik onder andere uitgenodigd om deze op de dienst te komen presenteren. Hulpverleners gaven aan door het beantwoorden van de vragen geprikkeld te zijn om het aanbod verder uit te werken en er met het team multidisciplinair rond stil te staan.
3.3. Succesvolle realisatie van brussenparticipatie
“Ik denk als zij, zowel de brus als die jongere zelf daar… Als een stap in de juiste richting, een succes, als iets positief kunnen ervaren. Daarom niet op korte termijn, misschien zelfs op lange termijn.” (M.V., 24/06/’15) Uit de data verzameling lijkt de succesvolle realisatie van brussenparticipatie volgens de hulpverleners voornamelijk verbonden te zijn met (patiënten)tevredenheid. Brussenparticipatie zou als succesvol ervaart worden indien één of meerdere van de betrokkenheid partijen aangeeft iets gehad te hebben aan de activiteiten/ gesprekken/ momenten. Bovendien zou het succesvol zijn indien er een verandering merkbaar is in de Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
32
gezinsdynamiek onder andere door het bevorderen van het inzicht in deze dynamiek en ieders rol binnen het systeem. “Het inzicht doet krijgen in hun eigen krachten en het gezin hun natuurlijke drive laat vinden. Hoe kun je beroep doen op die krachten? De natuurlijke gezonde krachten die in brussen leven. Hoe kan je daar op beroep doen om er weer uit te geraken?” (M.V., 24/06/’15) Andere hulpverleners geven aan dat brussenparticipatie verbonden is met empowerment. Brussenparticipatie zou als succesvol ervaren worden indien het gezin strategieën heeft ontwikkeld om met de jongere te leren omgaan zodat de problematiek het gezin niet overneemt. Niet alleen strategieën in omgang met de jongere maar ook technieken om de eigen krachten te blijven behouden en optimaal te benutten. Volgens hulpverleners zou brussenparticipatie succesvol zijn indien het de krachten van het gezin aantoont en ze hun natuurlijke drive doet vinden. Ze inzicht hebben ontwikkeld in hoe ze kunnen beroep doen op hun natuurlijke, gezonde krachten.
3.4. Beleving brussenparticipatie door betrokken partijen
Gedurende de interviews met de deelnemers werd gepeild naar de beleving van de ouders, de jongere en de brus rond brussenparticipatie. Ze deden dit aan de hand van hun ervaringen en/of expertise. Bij alle partijen lijkt duidelijk naar voor te komen dat deze belevingen wisselend zijn, afhankelijk is van de ene situatie met de andere situatie en gezin per gezin. Hun eigen ervaringen en belevingen rond dit onderwerp werden reeds besproken ( zie thema 1). 3.4.1. Beleving brussenparticipatie van de opgenomen jongere
“De ene zegt, ik heb geen pottenkijkers nodig en voor de andere doet het wel deugd.” (H.D.B., 03/06/’15) De hulpverleners halen aan dat de beleving van de jongere rond brussenparticipatie afhankelijk is van de broer-zus relatie, leeftijdsverschil, de problematiek en de manier van participatie. Zo zien ze vaak uit naar de bezoekmomenten en rondleidingen maar hebben ze hun twijfels en bezorgdheden indien hun broer/ zus betrokken wordt tijdens meer “formelere momenten” als oudergesprekken, keuzegesprekken en therapiemomenten.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
33
Sommige jongeren geven aan dat ze bepaalde zaken niet willen bespreken met hun broer /zus of ze er helemaal willen buiten houden, ze het individueel willen verwerken. Ze koesteren soms de schrik dat hun broer of zus alle aandacht zal nemen tijdens het gesprek. Na duidelijke kadering van de doelstelling van brussenparticipatie gaan ze er soms toch in mee. Anderen stemmen onmiddellijk in en hanteren een open houding tegenover de mening van hun broer of zus en ervaren het als een grote steun. De jongeren lijken het voornamelijk spannend en onwennig te vinden om over dergelijke zaken te praten met hun broer of zus. Ze zijn het niet gewoon en weten zich precies geen houding aan te nemen. Ze doen het niet graag, sommigen vinden het zelf moeilijker dan wanneer ouders worden betrokken. Achteraf geven ze soms aan ondanks de onwennigheid er toch positief op terug te blikken. Ze zijn vaak aangenaam verrast dat hun brus bereidwillig is om deel te nemen. Één van de hulpverleners vertelt dat het betrekken van de brus de jongere een veilig en huiselijk gevoel geeft. Het schept vertrouwen naar de hulpverlening toe maar tegelijkertijd wordt het als intensief en moeilijk ervaren. 3.4.2. Beleving brussenparticipatie van de ouders van de opgenomen jongere
“ Het is al erg genoeg met het ene kind dat we onze andere kinderen niet moeten laten besmetten”(H.D.B., 03/06/’15) Hetzelfde wisselende verhaal keert terug bij de ouders. Sommigen hebben een erg weigerachtige houding tegenover brussenparticipatie en willen vermijden dat hun zoon of dochter “nog meer moet lijden”. Hulpverleners geven aan dat ze een beschermende positie aannemen doordat ze vermoeden dat het te choquerend zal zijn, de impact te groot zal zijn. Ze vrezen dat de relatie tussen de jongere en de brus nog slechter zal worden. Ze zijn bang dat hun andere kinderen als het ware “geïnfecteerd” zullen worden, ook negatief zullen gaan nadenken over wat er verteld wordt. Hierdoor ervaren hulpverleners dat sommige ouders een bewuste keuze maken hun zoon of dochter niet mee te brengen. “Ieder ouderkoppel is natuurlijk anders. We merken wel veel weerstand: we moeten de broers en zussen daar niet bij betrekken, het is al lastig genoeg, we zullen wij dat wel opvangen, … En anderen zijn vragende partij. Als ze er zelf niet aan uitkomen. Ze stellen de vraag om eens meekomen want ze weten niet meer hoe ze het moeten aanpakken.” (N.S.,27/05/’15) Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
34
Anderen zijn vragende partij indien ze er zelf niet uit geraken. Sommige ouders voelen aan dat ze moeilijkheden ondervinden om uit te leggen aan hun zoon of dochter wat er precies aan de hand is met hun broer/zus en hun kinderen met vragen en bezorgdheden zitten. Ze zoeken hiervoor hulp bij de hulpverleners en staan ervoor open om hen mee te brengen. 3.4.3. Beleving brussenparticipatie van de brus van de opgenomen jongere
“ Ik denk wel dat… dat het binnenkomt. Dat het wel eventjes denken is van mijn broer of zus is hier echt opgesloten, want het is een gesloten deur en kamer en het is hier niet echt een happy place. Ik denk dat het wel heel confronterend moet zijn voor hen dat ze hun broer of zus hier ook moeten achterlaten.” (R.D., 13/05/’15) De hulpverleners geven aan dat het niet makkelijk is voor de brussen om deel te nemen. Vaak haken ze voordien af omdat ze geen motivatie hebben, de nood niet voelen om te participeren. Indien deelname geeft men aan dat het confronterend is voor de brus, het ervaren wordt als lastige en moeilijke momenten. Voorafgaand delen ze vaak dezelfde gespannen en onwennige gevoelens dan die van de jongere. Vaak zitten broers en zussen met veel vragen en bezorgheden onder andere over hun eigen manier van omgang met de broer of zus. Ze stellen zich de vraag indien die wel de correcte is. Achteraf zijn ze opgelucht dat ze eens hebben gezien waar hun broer of zus verblijft en ze het beter begrijpen wat er nu precies aan de hand is. Ze blikken er positief op terug doordat ze antwoorden hebben gekregen op sommige van hun vragen en meer zicht hebben op een manier van omgang met de jongere, hun verhaal ook eens is gehoord. Een van de hulpverleners haalt aan dat ze er mogelijk wel open voor staan voor brussenparticipatie maar ze het soms als te hoogdrempelig ervaren en hun vragen soms niet durven stellen. De mate waarin men participatie en men er de nood aan heeft is erg afhankelijk van de persoonlijke noden van de brus.
3.5. Voorwaarden verbonden aan brussenparticipatie
Vermits de jongere en/ of brus minderjarig is, stelt men de voorwaarde dat ouders hun toestemming geven tot participatie. Hulpverleners geven aan dat ook het mandaat van de jongere en de brus zelf belangrijke voorwaarden vormen. Een essentiële eerste stap bij
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
35
brussenparticipatie volgens hen is dat de brus bereidwillig is deel te nemen en dat de jongere hier open voor staat. Indien dit niet zo is, is dit echter ook een leerzame vaststelling. Andere hulpverleners geven aan dat er een gunstig klimaat moet heersen tussen de jongere en de brus voordat men kan overgaan tot brussenparticipatie. Hiertoe behoren factoren als een voldoende vertrouwensband tussen brus en de jongere en dat jaloezie en frustraties tussen beiden een plaats heeft gekregen in de relatie. Leeftijd speelt volgens de hulpverleners geen rol maar men moet over een voldoende mentale rijpheid beschikken om te begrijpen wat hen verteld wordt. Één van de deelnemers geeft aan dat men in beperkte mate moet op de hoogte zijn van de gezinssituatie en context. Gedurende het onderzoek werden ook enkele praktische voorwaarden aangehaald door de hulpverleners. Zo wordt gesteld dat voorafgaand aan de brussenparticipatie duidelijke afspraken moeten gemaakt worden rond de inhoud van eventuele gesprekken, wat er wel dan niet mag besproken worden. Volgens enkele hulpverleners is het gunstig indien men voordien de doelstelling van brussenparticipatie duidelijk kadert en geruststelt dat het niet in gedrang komt met er op de dienst individueel gebeurt. Er zijn ook enkele hulpverleners die dit willen doortrekken door een onderscheid te maken tussen hulpverleners die in staan voor de hulpverlening van de jongeren en de hulpverlening waarbij de brus betrokken. Uiteraard respecteert de hulpverlener te allen tijde het beroepsgeheim en gaat men uit van meerzijdige onpartijdigheid.
3.6. Voordelen verbonden aan brussenparticipatie Vanuit de positieve houding die de hulpverleners lijken te hanteren tegenover het onderwerp, werden verschillende voordelen aangehaald. Dit vanuit verscheidene standpunten, zowel voor de brus als voor de opgenomen jongere. Specifieke thema’s worden in volgende alinea’s besproken. Zo geven de hulpverleners onder andere aan dat brussen, en familieleden in het algemeen een belangrijke en voortrekkende rol spelen in het doorbreken van taboe rond psychiatrie. Daarbovenop wordt gesteld door de hulpverleners dat brussenparticipatie ervoor zorgt dat ze brus een duidelijk en correct beeld ontwikkeld rond psychiatrie. Door participatie kan de brus zelf de sfeer van de afdeling ervaren en krijgt men een correcte kadering en uitleg rond de werking van de dienst. Het zorgt ervoor dat het geen vreemd geheel wordt voor de brus.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
36
Een positief effect aangehaald van brussenparticipatie is dat brussen gehoord worden, aandacht krijgen. Door brussenparticipatie voelen ze aan dat ze er ook mogen zijn en een kans krijgen om hun verhaal te doen. Ze worden ook wel de vergeten kinderen genoemd ondanks dat ze vaak ervaringen delen met de opgenomen jongere. Door het betrekken van de brus krijgt de hulpverlener zicht op de emotionele toestand van de brus en kan men inschatten indien het wel goed gaat met de brus. De hulpverlener kan door het betrekken van de brus een beeld vormen of deze wel over voldoende mentale veerkracht beschikt om met de opname van de broer /zus om te gaan. Indien dit een negatieve inschatting is, kan de brus doorverwezen worden. De kans op het ontwikkelen van een psychiatrische problematiek wordt op deze manier verlaagd. Deze preventie wordt door de hulpverleners als een groot voordeel ervaren. 3.6.1. Voordelen in teken van probleemverkenning
“Waardevol omdat je een nieuwe stem laat meeresoneren. En naar werkhypotheses is het ook verruimend. Als therapeut ben je met je eigen werkhypotheses aan het werken en hoe meer stemmen je hoort, hoe meer je de puzzel helemaal ziet. En we zien nog altijd stukjes niet hé… Dat is voor mij wel de kracht.” (N.S., 27/05/’15) In nagenoeg alle interviews komt naar voor dat hulpverleners brussenparticipatie als waardevolle en verrijkende observatiemomenten ervaren. Het verhaal van de jongere komt als het ware tot leven en men kan van dichtbij de gezinsdynamiek observeren. Het verhaal van de jongere wordt gehoord waardoor de exploratie van het probleem rijker en ruimer wordt. Het laat een nieuwe stem mee resoneren. Ondanks dat deze gekleurd is, is het opnieuw een stukje van de vaak complexe puzzel. Men krijgt zicht op welke factoren hebben meegespeeld bij het ontwikkelen van de problematiek vanuit verschillende standpunten. Brussen hebben vaak hetzelfde meegemaakt dan de opgenomen jongere. Ze delen sommige ervaringen. Ondanks deze gemeenschappelijkheid, zijn de brussen niet in opname. De hulpverleners ervaren dit als een interessant gegeven. Door brussenparticipatie krijgt men de kans om de onderliggende redenen van deze vaststelling na te gaan. Dit wordt als kostbare informatie ervaren bij de probleemverkenning en het vormen van werkhypotheses. Brussenparticipatie lijkt concluderend erg verruimend te werken voor de hulpverlener zowel in teken van de probleemverkenning, inlevingsvermogen als in teken van de werkhypotheses.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
37
Brussenparticipatie vormt volgens de hulpverleners ook een voordeel in teken van de “probleemverkenning” voor de brus. In deze alinea wordt met “probleemverkenning” een correcte en duidelijke kadering en uitleg van het probleemgedrag van de jongere bedoeld. Door brussenparticipatie kan op een professionele manier en aangepast aan de leeftijd van de brus uitgelegd worden waar de jongere het moeilijk mee heeft, wat er aan de hand is, waarom hij/zij in opname is,… Men krijgt een correct beeld over de problematiek van de jongere. Vaak zitten ze met vragen, bezorgdheden en soms onzekerheden over de manier van omgang met de jongere. Via brussenparticipatie kan de hulpverlener deze vragen beantwoorden en handvaten aanreiken in omgang met de jongere. 3.6.2. Voordelen in teken van verdere broer‐zus relatie
Één van de hulpverleners haalt aan dat brussenparticipatie fungeert als een soort brug tussen twee werelden, de wereld in opname en de wereld in de natuurlijke omgeving. Het betrekken van de brus zou beiden dichter bij elkaar brengen en ervoor zorgen dat de verbondenheid tussen de broer/zus behouden blijft of hersteld wordt. Het thema verbondenheid komt in verscheidene verhalen naar voor. Één van de hulpverleners haalt onder andere aan dat: “ de jongere door brussenparticipatie opnieuw voelt ergens bij iets of iemand te horen.”(M.D.24/06/’15) Deze verbondenheid wordt als erg belangrijk ervaren door de hulpverlener doordat het een deel van het helingsproces zou zijn. Volgens enkele hulpverleners zou brussenparticipatie ervoor kunnen zorgen dat men elkaar beter leert kennen of terug leert kennen. Brussenparticipatie zou kunnen leiden tot hechting en versteviging/herontdekking van de band. Andere halen aan dat het raakvlakken in de kijker zet. Dit zou bijdragen tot een beter klimaat tussen beiden. Dit kan gaan over zowel raakvlakken op vlak van persoonlijkheid als raakvlakken op vlak van beleving van gedeelde ervaringen. Brussenparticipatie zou zowel de jongere als de brus uit zijn/haar geïsoleerde positie halen:” Hé, ik ben niet alleen”. Brussenavonden zijn in dit opzicht positief voor de brus doordat hij/zij lotgenoten kan leren kennen en de bevestiging krijgt dat het voelen van bepaalde emoties ook bij andere in dezelfde situatie voorkomt.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
38
3.6.3. Voordelen in teken van therapeutisch proces “Voor de jongere in eerste plaats denk ik dat het een voordeel kan zijn dat de broer of zussen hier erkenning kunnen geven. En meer ondersteuning. Als de jongere in een gesprek zegt dat hij het moeilijk vind alleen naar de bakker te gaan dat die broer of zus wel eens kan voorstellen om met hem/ haar mee te gaan of er rekening mee kan houden. En dan meer voor de broers of zussen zelf dat is dat ze weten wat er aan de hand is, dat ze meer informatie krijgen, dat het niet wordt weggestopt wat dat er met hun broer of zus aan de hand is, en dat er aandacht is voor hen. Het is niet omdat zij maar de broer of zus zijn van…. Dat we daar aandacht voor hebben, dat ze niet worden weggestoken. Ik denk echt wel dat het in beide richtingen zeer goed werkend kan zijn.” (R.D., 13/05/’15) Brussenparticipatie zou ervoor zorgen dat de jongere erkenning krijgt van zijn/ haar broer of zus. Door brussenparticipatie erkent de dienst dat het gezin en de context belangrijk is. Door de context te gaan betrekken en te exploreren ontwikkelt de jongere meer inzicht in de krachten en beperkingen die er aanwezig zijn in dit gebied. Dit wordt als een voordeel ervaren doordat hij/zij die kan meenemen naar de toekomst. Brussenparticipatie zou als een erg grote steun ervaren worden door de jongere doorheen zijn/haar opname. Door deze steunervaring zou hij/zij later de brus ook meer zien als steunfiguur wat positief wordt ervaren naar latere re-integratie in het gezin. Losse eilandjes komen precies terug samen en men is er van bewust dat men allen samen deel uitmaakt van een groter geheel. Door brussenparticipatie is men bovendien getuige van de evolutie die de broer of zus meemaakt. Indien de achterban van de jongere hierbij betrokken is, verhoogt het de kans dat men kan doorwerken tot een blijvende verandering. Het betrekken van de ouders wordt door de hulpverlener ervaren als een hefboom om het gesprek teug op gang te brengen wanneer men vastzit in de therapie. Brussenparticipatie geeft de hulpverlener mogelijkheden om zaken te bespreken en te gaan benoemen in het gezin. Enkele bijkomende reacties: Door het betrekken van broers en zussen, en het gezin in het algemeen kan men actief werken aan een beter gezinsklimaat. Het geeft de betrokken partijen de kans om woorden te geven aan wat er leeft binnen het gezin. Specifiek in de gezinstherapie kan men werken aan een adequatere manier van communiceren met elkaar. Brussenparticipatie creëert een kans om frustraties te ventileren en de oorzakelijke factoren Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
39
van emoties na te gaan. Dit zou volgens de hulpverlener voordelig zijn in teken van begrip en de band tussen elkaar verstevigen of veiliger maken. Aan deze kans is er echter een valkuil verbonden. Het betrekken van de brus kan er ook voor zorgen dat er geen begrip is waardoor de druk op de relatie wordt verhoogd.
3.7. Nadelen verbonden aan brussenparticipatie
Zoals reeds bovenstaand aangegeven zou brussenparticipatie volgens hulpverleners kunnen leiden tot een verhoging van de druk op de broer-zus relatie. Enkele hulpverleners stellen dat brussenparticipatie nadelig kan zijn doordat het onbegrip benadrukt. Het is bovendien erg confronterend voor de jongere als de brus geen medewerking verleent. Anderen delen dan weer dezelfde bezorgdheid als die van de ouders. Ze maken hun zorgen of de brus wel voldoende mentale veerkracht heeft om op dergelijke manier te participeren en stellen zich de vraag indien het niet te belastend is voor de brus. Één van de hulpverleners haalt aan dat het betrekken van de brus de veiligheid en bescherming van de brus in gevaar zou kunnen brengen doordat er een kans is dat er zaken worden gedeeld tijdens gesprekken die de jongere liever niet heeft. Hiermee wordt de voorwaarde van het voordien bespreken van de inhoud benadrukt. Een andere hulpverlener benadrukt het risico op stigmatisering door het organiseren van onder andere een brussenavond. Tevens haalt ze aan dat het betrekken van de brus wantrouwen en achterdocht zou kunnen opwekken bij de jongere doordat de professional ook contact heeft met de brus. Een nadeel kan zijn dat door brussenparticipatie “Er terug dingen tot leven worden gebracht die bij de broer of zus misschien al een plek heeft gekregen.” ‘(M.D. 24/06/’15) Een gevaar van brussenparticipatie lijkt door de hulpverleners dat het de broer of zus zou triggeren en het bespreken van dergelijke zaken niet altijd goed is voor de emotionele toestand van de brus. Een ander gevaar dat wordt aangehaald door de hulpverleners is dat door brussenparticipatie het patroon van parentificatie van de broer of zus verder wordt gezet of versterkt. De brus kan door participatie nog meer verantwoordelijkheden op zich krijgen. Een andere reactie: Indien de broer-zus relatie een factor is die heeft meegespeeld bij de ontwikkeling van de problematiek van de jongere, kan brussenparticipatie nadelig zijn voor de jongere. Het betrekken van de brus wordt in dit scenario afgeraden doordat het te nadelig is voor de behandeling van de jongere. Het zet soms “het anders” zijn in de verf en benadrukt het feit dat ze er niet in slagen zaken te verwezenlijken die bij de broer of zus wel lijken te Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
40
lukken.
3.8. Mening en expertise van de hulpverleners over bestaande inzichten over de mogelijke capaciteiten van de broer‐zus relatie
De ervaringen van de hulpverlener lijken in dezelfde lijn te liggen dan wat er in de literatuur geschreven wordt. Specifiek binnen dit thema werden enkele bestaande inzichten getoetst bij de hulpverlener. De deelnemer gaf aan in welke mate hij/zij akkoord ging met deze uitspraak vanuit eigen ervaringen en expertise. In dit onderdeel worden de resultaten per stelling besproken. Broers en/of zussen fungeren als een soort buffer tussen kind en de ouders door op te treden als bemiddelaar tussen beiden (Kosonen, 1996). De hulpverleners lijken deze aanneming te algemeen te vinden en niet geldend in alle gezinssystemen. Sommige gezinnen zijn te versplinterd waardoor er geen bemiddelaar meer aanwezig is. Anderen geven aan dat ouders beter de positie van bemiddelaar aannemen maar ze ervaren dat in sommige gezinnen brussen deze rol op zich nemen. Andere veronderstellen dat ze er zich van distantiëren en het laten gebeuren of juist de problematiek gaan aanwakkeren. Indien het gezinssysteem zo is opgebouwd dat de brus de mediator rol op zich neemt, wordt dit door een van de hulpverleners als een mogelijke kans ervaren. Ze haalt aan dat dit binnen de doelgroep van adolescenten een positieve dynamiek kan zijn doordat deze leeftijdsgroep vaak wat afkerig staat tegenover hun ouders. De brus kan ervoor zorgen dat de relatie tegenover hun ouders genuanceerder en gunstiger wordt. Ze kunnen ventileren met een gelijke, iemand die op eenzelfde positie staat binnen het systeem. Betrokkenheid van familieleden zou leiden tot een kwaliteitsverbetering van de zorg en bijdragen tot het welbevinden van de familie zelf (Tambuyzer, 2012).
Deze aanneming lijkt door alle hulpverleners bevestigd te worden. Door het betrekken van de familie zouden de gezinsleden op eenzelfde lijn kunnen komen en beter begrijpen wat er aan de hand is waardoor het communicatief beter gaat verlopen. Een van de hulpverleners haalt aan dat ongeacht welk type stoornis, communicatie een van de grootste problemen is.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
41
Brussenparticipatie stelt de mogelijkheid om aan deze vaardigheden actief te werken en zo het welbevinden van de familie te bevorderen. Broers en zussen zouden een beter oordeel kunnen vellen over het probleemgedrag. Hun expertise zou belangrijk zijn om een volledig en duidelijk beeld te verwerven bij de probleemverkenning (Tilmans‐Ostyn & (Red.), 2008).
“Ze zijn authentiek maar ze zijn geen deskundigen.” (N.S., 27/05/’15) Opnieuw laten de hulpverleners blijken dat deze stelling te algemeen is. Broers en zussen zouden een authentiek stuk brengen wat verrijkend en verruimend werkt voor de hulpverlener gedurende de probleemverkenning. Doordat ze hetzelfde in dat gezin ervaren kunnen ze differentiatie aangeven. Het laat een stem meeresoneren en het verhaal wordt belicht vanuit een ander standpunt. Het is opnieuw een stukje van de vaak complexe puzzel. Ondanks het kostbare authentieke kenmerk van hun verhaal is deze echter ook gekleurd. Hierdoor wijst het erop dat de expertise van de brus aanvullend is maar genuanceerd moet geïnterpreteerd worden. Broers en zussen zouden elkaar gevoeliger en ontvankelijker maken voor therapeutisch advies en drempels voor elkaar verlagen. Naar een raad van een broer of zus zal beter worden geluisterd, omdat die minder beladen is met morele connotatie of angst (Swerts, 2014).
“Een raad van een broer of zus wordt eigenlijke wel hoog in het vaan genomen.”(M.V., 24/06/’15) Aan deze stelling dienen volgens de hulpverleners een aantal nuances worden toegevoegd. Zo zou dit enkel van toepassing zijn indien er een gunstig klimaat is tussen beiden en is het effect afhankelijk van de broer-zus relatie. Brussen zouden een gelijkaardig effect hebben dan leeftijdsgenoten op de adolescent. Doordat ze sommige ervaringen delen en het gezin aan den lijve ervaren, komen ze geloofwaardig over wat de kans verhoogt dat de patiënt hun advies en tips zullen opvolgen. Doordat de raad komt van een persoon met eenzelfde positie binnen het gezin, vanuit een gelijke/ horizontale hoogte, zou het sneller aangenomen worden dan wanneer bijvoorbeeld een hulpverlener deze zou uiten. Andere hulpverleners halen aan dat brussen een stimulans zouden vormen voor de
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
42
opgenomen cliënt om het goed te doen gedurende de opnameperiode, voornamelijk indien de adolescent ouder is en gewezen wordt op zijn/haar voorbeeldfunctie. Brussen die betrokken worden in de behandeling kunnen hun gevoelens uiten binnen een veilige context. Men is bovendien getuige van de evolutie die de patiënt doormaakt (Tilmans‐Ostyn & (Red.), 2008). Dit zou een positieve weerslag hebben op de verdere broer‐zus relatie.
“Er kan een hele lading zitten bij die broer en zussen en door ze te gaan betrekken krijgen ze een spreekbuis.”(M.V., 11/06/’15) De meningen rond deze aanneming zijn verdeeld. Zo beamen enkele hulpverleners ze en hebben anderen hun bedenkingen. Het betrekken van de brussen in de hulpverlening stelt de brus in staat om hun eigen gevoelens en weerstand te benoemen. Ze kunnen bovendien hun steun betuigen. Door brussenparticipatie kan dus zowel het positieve als het negatieve benoemd worden. De brussen zijn tevreden om te zien dat hun broer of zus terug de oude is geworden. Dit zou de druk op de broer-zus relatie verminderen. Anderen stellen zich vragen bij deze stelling doordat ze hun twijfels hebben indien het juist geen problematisch signaal is dat een psychiatrische afdeling wordt gepercipieerd als een veilige context. Betrekken van de familieleden gedurende de hulpverlening, zou zorgen voor het overdragen van relevante informatie over het probleemgedrag en het aanleren van adequate vaardigheden in omgang met de patiënt en zo de kans tot terugval verminderen (Murray‐Swank & Dixon, 2004).
“Eigenlijk meer uitleg voorzien, meer informatie geven, meer handvaten geven als dat gebeurt met jouw broer of zus dan kun je dat doen. Dat ze duidelijk weten wat er aan de hand is en wat ze dan kunnen doen. Ik denk dat het zeker zou kunnen helpen om de terugval te beperken. Er is iemand in het gezin die hun kan helpen, iemand waar ze makkelijker naartoe kunnen stappen als er een probleem is”(R.D., 13/05/’15) Het betrekken van familieleden gedurende de hulpverlening zou zorgen voor het overdragen van relevante en vooral duidelijke en correcte informatie. Brussenparticipatie zou ervoor zorgen dat de brus professionele en volgens leeftijd aangepaste informatie ontvangt. Door het actief samen werken met de brus, krijgt deze handvaten aangereikt om te gaan met de adolescent. Dit zou ervoor zorgen dat het probleemgedrag het gezin niet overneemt na Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
43
opname. Een professional haalt aan dat e achterban bodig om de nieuwe vaardigheden en veranderingen in het gezin duurzaam te installeren. “Het is eigenlijk onnozel om hier met de jongere alleen aan de slag te gaan. Bijvoorbeeld een beloningssysteem. Zo zit het hier in elkaar en ze gaan naar huis en we integreren dat daar niet. Dan werkt dan niet. “(S.V.S., 10/06/’15)
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
44
4. Discussie 4.1 Bespreking van de resultaten Dat brussenparticipatie heel wat potentieel in zich heeft, werd meermaals aangehaald in zowel het literatuuronderzoek als in de verzamelde data. Het betrekken van brussen wordt door de hulpverleners als een meerwaarde ervaren in dit vanuit verschillende standpunten. Uit de verzamelde data kan gesteld worden dat het betrekken van brussen als boeiend en verruimend wordt ervaren en dit voornamelijk in teken van probleemverkenning en werkhypotheses. Deze aanneming is in lijn met het onderzoek van Tilmans-Ostyn (2008) en Van Erg (2011) die stellen dat de bijdrage en expertise van de brussen van belang is om een volledig en duidelijk beeld te verwerven. Ze kunnen een specifieke expertise leveren doordat ze de patiënt in het dagelijks leven en kennen zo de kennis van de hulpverlener aanvullen (Tilmans-Ostyn & (Red.), 2008) ( Van Erg et. Al, 2011). Brussenparticipatie blijft echter een uitdaging voor de professional. Deze aanneming wordt tevens bevestigd door Tilmans-Ostyn (2008). Het betrekken van de brus zorgt ervoor dat het verhaal/ behandeling rijker wordt maar ook complexer wordt. Het vergt veel energie en tijdsinvestering. Tegenidicaties vormen dan ook de voornaamste reden waarom er niet aan brussenparticipatie wordt gedaan. Concluderend kan gesteld worden dat het een steeds terugkerend evenwichtsoefening is voor de hulpverlener waarbij kansen en risico’s verbonden aan brussenparticipatie mee in achting dienen genomen te worden. Brussen worden voornamelijk betrokken wanneer ze als kracht ervaren worden en ze een meerwaarde vormen voor de behandeling van de jongere. De manier waarop ze participeren verschilt van dienst tot dienst en van hulpverlener tot hulpverlener. Hoofdzakelijk worden brussen betrokken gedurende informele momenten als bezoekmomenten en feestelijke ontbijten. Bij sommigen krijgt dit een bredere invulling door onder andere de brus te betrekken tijdens officiële gesprekken (ouder- en keuzegesprekken), gidsbeurten en brussenavonden. Specifiek binnen een bepaalde dienst krijgt dit een duidelijk therapeutisch kader door het gezin tweewekelijks uit te nodigen op gezinstherapie. Indien niet lijfelijk aanwezig op de dienst wordt de brus betrokken op een symbolische manier onder andere door het uitwerken van creatief materiaal. Het huidige aanbod wordt door de hulpverleners als te beperkt ervaren. Sommigen geven aan dat het een duidelijk theoretisch kader mist. De huidige vormen van brussenparticipatie leunen voornamelijk aan tegen het narratief, contextueel en systeemgerichte denkkader. Graag Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
45
hadden hulpverleners brussen eerder in de opname en frequenter betrokken. Nieuwe voorstellen van brussenparticipatie wijzen in de richting van brussenactiviteiten onder begeleiding van een therapeut en informeel de kans meer te benutten om de brus te bevragen rond zijn/ haar beleving bij de opname van de jongere. Uit onderzoek kan geconcludeerd worden dat brussenparticipatie zich voornamelijk dient te richten op patiëntentevredenheid en empowerment. Hulpverleners stellen een aantal praktische voorwaarden voorop tijdens de uitwerking van deze brussenparticipatie. Zo stellen ze dat voorafgaand aan de brussenparticipatie duidelijke afspraken dienen gemaakt te worden rond de inhoud van de eventuele gesprekken en de doelstelling van brussenparticipatie duidelijk dient gekaderd te worden. Uiteraard respecteert de hulpverlener ten aller tijde het beroepsgeheim en gaat men uit van meerzijde partijdigheid. Volgens de hulpverleners is de gewenstheid van brussenparticipatie door de betrokken partijen wisselend. Sommige patiënten geven aan geen nood te hebben aan brussenparticipatie en maken de keuze de brus er buiten te houden. Anderen hanteren een open houding en ervaren de brus als een grote steun gedurende de behandeling. Ouders lijken eerder een weigerachtige houding aan te nemen tegenover brussenparticipatie. Veelal is deze niet gewenst doordat ze schrik hebben dat hun zoon of dochter nog meer zal lijden of als het ware geïnfecteerd zullen worden en ook negatief zullen gaan nadenken over wat er verteld wordt. Dit komt overeen met wat er in de literatuur beschreven wordt. De voornaamste doorslaggevende factor om wel toestemming te geven tot brussenparticipatie is indien de ouders aanvoelen dat ze er zelf niet uit geraken, ze moeilijkheden ondervinden om uit te leggen aan hun zoon of dochter wat er precies aan de hand is met hun broer of zus. Hetzelfde wisselend verhaal keert terug bij de brus. Hun nood aan participatie is erg afhankelijk van de band die ze hebben met de opgenomen jongere en hun eigen mentale veerkracht. Ze ervaren het veelal als lastige, moeilijke en onwennige momenten. Indien de ouders, jongere en de brus hun medewerking verlenen wordt de mogelijkheid tot brussenparticipatie overwogen. Andere factoren die in rekening worden gebracht is indien er een gunstig klimaat heerst tussen beiden en de brus over een voldoende mentale rijpheid beschikt om te begrijpen wat er verteld wordt. Zoals reeds aangegeven is brussenparticipatie voor de hulpverlener een steeds terugkerende evenwichtsoefening waarbij kansen en risico’s verbonden aan het betrekken van brussen mee in achting dienen genomen te worden. Deze mogelijke kansen situeren zich voornamelijk op 3
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
46
gebieden: in teken van de probleemverkenning, de verdere broer-zus relatie en het therapeutisch proces. In nagenoeg alle interviews werd gesteld dat brussenparticipatie als verrijkende en waardevolle observatiemomenten worden ervaren. Het verhaal van de brus is opnieuw een stukje van de vaak complexe puzzel. Het biedt de hulpverlener de mogelijkheid om verdiepend te werken tijdens het exploreren van het probleem. Swerst (2014) maakt een mooie aanvulling hier op. Zo wordt in het onderzoek gesteld dat brussen belangrijke signalen geven die voor de therapeut een leidraad zijn bij zijn verbredende bevraging (Swerts, 2014). In teken van de broer-zus relatie kan gesteld worden dat verbondenheid de voornaamste kracht is achter brussenparticipatie. Het zorgt ervoor dat men elkaar beter leert kennen of terug leert kennen. Brussenparticipatie leidt tot versteviging of herontdekking van de band. Het zet zowel persoonlijke raakvlakken als raakvlakken in beleving van gedeelde ervaringen in de kijker. Brussenparticipatie zorgt voor erkenning. Dit zou een positieve weerslag hebben op het therapeutisch proces. Het betrekken van de brus zorgt ervoor dat de jongere inzicht ontwikkeld in de gezinsdynamiek en zijn/haar eigen rol binnen het systeem. Ook de brus krijgt deze inzichten mee en wordt versterkt op vlak van strategieën in omgang met de jongere. Men is bovendien getuige van de evolutie die de jongere doormaakt wat essentieel is voor de re-integratie in het gezin en slaagkansen van de aangeleerde strategieën. Een ander positief effect is dat brussen zouden fungeren als een soort hefboom om het gesprek terug op gang te brengen wanneer men vastzit in de therapie. Dit is in overeenstemming met de resultaten uit het onderzoek gevoerd door Lloyd & King (2003) die stellen dat de omgeving van de patiënt een innovatieve hulpbron is om psychische problemen aan te pakken en te verkomen. Bovendien creëert het de kans om allen samen en actief te werken aan een gunstiger gezinsklimaat. Algemeen stellend zou familie een voortrekkende rol spelen bij het doorbreken van de taboesfeer rond psychiatrie en ervoor zorgen dat de brus een correct en realistisch beeld ontwikkeld rond een psychiatrische afdeling. Het zou de brussen, die vaak de vergeten kinderen worden genoemd, terug in het daglicht plaatsen en hen de kans geven om hun verhaal te doen. Dit vormt voor de hulpverlener een opportuniteit om in te schatten of het wel goed genoeg gaat met de brus en eventuele ontwikkeling van een psychiatrisch problematiek te vermijden.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
47
Tegenover deze mogelijke kansen staan een aantal risico’s. Deze houden vooral in dat het mentaal te belastend zou zijn voor de brus en het zaken zou losmaken die misschien al een plaats hebben gekregen. In brussenparticipatie zou het gevaar schuilen dat de brus door de aanwezigheid op de dienst wordt getriggerd. Het zou de druk om de broer-zus relatie kunnen verhogen en onbegrip benadrukken.
4.2 Kritische bemerkingen Daar dit een kwalitatief onderzoek is en explorerend van aard waarbij gebruik werd gemaakt van een beperkte sample, is het niet mogelijk de resultaten van dit onderzoek te generaliseren. Door de beperkte sample was het echter wel mogelijk de deelnemende hulpverleners in de diepte te bevragen en zo een volledig beeld te verkrijgen van hun visie, ervaring en expertise rond brussenparticipatie. De verkregen resultaten en bevindingen zijn een indruk, maar vormen geen uitspraken over de ganse populatie. Dit kleinschalige onderzoek maakt echter wel een baan vrij voor toekomstige onderzoekers en vormt een eerste richtlijn en voor het integreren van brussenparticipatie binnen de residentiële kinder- en jeugdpsychiatrische hulpverlening. Een belangrijke bemerking bij het onderzoek is de mogelijke kans op ‘bias’ bij rekrutering van de deelnemers. De titel van het onderzoek suggereerde dat er gezocht werd naar hulpverleners die open staan voor brussenparticipatie. Hierdoor moet men in rekening brengen dat hulpverleners met een meer open houding tegenover brussenparticipatie zich eerder kandidaat hebben gesteld. De resultaten kunnen zo positiever gekleurd zijn. Zo goed als alle hulpverleners waren werkzaam op een dienst waar, in uitgebreide of beperkte mate, de brus reeds op een bepaalde manier werd betrokken. Diensten waar dit niet wordt gedaan, konden niet worden gerekruteerd. De achterliggende redenering van deze keuze kon binnen dit onderzoek jammer genoeg niet belicht worden. Het rekruteren van de deelnemers verliep bij aanvang van het onderzoek moeizaam. Enkel de diensten waarvan online contactgegevens terug te vinden waren, konden gecontacteerd worden. Indien respons, was deze voornamelijk negatief onder andere door gebrek aan interesse, tijd en/of twijfel over de relevantie van deelname aan het onderzoek voor de dienst. Naarmate het onderzoek vorderde werden deze contactgegevens uitgebreider doordat er gebruikt werd gemaakt van het professioneel netwerk van de participerende hulpverlener. Tevens werd er overgestapt van contact via mail naar telefonisch contact. Door middel van
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
48
het sneeuwbaleffect werd dit praktisch probleem opgelost en werden uiteindelijk 7 hulpverleners geïnterviewd werkzaam binnen 3 verschillende diensten. Dit aantal deelnemende hulpverleners blijft echter beperkt. Maar de heterogeniteit binnen de onderzoeksopzet is groot. Zo oefenen ze nagenoeg elk een andere functie uit binnen een residentiële kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling. Er is een grote verscheidenheid op vlak van academische achtergronden en uitvoerende taken. Hierdoor kreeg men verschillende standpunten zicht op het onderwerp. Het proces van analyse gegeurde snel na de afname van het interview. Door deze wijze van werken werd de kans om vertekeningen vermeden. Er vond ook een terugkoppeling plaats van het transcript aan de betreffende hulpverlener. Via deze manier konden hulpverleners nuances doorgeven, aanpassingen doorvoegen en zaken verhelderen en/of toevoegen. De opgestelde interviewleidraad vertoont een duidelijke link met de onderzoeksvragen. Elke onderzoeksvraag werd op een concrete manier geoperationaliseerd naar de hulpverlener toe. Gedurende het onderzoek kreeg men voldoende zicht op de verschillende deelaspecten van het onderwerp en konden de antwoorden duidelijk gekaderd worden onder elke deelvraag. Indien bemerkingen rond de interviewleidraad, werden deze verwerkt en aangepast voorafgaand het volgende interview. Tijdens het interview werden slechts bepaalde inzichten van de literatuur getoetst. Hierdoor is de verzamelde data rond bestaande inzichten over de mogelijke capaciteiten van de broer-zus relatie beperkt. Mits het gaat over het schrijven van een bachelorproef, is de onderzoeker nagenoeg onervaren in het afnemen van een interview. Dit kan een nadelig effect hebben op de kwaliteit van de resultaten. De interviewer kan door gebrek aan ervaringen de deelnemer onbewust hebben beïnvloedt en/of bepaalde informatie hebben mislopen. De resultaten van dit kwalitatief onderzoek resulteert in een informerende PowerPoint voor hulpverleners in het werkveld. Deze informerende PowerPoint heeft voornamelijk een praktische waarde en vertrekt vanuit de beleving van de hulpverleners. Het vormt een eerste indruk over hoe brussenparticipatie er zou kunnen uit zien op een bepaalde dienst, welke zaken hierbij belangrijk zijn en welke kansen en risico’s er aan verbonden zijn. Dit beroepsproduct mist echter een duidelijk theoretisch kader. Dit vormt dan ook een eerste aanbeveling naar verder onderzoek toe.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
49
Gebaseerd op de reacties van de hulpverleners lijkt de praktische relevantie van het onderwerp groot. Zo volgden er reeds na het afnemen van het interview een uitnodiging om de opgestelde PowerPoint te komen presenteren en de uiteindelijke bachelorproef door te sturen of te overhandigen.
4.3 Suggesties voor verder onderzoek Gebaseerd op bovenstaande kritische bemerkingen wordt gesuggereerd het onderzoek verder te zetten en/of verder uit te breiden. Zo lijkt het in kader van het onderwerp relevant om nog andere residentiële kinder- en jeugdpsychiatrische afdelingen te contacteren en/of zicht te krijgen op de redenering waarom er binnen bepaalde diensten er niet aan brussenparticipatie wordt gedaan. Aangezien in dit onderzoek er enkel werd gepeild naar de beleving van de hulpverleners rond dit onderwerp, zou toekomstig onderzoek uitgevoerd kunnen worden bij ouders van de opgenomen adolescent en/of effectief bij de veelbesproken brussen. Het lijkt relevant om ook hun belevingen rond dit onderwerp te exploreren en zo een uitgebreid verhaal te kunnen brengen naar het werkveld toe. Mits de hulpverleners een overwegend positieve houding hanteren tegenover het onderwerp maar de uitwerking ervan een afgebakend theoretisch kader lijkt te missen en er nog heel wat ideeën leven onder de hulpverlener rond een eventuele toekomstige uitwerking ervan, zou toekomstig onderzoek uitgevoerd kunnen worden over hoe dit dan specifiek kan geïnstalleerd worden op de dienst.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
50
5. Conclusie Deze explorerende studie betreffende de potentiële kracht van brussenparticipatie bij de residentiële behandeling van adolescenten op een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling: potentiële kracht, geeft weer dat er heel wat potentieel verscholen zit achter het betrekken van brussen gedurende de behandeling. Aan deze kansen zijn er echter ook risico’s verbonden. Hierdoor vormt het voor de hulpverleners een steeds terugkerende evenwichtsoefening indien het gunstig is voor de jongere om de brus te betrekken. Praktische tegenindicaties zijn tevens redenen waarom er niet aan brussenparticipatie wordt gedaan. De hulpverleners staan open voor brussenparticipatie en zien de meerwaarde van brussenparticipatie in vanuit verschillende standpunten. De hulpverleners tonen zich bereid, mits de tijd en de omstandigheden het toelaat om brussen te betrekken. Er zijn reeds heel wat praktische uitwerkingen van brussenparticipatie van toepassing. Er blijft echter nood aan een duidelijk theoretisch kader en uitwerking van brussenparticipatie. Voorstellen naar de toekomst toe situeren zich voornamelijk richting het uitwerken van brussenactiviteiten onder begeleiding van een therapeut en de participatie van brussen frequenter en eerder in de opname door te laten gaan. Men wil de momenten dat de brussen aanwezig zijn, ongeacht dit formeel of informeel is, optimaler benutten. De mate van brussenparticipatie blijft een discussiepunt. Het betrekken van brussen gebeurt niet standaard in de behandeling en dit vormt ook geen ambitie voor de hulpverleners. Volgens hulpverleners gaat het er eerder om dat er maximaal de kans wordt gegeven aan de brus om deel uit te maken van de behandeling maar men er zich van bewust moet zijn dat sommige mensen het niet willen of het voor sommige mensen ook veel risico’s inhoudt ( naar aanleiding van het citaat van H.D.B., 03/06/’15).
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
51
6. Referentielijst Bank, S. a. (1975). Sisterhood‐brotherhood is powerful: sibling subsystems and family therapy. Family Process Volume 14, 311‐337. Boer. (1994). Een gegeven relatie, over broers en zussen. Amsterdam: Prometheus. Boer, F. (2012). Broers en zussen van speciale en gewone kinderen. LannooCampus. Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analyses in psychology. Qualitative Research in Psychology, 3, 77‐ 101. Bryant, B., & C., L. (1988). Siblings as Teachers and Therapists. Journal of Children in Contemporary Society, Volume 19, Issue 3‐4, 185‐205. Cooper, C. a. (1990). Children helping children in the family: developmental perspectives on sibling relationships. Crawford, M., Rutter, D., & Manley, C. (2002). Systematic review of involving patients in the planning and development of health care. British Medical Journal, 325. Dausch, M., Cohen, N., & Glynn, S. (2012). An intervention Framework for Family Involvment in the Care of Persons with Psychiatric Illness: Further Guidance From Family Forum II. Amercican Journal of Psychiatric Rehabilitation, 15, 5‐25. Dijken, A. v. (2013). Broers‐ en zussenboek: voor en door brussen met een bijzondere broer of zus. Tielt: LannooCampus. Ewertzon, M., Lützen, K., & Svensson, E. A. (2008). Developing the concept of family involvment and the alienation questionnaire in the context of psychiatric care. Internation Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 17, 422‐433. Framo, J. (1992). Family of Origin Therapy: an Integrational Approach. New York: Brunner and Mazel. Furman, W. (1993). ContemporaryThemes in Research on Sibling Relationships of Nondisabled Children. In Z. Stoneman & P.W. Berman (Eds.), The effects of Mental Retardation, Disability, and Illness on Sibling Relationships‐ Research Issues and Challenges. Baltimore: Paul H. Brooks Publishing Co. Giallo, R., & Gavidia‐Payne, S. (2006). Child, parent and family factors as predictors of adjustmens for siblings fo children with a disability. Journal of Intellectual Disability Research,50, 937‐948. Gopalan, G., Goldstein, L., Klingenstein, K., Sicher, C., Blake, C., & M., M. (2010). Engaging Families into chil mental health treatment: updates and special considerations. Journal of the Canadian Academy of Child and Adolescent Psychiatry. Graff, J., Neerly‐Barnes, S., & Smith, H. (2008). Internation Review of Research in Mental Retardation. Theoretical and Methodological Issues in Sibling Research, Vol. 36, 233‐280. Greenberg, J., Kim, H., & Greenley, J. (1997). Factors associated with subjective burden in siblings of adults with severe mental illness. American Journal of Orthopsychiatry, 231‐241. Hermans, K., & Vranken, R. (2010). Zet je licht op groen voor zorginnovatie. Praktijkboek. Brussel: Vlaams Welzijnsverbond.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
52
Howitt, D. (2010). Introduction to qualitative methods in psychology. England: Prentice Hall. Kosonen, M. (1996). Siblings as Providers of Support and Care during Middle Childhood: Children's Perceptions. Children & Society Volume 10, 267‐279. Kvale, S. (1996). Interviews: An introduction to qualitative research interviewing. . Sage: Thousand Oaks. Lloyd, C., & King, R. (2003). Consumer and carer participation in mental health services. Australian Psychiatry, 11: 180‐184. Maso, I., & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boom. Minunchin, S. (2012). Families and Family Therapy. Harvard University Press. Mortelmans. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco. Moyson, T. (2004). En dan nu...brussentijd. Oikonde Nieuws, 1‐10. Murray‐Swank, A., & Dixon, L. (2004). Family pschoeducation as an evidence based practice. CNS Spectrums, 9, 905‐912. Nilsen, E., Myrhaug, H., Johansen, M., Oliver, S., & Oxman, A. (2010). Methods of consumer involvement in developing healthcare policy and research, clinical practice guidelines and patient information material (Review). The Cochrane Collaboration. Pike, A., Kretschmer, T., & Dunn, J. (2009). Siblings ‐ friends or foes ? Psychologist,22, 494‐496. Powell, T., & Ogle, P. (1985). Brothers and sisters ‐ a special part of exeptional families. Baltimore, London: Paul H. Brookes Publishing C°. Smith, J. (1995). Semi‐Structured Interviewing and Qualitative Analysis. Thousand Oaks, California: Sage Publications Inc. Stebbins, R. (2001). Exploratory Research in the Social Sciences. . Thousand Oaks: Sage Publications. Stringer, B., B., V. M., W., D. V., & Van der Bijl, J. (2008, Oct). User involvement in mental health care: the role of nurses. A literature review. Journal of Psycychiatric and Mental Health Nursing. Swerts, A. (2014, Februari). Met zus en broer op therapie. Knack bodytalk, 8e jaargang, nr. 85, pp. 28‐29. Tambuyzer, E. (2012). Eén verhaal, drie visies. Patiënten, familieleden en hulpverleners over participatie in de geestelijke gezondheidszorg. Leuveb. The Center For Psychiatruc Rehabilitation, N. I. (1989‐2009). Disability Research Right to Know. Boston. Tilmans‐Ostyn, E., & (Red.), M. M.‐F. (2008). De potentiële kracht van broer‐zusrelaties: een blinde vlek in de hulpverlening. Leuven: LannooCampus. Topor, A., Borg, M., & Mezzina, R. (2006). Others: the role of family, friends and professionals in the recovery process. American Journal of Psychiatric Rehabilitation, 9, 17‐37. Umbach, I., & Vanrillaer, V. (2014). Hospitalisaties in de psychiatrie: te veel en te lang ? Dienst Studies & Strategie Onafhankelijke Ziekenfondsen. Vaessen, G. (2003). Een kink in de kabel. Psychiatrische problemen bij kinderen en jeugdigen in een leefgroep. Een praktisch handboek voor groepsleiders en leerkrachten. Garant.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
53
7. Bijlagen 7.1 Oproep deelname interview 7.1.1 E‐mail Beste hulpverlener, Ik ben Jelke Maenhout, 3de jaarstudente Toegepaste Psychologie te Howest, Brugge. In het kader van mijn bachelorproef ben ik op zoek naar hulpverleners die actief zijn binnen een residentiële kinder‐ en jeugdpsychiatrische afdeling. Hierbij nodig ik u graag uit tot een interview. Deze bestaat uit een tiental vragen en neemt slechts 90 min van uw kostbare tijd in beslag. Uw anonimiteit is bij het afnemen van het onderzoek uiteraard volledig gegarandeerd. Alhoewel uw participatie niet verplicht is, is ze van onschatbare waarde voor de dataverzameling van dit onderzoek en het welslagen van mijn bachelorproef. Het doel van het onderzoek is om de potentiële kracht van de broer‐zus relatie te verkennen voor een residentiële behandeling van adolescenten op een kinder‐ en jeugdpsychiatrische afdeling. Uw expertise, mening en ervaringen in dit vakgebied kan veel kennis bijdragen over de mogelijkheden om samen te werken met brussen (dit begrip staat voor broers en zussen). In de voorliggende studies wordt namelijk bekeken wat de bijdrage van brussen zou kunnen zijn ter bevordering van de op herstel gerichte therapie met accent op de probleemverkenning, het therapeutisch proces en de verdere evolutie van de broer‐zus relatie. Dit werk resulteert in een beroepsproduct in de vorm van een informerende PowerPoint voor hulpverleners binnen een setting van een kinder‐ en jeugdpsychiatrische afdeling, dat aangeeft welk potentieel en randvoorwaarden er verbonden zijn aan het betrekken van de brus in de therapeutische context en hoe deze brussenparticipatie er dan zou kunnen uitzien indien gewenst. Het inplannen van een afspraak voor een interview kan t.e.m. 01/06/2015, dit zowel persoonlijk als telefonisch. De analyse van de vragenlijsten zal onmiddellijk daarna gebeuren en in de loop van september 2015 worden de resultaten gebundeld in een proefschrift. Verdere informatie is terug te vinden in de informatie‐ en begeleidingsbrief toegevoegd in bijlage. Indien u aanvullende informatie wenst over de studie en/ of vragen, bedenkingen heeft kunt u in de loop van de studie op elk ogenblik contact met me opnemen via: Jelke Maenhout
[email protected] 0484/75 91 40 Twijfel niet om deze mail door te sturen naar uw collega’s. Ik hoop alvast op uw positieve respons, en dank u voor uw interesse en medewerking. Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
54
Met vriendelijke groeten, Jelke Maenhout
7.1.2 Begeleidende brief
Bachelor Toegepaste Psychologie
Brugge,
Geachte, Als laatste jaarstudent bachelor Toegepaste psychologie doe ik een praktijkgericht onderzoek naar de potentiële kracht van de broer‐zus relatie binnen een residentiële behandeling van adolescenten op een kinder‐ en jeugdpsychiatrische afdeling. Uw expertise, visie en ervaringen in dit vakgebied kan veel kennis bijdragen over de mogelijkheden om samen te werken met brussen ( dit begrip staat voor broers en zussen). In de voorliggende studies wordt namelijk bekeken wat de bijdrage van brussen zou kunnen zijn ter bevordering van de op herstel gerichte therapie met accent op de probleemverkenning, het therapeutisch proces en de verdere evolutie van de broer‐zus relatie. De titel van mijn bachelorproef klinkt als volgt: brussenparticipatie bij de residentiële behandeling van adolescenten op een kinder‐ en jeugdpsychiatrische afdeling: potentiële kracht? Dit onderzoek wil nagaan wat de beleving, perspectief, visie en belangverkenning is van hulpverleners actief binnen een residentiële kinder‐ en jeugdpsychiatrische tegenover brussenparticipatie. Ik wil u vragen mee te werken aan dit onderzoek door deelname aan een persoonlijk of telefonisch semigestructureerd interview. Dit zal maximaal 90 min van uw kostbare tijd in beslag nemen. Het onderzoek en de verwerking is zo opgezet dat uw anonimiteit en/of vertrouwelijke behandeling van uw gegevens strikt gewaarborgd is. Concreet betekent dit dat de gegevens anoniem verwerkt worden. Daartoe krijgt elke proefpersoon die deelneemt een nummer. De toestemmingsverklaringen worden apart bewaard, zodat niemand een verband kan leggen tussen de antwoorden en de persoon die ze gegeven heeft. Na het verwerken van de data (door Jelke Maenhout) en de verdediging van de bachelorproef worden de toestemmingsverklaringen en het verzamelde materiaal vernietigd. In bijgevoegde brief vindt u alle informatie over het onderzoek alsook een toestemmingsverklaring dat u bereid bent deel te nemen. Alhoewel uw participatie niet verplicht is, is ze van onschatbare waarde voor de dataverzameling van dit onderzoek en het welslagen van mijn bachelorproef. Ik ben u oprecht dankbaar voor uw medewerking. Mocht u naar aanleiding van het doornemen van de informatie nog vragen hebben, neem gerust contact met me op. Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
55
Ik hoop alvast op uw positieve respons, en dank u alvast voor uw interesse en medewerking. Met vriendelijke groet, Jelke Maenhout
[email protected] 0484/759140
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
56
7.1.3 Informatiebrief INFORMATIEBRIEF
1. Titel van de studie Brussenparticipatie bij de residentiële behandeling van adolescenten op een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling: potentiële kracht? 2. Doel van de studie Het betreft een studie in het kader van het behalen van de bachelorproef Toegepaste Psychologie HOWEST: Professionele Bachelors, Brugge. De promotor van het onderzoek is Annemie Schepens, St Jorisstraat, 71, 8000 Brugge, Tel: 050/33.32.68. 3. Beschrijving van de studie Het doel van het onderzoek is om de potentiële kracht van de broer-zus relatie te verkennen binnen een residentiële behandeling van adolescenten op een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling. Door te luisteren naar uw expertise, mening en/of ervaring in dit vakgebied kan er veel geleerd worden over de mogelijke capaciteit van brussen (dit begrip staat voor broers en zussen) ter bevordering van de op herstel gerichte therapie met accententen op de probleemverkenning, het therapeutisch proces en de verdere evolutie van de broer-zus relatie. Dit werk resulteert in een beroepsproduct in de vorm van een informerende PowerPoint voor hulpverleners binnen een setting van een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling, dat aangeeft welk potentieel en randvoorwaarden er verbonden zijn aan het betrekken van de brus in de therapeutische context en hoe deze brussenparticipatie er dan zou kunnen uitzien indien gewenst. 4. Wat wordt verwacht van de deelnemer? Het beantwoorden van enkele vragen gedurende een semigestructureerd interview rond brussenparticipatie a.d.h.v. van zijn/haar visie, expertise en ervaringen. Voorafgaand wordt verzocht een toestemmingsformulier te ondertekenen. 5. Deelname en beëindiging De deelname aan dit onderzoek vindt plaats op vrijwillige basis. U kan op elk ogenblik uw deelname stopzetten. Als u vragen heeft over het onderzoek dan kan u de onderzoeker steeds bereiken via e-mail (
[email protected]) en telefonisch (0484/ 75 91 40). 6. Procedures De deelnemer wordt op de hoogte gebracht via een e-mail waarbij de begeleidende en informatie brief is toegevoegd. Hierbij wordt de deelnemer uitgenodigd tot een persoonlijke of telefonisch interview rond brussenparticipatie. Afhankelijk van de Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
57
keuze van de hulpverlener wordt de afspraak praktisch geregeld en vastgelegd. De data worden verzameld tot 01/06/2015. De analyse (thematische analyse) van de interviews zal onmiddellijk daarna gebeuren. In de loop van september 2015 worden de resultaten gebundeld in een proefschrift. 7. Kosten Deelnemen aan dit onderzoek brengt voor de deelnemer geen kosten met zich mee. 8. Vergoeding Er wordt geen vergoeding voorzien voor deelname aan het onderzoek. Eeuwige dankbaarheid uiteraard wel. 9. Vertrouwelijkheid In overeenstemming met de Belgische Wet van 8 december 1992 en de Belgische wet van 22 augustus 2002, zal u persoonlijke levenssfeer worden gerespecteerd en zal u toegang krijgen tot de verzamelde gegevens indien u dit wenst. U kan dit aan de onderzoeker kenbaar maken. Uw anonimiteit is bij het afnemen van het onderzoek volledig gegarandeerd. Concreet betekent dit dat de gegevens anoniem verwerkt worden. Daartoe krijgt elke proefpersoon die deelneemt een nummer. De toestemmingsverklaringen worden apart bewaard, zodat niemand een verband kan leggen tussen de antwoorden en de persoon die ze gegeven heeft. Na het verwerken van de data (door Jelke Maenhout) en de verdediging van de bachelorproef worden de toestemmingsverklaringen en het verzamelde materiaal vernietigd. 10. Contactpersoon Als u aanvullende informatie wenst over de studie, kunt u in de loop van de studie op elk ogenblik contact opnemen met: Jelke Maenhout (student) 0484/759140
[email protected] Annemie Schepens (bachelorproefbegeleider)
[email protected]
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
58
7.2 Leidraad voor de vragen Voorstelling Ik ben Jelke Maenhout, 3de jaar studente Toegepaste Psychologie te Howest, Brugge. Voor mijn bachelorproef voer ik een exploratief onderzoek naar de potentiële kracht van broers en zussen van adolescenten in residentiële behandeling op een kinder‐ en jeugdpsychiatrische afdeling. Het doel van dit onderzoek is om het potentieel van brussenwerking binnen de kinder‐ en jeugdpsychiatrie te exploreren en zo een idee te kunnen geven van hoe brussenwerking er zou kunnen uitzien. Verder is het ook de bedoeling een lijst op te stellen van voorwaarden verbonden aan het betrekken van een brus in de therapeutische context. De deelnemers aan het interview zijn hulpverleners werkzaam in een kinder‐ en jeugdpsychiatrische afdeling. Binnen het interview wordt gepeild naar u evaring en/of visie over brussenparticipatie. Vooraleer naar de vragen over ga, wil ik u vragen volgende documenten door te nemen en bij akkoord te ondertekenen ( informed consent wordt overhandigd). Het interview zou opgenomen worden met een digitale recorder om nadien het interview te kunnen herbeluisteren zodat er geen kostbare data verloren gaat. Is dit OK voor u? Hier wordt uiteraard op vertrouwelijke wijze mee omgegaan. Heeft u nog vragen? Dan stel ik voor met het interview te starten.
Voorstelling van de geïnterviewde 1. U werkt binnen een kinder‐ en jeugdpsychiatrische afdeling… 1.1. Welke functie heeft u binnen deze dienst en hoe lang neemt u deze functie al op? 1.2. Waaruit bestaat uw takenpakket? 1.3. Wat is de doelgroep waarmee u hoofdzakelijk werkt? Met welke problematieken wordt u het meest geconfronteerd? 1.4. Kan u een concrete omschrijving geven van een doorsnee dag binnen de kinder‐ en jeugdpsychiatrische afdeling en de activiteiten die daarin opneemt? 1.4.1. met cliënten/patiënten? 1.4.2.ouders, familie van de kinderen en adolescenten? 2. Wat is uw vooropleiding en/of voorgaande beroepservaring?
Ervaringen en visie brussenparticipatie 3. Komen broers en zussen mee naar de kinder‐en jeugdpsychiatrische afdeling en welke rol nemen ze dan op? Worden ze bevraagd of betrokken bij (intake)gesprekken? 4. Waar denkt u aan bij het thema brussenparticipatie? 4.1. Kan u daar een concreet voorbeeld van geven? 4.2. Hoe staat u daar tegenover? 4.3. Wat houdt het thema brussenparticipatie voor u in? 4.4. Indien de hulpverlener er zich geen beeld van kan vormen wordt zelf een omschrijving gegeven van wat er in de literatuur voorkomt. 5. In welke mate bent u vertrouwd met of maakt u gebruik van brussenparticipatie in uw functie? 5.1. Kan u beschrijven hoe u daar precies mee omgaat of werkt, op welke manier het wordt gebruikt binnen een kinder‐ en jeugdpsychiatrische afdeling? 5.2. Wat heeft u doen besluiten om daar gebruik van te maken? 5.3. Hoe is het voor u om met brussen te werken? 5.4. Wat zijn volgens u voordelen? Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
59
5.4.1.Wat zijn volgens u voordelen in teken van probleemverkenning? 5.4.2.Wat zijn volgens u voordelen in teken van het therapeutisch proces? 5.4.3.Wat zijn volgens u voordelen in teken van de verdere evolutie van de broer‐zus relatie? 5.5. Wat zijn volgens u nadelen? 5.6. Wat zijn mogelijke voorwaarden die met brussenparticipatie verbonden zijn? 5.7. Hoe denkt u dat het is voor de brussen om te participeren? 5.8. Hoe denkt u dat ouders staan tegenover brussenparticipatie? 5.9. Hoe denkt u dat adolescenten staan tegenover brussenparticipatie? 5.10. Met welke doelstelling wordt er gebruik gemaakt van brussenparticipatie? 5.11. Wat zou brussenparticipatie kunnen betekenen voor deze specifieke doelgroep? 6. Zijn er collega’s van u die aan brussenparticipatie doen? Zo ja, kunt u daar een voorbeeld van geven? 6.1. Waarom maakt deze collega daar gebruik van? Welke doelen of doelstellingen streeft deze persoon na? 6.2. Wat zijn volgens u de voordelen? 6.3. Wat zijn volgens u de nadelen? 6.4. Hoe zijn de reacties van collega’s? 6.5. Hoe ervaren de patiënten deze participatie? 6.6. Hoe ervaren de brussen deze participatie? 6.7. Hoe ervaren de ouders deze participatie? 6.8. Wat is volgens u de reden dat ze gebruik maken van brussenparticipatie? 6.9. Hoe staat u hier nu tegenover dat een collega dit toepast?
Praktische uitwerking brussenparticipatie 7. Laten we het nu even hebben over het praktische luik/ theoretische basis van(mogelijke) brussenparticipatie. 7.1. Wordt in de therapie al gebruik gemaakt van brussenparticipatie? Zo ja, hoe? 7.1.1.Kan u een concrete omschrijving geven van hoe zo een brussenparticipatie in zijn werk gaat? 7.1.2.Welke visie of welk theoretisch kader wordt daarbij gebruikt? 7.1.3.Welk concreet, didactisch of therapeutisch materiaal wordt daarvoor gebruikt? 7.1.4.Wat zijn mogelijke opportuniteiten? 7.1.5.Wat zijn mogelijke hindernissen? 7.1.6.Wat zijn belangrijke voorwaarden? 7.1.7.Welke mogelijkheden zouden er kunnen bijkomen door gebruik te maken van brussenparticipatie? 7.1.8.Welk doel of welke doelstellingen zou brussenparticipatie concreet kunnen beogen? 7.2. Wanneer is brussenparticipatie volgens u succesvol gerealiseerd? 7.2.1.Is dit verbonden met patiëntentevredenheid? 7.2.2.Is dit verbonden met empowerment? 7.2.3.Is dit verboden met effectiviteit van de behandeling? 7.3. Hoe kan volgens u, indien gewenst, brussenparticipatie in de toekomst praktisch uitgewerkt worden?
Literatuur 8. In de literatuur wordt ook heel wat geschreven over de unieke broer ‐zus relatie binnen de therapeutische context. Zo wordt gesteld dat: Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
60
8.1. Broers en/of zussen fungeren als een soort buffer tussen kind en de ouders door op te treden als bemiddelaar tussen beiden. Hoe staat u daar tegenover? 8.2. Betrokkenheid van familieleden zou leiden tot een kwaliteitsverbetering van de zorg en bijdragen tot het welbevinden van de familie zelf. Hoe staat u daar tegenover? 8.3. Bovendien wordt aangegeven dat broers en zussen een beter oordeel kunnen vellen over het probleemgedrag. Hun expertise zou belangrijk zijn om een volledig en duidelijk beeld te verwerven bij de probleemverkenning. Hoe staat u daar tegenover? 8.4. Een ander positief effect dat wordt aangehaald in de literatuur is dat broers en zussen elkaar gevoeliger en ontvankelijker zouden maken voor therapeutisch advies en drempels voor elkaar verlagen. Naar een raad van een broer of zus zal beter worden geluisterd, omdat die minder beladen is met morele connotatie of angst. In welke mate ga je hiermee akkoord? Helemaal, matig of helemaal niet? 8.5. Volgens bronnen kunnen brussen die betrokken worden in de behandeling hun gevoelens uiten binnen een veilige context. Men is bovendien getuige van de evolutie die de patiënt doormaakt. Dit zou een positieve weerslag hebben op de verdere broer‐zus relatie. In welke mate ga je hiermee akkoord? Helemaal, matig of helemaal niet? 8.6. Het betrekken van de familieleden gedurende de hulpverlening, zou zorgen voor het overdragen van relevante informatie over de psychische aandoening en het aanleren van adequate vaardigheden in omgang met de patiënt en zo de kans tot terugval verminderen. In welke mate ga je hiermee akkoord? Helemaal, matig of helemaal niet?
Slot 9. Wenst u nog zaken mee te delen die in de vragenlijst niet aan bod zijn gekomen, maar die u wel belangrijk vindt? 10. Heeft u nog vragen of bemerkingen bij dit interview? Dan wil ik u alvast hartelijk bedanken voor u medewerking!
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
61
7.3 Informed Consent
Bacheloropleiding Toegepaste Psychologie Toestemmingsverklaring Voor deelname aan onderzoek in het kader van de Bachelorproef:
Brussenparticipatie bij de residentiële behandeling van adolescenten op een kinder‐ en jeugdpsychiatrische afdeling: potentiële kracht? (1) (2) (3) (4)
Ik ben over het onderzoek geïnformeerd. Ik heb de schriftelijke informatie gelezen. Ik ben in de gelegenheid gesteld om vragen over het onderzoek te stellen. Ik heb over mijn deelname aan het onderzoek kunnen nadenken. Ik heb het recht mijn toestemming op ieder moment weer in te trekken zonder dat ik daarvoor een reden hoef op te geven. Niet deelnemen aan dit onderzoek zal geen enkele invloed hebben op de relatie met de onderzoeker of met de behandelaar/directie van de instelling.
Ik stem toe met deelname aan het onderzoek.
Naam: Geboortedatum: Adres: Telefoon‐ of Gsm‐nummer: E‐mail:
Handtekening:
Datum:
Ondergetekende, verantwoordelijke onderzoeker, verklaart dat de hierboven genoemde persoon zowel schriftelijk als mondeling over het bovenvermelde onderzoek is geïnformeerd.
Naam: Functie: Handtekening:
Datum:
Dit formulier is bestemd voor onderzoek met meerderjarigen.
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
62
7.4 Beroepsproduct Begrip « Potentiële kracht »
Brussenparticipatie bij de residentiële behandeling van adolescenten op een kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling: potentiële kracht ?
INLEIDING
Begrip « Brussenparticipatie » Onderzoeksopzet Resultaatbespreking a.d.h.v.
verschillende thema’s:
EEN PRESENTATIE DOOR JELKE MAENHOUT
THEMA 1: Ervaringen en belevingen van hulpverleners THEMA 2: Praktische uitwerking van brussenparticipatie THEMA 3: Succesvolle realisatie van brussenparticipatie THEMA 4: Voorwaarden brussenparticipatie THEMA 5: Kansen brussenparticipatie THEMA 6: Risico’s brussenparticipatie
THEMA 1: Ervaringen en belevingen van hulpverleners
Positieve houding t.o.v. THEMA 1
“Ik vind dat heel boeiend. Als het soms strop zit met de ouders, voel je dat brussen een hefboom kunnen zijn om nog meer dialoog op gang te brengen. Boeiend en verrijkend, soms complexer maar eigenlijk heel waardevol” (N.S.,27/05/’15)
Ervaringen en beleving en van hulpverleners
“Je hebt maar de uren die je krijgt en het werk dat je kunt doen.”(M.V.,24/06/’15)
onderwerp Meerwaarde vanuit verschillende standpunten: brus en adolescent in opname Verruimende en waardevolle observatiemomenten Praktische tegenindicaties Bezorgheid Evenwichtsoefening
THEMA 2: Praktische uitwerking van brussenparticipatie
Bezoekmomenten Keuzegesprekken
THEMA 2
“Wat dat ik voel… Dat binnen de therapieactiviteiten, buiten de gezinstherapie, dat het nog al redelijk verbaal is en ik denk dat het tof zou zijn om meer non verbaal aan de slag te gaan met de brussen bijvoorbeeld binnen sport, bewegingstherapie, ergotherapie,…”(M.D., 24/06/’15)
Praktische uitwerking van brussenparticipatie 1. Huidig aanbod 2. Toekomstige uitwerking
Oudergesprekken Therapie: symbolisch, gezins- en
« brussentherapie » Brussenavond Gidsbeurt Familiaal eetmoment Feestelijk ontbijt
THEMA 3: Succesvolle realisatie van brussenparticipatie
Brussenactiviteiten THEMA 2 Praktische uitwerking van brussenparticipatie 1. Huidig aanbod 2. Toekomstige uitwerking
Bewegingstherapie:hindernissenparcour, Sherborne techniek, sport,…
Informele momenten
“Ik denk als zij, zowel de brus als die jongere zelf daar… Als een stap in de juiste richting, een succes, als iets positief kunnen ervaren. Daarom niet op korte termijn, misschien zelfs op lange termijn.” (M.V., 24/06/’15)
Ergotherapie: afbeelden van gezin in creatief materiaal
Thuisbezoek Informerende folder
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
64
THEMA 4: Voorwaarden verbonden aan brussenparticipatie
Patiëntentevredenheid THEMA 3 Succesvolle realisatie van brussenparticipatie
Empowerment: handvaten in omgang met de cliënt aanreiken en krachten behouden en benutten
“Een voorwaarde vind ik toch dat eerst heel goed met de jongere zelf over gesproken wordt en dat het geen automatisme wordt. Dat we heel goed uitleggen waarom we dat belangrijk vinden. Wat dat ik ook belangrijk vind is dat de ouders daar ook wel van op de hoogte zijn ook al gaat het over een oudere broer of zus. En natuurlijk dat die broer of zus dat zelf wil.” (M.V.,11/06/’15)
Inzicht in gezinsdynamiek
THEMA 5: Kansen brussenparticipatie
Mandaat jongere, ouders en THEMA 4 Voorwaarden brussenparticipatie
opgenomen adolescent Voldoende mentale rijpheid bij de brus Veilige broer-zus relatie Inleidende gesprekken: kadering,
“Waardevol omdat je een nieuwe stem laat meeresoneren. En naar werkhypotheses is het ook verruimend. Als therapeut ben je met je eigen werkhypotheses aan het werken en hoe meer stemmen je hoort, hoe meer je de puzzel helemaal ziet. En we zien nog altijd stukjes niet hé… Dat is voor mij wel de kracht.” (N.S., 27/05/’15)
bespreking verloop en inhoud gesprekken
Beroepsgeheim Meerzijdige onpartijdigheid
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
65
Taboedoorbrekend THEMA 5 Kansen brussenparticipatie 1. Algemeen 2. In teken van probleemverkenning
Waardevolle observatiemomenten
Correcte beeldvorming
THEMA 5
Psychiatrie Aandacht brus Preventie ontwikkeling problematiek brus (doorverwijzing)
Kansen brussenparticipatie 1. Algemeen
Verrijkend en aanvullend Zicht op persoonlijke en
omgevingsfactoren « Probleemverkenning » brus: correcte en aangepaste informatieoverdracht en kadering rond probleemgedrag adolescent
2. In teken van probleemverkenning
3. In teken van verdere broer-zus relatie
3. In teken van verdere broer-zus relatie
4. In teken van het therapeutisch proces
4. In teken van het therapeutisch proces
Verbondenheid THEMA 5 Kansen brussenparticipatie 1. Algemeen 2. In teken van probleemverkenning 3. In teken van verdere broer-zus relatie
Erkenning voor problematiek en
Hechting
THEMA 5
Verstevigen en herontdekken van
Kansen brussenparticipatie
band tussen beiden Begrip Doorbreken geïsoleerde positie:
1. Algemeen 2. In teken van probleemverkenning
« Ik en mijn probleem broer/zus » « Ik en mijn probleem »
3. In teken van verdere broer-zus relatie
4. In teken van het therapeutisch proces
brus Brus treedt op als steunfiguur Verhoogde kans op blijvende verandering Hefboom in het gesprek Actief werken aan een adequater gezinsklimaat
4. In teken van het therapeutisch proces
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
66
THEMA 5: Risico’s brussenparticipatie
Verhoging van de druk op de THEMA 6 Risico’s brussenparticipate
“Een nadeel kan zijn denk ik als de broer of zus het zelf heel moeilijk hebben. Dat je terug dingen tot leven gaat brengen die bij de broer of zus misschien al een plek heeft gekregen.” (M.V., 11/06/’15)
broer-zus relatie Nadruk op onbegrip Te grote confrontatie voor brus en/of jongere Triggering brus Stigmatisering brus Gevaar voor professionele band met adolescent Patroon van parentificatie wordt verder gezet of versterkt
CONCLUSIE
Bedankt voor de aandacht
“Ik vind het moeilijk om te zeggen van, een algemene regel is: Je moet broers en zussen maximaal betrekken. Ik denk dat je maximaal de kans moet geven om deel te nemen en dat je moet verstaan dat sommige mensen het niet willen of het voor sommige mensen ook veel risico’s inhoudt” (H.D.B., 03/06/’15)
INDIEN VERDERE VRAGEN OF BEDENKINGEN:
[email protected]
Jelke Maenhout 2014‐2015 Mvr. Schepens
67