[15.
Bjjlagcn.
IJ
Tweede Kamer.
Regeling der Persoueele belasting.
(15.
1.)
MEMORIE VAX ANTWOORD. (Ingezonden bij brief van 3 October 1895.) De vroegere stukken zn'n gedrukt onder n \ 180, Zitting 1894—1895. Overgaande tot de beantwoording van het Voorloopig Verslag, moet de ondergeteekende niet erkentelijkheid op den voorgrond stellen , dat daarin tal van bedenkingen zóó zijn tegengesproken of weerlegd, dat zijne taak aanmerkelijk werd verlicht, en liet toeh reeds omvangrijke antwoord voor nog grootere uitzetting werd behoed. Algemeene beschouwingen. § 1. Verband tussclien dil wetsontwerp en de toekomstige reaelimi liet kiesrecht. Het wetsontwerp is samengesteld uitsluitend met het doel de persoueele belasting zoo goed mogelijk te doen beantwoorden aan de eischen, welke aan eene verteringsbelasting zn'n te stellen. Op niets anders dan op dat doel werd het oog gericht. Geen enkele bepaling werd gemaakt in eenig verband met de toekomstige regeling van het kiesrecht. Eu nadat het ontwerp op die wijze voorloopig gereed was gemaakt, is met het oog op het kiesrecht daarin geen enkele verandering gebracht, daaraan niets toegevoegd, daaruit niets weggelaten. Ook daarom kon er geen reden zijn met de indiening te wachten, toen het werk was afgeloopen. § 2. Preliminaire opmerkingen. Met het meeste genoegen werd het gunstig oordeel van een aantal leden vernomen. De grieven, door anderen geuit en in deze paragraaf vermeld, vinden grootendeels hare weerlegging, hetzij in hetgeen in andere paragrafen is opgemerkt, hetzij in hetgeen de Regeering straks zal in 't middeu brengen: terwijl hetgeen omtrent de wijziging der successiewet is aaugevoerd, naar het voorkomt, onbeautwoord kan blijven, nu de indiening van het ontwerp heeft plaats gehad. Wat te zeggen naar aanleiding van de grief, dat niet is vermeld , waarom eene nieuwe regeling der persoueele belasting wordt voorgesteld, en het ontwerp zich niet bepaalt tot de wijzigingen, welke noodig zyu door de invoering der vermogens- cu bedrij fsbelastingen ? Kon het inderdaad noodig worden geacht na al de pogingen tot grondige en volledige herziening, na al den aandrang daartoe, sedert jaren van alle kanten uitgeoefend, nog opzettelijk in 't breede te betoogeu, dat de bestaande wet niet hier en daar moet worden gewijzigd, maar moet worden vervangen? Blijkt dan niet uit de ingrijpende veranderingen, die de ondergeteekende gemeend heeft te moeten voorstellen, en uit de motieven, daarvoor aangevoerd, dat met wijziging op kleinere of grootere schaal niet mag worden volstaan? Is het dan niet duidelijk dat, ook afgescheiden van de invoering der vermogens- en bedrijfsbelastingen, eene wet niet kan worden gehandhaafd, die leidt tot aanslagen, zóó ongeluk, en ook daardoor zóó ergerlijk onbillijk, als waarvan door den ondergeteekende tal van voorbeelden zijn gegeven? Moet de noodzakelijkheid van afschaffing eener wet nog in het breede en opzettelijk worden betoogd, wanneer vaststaat w a t zeker door niemand zal worden ontkend — dat de wet in vele opzichten onbillijk werkt? Wanneer bovendien vaststaat, dat nog grooter hardheden, dan thans reeds zijn waar te nemen, alleen" door slechte toepassing der wet worden voorkomen ? Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen.
1894-1895.
Moet nog in het breede worden betoogd, dat een einde dient te worden gemaakt aan het leven eener wet, aan wier behoorlu'ke toepas>ing men niet kan denken? Zóó groot zijn de onbillijkheden der bestaande wet, zóó ernstig is de ongelijkheid harer werking, zoozeer benadeelt zij weinig vermogenden , in zóó groote mate vordert zij sommen , die de krachten te boven gaan — sommen die,ja,door eenigen niet betaald worden , maar tot wier betaling anderen toch worden gedwongen — in zóó buitensporige mate zouden de te hoogo bedragen nog moeten worden verhoogd bij betere toepassing der wet, dat vervanging door billijker bepalingen plicht is niet alleen, maar zelfs een plicht zóó ernstig, dat de Regeering onverwijld de hand aan 't werk moest slaan en moest doen wat in haar vermogen is om alle verder Terwijl te voorkomen , ook alle verwijl, dat uit sanienkoppeling met andere onderwerpen zou ontstaan. ïerwyl over de herziening der gemeentefinanciën. en in 't bijzonder over de uitkeeringen van den Staat aan de gemeenten, straks zal worden gesproken . zij hier nog vermeld, dat de regeling der wet van 126 Juli 1885 (Staatsblad u . 100), niet vervalt op 1 Januari 1890, maar blijft doorloopen totdat de voorgeschreven herziening zal hebben plaats gehad. § 3. Heffing tan directe têrlëringtbeUuting door liet Rijk dan nrt door de gemeenten. In een goed samenstel van Rijksbelastingen kunnen de verteringsbelastingen niet worden gemist. Verdere bezwaren daargelaten, zouden andere heffingen moeten worden opgevoerd tot eene hoogte, waaraan niet valt te deuken. Reeds daarom kan aan de stelling: Na betaald te hebben over het inkomen , behoort men niet opnieuw te betalen naar aanleiding r«n van verteringen, geen praetische waarde worden toegekend. Heft men belastingen naar de verteringen , dan is het niet weuschclijk zich uitsluitend te bepalen tot accijnzen, maar komen andere verteringen, uit waarneembare feiten blijkende, te eerder in aanmerking, omdat bij eene belasting naar deze verteringen rekening is te houden met omstandigheden , waarop bij het heifeu vau accijnzen niet kan worden gelet. Is er dus goede grond de personeele belasting, die zoo lang eene gewichtige plaats in ons belastingstelsel heeft ingenomen, te behouden, een overwegend bezwaar daartegen is niet te vinden iu het feit, dat eene belasting naar grondslagen, door de personeele belasting aangenomen, voor de gemeenten eene zeer gewenschte heffing is. Niets toeh belet, dat Rijk en gemeenten beide personeele belasting heffen, gelijk geschiedt, o. a. door middel van opcenten. De bewering, dat de personeele belasting aan de gemeenten zou kunnen worden overgelaten, wordt verdedigd met de opmerking , dat het Rijk slechts een betrekkelijk gering bedrag ontvangt. Men redeneert aldus: de opbrengst der herziene belasting wordt geraamd op nog geen 10 millioen, en daarvan wordt aan de gemeenten uitgekeerd ongeveer 8' 2 millioen. Die voorstelling is minder juist. .Sedert de wet van 20 Juni 1885 (Staatsblad n'. 109) wordt aan de gemeenten geenerlei deel van de personeele belasting uitgekeerd, al is het bedrag, dat zn' ontvangen als vaste uiikeering , indertijd vastgesteld in verband met de opbrengst over toen verloopen dienstjaren. De personeele belasting is sedert 1885 geheel ten voordeele van den Staat, en zij behoort zulks te blijven. Want de uitkeeringen aan de gemeenteu zullen nimmer naar behooren ziïn geregeld, wanneer zij stijgen of dalen naarmate de personeele belasting stijgt of daalt. Door zulk een verband wordt aan den eenen kant noodeloos geld uitgegeven en worden aan den anderen kant ernstige moeilijkheden in 't leven geroepen of bestendigd. Want op die wijze ontvangt de eene gemeente meer dan op eenigen grond te verdedigen i s , en wordt aan de andere gemeente een deel onthouden van hetgeen haar iu billijkheid toekomt. Dikwijls is het volgende stelsel aangeprezen: laat de vaste uitkeeringen aan de gemeenten vervallen en zie af van de heffing van personeele belasting voor het Rijk. De gemeenten — zoo redeneert men daarbij — zullen dan zelve personeele belasting kunnen heffen tot hooger bedrag dan zy thans aan opcenten ontvangen. De Staat zou dus geld opofferen. Zouden de gemeenten met die opoffering geholpen zijn ? Zeker niet! Maar wel zouden er gemeenten zijn, die zelve of wier ingezetenen bovenmatig en onredelijk werden bevoordeeld, omdat de <jemeeute aan eenige opoffering van den Staat geen behoefte heeft. Geldverspilling zou er dus zijn; en naast die geldverspilling zou toeh nog eene nieuwe opoffering van den Staat moeteu staan, omdat, hoeveel
[I*. I] Regeling der Personeele belasting. geld ook geofferd werd, toch niet alle billijke aanspraken zouden zijn bevredigd. Maar hoe het geld te vinden voor het noodige, als geld is opgeofferd voor deze verspilling ? Met de belangen der gemeenten wordt inderdaad het best rekening gehouden door niet maar eenvoudig de personeele belasting als Rijksmiddel te laten vervallen. Want heft het Rijk haar niet meer, dan zal de regeling der iinancieele verhouding tussehen Rijk en gemeenten zeer worden bemoeilijkt. Daar, zooals reeds werd opgemerkt, de tegenwoordige uitkeeringen aan de gemeenten geen verband meer honden met de personeele belasting, was er geen aanleiding de regeling dier uitkeeringen in de Memorie van Toelichting te bespreken. En ook thans kan dienaangaande niet in beschouwingen worden getreden, omdat zij . met het aanhangig wetsontwerp in geen verband zouden staan. Voor het overlaten van de personeele belasting aan de gemeenten werd voorts aangevoerd, dat de belasting zich veel beter leent tot plaatselijke dan tot algemeene regeling. Het mislukken der herhaalde pogingen tot herziening werd daaraan toegeschreven. Het is zeker, dat cene regeling der personeele belasting geen geringe moeilijkheden oplevert. Maar niet minder zeker is het, dat die moeilijkheden vóór 1885 veel grooter waren, omdat toen een evenredig deel van de opbrengst aan de gemeenten werd uitgekeerd. Mochten zy- toen onoverkomelijk zijn geweest, thans is dit niet meer liet geval, mits men nalate bij de moeilijkheden, aan het onderwerp eigen, nog tal van nieuwe te voegen door samerikoppeling van wat niet met elkaar in onafscheidelijk verband staat. En mits men aan de personeele belasting geen overdreven eischen stelle. Tot de overdreven eischenbehoort deze, dat de belasting rekeninghoude met de verteringen in liet algemeen en met hetgeen aan accijnzen wordt opgebracht. Wilde men belastingen afwijzen, omdat zij niet aan dergelijke eischen voldoen , dan zou men waarlijk maar al te zeer verlegen zitten met de beantwoording der vraag hoe de schatkist aan het noodige geld moet komen. Het is zeker waar, dat eene classificatie der gemeenten — onvermijdelijk bij de heffing eener personeele belasting door het Ryk - niet gemakkelijk is. Maar wanneer die classificatie ook slechts aan matige eischen voldoet, is de regeling toch nog beter dan die van andere belastingen , die allen, onverschillig waar zij wonen , op dezelfde wij/.e behandelen. Alle opmerkingen omtrent de meerdere geschiktheid van gemeentebesturen om regelingen te maken , kunnen als niet ter zake dienende worden beschouwd, zoodra men aanneemt, dat het personeel niet als Rijksbelasting kan worden gemist. Het is dus overbodig te onderzoeken wat er is van die beweerde meerdere geschiktheid, die zich trouwens in de practijk weinig heeft geopenbaard in al die gemeenten, die niet beter wisten te doen dan opcenten tot steeds hooger bedrag te heffen op de Rijksbelasting — hoe kennelijk onbillijk ook geregeld — of op hare grondslagen voort te bouwen. Hoe dit zij , er moet worden geprotesteerd tegen de meening, dat het wetsontwerp zelf meerdere geschiktheid der plaatselijke besturen zou erkennen, door in art. 48 voor de regeling der aanslagen de medewerking van ingezetenen der gemeente in te roepen. Het verschil tussehen het vaststellen en het uitvoeren van voorschriften mag toch niet over het hoofd worden gezien. Eene berekening der perceptiekosten van de personeele belasting, waarnaar in deze paragraaf van het Voorloopig Verslag wordt gevraagd , ia onmogelijk te leveren. De uitvoering der wet is met die van tal vau andere belastingwetten aan hetzelfde personeel van ambtenaren opgedragen. § 4. Fiiiaiu icclt' gevolgen voor 's Rijks $ehatki$t. De opmerkingen . gegrond op het overzicht van den financieelen toestand , in September 1894 gegeven, hebben, naar het voorkomt, hare beteekenis verloren doorliet overzicht van eenjaar later en door de indiening van wetsontwerpen, die de strekking hebben het verlies tot een aanzienlijk bedrag te vergoeden. De bewering, dat geheele omwerking van het personeel niet in uitzicht was gesteld, is zeer bevreemdend. Om nog te zwijgen van vroegere plannen, zij enkel de aandacht gevestigd op den aanhef van de Memorie vau Toelichting bij het wetsontwerp betreffende de vermogensbelasting (Gedrukte Stukken 1891—1898, Mff, n: 3 , bladz. 12). Aangaande het bedrag , waarmede de opbrengst der belasting zal verminderen, kan de ondergeteekende geen nieuw licht
ontsteken. Gelyk hy vroeger reeds deed opmerken, ontbreken te veel gegevens voor eene betrouwbare raming. Nu de beide ontwerpen van wet tot verkrijging van een aequivalent bij de Kamer aanhangig zijn , kunnen zij hier onbesproken blijven. § 5. Finaneieelê gevolgen voor de gemeenten. Wil men de per» soueele belasting, ten behoeve van het Ryk te heffen, goed regelen, dan is bet onvermijdelijk, dat men uitsluitend onderzoeke aan welke eischen zij als Rijksbelasting heeft te voldoen. Eene deugdelijke regeling zou in al te groote mate worden belemmerd , moest men zich telkens de vraag stellen , niet op welk bedrag de Rijksbelasting behoort te worden vastgesteld , maar op welk bedrag zy zou moeten worden bepaald om genieenten of provinciën te gerieven. Trachtte men tevens te zorgen, dat, na de invoering der nieuwe wet, de gemeenten weinig wijziging hebben te brengen in hare belastingwetgeving, men zou een dubbel doel najagen en geen enkel bruikbaar resultaat verkrijgen. De wetgever regele de Rijksbelasting zoo goed mogelijk, e n , is dit gedaan , dan worde beslist hoe de gemeentebelastingen moeten zyn. om zich op bevredigende wijze daarbij aan te sluiten. Doordrongen van de noodzakelijkheid in dien zin te handelen, tevens doordrongen van de noodzakelijkheid om aan de reeds zoo moeilijke regeling der personeele belasting geen nieuwe bezwaren in den weg te leggen door sanienkoppeling met andere onderwerpen , heeft de Regeering zich omtrent de gevolgen voor de opcentenheffende gemeenten van beschouwingen onthouden. Dat standpunt blijft zij innemen. Zy blijft van oordeel, dat j de regeling der personeele belasting op zich zelve behoort te ! staan en op zich zelve moet worden beoordeeld. Zij blijft meenen, i dat na de vaststelling van de nieuwe regeling der Rijksbelasting ! de tijd komt om de maatregelen te nemen, die er mede in verband staan. Zij heeft vrijheid gevonden dit standpunt van den aanvang af I in te nemen en het te blijven innemen , omdat zij zich de vraag ; gesteld had, of haar stelsel te groote moeilijkheden zou medebrenger. , en zij toen tot de overtuiging was gekomen, dat j er na de nieuwe regeling der Rijksbelasting wel moeilijkheden zouden zijn uit den weg te ruimen , maar geen onoverkomelijke. Van den grond dier meening wenscht zij hier beknopte mededeeling te doen. Zoodra de heffing der nieuwe belasting is begonnen , zullen er gemeenten zijn. waar de opcenten, tot hetzelfde aantal als tegenwoordig geheven, minder opbrengen, niettegenstaande zy thans slechts geheven worden over een deel der Rijksbelasting, namelijk de hoofdsom , en niet over de Rijksopcenten, die volgens het ontwerp met de hoofdsom worden samengesmolten. Bij eene juiste opvatting van het werk der herziening is dat onvermijdelijk. Er ligt echter ook niets onbillijks in. De gemeentebesturen zullen zelve in de eerste plaats hebben te beoordeelen op welke wijze zij het verlies willen herstellen. En mochten zij tot heffing van méér opcenten besluiten , dan zal daarin zeker geen bezwaar liggen , omdat een grooter aantal opcenten op eene billijk geregelde belasting toch zeker niet slechter werkt dan een kleiner aantal, toegepast op eene belasting, welke, als de tegenwoordige, èn wat de bepalingen betreft èn wat de toepassing aangaat, zooveel te wenschen overlaat. De noodzakelijke wijziging der gemeentebelastingen, als gevolg van de veranderde opbrengst der Rijksbelasting, zou dus op zich zelf geen overwegend bezwaar opleveren. Maar er kan moeilijkheid ontstaan uit de omstandigheid, dat de nieuwe plaatselijke regelingen , noodig geworden door de wijziging der personeele belasting, betrekkelijk spoedig weder door andere zouden moeten worden vervangen. Immers, wanueer de voorgenomen herziening der gemeentefinanciën tot stand komt, zullen ongetwijfeld nieuwe plaatselijke regelingen daaruit voortvloeien. Kort nadat de gemeentewetgever eene nieuwe regeling had gemaakt zou dus alles weder moeten worden gewijzigd. Daarin ligt het bezwaar. Gesteld byv., dat eene gemeente ter zake van de herziening der personeele belasting het aantal opcenten of wel eene plaatselijke directe belasting verhoogt, dan zullen de daarnaar vastgestelde bedragen wellicht slechts voor één jaar gelden. Want komt in den loop van 1896 eene nieuwe wettelijke regeling der gemeeutefinanciën tot stand, dan zullen vermoedelijk vele plaatselijke verordeningen ingrijpende wijziging ondergaan, en zal dus weder geheel nieuwe aanslag naar gewijzigde beginselen plaats hebben. Is het nu wenschelijk kort na elkaar twee groote wijzigingen in het plaatselijk belastingstelsel te brengen en twee ingry-
|S.Ï,
l,|
Regeling der Personeele belasting. pende en belangrijke veranderingen te brengen in de som, die ieder aan gemeentebelasting heeft op te brengen P Zeker niet. Hoe dan liet bezwaar uit den weg te ruimen , dut voortvloeit uit de omstandigheid, dat de nieuwe personeele belastingen de gemeentelijke regelingen, op eene nieuwe wet gegrond, niet te gelijk zy'n in te voeren ? Het middel daartoe, na de herziening van de personeele belasting aan te wenden, ligt voor de hand. Verbetering der financieele verhouding tussehen Kijk en gemeenten zal onvermijdelijk medebrengen een hooger totaal der uitkeeringen aan de gemeenten. Kon die verbetering tegelijk met de herziening der personeele belasting worden ingevoerd , dan zou de Staat al dadelijk de verhoogde uitgaaf doen. Xu dat niet geschiedt, kan er geen overwegend bezwaar in liggen om een deel van hetgeen de schatkist tijdelijk bespaart, door het onvermijdelijk uitstel van de nieuwe regeling der verhouding tussehen Rijks- en gemeentefinanciëu, te gebruiken tot het wegnemen der moeilijkheid , uit den overgangstoestand voort vloeiende. Worden bijv. de middelen, om een hooger bedrag aan de gezamenlijke gemeenten uit te keereu, gevonden door conversie van Nationale Schold, dan kunnen zij in 't begin van 1896 beschikbaar zijn. Hieruit zou aan de gemeenten eene naar billijkheid door de wet te regelen vergoeding kunnen worden gegeven voor de vermindering , die hare inkomsten ondergaan ten gevolge van de verlaging van het bedrag, waarover de opcenten worden geheven. Het heffen van een grooter aantal opcenten in 1896 dan op de kohieren over 1895 90 i< berekend, zou buiten aanmerking blijven. De bedoelde uitkeering zou de beteekenis hebben van een tijdelijken maatregel ter voorziening in een tijdelijk bezwaar, ontdaan uit de onvermijdelijke nieuwe regeling eener Rijksbelasting zonder gelijktijdige herziening van de regeling der gemeentefinanciëu. De gemeenten zouden zijn gevrijwaard van de gevolgen der om* standigheid, dat de herziening der gemeentefinanciëu eerst later zal kunnen werkeu dan die der personeele belasting. En de Staat zou slechts opofferen een deel van hetgeen ten gevolge van diezelfde omstandigheid in de schatkist zou blijven berusten. Bovendien wordt afgesneden de moeilijkheid, dat, zoolang de nieuwe regeling der personeele belasting nog niet in haar geheel is toegepast, de gemeenten niet kunnen weten hoeveel zeker aantal opcenten zal opbrengen. Natuurlijk zullen er gemeenten zijn , die door dien overgangsmaatregel en door de wet van 1885 meer ontvangen dan z\j later kunnen trekken , en andere, die minder krijgen dan waarover zy na de definitieve regeling kunnen beschikken. Een overwegend bezwaar kan dat moeilijk opleveren, als men aanleiding en doel van den overgangsmaatregel in het oog houdt. Het doel namelijk de moeilijkheid te vermijden, die zou worden geboren uit twee omwentelingen in de belastingen der gemeenten in een kort tijdsbestek. Er zullen gemeenten zijn, die door den hier besproken maatregel weinig of niets krijgen. Doch waarom is dat zoo ? Omdat zij, geen of weinig opcenten op de personeele belasting heffende, ook niet komen te staan voor de moeilijkheid, wier afwending het eenige doel is. Getrouw aan het beginsel om de herziening van het personeel op zich zelve, afgescheiden van alle andere zaken, te behandelen, meent de ondergeteekende zich te moeten bepalen tot deze beknopte aanwijzing van hetgeen te zijner tijd zou kunnen worden gedaan om de geschetste moeilijkheid weg te nemen.
het kiesrecht. Zooals in het Voorloopt Ver-la^ is aangetoond, zijn voor het opmaken der kiezerslijsten in 1890 geenerlei moeilijkheden te verwachten. Het laatstverloopen dienstjaar is dan dat van 1894 op 1895. • § 7. Karakter MM het personeel als rerleringsbelastingra
Bij het heffen eener verteringsbelasting dient op den voorgrond te staan het beginsel, dat geen belasting moet worden gevorderd naar aanleiding van het uitgeven van geld om geld te verdienen. Dat principe is zooveel mogelijk in toepassing te brengen en waar er gevallen zijn . waarin het niet geheel vaststaat of de uitgaat al dan niet tot de bedoelde categorie behoort. moet de wetgever de toepassing zoo regelen, als met het doel der belasting het best is overeen te brengen. Uit het beginsel vloeit voort vrijstelling der winkels Hetgeen wordt uitgegeven om een winkel te hebben, wordt toch zeker besteed om geld te verdienen. Welk afdoend verschil zou er zijn aan te wijzen tussehen de werkplaats—onder de vigeerende wet reeds onbelast — en den winkel r Welk afdoend verschil tussehen het thans reeds vrijgesteld magazijn en den winkel? Immers, welk verschil kan het maken voor eene verteringsbelasting of men goederen uitstalt en publiek daarbij toelaat, dau wel of men de goederen gereed legt om ze ineen ander lokaal aan de koopers te laten zien ? Er is gezegd: ook koffiehuizen worden toch belast. Zeker! Maar waarom? Omdat zy dienen tot tijdelijk verblijf van personen die er niet zijn om geld te verdienen, maar om geld te vertereu. Koffiehuizen zijn ook winkels van levensbehoeften. Zeker. Maar in een winkel komt men niet om er den tijd door te brengen, in een koffiehuis wel. Er is verder gezegd, dat de paarden van rijtuigverhuurders worden belast. Het is waar. Maar waarom V Omdat men belasting wil laten opbrengen door hen, die paarden gebruiken', en men, de belasting niet kunnende vragen van ieder. die een paard h u u r t . haar vraagt van hem . die ze verhuurt. Waar men de belasting regelt per paard, kan meu vertrouwen. dat zij evengoed als de kosten van onderhoud der paarden zal worden teruggevonden in den prijs der verhuring. En gesteld nu eens, dat de personeele belasting, door deu Bruikbare gegevens omtrent de invloed van de vrijlating der winkelier voor zijn winkel betaald. wordt verhaald op zyne winkels en omtrent het bedrag dat voor alle perceelen volgens klanten, is er dan evenzeer reden die klanten belasting te laten de nieuwe regeling als huurwaarde in aanmerking zou komen, betalen wegens hetkoopen in een winkel van allerlei goederen, o.a. ziju niet te verschaffen. Zelfs niet voor eenige categorieën van levensbehoeften , als er reden bestaat te laten betalen door hen , gemeenten. Van de belastingplichtigen zouden zy niet te krijgen die van paarden gebruik maken voor hun genoegen of hun zijn; er ton dus eene volledige schatting moeten plaats hebben gemak ? volgens de beginselen van eene pas ontworpen wet. Veel tijd Zal men dan , door de winkels naar de huurwaarde aan te en veel geld zouden noodig zijn voor een resultaat van betwist- slaan , in de belasting een element opnemen , dat niet in eene bare waarde. verteringsbelastiug past? Waren de winkels tegenwoordig niet belast, ongetwijfeld zou Naar aanleiding van de vraag. aan het slot van deze paragraaf gedaan, wordt medegedeeld, dat art. 78 van het ont- invoering dier belasting weinig voorstanders vinden. Dat de belasting, nu hare afschaffing is voorgesteld, door werp ziet op de geheele aanslagen , dus ook op de opcenten, die bjj alle invordering, ontheffing , kwijtschelding enz. steeds velen in bescherming wordt genomen, is dan ook blijkens het Verslag te verklaren uit de omstandigheid, dat zij bestaat. de hoofdsom volgen. Men neemt aan , dat de belasting tegenwoordig wordt terug§ 6. Verband van het wetsontwerp met ile bestaande regeling iau gevonden in den prys der waren ; dat die pryzeu niet zullen
[15. 1.] Kegeliug der Personeele belasting verminderen >>ïj afschaffing der belasting en dat afschaffing dus — zooals het Verslag zegt — zou werken als een zuiver geschenk. Herziening van belastingen naar juiste beginselen heeft alty'd ten gevolge, dat sommigen minder gaan betalen. Doch als de vermindering voortvloeit uit de toepassing van betere beginselen , kan van eun geschenk kwalijk sprake zyn. En , al ware het anders , gaat het auu bij voortduring alle winkels , die in den loop der jaren zullen worden opgericht, met belasting te treffen enkel op grond, dat in vroeger tijd winkeliers werden aangeslagen? Moet een minder juist beginsel, omdat het langen tyd gegolden heeft, steeds van de eene wet in de andere overgaan ? Moet, omdat eenmaal een niet gerechtvaardigd onderscheid is gemaakt tusschen de plaats, waar men de goederen maakt, en die, waar men ze tracht te verkoopen, dat niet gerechtvaardigd onderscheid steeds blijven bestaan? Zou ooit eene deugdelijke belastingregeling tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen, wanneer men zich zorgvuldig moestonthouden van eeuige vermindering van belasting voor zekere categorie van personen? Al mocht dit alles onjuist zijn, al mocht de vrijstelling genoemd worden een geschenk, hoe zou men dan kunnen rechtvaardigen, dat men voor de winkels zeer veel meer zal laten betalen dan thans ? Noch met de qualificatie der vrijstelling als geschenk , noch met de afwentelingstheorie zou verhooging zijn te verdedigen. En belangrijke verhooging zou toch niet kunnen uitblijven, want vergeleken met de huurprijzen zyn de belastbare huurwaarden der winkelhuizen , vooral van de groote, thans over het algemeen bijzonder laag. Groote winkelhuizen worden veelal niet verhuurd. Eigenaren wonen er zelve in. Dus is het nietgemakkelyk vele huurprijzen van groote winkelhuizen te vinden. Toch zijn er te vinden die de waarheid van het zooeven gezegde staven. Uit enkele voorbeelden blijkt genoeg hoe by de schatting der huurwaarde is te werk gegaan. By kennisneming van de hieronder volgende lijst, betrekkeiijk eenige winkelhuizen te Airsterdam, is in aanmerking te nemen , dat buiten de schatting der huurwaarde vielen de gedeelten, bestemd tot magazijn (niet tot uitstalling). Veel gewicht leggen die gedeelten echter niet in de schaal. In Amsterdam nu werden op enkele goede winkelstanden de volgende voorbeelden gevonden: Winkelhuizen te Amsterdam. Tegenwoordige huurwaarde. f 950
Werkelijke huurprijs. f 3 500
Tegenwoordige Werkelijke huurwaarde. huurprijs. f 1400 f 2 800
fing, namelyk dat de vervanging van het patentrecht door de bedryfsbelustiiig voor de winkeliers dikwyls eene ontlasting, voor de meesten zeker geene verzwaring van last heeft gebracht. In verband hiermede werd de wensch geuit (§ 19 op blad/. 31. van het Voorloopig Verslag) omtrent de gevolgen dier vervanging eenige inlichtingen te verkrygen. Inlichting zou moeten worden gegeven door naast elkaar to
plaatsen aanslagen in patentrecht en bedrijfsbelasting.
De vergelijking van die aanslagen kan echter slechts insommige gevallen geschieden. Immers het patentrecht werd bepaald voor het bedryf, de zaak. In de bedryfsbelastiug wordt elk individu aangeslagen naar het zuiver inkomen, uit verschillende bronnen te zameu genoten. Alleen in die gevallen, waarin vaststaat, dat de beheerder der zaak ook de eenige i s , die de winst geniet, en dat hij uit geen andere bron winst trok en in geen andere zaak geld verloor, kan het patent niet de bedrijfsbelasting vergeleken worden. Wanneer de winst door onderscheidene persons 1 gedeeld wordt, is geen vergelijking mogelijk. Zeker is het intusschen , dat zeer vele winkeliers , die patentrecht betaalden, aan bedryfsbelastiug niets of minder hebben oj) te brengen. In de eerste plaats omdïit in het patentrecht iedere, zelfs de kleinste, winkel werd aangeslagen, terwijl van bedrijfsbelasting vrij zijn allen, die minder dan f 050 inkomsten hebben , onverschillig waaruit voortspruitende In groote plaatsen moesten daarvoor velen vrij blijven ; in kleine plaatsen zeer velen. In de tweede plaats omdat de omzet maatstaf was voor het patentrecht, en de winst daaruit moeilijk is af te leiden. Doch hoe dat zy , ecu feit is het, dat door velen van h e n , die groote winkels hebben, meer aan bedrijfsbelasting dan aan patentrecht wordt betaald. Door cijfers kan dit niet ten vollo duidelijk worden gemaakt, omdat in de groote zaken meestal onderscheidene personen zijn betrokken , en de deelgenooten zelfs dikwijls op verschillende plaatsen wonen. Van eenige winkelzaken in voorname winkelbuurten van een tweetal groote steden , waarvoor meer bedrijfsbelasting dan patentrecht wordt betaald, wordt hieronder een overzicht gegeven. Mochten er in die zaken deelgenooten zijn, dan zouden de verschillen nog grooter wezen. Men kan er uit zien, dat tal van neringdoenden door de invoering der bedryfsbelastiug niet zijn bevoordeeld. Tegenover hen zou door behoud der personeele belasting voor de winkellokalen, op grond van de invoering der bedrijfsbelasting, de billykheid zeker niet worden betracht. Aanslag in het patentrecht.
Aanslag Aanslag Aanslag in de in het in de bedryfsbelastiug. patentrecht. bedrijfsbelasting
2 000
4 500
900
2 600
900
2 800
700
1600
15,36
44,00
273,28
331,20
650
2 000
2 000
4 500
115.00
173,00
79,36
190,40
1100
2 000
1600
4 000
79,00
84,00
160,00
337,00
2300
6 000
250
1000
21,76
24,00
58,88
68,00
1400
2 700
600
1000
87.04
116,00
58,88
80,00
3 500
12 000
750
3 000
38,40
48.00
30,72
44,00
1600
3 800
3 500
6 000
29,44
34,00
42,24
76,00
2 000
4 000
5 000
12 500
25,60
92,00
30,72
100,40
1500
3 000
1200
2 800
46,72
48,00
21,76
54,00
1 100
2 000
1000
3 500
19,20
42,00
87,68
135,20
2 100
6 000
1400
3 500
21,76
74,00
10,24
16,00
2 300
4 000
1800
4 000
3,84
20,00
17,28
44,00
SOOO
4 500
1000
4 500
15,36
24,00
42,24
74,00
1500
3 000
600
1600
12.16
14,00
30,72
72,00
800
1500
1400
2 500
17,92
24,00
42,24
S6,00
1 000
1800
1000
2500
800
1800
700
1200
30,72 20,35
36,00 34,00
50,56 21,76
68,00 44,00
900
1200
600
1100
10,24
22,00
42,24
84,00
57,60
114,00
87,04
108,00
Er is een ander motief aangevoerd voor het behoud der hef-
f
21,76
f
52,00
f
58,88
f
60,00
ri*.
15 ij lagen.
i.i
Tweede Kamer. ,-,
Regeling der Persoiieele belasting. Aanslag
Aftnalag
Aanslag
Aanslag
in het
in de
in liet
in de
patentrecht. bedrijfsbelasting. f
15,30
f
patentrecht. bedry'fsbelastiug
46,00
f
57,00
f
Aanslag Aanslag in het in de pateutrecht, bedryfsbelasting. f 40,00 r 21,76
68,00
15,30
76,00
Aanslag Aanslag in het in de patentrecht. bedrQfsbelastiug, • 6,40 f 28,00 24,96 51,20
112,64
142,00
15,36
28,00
115,20
124,00
34.43
64.00
30,72
142,00
20,48
36,00
•29.41
41,00
55,04
90,00
30,72
48,00
(54,00
68,00
16,64
60,00
30,72
52,00
30,72
60,00
21.76
34,00
74.24
102,00
51,20
58.00
44,00
42.21
60,00
37,12
52,00
30,72
51,00
68,00
21.76
26,00
55,04
62,00
33,28
56,0)
64,00
103,80
359,60
15,01
74,00
15,30
32.00
•29,14 57,60 42.24
48,00
57,60
134,40
190,00
57,60
98,00
95,52
471.20
57,60
72,00
23,80
180,00
81,23
72,00
51,20
192,00
10,24
12.50
34,SO
('2,00
28,80
32.00
26.88
80,00
130.56
173,60
69,40
106,00
87,76
60.00
28,1 4
92,00
75.52
84,00
81,92
168,80
53.88
64.00
129,23
743.80
10,88
14,00
43,52
82,00
33,23
54,00
15,36
52,0.'
15,36
21,00
58,83
78,00
90,83
124.00
10.88
20,00
20,00
34,43
72,00
37.12
41.00
5.76
44,00
20.00
33,28
52,00
23,01
62.00
33.23
200,80
60,50
273.60
55,04
92.00
79.06
112.00
11,52
52,00
44,07
60,00
17,92 13,44
28,00
42,24
58,88
108,00
44,80
30,72
34,00
46,08
82,00
15.30
40,00
92,16
112.00
16,64
50.00
15.30
44.00
10,24
34.00
10,24
13,25
23,63
54,00
30,72
40.00
46,08
112,00
3,84
10,25
51,20
513,00
26,38
30,00
33,28
112,00
6,40
72,00
30,72
04,00
33,23
44,00
33,23
54,00
301,60
10.20
50,00
47,36
91.20
29,31
56,00
14,00
23,80
04,00
17,23
64,00
117,76
280,S0
88,00
30.72
40,00
29.44
34,00
21.76
125,44 6,40
00,00 52,00
52,35
172,80
75,52
28,80
42,00
49,23
64,00
6,40
44,00
42,24
52,00
19,20
24,00
4S.64
08,00
10,88
20,00
42,24
114.00
58,88
64,00
37,12
56,00
42,24
124,00
21.76
62,00
230,40
21,76
58,00
1-13,20
23,04
52,00
352,80
30.72
72,80 198,00
19.20
S2.00 50,00
l:'.S,24 114,56
124,00
10,24
16,00
21,76
66,00
10,24
54,00
£0,72
64,00
19,20
21,00
10,44
72,00
15,36
24.0)
15,36
54,00
3.84
16.00
52,48
04.00
6,40
12,50
37,12
52,00
72,00
79,36
112,00
124,00
234,24
249,60
138,24 115,20 120,82 26,83
58,88 115,20
Handelingen der Staten-Geueraal.
Hylagen.
1895-1896.
72,00
65.28 35.84 56,00 Naar het voorkomt, zijn er dus gewichtige grondeu, waarop de vrijstelling der winkels is te verdedigen. De ondergeteekende vleit zich , dat vooral de overweging der bovenvermelde feiten den tegenstand tegen die vrijstelling in groote mate kan doen afnemeu. Doch voor 't geval, dat dit niet zoo mocht zyn, heeft hij gemeend de middelen te moeten nagaan, waardoor het bezwaar van velen tegen het wetsvoorstsl zou zijn op te heffen. In het Voorloopig Verslag wordt het denkbeeld geopperd de winkellmizen te schatten als gesloten woonhuizen. Ook is ter sprake gekomen het denkbeeld de winkels naar de helft of wel een derde der huurwaarde te belasten. Betwijfeld mag worden of de eerste dier maatregelen uitvoerbaar zou zijn, en of de tweede voldoende zou zijn te motiveeren. Enkele gevolgen mogen intusseken in 't licht worden gesteld. Aangenomen bijv. het geval, dat een winkelhuis vau zeer groote huurwaarde — zooals voorkomt — in 't geheel niet wordt bewoond. Wat zou dan de belasting anders zijn dan eene belastiüg op het beJryf nevens de belasting op bedrijfs- en andere inkomsten ? Stel eeu ander geval, namelijk dat in een winkelhuis slechts eene kleine ruimte, één of twee kamertjes, zyn bestemd tot woning van een bediende. Zou men wegens die bewoning groote sommen aan belasting kunneu laten opbrengen ? Nog is de meening verkondigd , dat alleen winkels van weeldeartikelea moeten worden belast, en dat behoort te worden onderscheiden tusscheu deze winkels en die, waar met aceyns bezwaarde artikelen worden verkocht. Daargelaten, of die | meening juist i s , zou de toepassing in de practyk op onoverkoi melijke bezwareu stuiten.
[15. 1] Regeling der Personeele belasting. Tot een ander middel, dat misschien de uiteenloopende denkbeelden zou kunnen concilieeren , komt uien vanzelf door de opmerking in bet Verslag, dat door het verblijven in den winkel met een kleiner afzonderlek woonvertrek kan worden volstaan. Hier wordt natuurlijk niet gedoeld op het geval, dat, zooals wel bij onbeduidende zaakjes gebeurt, slechts een gedeelte van een lokaal tot winkel, het overige tot bewoning is ingericht, want dan is van vrijstelling geen sprake. Het kan
«kantoren, welke in winkels gehouden worden". Gesteld , dat in een winkel geregeld wordt gewerkt door personen, die met de bediening van den winkel niets te maken hebben , dan zou het lokaal niet uitsluitend als winkel worden gebezigd. De kantoren van agenten van buitenlandsche huizen, waar op monster wordt verkocht, zijn geen winkels. Zóó vast is het spraakgebruik wel, dat het dergelijke lokalen buiten liet begrip „winkel'' laat vallen
eentor voorkomen. dat de winkelier of leden van zijn gezin , zonder .juist van den winkel een woonvertrek te maken , daarvan profite 'ivn in dien zin , dat het gezin met kleinere woonruimte gelijke geriefelijklieid heelt als ecu ander met grootere woonruimte. De overweging daarran zou misschien kunnen leiden tot de bepaling, dat de huurwaarde van woningen in winkelhuizen met zeker gedeelte, bijv. een derde, wordt verhoogd. Voor dio verhooging zou een maximum zijn te stellen , bijv. een derde der huurwaarde van de winkelruimte. De zeer uiteenloopende verhouding tusschen woon- en winkelruimte en tusschen de huurwaarde van beide deelen zou dergelijke beperking noodig maken, doch ook door die beperking is niet alle bedenking weggenomen. Ook worde niet uit het oog verloren, dat in bedoeld opzicht de thans reeds vrijgestelde werkplaats met den winkel gelijkstaat. Inkrimping dier vrijstelling is in het Voorloopig Verslag niet aanbevolen — en terecht.
Zeer te recht is de opmerking gemaakt, dat het bij het belaston van logementen en pensions er om te doen is hen te treffen , die er verblijf houden. Liet men die inrichtingen vrn', dan zouden aan de belasting personen ontsnappen, te wier behoeve zeker geen enkele reden van vrijstelling zou kunnen worden bijgebracht.
Waaroui voor paarden van rijtuigverhuurders belasting wordt geheven, is hierboven reeds gezegd. Indien de voorgestelde bepaling omtrent de paardeukoopers werd gemist, zou men hen moeten laten betalen naar het gebruik, dat zij voor hun gemak of voor het genoegen van hun gezin van de paarden maken. Het is doelmatig een abonnement te stellen in de plaats van de belasting, waarvan de aanslag zeer moeilijk zou zijn. 55 8. Classificatie der gemeente». Daar doel en methode blijkens Belasting der kantoorlokalen kan in theorie gemakkelijk wor- het Voorloopig Verslag zelf zeer goed begrepen zijn, mogen de den bestreden. De Memorie van Toelichting begon met zelve mededeelingen in de Memorie van Toelichting niet geheel onvolop den voorgrond te stellen, dat zij liggen op de grens van be- doende worden genoemd. Terecht is er op gewezen dat in de eerste plaats beslist moest lastbaarheid en onbelastbaarheid. Waar dit het geval i s . moet eene keuze worden gedaan , en worden bij welke huurwaarde de belastingheffing moest beginnen. tegen iets, dat op die wijze wordt beslist, zijn altijd argumenten Met andere woorden, gevraagd moest worden, hoeveel huur betalen zij , die wel eene kleine som aan belasting kunnen bijaan te voeren. Waarom liggen de kautoorlokalen op de grens? Omdat er dragen, namelijk iets meer dan f 1.20 'sjaars als zij geen kinvele zijn , waaraan geld te koste wordt gelegd lang niet uit- deren te hunnen laste hebben. Xatuurlijk loopt de huurprijs dien dezulken betalen , in veraluitond , zelfs niet in de eerste plaats , om er geld mede te verdienen. In tallooze gevallen zou er niet minder worden verdiend, schillende plaatsen zeer uiteen. Dus moet eene verdeeling in categorieën of klassen plaats wanneer veel minder aan kantoorlokalen werd besteed. Eu waarom moet de wet ze nu brengen aan die zijde der hebben. Aan heu die eene zeer lage huur verwonen dient een groote grens , waar belasting wordt geheven ? Omdat er zekere eischen ziju, waaraan de belastingwet moet reductie voor kinderen te worden gegeven. De gevallen waarin voldoen, wil zjj behoorlijke toepassing mogelijk maken, en die groote reductie is te verleenen zijn verschillend naar mate van de plaatsen waar men woont, want eene huur, die op de omdat die eischen dwingen tot de voorgestelde oplossing. Want wilde men de kantoorlokalen buiten de belasting eene plaats tot de hoogere behoort, behoort in de andere plaats brengen , dan zon , hetzy de wet, hetzij het spraakgebruik , eene tot de laagste. Uit den aard der zaak staat de vraag wie de hoogste reductie definitie van een kantoor of kantoorlokaal aan de hand moeten doen. De wet zou te kort schieten, wilde zij dit ondernemen. moeten hebben in nauw verband met de vraag waar de En het spraakgebruik levert niets bruikbaars: er is geen con- belastingheffing moet beginnen. De groote reductie moet geleidelijk verminderen. Aan den eisch stant spraakgebruik. Draagt de kamer, waar een advocaat zit te werken en de personen ontvangt, die hem raad en hulp komen van geleidelijke vermindering is niet beter te voldoen dan door vragen , den naam van kantoor, men geeft dien in den regel ook nog verder rekening te houden met de huurprijzen \vaarniet aan het vertrek, waar de geneesheer hen tÏ woord staat, boven de belastingheffing begint. Geen regelmatiger weg om te bepalen wie de grootste reductie die van hem raad en hulp verwachten. Des eenen kamer, waar hij werkt, heet kantoor, en menig zullen genieten, hoe zij geleidelijk zal afdalen en waar z\j zal ander lokaal, waar gewerkt wordt, b. v. tot voorbereiding voor eindigen, dan te nemen veelvouden van de cijfers waarboven openbare functiën of tot het behartigen van eigen zaken, ke?t de belastingheffing begint. Dat doet het ontwerp. studeerkamer. Mathematische juistheid wordt er niet door bereikt. Bij welke Het Voorloopig Verslag heeft hierop terecht gewezen. Er blijkt uit, dat een gewichtig bezwaar zou verbonden zijn aan de belastingregeling bereikt men die wel? Doch wat bereikt wordt vrijstelling, die in theorie tot. op zekere hoogte te verdedigen is. nadert zoo dicht mogelijk tot liet desideratum , en de uitkomsten Alen zegge niet, dat het bezwaar is te ondervangen door der methode voldoen in ruime mate aan de eischen der billijkruime opvatting der vrijstelling, dus door vry te laten alle heid. Het is niet moeilijk hier en daar gevallen op te sporen lokalen, waar gewerkt wordt. Dat toch zou gevolgen hebben, dat gemeenten gelijkstaan wat het bedrag der laagste te beilie zeker niemand wenscht. Want aan een lokaal is wel te zien lasten huurprijzen aangaat, maar niet geheel gelijk staan wat of er winkel wordt gehouden . maar aan menig vertrek is niet betreft de personen die hooger huren betalen. De regel is deste zien of het inderdaad, zelfs in hoofdzaak, dient om er te niettemin zeker wel, dat daar waar de kleine woningen duurwerken. De personeele belasting zou van aard veranderen en een der zijn, ook de grootere huizen meer aan huur kosten. De grief dat er gevallen zijn waarin de regel niet juist de zeer ongewenscht karakter aannemen, moest voortdurend in het oog worden gehouden waartoe allerlei kamers worden gebe- meest gewenschte uitkomst geeft, kan tegen elke voorgestelde zigd. En werd daarop niet goed gelet, dan zou het gevaar bestaan, en elke denkbare regeling worden ingebracht. Zulke grieven dat in menig geval het fraaiste deel van het huis buiten de be- groot gewicht in de schaal te laten leggen is het meest werkzaam lasting werd gehouden. En nog wel het fraaiste deel van de middel om oude wetten te laten voortbestaan lang nadat ieder grootste huizen, want in kleinere is de ruimte te beperkt om overtuigd is geworden van hare groote onbillijkheid. Twee classificatiën, ééne tot aanwijzing van de huur waarboven een of meer vertrekken onder de vrystelling te doen vallen. Daar zouden zij de duidelijke sporen van huiselijk gebruik de belastingheffing begint en ééne voor de regeling van den aftrek wegens kinderen, komen dus niet noodig, zelfs niet gedragen. Hrt maken van onderscheid tusschen kantoren binnens- en wenscht voor. De eenige vraag, die de classificatie moest beheerschen, was buitenshuis zou tot ongemotiveerde bevoordeeling van den een dus de bovengestelde: hoeveel huur betalen zy die wel eene boven den ander leiden. Te groote moeilijkheid valt niet te vreezen ten opzichte van kleine som aan belasting kunnen opbrengen?
[15. 1.] Regeling der l'ersoimele belasting. Noch zielental «Ier gemeente, noch zielental der kom, noch eenig ander van die uiterlijke leekenen kuu dienen als groudslag van indeeling. , Zichtbare en tastbare gegevens " bestaan niet in dien zin dat met behulp daarvan , grondslagen in grove omtrekken" zouden kunnen worden gelegd, die nader door het uitvoerend gezag Bonden kunnen worden uitgewerkt. Er ia dus geen andere weg dan met behulp van gegevens, welke plaatselijk onderzoek aan de hand doet, voor elke gemeente of voor verschillende deelen eener gemeente de huurwaarde te bepalen waarboven de belasting begint. Is het bepalen van die huurwaarde onmogelijk voorden wetgever? Is daarvoor noodig dat ieder, geroepen om tot de beslissing mede te werken , omtrent elke plaats in 't bijzonder zelfstandig oordeele ? Zeker niet. Daargelaten toch dat in de meeste zaken de speciale kennis van den een die van den ander pleegt aan te vullen, zoo is op te merkeu dat de huurwaarde waarop het hier nankomt, in geheele, zeer uitgebreide, streken gelijk is of althans zoo weinig uiteenloopt dat voor indeeling in verschillende klassen geen motief E»U aanwezig zijn. Uitgebreide aaneengesloten gedeelten van het land zijn dus in ééne klasse gebracht, met uitzondering van eenige daarin gelegen gemeenten waar rekening moest worden gehouden met hare toestanden , verschillende met die harer omgeving. De beoordeeling van de tabel van indeeling der gemeenten in klassen wordt hierdoor zeer zeker vergemakkelijkt en binnen de grenzen der mogelijkheid gebracht. Terecht is opgemerkt, dat de plaatselijke omstandigheden niet zooveel veranderen dat de tabel niet gedurende gernimen tijd onveranderd zou kunnen blijven. Er is gezegd dat eene classificatie welke rust op een aanger nomen verband tusschen de huurprijzen en het vermogen om belasting te betalen, geen goede resultaten kan opleveren , omdat de levenswijze ook bij lage huurprijzen kostbaar kan zijn, doch welke betere weg kan worden ingeslagen dan in elke plaats te onderzoeken of zij die zekere huur betalen ook belasting kunnen opbrengen. Wordt daardoor niet van zelf met de duurte van levenswijs rekening gehouden? Van welk beginsel werd nu bij de indeeling in klassen uitgegaau ? Zooals reeds is gezegd moest worden gezocht naar de h u u r , verwoond door hen die geacht worden eenige belasting te kunnen opbrengen. Moest de grens van belastbaarheid zoo worden bepaald dat uilen die er boven vallen kunnen betalen? Zeker niet, want onder hen wier woningen in huur gelijk staan, zijn er altijd die door verschillende oorzaken in welstand uiteenloopen. Wilde men de grens zoo hoog stellen dat er geen nonvaleurs te wachten zouden zijn. zoo zou men ter wille van eenige oninbare posten een groot bedrag opofferen en eene slechte regeling krygen. De grens moest zóó worden gesteld dat de meerderheid dergenen , die aan de belasting onderworpen worden , betalen kunnen. Om die grens te vinden was een plaatselijk onderzoek noodig. Daarbij was onder meer acht te slaan op de laagste der bestaande aanslagen en op de omstandigheden van hen aan wie die aanslagen zijn opgelegd. De ondervinding ook omtrent de invorderbaarheid of oniuvorderbaarheid van bestaande aanslagen gaf kostelijke gegevens. Die ondervinding was in het bezit van de ambtenaren der directe belastingen , ten gevolde van de veelvuldige onderzoekingen voor de heffing en de invordering der bestaande belasting noodzakelijk. Wilde men een onderzoek vrij van alle nevenbedoeling, een onderzoek dat de grootste waarborgen opleverde van onpartijdigheid, een onderzoek dat eensdeels de eischen der schatkist in het oog hield en anderdeels toch vrij bleef van groote fiscaliteit — zoo moest het worden ingesteld door ambtenaren der directe belastingen , geroepen om voor de belangen der schatkist te waken. Bij hunne voorstellen tot classificeering hadden zij een prikkel om zoowel eene te hoog als eene te laag gestelde grens te vermijden. Hunne zorg voor de schatkist moest terug houden van het toekennen van ongemotiveerde vrijstellingen, maar aan den anderen kant kon de moeilijkheid en het gevaar van te veel oninbare posten hun niet ontgaan. Een onderzoek ingesteld door een SOtal inspecteurs van de directe belastingen, zooveel noodig bijgestaan door tal van ambtenaren en andere deskundigen , gaf waarborg dat de blik van den onderzoeker niet beperkt zou blijven tot een te klein onderdeel van het geheel. Eene zeer te waardeeren controle op de resultaten van het werk werd uitgeoefend door onderlinge vergelijking. Waren er verschillen tusschen aangrenzende gemeenten van dezelfde soort,
zoo werden onder de leiding van anderen, vooral van een hoofdinspecteur der directe belastingen, de noodige nadere onderzoekingen en besprekingen gehouden, liet resultaat dier onderzoekingen en besprekingen strekte om de verschillen of ongeijkelijkheden te doen verdwijnen als daarvoor geen afdoende reden was te constateeren. In eenige groote gemeenten waar verschillende inspectears werkzaam zijn , was de overeenkomst der resultaten van ieders Onderzoek een zeer te waardeeren waarborg voor degelijk werk.
Ju alle gemeenten had dus een ernstig onderzoek plaats, in sommige een herhaald onderzoek. Znlk een herhaald onderzoek, zoo noodig door den hoofdinspecteur zelven ingesteld , gaf in tal van twijfelachtige gevallen de oplossing aan de hand, bracht hier overeenstemming waar die mogelijk bleek te zijn en constateerde elders de noodzakelijkheid
van verschillen tusschen gemeenten onderling of tusschen de deelen van gemeenten. Zoo werd de overtuiging verkregen dat het met veel inspanning verkregen resultaat alleszins bruikbaar was , en een nieuw onderzoek , naar aanleiding van de opmerkingen in het Yoorloopig Verslag ingesteld, heeft slechts txeleid tot enkele wijzigingen in de ontworpen tabel.
liij den eersten oogopslag zijn er zeker indeelingen die zonder* ling schijnen. Is het te verwonderen dat zij ook de aandacht trokken van hen die de resultaten van het werk het eerst onder de oogen kregen? Toch handhaafden zij die zonderling schijnende indeelingeu. Waarom? Omdat de schijn bleek te bedriegen, daar elk onderzoek leerde dat er gemeenten of deelen van gemeenten zijn die in niets gelijken op andere dan alleen daarin dat de woningen er duur zijn. Gedeputeerde Stalen zijn niet gehoord. Buiten de gemeentebesturen zouden zij in den rege! geen personen hebben die plaatselijk onderzoek zouden instellen en de besturen van 1100 a 12U0 gemeenten zijn weinig geschikt om in deze zaak een goed oordeel uit te brengen omdat zij slechts rekening zouden houden met hetgeen hunne gemeente betreft en vergelijking met andere gemeenten een onmisbaar vereischte is voor deugdelijk oordeel. Bovendien zijn er tal van gemeenten waar weinig perceelen verhuurd zijn , en waar dus gegevens uit andere gemeenten niet te missen waren. Dat in de provincie Zuidholland a:een enkele gemeente en geen enkel onderdeel eener gemeente i n d e laagste klasse geronacnikt is, vindt zijne verklaring hierin dat in deze provincie de huurprijzeu ten platten lande in den regel hooger zijn dan elders. Huurprijzen, na aftrek van werk- ofbergplaatsen of grond, van f 0,50 per week, komen er niet voor , tenzij wellicht hier of daar voor perceelen, welker bewoners geene belasting kunnen betalen. Voor de provincie Groningen geldt dit evenzeer. Wel scheen aanvankelijk het Westerwoldsche gelijk te moeten staan met de gemeenten in het oosten van Drenthe, doch bij onderzoek bleek dat in dit deel der provincie, o. a. in de gemeente Vlagtwedde, voor meest zeer slechte woningen hooger huren werden bedongen dan in vele Drentsche gemeenten. In Xoordholland was aanvankelijk een zevental gemeenten in de laagste klasse gebracht. Nader onderzoek leerde dat het beter was ook die enkele gemeenten ééne klasse te verhoogen. De verschillen met aangrenzende of nabijliggende gemeenten waren toch te gering om het onderscheid voldoende te motiveeren. De beantwoording der hier ter plaatse in het Voorloojiig Verslag voorkomende opmerkingen betreffende Limburg schijnt meer op hare plaats bij de hierna volgende bespreking van de rangschikkiug der gemeenten in die provincie. Voor Assen en Meppel bleek geen hoogere huurprijs dan f 50 als grens voor belastbaarheid te kunnen worden aangenomen zonder tal van personen vrij te stellen, in staat tot betaling van een matigen aanslag. Dat de huurprijzen te Weesp veel hooger zijn dan te Assen staat vast. Zoowel door de nabijheid van Amsterdam als door de belangrijke industrie welke te Weesp gedreven wordt, is er hetleven zeer duur. Dit laatste geldt ook voor de tegenover Rotterdam liggende gemeenten LJsselnionde en Ridderkerk voornamelijk door het gemakkelijke verkeer met Rotterdam. De huurprijzen der woningen van allerlei soort zijn te Amsterdam en te Rotterdam hooger dan elders. 'sGravenhage kan met die gemeenten niet op ééne lijn worden gesteld ; daarvoor loopen de huurprijzen te veel uiteen. Aan den anderen kant kan de bewering dat 's (Iravenhage toch ook niet op ééne lijn te stellen is met de plaatsen , waarmede het ontwerp die gemeente gelijkstelde, niet geheel worden weerlegd. De
8
[15. 1.] Regeling der Personeele belasting.
moeilijkheid is op te lossen door 's (uavenhage in eeue klasse aangetoond dat ofschoon er wellicht personen belastingplichtig te brengen lager dan Amsterdam en Rotterdam, doch hooger '/.uilen worden die thans vrygesteld zy'n , erbij rangschikking in dan Groningen, Haarlem en Utrecht. Het getal klassen wordt dan de 7de klasse van belasting vry zullen blijven, die wel instaat met ééne vermeerderd ten einde voor 'sGravenhage de grens zijn een geringen aanslag te betalen. Wel is de gemeente Voorst waarboven volgens art. 12 de belastingheffing aauvanyt, te kunnen ' in de 7de klasse gerangschikt maar over het algemeen zijn de bepalen op f 112.50. Hierdoor wordt tevens het verschil in op- huurprijzen largs den I.lssd hooger dim in de landstreken. klimining weggenomen dat tusschen de klassen bestond. ImOphemert in den Tielerwaard laat zich weder moeilijk vergemers terwijl al de overige opklimmen niet een verschil in lijken met eene zoo ver verwijderde gemeente als
ch dat de van hen die geacht worden iu staat te zijn tot betaling van een mati- j kom van Lochem niet in een lagere klasse dan de 7 (thans S»te) gen aanslag, er over het geheel lager bevonden ziju. Daar komt bij ; behoort gerangschikt te worden. In het overig deel zyn bijna dat te Helmond het onvermogen om te betaleu veel grooter is '', geene verhuurde perceeleu. Zonder land zouden de huurprijzen zoodat zeer vele aanslagen er niet kunnen worden ingevorderd, i er ongetwijfeld veel lager zyu dan in de kom. Op 1345 aanslagen zyn er 570 onverhaalbaar. De ondergeteekende acht dus eenig verschil wel gerechtvaardigd. De opmerZuidludlaiid. Door de nabijheid vau 'sGravenhage zijn de king betreffende de gemeente Gestel en Bl-iartheni en de gemeente huurprijzen te Loosduinen zeer hoog. Voor de personeele belasStratum is juist en wordt gevolgd door deze gemeenten even | ting zijn er thans 118 woningen onbelastbaar; van de 00 perceelen als Woeusel, Strijp en Tongelre te splitsen in de 7de eu 8ste ! voor ' 3 belast en 154 voor * 3 belast, zyn respectievelijk 4Ge:i (thans 8ste en 9de) klasse. j lul aanslagen oninbaar, terwijl daarenboven de aanslagen van Geldrop is gelijk gesteld met het deel dezer gemeenten dat | nog 01 personen onverhaalbaar bleken wier woningen te:i volle aan Eindhoven grenst en daarmede als het ware een geheel uit- i zijn belast. De huurprijzeu der voor ' 3 belaste woningen beniaakt. Voor rangschikking in eene hoogere klasse schijnt geen i dragen f 1 a f 1.00 per week (f 50 a f 80 per jaar), die der voor grond te bestaan. j *, belaste woningen f 1.25 a f 2 per week (f G2.50 a f 10!) per I jaar) en terwijl er van de bewoners dier huizen verschillen Ie Gelderland. De rangschikking van de Friesche gemeente 't Bildt i zijn die niet in staat zijn om zelfs een geringen aanslag ;e betalen, in de Gde (thans 7de) klasse had reeds dadelijk de aandacht ge- j zouden er, bij rangschikking dezer gemeente in eene lagere trokken en dus tot nader onderzoek aanleiding gegeven. Het , klasse, velen belastbaar worden, die tiians onbelastbare perdaaromtrent ingekomen bericht luidt als volgt: „ 't Rildt ver- j ceelen bewonen eu meerendeels onvermogend zijn te achten, keert in een bijzonderen toestand, de arbeiderswouingen zijn er i Daar de toestanden in Loosduinen overal vrij gelijk zyu, schijnt zeer hoog in huurprijs wegens schaarschte ; huisjes met tuinen ] voor splitsing goene aanleiding te bestaan. Geheel anders is dit of een klein stukje grond zijn er bijna niet zoodat aftrek daar- j wat Leiderdorp betreft. Van deze gemeente grenst een deel onvoor zelden zal voorkomen ; in deze gemeente wonen zeer veel middellijk aan de stad Leiden eu maakt met een deel der gemenschen uit den arbeidenden stand die het, in de laatste jaren | meenten Oegstgeest en Zoeterwoude als het ware de voorsteden en ook thans nog. alles behalve ruim hebben. Wordt voor't Rildt ! van Leiden uit. Er bestaat werkelijk eenig verschil tusschen de f 37,50 als greus voor belastbaarheid geuomen, dan zullen daar | huurprijzen van Noordwijk binnen en Noordwyk aan Zee, veel woningen in de belasting komeu, die er nu niet in zijn en evenals tusschen hatwyk binnen en Katwijk aan Zee Maar dit zullen de oninbare posten er wellicht eerder vermeerderen dan I verschil werd te gering bevonden om rangschikking dezer dorpen verminderen". hl verschillende klassen te rechtvaardigen. Daargelaten in hoever de gemeente Apeldoorn zich met de ' Dat gelijkstelling vau Schiedam cu Gouda met Dordrecht en gemeeiite 't Rildt laat vergelijken, schijnt het buiten de kom der ' 's Hertogenbosch niet billyk zijn zou, wordt met ingezien. Een hoofdafdeeling Apeldoorn gelegen deel dezer gemeente niet hooger : onderzoek op uitgebreide schaal omtrent de woning van hen gerangschikt te moeten worden dau de kommen d^r hoofdafdee- j die betalen kunnen, ook in verband met de al of metverhaalBngen Reekbergen en Loeneu, de gemeenten Epe en Heerde en I baarheid der tegenwoordige aanslagen, heeft geleerd, dat wel nagenoeg de geheele Veluwe. Een nader ingesteld onderzoek heeft ' is waar de huurprijzeu te Dordrecht het hoogst eu te Gouda
Bijlagen.
it*
IJ
Tweede Kamer.
Kegeling der Personeele belasting. het laagst zijn, maar dat er tocl» geen reden is voor uiteen* loopende rangschikking, te minder omdat in Gouda het getal oninbare posten het grootst is. In de gemeente Oud Heijerland is bevonden dat van de 125 verhuurde perceelen, welke in de personeele belasting voor ' 3 belast zijn, slechts een dertigtal is verhuurd voor f 02,50 of meer, terwijl by 89 dezer perceelen de koeten van waterleiding in de huur begrepen zijn. Slechts 20 van die 125 aanslagen zijn onverhaalbaar. Werd deze gemeente in eene hoogere dan de 6de (thans 7de) klasse gerangschikt dun zouden velen vrijvallen, die geacht moeten worden wel in staat te zyn tot het betalen van een matigen aanslag. In de gemeente Usselmonde n i tegenwoordig perceelen belast die minder dan f 02,50 aan huur doen , doch de belasting van de mocutn U on verhaal baar. Het vermogen om belasting te betalen is hier geringer is dan in de gemeente Oud-Beyerland, hetgeen zich door den invloed van het nabijliggend Rotterdam voldoende laat verklaren. Ook in Hellevoetsluis bleken de aanslagen van hen die minder dan f 62^50 verwonen voor een goed deel onverhaalbaar zijn. In de gemeente Nieuw-Helvoet wonen vele personen die werkzaam zyn aan 's Rijks werf te Hellevoetsluis. Vandaar dat de huren er booger zijn dan te Nieuwenhooin. In NieuwHelvoet kunnen de aanslagen door hen die meer dan f 50 verwonen , zeer goed worden opgebracht. In de gemeente Oude Touge zyn van de 109 perceelen welke in de personele belasting voor ' 3 belast zijn. 93 verhuurd voor f 50 en minder. By slechts weinigen is grond van eenige beteekenis in de huur begrepen. Niet meer dan 21 van de aan* slagen dezer 109 perceelen zijn onverhaalbaar. Door hier de grens van belastbaarheid hooger te stellen, zoude vele personen worden vrijgesteld die in staat worden geacht om een matigen aanslag te betalen. Deze gemeente staat niet gelijk met Middelharnis en Sommelsdyk, waar de hureu van deze soort van woningen hooger zijn ten gevolge van het wonen van vele zeevisschers te Middelharnis 't geen weer van invloed is op de prijzen der woningen in het nabij gelegen Sommelsdyk. De huurpryzen in de gemeente Rozenburg zijn bevonden gelyk te staan met die in de gemeente Maasland terwijl zij die in de gemeenten Schipluiden en de Lier overtreften. Het verschil is echter te gering om deze gemeenten in verschillende klassen te rangschikken. Ook in vergelijking met de te Oude Tonge bevonden huurpryzen, schijnt Rozenburg terecht in de Ode (thans 7de) klasse gerangschikt. Ten aanzien van het op bladz. 13 van het Voorloopig Verslag genoemde dorp Leidschendam , zy hier opgemerkt dat er de huurprijzen van kleine woningen vry hoog zijn (f 1,15 a f 1.50 per week). Tengevolge der zeer drukke scheepvaart is er veel vertier. Xoordholland. Door de nabijheid van Amsterdam zijn de huurprijzen in de gedeelten van de gemeente Sloten welke in de 2de (thans 3de) klasse gerangschikt zijn, veel hooger dan in de meer landelyke gemeente Bennebroek. Te Sloterdyk en aan de Baarsjes is een huurprijs van f 100 niets ongewoons. Te Bennebroek wordt voor woningen welke in de personeele belasting voor ' 3 belast zyn, in den regel niet meer dan f 0.75 tot f 1.25 per week betaald. Te Weesp verschaft de cacaofabriek van de firma VAN HOUTEN en Zoon voortdnrend werk aan talryke werklieden. Dieutengevolge is er de vraag naar arbeiderswoningen zeer groot en wordt in het algemeen eeu hooge huur betaald. Perceeleu van minder dan f 2 per week worden voor een goed doel bewoond door lieden die niet in staat zyn geheel in hun onderhoud te voorzien. De huurpryzen besteed door arbeiders te Hilversum, die geacht worden in staat te zyn om een matigen aanslag te kunnen betalen, zijn bevonden f 05 a f 75 te bedragen. Werd deze gemeente in de 4de (thans 5de) klasse gerangschikt dan zou dus een groot getal personen onnoodig van belasting worden vrijgesteld. Wat in het Voorloopig Verslag is medegedeeld omtrent de splitsing dezer gemeente is by nader onderzoek juist bevonden. Eene eigenlijke landbouwbevolking bestaat er niet meer sedert allerwege villa's zyn verrezen en er is weinig of geen onderscheid tusschen de huurprijzen in de kom en daarbuiten. De tabel wordt dan ook in dezen zin gewijzigd dat de geheeïe gemeente Hilversum in de 5de (thans Ode) klasse wordt gerangschikt. De huurpryzen te Muiden zijn vooral niet lager dan te Hilversum en bedragen even als die te Diemen en te Bussum, Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1S95—1896.
voor woningen van hen die geacht worden een matigen aanslag te kunnen betalen f 75. Enkelen die te Muiden eene woning in gebruik tobben van minder dan f 1,50 per week, moeten leven van hoogstens f 7 in de week en behooren tot hen, die nimmer belasting betaald hebben en dit ook niet kunnen doen. Velsen is gerangschikt als volgt: I.Imuiden in de 4de (thans 5de) klasse . Jan Gijzevaart in de 5de (thans 6de) klasse ; het overige deel in de 0de (thans 7dé) klasse. In de opmerking, voorkomende in het Voorloopig Verslag moet dus eene vergissing zijn ingeslopen. Daar de grootere duurte van IJmuiden wel niet kan betwijfeld worden , zal bedoeld zijn dat het eigenlijk Velsen in de 5de (thans Ode) klasse had moeten gerangschikt zijn en voor de Jan Gyzenvaart met de Ode of 7de (thans 7de of 8ste) klasse had kunnen worden volstaan. Dit ia echter in strijd met de daaromtrent ontvangen berichten. Te Velzen en te Saudpoort loopen de huurprijzen tot f 02,50, in de buurt Jan-fiy'zenvaart, welke met de aangrenzende gemeente Bloemendaal veel overeenkomst heeft, tot f 75. St. Maarten en Wieringen zijn naar eene hoogere klasse overgebracht, omdat zy te weinig verschillen met andere gemeente welke reeds in die hoogere klasse stonden. De gemeente Beemster is in de Ode (thans 7de) klasse gerangschikt omdat de woningen van hen. die geacht worden een matigen aanslag te kunnen betalen, er van f 1 tot f 1.25 per week bedragen. In de gemeente Abbekerk zijn de huurprijzen van de weinige verhuurde woningen gebleken eene rangschikking in de 7de (thans 8ste) klasse te rechtvaardigen. In de gemeente Urk zijn van de 298 belastbare perceelen 115 in de personeele belasting voor ' 3 belast, welke verhuurd worden voor f 37.50 a 02,50. In die gemeente zyn 29 aanslagen oninbaar. Indien zy in de Ode (thans 7de) klasse werd gerangschikt, zouden velen van belasting worden vrijgesteld, die wel in staat zijn tot het betalen van een matigen aanslag. Wat de gemeente Sloten betreft, wordt omtrent Sloterdijk en de Baarsjes verwezen naar hetgeen hierboven reeds is medegedeeld. Het landelijk deel dezer gemeente (Sloten en Osdorp) komt overeen met de aangrenzende gemeente Haarlemmermeer, doch de huurprijzen zijn er hooger door de meerdere nabyheid van Amsterdam. Zeeland. Te Vlissingen zijn de huurprijzen van woningen welke in de personeele belasting voor '/« belast zijn. gebleken dooreen genomen een vierde hooger te zijn dan te Middelburg. Door het talrijk loodspersoneel, het groot getal fabrieksarbeiders en het personeel der Staatsspoorwegen bestaat er zooveel behoefte aan woningen dat vooral eeu deel van het laatste om de hooge huren en lasten van Vlissingen te ontgaan, te Souburg woont. Woningen door de maatschappy de Schelde voor hare werklieden gebouwd, worden voor omstreeks f 1,75 per week verhuurd . doch zouden in verhouding tot andere huurprijzen aldaar f 2 waard zijn. Nader onderzoek heeft aangetoond dat van 17 perceelen te Middelburg. de huurprijzen liepen van f 37.50 tot 82,50, terwijl van 10 van overeenkomstige pereeelen te Vlissingen, de huurprijzen f 62,50 tot f 112,50 bedroegen. In de rangschikking dezer beide gemeenten moet dus een verschil van ééne klasse behouden biyven. l'lreclil. Er is geene reden om Maarssen hooger te rangschikken dan Loeneu, Breukelen of Abcoude. Indien men verschil zou willen maken zou wellicht Abcoude Proostdij, waar de invloed van Amsterdam zich op de huurpijzen doet gevoelen daarvoor eer in aanmerking komen, doch afdoende reden is ook daarvoor niet. In de kom der gemeente Baarn worden van 45 woningen welke in de personeele belasting voor ' 3 belast zyn, 1*2 verhuurd voor f 02.50 of minder. Daar echter van de aanslagen voor deze woningen 22 onverhaalbaar zijn. schijnt het raadzaam de kom dezer gemeente in de 5dc (thans 6de) klasse gerangschikt te laten en dus met Hilversum gelijk te stellen. Soestdyk is geacht met de kom van Hilversum en Baarn gelijk te moeten staan. Evenwel is het getal woningen te gering om dit met cijfers te bewijzen. De kom van Zeist schijnt eene klasse hooger gerangschikt te moeten blijven dan Maarssen. Terwijl in deze laatste gemeente de meesten van het gering getal verhuurde woningen. welke in de personeele belasting voor 1/3 belast zijn, met inbegrip van huur voor grond, voor f 55 of minder verhuurd zijn, is de huurprys in de kom van Zeist veel hooger. Immers zijn
10
[15. IJ Regeling der Personeele belasting.
hier van dergelijke woningen 6 voor f' 50 of minder. 35 voor f 62.50 of minder en 70 voor f 75 of minder verhuurd. Rangschikking in de 5de (thans Ode) klasse schijnt juist. De kom van de gemeente de Bildt is in de 6de (thans 7de) klasse gerangschikt. Bij nadere overweging meent de ondergete-kende op grond van nader gebleken gelijkheid de kom der gemeente de Bildt met die van Zeist te moeten gelijkstellen, al zullen dan perceelen vrij vallen waarvoor thans belasting betaald wordt. Erenzoo stelt hij voor de gemeente Driebergen in de (ide (thans 7de) in plaste van in de 7de (thans 8ste) klasse te raugschikken, op grond van overeenkomst met andere gemeenten reeds ii> de (ide (thans 7de) klasse gebracht. [iet men op de huurprijzen TSII kleine perceelen in de gemeente Doorn maar tevens op den daarin veelal benepen grond, dan schijnt handhaving der voorgestelde rangschikking raadzaam. wijl anders personen zouden vrijvallen, die wel in staat zijn om een geringen aanslag te kunnen betalen. Het getal verhuurde kleine woningen in de gemeente Rijsenburg is zoo gering, dat daarin geen behoorlijke maatstaf voor kiassificatie te vinden is. Daar zij nagenoeg geheel door Driebergen is omringd, ligt gelijkstelling met deze gemeente het meest voor de hand eu kan zij, nu deze in de Ode (thans 7de) klasae overgaat, evenzeer in deze klasse gerangschikt worden. Een deel van Jutphaaa ligt dicht onder Utrecht en is om dezelfde reden als het Vossegat (gemeente de Bildt) in de 3de (thans 4de) klasse gerangschikt. De huurprijzen toch zijn er onder den invloed der Utrechtsche zeer hoog. Het overig deel van Jutphaas behoort met Vreeswijk gelijk te staan en hooger gerangschikt te worden dan IJsselstein. Friesland. De in het Voorloopig Verslag voorkomende opmerking betreffende de dorpen Beets en Beetsterzwaag, gemeente Opsterland, heeft aanleiding gegeven tot een nieuw onderzoek. Ofschoon er in andere opzichten verschil bestaat tusschen beide dorpen, liep toch de huurprijs van kleine woningen er niet uiteen. In de dorpen Gorredijk (Opstartend) en Drachten (Smallingerland) zijn de huurprijzen wel iets hooger dan in de overige deelen dier gemeenten; de ondergeteekende heeft er echter beEwaar tegen deze deelen in de laagste klasse te rangschikken, omdat dan niet alleen alle thans belaste perceelen aan de beiasting onderworpen zouden blijven, maar ook vele anderen die thans vrij zijn, belast zouden worden. Geen van beide is wenschelijk met het oog op het vermogen om belasting te betalen. Vrijgesteld zijn thans in Opsterland 1133 en in Stnalliugerlaud 728 woningen. Moest een deel van Schoterland naar de laagste klasse overgsan, dan zouden dit moeten zijn de kadastrale gemeenten St. Johannesga en Mildani. Maar dan zullen , naar den ondergeteekende wordt bericht, tal van perceelen welke nu vrij zijn, (er zijn er in die kadastrale gemeenten omstreeks 850) belastbaar worden. Vele perceelen zyn in de laatste jaren vrij geschat, omdat de aanslagen oninbaar waren , terwijl de werkelijke huurprijs van deze niet veel minder zal zijn dan de nu nog belaste arbeiderswoningen. En van de bewoners mag geene belasting geheven worden. Zij zijn arm en hebben nauwelijks genoeg om te '.even. Wel zullen er bij de voorgestelde rangschikking vrij worden die nu belast zijn , maar dit getal schijnt niet op te wegen tegen dat der aanslagen 't welk oninbaar zal worden bij gedeeltelijke rangschikking in de laagste klasse. De ondergeteekende moet dus wijziging vau het voor de gemeente Schoterland voorgestelde ontraden. Het deel van de gemeente Haskerland dat tot Heerenveen behoort, heet Nijehaske tot en met de Schans; dit deel is te recht in de 6de (thans 7de) klasse gerangschikt. In de gemeente Wouseradeel zijn van de 386 perceelen welke in de personeele belasting voor ' t belast zijn , 145 verhuurd voor f 37.50 en minder, 223 voor f 50 en minder en 8 voor meer dan f 50. Werd deze gemeente in de 6da (thans 7de) klasse gerangschikt, dan zouden dus 378 perceelen vrij vallen. Wel zijn er 302 aanslagen oninbaar. Maar ook bij de voorgestelde rangschikking vallen de bovengemelde 145 buiten debelasting. De ondergeteekende meent die rangschikking te moeten handhaven. ürciijstel. Door Zwolle in de 4de (thans 5de) klasse te rangschikken , zou men zeer vele personen aan de belasting onderwerpen , die thans vrij zyn en over het geheel niet in staat worden geacht om belasting te betalen. Van de 250 verhuurde perceelen toch, welke in de personeele belasting voor '/i belast
zijn, werden niet meer dan een OOtal voor 187,50 of minder verhuurd. In de stad Kampen zjjn de huurpryzen , besteed door hen die geacht worden een matigen aanslag te kunnen betalen, iets lager dan te Zwolle en bevonden met die te Deventer ongeveergelijk te staan. Het overig deel der gemeente Kampen verschilt niet van het omliggend platteland, behalve het dor]) IJssel muiden, 't welk onder den invloed der nabijgelegen stad hooger huurprijzen heeft. De huurprijzen in de gemeenten Stad en Aniht-Vollenhove, Steenwqkerwold en Dldeniarkt verschillen zoo weinig dat voor verschil in de kiassificatie geen grond is te vinden. De grootste helft der huurprijzen in Blokzijl. Stad eu Ambt-Vollenhove en Oldemarkt ligt boven f 37,50; in Steenwijkerwold staat het getal woningen boven f 37,50 met dat der perceelen beneden dat cijfer gelijk. In Blaukenhaui zijn te weinig huurprijzen bevondên om uitsluitend daarop af te gaan. Men heeft gemeend deze gemeente met Kuinre te moeten gelykstellen waar de huurprijzen iets lager zyn bevonden dan in de eerstgenoemde gemeente. In de gemeente Staphorst zyn de huurprijzen zeer laag, en daar veelal grond in de huur begrepen is, zouden, bij rangschikking dezer gemeente in de 7de (thans 8ste) klasse, velen worden vrijgesteld die wel een geriugen aanslag kunnen betalen. In de huurprijzen van Dalfsen is meestal eenige grond van zeer uiteenloopende qualiteit begrepen. Dit maakt het moeilijk positieve gegevens te krygen; zooveel heeft het onderzoek intusschen wel geleerd dat rangschikking in de laagste klasse geen aanbeveling zou verdienen en dat integendeel op een na de laagste klasse geen bezwaar oplevert. Zwollerkerspel was ten onrechte in de laagste klasse gerangschikt. Als deze gemeente eene klasse hooger is gebracht — gelijk nu wordt voorgesteld — dan zal betaald worden door hen van wie eenige belasting kan worden gevorderd. Een deel der gemeente YVijhe ligt aan de overzyde van den IJssel, ingesloten door de gemeenten Hattem en Heerde. De ondergeteekende stelt voor dit deel (Marie) met deze gemeenten gelijk te stellen. In de gemeente Stad Hardenberg bedroeg het meerendeel der bevonden huurprijzen f 24 tot f 32. Er is aaumerking op gemaakt dat Almelo lager is gerangschikt dan bijv. de kom van Hengelo. Toch kon Almelo niet hooger worden gerangschikt. Van de 58ö bewoners van perceelen voor ' n belast, vallen bij de voorgestelde rangschikking toch reeds 270 buiten de belasting, hoewel de meesten gewoon zijn te betalen. Dit is onvermijdelijk, maar er is geen reden om bun getal nog grooter te maken. In Hengelo, kom en naaste omgeving, zijn de prijzen over het algemeen hooger dan te Almelo. De rangschikking in de 5de (thans Ode klasse) is de eenig mogelijke. En wat nu Borne betreft, er is behalve de in het Voorloopig Verslag gemelde, ééne fabriek (de groote spinnerij en weverij van de firma SPAXJAAKD), eene weverij behoorende aan eene naamlooze vennootschap , eene machinefabriek , eene boterfabriek, twee steenbakkerijen en twee cichoreifabrieken, doch dit neemt inderdaad niet weg, dat de huurprijzen er lager zyn dan die te Hengelo en meer overeenkomen met die te Almelo. Borne behoort dus ook even als Almelo in de 6de (thans 7de klasse) gerangschikt te worden. Werden de gemeenten Goor en het aangrenzende Karspel Goor als was voorgesteld in de 6de (thans 7de klasse) geraugschikt, dan zouden te veel perceelen vrijvallen, waarvan ook blykens de ondervinding , veilig belasting kan worden gevorderd. Dus wordt de gemeente Goor en het Karspel Goor der gemeente Markelo gebracht in de 7de (thans 8ste) klasse. Groningen. Tengevolge van voortdurende toeneming der bevolking en het stelselmatig onbewoonbaar verklaren van ongezonde woningen in de stad Groningen, zijn daarbuiten uitgestrekte arbeiderswijken aangebouwd, niet het minst naar den kant van de buurt Helpman der gemeente Haren, waar zich ook reeds een talrijke stedelyke bevolking begint te vestigen De huurprijzen zijn hier gebleken slechts weinig lager te zijn dan in de buitenwijk op het gebied der gemeente Groningen. Van 48 perceelen welke in deze buurt in de personeele belasting voor Vj belast zijn. worden 26 verhuurd voor f 75 eu minder, 17 voor f 87.50 en minder en 5 voor meer dan f 87,50. En van deze 48 aanslagen zyn 39 onverhaalbaar. Hieruit mag worden afgeleid dat de buurt Helpman terecht in de 3de (thans 4de) klasse gerangschikt is. In het verderop aan den straatweg gelegen dorp Haren zijn de huurprijzen vau de voor ' - belaste
[15. 1.]
I!
Regeling der Personeele belastiug. woningen veel lager en werden bevonden over het algemeen meer dan f 50 te bedragen, terwijl die in de buurtschappen Onnen, Noordlaren en de Punt van f 35 tot f 50 liepen. De rangschikking van het dorp Haren in de (Jde (thans 7de) en van het overige deel dier gemeenten in de 7de (thans 8ste) klasse wordt dus mede juist geacht. De gemeente Slochteren verschilt, wat de huurpryzen betreft niet van de overige landbouwgemeeuten in den omtrek en is dus terecht niet deze in de 7de (thans 8ste) klasse gerangschikt. Alleen zijn de huurprijzen hooger in de buurt Foxham van de/e gemeente, welke buurt onmiddellijk grenst aan het tot de gemeente Hoogezand behoorend Martenshoek en met deze nijvere streek als het ware een geheel uitmaakt. Voor Foxham wordt dus nader rangschikking in de Ode (thans 7de) klasse voorgesteld. De laagste huurprijzen zyn er meestal 1 1 per week.
Schaesberg, Nieuwenhagen en Ubach over Wurms, terwijl Hulsberg geacht wordt met de overige romdom Valkenburg gelegen gemeenten gelijk te moeten worden gesteld.
De ondergeteekende kan het gevoelen der leden niet deelen die van oordeel zijn dat aan Gedeputeerde Staten, bij art. 5 , tweede zinsnede van het ontwerp, eene onuitvoerbare taak wordt opgelegd , omdat daarvoor geeuerlei gegevens of regelen gesteld zijn welke tot richtsnoer kunnen strekken. Geen beter gegeven . geen betere regel is te verkrijgen dan door het doel in het oog te houden , het doel n.1. om de grens zoo te trekken dat hetgeen onder gelijke of nagenoeg gelijke omstandigheden verkeert in ééne klasse valle. De ondergeteekende stelt zich voor de inspecteurs der directe belastingen aan te schrijven om daartoe, in overleg met de col | lege.; van zetters, gemotiveerde voorstellen aan Gedeputeerde Drenthe. De huurprijzen in wyk G der gemeente Emmen SUten te doen en zich beschikbaar te stellen voor opnemingen (Nieu^" Amsterdam) zijn by onderzoek gebleken, veel hooger te welke dit college nader mocht willen ingesteld zien. zijn dan die in de overige deelen dezer gemeente. In de geWat de zeer uiteenloopende termen betreft in de tabel gemeente Dalen werd een zestal woningen gevonden, welke ver- bezigd om de verschillende gedeelten een er gemeente aan te huurd waren voor f 8 3 tot f 3 9 en waarvoor nu beiasting wordt duiden, worden de benamingen „stad", „dorp" en „kom" van betaald. Daar in die huurprijzen veelal huur van grond is be- zei;' toegelaten door het «loei der indeeling. grepen . wordt voor hoogere rangschikking geen reden gevonden, Overigens zijn in de tabel de volgende termen gebezigd : De rondom Meppel gelegen gemeenten Ruinerwold, de Wijk en Xijeveen zijn bij nader onderzoek gebleken inderdaad wel voor Helmond: „Kom en onmiddellijke omgeving". eenigszins van de oveiige Drentsche gemeenten te verschillen. voor Strijp. Tongelre en Woensel en thans ook voor Stratum Voor de meeste perceelen bedroegen er de huurprijzen meer dan f 50 en voor woningen, welke zonder grond verhuurd en Gestel en Blaarthem: .het deel grenzende aan Eindhoven"; worden f 3u a f 40. Er is dus reden om deze gemeenten in de voor Nijmegen: „Hatert en Kees rondom Nijmegen"; 7de (thans 8ste), in plaats van in de laagste klasse te rangschikken. voor Hof van Delft, Vrnenban, Leiderdorp, Oegstgeest en De veenstreek der gemeente Gieten, bestaande uit Gietervean , Zoeterwoude: .Stadsgedeelte": Bonnerveen en Bareveld, wordt geacht, evenals die van de voor Willige Langerak: „nabij Schoonhoven"; gemeenten aan het Stadskanaal eene klasse hooger te moeten gerangschikt worden dan liet zaudgedeelte , omdat de huurprijzen voor Haarlemmerliede en Spaarnwoude .de onmiddellijke er hooger zijn. Voor de gemeente Borger bleek bovendien omgeving van Haarlem"; rangsebikking in de Ode (thans 7de) klasse noodig van NienwVoor Almelo (Ambt): „bij de stad." Buinen, omdat de prijzen der talrijke woningen, verhuurd aau de werklieden van de aldaar gevestigde glasfabrieken, er in voor Borue en Hengelo (O): r koni en naaste omgeving"; den regel meer dan f 50 bedragen. voor Lonneker: „bij Enschede alsmede Glanerbrugge"; Limburg, De gewone huurprijs van goede arbeiderswoningen is te Maastricht f 6 in de maand. Van deze vindt men hier voor Losser: „naby Oldenzaal"; een groot getal, veelal in groote blokken, goticht door bouwvoor Heer: „bij Maastricht." ondernemers, maatschappijen of fabrikanten. Die woningen zijn voor het meerendeel belast en moeten dit ook blijven. Als Al deze termen schijnen juist weer te geven wat er mede begrenscijfer zou dus f 75 te hoog zijn, omdat door liet aannemen daarvan een groot getal perceelen zou vrij vallen waarvan de doeld wordt, namelijk afzonderlijke rangschikking bij eenigszins bewoners in staat zijn tot het betalen van een matigen aandag. belangrijk verschil van huurprijzen. Voor Arnhem is de uitdrukking: „buitenwijken" gebezigd Daar bovendien het getal onverhaalbare aanslagen er slechts 75 bedraagt, op ruim 520» belaste perceelen, komt de rang- omdat de huurprijzen buiten de eigenlijke stad lager zijn dan in schikking Tan Maastricht juist voor. Te Helmond zijn de huur- de stad zelve, doch hooger dan in de buurtschap Sehaarsbergen, prijzen niet lager, maar het onvermogen blijkt er veel groorer welke tot het platte land moet gerekend worden. In sommige Drentsche gemeenten onderscheidt het spraakte zijn. Op bladz. lo van het Voorioopig Verslag komt de opmerking gebruik deelen als „zandgedeelte" en „veengedeelte". .Men heeft voor dat het zuidelijke gedeelte van Limburg hooger is gerang- het gebruik dezer onderscheiding overal trachten te vermijden. schikt dan het noordelijke. Die opmerking heen aanleiding Alleen voor de gemeenten Borger en Odoorn is dit niet gehikt, gegeven de rangschikking der bedoelde gemeenten andermaal tenzij men die door eene zeer omslachtige omschryving had te overwegen. Met het oog op de huurprijzen , waaronder vooral willen vervangen , hetgeen minder wenschelijk voorkwam. Slechts in ééne gemeente is tot de gemeentelijke indeeling op het platteland van Limburg veelal huur van givnd is begrepen, schijnt die rangschikking over het geheel juist, ook i en in ééne tot de kadastrale de toevlucht moeten genomen worin vergelijking met het aan het noordelijk deel der provincie den om eene beknopte en duidelijke om>chrijving te bekomen. Voor Nieuwer-Amstel moest onderscheid gemaakt worden grenzend deel van Noordbrabant. Va-.ils, Heerlen, Kerkrade en Valkenburg zijn evenals Blerick , Gennep , Boxmeer en Cuyk ! tusschen het eigenlijk stadsgedeelte aan den Amsteldijk tot aan in de Ode (thans 7de) klasse geplaatst; in de 7de (thans 8de) | den Overtoom en het gedeelte dat gelegen is tegenover de klasse zyu gerangschikt: de kom van Gulpen, Wijlré , Boeholtz, Baarsjes, namelijk de buurt waarin de Nieuwe Weteringstraat, Simpelveld , Hulsberg en Eygelshoven , evenals Tegeleu , Horst, (vroeger het Tuinpad), het Jan Hansenpad enz. gelegen zijn, Mook , Ottersum , Bergen, Venray en in het Noordbrabantsche: welk gedeelte het best was samen te vatten onder de daar ter Linden . Maashees , Wanroy , Mill, Beers . Haps . Oeffelt, Beugen plaatsen algemeen gebruikelijke benaming : wijk H. Alleen van de gemeente Meerssen zyu de onderdeden met en Vierlingsbeek. De overige gemeenten in het noordelijk deel van Limburg zijn in de laagste klasse gerangschikt omdat verre- kadastrale sectiën aangeduid omdat eene omschrijving waarbij weg de meeste huurprijzen f 37,50 niet overtreffen. Zelfs zijn het gebruik daarvan vermeden was, reeds dadelijk bleek tot in vele dier gemeenten niet weinige perceelen aangetroffen welke misverstand aanleiding te geven. Sectie C toch bevat Wijck, in de personeele belasting zijn aangeslagen , ofschoon de huur- Limmel, een groot deel van de zoogenaamde Steenstraat, het prijs minder dan f '25 bedraagt. En naar den ondergeteekende Wyckerveld en eenige andere buitenplaatsen met omgeving. Zoo van meer dan eeue zijde is medegedeeld , zijn de huurprijzen bleek ook Sectie A niet voldoende te vervangen door bloote vermelding van het gehucht Raar. ook in Limburg op de klei hooger dan op het zand. De ondergeteekende meent dat bij verandering in deze twee Wat Eijgelshoven en Hulsberg betreft . zij hier nog opgemerkt dat de eerstgenoemde gemeente gelijk is gesteld met het gevallen van de gemeentelijke of kadastrale iudeeling en zelfs landelijk deel van de gemeente Heerlen en met de gemeenten bij vereeniging of splitsing van gemeenten , behoort te worden
12
[IS.
t.j
Regeling der Personeele belasting. teruggegaan tot den toestand tijdens het in werking treden der wet. Immers verandereu. enkel door greusverandering, de localiteiten (bijv. by de voorgestelde wijziging der gemeenten Amsterdam en Utrecht) aanvankelijk niet van aard. § 9. De progressie. Inderdaad — het werd in het Voorloopig Verslag te recht geconstateerd — is het niet de bedoeling progressie in te voeren voor de belasting naar de huurwaarde. Aan toepassing van een deugdelijk stelsel van progressie is niet te denken, zonder dat de belastingwet op de handelingen der belastingplichtigen meer invloed gaat uitoefenen, dan met goede beginselen is overeen te brengen. Onderging het percentage der heffing voor hooge huurwaarden eene verhooging van eenige beteekenis, dan zou een te sterke prikkel ontstaan om geen dure woningen te betrekken. Dergelijke depreciatie van eigendommen mag noch de bedoeling, noch het gevolg van eene belastingwet zijn. En te meer zou een maatregel, als hiervoren aangeduid , aan bedenking onderhevig zijn . omdat de schatkist niet eens het voordeel zou genieten , dat daarmede werd beoogd, namelijk eene ruimere opbrengst. Een vast percentage moest dus voor alle huurwaarden wordeu aangenomen, behoudens eene vermindering voor hen, die het volle bedrag bezwaarlijk kunnen betalen. Die vermindering wordt naar het ontwerp verkregen door, vóór de berekening der belasting naar het vast percentage, van iedere huurwaarde een bepaald bedrag af te trekken. Die aftrek is niet overal dezelfde; lïy kan niet op alle plaatsen dezelfde zijn. Van het onvermijdelijk verschil in de af te trekken bedragen is het gevolg, dat het heffingspercentage , vooral voor de lagere huurwaarden, zeer uiteenloopt. Maar wat men als eene grief gelieft voor te stellen, is juist iets, waarop groote prijs te stellen is. Naar het ontwerp zal de kleinste aanslag, zonder aftrek voor kinderen, iets meer dan f 1,20 bedragen. Zou nu iemand willen beweren , dat dit bedrag alleen bijv. te Amsterdam het minimum moet zijn, maar dat in de gemeenten der laagste klasse (naar hetzelfde percentage) de heffing met iets meer dan 24 cent moet beginnen? Ofwel, dat de laagste aanslag in laatstbedoelde gemeenten iets meer dan f 1,20 , maar in die der eerste klasse (naar hetzelfde percentage) iets meer dan f 6 moet zijn? § 10. Bepaling MM ile huurwaarde. Dat de tegenwoordige schattingen verre van goed zijn, wordt niet betwist, maar men betwijfelt, dat de huurwaarden over het algemeen zoo veel te laag zijn geschat als de oudergeteekende blijkens de Memorie van Toelichting meent. Bij rijzende huurprijzen zouden de schattingen, naar verondersteld wordt, veelal te laag zyn ; bij dalende daarentegen te hoog. In vele gemeenten, zoo werd gezegd, zijn intusschen de huurprijzen dalende; voor Amsterdam ging bijv. de redeneering van den Minister geenszins op. Welnu, in bijlage B der Memorie van Toelichting zijn 185 voorbeelden gegeven van huurprijzen, vergeleken met de tegenwoordige huurwaarden, van allerlei soorten van woningen te Amsterdam. Leert die staat niet — hetgeen iedereen bij eenig onderzoekin zijne omgeving bevestigd zal vinden — hoe groot de verschillen zijn t En men kan niet zeggen, dat die huurprijzen verouderd zijn ; zy zijn van het vorig jaar. Wat men in Amsterdam ziet. dat ziet men ook in de overige gemeenten . waarvan voorbeelden bij de Memorie van Toelichting zijn gevoegd. En hetzelfde vindt men ook elders. Hier wat meer, daar wat minder, maar laag zijn de huurwaarden, vergeleken niet de huurprijzen, zoo goed als overal. Dat de huurwaarden laag zijn . is echter niet het grootste euvel. Nog veel erger is het. dat zij onderling zoozeer uiteeuloopen. Bij vergelijking van de eene gemeente met de andere niet alleen . bij vergelijking van het eene deel eener gemeente met het andere, by vergelijking van de eene straat met de andere in dezelfde stad ziet men die ergerlijke ongelijkheid. Eu die ongelijkheid, door niets gemotiveerd — grof onbillijk dus — vindt men bij vergelijking zoowel van. oudere huurwaarden ouderling, als van oudere met nieuwere. Niet „ veelal" zijn de nieuwe huizen getaxeerd boven de waarde, maar ook dit geval, waardoor de onbillijkheid van den toestand nog grooter wordt, doet zich wel voor. Er zijn voorbeelden . dat in hetzelfde jaar in dezelfde stad de huurwaarde van sommige nieuwe perceeleu werd gesteld op of boven den onder normale omstandigheden bedongen huurprijs. en die van andere, eveneens nieuwe , perceelen, gelegen op weinige minuten
afstands, 25 pet. of meer beneden den, mede onder rolimiakt normale omstandigheden , bedongen huurprijs. Die niet te dulden onregelmatigheden, die thans meer dan vroeger bekend zijn, en d e eene hoogte hebben bereikt, waarvan men zich vroeger geen voorstelling heeft gemaakt, zijn aan verschillende oorzaken toe te schrijven; maar allereerst vinden zij haren oorsprong in het systeem der bestaande wet. Er worden huizen verhuurd ; jaar in jaar uit worden de huurpryzen betaald en zelfs bij expiratie van de huur op hetzelfde bedrag vastgesteld. Iedereen weet ze of kan ze te weten komen. De verhuurder stelt het huis te huur; een ander, hem geheel onbekend of onverschillig, huurt op de gebruikelijke conditie zonder eenige afwijking. Nu zou men meeuen, dat de huurprijzen, op die wy'ze overeengekomen, als de huurwaarden worden beschouwd. Want waaruit zou meu de huurwaarde beter kunnen afleiden dan uit den huurprijs, die bedongen wordt tusscheu menschen, die geen enkele reden hebben, de een om meer of minder dan gewoonlijk te vragen, de ander om meer of minder dan gewoonlijk te geven ? Neen — zegt de wet — de huurwaarde moet worden bepaald niet naar de werkelijkheid, maar door vergelijking. Het is alsof' huurders en verhuurders dwazen zijn en alsof de wet dedwaasheid bij het bepalen der huurprijzen aan het licht wil brengen. Zal de belasting naar behooren geheven worden. dan moet men niet de huurprijzen rekening houden, of men wil of niet. Gesteld eens, dat eene nieuwe wet schat ing van alle huurwaardeu voorschreef. Wat zouden de schatters dan doen ? Ten ware een onverklaarbaar ongeluk mocht willen, dat tot schatter werdeu gekozen personen zóó waanwijs, dat zij beter dan alle huurders of verhuurders meeneu te weten wat een huis aan huur waard is, zullen zy werkelijk bedongen huurprijzen tot grondslag nemen en zich daarnaar richten. Zij kunnen er inderdaad niet buiten althans eenige huurprijzen tot basis te nemen. En zullen zy dan b. v. zeggen: van deze honderd huizen nemen wy den huurprijs aan als de huurwaarde, en van honderd andere niet ? Zullen zy zich, als zij niet waanwijs zijn, vermeten te beweren , dat alben het eene gedeelte der verhuurders zoo verstandig en bij de hand is de werkelijke huurwaarde te bedingen, of alleen het eene gedeelte der huurders niet meer dan de werkelijke huurwaarde betaalt? Zeker niet! Waarop komt dan de schatting van de perceeleu met bekende huurprijzen neder ? Zy komt op niets neder, wanneer de schatters niet meenen wyzer te zyn dan iedereen. Nog iets. Past het niet volkomen in eene verteringsbelastiug de werkelijke vertering tot grondslag der heffing te nemen ? Als men die kent, is er dan eenige reden eene fictie daarvoor in de plaats te stellen ? Waarom dan — zoo wordt misschien gevraagd — de huurprijs alleen tot basis genomen, indien hij onder normale omstandigheden is bedongen? Omdat het niet onbekend is, dat er gevallen zyn , waarin men iemand opzettelijk minder laat betalen dan men van een ander zou willeu en zou kunnen bedingen. Bijv. wanneer die iemand werkt bij den verhuurder, die hem liever minder loon geeft eu minder iaat betalen dan hem meer loon te geven en meer te laten betalen. Omdat er vaders zijn die niet, als anderen, den gehuwden zoon voor niets willen laten wonen, doch het om deze of gene reden beter achten een geringen huurprijs te laten betalen , zoodat alsdan het verschil tusschen dien prijs en hetgeen zy van eenander zouden bedingen als bijdrage in de huishouding van den zoon is te beschouwen. Omdat er meer dergelijke gevallen zyn, gevallen dus, waarin de huurprijs niet is de huurwaarde, kan niet onvoorwaardelijk en in elk geval de huurprijs grondslag der belasting naar de huurwaarde zijn. Er zijn ook nog andere gevallen . waarin dit niet zou aangaan , nl. wanneer de huurprijs tot ontduiking van de eene ofaudere wetsbepaling op zeker bedrag wordt gesteld. Het is e.n algemeene regel, dat belasting niet afhankelijk behoort te zijn van iets, dat tot ontduiking der wet geschiedt. Zijn er dus redenen om in de wet eene bepaling op te nemen betrekkelijk abnormale omstandigheden, het staat vast, dat de eerste categorie der boven bedoelde gevallen zeer klein i s . en dat het ontstaan der tweede categorie juist door dergelyke bepaling wordt voorkomen. In het voorbijgaan zy opgemerkt, tot wegneming van een misverstand, hetwelk blykens het Voorloopig Verslag misschien bestaat, dat niet wordt onderscheiden tusschen normale en "bnormale huurprijzen, maar tusschen huurprijzen die ouder
[1*.
Bijlagen.
Ij
Tweede Kamer.
r.i
Regeling der Penoneele belasting. normale omstandigheden en huurprijzen 'r normale omstandigheden zijn bedongen. Bij de voorbeelden op blad*. 19 van lui Verslag, o n d e r a a n , zij a a n g e t e e k e n d , dal nel er niet toe doei of betaling van een onder normale omstandigheden bedongen huurprijs volgens bei beding in g. ld . dan wel in tegenpraestatiên geschiedt. Lnlaabd liedoeld geval heeft liet ontwerp voorzien (verg. art. 9 . S 2).
Br word:, gesproken van verhuring, die kosteloos zon gesehie* den , maar zonder huurprijs il geen huur denkbaar.
Dat in een enkel geval de huurprijs, al is hjj bekend, niel als de huurwaarde kan worden aangenomen, bewust niets tegen den regel die — het il zooeven betoogd in den aard dei zaak l i g t , namelijk «lat men in den huurprijs de huurwaarde ziet. En zou men nu een r e p e l , die zoozeer voor de hand l i g t . die zelfs onmogelijk ter zijde kan worden gesteld . ui nam men den schijn aan van altijd te laten buceeren , dus ook wat men rei ds leent, nu toeli maar willen ter zijde s t e l l e n , omdat men n i e t i n elk geval den huurprijs k e n t , die als huurwaarde is a a n t e m e r k e n ? Men kent dien toch iu het meerendeel der gevallen, waarin eene woning wordt verhuurd met geen a n d - r e asnhoorigheden dan die belast zijn. Zou men de k e n n i s , die men h e e l t . ongebruikt laten omdat men niet in ril; geval kent wat men heefl te weten V Aanbeveling zon dat niet verdienen. Te m i n d e r , omdat de bekende en voor het doel bruikbare huurprijzen zoo nuttig zijn bij het bepalen der huurwaarde van niet verhuurde perceelen en van verhuurde pereeelen, die uiei geheel belast zijn of waarvan de aanhoorighedeu gehoel of ten deele buiten «Ie belasting vallen. Volkomen juist is in liet Verslag gezegd . dat de be lenkingen tegen het voorgedragen stelsel het, gevolg schijnen Ie zijn van het hechten van te veel gewicht aan gevallen, die in de practijk tot de uitzonderingen behoorcu. E e n bezwaar werd ontleend aan de vrees voor fictieve h u u r contracten , doch dat die vrees ijdel i s . w rd reeds in het Voorloopig Verslag betoogd. Dergelijk contract zou voor den verhnurder hoogst nadeelige gevolgen k u n n e n hebben. N o g enkele opmerkingen zijn hierbij te voegen. Hoe zou men kunnen verdedigen het heffen eener verteringsbelasting niet. naar hetgeen werkelijk wordt verwoond , maar naar h u u r w a a r d e n , die ruim 20 jaar geleden zijn geschat, toen de toestand misschien een geheel andere w a s ? W a t heeft d e h n u r waarde van lang verloopen tijd met de verteringsbelasting van den tegenwoordigen tijd te maken ? Grondbelasting is geen verteringsbelasting. en dat voor twee zoozeer verschillende belastingen de grondslag naar verschillende regels wordt bepaald, is onvermijdelijk, liet tegendeel zou irrationeel zijn. Enkele leden achtten het noodig eene meer gepreciseerde omsehrijving van de regelen voor de berekening der huurwaard.' te geven. Om dit toe te lichten werd gesteld het g e v a l , dat i:i eene betrekkelijk kleine gemeente tijdelijk garnizoen wordt gelegd, waardoor de huren plotseling rijzen. .Moeten (ie dan bedongen huurprijzen geacht worden normaal of abnormaal te zijn V Hier zij nogmaals opgemerkt, dat het ontwerp niet spreekt van normale en niet normale huurprijzen . maar van normale en niet normale omstandigheden. En wat h e t voorbeeld a a n g a a t . zij o p g e m e r k t , d a t , wanneer er geen meer waarschijnlijk geval is Ie b e d e n k e n , de moeilijkheid der beslissing zeker niet groot za! zijn. E e n bijna ondenkbaar geval toch is h e t , dat ergens waar geen kazernes, geen woningen voor officieren zijn, plotseling een tijdelijk garnizoen komt opdagen. Mocht het a! geschieden, dan zouden de prijzen onder dien tijdelijken toestand bedong e n , stellig niet onder normale omstandigheden zijn bedongen Ben a n d e r , zeker niet minder zeldzaam. geval is i n het Verslag gesteld. I e m a n d , die uit gehechtheid aan een bepaald huis eene booge huur b e t a a l t , woont in een blok alleen niet e i g e n a a r s . die zelven hunne huizen bewonen. Krijgen de laatstbedoelde huizen dan alle eene zeer hooge huurwaardeV Juist de omstandigheid, dat de eéne huurder een alfec.tieprijs betaalt, bewijst dat men zeer verkeerd zou doen de overige perceelen alleen met dat ééne te vergelijken. Hu neemt men er m e e r . zooals voor de hand l i g t . dan is het gevreesde gevaar afgewend. Volkomen te recht is opgemerkt . dat het niet geregeld betalen der termijnen van weekhuur geen reden kan zijn om derTel ijke h u u r met een kleiner getal dan •"><> te vermenigvuldigen. Op wanbetaling is te rekenen voor de grondbelasting, omdat zij een nadeel is voor den verhuurder. Maar hoe zou men daaraan
een motief kunnen ontleenen om de penoneele belasting muur Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1895—1896.
een lager bedrag te regelen v Zon men eene premie willen stellen op w a n b e t a l i n g ?
Bovendien zou men, nu de heffing door werkelijke huurprijz.en zal worden beheerscht ne groote onreehtvaardigheid iu 'f leven roepen door een kleineren vermenigvuldiger dan 50 aan te nemen. Hij jaar- ol uiaamlhunr zou de belasting dan veel zwaarder zijn dan bij weeUniiir. Hn vooral inaandhuur en weekbiuir kinnen dikwijls, zelfs in dezelfde blokken, door elkaar voor.
S I I . l'erhooging run hel percentage der heffing tuur de hnnrmaanle. Knar het voorkomt. is het voorgestelde percentage zeer goed te verdedigen. Verlaging zou ten gevolge moeten hebbeu Opvo ring der belasting n a a r de grondslagen haardsteden en mobilair. eene verhooging, waartegen ernstige bedenking b e s t a a t W a n t zij zou niet altijd verhooging der opbrengsl naar die grondslagea medebrengen. Wat betreft «Ie o p m e r k i n g , dat de helling van <S percent te bezwarend zon zijn v o o r d e middenklassen, zij verwezen naar £ IU dezer Memorie. £ 12. !)•• aftrek voor kinderen en pupillen. Xu de groote meerderheid der Kamer zich in beginsel heeft kunnen vereenigen met hel Btelsel van reductie wegens talrijkheid van g e z i n , mag de hoop gekoesterd worden . dat ook over de uitvoering devereischte eenstemmigheid zal zijn te verkrijgen. Twee zaken zijn daarvoor noodig. Iu de eerste plaats het besef, dat de toepassing van een goed beginsel niet mag afstuiten o p d e moeilijkheid der regeling. Bezwaren zijn niet te vermijden: zij zijn tegen elke regeling van dit gewichtig punt aan te voeren. W a n n e e r de wetgever er naar streeft de billijkheid zooveel mogelijk te bevorderen en de o u derscheidingen te m a k e n . die voor behoorlijke formuleering vatbaar zijn. dan dient zijn arbeid te worden gewaardeerd, al kan men ook op bijzondere gevallen wijzen, waarin eene a n d e r e regeling meer met de billijkheid zou schijnen te strooken. Is de rechtvaardigheid van een beginsel erkend . dan mag de toepassing niet afstuiten op de onmacht van den wetgever om met de eischen van elk speciaal geval rekening te houden. I n de tweede plaats i- hel noodig goed in het oog te houden den g r o n d , waarop het stelsel van reductie berust. De Memorie van Toelichting deed reeds u i t k o m e n , dat deze niet is te vinden in de noodzakelijkheid om bij vermeerdering van gezin eene gro<>tero woning te betrekken. Ongetwijfeld komt het v o o r , dat meergegoedeu mi mingegoeden eene ruimere woning in gebruik nemen wanneer het aantal kinderen toeneemt. Maar van geen van beide categorieën kan dat als regel worden aangenomen. H e is natuurlyk niet na te gaan in hoevele gevallen eene verhuizing om die reden plaats heeft, maar als regel kan veilig wort den gesteld, dat de meesten niet telkens van w o n i n g veranderen naarmate hun gezin talrijker wordt. De een niet omdat hij een e i g e n h u i s bewoont, de ander niet o m d a t , bij vermeerdering van uitgaven vuur onderhoud en opvoeding van k i n d e r e n , vermeerdering ook van huishuur hem kwalijk zon passen. Een ander motief voor den aftrek is in de Memorie v a n T o e lichting aangevoerd. Het zij vergund nogmaals de aandacht daarop te vestigen. Zeker bedrag aan belasting is in vele gevallen niet te groot voor een gezin zonder kinderen , maar kan te zwaar drukken op h e n . die voor kinderen hebben te zorgen. Daarom geve de wet eenige verlichting aan laatstbedoelden. Dit beginsel rechtvaardigt den aftrek voor personen, die zich met goedkoope woningen moeten vergenoegen, doch geenszins voor belastingplichtigen, die voor woning een niet onbelangrijk bedrag kunnen besteden. Kn waar eene aanzienlijke vermindering dient te worden toegestaan voor h e n . die belastbare woningen van d e goedkoopste soort in gebruik h e b b e n , en geen aftrek is te geven aan de belastingplichtigen . die eene betrekkelijk dure w o n i n g h e b b e n , ligt het voor de h a n d , en brengt de billijkheid m e d e , hel percentage van den aftrek per kind geleidelijk te doen dalen. Werd her maximum der h u u r w a a r d e , die nog aanspraak geeft op r e d u c t i e , veel hooger gesteld dan in het o n t w e r p , de schatkist zon een verlies lijden, dat zou moeten worden goedgemaakt door opvoering der belasting. Het gevolg zou zijn. dat z i j , die men in de eerste plaats wil h e l p e n , in mindere mate zouden worden gebaat dan hoogst wenschelijk of noodig is. Kr zijn voorbeelden aangehaald uit ('enige gemeenten ten betooge, dat alleen , kleine b u r g e r s " nog aftrek zouden krijgen.
14
[15. 1.] Regeling der Personeele belasting.
Wat Medemblik, Assen en Goes betreft. incet dit op grond huurwaarde tot onbillijke gevolgen zou leiden. En by- afschafvan opzettelijk plaatselijk onderzoek worden tegengesproken. ting van den grondslag haardsteden zou die verhooging toch Daar zullen zij, die voor aftrek in aanmerking dienen te komen, niet kunnen uitblijven. dien over het algemeen ook genieten. De grondslag haardsteden is bij uitnemendheid geschikt om Zutphen eu Bergen in Noordbolland zijn om andere reden, het bezwaar, dat men duur moet wonen, voor zooveel de iiaineln'k op grond van de huurprijzen van kleine woningen , belasting betreft tot kleiner afmetingen terug te brengen. thans in eene hoogere klasse gebracht dan die. waarin zij aaiiEr is gezegd, dat de belasting hooger wordt door omstanvankelyk waren gerangschikt. digheden, die den hnanciëelen toestand van den belastiugplicliHet geval kan zich in kleine plaatsen voordoen, dat een tige drukken. Wilde men alle grondslagen afkeuren, die in ambtenaar met een talrijk gezin eene betrekkelijk dure woning sommige gevallen den aanslag hooger maken door omstandigmoet huren, en daardoor valt buiten den aftrek voor kinderen. licden , die den tiuaucieelen toestand van den belastingplichtige Zoo iets is door de wet niet te voorkomen. Maar het is een drukken, er zou misschien geen enkele bruikbare overblijven. feit, dat bh' de sollicitatie naar opengevallen betrekkingen Het wordt niet billijk geacht, dat de meervermogende evenrekening wordt gehouden met de gelegenheid om eene woning veel betaalt voor rijkelijke verwarming van een groot vertrek te krijgen en met de huurprijzen. In het bedoelde geval zou a!s de minvermogende voor onvoldoende verwarming van een klein de ambtenaar vermoedelijk niet n a benoemd, doch zou een kamertje. Dat zou inderdaad niet billijk zyn : maar het is ook niet ander met meer aanspraken de betrekking hebben gekregen, voorgesteld. De minvermogende belastingplichtige zal dikwijls wanneer er gelegenheid was om voor lager prijs goed te wonen. buiten de belasting wegens haardsteden vallen, en heeft hij Over het ontbreken van die gelegenheid en het gevolg, dat b. v. voor twee te betalen. dan is de belasting 50 cent voor dit heeft voor de toepassing der wet op de personeele belas- elke (behoudens de reductie voor kindereu). De meervermogende, die groote vertrekken rijkelijk verwarmt, zal wel naar ting, zal de benoemde dus niet kunnen klagen. De bepaling van den hoogsten leeftijd der kinderen, die ! meer dan twee haardsteden worden belast. Heeft hy er b. v. voor de reductie in aanmerking zyn te nemen, is werkelijk niet tien , dan betaalt hij voor elke niet 50 cent, maar f 5,30. De grondslag is verder afgekeurd, omdat haardsteden een gemakkelijk. Hoe men ook beslisse, steeds zijn gevallen te deel zijn van het huis, en de grootere geriefelijkheid der vinden, waarin eene andere grens beter zou werken. ]3ii de beoordeeling van de voorgestelde grens van 20 jaar woning, welke zij opleveren , noodzakelijk tot hoogere huurworde in het oog gehouden, dat aan den eenen kant kinderen waarde leidt. Die stelling verliest alle beteekenis wanneer, van jeugdiger leeftijd dikwijls reeds eenig geld verdienen , maar zooals het ontwerp wil in tegenstelling met de vigeerende wet, aan den anderen kant tal van oudere kinderen nog ten laste alleen het ijebruik van haardsteden wordt belast en niet het uaithunner ouders zijn. Is 20 jaar dan niet een doelmatig gemid- wczifi zijn van openingen, die voor het afvoeren van rook zouden delde ? Verlaging zou niet billijk zyn voor de belastingplichtigen. kunnen dienen. Door het gebruik, dat men van aanwezige gelegenheden tot stoken maakt, wordt de huurwaarde zeker die onder het laagste percentage der vermindering vallen. Er is een voorbeeld gegeven van een grooten sprong der be- niet verhoogd. Dat de belasting naar de haardsteden , in betrekking tot die lasting bij het rijzen der huurwaarde. Maar is dat voorbeeld goed gekozen V Was er in het voorstel een sprong van f 500 op de huurwaarde, het zwaarst zou drukken voor de laagste op f 610 huurwaarde? Neen , er werd een trap over het hoofd huurwaarden, is kennelijk eene vergissing. Althans het tegendeel is waar. Dat zy , in denzelfden zin opgevat, in de laagst gezien. Het bezwaar tegen gelijken aftrek voor elk kind houdt, naar geclassificeerde gemeenten het zwaarst drukt, wordt gaarne het voorkomt, geen rekening met het zooeven uiteengezet be- toegegeven , maar ligt dat niet in den aard der zaak ? Er dient toch een behoorlijk verschil te zijn tusschen den aanslag voor ginsel der vermindering. Zooals reeds in de Memorie van Toelichting werd aangevoerd, een redelijk goed heerenhuis in eene dier gemeenten en den is het niet doenlijk na te gaan of inwonende personen , andere aanslag voor eene arbeiderswoning van dezelfde huurwaarde in dan de in het wetsontwerp vermelde. eene bijdrage leveren in eene gemeente der 1ste klasse. Eene dwaling is het te meenen , dat voor de belasting wegens de kosten der huishouding, of niet. Uitbreiding der bepaling tot andere personen zou dus in de practijk op zeer belangrijke be- haardsteden geen rekening wordt gehouden met inwonende kinderen (zie art. 0 , § 1 , van het wetsontwerp). zwaren stuiten. Voorts zij nogmaals duidelijk gewezen op een verschil tusschen Liet men aftrek toe voor alle niet inwonende kiuderen , dan •zou de bedenking, dat hn' wordt genoten voor kinderen . die reeds het ontwerp eu de bestaande wet, dat bij de bestrijding van den geld verdienen, nog meer beteekenis krijgen. De reductie zou grondslag uit het oog schijnt te zijn verloren. De bestaande wet bedan worden toegestaan wegens kinderen, die reeds zóó goed in last het aanwezig zijn van eene haardstede , d. w. z. eene opening, hun onderhoud kunnen voorzien , dat zij in staat zijn buitens- die geschikt is om verbrandingsproducten uit het vertrek weg te leiden. Het ontwerp wil belasten het gebruik, dat van zoohuis te gaan wonen. Kinderen, die een gedeelte van het jaar buiten de woning danige opening wordt gemaakt; d. w. z. voor de belasting u hunner ouders doorbrengen om elders onderwijs te genieten. noodig. dat er - om bij het meest gewone geval te blijven — een kachel zij of iets dergelijks, waarin kan worden gestookt. zyn onder de inwonende kinderen te rangschikken, Waar een kachel of iets dergelijks staat, moet betaald worHet motiet van den aftrek brengt deze uitlegging vanzelf mede. den , al is bijv. de py'p er uitgenomen. Alleen dan . wanneer er § 13. Aansla/jen ran MM bctlrat/. Terecht is opgemerkt, dat geen opening is voor afvoer van rook . en zulke opening ook de'kosten van administratie door de aanslagen van laag bedrag niet kan worden gemaakt zonder metsel- of pleisterwerk weg te slechts in uiterst geringe mate stijgen. Is eenmaal het onderzoek nemen of te beschadigen . blijft de betaling achterwege. Wat de grief betreft dat toestellen, die de verbrandingsgedaan tot welk bedrag de aanslag moet worden vastgesteld, dan is hetgeen voor de administratie te doen overblijft, van zóó produeteu in bet vertrek brengen , worden vrijgelaten , zij nevens weinig beteekenis , dat er geen reden kan zijn aanslagen beneden de opmerking iu Int Verslag, dat dit onvermijdelijk is, nog aangeteekend. dat ook ouder de bestaande wet geen belasting zeker bedrag achterwege te laten. Het is niet wenschelijk de gewoonte om belasting te betalen wordt gevorderd wegens gas- en petroleumkachels. En nu zij gevraagd, of hier te lande van die onvermijdelijke noodeloos te onderbreken. regeling belangrijke nadeelen voor de gezondheid zijn te § 14. De uroittlslwi Itaanlslcdeit. De grondslag deuren en wachten. Naar het voorkomt, zal wel niemand om belasting te vensters . welks vervallen nagenoeg algemeene instemming vond , besparen zich bedienen van hygiënisch uiterst nadeelige middelen is naar het schijnt niet door een anderen bruikbaren grondslag van verwarming. Waarschijnlijk zijn de bedoelde toestellen wel te vervangen. Dat de belasting naar de huurwaarde te hoog iu de meeste gevallen bestemd tot kortstondig gebruik, bijv. on iets te koken of te verwarmen, voor zoover zij niet worden wordt opgevoerd , kan niet worden ingezien. Het denkbeeld om de belasting naar den grondslag haardsteden gebezigd in vertrekken . waar geen scboorsteen is en derhalve in gewijzigden vorm te behouden, is in het Voorloopig Ver- liet gebruik van een gewone kachel is buitengesloten. Men mag dus aannemen, dat het bestendigen der zoogenaamde slag niet op afdoende wijze bestreden. Men stelle zich slechts het geval voor . dat van twee personen premie op verwaarloozing van de eischen der hygiëne geen zeer de een door de omstandiglieden is gedwongen eene duurdere groote uitwerking zal hebben. woning te gebruiken dan de ander, terwijl overigens hunne Zeer uiteenloopende gedachten zijn medegedeeld betreffende omstandigheden vrij wel overeenstemmen. < Jeniakkelijk il dan in te zien hoezeer nieuwe verliooging der belasting naar de het bedrag der belasting. Het voorstel houdt daartusschen het
[1*.
1.]
Regeling der Persoueele belasting. gelaten . dan dreigt eene te groote vermindering van opbrengst. Om die, althans gedeeltelijk, te voorkomen, moest 17. pet. in de plaats van P/4 pet. worden gesteld, berekend over het § 15. De ijroiidsliifi mobilair. De verdediging van het voorstel minimum der waarde in elke klasse, na aftrek van f 100. om zich te bepalen tot de stoffeering, houdt — meer dan de 55 15. De grondêtu dienrtbndên. Naar het voorkomt, is do bestrijding — rekening met de onverbiddelijke eischen der practük. Sommige categorieën van voorwerpen, door het ontwerp buiten belasting zóó geregeld , dat zij niet licht van het houden van liet bereik der belasting gebracht, zyn toch inderdaad niet naar dienstboden zal afschrikken. Zou men verder willen gaan, door behooren te schatten. Bovendien wordt door het beginsel om de alle eenige vrouwelyke dienstboden vrij te laten, altyd ééne ar gemeubelde woning, d. w. z. de woning met hare geriefelyk- te trekken of wel op andere wijze de belasting te verlagen, hedeu, tot grondslag van belasting te nemen, vanzelf buitenge- de opbrengst zou veel sterker dalen dan wenschelijk kan worsloten het belasten van voorwerpen, wier bezit ongetwijfeld den geacht. aangenaam is, maar die de uitgaaf voor wouiii;/ niet verhoogen. Buitendien wordt ten onrechte een argument ontleend aan Door wel te belasten hetgeen in kisten en kasten is gesloten, de stelling, dat het houden van ééne vrouwelijke dienstbode zou men inderdaad het begrip „woningbelasting" niet beter tot niet als teeken van weelde kan gelden. Het is toch niet de zijn recht doen komen. Het verschil, door het ontwerp gemaakt bedoeling uitsluitend uitgaven van weelde te belasten. tusschen zilverwerk en porselein naarmate het tot versiering Er dient eene grens te zijn in den leeftijd, beneden welken van een vertrek dient of in gesloten kasten wordt bewaard, is geene belasting wordt geheven. dus zeer goed te verdedigen. Ook hier werd het tarief door sommigen te hoog, door anderen Gestoffeerd wordt een vertrek mede door eene schildery. Maar te laag geacht, zoodat is aan te nemen, dat een juiste middelde kunstwaarde is niet de waarde, die het voorwerp heeft als weg werd gekozen. middel tot stoffeering. Het zou niet aangaan de hooge kunstwaarde van sommige schilderijen ten volle in aanmerking te 5$ 17. De grondslag paarden. De in het Voorloopig Verslag nemen , gesteld al dat zy behoorlijk zou zyn te schatten. En gegeven waarschuwing, voorzichtig te zijn met verhooging der laat men dit na, dan is er slechts één praetische weg nl. de belasting, is werkelijk afdoende. schildery geheel buiten rekening laten, waardoor dan ook wordt De opgaaf betreffende de gemeente Amsterdam, welke men voorkomen, dat de aankoop van kostbare stukken wordt be- wenschte te ontvangen. is nevens deze Memorie gevoegd. moeilykt. Het gebruik van andere voorwerpen van hooge kunstOnderscheid te maken tusschen de steden en het platteland . waarde dan schilderyen tot stoffeering van vertrekken komt niet kan niet worden aanbevolen. Het bezwaar, dat het platteland zooveel voor, dat eene uitbreiding der uitzondering genoegzaam oplevert door slechte wegen , is sedert de invoering der bestaande zou zijn gemotiveerd. Bovenal echter bedenke men hoe moeilijk wet zeer sterk verminderd , en bestaat zeker niet overal. Daarbij het te vergrooten gebied der vrijstelling zou zynaf te bakenen. zon men voor het verschil tusschen platteland en stad een volkomen willekeurig criterium moeten aannemen (de bestaande Van de rijtuigen een afzonderlijken grondslag te maken ten wet vraagt naar de bevolking der kom van de gemeente). Door einde ze zwaarder te belasten, komt niet noodig voor met het een en ander zou de onderscheiding zeer ongelijk, en dus zeer oog op den grondslag paarden. onbillijk werken. Aan rijtuigen, hoofdzakelijk in verband met de uitoefening I Het belang der paardenfokkerij verzet zich , zooals wordt gevan een beroep of bedrijf gebezigd. zal wel in den regel niet ! constateerd, mede tegen opdrn'ving der belasting. Hare bezoo hooge waarde worden toegekend , dat de belasting bezwarend I langen gaan dus hand aan hand met die der schatkist. zou zyn. Onder de bestaande wet wordt van dat bezwaar nimmer j Vrijstelling voor paarden. in Nederland geboren , is moeilijk gehoord. Eene bepaling als die van art. 30 is wel gewenscht, toe te passen en zou — andere bezwaren daargelaten — eene niet waar belasting naar het getal objecten wordt gevorderd. maar gerechtvaardigde ongelijkheid in r t leven roepen. daarom nog niet noodig waar naar de waarde wordt betaald. Zeer juist is ook de tegenwerping in het Verslag bij art. 17 . § U. Ten aanzien der belasting voor paarden, die thans onder art. 90 8 41> der wet vallen, zij aangevoerd, dat de onderBij het beoordeelen der progressie mag men niet een enkelen scheiding tusschen rijtuigen op veeren en die op riemen of grondslag op zich zelf beschouwen, doch dient te worden gelet andere veerkrachtige of rekkende lichamen toch werkelijk niet op de belasting in baar geheel . namelijk op de belasting naar kan worden bestendigd. Waar dus één tarief onvermijdelijk is en de grondslagen huurwaarde, haardsteden en mobilair. tegenwoordig slechts 9249 paarden met f 6 tegen 19 412 paarden Versterking der progressie zou allicht op den duur niet in met f 12 zijn belast en 235 tweetallen met f 19,20 tegen 837 tweehet voordeel zijn van de opbrengst der belasting. tallen niet f 30 (zie bijl. D der Memorie van Toelichting), Andere denkbeelden betreffende de regeling der belasting naar mogen de voorgestelde bedragen als bruikbare middelsommen het mobilair, waarnaar in het Verslag wordt verwezen. zyn worden aangemerkt. Vooral doordien zij tevens zullen gelden niet voor eenvoudige toepassing vatbaar , of stellen zelfs veel te voor tal van paarden, die thans in de 1ste of 2de klasse hooge eischen aan de uitvoering eener wet als deze. vallen en dus nog hooger zijn belast. Verwijzing naar de Dat een kostbaar mobilair — het Voorloopig Verslag vestigt Memorie van Toelichting bij art. 30 § 1 a zij hier geoorloofd. er de aandacht op — wel eens wordt gevonden waar het : Gaarne wordt toegestemd, dat verzwaring der belasting van eigenlnk minder op zijne plaats is, moge ook als waarschuwiug den landbouw in de bestaande omstandigheden niet wenschelijk gelden tegen sterke progressie. is te achten. Maar slechts in sommige gevallen zal de voorgestelde bepaling eene. trouwens niet belangryke, verhooging medebrengen, terwijl uit dezelfde bepaling voor andere gevalNa de verklaring. dat de groote meerderheid der leden be zwaar heeft tegen schatting van het mobilair, gegrond op de len verlaging zal volgen . en zij , die iets meer moeten betalen , waarde by aanschaffing, behoudens vermindering, meent de meestal uit anderen hoofde minder zullen hebben op te brengen. Hieronder, in § 19, zal gelegenheid worden gevonden de ondergeteekeude zijn voorstel op dit punt te moeten wijzigen en de verkoopwaarde als maatstaf in het ontwerp te moeten beteekeuis van het ontwerp voor den landbouw meer uitvoerig te bespreken. opnemen. Van de opmerking betreffende paarden, voor trekschuiten Daarby wordt getracht de verkoopwaarde zoo te omschrijven , dat te lage taxatie geen gevolg zij van de aanwezigheid van het gebezigd , is gebruik gemaakt. mobilair op min of meer afgelegen plaatsen. De vertering, uit het mobilair blijkende , is toch op zulke plaatsen niet minder Gebruik van muildieren komt hier te lande uiet zooveel voor, dan op andere, voor verkoop meer geschikte. dat het gewettigd zou zijn van de categorie paarden af te dalen. Eene verandering van het tarief wordt intusschen door de Immers, men zou dan ook tot andere trekdieren moeten komen, verandering in de wy'ze van schatting onvermijdelijk. De beper- zooa's trouwens het Verslag reeds de afdaling tot ezels aangeeft. king van den grondslag tot de stofteering, het vrijlaten dus ! Verschil in belasting naar gelang van de grootte der paarden van tal van , soms kostbare , voorwerpen , zooals tafelzilver, zou te eenenmale verkeerd zyn. Is het gebruik van een hit soms glaswerk en porselein, die de schatters wel niet altijd zagen , een teeken dat een ander paard te duur is, in andere gevallen maar waarvoor zü toch veelal zekere som in rekening brachten, > is het een teeken van weelde. kon geacht worden eene ruime compensatie te vinden in schat- \ ting naar een anderen maatstaf. Wordt die andere maatstaf los- | De uitdrukking „rijtuig op vaste as'" is blijkbaar niet begremidden en mag ook uit dien hoofde als niet onpractisch worden beschouwd.
[15. IJ Kegeling d n Personeele belasting» pen zooals zy bedoeld werd. Bet spraakgebruik— mogelijk door de belastingadministratie in het leven geroepen, maar toch feitelijk bestaande — noemt een rijtuig zonder veeren of riemen .een rijtuig op vaste as". De as is vast rerbonden aan het bovenstuk van het rijtuig, niet slechts middellijk door voerende of rekkende voorwerpen. Rijtuigen van die primitieve inrichting („hout op hout" zooaIs men ook wel zegt) zullen niet dikwijls meer voorkomen, maar wel boeren wagens. En daar de grens tussehen rijtuig en tragen niet is aan te wijzen, werd de bepaling rail art. 21b in liet ontwerp opgenomen . .juist om te beletten, dat liet gebruik van dergelijke wagens tot personenvervoer op Zon- en marktdagen als eene reden tot belastingheffing zou worden aangemerkt Ter voorkoming van verdere verkeerde opvatting ia de redactie intussehen gewijzigd. § 18. Nieuwe grondslagen. De jaarlijksche verte ing door het houden van een rijwiel is, naar het voortkomt, te gering om er een grondslag voor de persoueele belasting van te maken. Daarbij kan men aannemen, dat het rijwiel denkelijk in de meeste gevallen ten behoeve van een beroep of bedrijf wordt, gehouden en door velen als een weinig kostbaar middel om zich
snel, z\j het ten koste van groote inspanning. te verplaatsen ten
einde tyd te winnen. Zóó groot is de afstand tassehen de vertering door het houden van paarden en de vertering wegens het houden van een rijwiel door hen, die zelve zich inspannen in plaats van gemakkelijk in een rijtuig te zitten , dat de belasting naar den grondslag rijwielen wel uiterst laag zou moeten zijn. Doch hoe dit zij, wilde men de belasting, zij zou beter op andere wyze zijn te regelen dan als onderdeel der personeele belasting. Wellicht in den trant van verschillende belastingen op honden.
Vela leden waren van oordeel, dat, in strijd met vroegere toezeggingen . te weinig is gelet op de belangen van den middenstaud. In 8 Jl van het Voorloopig Verslag wordt gesproken
van toezeggingen omtrent de ontheffing van den middenstand
door wjjziging der regeling van het personeel, en wordt \ er-
wezen naar twee redevoeringen van des ondergeteekenden smbts-
voorganger. Het zij vergund hier in te lassohen wat t. a. p. staat te lezen: „Ik geloof echter niet dat die lasten zoo zwaar /.uilen zijn als
de geachte afgevaardigde dit vreest, want er zal compensatie wezen. Zij moest gezocht worden bij herziening van het pcrsoneel. Ik bad gaarne die herziening nog in dete zitting ingediend. Reeds veertien dagen na mijn optreden was ik met dit
werk bezig, maar ik heb bet moeten staken. Vermogens*, bedrjjfsen grondbelasting. om van andere dingen, bij voorbeeld van de herziening der pensioeuwetten, te zwijgen, namen zooveel tijd en denkkracht in beslag, dat bet mij niet mogelijk is goweest den arbeid voort te zetten. Maar ik verzeker de Kamer dat ik in het aanstaande zittingjaar daaraan al mijne aandacht hoop te wijden, want ik ben overtuigd dat, wil men aan den
middenstand ontheffing geven, men ze daar moet zoeken. Aan het
Departement kryg ik wel eens bezoek van menschen die konten klagen over den «waren druk van bet personeel; dan worden mij frappante gevallen medegedeeld. Het personeel is niet billijk
geregeld. Maar on gevaar af van opnieuw te moeten hooien dat
Van piano's geldt hetgeen ten aanzien van rijwielen in het Verslag terecht is opgemerkt, dat namelijk de belastingwet niet het aangewezen middel is om overlast tegen te gaan. die daarmede wordt veroorzaakt. Eene speciale belasting van piano's is bovendien aan bedenking onderhevig. .Men kan bezwaarlijk een tarief geven afhankelijk van de qualitcit der instrumenten en een uniform recht zou . indien de speciale belasting recht van bestaan wilde hebben, vrij hoog moeten zijn. Een piano is echter volstrekt niet altijd een voorwerp van weelde of mode. Dergelijk instrument, wellicht een erfstuk . is in menige eenvoudige woning een der weinige bronnen van levensgenot voor den bewoner. Er is te minder reden voor eene speciale belasting, omdat de piano's, als behoorende tot de stofteering van het vertrek, vallen onder de voorwerpen , waarnaar de belasting wegens mobilair wordt geregeld. Dit is, ter voorkoming van twijfel, thans uitdrukkelyk in het ontwerp bepaald. Wat aangaat eene rnsMsfftM kan de ondergeteekende zich slechts vereenigen met de bestrijding van bet denkbeeld . in bet Voorloopig Verslag zelf te vinden. Ook de overige grondslagen, nog in bet Verslag opgenoemd, schijnen geene aanbeveling te verdienen.
deze Minister zich verschuilt achter de moeilijkheden van zijn werk. wil ik er toch aan toevoegen, dat hier de moeilijkheden verbazend groot zijn." (1 Juli 1892). En : , Wat de aanmerking betreft, dat ik geene rekening heb gehouden met de talrijkheid van de gezinnen. dat is waar; maar dat is geschied om de reden , die ik eigenlijk reeds genoemd heb. namelijk dat ik denk aan eene herziening van het personeel. Iedereen zal toestemmen, dat die zaak niet beter kan geregeld worden dan bij de belasting op het personeel." (Zelfde datum.) Verder: „Ik kan met nadruk de verzekering geven, dat de druk door het personeel uitgeoefend, inzonderheid op den kleinen man, mij zeer diep grieft. Ik ben mij daarvan ten volle bewust, en ik zal het een van de gelukkigste dagen van mijn leven noemen, als liet mij gegeven zal zijn een wetsontwerp aanhangig te maken . waaruit vermindering van dien druk zal volgen. Intussehen moet ik hierop wijzen,dat, wanneer het personeel wordt gewijzigd met het doel om vermindering van druk te geven dit niet enkel kan geschieden door middel van progressie." (30 Mei 189'.). Eindelnk no1,': „ Daaruit volgt dat, indien men nooit zal kunnen komen tot noemenswaardige vermindering van den druk van het personeel op den middenstand en den kleinen man , tenzij de schatkist eenige finaneieele offers brengt." (/elfde datum). In hoever hierin stellige beloften gelegen zijn , ook voor den middenstand, blijve in het midden, want — toegezegd of niet — er zijn in het ontwerp niet onbelangrijke verminderingen voorgesteld. Wat de mingegoeden betreft, worden in het ontwerp — het Voorloopig Verslag erkent het — verschillende verlichtingen voorgesteld, en dat zy van geen gering gewicht zijn , is te zien
§ 19. Iiirloed iler lier-ieiiiiii/ rour ile iniilileiil.lasseu en tic minrermonenden. Dat niet weinigen in de belasting zullen worden betrokken die thans vrij blijven — hetgeen in de Memorie van Toelichting werd gezegd en in het Verloopig Verslag wordt betreurd — is onvermijdelijk, want bet is een feit, daten door de indeeliug der gemeenten in klassen naar het zielental deikom , èn door de toepassing, aan de tegenwoordige wet gegeven, zonder eenige reden tal van personen worden aangeslagen en anderen , die in geheel dezelfde omstandigheden verkecren, niet. Er is natuurlek niet aan te deuken, dat ongemotiveerd verschil weg te nemen door hen, die thans terecht zijn aangeslagen en hunnen aanslag zonder bezwaar kunnen betalen, vrij te stellen. Men mag toch niet in begane fouten een grond vinden om voor de toekomst de belastingregeling niet te maken zooals zij kan en moet zijn. Vrijdom van belasting is niet te verdedigen met het feit. dat die vrijdom vroeger in strijd met alle rechtvaardighcid werd genoten. Tegenover de personen , die naar het ontwerp voor het eerst i in de belasting zullen vallen , staan vele anderen , wier aanslag zal vervallen of aanmerkelijk worden verlaagd.
Let men op personen, die in de grootste steden bijv. f .'MO a f 4ui( verwonen, dan ziet men, dal ook voor hen eene niet onbelangrijke vermindering v.in belasting wordt voorgesteld. Niet iedereen krijgt eren groote vermindering, maar hoe komt dat ? Het is het gevolg eenvoudig van het feit. dat zij , die hetzelfde moesten betalen, voor zeer mteenloopende bedragen zijn aangeslagen. En nu zal het toch wel geen betoog behoeven. dat hel niet mogelijk is personen . die onder de bestaande wet veel te weiui'.r bijdragen in vergelijking met anderen, nog in gelijke mate als dezen te ontlasten. Hoever strekt zich de middenstand naar boven uit? Ook dit is kwalijk te zeggen. Doch de hiervoren bedoelde staten toonen aan, dat zij. die sommen verwonen van zelfs f 600 & f 700, inde grootste steden nog eene niet onbelangrijke vermindering krijgen, behalve alweder wanneer zij thans veel te weinig betalen. De berekeningen in de/e staten zijn gegrond op de onder*
Eene belasting voor pMsiervaartttigen kan van niet genoeg belang worden geacht om in de persoueele belasting te worden opgenomen.
in de tabellen, die als bölagenlicn C aan de Memorie van Toelichting zijn toegevoegd. Wat aangaat den middenstand. het is al zeer moeilijk te zeggen waar deze begint.
[15. 1.]
Ilijlagi'ii.
Tweede Kamer, n
Regeling der Personeele belasting. stelling, dat ieder belastingplichtige naar hetzelfde aantal hard-n steden en dezelfde waarde aan mobilair zal hebben te betalen, waarnaar hij onder de bestaande wet is aangeslagen; terwijl wat het aantal inwonende kinderen betreft, het cijfer 3 , als gemiddelde, ia aangenomen. Daarom is het niet zonder belang eene vergelijking onder de oogen te uenien , welke — behoudens de waarde van liet mobilair, die wel op het oude bedrag moest worden gesteld — op werkelijk bestaande feiten is gegrond. De aandacht wordt derhalve gevraagd voor zoodanige vergelijking, betreffende de aanslagen der ambtenaren van het Departement van Financiën , voor zoover zij gehuurde woningen in gebruik hebben.
4)
a a
O
. B P E
:E4 _ r P 0
n 1 2 3 4 5 G 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 20 27 28 29 30 31 32 33 34
•3 Q
—.**
onder de bestaande q^3 19 wet.
^S
Verschil.
volgens het ontwerp.
f 144,53
f 900
850 800 720 700 700 700 700 700 650 650 625 600 550 550 450 450 450 450 400 400 400 400 400 400 400 385 375 360 360 360 350 325 325
Aanslag
Meer.
122,20
Minder.
22,33
110,67*
110,20
105,71
110,70
81,96
79,30
2,66
86,615
75,70
10,91 =
n
81,12
71,70
9,42
3
103,50
85,20
18,30
1
102,90
80,20
22,70
114,62'
91,20
23,42=
88,58=
87,20
1,38=
88,73=
76.20
12,53=
65,40
61,13
4,27
74,00=
58,70
15,30=
77,73»
70,96»
6,77
69,09=
03,70
5,39=
57,39=:
42,70
14,69=
51,69=
38,42
13,27 =
62,13=
45,70
16,43=
50,06=
37,74
18,32=
56,44
42,70
13.74
36,55
28,20
8,35
57,66
47,70
9,96
1
51,30
35,79=
4
57,96
30,24
56,73=
47,70
57,66 ;
44,12
44,77 I
32,72=
39,45=1
26,11=
» 4 3
5
44,42 j
29,75
46,77*1
31,00
41,37=i
30,98=
43,65=
34,70
34,43
22,68
58,63
21,84
Handelingen der Staten-Generaal.
0,47= f 4,99
Bijlagen.
i
< ? 3 o a
te
Verschil.
Aanslag
ais
B
•- 3
3 3
X 35
f 300
36
onder de bestaande wet.
volgens het ontwerp.
Meer.
Minder.
f 40,28=
17,30
f 22,92=
300
39,54
25,20
14,84
37
300
40,04=
26,20
13,84=
38
300
43,87
19,76
24,11
39
290
31,34=
22,40
40
280
37,45
13,86
23,59
41
280
33,13
10,05
23,08
42
275
38,48=
27,20
11,28 =
43
275
31,28=
«0,43
10,85=
44
270
36,53
26,30
10,23
45
260
29,21
10,85
18,36
46
260
28,37
20,00
8,37
47
250
30,53 !
16,20
14,33
48
250
29,18=!
17,28
11,90=
49
250
41,33
21.33
20,00
50
250
37,04=;
15,93
-l,ll'
51
250
32,58 j
19,20
13,38
52
240
81,41*
22,40
53
240
28,26 '
11,04
17,22
54
230
23,71
16,10
7,61
55
225
24,41
12,42=
ll,98 s
56
225
28,01 I
17,20
10,81
57
220
25,03
12,07=
12,95=
58
220
27,80=
13,80
14,00=
59
210
2
20,71
7,50
13,21
60
200
o
10,79=
9,15
1,64=
61
190
22,56 '
5,33=
17,22s
62
180
9,55=
10,60
63
156
10,17 =
8,68
8,94=
9,01=
f 1.04
n
1,49=
Stellige conclusiën ten opzichte van andere gemeenten, of zelfs ten opzichte van andere personen te 's Gravenhage, kunnen 27,72 uit deze opgaaf niet worden getrokken, omdat het verschil in 9,03= meer of minder tusschen de tegenwoordige en de toekomstigo aanslagen voor een deel wordt beheerscht door het verschil tus13,54 schen tegenwoordige huurwaarden en huurprijzen, en ook door het aantal vertrekken, waar gestookt wordt. Maar zeker 5 12,04 vindt de stelling, dat de herziening voor den middenstand over het algemeen eer verhooging dan verlaging zal aanbrengen, 13,34 in de cijfers , overgelegd by de Memorie van Toelichting , even14,67 = min steun als in vorenstaande cijfers. Er werd voorts in het Voorloopig Verslag eene tegenstelling 15,77s gemaakt tusschen de vroegere patentplichtigen en hen die, zonder een bedrijf uit te oefenen, moeten leven van een vast 10,39 inkomen en door de invoering der bedrijfsbelasting zijn be8,95= zwaard met een nieuwen last, dien zy op niemand kunnen afwentelen en die tot den laatsten cent kan berekend wor11,75 den. De bewering, dat dezen niet zullen worden gebaat, in36,79 dien zij geen kinderen hebben, en dat het de vraag is, of zy zelfs met kinderen minder zullen betalen dan thans, vindt mede in de geleverde cyfers hare beantwoording. 15,50=
1895—1896.
[tf. IJ Regeling der Personeele belasting. Alleen is dus nog iets te zeggen over de afkeuring, die den Minister ien deel viel, omdat op den zwaren druk der belastingen voor de even besproken categorie van personen (zij , die bedryfsbelasting betalen, maar vrij waren van patent) niet méér is gelet. De ondergeteekende meent te mogen aannemen, dat niet van hem kan worden verlangd eene regeling, waardoor die categorie Op een specialeu voet zou worden behandeld. Het zou toch volstrekt ondoenlijk zijn in de wet op de personeele belasting eene onderscheiding te maken tussehen de belastingplichtigen , die vroeger pateutrecht betaalden , en hen, die zulks niet hadden te doen. Of' zou men gewenscht hebben, dat eene regeling ware ontworpen, waardoor allen, die woningen van zekere categorieën van huurwaarde bewonen, eene bijzondere ontheffing kregen, om daardoor aan de ambtenaren enz. eene compensatie voor do bedriji'sbelasting te geven? Zou dat eene goede wijze van tegemoetkoming zy'n ? Zou men , omdat enkele tonnen bedryfsbelasting van die personen zy'n gewonnen, grootere sommen personeele belasting opofferen P Inderdaad , dat zou eene weinig aanbevelenswaardige financieele politiek zy'n. Voor tien middenstand moge men meer willen doen — het Voorloopig Verslag zegt te recht: het is niet mogelijk.
§ 20. Vtram&ftinQ van hel dienstjaar. Ineoerinq mei 1 Januari 18%. Het motief voor de verandering van het dienstjaar ligt inderdaad in de groote moeilijkheid , die uit het samenvallen der werkzaamheden voor de personeele belasting en de bedrijfsbelastiug zou voortvloeien. Ten einde geen uitbreiding van liet personeel der ambtenaren noodig te maken , is het zeer gewenscht dat samenvallen te voorkomen. De bedenkingen, tegen de voorgestelde verandering geopperd . zijn in het Voorloopig Verslag zelve reeds weerlegd. Afkondiging der wet eenige dagen na 1 Januari 1800 zou wel moeilijkheden , maar toch geen onoverkomelijke bezwaren opleveren. ARTIKELEN. De titel is gewijzigd overeenkomstig de gemaakte opmerking. Art. I. Het woord ,mobilair" is — na bijna eene eeuw lang in onze belastingwetgeving te zijn gebezigd — duidelijk voor ieder, die met de belasting in aanraking komt. Een ander woord , dat dit voordeel in gelijke mate zou opleveren, is niet gevonden.
Eindelyk nog wordt in het Verslag de meening verkondigd , dat het wetsontwerp ten gevolge zou hebben . dat het platteland Art. 2, § 1. „Naar welk criterium zal beslist kunnen worden, zwaarder dan tot dusver, en ook zwaarder dan de steden , wordt of een stuk grond „behoort b h " een gebouw, in onderscheibelast. Op verschillende punten wordt gewezen , die echter voor ding van het begrip, dat het „daarmede in gebruik" i s ? " Zoo het meerendeel in deze Memorie reeds zijn besproken. Alleen luidt de vraag, wier strekkiug duidelijker wordt gemaakt door het volgende worde mitsdien nog in 't midden gebracht. toevoeging van een voorbeeld : , Indien iemand bh voorbeeld De vrijstelling der winkels komt veel meer ten goede aan de langs een weg woont en hij heeft tegenover zijn huis, maar aan de ingezetenen der steden dan aan die van het platteland. Maar de overzijde van den weg, een tuintje, dat met het huis gewanneer de uitwerking van een verkeerd beginsel, tot heden bruikt wordt. moet dat tuintje dan gerekend worden , bij" het toegepast, voor het platteland geringer is geweest, dan ligt het huis te „ behooren " ? " waarlijk voor de hand , dat de ontheffing minder i s , als met Niet al te moeilijk is de beantwoording van de vraag in het dat beginsel wordt gebroken. Er is dan immers minder goed algemeen en evenmin in het als voorbeeld gestelde geval, mits te maken. maar — zooals immers bij de uitlegging of toepassing van elke De billijkheid der schatting van boerenwoningeu, die met wet behoort te geschieden — nog op iets anders worde gelet landerijen zijn verpacht, wordt gewaarborgd door de bepaling dau op enkele woorden, en deze dus worden beschouwd in het van art. 10. en door de zaakkennis en de onpartijdigheid der licht, dat het verband met andere bepalingen en de kennelijke personen, die in hoogste instantie over de aanslagen zullen be- strekking der regeling daarop laten vallen. slissen. Waarom is het te doen ? De bewering, dat tot dusver alle rijtuigen vrij zijn, is onjuist. Eene verteringsbelastiug te heffen, geëvenredigd aan de som, Enkel die van stalhouders, voerlieden en sleepers (art. 13 § 1 besteed voor de woning en hetgeen hare bruikbaarheid en het sub 3". der wet). gemak , dat zij oplevert, verhoogt. Het zou zeker niet aangaan , uitsluitend te letten op het huis Aan de gegeven punten van vergelijking wenscht de onder- en de huurwaarde te bepalen zonder acht te slaan op eenigeu geteekende eeuige toe te voegen. grond, daarbij gelegen. De belasting naar de deuren eu vensters, welke zal komen Het staat dus vast, dat niet alleeu op het gebouw met by'te vervallen, drukt het platte land zwaarder dari de stad. behoorende gebouwen, maar ook op grond gelet moet worden. Alle inwonende werkboden van landbouwers zijn thans betast Op welken grond ? en worden door het ontwerp vrijgesteld. Verrichten zij tevens Wanneer men gronden ziet, die bij den bewoner van een persoonlijke of huiselijke diensten, dan wordt slechts f 3 ge- huis in gebruik zyn, zal men zich de vraag stellen , of dat vorderd . en dan is afwisseling toegelaten. gebruik slechts iets toevalligs is, dan wel of de ligging, de De staldieust. door landbouwersknechten rerrisht bij belaste inrichting, de aard van den grond wijzen op de bestemming paarden, is onder de tegenwoordige wet alleen vrij, wanneer met de woning gebruikt te worden. Zulke grond , aan denzelfden de belastingplichtige geen rijtuigen op veeren houdt en aan eigenaar toebehoorende , zal zeker naar het spraakgebruik gezegd allerlei andere voorwaarden voldoet. Het ontwerp laat allen worden bij de woning te behooren. staldieust vrij , waardoor in de eerste plaats de landbouwers Het spraakgebruik wijst dus den weg aan hen , die met de worden gebaat. toepassing der wet belast zijn en die gerekend moeten worden Voor de meeste paarden in gemengd gebruik van landbouwers niet van oordeel des onderscheids te zijn ontbloot. wordt de belasting door het ontwerp verlaagd , terwijl het — in Het stellen van nieuwe criteria kan slechts kwaad stichten, tegenstelling met de vigeerende wet— afwisselend gebruik van omdat het eensdeels zou beletten te onderscheiden of gelijk te die paarden zonder beperking toelaat en ook het aantal paarden stellen wat naar billijkheid onderscheiden of gelijkgesteld moet niet beperkt, waarvoor het verlaagd tarief wegens gemengd worden, anderdeels aanleiding zou geven tot quaestiën, veel gebruik kan worden toegepast. De verschillende voorwaarden , lastiger op te lossen dan die, welke men wilde ontloopen. Het aan het lagere recht voor paarden van landbouwers verbonden bekende gezegde der twee klippen zou van toepassing dreigen (art. 10 § 4 der wet), zijn door het ontwerp niet overgenomen. te worden. Het gewijzigd ontwerp eindelijk vordert slechts het lage recht Bij voorbeeld: wanneer , overeenkomstig eene gedachte in het ven f :>. wanneer landbouwers hetzij door één knecht, hetzij Voorloopig Verslag uitgedrukt, de in aanmerking te nemen door verschillende knechten bij afwisseling . koetsiersdienst laten aanhoorigheden werden beperkt tot afgesloten of omrasterde verrichten. De bestaande wet laat in dat geval voor eiken gronden. zou aan hen, die de wet moeten toepassen, de taak knecht ten minste f 18 betalen. worden opgelegd de huurwaarde van een huis zonder den grom! Doordien ten platten lande weinig woningen verhuurd worden , te bepalen, terwijl niemand op de gedachte zal komen dat huis ziju daar niet veel gegevens te krijgen om den invloed der voor- te huren zonder de niet afgesloten of niet omrasterde gronden. gestelde herziening op de aauslageu in de woningbelasting aan Wanneer men iets voor zich heeft, dat te verhuren is, zou men bestaande toestanden te toetsen. Toch blijkt bh' onderzoek, dat de huurwaarde moeten bepalen van iets, dat niet te verhuren ook op het platteland vele aanslagen niet onbelangrijk zullen is. Eu hoe dikwijls zouden lastig op te lossen quaestiën ontstaan worden \erlaagd. i);iar, als elders, wordt de verlaging o. a. of iets afgesloten is, of eene omrastering aan den eisch der wet beheerseht door de mate van juistheid der tegenwoordige voldoet. Er is ook gewezen op de bestaande wet, waarin men eene schattingen.
(M.
l.j
19
Regeling der Personeele belasting. beperking van bot begrip
aanmerking komt. Welk nut kan bet toch hebben sneb in h'ctiè'u te begeven en te zoeken naar iets, dat in de werkelijkheid niet te vinden is? Aan de werkelijkheid boude men zich. omdat allecu op die wijze behoorlijke bepaling der huurwaarde mogelijk is. Ten onrechte is een beroep gedaan op de discussie in de Tweede Kamer op 11 .Juni .jl. over de veiligheidswet. Reeds omdat het hier geldt bet verband tusscben een huis en gronden, en bovendien omdat'naast bet bij elkaar bebooren ook nog het met elkaar in gebruik zijn wordt geè'ischt, een feit dus, dat gemakkelijk waarneembaar is. Er is uiting gegeven aan de vrees, dat het buiten de belaste aanhoorigheden stellen van gronden, die B uitsluitend ten belioeve van een beroep of bedrijf worden gebezigd " tot groote fiscaliteit aanleiding kan geven. De aanwezigheid van een , bloemperkje" zou eene reden zijn om den grond niet onder die bepaling te doen vallen. De vrees vindt haren oorsprong in al te geringen dunk van beu, die in hoogste instantie over de toepassing der wet zullen hebben te beslissen en die zeker zullen weten te verhoeden . dat dwaasbeden — door onredelijke en onoordeelkundige toepassing — worden begaan ; gesteld al, dat de belastii:gadministratie daartoe te eeniger tb/1 neiging mocht tooueu. Het bloemperkje, dat op een terrein als bet hier bedoelde is aangelegd bijv. om bet oog te verlustigen van hen, die er werken, zal stellig wel niet ten gevolge hebben, dat verstandige lieden den grond voor iets anders gaan aanzien dan hij is. De wetgever drage de zorg voor de uitvoering der wet op aan personen, aan wier verstand, doorzicht en onpartijdigheid niet te twijfelen valt, maar ga dan niet uit van de onderstelling , dat zij zich aan dwaasheden zullen schuldig maken. Allerminst begrote hij zich dammen op te werpen tegen ongerijmdheden, want verstandige lieden hebben daar geen behoefte aan en onverstandigen worden er niet door teruggehouden van onverstandige daden. Integendeel, zij lokken er toe uit. Want het verbod van de eene ongerijmdheid zou allicht op het denkbeeld brengen, dat andere ongerijmdheden niet met de bedoeling «Ier wet zouden strijden. Zou men bijv. meenen dat, indien men eene dwaasheid als de bovenbedoelde wil beletten door het woord „hoofzakelijk" of iets dergelijks, van verkeerde toepassing wordt teruggeboudeu ? Het zou er met de belastingwetten treurig uitzien. als men ze moest maken met het oog niet op verstandige lieden maar op personen, die van verschillende oplossingen liefst eene kiey.en , die tot ongerijmdheid leidt. Een ander punt, in bet Verslag ter sprake gebracht. is bet niet mederekenen van gronden, die meer opbreugen dan rij kosten Wanneer van twee personen de eerste een huis buurt met een tuin en de ander een geheel gelijk huis zonder tuin , en de eerste om den tuin meer betaalt dan de tweede, dan is er in vele gevallen volstrekt geen reden den eerste hooger aan te slaan. Immers huur en andere kosten van den tuin worden dikwijls overtroffen door de opbrengst bijv. aan groenten , aardappelen of vruchten. Iedereen zal bet billijk moeten achten, dat de tuin , die den gebruiker niets kost. bij de berekening der belasting buiten aanmerking blijft. Iedereen zal moeten toestemmen , dat anders eene onrechtvaardigheid zou worden begaan, vooral tegenover werklieden , die hun vrijen tijd gebruiken om een tuintje productief te maken. En zou men nu hetgeen door de billijkheid zoozeer geboden wordt, achterwege laten op grond, dat om te weten of een terrein meer opbrengt dan bet kost, van de inkomsten en uitgaven eene rekening moet worden opgemaakt, door de administratie na te zien en te controleeren ? Is het voor personen van goeden wil dan onmogelijk zonder overlegging van rekeningen of andere documenten te weten, of' het voordeelig is een tuintje te cultiveeren of niet? Dat beoordeelt toch ieder arbeider die er op uit is te doen wat zijn belaug medebrengt. Zijn er niet tal van gevallen , waarin, ook voor de toepassing eener belastingwet, beslist wordt, of met iets geld wordt verdiend of niet, zonder dat er rekeningen opgemaakt en onderzocht worden ?
Dat men bij het oordeel, dat hier geveld moet worden, heeft te lett"n op de huurwaarde van een dergelijk stukje grond als de tuin en i iet uitsluitend op de kosten van bewerking, kau als vaststaande worden aangenomen. Er is misverstand in bet spel waar de vrees wordt uitgesprokeu , dat een geheel terrein, bestaande uit bouwland, weiland of boschgrond , voor de belasting in aanmerking komt doordien bet gerekend zou worden tot het park te bebooren. Alleen wat feitelyk perk is. wordt ruedegerekend. De overige gronden kunnen door hunnen aard niet als aanhoorigheid eener woning worden beschouwd.
Jachthuizen in de duinen of op de heide zullen zeker wel niet anders dan als afzonderlijke perceelen zijn te behandelen. Op de vraag of art. H bedoelt, dat afzonderlijke taxatie van de ongebouwde aanhoorigheden zal plaats vinden, en dat deze moeten worden geschat naar de waarde, die zij als land hebben, moet geantwoord worden, dat productieve gronden buiten rekening blijven. Het was eene teleurstelling te lezen, dat bezwaar wordt gemaakt tegen de vrijstelling van voor het publiek toegankelijke gronden van buitenplaatsen. Is het billijk — zoo mag gevraagd worden — iemand te liten betalen voor het gebruik van gronden, waarvan hij wel de onderhoudskosten draagt, maar waarvan anderen evenveel of meer genot hebben dan hij':' Is het billijk iemand te laten betalen. omdat hij geld uitgeeft om anderen te laten genieten, minstens evenveel als hij zelf geniet, zoo niet meer? En indien zulks op zichzelf niet billijk is te achten , wordt bet dan billijk gemaakt door de opmerking, dat niet in alle gevallen de last van bet gebruik , aan anderen vergund , in binder en schade ontaardt, maar soms minder groot is i Het wetsontwerp spreekt van , voor het publiek toegankelijk zijn"'. Tot wering van misverstand deed de Memorie van Toelicbting uitkomen, dat de toepassing niet wordt uitgesloten indien zij, die zich onbetamelijk gedragen, worden verwijderd. Het zou eene al te letterlijke opvatting zijn, een terrein niet voor het publiek toegankelijk te noemen , wanneer men bijv. bedelaars en dronken lieden weert of verwijdert. Door toezicht en door het weren van verkeerde elementen wordt aan de toeganke)ijkheid voor bet publiek niet te kort gedaan. Door eene wijziging der redactie is de bedenking, weggenomen . waartoe het gebruik der woorden , sociëteit. logement, koffiehuis of herberg " aanleiding gaf. De redactie der bestaande wet „ aanhoorige erven en gronden" is niet te verkiezen boven bet voorgestelde woord , aanboorigbeden ". omdat moet worden te kennen gegeven — hetgeen de bestaande wet juist verzuimt te doen uitkomen — dat een ge bouw, aanhoorigheid van een ander, niet afzonderlijk moet worden geschat. Om het belasten van woonschepen aan te bevelen , is gezegd , dat het aantal steeds toeneemt en dat zij in vele steden het verkeer in de grachten belemmeren. Dat kan eene reden zijn voor de gemeentebesturen , de aangelegenheid ter hand te nemen , maar geen reden Rijksbelasting te heffen. Trouwens, zelden of nooit zou die betaald worden . want de huurwaarde zou meestal of steeds beneden de grens der belastbaarheid blijven. Er is reden te over zich te onthouden van iets, dat veel omslag en weinig profyt zou opleveren. «; 2. Op de vraag. in het Voorloopig Verslag gedaan , is daar reeds een antwoord gegeven zoo afdocude, dat er niets is bij te voegen. Art. '-l. Wilde men de verwijzingen laten vervallen, men zou een omslachtig artikel krijgen. Weinigen komen er mede in aanraking en die weinigen zulleu het zonder veel moeite begrijpen. Art. 4. De vrees is uitgesproken, dat de redactie van dit artikel tot vele, niet bedoelde of althans niet wenschelijke, beerkingen der vrijstelling zou leiden. Men wees op kerkgeonwen. die bij uitzondering worden afgestaan voor muziekuitvoeringeu : winkels , die des Zondags als woonvertrek worden gebezigd: gedeelten van boerderijen, bestemd tot stalling , waar bet gezin des zomers pleegt te huizen: deelen van boerenwouingen en landbouwsehuren . welke somtijds ook voor huiselijke doeleinden worden gebezigd. Tot «regneuring van die rreea Werden aanbevolen de woorden der rigeerende wet , welker duurzame en reebtstreeksche bestemming is."
E
20
[1«. 1.] RegnHiig der Penoneele belasting.
Al dadelyk zy opgemerkt, dat de belasting neb heeft te regelen naar feitelijke. ra dus ook naar wisselende toestanden. Wordt van een perceel of van een gedeelte VÜH een perceel een gebruik gemaakt, dat de wet niet wil belatten, dan moet het onverschillig zyn of het voor dat doel duurzaam zal worden gebruikt of niet. Wanneer bijv. een huis als school wordt gebezigd, moet geen belasting worden geheven, ook al weet men, dat het niet daarvoor gebonwd is en dat niet 111 de bedoeling ligt het bijv. langer dan een jaar daarvoor te gebruiken. Reeds daarom is de redactie der bestaande wet niet correct. Daar komt nog iets bij. De bestaande wet bepaalt zich niertot de even aangehaalde uitdrukking, want zij voegt er aan toe dat de vrijdom „nimmer (zal) mogen worden toegepast voor de huurwaarde vau die gedeelten, kamers of vertrokken van de gebouwen , eene der eveugemelde bestemmingen hebbende, met derzelver aanhoorigheden welke. geheel ol ten deele, op den duur of tydelijk. behalve tot die einden , ook tot woning . . . of tot andere, niet uitdrukkelijk vrijgestelde einden zijn dienende." Al wat men vreest vau de voorgestelde bepaling, zou dus onder de tegenwoordige wet in niet mindere mate te vree/en z n Ü Maat' is die vrees — zoo zy heeft bestaan — onder de tegeuwoordige wet ongegrond gebleken, niet minder ongegrond zal zij blijken te zijn onder de voorgestelde bepaling. Ten bewyze daarvan kan men zich beroepen op de wet betreffeude de grondbelasting van 98 Mei 1870 (Slautsblml n . 82.) In art. 25 vindt men dezelfde uitdrukking als de hier voorgestelde. Vrijstelling van grondbelasting is toegekend aan de gebouwen , uitsluiteud dienende tot openbare eeredienst. Heeft men er ooit van gehoord , dat ecu kerkgebouw is aangeslagen, omdat er bijvoorbeeld een orgelconcert is gegeven ? De in het ontwerp gebezigde term geeft dus, ook blijkens de de ondervinding, geen aanleiding tot de gevreesde toepassing in stry'd met de bedoeling der wet. Integendeel. Er zou van de oorspronkelijke redactie wel eens gebruik kunnen worden gemaakt om in stry'd met de bedoeling niet of te weinig te betalen Daarom is zy' aangevuld. Lit. a. De uitdrukking „publiekrechtelijke lichamen" is , naar het voorkomt, duidelijk genoeg om eene opsomming onnoodig te maken. Lil. c. Dat het kostgeld , op kostscholen te betalen, niet verminderd zal worden wegens de vrijstelling, is niet onwaarschynlyk. Maar wel zal een hinderpaal tegen oprichting van. en instandhouding van weinig bloeiende, kostscholen zijn weggenomen voor zooveel dit van den wetgever afhangt. En waar de vrijstelling op goede gronden wordt gejreven voor de scholen, is het consequent, niet door belastingheffing te bemoeilijken de oprichting of instandhouding van gelegenheden om onderwijs te doen genieten door hen, voor wie in hunne woonplaats geen bruikbare school wordt gevonden. Inrichtingen tot opleiding voor een bedryf werden niet bij name vermeld omdat zij, voor zoover niet vallende onder het begrip „inrichting van onderwys", vallen ouder werkplaatsen. Er is intusschen geen bezwaar tegen uitdrukkelijke vermelding. De algemeene uitdrukking „inrichting van onderwys " omvat ook de Bewaarscholen. Een lokaal, gebruikt voor catechisatie en voor geen ander,uiet vrygesteld, doel, valt stellig onder de vrijstelling, ook al maakt het deel uit van een woonhuis. De beknopte uitdrukking van het ontwerp zal beter dan eene omslachtige omschrijving de bedoeling tot haar doen recht komen. Lid d. Algemeen nut wordt gezegd in tegenstelling met het byzonder belang van particulieren. Evenmin als b. v. van onteigening ten algemeenen nutte of in het algemeen belang (artt. 151 en 152 (Grondwet) is uitgeslot«n onteigening ten behoeve van kleine deelen van den Staat. evenmin is door de voorgestelde uitdrukking uitgesloten de bevordering der belangen meer rechtstreeks van zekere categorie van personen, aan wie eene vereeniging in 't byzonder nare zorgen wijdt, daardoor toch altijd zijdelings of in de gevolgen het algemeen nut behartigende. Inrichtingen in 't belang van militairen of werklieden kunnen dus zeer zeker als inrichtingen tot algemeen nut worden beschouwd. Als het doel is ontwikkeling, beschaving, orde on zedelijkheid te bevorderen — en dat kan dan toch niet moeilijk te beoordeelen zyn — is er reden tot vrijstelling. Het gaat niet aan,
hen. ilie Ier wille vau een groot belang der maatschappij werkzaani ijjn, te treffen met belasting, die zelfs tot zulke aanzienlijke bedragen oploopt als waarvan het Voorloopig Verslag voorbeelden geeft. De voorwaarde, dat geen voorstellingen tegen entree mogen worden gegeven, is onvermijdelijk. In de eerste plaats zou anders de vrijstelling misbruikt kunnen worden. Maar bovendien wordt — gelijk in het Verslag is opgemerkt — door die voorstellingen tegen entree concurrentie aangedaan aan anderen . die geen vrijstelling hebben. En zy, die nu eutrée heffen, niet om winst te behalen maar om te grooten toevloed te weren , zullen wel een ander, en vaak doeltreffender, middel weten aan te wenden. Inrichtingen, die eene kleine winst aan aandeelhouders kunnen iiitkeeren, kunnen niet onder de vrijstelling worden gebracht, onverschillig welke haar werkkring zij. Den eisch van rechtspersoonlijkheid kan men niet loslaten. Het is wel na te gaan hoe vereenigingen niet rechtspersoonlijkheid werken en welk haar doel i s . maar wat deze of gene personen beoogen, kan men moeilijk te weten komen. Volledigshalve zijn zedelijke lichamen uitdrukkelijk vermeld. AVerden onder de vrijstelling alleen die inrichtingen vau weldiidigheid gebracht, welke op de ly'sten, bedoeld in art. 3 der armenwet voorkomen , dan zou het motief der vrijstelling niet voldoende tot zijn recht komen. Lit. i'. Al is de omschrijving beknopt, zy bevat, na eenige aauvulling. alles wat onder de zeer uitgebreide opsomming in de bestaande wet valt. Geneeskundige inrichtingen en badhuizen, die als winstgevend bedrijf worden gehouden, zijn evenmin als logementen enz. vrij te stellen. Om te zwaren druk te voorkomen is echter op de badhuizen ook het tarief van f 1 per haarstede toepasselijk te niakeu. Art. 10 is in dien zin gewijzigd. Winkels, waar geregeld gelegenheid wordt gegeven het gekochte te gebruiken, moeten niet in de vrijstelling vallen; anders zouden vele tapperijen, koffiehuizen enz. als winkels zyn te beschouwen. Het verschil tusschen een wrinkel en eene tapperij ligt .juist daarin, dat in het eene lokaal verkocht, in het andere verkocht en geconsumeerd wordt. Dit uitdrukkelijk in de wet te bepalen komt niet noodig voor. S 2. Als een ambtenaar wordt verplicht in een hem aangewezen gebouw kantoor te houden, is aan te nemen, wat in andere gevallen niet a priori is aan te nemen, namelyk dat het kantoorlokaal ook uitsluitend voor den dienst wordt gebruikt en de vrijstelling dus noodig is. Als een ambtenaar zelf een kantoor huurt, is dat niet uit te maken zonder te treden in onderzoekingen naar huiselijke omstandigheden , wier noodzakelijkheid te vermijden is. § 3. Aan de geopperde bezwaren wordt door aanvulling der redactie tegemoet gekomen. Te allen tijde zullen besturen der hier bedoelde inrichtingen kunnen vragen op de lyst geplaatst te worden. Ook na ontvangst van het aanslagbiljet zal die gelegenheid bestaan. 55 4. De woning van een leeraar of opzichter in een seminarium of dergelijke iurichtinjr i s . evenals onder detegenwoordige wet, te beschonwen als een afzonderlijk perceel. Het is noodig te voorkomen, dat de woningen by voorbeeld van leeraren in eene inrichting van onderwys als een onderdeel dier inrichting wordt aangemerkt. Maar het is niet te denken, dat men de woning van een opzichter in eene fabriek, werkplaats of winkel zal rekenen tot de perceelen, uitsluitend dienende tot fabriek , werkplaats of winkel. Dus behoeft niet van lit. e te worden gesproken. Art. ;>. De gevraagde aanvulling en verduidelijking werd aangebracht Thans is gezorgd. dat de grens overal waar quaestiën zouden kunnen ontstaan tijdig is vast te stellen. Tevens wordt gezorgd , dat. wanneer, bijvoorbeeld door uitbouw, eene grens minder doelmat-ig is geworden , wyzigiug is aan te brengen. Periodieke herziening is minder aan te bevelen dan wyziging by veranderde omstandigheden. By periodieke herziening zal in het eene geval nutteloos werk worden verricht. in het andere eene verandering te lang worden uitgesteld.
Bijlagen.
[15.
1.]
Tweede Kamer. 21
Regeling der Personeele belasting. Art. 6. Inderdaad is het geweuscht eene voorziening te treffen ten opzichte van pastorieën , die soms eene hooge huurwaarde hebben in vergelijking met het inkomen, aan het ambt verbonden. Die voorziening is aangebracht door wijziging van art. 11 §1 van het ontwerp. Het gebruik van de uitdrukking „belastbare huurwaarde" kan nimmer kwaad stichten, maar kan verwarring voorkomen, die zou kunnen ontstaan, werd alleen van huurwaarde gesproken. De geheele huurwaarde is niet altijd belast. Het woord „pupil" is duidelyk genoeg om eene definitie in de wet overbodig te maken. By de toepassing der bestaande wet (art. 19k) i s , voor zoover bekend, omtrent de beteekenis van dat woord geen twyfel gerezen. Al iemand valt onder de rubriek pupil, is het onverschillig, of voor zijn kost en inwoning vergoeding wordt genoten of niet. Het woord „bewoner" is vervangen door „belastingplichtige". Met „aangehuwde kinderen" zijn inderdaad stiefkinderen bedoeld. Art. 9. Wettelyke voorzieningen in verband met valsche opgaaf van koopsommen in koopakten van onroerend goed kunnen niet worden gemist in eene wet, die als regel stelt: heffing over het bedrag van den in de akten vermelden koopprijs. Waar iets dergelijks niet bepaald is voor de heffing van belastiug naar de huurwaarde, is de bedoelde voorziening niet noodig. Trouwens er is nog een ander belangrijk verschil. Als de koopprijs betaald is, loopt men geen groot gevaar door te lage opgaaf in de akte. Maar zou iemand meenen geen groot gevaar te loopen , door een huurprijs, die periodiek moet worden betaald, in de akte op een lager bedrag te stellen dan bedongen is ? § 3. Door omwerking der artt. 9 en 10 is te gemoet gekomen aan het bezwaar betreffende de vermindering van den huurprijs naar do omstandigheden. De uitvoering der nieuwe bepalingen zal echter geen andere zijn dan die met de oorspronkelijke redactie werd bedoeld. Men zal niet dikwyls perceelen vinden, die aan het te schatten perceel in ruimte, inrichting, bestemming der verschillende gedeel ten en aanhoorigheden volkomen gely'k zijn. Meestal zullen derhalve de huurprijzen der perceelen, waarmede tnen vergely kt, „naar de omstandigheden" worden verminderd of vermeerderd, d. w. z. met de huurwaarde der gedeelten of aanhoorigheden die het verschil uitmaken. Is nu art. 10 § 1 (nieuwe redactie) toe te passen voor een perceel, vallende onder art 9 , § 4 b of c, dan zal het te schatten gedeelte in sommige gevallen worden vergeleken met het geheel. Tegen die toepassing kan moeilijk bedenking bestaan ; zij ligt zelfs voor de hand. Er is byvoorbeeld een huis gebuurd met een t u i n , die productief is en derhalve buiten aanmerking moet blijven. Vergelijkt men nu het huis zonder tuin met het huis plus tuin, dan trekt men af wat een stukje groud als de tuin aan huur doet Die wyze van schafting door aftrek zal vanzelf niet worden gevolgd, wanneer het onbelastbaar deel van het gehuurde eene eenigszins belangrijke huurwaarde heeft. En evenmin, wanneer het belastbaar en het onbelastbaar gedeelte van een perceel voor zeer uiteenloopende doeleinden worden gebruikt en daardoor zeer verschillende betrekkelijke huurwaarde hebben. Dit laatste is uitdrukkelijk buitengesloten door de bepaling van art. 10, dat met perceelen van dezelfde of meest nabijkomeude soort moet worden vergeleken. Het was ook niet de bedoeling der oorspronkelijke redactie, alsdan de huurwaarde van het vrijgesteld gedeelte van den huurprijs te laten aftrekken , zooals kan blijken uit de Memorie van Toelichting, blz. 19 bovenaan, waar de schatting van winkelwoningen wordt besproken. De huurwaarde van kamers achter een winkel zal ook onder de nieuwe redactie gevonden worden door vergelijking met andere woningen. Art. 10 § 1. De zoogenaamde verhuringen door de gemeente Groningen leveren niet het minste bezwaar op. Gesteld al, dat hier sprake was van een huurprijs onder normale omstandigheden bedongen — hetgeen zeer zeker niet zoo is — dan is toch in elk geval de woning gehuurd voor één prijs met den grond, die geen aanhoorigheid daarvan is. Volgens het ontwerp blyft dan de huurprijs buiten aanmerking. Het is niet te vreezen, dat men voortaan opstal en erfpacht Hande-ingen der Staten-Generaal Bijlagen. 1895—1896.
huur zal gaan noemen. Men zou afstand doen van de voordeelen die een zakelijk recht oplevert, en dat ter wille van een voordeel, dat op zyn best hoogst problematiek kan worden genoemd, en veelal spoedig zou blijken illusoir te zyn. Dat men bij vergelijking van twee perceelen ook op stand of ligging moet letten, moge vanzelf sprekend worden geacht — door het niet uitdrukkelijk te zeggen, zou men de meening kunnen doen ontstaan, dat men de perceelen zelf heeft te vergelyken zonder op de omgeving acht te slaan. Dat moet worden voorkomen. Om aan de bedenking tegen de redactie, als zou op niets anders te letten zijn, te gemoet te komen zijn thans de woorden „onder meer" ingelascht. § 2. Het bezwaar, geopperd tegen de bepaling, dat in sommige gevallen de huurwaarde gesteld wordt op hetgeen het gebruik gerekend wordt den eigenaar jaarlijks te kosten wegens derving van rente , schynt zijn oorsprong te vinden in eene minder juiste opvatting. die trouwens reeds in het Voorloopig Verslag op goede gronden is bestreden. Het ligt voor de hand en zal wel niet worden ontkend, Jat men bij eene verteringobelasting als deze heeft te vragen, wat het gebruik eener woning kost. Voor den een is dat de huur, die hy betaalt, voor den ander, den eigenaar die zijn huis zelf bewoont, is het de huur, die hy zou ontvangen als hy verhuurde in plaats van zelf te bewonen. Nu zyn er gevallen, waarin die laatste som niet is te begrooten, omdat de gelegenheid tot doelmatige vergely'king met andere huizen ontbreekt. In zoodanig geval moet men langs een anderen weg de som bepalen , die, in de plaats van de niet rechtstreeks te vinden huurwaarde , voor de belasting in aanmerking behoort te komen. Als de eigenaar het huis niet zelf bewoonde, maar het verkocht , zou hy van den koopprijs rente trekken. Die rente mist hy door zelf te bewonen. Ergo is de rente, die hij mist, te berekenen niet over de som, die aankoop of stichting hem kostte, maar over de verkoopwaarde, gelijk in het Voorloopig Verslag terecht is opgemerkt. Als iemand een huis heeft gekocht ot gebouwd voor f20 000 en het op een gegeven oogenblik slechts f 15 000 meer waard i s , dan verliest hij door de bewoning de rente niet van f 20 000, doch slechts van f 15 000. De f 5000 zyn voor hem verloren, en de rente daarvan mist hij door den achteruitgang in waarde, niet door de bewoning. Dat bij de evenbedoelde rente gevoegd moeten worden de jaarlijke lasten en wat verder in tj 2 is opgegeven, is mede zeer juist in het Voorloopig Verslag betoogd, want indien de eigenaar verkocht in plaats van te bewonen, zou hij ook van dat alles ontheven zyn. Waarom niet eenvoudiger zeker aantal percenten van deverkoopwaarde genomen, zonder meer ? Het ware eenvoudiger, maar de billijkheid zou er onder lijden. Stel twee personen bewonen ieder een huis op eene afgelegen plaats van gelyke verkoopwaarde. De een woont er omdat hij weiuig wil of kan verteren en besteedt dus weinig voor onderhoud. De ander, ofschoon niet minder afgelegen wonende, doet dit om een geheel ander motief dan dat van zuinigheid en legt veel aan onderhoud ten koste , dat niet juist op de verkoopwaarde van invloed is. In zulke uiteenloopende gevallen eischt de billijkheid, dat er verschil zij in de belasting naar den eersten grondslag. Er zijn gevallen , waarin de verkoopwaarde niet is te bepalen omdat van verkoop vau het huis alleen met aanhoorigheden ten gevolge zyner bestemming geen sprake is. Alsdan moet vergelijking te baat worden genomen. Om allen twijfel af te snijden, als in het Verslag werd vermeld , is de redactie uitvoeriger gemaakt. De vraag werd gedaau hoe de huurwaarde van kloosters is te bepalen. De vraag werd geïllustreerd door het voorbeeld van een nieuw gebouwd klooster. Natuurlijk kan hier geen oordeel worden uitgesproken over een bijzonder geval. In ; t algeiueen valt op te merken, dat bet zeker verre van billijk zou zijn, over de stichtingskosten de rente te berekenen, die de bewoning o. m. gerekend wordt jaarlijks te kosten. Vergelijking met andere gebouwen is ook hier het zekerste middel om billijkheid te betrachten. De ruimte en de inrichting tot huisvesting van de lokalen, bij de gezamenlijke bewoners van het klooster in gebruik, is zeer wel te vergelijken met de ruimte en de inrichting van woonhuizen van anderen. § 3. Daar de woning van den landbouwer aanhoorigheid is van de landerijen, waarmede zij wordt verpacht, en deze niet, omgekeerd, aanhoorigheden der woning zijn , daar m. a. w. het land
2'2
[15.
I|
Regeling der Personeele belasting. hoofdzaak , de woning bijzaak is , zou het zehsr geen aanbeveling verdienen de huurwaarde der woning te berekenen door de huurwaarde der landerijen afzonderlijk van de pacbtsom at te trekken. Het ontwerp bepaalt dan ook uitdrukkelijk, dat zoo iets niet behoort tot geschieden. Wat betreft de landbouwerswoningen, is vergelijking het meest doeltreffend middel. Door doelmatige vergelijking zal de billijkheid betracht worden. Zeker is h e t , dat de huurwaarde dikwijls niet hoog zal zijn te stellen. Als men aftrekt wat voor het bedrijf dient, zal in vele gevallen het verschil met de arbeiderswoning niet groot zijn, en zal althans vergelijking daarmede zeer goed kunnen plaats hebben. In andere gevallen zal met eene betere soort van woning zijn te vergelijken De woningen, waarmede vergeleken wordt, zullen nu eens verhuurd, dan weder niet verhuurd zijn , zoodat nu eens § 1, dan weder § 2 is toe te passen. Art 1 1 , § 1. Ook naar aanleiding van de opmerking, gemaukt hij art. 0 , wordt de bepaling gewijzigd in dien zin, dat de belastbare huurwaarde van de woning, die krachtens zijne betrekking wordt bewoond door iemand, in dienst van den Staat, van een ander publiekrechtely k lichaam of van eene kerk of kerkgenootschap, niet hooger wordt gesteld dan 12 pet. van de inkomsten, aan bedoelde betrekking verbonden buiten het gebruik der woning. Een predikant heeft bij voorbeeld een inkomen vanf 1200. De huurwaarde der pastorie, welke hij zonder vergoeding bewoont, zou volgens art. 10 op f 3 0 0 worden gesteld, doch krachtens art. 11 § 1 wordt zij geacht slechts f 144 te bedragen. Dit is billijk, want in tal van gevallen zou iemand, ware hij vrij, eene mindere dure woning huren. Een ander heeft eveneens een inkomen van f 1200 doch moet voor het gebruik der ambtswoning f 50 vergoeding betalen. De belastbare huurwaarde dier woning wordt niet hooger gesteld dan 12 percent van f 1150. Hiermede zullen, behalve geestelijken, ook vele onderwijzers zijn gebaat, voor wie thans het genot eener ruime woning soms een groot bezwaar medebrengt door de belasting. Ten einde onderwijzers, aan bu'zondere scholen aangesteld, niet te doen achterstaan bij openbare onderwijzers, is eene speciale bepaling opgenomen. Intnsschen moet men ook bedacht zijn op het geval, dat in vrije woning de bezolding of het ruimste deel der bezoldiging ligt. Daarom is bij te voegen , dat de belastbare huurwaarde niet daalt beneden % van hetgeen zij zou bedragen zonder de toepassing van art. i l , § 1. § 2. De voorgestelde redactiewyziging is overgenomen. Volgeus het ontwerp vallen onder perceeleu , uitsluitend dienende tot uitoefening van het bedrijf van logementhouder alleen „ inrichtingen, waar doorgaans gelegenheid is tot logies per nacht''. Hiertegen is aangevoerd , dat in de meeste woonhuizen doorgaans gelegenheid tot loges per nacht is. Bij het opperen dier bedenking schijnt over 't hoofd te zijn gezien, dat in de be- j doelde „meeste' woonhuizen " het „bedrijf van logementhouder" ; niet wordt uitgeoefend, zoodat van toepassing der bepaling vanzelf geen sprake is. Het slot der paragraaf beperkt het aantal inrichtingen, die onder logementen zijn te rangschikken , maar kan het nooit uitbreiden. Om dezeltde reden kan niet worden erkend, dat pensions logementen zouden worden, wanneer de prijs van het logies per nacht werd bepaald ; en zeker zal door eene bepaling, die niet anders doet dan beperken , een bordeel nooit een logement worden. Intusschen kunnen opmerkingen als de gemaakte nog meer afdoende worden voorkomen. Daarom is ingevoegd , voor reizigers " Art. 12. Het is niet noodig hier melding te maken van aanhoorigheden, want als art. 8 zegt, dat de belasting wordt berekend naar de huurwaarde van ieder perceel met de ongebouwde annhoorigheden , dan is dat ie belastbare huurwaarde van het perceel, bedoeld in art. 12. Wanneer om eenige wet te ontduiken of er de hand mede te lichten , een huurprijs wordt bepaald , is die niet onder normale
omstandigheden bedongen; want als normaal kunnen dergelyke bijkomende omstandigheden niet beschouwd worden. Art. 13. De bepalingen der §§ 1 en 2 kunnen gevoeglijk te zamen in één artikel worden behouden. Beide te zamen leeren hoeveel de belasting bedraagt, namelijk 8 pet. van de huurwaarde verminderd met de af te trekken som. Art. 14. De vrees, dat heffing der belasting naar het aantal verwarmde vertrekken in de practijk tot groote moeilykheden aanleiding zal geven, kan niet worden gedeeld. Indien vaststaat wanneer een vertrek als verwarmd is te beschouwen, heeft men in de practijk slechts uit te maken wat als een vertrek is aan te merken. En waar eene definitie in de wet outbreekt, zal dit aan het spraakgebruik worden getoetst. Het ontwerp is in dien zin aangevuld, dat gangen, portalen en trappen te zamen voor één vertrek gelden. Eene kamer of alkoof, die verwarmd wordt door eene stookgelegenheid in eene aangrenzende kamer, is volgens de bewoordingen van het ontwerp geen verwarmd vertrek. Daarentegen kan men, als een stooktoestel in den wand tusschen twee vertrekken is geplaatst, wel niet anders doen dan evenveel haardsteden rekenen als er vertrekken zyn. Om twijfel te voorkomen is dat thans uitdrukkelijk bepaald. De bedoeling der oorspronkelijk gebezigde uitdrukking „gelegenheid tot stoken" is verduidelykt. Dat de controle door het ontwerp zou worden verzwakt, is te minder toe te geven, omdat de perceelen bij verschillende gelegenheden: voor de schatting der huurwaarde, de schatting van het mobilair, kunnen worden bezocht, en by iedere gelegenheid het oog kan worden gericht op het aantal stookgelegenheden. Twijfel daarbij gerezen, kan dan de aanleiding worden voor eene opzettelijke opneming. De belasting is in hooge mate verzekerd te achten, al is niet te ontkennen, dat tijdelijk gebruik van stooktoestellen b. v. in ziekenkamers misschien wel eens aan de aandacht kan ontsnappen. Een onoverkomelijk bezwaar zal daarin wel niet zijn te vinden. Onderde bestaande wet is de controle uiterst zwak. Deambtelyke tellingen geschieden alleen op aanvraag,gewoonlijk niet anders dan bij het in gebruik nemen van een perceel. En dan nog meestal op een zeer ongeschikt tijdstip. Wanneer haardsteden in gemeenschappelijk gebruik zijn, zal de practijk zich, evenals tegenwoordig, redden door eene oplossing, als in het Verslag bedoeld, waartegen van de zijde der belastingplichtigen zeker geen bezwaar is te duchten. Een oven is geen stooktoestel en behoeft dus niet te worden uitgezonderd zooals in de bestaande wet, wier redactie zulks wèl noodig maakt. Verwarming buiten het toestel is het doel van stoken; een oven dient uitsluitend tot concentratie van warmte binnen het toestel. Dat voor hotels, die alleen des zomers geopend zijn, geen belasting wegens baardsteden wordt betaald, kan moeilijk als een belangrijk bezwaar tegen het ontworpen stelsel worden aangevoerd. Het doel van den grondslag is toch zeker in de eerste plaats belasting te heffen wegens het stoken tot verwarming, niet wegens het stoken om spijzen tè bereiden. Opgemerkt zij voorts, dat het beweerd gebrek der regeling, wanneer er twee keukens zijn, op den aanslag voor het hotel een verschil van slechts één gulden ten gevolge heeft. Is er slechts ééne keuken, dan bestaat er geen verschil. Art. 10, § 2. Wanneer een winkel of eenig ander iu art. 4 bedoeld vertrek , zelfs maar eene enkele maal, als woonkamer gebezigd wordt, zal de haardstede in dat vertrek — volgens eene opmerking in het Verslag — ten volle medetellen. Daarom werd gevraagd , of geen vermindering voor gemengd gebruik moest worden toegestaan. De juistheid der stelling kan niet worden toegegeven. Als de winkelier eene enkele maal, bijv. wegens de schoonmaak van zyne woonkamer, met zijn gezin in den winkel gaat zitten , zal — gehjk reeds by art. 4 werd opgemerkt — geen college van zetters of raad van beroep aannemen, dat deswege belasting naar de huurwaarde of voor de haardsteden moet worden betaald, gesteld al eens dat een ambtenaar zich niet ontzag zulke wetstoepassing te willen provocceren. Is het bekend, dat onder de bestaande wet ooit iemand voor zyne werkplaats werd belast omdat zy een enkele maal als woonvertrek werd gebezigd ? Dat geval staat volkomen gelijk met het in het Voorloopig Verslag bedoelde.
[t&. IJ
23
Kegeling der Personeele belasting. Art. 17, § 1, Ut. a. De redactie wordt beter door iu plaats van .onverschillig wie eigenaar daarvan is" te lezen „onverschillig wiens eigendom zy is". Het zon geen aanbeveling verdienen by te voegen „onverschillig waar zy zich bevindt", want gestoffeerd wordt een perceel alleen door voorwerpen, die er in zijn. Lil. b. Terecht is opgemerkt dat niet is aan te raden de waarde van een rytuig .slechts voor een gedeelte in aanmerking te nemen. Eene definitie van een rijtuig kan niet gegeven worden, maar is ook niet noodig. Wat tot vervoer van goederen wordt gehouden , is toch reeds uitgesloten door de woorden „voor zoover niet uitsluitend gebezigd voor de uitoefening van zijn beroep of bedrijf". Als bij eeue bijzondere gelegenheid e'eu of meer personen gaan zitten op eene kar of ander dergelijk voertuig, is er by de taxatie toch geen reden dat voertuig in aanmerking te nemen. § 2. Een biljart is onder de stoffeering te begrijpen, evenzoo eene piano. Er zou misschien getwijfeld kunnen worden, of die voorwerpen vallen in de omschryving van art. 573 Burgerlijk Wetboek. Daarom is het gewenscht, die quaestie voor de toepassing der belastingwet door speciale vermelding af te snijden. Er zijn eenige woorden aan toegevoegd om te beletten , dat men bij voorbeeld meer draagbare muziekinstrumenten onder de stoffeering brengt. Kostbare geschilderde behangsels en behangsels van leder of gobelins, die aan den muur zijn bevestigd, komen in rekening bij de bepaling der huurwaarde. Aquarellen, etsen, pastels of teekeningen van groote waarde versieren te zelden den wand om hiervoor eene bepaling noodig te maken. En worden zij in portefeuilles bewaard, dan vallen zij vanzelf niet onder de stoffeering. Art. 18. Het is inderdaad de bedoeling naar de waarde der rijtuigen altyd belasting te heffen, ongeacht de huurwaarde der woning. Dit schynt ook volkomen rationeel. Art. 20, § 1. Personen, die uittluilmé worden gebezigd voor de uitoefening van neringen of bedrijven (art. 16, J5 4, derbe- i staande wet) kunnen onmogelijk vallen in de omschrijving, j welke art. 20, § 1, van het ontwerp geeft. De bedienden in koffiehuizen en iogementeu bchooren ook onder de bestaande wet tot eene andere categorie dan de bc- I dienden in sociëteiten. Eerstbedoelden worden volgens die wet gerangschikt onder de werkboden, laatstgenoemden onder hen, ! die persoonlyke of huiselijke diensten verrichten. De onderscheiding rust op goeden grond, en daarom wordt ook thans onderscheiden in dier voege, dat voor de bedienden in sociëteiten wordt betaald volgeus het tarief der huisbedienden , terwyl voor bedienden in logementen en koffiehuizen niet wordt betaald als zij geen andere diensten bewijzen dan in het bedrijf, en f 3 als zy ook huiselijke diensten verrichten. § 2. De bedenking , ingebracht tegen de vrijstelling van stal- j dienst enz. schynt te berusten op de meening, dat aile zoogenaamde verteringen van weelde door de personeele belasting moeten worden getroffen, ofwel, dat alle consumtief gebruik reden moet zyn te laten betalen. Doch evenmin als de bestaande wet gaat het ontwerp van dien regel uit. Op elke grief in het bijzonder wordt hier teruggekomen: „Waarom voor vaste tuiniers , die niet in een bedrijf werkzaam zijn , geene belasting zou worden gevorderd , begreep men niet.' Tot recht begrip zy het volgende in het midden gebracht. De een koopt groenten en vruchten, de andere teelt zelf wa hij noodig heeft ot wenscht te eten. Hij doet dit i n ' t eene geval omdat het hem voordeeliger voorkomt, in 't andere geval omdat | hy woont op eene plaats, waar niet altijd is te krijgen , wat hij wenscht te nebben. Verteert de tweede meer dan de eerste ? Het kan niet gezegd worden; maar vooral indien de tweede verkoopt wat er te veel is, zal menigmaal de eerste meer ten koste leggen voor groenten en vruchten. Trouwens wat hetvoordeeligstuitkomt, hangt ook al veel af van den persoon, die koopt af die laat werken. Zeker is het, dat er geen regel is, en dan is ook voor belastingheffing wegens tuindienst geen afdoende reden te vinden. Ook de tegenwoordige wet heeft er zich wijselijk van onthouden tuindienst te rangschikken onder de persoonlijke of huiselijke •
diensten. Zy heeft getracht eeue onderscheiding te maken tusschen tuinlieden en tuinkuechten, die gerekend worden uit weelde te worden gehouden, en andere. De tuinlieden zyn in de tweede klasse gerangschikt (belasting van f 15 in hoofdsom), doch alleen, wanneer o. m.inden tuin stookkassen of broeiramen worden gebruikt, „ hetzy voor bloemen, hetzy voor vruchten of moeskruiden". Lang geleden moge bijv. een broeiraam iets bijzonders zijn geweest, dat wees op het cultiveeren van gewassen uit weelde , tegenwoordig zal men niets bijzonders daarin zien. Er is dus geen onderscheid meer te maken en de tweede klasse der dienst- en werkboden, (bevattende de bedoelde tuinlieden en de tuinknechten ad f 5 h ;ofdsom) kan derhalve niet in hef ontwerp worden overgenomen. De bestaande wet laat voorts wegens tuinlieden en tuinkuechten, niet tot de bovenvermelden behoorende, f 3 in hoofdsom betalen , doch alleen als zij inwonen. Dit is geheel in overeenstemming met het beginsel voor inwonende werkboden te laten betalen, welk beginsel echter niet in het ontwerp is overgenomen. Er bestaat dus alleszins reden om tuindienst uit te sluiten. „Nog zonderlinger werd het geacht huisbewaardersdienst vry te stellen. Hiervoor was, meende men, zoo goed als niets te zeggen." Als een huis ledig staat, hiat de een er op passen door iemand, die in de nabyheid woont. Een ander vindt beter die zorg op te dragen aan iemand, die in het huis zelf verblijf houdt. In het laatste geval, al staat het overig deel van het huis het geheele jaar ledig , wordt belasting betaald naar de huurwaarde , haardsteden en mobilair van het gedeelte, bij den huisbewaarder in gebruik. Er is dus geen verschil te ontdekken, dat belastingheffing zou kunnen moliveeren. Een van beide: men heffe belasting wegens de zorg voor het ledigstaand huis en dan onverschillig of hy , dien men daarmede belast, in het huis woont of niet: of men laat in geen geval betalen. Maar zeker is er geen reden, alleen hem te laten betalen , die iemand in zijn huis laat wonen , dikwijls omdat dit nog 't voordeeligst uitkomt. § 3. Terecht werd opgemaakt, dat het eenig middel, om onderscheid te maken tusschen gouvernantes en dienstboden, bestaat in het vorderen eener akte van bevoegdheid van eerstgenoemden. Immers: zal men iemand als diem-tbode beschouwen, indien zij alleen de Nederlandsche taal spreekt. en eene andere niet als dienstbode aanmerken en van de belasting vrijstellen , enkel omdat zij ook eene vreemde taal spreekt, maar overigens in beschaving of ontwikkeling geenszins boveii de eerste uitmunt ? eker niet. Zal men dau in al wat onderwijs van jonge kinderen kan worden genoemd, eene reden zien om iemand niet als dienstbode te beschouwen ? Zeker niet. Wat blijft dan anders over dan de akte. die de bevoegdheid tot het geven van onderwijs verleent, als criterium aan t'> nemen ? „ Tegen de vrijstelling van juffrouwen van gezelschap werd aangevoerd , dat, wanneer niet nader wordt omschreven , wat het kenmerk van zulk eene juffrouw ia , de vrijstelling in de practyk zal worden uitgebreid tot huishoudsters en kameniers , die voor juffrouwen van gezelschap doorgaan." Intusscheu heeft ook de bestaande wet het criterium niet gesteld, en dit heeft in de practijk tot geen groot bezwaar aanleiding gegeven. Dit is trouwens niet te verwonderen. Waar kameniers worden gehouden, is het geen gewoonte dezen in den huiselijken kring op te nemen . waardoor verwarring van kameniers met juffrouwen van gezelschap niet licht voorkomt; terwijl uit de inrichting der huishouding en de aanwezige bedienden wel is af te leiden of iemand in dienst is voor de huishouding dau wel voor gezelschap. De clausule „al verrichten zy ook enkele bijkomende persoonlijke of huiselyke diensten" is nuttig, juist om te doen uitkomen, dat de beperking „doch zullen geene personen, welke dienstboden" of tuinwerk verrichten , hieronder mogen worden betrokken", die toch niet werd in acht genomen, omdat zij geen rekening houdt met de eischen von het dagelijksch leven, is vervallen. Gouvernantes, dus personen van eene akte voorzien , zullen wel niet dan bij uitzondering huiselijke diensten verricht e n , en wat juffrouwen van gezelschap betreft, geldt het zooeven aangevoerde. Nog is de opmerking gemaakt, dat ook bij de beste controle slechts nu en dan is te constateeren, dat huiselyke diensten worden verricht. Dit moet worden toegegeven, maar er zou alleen
24 Kegeling der Personeele belasting. dan oen argument aan te ontleenen zy'n, indien men er zich op toelegde , bovenal door strafvervolgingen de heffing der belasting te verzekeren. Dit is echter —gelijk de Memorie van Toelichting doet uitkomen — juist niet de bedoeling. Ue aanslag door personen , die zich doeltreffende gegevens omtrent de werkelijkheid weten te verschaffen, is een veel beter middel dan alle strafvervolging. Welk verband bestaat er tusschen de belasting naar den lsten en den 4den grondslag? Met name, zullen zy , die huiselijke werkzaamheden verrichten in kantoren, nu deze niet vrijgesteld worden, als gewone huisbedienden moeten worden beschouwd ? Op die vraag is te antwoorden: Zij, die huiselijke werkzaamhedeu verrichten in kantoren , zullen aan de belasting onderworpen zijn evenals thans, maar het bedrag der belasting zal in vele gevallen lager zijn ten gevolge van art. 24, § 1 b. Art. 2 1 , § 1 , lit. a. Bij de ia het Voorloopig Verslag opgenomen verdediging van de vrijstelling der jagers, uitsluitend voor de jacht gehouden, is niets te voegen dan de opmerking, dat uitdrukkelijke vrijstelling gewenscht i s , omdat het vergezellen van den meester op de jacht en het daarbij behulpzaam zijn, naarde onderscheiding der bestaande wet, als een persoonlijke dienst zou worden beschouwd. lit. b. Naar aanleiding van de opmerking in het Verslag, dat er ook droge minnen zu'n , is het woord „zogende" opgenomen. In het in dienst nemen eener zogende min is in tal van gevallen veel meer nooddwang dan weelde te zoeken. lit. c. Huiselijke diensten voor inwonende leeraren, huishoudsters of verpleegsters in de hierbedoelde inrichtingen zijn zeker dikwijls te beschouwen als diensten rechtstreeks ten behoeve der inrichting, maar toch niet altijd. Het wonen in het gebouw eener inrichting belet bijv. niet altijd, dat men eene huishouding heeft, geheel afgescheiden van die der inrichting. lit. d. Volgens de definitie (art. 20 , § 2) bestaat de dienst van een huisbewaarder in het bewaren eener woning bij afwezigheid van het gezin. Werd uu lit. d gemist, dan zou de meening kunnen post vatten , als moest voorbijgaande dienstpraestatie bij tijdelijke aanwezigheid van een lid des gezins den huisbewaarder doen vallen in het opklimmend tarief van art. 23. lil. e. Worden oppassers te veel aan den militairen dienst onttrokken , dan ligt het niet op den weg van den belastingwetgever daartegen te waken. Eu gesteld al, dat deze zich daartoe geroepen achtte, dan zou hij het toch liever niet moeten doen door in de wet op te nemen — wat het ontwerp versmaadt — dat kleeding eene reden tot belastingheffing is. lit. f. Wil men zoogenaamde gewone oppassers en dergelijken van de belasting uitsluiten —"en het is moeilijk denkbaar, dat men iets anders zou willen — dan is er geen beter middel te vinden dan de voorgestelde bepaling. Hoe bij verstandige toepassing der wet door hen. die voor den aanslag hebben te zorgen, ontduiking op groote schaal zou zijn te vreezen , is niet duidelijk. Wil men eene uitdrukking als , doorgaans" niet met betrekking tot oppassers en anderen, dau zou men, om haar te vermijden, moeten gaan belasten wat voor de belasting moeilijk in aanmerking is te nemen. Zulke uitdrukkingen doen geen ernstig nadeel aan de aanslagen in de belasting, al maken zü strafvervolging moeilijk, maar in strafvervolgingen — het werd reeds hiervoren gezegd — is in den regel geen heil te zoeken. De in het ontwerp gebezigde uitdrukking is werkelijk het beste middel om de onbillijkheid, waarop het Voorloopig Verslag wijst, te voorkomen. Als iemand , die zich tot doel stelt verschillende gezinnen of personen te dienen — en dat hij dit doet is waarlijk geen geheim — door de omstandigheden tijdelijk belet wordt een tweeden dieust te vinden , zal geen verstandig man hem uitsluiten van de toepassing van lit /*. lit. Ii. Door wijziging van art. 24 § 1 b is aan het bezwaar van verschillende leden te gemoet gekomen. lit. i. Onder de hierbedoelde gezinnen zijn er zeker niet weinige, waarin men de dochter eene opvoeding wenscht te geven, die haar belet reeds op 18-jarigen leeftijd de vrouw des huizes te vervangen. Daarom is de leeftijd van 20-jaar gekozen.
lit. j . Dat de huisvrouw buitenshuis verpleegd wordt, is een feit dat gemakkelijk valt waar te nemen. Dat haar toestand bij verpleging binnenshuis extra-hulp noodig maakt, is daarentegen niet te constateeren. Hy , wien zh'ne ec'atgenoote ontvalt, heeft meestal eene hnisbouding, die hij niet aan kant doet en ook moeilijk aan kant kan doen. Het overlijden der vrouw doet dan dikwijls de noodzakelijkheid geboren worden eene meid te gaan houden. Die noodzakelijkheid worde geen aanleiding tot belastingheffing. Voor ongehuwde personen geldt dus niet het motief, dat tot de bepaling van lit. ;' heeft geleid. Sommige leden spraken de meening uit dat, indien aan een weduwnaar vrijstelling wordt gegeven voor ééne vrouwelijke dienstbode, ook vrijstelling verleend moet worden aan weduwen, die een manuelnken dienstbode houden. Naar aanleiding hiervan wordt de aandacht gevestigd op het feit, dat de bedoelde knecht, d. w. z. de knecht dien de weduwe ten platten lande moeilijk kan missen, wel voor het bedrijf noodig zal zy'n, en dan niet inde hooge belasting valt. Onderscheid te maken tusschen huishoudsters en dienstboden zou niet practisch zijn. Reeds daarom is het aangeduide bezwaar niet op te heffen. § 2. Gevraagd werd, of het wel noodig is ook de dienstbodeu onder k van § 1 genoemd niet mede te rekenen. Het is zeer wenschelijk de personen die h u n , bij wie zy in dienst zijn, in den eersteu , tweeden of derden graad van bloedverwantschap of zwagerschap bestaan, geheel en in elk opzicht uit te sluiten van de belasting, want een onderzoek, of byvoorbeeld de zoon of de nicht dienstbode is of niet, valt al te moeilijk. Art. 23. De voorgestelde redactie wordt overgenomen. Art. 24 § 1. De hier bedoelden personen vallen in het geheel niet onder het vorig artikel. Van progressie is dan ook voor hen geen sprake. De woorden „met afwijking van het vorig artikel" wijzen dit, naar het voorkomt, duidelijk uit. § 2. Dat de voorgestelde wijziging eene verbetering zou aanbrengen, valt te betwijfelen. Wanneer personen in het geheel geen belastbare diensten verrichten. doen zij het ook niet gelijktijdig. Ook schijnt het niet juist te zeggen, dat de redactie van art, 18 § 3 der tegenwoordige wet beter zou zijn. Dat «voor afwisseling" geen bijzonder recht is verschuldigd, is niet zeer correct uitgedrukt. Maar verder heeft het den schijn alsof nimmer meer dan de belasting voor ééu knecht zou zijn te betalen; dus ook niet, wanneer byv. vier personeu twee aan twee bij afwisseling worden gebezigd. Art. 25. Naar het op bladz. 26* der Memorie van Toelichting ontwikkeld beginsel vallen paarden in paardenspellen buiten de belasting. Worden zij ook buiten den circus gebezigd, anders dan in de uitoefening van het bedrijf, dan vallen zij onder art. 30 § l a . Art. 2ti. De juistheid der aanmerkingen op de redactie kan niet worden erkend. De werking eener overeenkomst, die eene verbintenis voor bepaalden tyd bevat — zoo werd gezegd — kan zich doen gevoelen lang nadat die tijd is verstreken. Maar de werking der overeenkomst bestaat in het in 't leven roepen van verbintenissen: in dit geval de verbintenis aan de eene znde om paarden beschikbaar te stellen , aan de andere zijde om den bedongen prijs te betalen voor den tijd, gedurende welken de paarden beschikbaar zijn. En wat de stelling betreft dat, wanneer men een paard huurt voor 30 dagen , dan één dag het paard niet huurt en vervolgeus wederom een contract voor 30 dagen sluit, de belasting* niet kan worden geheven, zij opgemerkt, dat wie op die wijze tracht te ontduiken, zeker wel bedrogen zou uitkomen. Hü zal dan toch met den verhuurder eene afspraak maken in den bedoelden zin en, dat doende, valt hy ouder de voorgestelde bepaling. Doch hoe dit zy , gaarne wordt gedaan wat mogelyk is om de gerezen bedenking uit den weg te ruimen. Het is er om te doen voor zoogenaamde maandpaarden ge'iyke belasting te laten betalen als voor eigen paarden. Om nu eenerzijds niet meer in de belasting te betrekken dan men bedoelt, en anderzijds de
[ti.
Bijlagen.
Ij
Tweede Kamer.
Regeling der Personeele belasting. mogelijkheid van ontduiking weg te nemen, wordt wijziging der redactie aangebracht in dien zin, dat hn' , die krachtens overeenkomst de beschikking heeft over één of meer paarden van een ander, deswege wordt geacht een gelyk aantal te houden, ook al worden niet steeds dezelfde paarden verstrekt, ten ware de overeenkomst met verlenging over minder dan lil dagen loopt. Wil men nu ontduiken door telkens te contracteeren voor minder dan 21 dagen, dan bezorgt men zich zelven groot ongerief, en te allen overvloede wordt daartegen nog gewaakt door eene nieuw toegevoegde bepaling. Art. 27, Kt a. De voorgestelde beperkingen zouden inkriinping eener bestaande vrijstelling ten gevolge hebben, waartoe geen termen schijnen te bestaan. Dat een officier zijn dienstpaard ook wel eens laat afryden , is niet altijd te voorkomen. En hoe zal men onderscheiden of dit noodig is of niet? Ut. iende doch vaste
b. Paarden voor de uitoefening van een bedrij f (niet valonder art. 25 b) gebezigd voor rijtuigen niet op vaste a s , buiten de uitoefening van het bedrijf voor rijtuigen op as, zijn volgens het ontwerp niet belast.
lil. '/. Naar het voorkomt is het niet geraden in de wet te bepalen , dat eene vrijstelling niet verloren gaat door belastbaar gebruik van paarden. Overigens zullen dekhengsten in den regel niet voor werk geschikt zyn. Art. 30, § 1, lil. a. Remissie voor paarden van geestelijke personen ten platten lande komt onder de tegenwoordige omstandigheden inderdaad niet noodig voor. lil. h. Ondernemers van paardentrams zijn rechtstreeks ondernemers van personenvervoer. Trampaardeu vallen dus onder de bepaling. § 2. Schoolopzieners en andere ambtenaren, die een paard houden, zullen dat ook wel eens gebruiken, wanneer zy'op weg zyn om hunne functiën te gaan uitoefenen. Maar daarom is er nog geen sprake van gemengd gebruik. Slechts bij zeer hooge uitzondering zal het ryden op een paard of het zitten in een rijtuig tot de uitoefening der functiën van een ambtenaar behooren. De meening van eenige leden dat, wanneer iemand twee werkpaarden nooit tegelijk, maar enkel by afwisseling, buiten het bedrijf gebruikt, hij slechts voor één paard behoort te worden aangeslagen, is reeds door de voorgestelde redactie gehuldigd.
§ 2. Werd in plaats van «gebouw met zyne aanhoorigheden" gesproken van .perceel" zoo zou de bedoeling niet zyn uitgedrukt. Deze toch is geen e andere dan te zeggen: als de bloed- en aanverwanten in één gebouw wonen — al is dit in verschillende perceelen verdeeld (art. 2 § 2) — dan worden zy geacht tot één gezin behooren. Zooals reeds in de Memorie van Toelichting werd gezegd . is het doel der bepaling te voorkomen, dat verschillende leden van een gezin, ieder voor een gedeelte, als belastingplichtige optreden. Intusschen is de redactie gewijzigd, opdat zij niet verder ga dan tot bereiking van het doel — ontduiking te voorkomen — onvermijdelijk is. Art. 32 § 1. De bedoeling schijnt duidelyk genoeg uitgedrukt. Voor elk gedeelte wordt de belasting, ook wegens mobilair, afzonderlijk berekend (art. 17, 8 1)* Maar bij de beoordeeling of die belasting moet worden geheven, is krachtens de gemaakte uitzondering niet te letten op de huurwaarde van het betrekkely'k gedeelte, maar op die van het geheel. Immers , zegt de bepaling: voor toepassing van art. 18, en daarvoor alleen, is dat geheel één enkel perceel. De reden der beperking is, dat dikwijls in gemeubeld verhuurde kamers van weinig huurwaarde eene niet onbelangrijke waarde aan mobilair wordt gevonden. Art. 3 3 , lit. b. De termijn is tot 3 maanden te verkorten. Maar het woord „achtereenvolgende" weg te laten, is niet aan te raden. Voor de eerste drie grondslagen is het niet noodig, want in het geval, waarop wordt gewezen, zal het gebouw toch niet telkens worden ontruimd. En voor de grondslagen dienstboden en paarden zou de toepassing tot groote moeilijkheid en tot onbillijkheid kunnen leiden. Art. 3? is hier op zijne plaats, want het staat in onmiddellijk verband met het vorige artikel. De woorden „in dezelfde gemeente of elders hier te lande" zijn. naar het voorkomt, niet noodig. Want wat daardoor gezegd wordt, volgt vanzelf uit de algemeenheid der redactie.
Art. K . Inlassching in art. 3»> zou de duidelijkheid niet bevorderen en de logische volgorde der bepalingen verbreken. Bij verwisseling van eene dienstbode tegen eene andere, waarvoor de belasting meer bedraagt, kan verhoogiug niet uitblijven, omdat anders de deur voor misbruik zeer ver zou worden geopend. Daaruit schijnt niet te moeten volgen , dat in het omgekeerde geval ontheffing is te verleenen. De bedoeling van art. (>2 § 8 is hardheden. die uit de bestaande wet voortvloeien, weg te nemen. Afschaffing van dienstboden is gewoonlijk het gevolg van financieelen achteruitgang. Maar dat bij verwisseling de Hoofdstuk V. Door weglating van dit hoofdstuk en ver- nieuwe dienstbode jonger is dan hare voorgangster, zal wel in. deeling der bepalingen over andere hoofdstukken zou een ge- den regel eene quaestie van toeval zijn. en net is niet wenmakkelyk overzicht niet worden bevorderd. schelyk de voor de administratie zeer bezwarende regeling van art. (52, § 3 , zonder noodzaak uit te breiden. Voor zooveel noodig zy nog opgemerkt, dat er alleen dan Art. 31. § 1 Eene definitie van hoofd van het gezin is kwalijk te geven. Ook de vigeerende wet geeft haar niet, en van verschil in belasting is, wanneer vóór of na de verwisseling ten ongerief, daaruit ontstaan, is niets gebleken. Een biljet wordt minste twee dienstboden in het opklimmend tarief vallen. Als eene dienstbode in den loop van het jaar den vollen uitgereikt aan hem , dien de ontvanger voor hoofd van het gezin ouderdom van 18 of 21 jaar bereikt, is er geen verandering van aanziet. Doet een ander door invulling en onderteekening van liet den toestand , daar de leeftijd op 1 Januari beslissend is (verg. biljet zich als hoofd van het gezin kennen , en heeft de admi- art. 2 3 , sub a en b). De bedoelde inlassching komt niet noodig voor. De beteekenis nistratie geen bezwaar daartegen, dan is er geen quaestie op kan geene andere zyn dan „in den loop van het belastingte lossen. Ontstaat er verschil van meening — hetgeen zeker wel tot jaar." Voor het volgend jaar geldt a r t 34. de zeldzaamheden zal behooren — wie beslist dan V In de eerste plaats zij, die den aanslag moeten doen , en tegen die beslissing Art. 39. De vrees dat zonder schriftelijke aangifte de bekan worden opgekomen, evenals tegen alle andere. Het kan lasting dikwijls naar onjuiste grondslagen zal worden geregeld, echter nuttig zyn door eene nieuwe bepaling (zie § 3) de zaak komt niet gegrond voor. Waar geen beschrijvingsbiljet zal worden te vereenvoudigen. Wie van verschillende samenwonende per- uitgereikt, zyn de gegevens meestal zoo bekend, dat het gesonen wordt aangeslagen , is wat de belasting betreft van weinig vaar van misleiding niet groot is. Daarbij zou de onderteekening belang. Dat er belasting moet worden betaald, staat vast. En van hetgeen door den ontvanger of zijn gemachtigde is ingevuld wie hunner de belasting draagt of hoe zy die onderling ver- niet veel waarborg geven. deelen, is eene zaak, waarin de wetgever niet heeft te treden. Naar aanleiding van verschillende andere opmerkingen is het De beslissing van den inspecteur kan alleen noodig zyn, wan- artikel aangevuld en gewijzigd. neer men door chicanes de belastingheffing tracht te bemoeiThans is bepaald, dat naar den huurprijs, bedoeld in art. 9 lyken. Die beslissing zal, indien er inwonende kinderen zyn, wordt gevraagd , derhalve ook naar de bedingen, bedoeld in § 2. het belang der betrokken personen, voor zooveel mogelijk in Uitreiking van biljetten aan de verhuurders wordt niet nood't oog houden. zakelijk geacht. Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1895-1896.
II*. 1.1 Regeling der Persoueele belasting. Art. 41. De terughaling der biljetten zal, evenals thans , vrij moedig geschieden. en opzettelijk zal niemand daarbij worden overgeslagen. Aan den termijn voor de inlevering, alleen voor het geval van onwilligheid gesteld , zal niet licht iemand last ondervinden, Daarenboven kan die termijn (ook ambtshalve) worden verlengd. Aanteekening van den dag der uitreiking op het biljet is voorgeschreven. Art. 44. De belasting iioriU verhoogd volgens art. 3S. Dit is eene bepaling van niaterieelen aard. De belanghebbende moet aangifte doen , ten einde wegens die verhooging nader te worden aangeslagen. Art. 41. De voorgestelde redactie strookt beter dan die, welke in het Voorloopig Verslag wordt aangegeven , met de definitie van art. 14. Art. 47. Dat de ondergeteekende niet bedacht zou zijn geweest op de gevolgen dezer bepaling voor de heffing van gemeente-opcL-nteu, schijnt ongeloofelijk. Alleen met het oog daarop is toch de afzonderlijke regeling der beslissing van geschillen omtrent de plaats van aanslag voorgesteld. Art. 25 der bestaande wet maakt den aanslag nfhankeln'k van het domicilie, waaromtrent de beslissing zeker niet moeilgker is dan die omtrent het hoofdverblijf. De ondervinding heeft trouwens niet geleerd, dat in het behoud van het woord „domicilie" bezwaren liggen ; maar van elke verandering zijn bezwaren wel degelijk te wachten. De pl*ati van den aanslag is niet van meer belang dan andere quaestiën, die volgens de wet niet door de rechterlijke macht worden beslist. Zonder speciale regeling zouden de raden van beroep beslissen. Art. 4!>. § 1. Dat niet telkens andere leden der zetterscolleges voor de schattingen optreden , zal in vele «revallen de deugdzaamheid van het werk bevorderen. Een algemeene regel is iu dit opzicht niet te stellen. Het slot dezer paragraaf is gewijzigd en . naar vertrouwd wordt, verduidelijkt. § 2. Aangezien inspecteur en zetters te beslissen hebben , moeten zij ook weten door wie zij zich willen laten voorlichten. Wiinneer is aan te nemen , dat de waarde van een mobilair sedert het vorig jaar geen verandering heeft ondergaan . die op de belasting van invloed kan zijn, is de opneming niet noodig. Art 'O. Het spreekt wel vanzelf, dat geen belasting kan worden verhoogd boven het bij de wet bepaald bedrag. Art. 51. Bij verschil van meening moet worden beslist, eenvoudig opdat de aanslag tot stand kome, en daarvoor schijnt de directeur zeer g'schikt. Dat de belanghebbende hierdoor eene instantie zou kunnen verliezen, komt minder juist voor. Bij het indienen eener redame doet de aangeslagene voor'teerst zijne zienswijze kennen. De wet van 1833 droeg de bedoelde beslissingen op aan de gouverneurs, omdat deze het bestuur en toezicht hadden, waarmede tegenwoordig de directeurs zijn belast. Artt. 55 en 5(i. Voor het belangrijkste gedeelte der belat* t i n g , die naar de eerste vier grondslagen kent de bestaande wet geen reclames op grond van onjuiste vaststelling der feiten. Immers de aanslagen berusten 6f op eigen aangifte öf op de uitspraak van schatters, die niet aan revisie is onderworpen
(art. 34 § 3.)
Het ontwerp daarentegen laat de reclame zonder beperking toe. Er komen dus tal van nieuwe gevallen te beslissen , die thans niet aan de uitspraak van gedeputeerde staten Sgn onderworpen.
Dikwijls, indien niet meestal, zal het voortaan quaestiën van
appreciatie gelden, loopende over huurwaarde of waarde van mobilair. Dit doet het wenschelijk voorkomen, op het voetspoor der wetten betreffende de vernio
terwyl ook niet wordt ingezien waarom de uitoefening der betrekking tot wrijving en onaangenaamheden aanleiding zou geven. Of ondervindt men die ook ten opzichte van het lid— maatschap van een der reeds bestaande colleges voor de directe belastingen ? Met liet instellen van twee instantiën wordt beoogd de raden van beroep niet tot zeer veelvuldige vergaderingen te verplichten. Voor menigeen zou dit een beletsel zijn het lidmaatschap te aanvaarden of iu functie te blijven. Het is te begrijpen, dat bij eene belasting als deze het aantal bezwaarschriften niet gering is, maar de meeste zijn vatbaar voor zeer eenvoudige afdoening tot genoegrii van beide partijen. Waarom zou men een college, dat buiten de administratie staat, daarmede vermoeien V Aan den wensen betreffende de inrichting der aanslag biljetten zal wegens practische bezwaren niet zijn te voldoen. Maar de toepassing der wet zal zoo eenvoudig zijn, dat ook zouder veel omslag het aanslagbiljet genoeg licht zal geven. Tegen ingang van de rei lameterm ij n met de dagteekening van het aanslagbiljet bestaat de bedenking . die voor de bedi ijfsbelastiug als juist is erkend , in nog meerdere mate. Het aantal biljetten is voor deze belasting nog veel grooter. het bepalen van den dag der uitreiking nog veel moeilijker. Bovendien is het van belang , dat het tijdstip van ingang van dien termijn zoo noodig onbetwistbaar vaststa door een geschrift, dat onder berusting der ambtenaren blijft. In de dagteekening van een aanslagbiljet is vervalsehing mogelijk zoo goed als vergissing. De datum der afkondiging van het kohier wordt. ook tegenwoordig, op elk biljet ingevuld. Voorts zij in herinnering gebracht de bepaling van art. 54 § 2 van het ontwerp. Het verlangen, door den directeur te worden gehoord. kan, — mits tijdig — op iedere wijze worJen te kennen gegeven. Art. 57. De bevoegdheid der plaatsvervangers, vcor ieder lid op te treden, zou strijdig zijn met de wijze van samenstelling der raden en met den waarborg, die daarin te zien is. Door de
aanstelling, zoo noodig. van meer dan één plaatsvervanger voor
elk lid , zijn bezwaren te voorkomen. Art. 88. Wat de eedsaflegging betreft zou een verschil t_usschen deze raden van beroep en die voor de vermogens* en bedrijfsbelasting niet wensehelijk zijn. Men zon daarop de nieening kunnen "gronden, dat aan de beslissingen van het eene college minder gewicht werd gehecht dan aan die van het andere. Art. ->ï> § 2. Hier kan het verzoek te worden gehoord eveneens buiten het bezwaarschrift om worden gedaan. Art. <>2. In het bedoelde geval verlaat de boofdbewoner één der beide perceelen , waarvoor hij is aangeslagen. Van de belasting wegens dat perceel kan derhalve ontheffing worden verleen d. § 1. Nu geen onderscheid wordt gemaakt, spreekt het vanzelf, dat het onverschillig is waar het nieuwe perceel is gelegen. Verg. ook art. 27 § 2 der tegenwoordige wet. § 3. Naar aanleiding van de gemaakte opmerking is ^ 4 van dit artikel uitgebreid. Art. <*>:?. Het verschil, waarop wordt gewezen, is ingevoerd door de wet op, de bedrijfsbelasting (art. 89 jo. 40) en het schijnt logisch te zijn. In het eene geval wil men een recht doen gelden, dat voor bewijs vatbaar is. Hoogere beslissing bij Konii.klijk besluit, gehoord den Raad van State, schijnt d\^ op bare plaats te zijn. In het andere geval geldt het'geen reent maar vragen van billijkheid. I-e gevallen, waarin ontheffing gemotiveerd is, zijn niet te omschrijven: eik geval moet op zich zelf worden beschouwd en beslist binnen de greinen, die de wet aanwijst. Het hoofd van het Departement van Financiën beoordeele dus c. o. of zijne ambtenaren de billijkheid naar behooren hebben betracht, maar vreemde tusschenkomst blijve buitengesloten. Beslissing door de raden van beroep — alleen in het geval van art 03 denkbaar — zou een ongegronde afwijking van het stelsel dervermogcns-en bcdrn'fsLelastingen zijn. liet peldt geen quaestiën van uitlepging of appreciatie. De beslissing hangt af van eenvoudige feiten, die ambtelijk worden geconstateerd.
115. IJ
'21
Regeling der 1'ersoneele belasting. Art.
Art. 70. Door wijziging van het artikel ia aan het verlangen van sommige leden voldaan. Art. 77. Herziening der wet van 22 Mei 1845 (Staatsblad n . 22) dient ter hand te worden genomen. In afwachting daarvan zijn de voorgestelde wijzigingen onontbeerlijk. Aan «art. 9 , 2 . " zijn toegevoegd de woorden „dier wet". Met welk doel iemand verhuist, doet hier niets ter zake. Daar de middelen van verhaal buiten het Rijk worden gebracht, is het in ieder geval noodig. dut vooraf de nog openstaande belasting worde aangezuiverd. Wat de redactie aangaat, schijnt er geen reden te zijn af te . wijken van de bepaling sub 3°. van het te wijzigen artikel , i vastgesteld bij art. 58 § 1 der wet van 2 October 1893 (Staals| blad ir. 149). Aan de gelegenheid om per post te betalen zijn, zooals bij I herhaald onderzoek bleek. overwegende beswaren verbonden. j Buitendien houden de ontvangers geregeld zitdagen . waar de omstandigheden dit eenigszins noodzakelijk maken. Voorts kan | krachtens eene administratieve regeling van 1892 alle belasting, [ die elders verschuldigd is dan ten kantore, waaronder de ! aangeslagene woont, op dat kantoor worden betaald.
§ 3. De lastgeving zal naar gelang van behoefte soms voor eén perceel, soms voor meerdere, worden verstrekt. Wilde men dit opdragen aan eene autoriteit, die geheel buiten de zaak staat. dan zou men toch niets anders dan eene bloote formaliteit scheppen . en dat is nutteloos. Zooveel mogelijk zullen de opnemingen worden gedaan gelykArt 7S. Waar de belastingwet ontheffingen en dergelijke tijdig met andere opnemingen tot uitvoering der wet , en zeker I regelt, is nimmer sprake van opcenten , welke ook. De bijzaak niet door personen , die overlast aandoen. I volgt steeds de hoofdzaak. Waar ambtenaren tot gegronde bezwaren aanleiding geven , Zoo zullen door de voorgestelde bepaling ook de opcenten zal het hunnen superieuren steeds welkom zijn daarmede in ken- ; slechts voor het aangeduid gedeelte worden ingevorderd. nis te werden gesteld. Eene bepaling, dat het te reel betaalde wordt gerestitueerd, S 4. De bepaling der uren in deze paragraaf stemt overeen is overbodig. Het spreekt vanzelf en zulks geschiedt dagelijks niet de betrekkelijke voorschriften in de bestaande wet (art.33) wanneer blrjkt. dat iemand meer belasting heeft betaald dan en in de wet op de grondbelasting van 2ü Mei lb70 [StaatMad hij na eene ontheffing verschuldigd is. n\ 82) (art. 24). • Art ;». De wet van 29 Juli 1848 (Staal$bUd ir. 32) is opDe uitdrukking , algemeene feestdagen" is vervangen door „algemeen erkende Christelijke feestdagen''. De beteekenis van zettelijk niet genoemd. Gedeeltelijk betreft zij bepaalde, lang verloopen dienstjaren. De overige bepalingen voor zoover nog „werkdag" is te onbestemd. De aanwijzingen, die noodig zijn, kunnen bezwaarlijk worden van kracht, moeten blijven bestaan. aangeduid, omdat men onvolledig zou kunnen zijn. Het zijnde aanwijzingen , zonder welke de opneming niet, of niet niet beDe Minister tan Financien , hoorlijke zekerheid of zonder groot oponthoud is te doen. Zij BPRENGEB VAN EYK.