Bestemmingsplan Molenhof Gemeente Rijswijk Vastgesteld, 13 december Bijlage 1 Luchtfoto's

Bijlage 1 Luchtfoto's

Bestemmingsplan Molenhof Gemeente Rijswijk Vastgesteld, 13 december 2011

Bijlage 2 Stedenbouwkundig plan


Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegen tramverkeer


Woonwagencentrum Molenhof te Rijswijk Akoestisch onderzoek wegverkeer

Opdrachtgever Gemeente Rijswijk Contactpersoon de heer F. Gosens Kenmerk R057165aaA0.eh Datum 22 maart 2011 Auteur ir. E. Hofschreuder

Kelvinbaan 40, 3439 MT Nieuwegein | Postbus 1475, 3430 BL Nieuwegein | T (030) 231 13 77 F (030) 234 17 54 | E [email protected] | Bank 3642.36.558 | KvK 30073990 | BTW NL007093159B01

Inhoudsopgave

1

Inleiding......................................................................................................................................3

2

Wettelijk kader ...........................................................................................................................4 2.1

2.2

2.3 3

Uitgangspunten .........................................................................................................................6 3.1

4

Wegverkeer.......................................................................................................................4 2.1.1 Grenswaarden......................................................................................................4 2.1.2 Zones langs wegen ..............................................................................................4 2.1.3 Rekenmethode .....................................................................................................5 Tramverkeerslawaai..........................................................................................................5 2.2.1 Grenswaarden......................................................................................................5 2.2.2 Rekenvoorschrift ..................................................................................................5 Algemeen ..........................................................................................................................5 2.3.1 Geluidbeperkende maatregelen en hogere waarde ............................................5

Situatie ..............................................................................................................................6

Rekenresultaten ........................................................................................................................8 4.1 4.2 4.3 4.4

Geluidbelasting vanwege de A13 .....................................................................................8 Geluidbelasting vanwege de Vrijenbanselaan..................................................................9 Geluidbelasting vanwege tram 1.....................................................................................10 Geluidbelasting vanwege tram 19...................................................................................11

5

Maatregelen .............................................................................................................................12

6

Conclusie .................................................................................................................................16 6.1 6.2

Wegverkeerslawaai.........................................................................................................16 Gecumuleerde geluidbelasting .......................................................................................16

Bijlagen

Bijlage I Literatuur Bijlage II Verkeersgegevens Bijlage III Figuren

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

2

1

Inleiding

In opdracht van gemeente Rijswijk is een akoestisch onderzoek verricht met betrekking tot de voorgenomen uitbreiding van het woonwagencentrum Molenhof aan Vrijenbanselaan te Rijswijk. Dit onderzoek doet verslag van de geluidbelasting op de terreingrens van de bestaande woonwagenlocatie en van de geplande uitbreiding vanwege alle relevante wegverkeergeluidbronnen. Hierbij is ook het tramverkeer in beeld gebracht. Tramverkeerslawaai valt niet onder de Wet geluidhinder en is daarom ook niet aan grenswaarden gebonden. Het tramverkeer wordt bij het in beeld brengen van de geluidbelasting net als wegverkeer berekend. Het doel van het onderzoek is te bepalen hoe de uitbreiding met inachtneming van de Wet geluidhinder en het beleid van de gemeente gerealiseerd kan worden. Een overzicht van de beoordeelde situatie is gegeven in onderstaande figuur 1.1 en in figuur 1 van bijlage III.

Tram 1

Tram 19 / Vrijenbanselaan

Locatie

A13

Figuur 1.1 Overzicht van de situatie

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

3

2

Wettelijk kader

2.1

Wegverkeer

2.1.1 Grenswaarden Volgens de Wet geluidhinder (artikel 3.1 lid 1 van het Besluit geluidhinder) bedraagt de grenswaarde voor de geluidbelasting vanwege een weg ingeval sprake is van een nieuwe situatie 48 dB (conform de geluiddosismaat Lden, zoals die in januari 2007 is ingevoerd). Indien het niet mogelijk is om aan deze grenswaarde te voldoen, kan door de gemeente een hogere waarde vastgesteld worden. Het maximum van deze hogere waarde is afhankelijk van de situatie waarin de geluidgevoelige bestemming zich bevindt en is tevens afhankelijk van het gebruik van de geluidgevoelige bestemming. Langs een autosnelweg is altijd sprake van toetsing aan buitenstedelijk gebied, ook als de bestemming in stedelijk gebied ligt. Voor een woonwagenlocatie bedraagt de maximaal te verlenen ontheffingswaarde langs de terreingrens 53 dB (artikel 3.2 lid 1d van het Besluit geluidhinder). Bij de toetsing aan de grenswaarden wordt de geluidbelasting per weg getoetst. Verder mag een aftrek toegepast worden op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt 2 dB voor wegen met een maximale rijsnelheid van 70 km/uur of meer en bedraagt 5 dB voor wegen met een maximale rijsnelheid van minder dan 70 km/uur (artikel 110g Wgh en artikel 3.6 Besluit geluidhinder).

2.1.2 Zones langs wegen Volgens de Wet geluidhinder heeft iedere weg een geluidzone (artikel 74 Wgh). De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of er sprake is van stedelijk of buitenstedelijk gebied. Een overzicht van de zonebreedten is gegeven in tabel 2.1. Binnen de geluidzone is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. Tabel 2.1 zonebreedte wegen Stedelijk gebied 1 – 2 rijstroken

200 m

3 of meer rijstroken

350 m

Buitenstedelijk gebied 1 – 2 rijstroken

250 m

3 – 4 rijstroken

400 m

5 of meer rijstroken

600 m

In stedelijk gebied zijn er geen zones in de volgende situaties: - woonerven; - wegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

4

De A13 is een autosnelweg met een snelheid van 100/80 km/uur met meer dan vier rijstroken. De toegepaste aftrek bedraagt daarom 2 dB en de zone bedraagt 600 m. De Vrijenbanselaan is een stedelijke weg met een snelheid van 50 km/uur en met meer dan twee rijstroken. De toegepaste aftrek bedraagt daarom 5 dB en de zone bedraagt 350 m. 2.1.3 Rekenmethode Alle berekeningen zijn verricht met gebruikmaking van de standaard rekenmethode II (SRMII) uit het ‘Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006’ overeenkomstig artikel 110d t/m 110g van de Wet geluidhinder.

2.2

Tramverkeerslawaai

2.2.1 Grenswaarden Voor trams zijn in de Wet geluidhinder geen eisen aan de geluidbelasting gesteld. De trams dienen conform het beleid van de gemeente Rijswijk wel betrokken te worden bij de gecumuleerde geluidbelasting. Voor een beoordeling van de goede ruimtelijke ordening wordt ook de geluidbelasting vanwege de trams apart inzichtelijk gemaakt. Voor trams wordt geen aftrek overeenkomstig artikel 110g toegepast. 2.2.2 Rekenvoorschrift De trams worden als wegverkeer getoetst, zodat ook voor de trams alle berekeningen zijn verricht met gebruikmaking van de standaard rekenmethode II (SRMII) uit het ‘Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006’.

2.3

Algemeen

2.3.1 Geluidbeperkende maatregelen en hogere waarde Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, kunnen B&W een zogenoemde hogere waarde voor de geluidbelasting op de gevel verlenen tot ten hoogste de maximale ontheffingswaarde. Een hogere waarde wordt niet zonder meer door B&W verleend. Daarbij dient aangetoond te worden dat geluidbeperkende maatregelen (bijvoorbeeld het aanbrengen van een geluidreducerend wegdek of het toepassen van afschermende maatregelen) onvoldoende doeltreffend zijn of dat deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten. Daarnaast moet de situatie voldoen aan het gemeentelijk geluidbeleid. In Rijswijk geldt, afgezien van het in beeld brengen van tramverkeerslawaai, geen specifiek gemeentelijk geluidbeleid.

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

5

3 3.1

Uitgangspunten Situatie

Locatie Aan de Vrijenbanselaan is de uitbreiding van de woonwagenlocatie Molenhof voorzien. In figuur 1 van bijlage III is de gemodelleerde situatie gegeven. De kortste afstand van de woonwagenlocatie tot de as van Rijksweg A13 bedraagt ca. 500 m en tot de as van de Vrijenbanselaan ca. 40 m. De kortste afstand van de locatie tot de as van tram 19 bedraagt ca. 28 m en tot de as van tram 1 ca. 18 m. De woonwagenlocatie ligt binnen de van toepassing zijnde geluidzones (zie bijlage III Wettelijk kader) van de wegen; derhalve dient de geluidbelasting bepaald te worden. De trams hebben geen geluidzone. Bij het onderzoek is gebruikgemaakt van een digitale plattegrond, verkregen van de gemeente Rijswijk. Alle bebouwing is gemodelleerd met een reflectiepercentage voor de gevels van 80%, zoals voor normale situaties is voorgeschreven. Bij de berekening van de geluidbelasting is rekening gehouden met de aanwezigheid van de bestaande bebouwing. Bij de beoordeling van de geluidbelasting in het kader van de Wet geluidhinder is, conform de Wet geluidhinder, onderscheid gemaakt tussen het deel van het plangebied dat, in het kader van het vigerende bestemmingsplan, reeds een bestemming had voor het plaatsen van woonwagens en het plangebied dat nieuw bestemd is. Voor het bestaande deel gelden geen geluideisen, omdat dit volgens de Wet geluidhinder een bestaande situatie betreft. Voor het nieuwe deel, het uitbreidingsdeel, gelden wel geluideisen omdat dit een nieuwe situatie betreft. In onderstaande figuur 3.1 zijn de te onderscheiden delen van het plangebied aangegeven.

uitbreidings deel

bestaande deel

Figuur 3.1 Bestaande deel en uitbreiding van het terrein

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

6

Bodemgesteldheid In het rekenmodel is rekening gehouden met akoestisch absorberende bodems zoals taluds en grasvlakken. Tevens zijn onder de tramsporen in ballastbed geluidabsorberende bodemvlakken gemodelleerd. Geluidafschermende voorzieningen Langs Rijksweg A13 is aan de noordwestzijde een geluidwal met een hoogte van ca. 4 m tussen de weg en het golfterrein aanwezig. Aan de zuidwestzijde (ten zuiden van de afslag Delft-Noord) is een betonnen scherm met een hoogte van minimaal 3 m aanwezig. De hoogte van de afschermingen zijn gegeven ten opzichte van de hoogte van de weg. Het geluidscherm is bij de berekeningen aan beide zijden als akoestisch reflecterend beschouwd, de geluidwal als absorberend. Voor de geluidwal is een stompe tophoek verondersteld (Cp = 2 dB). Voor het geluidscherm is een scherpe tophoek verondersteld (Cp = 0 dB) Wegverkeergegevens Bij het bepalen van de geluidbelasting zijn Rijksweg A13 en de Vrijenbanselaan relevant. Voor de A13 geldt, dat er momenteel een planstudie uitgevoerd wordt. Het is mogelijk dat hierdoor op termijn de prognosecijfers voor de van belang zijnde wegvakken worden aangepast. Op dit moment is echter niet aan te geven of en zo ja, wanneer dit zal gebeuren. De geleverde prognoses zijn daarom gebaseerd op de meest recente inzichten. De gehanteerde aantallen zijn gegeven in bijlage II. De wegverkeergegevens van de Vrijenbanselaan zijn afkomstig van de gemeente Rijswijk en eveneens gespecificeerd in bijlage II. Als basis voor de berekening van de geluidbelasting zijn de prognoses voor het wegverkeer in het jaar 2022 beschouwd. Dit jaar wordt representatief geacht voor de bepaling van de toekomstige geluidbelasting. Tramgegevens De tramgegevens zijn gespecificeerd in bijlage II. In het rekenmodel zijn de gegeven aantallen aangepast overeenkomstig de instructies hiervoor van de gemeente Den Haag. Uit onderzoek is gebleken dat de Haagse trams stiller zijn dan de Amsterdamse en Rotterdamse trams uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Daarom wordt de geluidemissie gecorrigeerd door het toepassen van een correctie op de tramintensiteit per uur: - 0,26 bij een trambaan in wegdek (ondergrond hard); - 0,71 bij een trambaan in ballastbed (ondergrond zacht). Voor de snelheid van de trams is voor tram 1 de maximaal in te voeren snelheid van 60 km/uur aangehouden. Voor tram 19 is een snelheid van 50 km/uur aangehouden.

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

7

4

Rekenresultaten

De toekomstige geluidbelasting ter plaatse van de terreingrens van de woonwagenlocatie vanwege het wegverkeer en het tramverkeer is bepaald voor een aantal representatief te achten waarneempunten. Hierbij zijn de waarneemhoogten 2 m en 5 m ten opzichte van plaatselijk maaiveld beschouwd (woonwagens met opbouw zijn mogelijk). De resultaten zijn per bron grafisch weergegeven.

4.1

Geluidbelasting vanwege de A13

De berekende geluidbelasting vanwege het wegverkeer op Rijksweg A13 is gegeven in onderstaande figuur 4.1 en figuur 2.1 in bijlage III.

Figuur 4.1 Geluidbelasting in Lden vanwege de A13 na 2 dB aftrek Uit de resultaten blijkt, dat voor het uitbreidingsdeel de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met ten hoogste 4 dB wordt overschreden. De maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op 2 m hoogte nergens overschreden. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat de woonwagens zelf niet zijn ingevoerd. In de praktijk zullen de woonwagens elkaar gedeeltelijk afschermen, zodat de geluidbelasting in de praktijk iets lager zal zijn. Ter plaatse van het bestaande deel bedraagt de hoogste geluidbelasting 51 dB.

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

8

4.2

Geluidbelasting vanwege de Vrijenbanselaan

De berekende geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Vrijenbanselaan is gegeven in onderstaande figuur 4.2 en figuur 2.2 in bijlage III.

Figuur 4.2 Geluidbelasting in Lden vanwege de Vrijenbanselaan na 5 dB aftrek Ter plaatse van de uitbreidingslocatie bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 51 dB. Dit betekent, dat de maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 53 dB niet wordt overschreden. Ook hier geldt weer, dat de woonwagens zelf niet zijn ingevoerd. In de praktijk zullen de woonwagens elkaar gedeeltelijk afschermen, zodat de geluidbelasting in de praktijk iets lager zal zijn. Uit de resultaten blijkt verder, dat op de bestaande locatie de geluidbelasting ten hoogste 59 dB bedraagt.

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

9

4.3

Geluidbelasting vanwege tram 1

De berekende geluidbelasting vanwege tram 1 is gegeven in onderstaande figuur 4.3 en figuur 2.3 in bijlage III.

Figuur 4.3 Geluidbelasting in Lden vanwege tram 1 zonder aftrek Uit de resultaten blijkt, dat op zeer korte afstand van de trambaan de geluidbelasting ter plaatse van de uitbreidingslocatie vrij hoog zal zijn (56 tot 57 dB). Er zal naar verwachting slechts één standplaats zijn waar de geluidbelasting hoger zal zijn dan de maximale grenswaarde voor wegverkeer. Voor trams hoeft echter niet aan die grenswaarde getoetst te worden. Ter plaatse van het bestaande deel zijn de geluidbelastingen nergens hoger dan 48 dB.

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

10

4.4

Geluidbelasting vanwege tram 19

De berekende geluidbelasting vanwege tram 19 is gegeven in onderstaande figuur 4.4 en figuur 2.4 in bijlage III.

Figuur 4.4 Geluidbelasting in Lden vanwege tram 19 zonder aftrek Uit de resultaten blijkt, dat op zeer korte afstand van de trambaan de geluidbelasting ter plaatse van de bestaande locatie 53 tot 54 dB zal zijn. Ter plaatse van de uitbreidingslocatie is de geluidbelasting vanwege tram 19 overal vrij laag (ruim lager dan de grenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai).

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

11

5

Maatregelen

In principe moeten geluidbeperkende maatregelen getroffen worden om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Om de geluidbelasting te reduceren zou een geluidreducerend wegdek kunnen worden aangebracht of een geluidscherm kunnen worden gerealiseerd. Indien – verdergaande – geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige of financiële aard ontmoeten, kan de gemeente Rijswijk een hogere waarde voor de geluidbelasting ter plaatse van de uitbreiding van de woonwagenlocatie vaststellen. Voor de A13 zijn reeds geluidbeperkende maatregelen (geluidreducerend wegdek en geluidschermen) getroffen. Verdergaande maatregelen voor deze uitbreidingslocatie zullen bezwaren van financiële aard ontmoeten. Het aanbrengen van een ‘stil wegdek’ (bijvoorbeeld een dunne deklaag) op de Vrijenbanselaan geeft bij een snelheid van 50 km/u een afname van de geluidbelasting van 3 á 4 dB. Deze afname is voldoende om de geluidbelasting ter plaatse van de uitbreidingslocatie terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde, waardoor aanvullende geluidbeperkende maatregelen niet meer nodig zijn. ‘Stille wegdekken’ met een hoge geluidreductie zijn veelal minder goed bestand tegen wringend verkeer (mechanische beschadiging van het wegdek), waardoor het aanbrengen van deze wegdekken op kruispunten meestal civieltechnische bezwaren ontmoet. Dit soort plaatsen ligt op voldoende grote afstand van de locatie, zodat deze belemmering hier niet aan de orde is. Deze maatregel zal echter naar verwachting op overwegende bezwaren van financiële aard stuiten. Geluidscherm Om het geluid vanwege de trams en het wegverkeer te verminderen is het in theorie mogelijk schermen te plaatsen. Aan de zijde van de Vrijenbanselaan zou dan een scherm geplaatst dienen te worden tussen de trambaan en de woonwagenlocatie. In onderstaande figuur 5.1 en in figuur 3.1 van bijlage III zijn de geluidbelastingen vanwege de Vrijenbanselaan in beeld gebracht indien zo’n scherm geplaatst wordt. Uitgegaan is van een scherm met een hoogte van 2,5 m hoogte en ca. 100 m lengte nabij de terreingrens. Hieruit blijkt, dat met name op 5 m hoogte de geluidbelasting nauwelijks afneemt (met slechts 1 dB op de grens van het bestaande en het uitbreidingsdeel: van 51 naar 50 dB).

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

12

scherm

Figuur 5.1 Geluidbelasting vanwege de Vrijenbanselaan na 5 dB aftrek, met scherm Ook is onderzocht wat ditzelfde scherm voor invloed op het tramlawaai van lijn 19 heeft. De resultaten hiervan zijn gegeven in onderstaande figuur 5.2 en in figuur 3.2 van bijlage III. Het blijkt, dat de invloed vanwege de tram veel groter is, met name omdat de tram veel dichter langs het scherm rijdt, waardoor het scherm veel effectiever wordt.

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

13

Figuur 5.2 Geluidbelasting vanwege tram 19 zonder aftrek, met scherm Aan de westzijde kan een scherm overwogen worden nabij de trambaan van lijn 1. Hoewel de geluidbelasting vanwege de tram wettelijk niet getoetst hoeft te worden, moet geconstateerd worden, dat de geluidbelasting in de uiterste westhoek vrij hoog is. Er is daarom onderzocht of een scherm hierin verbetering kan brengen. De resultaten bij het toepassen van een scherm met een hoogte van 2,5 m en een lengt van ca. 50 m, aansluitend op het bestaande scherm met een hoogte van 1,5 m hoogte, zijn gegeven in onderstaande figuur 5.3 en in figuur 3.3 van de bijlage III. Hierdoor wordt de geluidbelasting teruggebracht van 56/57 dB naar 47/ 53 dB. Deze maatregel zal echter naar verwachting op overwegende bezwaren van landschappelijke aard stuiten. Bovendien is het financieel ondoelmatig om een dergelijk scherm voor slechts één woonwagen op te richten.

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

14

Figuur 5.3 Geluidbelasting vanwege tram 1 zonder aftrek, met scherm

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

15

6

Conclusie

6.1

Wegverkeerslawaai

Op de uitbreidingslocatie van woonwagenlocatie Molenhof wordt de maximaal toegestane geluidbelasting vanwege de A13 of de Vrijenbanselaan nergens overschreden. Zonder maatregelen zijn er hogere waarden van 52 dB noodzakelijk vanwege de A13 en hogere waarden van 51 dB vanwege de Vrijenbanselaan. Het toepassen van bronmaatregelen op de Vrijenbanselaan is wel mogelijk en zal de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ook doen opheffen. Naar verwachting zal dit echter op overwegende bezwaren van financiële aard stuiten. Op de A13 zijn bronmaatregelen financieel onhaalbaar. Maatregelen in de overdracht (afscherming) hebben slechts een zeer beperkte invloed op de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Vrijenbanselaan en zijn om die reden niet doelmatig. Schermen kunnen wel een behoorlijke invloed op het geluid vanwege het tramverkeer hebben. Het is aan het bevoegd gezag of zij een afscherming wil aanbrengen om het tramlawaai te verminderen. Zuiver op basis van de Wet geluidhinder bestaat hiervoor geen verplichting. Het bestemmingsplan maakt het overigens mogelijk om geluidwerende voorzieningen langs het terrein op te richten.

6.2

Gecumuleerde geluidbelasting

De Wet geluidhinder verplicht bij verlening van een hogere waarde de cumulatie van verschillende geluidbronnen in beeld te brengen. Het gaat dan uitsluitend om bronnen waarvoor de grenswaarde wordt overschreden. Vanwege de industriële bronnen wordt de grenswaarde van 50 dB(A) niet overschreden (zie onze notitie V057165aaA1.eg van 15 maart 2011 inzake de geluidbelasting als gevolg van activiteiten bij Van Puffelen Recycling en A.C.G. Gordijn Transporten BV), zodat deze bronnen niet in de cumulatie betrokken zijn. Voor trams zijn in de Wet geluidhinder geen eisen aan de geluidbelasting gesteld. De trams dienen conform het beleid van de gemeente Rijswijk wel betrokken te worden bij de gecumuleerde geluidbelasting. De over alle verkeersbronnen gecumuleerde geluidbelasting zonder aftrek is gegeven in onderstaande figuur 6.1 en in figuur 4.1 van bijlage III.

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

16

Figuur 6.1 Gecumuleerde geluidbelasting zonder aftrek en zonder maatregelen Uit voornoemde figuren blijkt, dat de gecumuleerde geluidbelasting (zonder aftrek) op de uitbreidingslocatie ten hoogste 59 dB zal bedragen. Daarnaast zullen de wagens, die niet in de berekeningen zijn meebeschouwd, nog zorgen voor enige geluidafscherming binnen het gebied, waardoor de feitelijke geluidbelasting lager zal zijn. Voor een stedelijke situatie is de gecumuleerde geluidbelasting niet bovenmatig hoog voor een stedelijke situatie en zeker acceptabel. Indien aan beide zijden van het terrein schermen geplaatst worden van 2,5 m hoogte, aan de oostzijde 100 m lengte en aan de westzijde 50 m lengte, wordt de geluidbelasting vanwege het totale verkeer zoals gegeven in figuur 6.2 en figuur 4.2 van bijlage III.

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

17

Figuur 6.2 Gecumuleerde geluidbelasting zonder aftrek, met maatregelen Uit voornoemde figuren blijkt, dat de gecumuleerde geluidbelasting zonder aftrek vanwege de maatregelen slechts weinig lager zal worden. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt met maatregelen op het uitbreidingsdeel ten hoogste 58 dB en op het bestaande deel ten hoogste 63 dB. De maatregelen zijn derhalve niet doelmatig.

LBP|SIGHT BV

ir. E. Hofschreuder

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

18

Bijlage I Literatuur

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

Literatuur 1 2

Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, Stct. 2006, 249, laatstelijk gewijzigd bij Stct. 2009, 12561. Wet geluidhinder, Stbl. 1992, 625, laatstelijk gewijzigd bij Stbl. 2010, 148.

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

Bijlage II Verkeersgegevens

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

Verkeersgegevens Tabel II.1 Etmaalintensiteiten, maximumsnelheid maximumsnelheden en wegdektype wegdektypen Weg

A13,

Wegvak

Etmaalintensiteit [mvt/etmaal]

Maximumsnelheid [km/uur]

Wegdektype

74.900 82.400 75.200 73.000

100/80

ZOAB 6/16

30.700

50

DAB

Ypenburg-Delft Noord Delft Noord-Ypeneburg Delft Noord-Delft Delft-Delft Noord

Vrijenbanselaan

Voor de wegdekcorrectiefactoren van ZOAB 6/16 is uitgegaan van de waarden zoals deze op www.stillerverkeer.nl zijn vermeld. Uurintensiteiten per categorie en per etmaalperiode Tabel II.2 Uurintensiteiten per categorie en per etmaalperiode Periode A13 dag

avond

nacht

4.400

2.766

766

Middelzware motorvoertuigen

105

20

16

Zware motorvoertuigen

210

96

66

4.794

2.708

1.280


118

21

29


181

80

71

4.744

2.680

1.266


128

23

32


196

86

77

4.392

2.762

766


113

22

18


227

104

72

Lichte motorvoertuigen Ypenburg-Delft N

Lichte motorvoertuigen Delft N-Ypenburg

Lichte motorvoertuigen Delft N-Delft

Lichte motorvoertuigen Delft-Delft N

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

Tabel II.3 Dag-, avond- en nachtuurintensiteiten ten opzichte van de etmaalintensiteit en de verdelingen over de motorvoertuigcategorieën in procenten Periode Weg

Vrijenbanselaan

Verdelingen [%] Dag

Avond

Nacht

Uurintensiteit

6,58

3,0

1,12

Lichte motorvoertuigen

95,8

95,8

95,8


3,1

3,1

3,1


1,1

1,1

1,1

De verdeling van de verkeersintensiteiten over de beide rijstroken is gelijk verondersteld. Tabel II.4 Uurintensiteiten trams per etmaalperiode Periode Dag

Avond

Nacht

Tram 1

6

4

3

Tram 19

6

4

3

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

Bijlage III Figuren

R057165aaA0.eh | 22 maart 2011

Woonwagenlocatie Molenhof Rijswijk

Figuur 1

LEGENDA

0m

200 m

schaal = 1 : 7500 oorsprong = 83600, 448600

450000

449000

84000 Wegverkeerslawaai - RMW-2006, basis - wegverkeer - eerste model [D:\lbpsight\072\MolenhofRijswijk\DGMR\] , Geonoise V5.43

Overzicht ingevoerde situatie

47/50

47/50

46/50 46/50 46/50

Geluidsbelasting vanwege de A13 op 2/5m hoogte na 2 dB aftrek

47/50

48/50

46/50

47/51

47/52

47/50

47/50

47/52

47/50

47/52

47/50

48/52

Wegverkeerslawaai - RMW-2006, basis - wegverkeer - eerste model [D:\lbpsight\057\057165aa\DGMR\] , Geonoise V5.43

48/51

48/52

48/52

47/51

47/51

48/49

48/50

47/51

47/50

47/49

47/51

48/50

48/50

48/50

47/50

A13

Groep:

20 m

oorsprong = 83720, 449180

schaal = 1 : 1000

0m

eerste model

Inclusief groepsreducties

Lden

periode:

LEGENDA

Woonwagenlocatie Molenhof Rijswijk Figuur 2.1

45/47

46/48

46/48 47/49 47/49

Geluidsbelasting vanwege de Vrijenbanselaan op 2/5m hoogte na 5 dB aftrek

50/52

53/54

49/51

48/50

47/49

51/53

49/51

47/49

49/51

46/48

48/50

46/47


44/46

44/46

45/46

45/46

51/52

55/56

54/56

50/51

54/55

56/57

52/54

57/59

56/58

56/58

55/56

Vrijenbanselaan

Groep:

20 m

oorsprong = 83720, 449180

schaal = 1 : 1000

0m

eerste model


Lden

periode:

LEGENDA


50/53

48/50

47/48 46/48 45/47

Geluidsbelasting vanwege tram 1 op 2/5m hoogte zonder aftrek

44/48

44/48

44/47

45/47

45/47

44/47

45/47

45/47

44/47

46/48

45/47

47/48


56/57

52/54

50/51

48/50

43/47

42/47

44/48

43/47

45/46

46/48

44/47

45/45

46/46

45/46

46/46

Tram 1

Groep:

20 m

oorsprong = 83720, 449180

schaal = 1 : 1000

0m

eerste model


Lden

periode:

LEGENDA


38/40

39/41

40/42 40/42 41/43

Geluidsbelasting vanwege tram 19 op 2/5m hoogte zonder aftrek

44/46

47/49

44/45

42/44

41/43

45/47

43/45

41/42

43/45

40/41

42/44

39/40


37/39

38/39

39/39

39/39

45/47

49/51

48/50

44/45

48/50

50/52

47/48

53/54

52/53

52/53

50/51

Tram 19

Groep:

20 m

oorsprong = 83720, 449180

schaal = 1 : 1000

0m

eerste model


Lden

periode:

LEGENDA


43/46

44/47

45/47 45/48 45/48

47/51

Geluidsbelasting vanwege de Vrijenbanselaan op 2/5m hoogte na 5 dB aftrek, inclusief scherm

50/53

47/50

46/49

45/48

48/52

46/50

45/47

46/50

44/47

45/49

44/46

Wegverkeerslawaai - RMW-2006, basis - wegverkeer - Maatregrelenmodel [D:\lbpsight\057\057165aa\DGMR\] , Geonoise V5.43

42/45

42/45

43/45

43/45

48/51

51/55

51/54

47/50

51/54

52/56

50/52

53/58

53/57

52/57

53/55

Vrijenbanselaan

Groep:

20 m

oorsprong = 83720, 449180

schaal = 1 : 1000

0m

Maatregrelenmodel


Lden

periode:

LEGENDA


36/39

37/39

38/40 38/40 38/41

40/43

Geluidsbelasting vanwege tram 19 op 2/5m hoogte zonder aftrek, met scherm

43/45

40/42

40/42

38/41

41/44

39/42

38/40

39/42

37/39

38/41

37/38


35/38

35/38

36/38

36/38

42/44

44/47

44/46

41/43

45/47

45/47

43/45

48/50

48/50

46/48

46/48

Tram 19

Groep:

20 m

oorsprong = 83720, 449180

schaal = 1 : 1000

0m

Maatregrelenmodel


Lden

periode:

LEGENDA


54/57

54/57

54/57 54/57 55/57

Gecumuleerde gluidsbelasting vanwege alle verkeersbronnen op 2/5m hoogte zonder aftrek

56/59

59/61

56/58

55/58

55/58

58/60

56/58

55/57

56/58

54/57

55/58

54/57


58/59

56/58

55/57

54/57

57/59

61/62

60/62

56/59

60/61

61/63

58/60

63/64

62/64

62/64

61/62

periode:

20 m

schaal = 1 : 1000

0m

eerste model

Lden

oorsprong = 83720, 449180

LEGENDA

Woonwagenlocatie Molenhof Rijswijk Figuur 4

53/56

53/56

53/56 53/56 53/56

54/58

Gecumuleerde geluidsbelasting vanwege de verkeersbronnen op 2/5m hoogte zonder aftrek, met schermen

57/59

54/57

54/57

54/57

55/58

54/57

53/57

54/57

53/56

53/57

53/56


54/57

54/56

54/56

53/56

55/58

57/61

57/60

55/58

57/60

58/61

56/59

59/63

59/62

58/62

59/61

periode:

20 m

schaal = 1 : 1000

0m

Maatregrelenmodel

Lden

oorsprong = 83720, 449180

LEGENDA


Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek


VERKENNEND BODEMONDERZOEK TER PLAATSE VAN WOONWAGENKAMP "DE MOLENHOF" AAN DE BROEKMOLENWEG TE RIJSWIJK

GEMEENTE RIJSWIJK

Rotterdam, 15 september 2010 B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

VERKENNEND BODEMONDERZOEK TER PLAATSE VAN WOONWAGENKAMP "DE MOLENHOF" AAN DE BROEKMOLENWEG

TE RIJSWIJK

Inhoud 1

Inleiding____________________________________________________________________ 3 1.1 Inleiding ________________________________________________________________ 3 1.2 Doelstelling _____________________________________________________________ 3 1.3 Leeswijzer_______________________________________________________________ 3

2

Vooronderzoek _____________________________________________________________ 4 2.1 Algemeen_______________________________________________________________ 4 2.2 Achtergrond_____________________________________________________________ 4 2.2.1 Historische situatie _________________________________________________ 4 2.2.2 Huidige Situatie____________________________________________________ 4 2.2.3 Toekomstige Situatie _______________________________________________ 5 2.3 Voorgaande onderzoeken en bodemkwaliteitskaart ____________________________ 5 2.3.1 Informatie afkomstig van bodemarchief Provincie________________________ 5 2.3.2 Informatie afkomstig van bodemarchief Gemeente ______________________ 5 2.3.3 Bodemkwaliteitskaart _______________________________________________ 6 2.4 Bodemopbouw & geohydrologie ____________________________________________ 6 2.4.1 Bodemopbouw ____________________________________________________ 6 2.4.2 Geohydrologie_____________________________________________________ 6 2.5 Conclusies vooronderzoek _________________________________________________ 6 2.6 Hypothese en onderzoeksstrategie __________________________________________ 6 2.7 Kwaliteitsborging ________________________________________________________ 8

3

Bodemonderzoek ___________________________________________________________ 9 3.1 Veldonderzoek___________________________________________________________ 9 3.1.1 Uitgevoerde werkzaamheden ________________________________________ 9 3.1.2 Zintuiglijke waarnemingen___________________________________________ 9 3.2 Toetsingskader___________________________________________________________ 9 3.3 Samenvatting Analyseresultaten ___________________________________________ 11

4

Interpretatie analyseresultaten ______________________________________________ 12

5

Samenvatting, conclusie & advies ____________________________________________ 13

Bijlage 1

Locatieoverzicht_______________________________________________________ 14

Bijlage 2

Boorpuntenkaart ______________________________________________________ 15

Bijlage 3

Boorprofielen_________________________________________________________ 16

Bijlage 4

Analysecertificaten grond en grondwater__________________________________ 17

Bijlage 5

Getoetste analyseresultaten grond en grondwater __________________________ 18

Bijlage 6

Getoetste analyseresultaten Besluit bodemkwaliteit _________________________ 19

Bijlage 7

Verklaring milieukundigen ______________________________________________ 20

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

2


TE RIJSWIJK

HOOFDSTUK

1.1

1

Inleiding

INLEIDING In opdracht van de gemeente Rijswijk heeft ARCADIS Nederland BV te Rotterdam een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht ter plaatse van het woonwagenkamp “Broekmolen” gelegen aan de Broekmolenweg te Rijswijk. Het woonwagenkamp ligt gedeeltelijk op de kadastrale percelen gemeente Rijswijk, secties G, nr 2700 en sectie K, nr 249. De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 9.000 m² (0,9 ha, ca. 150 meter lang en ca. 60 meter breed). De regionale ligging van de onderzoekslocatie is weergeven in bijlage 1. Aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen herinrichting van het woonwagenkamp. Hierbij zal aan de noordwestzijde van het woonwagenkamp een kleine uitbreiding van het te bebouwen oppervlak plaatsvinden. Daarnaast wordt er een (nieuw) rioleringstracé aangelegd.

1.2

DOELSTELLING Het doel van het onderzoek is tweeledig, te weten: § Het vaststellen van de algemene milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater voor aanvang van de voorgenomen herinrichtingswerkzaamheden; § Het uitvoeren van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit en het bepalen van de hergebruiksmogelijkheden van eventueel vrijkomende grond.

1.3

LEESWIJZER In dit rapport volgen na de inleiding (hoofdstuk 1) het vooronderzoek (hoofdstuk 2), de onderzoeksstrategie –en hypothese (hoofdstuk 3), de uitvoering van het onderzoek (hoofdstuk 4) en de resultaten (inclusief interpretatie) van het veld- en laboratoriumonderzoek (hoofdstuk 5). De rapportage wordt afgesloten met de conclusies van het onderzoek (hoofdstuk 6). In de bijlagen zijn het locatieoverzicht (bijlage 1), de boorpuntenkaart (bijlage 2), de boorprofielen (bijlage 3), de analyseresultaten – en certificaten (bijlage 4) en een toetsing van de analyseresultaten aan achtergrond- en interventiewaarden (grond) en streef- en interventiewaarden (grondwater) uit de Circulaire bodemsanering 2009 (bijlage 5). Daarnaast bevat bijlage 6 een (indicatieve) toetsing van de analyseresultaten aan het Besluit bodemkwaliteit. De veldwerkverklaringen ten slotte, is bijgevoegd als bijlage 7.

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

3


TE RIJSWIJK

HOOFDSTUK

2.1

2

Vooronderzoek

ALGEMEEN Conform het onderzoeksprotocol NEN 5725 (Leidraad bij het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onder-zoek) is ten behoeve van de bepaling van de onderzoeksstrategie op onderhavige locatie een vooronderzoek uitgevoerd. Tevens zijn de resultaten van in het verleden (in de omgeving) uitgevoerde bodemonderzoeken geïnventariseerd. De resultaten van dit vooronderzoek zijn opgenomen in voorliggend hoofdstuk. De informatie is afkomstig van/uit: § terreininspectie; § de opdrachtgever; § het archief van ARCADIS Nederland BV; § www.bodemloket.nl; § het archief van de gemeente Rijswijk; § het archief van de provincie Zuid-Holland.

2.2

ACHTERGROND

2.2.1

HISTORISCHE SITUATIE Op basis van beschikbare informatie (door de gemeente opgesteld Bodembeheerplan; bodemonderzoeken) is er een tegenstrijdigheid aanwezig met betrekking tot de ingebruikname van de locatie als woonwagenkamp. Volgens informatie uit het Bodembeheerplan ligt de ingebruikname in de periode 1940-1960. Echter, uit luchtfotoonderzoek blijkt dat er in 1971 nog geen woonwagens aanwezig waren. Het is dan ook aannemelijk dat de locatie pas na laatstgenoemde datum zijn huidige bestemming heeft gekregen. Wel staat vast dat de gebruiksfunctie van de locatie daarvoor “weiland” betrof.

2.2.2

HUIDIGE SITUATIE Het nu in gebruik zijnde terrein is volledig verhard met tegels en klinkers, uitgezonderd enkele tuinen. De locatie wordt aan alle zijden omringd door een sloot. Aan de zuidzuidoostzijde bevindt zich de toegangsweg (Broekmolenweg). Verder bevindt zich ten noordnoordoosten en ten westzuidwesten van het terrein industriële bedrijvigheid (transport&logistiek respectievelijk recyclingbedrijf Van Puffelen Recycling BV). Ten westnoordwesten is braakliggend terrein/grasland aanwezig, alwaar een deel van de uitbreiding gaat plaatsvinden.

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

4


TE RIJSWIJK

2.2.3

TOEKOMSTIGE SITUATIE De toekomstige functie blijft bewoning in de huidige vorm (middels woonwagens), waarbij het totale in gebruik te nemen oppervlak dus zal toenemen. De aanleg van de riolering is gepland in het midden van de locatie.

2.3

VOORGAANDE ONDERZOEKEN EN BODEMKWALITEITSKAART Uit de informatie op Bodemloket.nl blijkt dat er op en in de directe omgeving van de onderzoekslocatie een aantal bodemonderzoeken is uitgevoerd. Alle beschikbare rapportages horen bij twee ZH-locaties: § ZH060309039, Broekmolenweg 25 (beschikking ernstig, geen spoed; d.d. 8 december 2009; PZH-2009-144381308. § ZH060309486, Tracé tramlijn 19 (voldoende onderzocht, geen vervolg).

2.3.1

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN BODEMARCHIEF PROVINCIE Op het naastgelegen perceel Broekmolenweg 25 (code ZH060309039) zijn in de grond en in het grondwater meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. In de grond betreft het immobiele verontreinigingen met PAK en zware metalen welke te koppelen zijn aan de bedrijfsactiviteiten die op de locatie plaatsvinden. Het grondwater ter plaatse van deze verontreinigingen is plaatselijk (in slechts één peilbuis) ook sterk verontreinigd met zware metalen. De afstand van deze verontreinigingen tot aan de onderhavige onderzoekslocatie is minimaal 50 meter. Naast de zojuist beschreven verontreinigingen is er op een ander deel van de bedrijfslocatie in het grondwater sprake van een overschrijding van de interventiewaarde voor enkele vluchtige aromatische koolwaterstoffen. Tussen de peilbuis waarin deze overschrijding is aangetroffen en onderhavige onderzoekslocatie zijn aanvullende grondwatermonsters genomen en geanalyseerd. Deze analyseresultaten kennen geen overschrijding van de interventiewaarde.

2.3.2

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN BODEMARCHIEF GEMEENTE In het kader van de aanleg van tramlijn 19 zijn in 2000 drie bodemonderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken hebben plaatsgehad ten noordwesten, noorden en zuidoosten (parallel aan de Vrijenbanselaan) van het woonwagenkamp. Uit de analysedata blijkt dat in de grond hooguit lichte verontreinigingen aanwezig zijn. Het grondwater nabij de Vrijenbanselaan is plaatselijk sterk verontreinigd met arseen. Deze verhoging wordt toegeschreven aan een natuurlijke herkomst. Naast bovenstaande onderzoeken is in 1992 een indicatief bodemonderzoek uitgevoerd direct ten noorden van de huidige onderzoekslocatie. Aanleiding was de voorgenomen uitbreiding van het woonwagenkamp. Het onderzoek is dan ook op nagenoeg hetzelfde gedeelte uitgevoerd als waar men nu voornemens is de uitbreiding te realiseren. Ook tijdens dit onderzoek zijn geen significante verontreinigingen aangetoond. Op basis van een vergelijking van de huidige gebruikssituatie met die van 1992 wordt geconcludeerd dat de destijds voorgenomen uitbreiding toen niet is uitgevoerd.

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

5


TE RIJSWIJK

2.3.3

BODEMKWALITEITSKAART Voor de locatie is een bodemkwaliteitskaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaart geeft per laag van 0,5 meter aan wat de te verwachten bodemkwaliteit is. Elke laag wordt geclassificeerd als licht verontreinigd, afgezien van de laag 0,5 – 1,0 m –mv, waarvan de verwachting is dat deze matig verontreinigd kan zijn.

2.4

BODEMOPBOUW & GEOHYDROLOGIE

2.4.1

BODEMOPBOUW § De (regionale) bodemopbouw binnen de gemeente wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van kustmorfogenetische eenheden in de vorm van een in de noordelijke helft van de gemeente Rijswijk liggende (vroeg Holocene) strandwal en diens ondieper gelegen rand/uitlopers. Vanwege de tijdens het Holoceen optredende zeespiegelstijging ontstond er achter de stuwwallen een gebied waar kwel optrad, met als resultaat de vorming van veen. Een verdere stijging van de zeespiegel en de daaraan gekoppelde overstromingen hebben daarna voor de afzetting van kleilagen gezorgd. Als laatste heeft de aanwezigheid van de mens nog geresulteerd in het aanbrengen van antropogene ophooglaag. Gevolg van voorgaande is een bodemprofiel dat gekenmerkt wordt door een afwisseling van klei, veen en zand.

2.4.2

GEOHYDROLOGIE § De bovenzijde van het 1 watervoerend pakket ligt op een diepte van 13 – 19 meter –NAP e

en bestaat overwegend uit Pleistoceen zand. De dikte van dit pakket is ongeveer 30 e

meter. De stromingsrichting van het 1 watervoerend pakket staat volledig onder invloed van DSM Gist en is zuidoostelijk van richting (richting Delft). De stromingsrichting van het freatisch grondwater is niet geheel duidelijk en wordt eigenlijk alleen bepaald door de noordelijk gelegen strandwal, alwaar wel horizontale stroming van het freatisch grondwater mogelijk is. Voor de overige gebieden wordt deze het freatisch grondwaterstromingsrichting bepaald door locale voorkomens van klei, veen en zand. § In het onderzoeksgebied treedt hoofdzakelijk infiltratie op. Op basis van voorgaande onderzoeken is de verwachting dat de grondwaterstand zich tussen de 1,0 – 2,0 m –mv bevindt.

2.5

CONCLUSIES VOORONDERZOEK § Op basis van het vooronderzoek en de ligging van de locatie geldt dat de locatie verdacht is ten aanzien van het voorkomen van bodemverontreiniging. De verwachting is dat de bodem licht tot plaatselijk matig verontreinigd zal zijn (op basis van de gegevens van de bodemkwaliteitskaart).

2.6

HYPOTHESE EN ONDERZOEKSSTRATEGIE Onderhavig milieukundig bodemonderzoek heeft tot doel met een relatief geringe onderzoeksinspanning vast te stellen of op de locatie een bodemverontreiniging aanwezig is.

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

6


TE RIJSWIJK Afhankelijk van het vermoeden over de aanwezigheid van een bodemverontreiniging wordt een locatie geclassificeerd als “verdacht” of “onverdacht”. Op basis van deze classificatie wordt een hypothese geformuleerd, welke vervolgens aan de hand van de NEN-5740: 2009 wordt getoetst. Bij een onderzoek op een “onverdachte” locatie wordt de hypothese getoetst dat er geen verontreiniging aanwezig is, bij een onderzoek van een verdachte locatie wordt de hypothese getoetst dat wel een (specifieke) verontreiniging aanwezig is. In de NEN-5740: 2009 zijn, op basis van de classificatie “verdacht locatie” of “onverdacht locatie”, richtlijnen gegeven voor de aantallen te verrichten boringen en te plaatsen peilbuizen, de aantallen te nemen gronden grondwatermonsters en het aantal in te zetten analyses. § Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek geldt de hypothese dat de onderzoekslocatie formeel gezien verdacht is op het voorkomen van lichte tot plaatselijk matige verontreinigingen. Voorgaande aanname is gedeeltelijk gebaseerd op de bodemkwaliteitskaart die voor het gebied is opgesteld. De laag die volgens de bodemkwaliteitskaart matig verontreinigd kan zijn betreft een tussenlaag en niet de meest verdachte bodemlaag (bovenste 0,5 meter). Er wordt geen informatie gegeven wat de oorzaak van de matige verontreiniging kan zijn. De overige lagen worden slechts als licht verontreinigd aangemerkt. Uit de geraadpleegde bodemonderzoeken blijkt dat de bodem in de omgeving ten hoogste licht verontreinigd is. § De onderzoeksinspanning die aan een Bodemkwaliteitskaart ten grondslag ligt is veel extensiever dan die voor een individueel bodemonderzoek. Voor de beoordeling welke onderzoeksstrategie voor onderhavig onderzoek gekozen dient te worden is daarom de informatie afkomstig van recente bodemonderzoeken als leidend beschouwd. Vanwege voorgaande, in combinatie met het feit dat er op de locatie geen calamiteiten bekend zijn, is dan ook gekozen voor een “onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie (ONV)”. De oppervlakte van de onderzoekslocatie bedraagt ca. 1 ha en is opgebouwd uit: § Bebouwing in de vorm van woonwagens; § Tuin(en); § Een braakliggend stuk terrein. De bij bovenstaande onderzoeksstrategie behorende te nemen aantallen gronden grondwatermonsters en het aantal in te zetten analyses is weergegeven in tabel (tabel 2.1). Tabel 2.1

Boringen (m –mv.)

Aantal monsters

Onderzoeksstrategie:

0,5

2,0

pb

Bovengrond

Ondergrond

Grondwater

Aantallen boringen en

14

4

2

3

2

2

peilbuizen op basis van de NEN5740: 2009

Vanwege de aanleg van het rioleringstracé is voor een aantal van de boringen gekozen voor een aangepaste diepte: zeven boringen tot 0,5 m –mv, drie boringen tot 2,0 m –mv, vier boringen tot 3,0 m –mv en vier boringen tot 6,0 m –mv gezet. Het aantal uit te voeren analyses blijft gelijk.

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

7


TE RIJSWIJK

Chemische analyses De grond(meng)monsters worden onderzocht op het standaard analysepakket voor grond. Dit pakket bestaat uit de volgende parameters: § Metalen (barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, nikkel, lood, zink); § Minerale Olie (GC) (C10 - C40); § Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (10 afzonderlijke verbindingen, VROMreeks); § PCB (7); § Lutum en organische stof. De grondwatermonsters uit de peilbuizen zijn geanalyseerd op het standaardpakket voor grondwater bestaande uit: § Metalen (barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, nikkel, lood, zink); § Aromaten (BTEXN) en styreen; § VOCL (17 parameters incl. vinylchloride en bromoform); § Minerale Olie (GC) (C10 - C40; Het chemisch/analytisch onderzoek van de monsters is (voor)behandeld middels de AS3000-methode en uitgevoerd door het door de Raad van Accreditatie gecertificeerde laboratorium ALcontrol B.V.

2.7

KWALITEITSBORGING

Bodem De genoemde werkzaamheden (met betrekking tot grond, waterbodem en grondwater) zijn uitgevoerd in overeenstemming met de regelgeving die bekend is onder de naam Kwalibo (=kwaliteitsborging in het bodembeheer). ARCADIS Nederland BV, vestiging Rotterdam is gecertificeerd en erkend voor de genoemde werkzaamheden. Dit houdt in dat: §

de werkzaamheden conform BRL SIKB 2000 en VKB-protocol 2001, 2002 zijn uitgevoerd door het gecertificeerde en door VROM erkende bedrijf WM Grondboorbedrijf B.V. Dit rapport draagt daarom het keurmerk ‘kwaliteitswaarborg bodembeheer SIKB’.

§

de veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd door de door VROM erkend medewerker dhr. H. Wolfkamp. De door hem ondertekende “verklaring onafhankelijkheid” is opgenomen als bijlage 7;

§

de gronden grondwatermonsters zijn (voor)behandeld middels de AS3000 methode in het door de Raad voor de Accreditatie erkende laboratorium ALcontrol B.V. te Hoogvliet, Rotterdam.

Conform de eisen uit de BRL SIKB 2000 melden wij het volgende: §

De werkzaamheden waarop deze rapportage betrekking heeft, zijn conform BRL SIKB 2000 getoetst op partijdigheid. Daarom vermelden wij dat de uitvoerder van het veldwerk voor milieuhygiënisch bodemonderzoek een ander is dan de eigenaar van het terrein waarop het veldwerk betrekking heeft.

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

8


TE RIJSWIJK

HOOFDSTUK

3

Bodemonderzoek

3.1

VELDONDERZOEK

3.1.1

UITGEVOERDE WERKZAAMHEDEN Het veldwerk is uitgevoerd op 26 juli 2010. Het grondwater is op 4 augustus 2010 bemonsterd. Een overzichtstekening met daarop de geplaatste boringen en peilbuizen is opgenomen als bijlage 2. Het tijdens het veldwerk opgeboorde materiaal is zintuiglijk beoordeeld op structuur, kleur en afwijkende waarnemingen (bv. olie, puin, slakken, kolengruis). Daarnaast is het opgeboorde materiaal met behulp van een oliedetectiepan beoordeeld op de aanwezigheid van vluchtige koolwaterstoffen en/of minerale olie. Van de boringen zijn per halve meter en/of (verdachte/afwijkende) bodemlaag representatieve grondmonsters genomen. De grondmonsters zijn afzonderlijk verpakt en naar het laboratorium vervoerd. De monsters worden genummerd naar boringnummer en bodemlaag (boring B01 van 0 tot 0,5 meter beneden maaiveld is monsternummer B01-1, boring B01 van 0,5 tot 1,0 meter beneden maaiveld is monsternummer B01-2, etc.,). Van zowel de boven- en ondergrond zijn ten behoeve van het laboratoriumonderzoek grond(meng)monsters samengesteld. Na het plaatsen van de peilbuizen zijn deze direct afgepompt. Tevens is in het veld de grondwaterstand bepaald. Om een indruk te krijgen van de grondwaterkwaliteit is het opgepompte grondwater zintuiglijk beoordeeld. Daarnaast is in het veld de zuurgraad (pH) en het elektrische geleidingsvermogen (EC) bepaald.

3.1.2

ZINTUIGLIJKE WAARNEMINGEN Tijdens het veldwerk zijn geen afwijkende zintuiglijke waarnemingen gedaan. In bijlage 3 is de boorbeschrijving inclusief de zintuiglijke waarnemingen van alle boringen weergegeven.

3.2

TOETSINGSKADER De analysecertificaten zijn opgenomen in bijlage 4. De analyseresultaten van de bodemmonsters zijn getoetst aan de achtergrond-, streef- en interventiewaarden (AW-, S- en I-waarden) uit de circulaire Bodemsanering 2009, die geldt vanaf 1 april 2009 (de achtergrondwaarde is van toepassing op de grondmonsters; de streefwaarde is van toepassing op de grondwatermonsters). De toetsingswaarden voor grond zijn gecorrigeerd voor het lutum- en humuspercentage.

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

9


TE RIJSWIJK Onderstaande toetswaarden worden gehanteerd om de mate van bodemverontreiniging weer te geven. De toetswaarden zijn gebaseerd op humaan-toxicologische en ecotoxicologische uitgangspunten (RIVM studies) en beleidsmatige overwegingen (NOBO rapport). § Interventiewaarden (I) De interventiewaarden bodemsanering geven het concentratieniveau voor verontreinigingen in grond en grondwater aan waarboven ernstige vermindering of dreigende vermindering optreedt van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant en dier. Bij gehalten boven de interventiewaarde is mogelijk sprake van (een geval van) ernstige verontreiniging en is er mogelijk een saneringsnoodzaak. § Streefwaarden grondwater (S) De streefwaarden gelden als referentiewaarden en hebben betrekking op de in de natuur voorkomende achtergrondwaarden in het grondwater of op detectiegrenzen bij stoffen die niet in natuurlijk milieu voorkomen. § Achtergrondwaarden grond (AW) De achtergrondwaarden gelden als referentiewaarden waar relatief onbelaste gebieden (natuur en landbouwgebieden) voor 95 % aan voldoen. Grond die aan de AW voldoet is blijvend geschikt voor alle bodemfuncties (waaronder moestuin, natuur en landbouw). § Tussenwaarde (½ (AW+I)) resp. (½ (S+I)) De tussenwaarde is een grens die aan geeft dat er een nader onderzoek noodzakelijk is. De genoemde toetswaarden voor grond zijn afhankelijk van het bodemtype. De toetswaarden worden op basis van het percentages organische stof en lutum berekend. Bovenstaande beschrijving is samengevat in tabel 3.1. Tabel 3.1 Toelichting terminologie verontreinigingsniveaus

licht verontreinigd

concentratie groter dan de achtergrondwaarde (AW; grond) of streefwaarde (S; grondwater) maar kleiner dan of gelijk aan de tussenwaarde (T).

matig verontreinigd

concentratie groter dan de tussenwaarde (T) maar kleiner dan of gelijk aan de interventiewaarde (I).

sterk verontreinigd

concentratie groter dan de interventiewaarde (I).

Besluit Bodemkwaliteit Naast bovenstaand toetsingskader kan de bodem ook ingedeeld worden in bodemkwaliteitsklassen op basis van het Besluit bodemkwaliteit. Dit Besluit is primair opgesteld om een wettelijk kader te hebben voor het omgaan met grond(verzet). Het is niet zozeer geschikt voor het bepalen van risico’s gekoppeld aan een bepaalde verontreinigingsgraad, maar meer voor het bepalen wat er met grond van een bepaalde kwaliteit kan en mag. Hiertoe is een basisindeling in drie klassen opgesteld, te weten: § Achtergrondwaarde (AW, gelijk aan schoon); § Wonen (komt globaal overeen met de term “licht verontreinigd”); § Industrie (komt globaal overeen met de term “matig tot sterk verontreinigd”). Grondmonsters worden op basis van de analyseresultaten met het nieuwe NEN pakket voor grond ingedeeld in één van de hierboven genoemde drie klassen. De indicatief uitgevoerde toetsing is opgenomen als bijlage 6.

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

10


TE RIJSWIJK

3.3

SAMENVATTING ANALYSERESULTATEN In tabel 4.2 is samenstelling van de grondmengmonsters weergegeven. In tabel 4.3 is samenvattend de toetsing van grond aan de toetsingscriteria uitgewerkt en in tabel 4.4 de toetsing voor grondwater. De analysecertificaten zijn opgenomen als bijlage 4. Codering grond-

Tabel 3.2 Samenstelling grondmengmonsters verkennend

MM1 bg

bodemonderzoek

MM2 bg MM3 bg

MM4 og

MM5 og

Tabel 3.3

Monster

Analyseresulaten grond

B20-1 B02-1, B13-1, B17-1 B01-1, B03-1, B05-1, B06-1, B09-1, B10-1, B11-1, B14-1, B18-1 B04-2, B04-3, B08-3, B08-4, B10-3, B12-2, B12-3, B16-2, B16-5 B01-4, B03-3, B04-4, B07-2, B08-5, B09-3, B12-5, B16-3, B16-6, B18-4

Standaard

MM3 bg

stoffenpakket voor

MM4 og

grond

>AW

MM5 og

Tabel 3.4 Veldmetingen en getoetste analyseresultaten grondwater

Peilbuis

Filter (m –mv.)

0,0 – 0,50

-

0,0 – 0,50

-

0,0 – 0,50

-

0,50 – 2,50

-

0,50 – 3,00

-

Resultaten

Analyse op

MM2 bg

Bodemvreemde bijmengingen

(m –mv)

B04-1, B07-1, B08-1, B12-1, B15-1, B16-1, B19-1,

MM1 bg

verkennend bodemonderzoek

Traject

Samenstelling grondmengmonster

mengmonster

Bodemkwaliteitsklasse

>I

-

-

-

AW

-

-

-

AW

Lood

-

-

AW

-

-

-

AW

-

-

-

AW

Veldwaarnemingen GWS (m –mv)

>T

pH (-)

Analyse op

Resultaten

EC µS/cm

>S

>T

>I

4

2,0 – 3,0

1,47

7,2

1050

Standaard

Barium

-

-

16

2,0 – 3,0

1,10

7,67

niet bepaald

pakket water

-

-

-

GWS:

grondwaterstand (m -maaiveld); pH: zuurgraad; EC: geleidingsvermogen

Opmerking Kwalibo/analysecertificaten Voor een aantal stoffen geldt dat de gecorrigeerde gehalten groter dan of gelijk zijn aan de achtergrondwaarde (grond) (of geen achtergrondwaarde voor opgesteld) of streefwaarde (grondwater) (of geen streefwaarde voor opgesteld), maar wel kleiner dan de AS3000 rapportagegrens-eis. De parameters waarvoor dit geldt zijn in bijlagen 4 en 5 voorzien van de letter “a” achter het analyseresultaat. Door Bodem+ is aangegeven dat van de gehalten van de desbetreffende parameters die beneden de detectiegrens (conform AS3000) liggen, aangenomen mag worden dat deze voldoen aan de klasse achtergrondwaarde (grond) of streefwaarde (grondwater), mits deze parameter niet te relateren is aan voormalige bodembedreigende activiteiten.

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

11


TE RIJSWIJK

HOOFDSTUK

4

Interpretatie analyseresultaten Bovengrond Alleen in grondmengmonster “MM3 bg” van de bovengrond is voor lood een overschrijding van de achtergrondwaarde aangetoond. Mogelijk houdt deze lichte verhoging verband met de eerdergenoemde aanwezigheid van een (antropogene) ophooglaag. In de overige grondmengmonsters zijn geen verhogingen boven de achtergrondwaarde vastgesteld. Ondergrond In geen van de grondmengmonsters van de ondergrond zijn verhogingen boven de achtergrondwaarde aangetoond. Besluit bodemkwaliteit Zowel de grond van de bovengrond als van de ondergrond voldoet aan de criteria voor indeling in de categorie “achtergrondwaarde” en is elders vrij toepasbaar. Grondwater In het grondwater afkomstig van peilbuis 4 is een licht verhoogd gehalte (> streefwaarde) aan barium aangetroffen. Barium wordt vaker in licht tot matig verhoogde gehalten in het grondwater aangetroffen en kan dan ook als natuurlijk verhoogde achtergrondconcentratie worden beschouwd. De overige parameters zijn aangetoond in waarden gelijk aan of kleiner dan de streefwaarde en/of detectiegrens.

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

12


TE RIJSWIJK

HOOFDSTUK

5

Samenvatting, conclusie & advies § In opdracht van de gemeente Rijswijk heeft ARCADIS Nederland BV te Rotterdam een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht ter plaatse van het woonwagenkamp gelegen aan de Broekmolenweg te Rijswijk. Aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen herinrichting van het woonwagenkamp, inclusief de aanleg van een (nieuw) rioleringstracé. § Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat: § De vooraf opgestelde hypothese dat de locatie verdacht is op het voorkomen van bodemverontreiniging formeel gezien juist is. § De bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie in voldoende mate is vastgelegd. De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met lood. Voor het overige zijn de boven- en de ondergrond niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. Dit heeft tot gevolg dat de uit te voeren werkzaamheden niet onder een verhoogde veiligheidsklasse uitgevoerd hoeven te worden; § Op basis van de criteria zoals vastgelegd in het Besluit bodemkwaliteit zowel de bovenals de ondergrond voldoet aan de categorie “achtergrondwaarde” en elders vrij toepasbaar is; § Het grondwater (plaatselijk) licht verontreinigd is met barium. Deze verhoging kan als “natuurlijk verhoogd achtergrondgehalte” worden beschouwd en behoeft geen nader onderzoek. § De onderzoeksresultaten naar onze mening geen belemmering vormen voor de voorgenomen herinrichtingsplannen van de locatie. § § Aangezien in de grond voor geen van de grondmengmonsters en in het grondwater voor geen van de grondwatermonsters een overschrijding van de tussenwaarde is aangetoond, is in het kader van de Wet bodembescherming geen nader bodemonderzoek noodzakelijk. Hoewel het bodemonderzoek op zorgvuldige wijze is voorbereid en uitgevoerd, kan niet worden uitgesloten dat er in werkelijkheid afwijkingen optreden ten opzichte van de in dit rapport gepresenteerde gegevens. Immers, elk bodemonderzoek is gebaseerd op het nemen van een aantal steekmonsters, die representatief worden geacht voor het onderzochte gebied, maar waarbij (lokale) afwijkingen niet volledig kunnen worden uitgesloten.

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

13


TE RIJSWIJK

BIJLAGE

1

Locatieoverzicht

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

14


TE RIJSWIJK

BIJLAGE

2

Boorpuntenkaart

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

15

www.arcadis.nl

[email protected]

Fax 010 434 13 98

Tel 010 253 22 22

3006 AE Rotterdam

Postbus 4205

Lichtenauerlaan 100


TE RIJSWIJK

BIJLAGE

3

Boorprofielen

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

16

Boring: Datum:

B01

Boring:

26-07-2010

Datum:

Maaiveldhoogte (NAP)

B02 26-07-2010

Maaiveldhoogte (NAP) 0

0

braak Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, bruin, Edelmanboor

1

1

-50

50

Klei, matig siltig, grijs, Edelmanboor 2

-100

100

Zand, matig fijn, zwak siltig, grijs, Edelmanboor 3

150

4

200

Opdrachtgever: Arcadis Boormeester: DEdvi Projectcode: W000776.1010 Projectnaam: RIJSWIJK

0

0

-200

50

-50

braak Klei, zwak siltig, matig humeus, bruin, Edelmanboor

Boring: Datum:

B03

Boring:

26-07-2010

Datum:


B04 26-07-2010


0

braak Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, bruin, Edelmanboor

0

0

1

1

50

-50

50

2


-100

100

Zand, matig fijn, zwak siltig, laagjes klei, grijs, Edelmanboor

100

3

3

150

-150

150

4


-200

200

Zand, matig fijn, zwak siltig, grijs, Edelmanboor

200

5

5

250

250

6

6

-300

300


350

8

-400

400

Veen, mineraalarm, matig zandhoudend, bruingrijs, Edelmanboor 9

450

10

500

550

600



-600

300

-300

Boring: Datum:

B05

Boring:

26-07-2010

Datum:


B06 26-07-2010


0

braak Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, bruin, Edelmanboor

0

0

1

1

-50

50


-50

50

Klei, zwak zandig, zwak humeus, bruin, Edelmanboor 2

-100

100


-150

150

Zand, matig fijn, zwak siltig, laagjes klei, grijs, Edelmanboor 4

-200

200

Boring: Datum:

B07

Boring:

26-07-2010

Datum:


B08 26-07-2010


0

braak Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, lichtbruin, Edelmanboor

0

0

1

braak Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, grijs, Edelmanboor

1

50

50

2

2

-100

100


Zand, matig fijn, zwak siltig, laagjes klei, grijs, Edelmanboor

150

4

4

-200

200


-150

150

-100

100

Zand, matig fijn, zwak siltig, donkergrijs, Edelmanboor

-200

200

5


250

250

6

300


6

-300

300

-300

Boring: Datum:

B09

Boring:

26-07-2010

Datum:


B10 26-07-2010


0

klinker Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, lichtbruin, Edelmanboor

1

Zand, matig fijn, zwak siltig, grijs, Edelmanboor

-50

50

2

Klei, zwak siltig, zwak humeus, bruin, Edelmanboor 2

100

-100

100

3

Klei, matig siltig, grijs, Edelmanboor


250

6

-300


350

8

-400

400


-450

450

Veen, mineraalarm, matig zandhoudend, grijsbruin, Edelmanboor 10

-500

500

Zand, matig fijn, zwak siltig, brokken veen, grijsbruin, Edelmanboor 11

550

12

600


Klei, matig zandig, grijs, Edelmanboor 4

-200

300

-150

150

4

200

Klei, zwak siltig, grijs, Edelmanboor 3

-150

150

tegel Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, bruin, Edelmanboor

1

-50

50

0

0

-600

200

-200

Boring: Datum:

B11

Boring:

26-07-2010

Datum:


B12 26-07-2010


0

braak Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, lichtbruin, Edelmanboor

1

50

0

0


1

-50

-50

50


100

3

-150

150

Zand, matig fijn, matig siltig, laagjes klei, grijs, Edelmanboor 4

-200

200


250

6

300


-300

Boring: Datum:

B13

Boring:

26-07-2010

Datum:


B14 26-07-2010


0

klinker Klei, zwak siltig, zwak humeus, bruin, Edelmanboor

1

50

0

0


1

-50

-50

50

Klei, zwak siltig, grijs, Edelmanboor 2

100

3

-150

150


-200

200


250

6

300

7

350

8

400

9

-450

450

Veen, mineraalarm, bruin, Edelmanboor 10

500

11

550

12

600


-600

Boring: Datum:

B15

Boring:

26-07-2010

Datum:


B16 26-07-2010


0


1

50

0

0


1

-50

-50

50


-100

100

Zand, uiterst fijn, zwak siltig, matig humeus, bruingrijs, Edelmanboor 3

150

4

-200

200

Klei, zwak zandig, grijs, Edelmanboor 5

-250

250


300


-300

Boring: Datum:

B17

Boring:

26-07-2010

Datum:


B18 26-07-2010


0

braak Klei, zwak siltig, grijsbruin, Edelmanboor

1

50

0

0


1

-50

-50

50


100

3

-150

150


200

5

250

6

-300

300


-350

350

Veen, mineraalarm, bruin, Edelmanboor 8

400

9

-450

450


500

11

550

12

600


-600

Boring: Datum:

B19

Boring:

26-07-2010

Datum:


B20 26-07-2010


0

braak Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, grijs, Edelmanboor

1

50

0

0

tegel Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, bruin, Edelmanboor

1

-50

-50

50


100

3

-150

150

Klei, matig zandig, grijs, Edelmanboor 4

200

5

-250

250


300


-300


TE RIJSWIJK

BIJLAGE

4

Analysecertificaten grond en grondwater

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

17

ALcontrol B.V. Steenhouwerstraat 15 · 3194 AG Rotterdam Tel.: +31 (0)10 231 47 00 · Fax: +31 (0)10 416 30 34 www.alcontrol.nl

Analyserapport

Arcadis Nederland B.V. W. Nijhof postbus 4205 3006AE ROTTERDAM

Uw projectnaam Uw projectnummer ALcontrol rapportnummer Rapport verificatie nummer

Blad 1 van 7

: RIJSWIJK : W000776.1010 : 11584948, versie nummer: 1 : 4PJIM2UL

Rotterdam, 03-08-2010

Geachte heer/mevrouw, Hierbij ontvangt u de analyse resultaten van het laboratoriumonderzoek ten behoeve van uw project W000776.1010. Het onderzoek werd uitgevoerd conform uw opdracht. De gerapporteerde resultaten hebben uitsluitend betrekking op de geteste monsters. De door u aangegeven omschrijvingen voor de monsters en het project zijn overgenomen in dit analyserapport. Het onderzoek is, met uitzondering van eventueel door derden uitgevoerd onderzoek, uitgevoerd door ALcontrol Laboratories, gevestigd aan de Steenhouwerstraat 15 in Rotterdam (NL). Dit analyserapport bestaat inclusief bijlagen uit 7 pagina's. In geval van een versienummer van '2' of hoger vervallen de voorgaande versies. Alle bijlagen maken onlosmakelijk onderdeel uit van het rapport. Alleen vermenigvuldiging van het hele rapport is toegestaan. Uitgebreide informatie over de door ons gehanteerde analysemethoden kunt u terugvinden in onze informatiegids. Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben naar aanleiding van dit rapport, bijvoorbeeld als u nadere informatie nodig heeft over de meetonzekerheid van de analyseresultaten in dit rapport, dan verzoeken wij u vriendelijk contact op te nemen met de afdeling Customer Support. Wij vertrouwen er op u met deze informatie van dienst te zijn. Hoogachtend,

R. van Duin Laboratory Manager

ALCONTROL B.V. IS GEACCREDITEERD VOLGENS DE DOOR DE RAAD VOOR ACCREDITATIE GESTELDE CRITERIA VOOR TESTLABORATORIA CONFORM ISO/IEC 17025:2005 ONDER NR. L 028 AL ONZE WERKZAAMHEDEN WORDEN UITGEVOERD ONDER DE ALGEMENE VOORWAARDEN GEDEPONEERD BIJ DE KAMER VAN KOOPHANDEL EN FABRIEKEN TE ROTTERDAM INSCHRIJVING HANDELSREGISTER: KVK ROTTERDAM 24265286

Arcadis Nederland B.V. W. Nijhof Projectnaam Projectnummer Rapportnummer

Blad 2 van 7

Analyserapport RIJSWIJK W000776.1010 11584948 - 1

Orderdatum 28-07-2010 Startdatum 28-07-2010 Rapportagedatum 03-08-2010

Analyse

Eenheid

Q

droge stof gewicht artefacten aard van de artefacten

gew.-% g g

S S S

87.7 <1 geen

82.4 <1 geen

88.5 <1 geen

73.4 <1 geen

77.2 <1 geen

organische stof (gloeiverlies)

% vd DS

S

1.7

1.7

2.2

1.5

0.9

KORRELGROOTTEVERDELING lutum (bodem) % vd DS

S

5.8

24

7.5

27

7.1

METALEN barium cadmium kobalt koper kwik lood molybdeen nikkel zink

S S S S S S S S S

<20 <0.35 <3 <10 <0.10 28 <1.5 6.7 33

27 <0.35 5.7 14 0.14 28 <1.5 16 59

<20 <0.35 3.1 12 0.11 44 <1.5 8.3 50

33 <0.35 8.0 14 <0.10 20 <1.5 21 63

<20 <0.35 <3 <10 <0.10 15 <1.5 7.3 20

POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN <0.01 naftaleen mg/kgds S 0.01 fenantreen mg/kgds S <0.01 antraceen mg/kgds S 0.03 fluoranteen mg/kgds S 0.01 benzo(a)antraceen mg/kgds S 0.02 chryseen mg/kgds S 0.01 benzo(k)fluoranteen mg/kgds S 0.02 benzo(a)pyreen mg/kgds S <0.01 benzo(ghi)peryleen mg/kgds S 0.02 indeno(1,2,3-cd)pyreen mg/kgds S 0.14 pak-totaal (10 van VROM) mg/kgds S (0.7 factor)

<0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 0.07

<0.01 0.04 0.02 0.07 0.05 0.05 0.03 0.04 0.03 0.04 0.38

<0.01 0.01 <0.01 0.01 0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 0.09

<0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 <0.01 0.07

mg/kgds mg/kgds mg/kgds mg/kgds mg/kgds mg/kgds mg/kgds mg/kgds mg/kgds

POLYCHLOORBIFENYLEN (PCB) PCB 28 µg/kgds PCB 52 µg/kgds PCB 101 µg/kgds PCB 118 µg/kgds

001

S S S S

<1 <1 <1 <1

1)

002

1)

<1 <1 <1 <1

003

1)

004

<1 <1 <1 <1

1)

<1 <1 <1 <1

005

1)

<1 <1 <1 <1

De met S gemerkte analyses zijn geaccrediteerd en vallen onder de AS3000 erkenning door de ministeries VROM en V&W. Overige accreditaties zijn gemerkt met een Q.

Nummer

Monstersoort

Monsterspecificatie

001

Grond (AS3000)

MM1 bg MM1 bg B20 (0-50) B19 (0-50) B16 (0-50) B15 (0-50) B12 (0-50) B07 (0-50) B08 (0-50) B04 (0-50)

002

Grond (AS3000)

MM2 bg MM2 bg B13 (0-50) B17 (0-50) B02 (0-50)

003

Grond (AS3000)

004

Grond (AS3000)

005

Grond (AS3000)

MM3 bg MM3 bg B11 (0-50) B10 (0-50) B14 (0-50) B09 (0-50) B03 (0-50) B06 (0-50) B01 (0-50) B05 (0-50) B18 (0-50) MM4 og MM4 og B16 (50-100) B16 (200-250) B10 (100-150) B12 (50-100) B12 (100-150) B08 (100-150) B08 (150-200) B04 (50-100) B04 (100-150) MM5 og MM5 og B16 (100-150) B16 (250-300) B12 (200-250) B09 (100-150) B07 (50-100) B08 (200-250) B04 (150-200) B03 (100-150) B01 (150-200) B18 (150-200)

Paraaf : ALCONTROL B.V. IS GEACCREDITEERD VOLGENS DE DOOR DE RAAD VOOR ACCREDITATIE GESTELDE CRITERIA VOOR TESTLABORATORIA CONFORM ISO/IEC 17025:2005 ONDER NR. L 028 AL ONZE WERKZAAMHEDEN WORDEN UITGEVOERD ONDER DE ALGEMENE VOORWAARDEN GEDEPONEERD BIJ DE KAMER VAN KOOPHANDEL EN FABRIEKEN TE ROTTERDAM INSCHRIJVING HANDELSREGISTER: KVK ROTTERDAM 24265286


Blad 3 van 7



Analyse

Eenheid

Q

001

PCB 138 PCB 153 PCB 180 som PCB (7) (0.7 factor)

µg/kgds µg/kgds µg/kgds µg/kgds

S S S S

<1 <1 <1 4.9

MINERALE OLIE fractie C10 - C12 fractie C12 - C22 fractie C22 - C30 fractie C30 - C40 totaal olie C10 - C40

mg/kgds mg/kgds mg/kgds mg/kgds mg/kgds

S

<5 <5 <5 <5 <20

1)

002 <1 <1 <1 4.9

1)

7 <5 <5 <5 <20

003 <1 <1 <1 4.9

<5 <5 <5 <5 <20

1)

004 <1 <1 <1 4.9

1)

<5 <5 <5 <5 <20

005 <1 <1 <1 4.9

1)

<5 <5 <5 <5 <20


Nummer

Monstersoort

Monsterspecificatie

001

Grond (AS3000)

MM1 bg MM1 bg B20 (0-50) B19 (0-50) B16 (0-50) B15 (0-50) B12 (0-50) B07 (0-50) B08 (0-50) B04 (0-50)

002

Grond (AS3000)

MM2 bg MM2 bg B13 (0-50) B17 (0-50) B02 (0-50)

003

Grond (AS3000)

004

Grond (AS3000)

005

Grond (AS3000)

MM3 bg MM3 bg B11 (0-50) B10 (0-50) B14 (0-50) B09 (0-50) B03 (0-50) B06 (0-50) B01 (0-50) B05 (0-50) B18 (0-50) MM4 og MM4 og B16 (50-100) B16 (200-250) B10 (100-150) B12 (50-100) B12 (100-150) B08 (100-150) B08 (150-200) B04 (50-100) B04 (100-150) MM5 og MM5 og B16 (100-150) B16 (250-300) B12 (200-250) B09 (100-150) B07 (50-100) B08 (200-250) B04 (150-200) B03 (100-150) B01 (150-200) B18 (150-200)



Blad 4 van 7



Monster beschrijvingen

001

*

De monstervoorbehandeling en analyses zijn uitgevoerd conform Accreditatieschema AS3000, dit geldt alleen voor de analyses die worden gerapporteerd met het "S" kenmerk.

002

*


003

*


004

*


005

*


Voetnoten 1

De sommatie na verrekening van de 0.7 factor conform AS3000



Blad 5 van 7



Analyse

Monstersoort

Relatie tot norm

droge stof

Grond (AS3000)

gewicht artefacten aard van de artefacten organische stof (gloeiverlies) lutum (bodem) barium cadmium kobalt koper kwik lood molybdeen nikkel zink naftaleen fenantreen antraceen fluoranteen benzo(a)antraceen chryseen benzo(k)fluoranteen benzo(a)pyreen benzo(ghi)peryleen indeno(1,2,3-cd)pyreen pak-totaal (10 van VROM) (0.7 factor) PCB 28 PCB 52 PCB 101 PCB 118 PCB 138 PCB 153 PCB 180 som PCB (7) (0.7 factor) totaal olie C10 - C40

Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000)

Grond: gelijkwaardig aan NEN-ISO 11465, conform CMA/2/II/A.1 Grond (AS3000): conform AS3010-2 Conform AS3000, NEN 5709 Idem Grond/Puin: gelijkwaardig aan NEN 5754. Grond (AS3000): conform AS3010 Grond: eigen methode. Grond (AS3000): conform AS3010-4 Conform AS3010-5, NEN 6961 (ontsluiting) en NEN 6966 (meting) Idem Idem Idem Conform AS3010-5, NEN 6961 (ontsluiting) en NEN-ISO 16772 (meting) Conform AS3010-5, NEN 6961 (ontsluiting) en NEN 6966 (meting) Idem Idem Idem Conform AS3010-6 Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem

Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000) Grond (AS3000)

Conform AS3010-8 Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Conform AS3010-7

Monster

Barcode

Aanlevering

Monstername

Verpakking

001 001 001 001 001 001 001 001 002 002 002

Y1751196 Y1751197 Y1751202 Y1751217 Y1751505 Y1751729 Y1751831 Y1751837 Y1750445 Y1751209 Y1751225

27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010

26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010

ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201



Blad 6 van 7



Monster

Barcode

Aanlevering

Monstername

Verpakking

003 003 003 003 003 003 003 003 003 004 004 004 004 004 004 004 004 004 005 005 005 005 005 005 005 005 005 005

Y1750446 Y1751227 Y1751290 Y1751294 Y1751302 Y1751580 Y1751714 Y1751715 Y1751819 Y1751203 Y1751215 Y1751223 Y1751465 Y1751516 Y1751582 Y1751590 Y1751726 Y1751731 Y1750438 Y1751198 Y1751211 Y1751295 Y1751507 Y1751577 Y1751586 Y1751727 Y1751818 Y1751830

27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010 27-07-2010

26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010 26-07-2010

ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201 ALC201



Blad 7 van 7



Monsternummer:

002


MM2 bgMM2 bg B13 (0-50) B17 (0-50) B02 (0-50)

Karakterisering naar alkaantraject benzine

C9-C14

kerosine en petroleum diesel en gasolie motorolie

C10-C16 C10-C28 C20-C36

stookolie

C10-C36

De C10 en C40 pieken zijn toegevoegd door het laboratorium en worden gebruikt als interne standaard.


ALcontrol B.V. Steenhouwerstraat 15 · 3194 AG Rotterdam Tel.: +31 (0)10 231 47 00 · Fax: +31 (0)10 416 30 34 www.alcontrol.nl

Analyserapport

Arcadis Nederland B.V. W. Nijhof postbus 4205 3006AE ROTTERDAM

Uw projectnaam Uw projectnummer ALcontrol rapportnummer Rapport verificatie nummer

Blad 1 van 5

: RIJSWIJK : W000776.1010 : 11586849, versie nummer: 1 : QHVEF5NZ

Rotterdam, 10-08-2010

Geachte heer/mevrouw, Hierbij ontvangt u de analyse resultaten van het laboratoriumonderzoek ten behoeve van uw project W000776.1010. Het onderzoek werd uitgevoerd conform uw opdracht. De gerapporteerde resultaten hebben uitsluitend betrekking op de geteste monsters. De door u aangegeven omschrijvingen voor de monsters en het project zijn overgenomen in dit analyserapport. Het onderzoek is, met uitzondering van eventueel door derden uitgevoerd onderzoek, uitgevoerd door ALcontrol Laboratories, gevestigd aan de Steenhouwerstraat 15 in Rotterdam (NL). Dit analyserapport bestaat inclusief bijlagen uit 5 pagina's. In geval van een versienummer van '2' of hoger vervallen de voorgaande versies. Alle bijlagen maken onlosmakelijk onderdeel uit van het rapport. Alleen vermenigvuldiging van het hele rapport is toegestaan. Uitgebreide informatie over de door ons gehanteerde analysemethoden kunt u terugvinden in onze informatiegids. Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben naar aanleiding van dit rapport, bijvoorbeeld als u nadere informatie nodig heeft over de meetonzekerheid van de analyseresultaten in dit rapport, dan verzoeken wij u vriendelijk contact op te nemen met de afdeling Customer Support. Wij vertrouwen er op u met deze informatie van dienst te zijn. Hoogachtend,

R. van Duin Laboratory Manager

ALCONTROL B.V. IS GEACCREDITEERD VOLGENS DE DOOR DE RAAD VOOR ACCREDITATIE GESTELDE CRITERIA VOOR TESTLABORATORIA CONFORM ISO/IEC 17025:2005 ONDER NR. L 028 AL ONZE WERKZAAMHEDEN WORDEN UITGEVOERD ONDER DE ALGEMENE VOORWAARDEN GEDEPONEERD BIJ DE KAMER VAN KOOPHANDEL EN FABRIEKEN TE ROTTERDAM INSCHRIJVING HANDELSREGISTER: KVK ROTTERDAM 24265286


Blad 2 van 5



Analyse

Eenheid

Q

METALEN barium cadmium kobalt koper kwik lood molybdeen nikkel zink

µg/l µg/l µg/l µg/l µg/l µg/l µg/l µg/l µg/l

S S S S S S S S S

<45 <0.8 <5 <15 <0.05 <15 <3.6 <15 <60

90 <0.8 <5 <15 <0.05 <15 <3.6 <15 <60

VLUCHTIGE AROMATEN benzeen tolueen ethylbenzeen o-xyleen p- en m-xyleen xylenen xylenen (0.7 factor) styreen naftaleen

µg/l µg/l µg/l µg/l µg/l µg/l µg/l µg/l µg/l

S S S S S S S S S

<0.2 <0.3 <0.3 <0.1 <0.2 <0.3 0.21 <0.3 <0.05

<0.2 <0.3 <0.3 <0.1 <0.2 <0.3 0.21 <0.3 <0.05

<0.6 <0.6 <0.1 <0.1 <0.1 0.14

<0.6 <0.6 <0.1 <0.1 <0.1 0.14

<0.2 <0.25 <0.25 <0.25 0.53

<0.2 <0.25 <0.25 <0.25 0.53

<0.1 <0.1 <0.1 <0.1

<0.1 <0.1 <0.1 <0.1

GEHALOGENEERDE KOOLWATERSTOFFEN 1,1-dichloorethaan µg/l S 1,2-dichloorethaan µg/l S 1,1-dichlooretheen µg/l S cis-1,2-dichlooretheen µg/l S trans-1,2-dichlooretheen µg/l S som (cis,trans) 1,2µg/l S dichloorethenen (0.7 factor) dichloormethaan µg/l S 1,1-dichloorpropaan µg/l S 1,2-dichloorpropaan µg/l S 1,3-dichloorpropaan µg/l S som dichloorpropanen (0.7 µg/l S factor) tetrachlooretheen µg/l S tetrachloormethaan µg/l S 1,1,1-trichloorethaan µg/l S 1,1,2-trichloorethaan µg/l S

001

002


Nummer

Monstersoort

Monsterspecificatie

001

Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000)

B16-1-2 B16 (200-300)

002

B04-1-1 B04 (200-300)



Blad 3 van 5



Analyse

Eenheid

Q

001

002

trichlooretheen chloroform vinylchloride tribroommethaan

µg/l µg/l µg/l µg/l

S S S S

<0.6 <0.6 <0.1 <0.2

<0.6 <0.6 <0.1 <0.2

MINERALE OLIE fractie C10 - C12 fractie C12 - C22 fractie C22 - C30 fractie C30 - C40 totaal olie C10 - C40

µg/l µg/l µg/l µg/l µg/l

S

<25 <25 <25 <25 <100

<25 <25 <25 <25 <100


Nummer

Monstersoort

Monsterspecificatie

001

Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000)

B16-1-2 B16 (200-300)

002

B04-1-1 B04 (200-300)



Blad 4 van 5




001

*


002

*




Blad 5 van 5



Analyse

Monstersoort

Relatie tot norm

barium

Grondwater (AS3000)

cadmium kobalt koper kwik lood

Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000)

molybdeen nikkel zink benzeen tolueen ethylbenzeen o-xyleen p- en m-xyleen xylenen xylenen (0.7 factor) styreen naftaleen 1,1-dichloorethaan 1,2-dichloorethaan 1,1-dichlooretheen cis-1,2-dichlooretheen trans-1,2-dichlooretheen som (cis,trans) 1,2dichloorethenen (0.7 factor) dichloormethaan 1,1-dichloorpropaan 1,2-dichloorpropaan 1,3-dichloorpropaan som dichloorpropanen (0.7 factor) tetrachlooretheen tetrachloormethaan 1,1,1-trichloorethaan 1,1,2-trichloorethaan trichlooretheen chloroform vinylchloride tribroommethaan totaal olie C10 - C40

Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000)

Conform AS3110-3 en Conform NEN 6966 (meting conform NEN-EN-ISO 11885) Idem Idem Idem Conform AS3110-3 en conform NEN-EN-ISO 17852 Conform AS3110-3 en Conform NEN 6966 (meting conform NEN-EN-ISO 11885) Idem Idem Idem Conform AS3130-1 Idem Idem Idem Idem Idem Conform AS3130-1 Conform AS3130-1 Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem

Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000) Grondwater (AS3000)

Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Conform AS3110-5

Monster

Barcode

Aanlevering

Monstername

Verpakking

001 001 001 002 002 002

B0934359 G8090087 G8090095 B0927408 G8090080 G8090089

05-08-2010 05-08-2010 05-08-2010 05-08-2010 05-08-2010 05-08-2010

04-08-2010 04-08-2010 04-08-2010 04-08-2010 04-08-2010 04-08-2010

ALC204 ALC236 ALC236 ALC204 ALC236 ALC236



TE RIJSWIJK

BIJLAGE

5

Getoetste analyseresultaten grond en grondwater

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

18

Rijswijk, revitalisatie Molenhof, analyseresultaten grond Projectcode

W000776.1010

Tabel: Analyseresultaten grond (as3000) monsters (gehalten in mg/kgds, tenzij anders aangegeven) Monstercode

MM1 bg

MM2 bg

MM3 bg

MM4 og

MM5 og

Bemonsteringstraject (m -mv)

0,0 - 0,50 B04 (0,0-0,50), B07 (0,0-0,50), B08 (0,0-0,50), B12 (0,0-0,50), B15 (0,0-0,50), B16 (0,0-0,50), B19 (0,0-0,50), B20 (0,0-0,50)

0,0 - 0,50

0,0 - 0,50 B01 (0,0-0,50), B03 (0,00,50), B05 (0,0-0,50), B06 (0,00,50), B09 (0,0-0,50), B10 (0,00,50), B11 (0,0-0,50), B14 (0,0-

0,50 - 2,50

5

B04 (0,50-1,00), B04 (1,001,50), B08 (1,00-1,50), B08 (1,50-2,00), B10 (1,00-1,50), B12 (0,50-1,00), B12 (1,00-

B01 (1,50-2,00), B03 (1,00-1,50), B04 (1,50-2,00), B07 (0,50-1,00), B08 (2,00-2,50), B09 (1,00-1,50), B12 (2,00-2,50), B16 (1,00-1,50),

Boringen en monsterdiepte (m -mv)

B02 (0,0-0,50), B13 (0,0-0,50), B17 (0,00,50)

droge stof(gew.-%)

87,7

--

82,4

--

88,5

--

73,4

-- 77,2

--

organische stof (gloeiverlies)(% vd DS)

1,7

--

1,7

--

2,2

--

1,5

-- 0,9

--

lutum (bodem)(% vd DS)

5,8

--

24

--

7,5

--

27

-- 7,1

--

METALEN barium +

<20

27

<20

33

<20

cadmium

<0,35

<0,35

<0,35

<0,35

<0,35

kobalt

<3

5,7

3,1

8,0

<3

koper

<10

14

12

14

<10

kwik

<0,10

0,14

0,11

<0,10

<0,10

lood

28

28

44

20

15

molybdeen

<1,5

<1,5

<1,5

<1,5

<1,5

nikkel

6,7

16

8,3

21

7,3

zink

33

59

50

63

20

POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN naftaleen

<0,01

--

<0,01

--

<0,01

--

<0,01

-- <0,01

--

fenantreen

0,01

--

<0,01

--

0,04

--

0,01

-- <0,01

--

antraceen

<0,01

--

<0,01

--

0,02

--

<0,01

-- <0,01

--

fluoranteen

0,03

--

<0,01

--

0,07

--

0,01

-- <0,01

--

benzo(a)antraceen

0,01

--

<0,01

--

0,05

--

0,01

-- <0,01

--

chryseen

0,02

--

<0,01

--

0,05

--

<0,01

-- <0,01

--

benzo(k)fluoranteen

0,01

--

<0,01

--

0,03

--

<0,01

-- <0,01

--

benzo(a)pyreen

0,02

--

<0,01

--

0,04

--

<0,01

-- <0,01

--

benzo(ghi)peryleen

<0,01

--

<0,01

--

0,03

--

<0,01

-- <0,01

--

indeno(1,2,3-cd)pyreen

0,02

--

<0,01

--

0,04

--

<0,01

-- <0,01

--

pak-totaal (10 van VROM) (0.7 factor)

0,14

0,07

0,38

0,09

0,07

POLYCHLOORBIFENYLEN (PCB) PCB 28(µg/kgds)

<1

--

<1

--

<1

--

<1

-- <1

--

PCB 52(µg/kgds)

<1

--

<1

--

<1

--

<1

-- <1

--

PCB 101(µg/kgds)

<1

--

<1

--

<1

--

<1

-- <1

--

PCB 118(µg/kgds)

<1

--

<1

--

<1

--

<1

-- <1

--

PCB 138(µg/kgds)

<1

--

<1

--

<1

--

<1

-- <1

--

PCB 153(µg/kgds)

<1

--

<1

--

<1

--

<1

-- <1

PCB 180(µg/kgds)

<1

--

<1

--

<1

--

<1

-- <1

--

4,9

a

4,9

a

4,9

a

4,9

a

a

fractie C10 - C12

<5

--

7

--

<5

--

<5

-- <5

--

fractie C12 - C22

<5

--

<5

--

<5

--

<5

-- <5

--

fractie C22 - C30

<5

--

<5

--

<5

--

<5

-- <5

--

fractie C30 - C40

<5

--

<5

--

<5

--

<5

-- <5

--

totaal olie C10 - C40

<20

som PCB (7) (0.7 factor)(µg/kgds)

4,9

--

MINERALE OLIE

<20

<20

<20

<20

De resultaten zijn voor de interventiewaarde getoetst aan de toetsingswaarden zoals vermeld in de Circulaire Bodemsanering 2009, Staatscourant 67, 7 april 2009 en voor de achtergrondwaarden aan het Besluit Bodemkwaliteit, Staatscourant 20 december 2007, Nr. 247. Tevens zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd: De gewijzigde grenswaarden van een aantal OCB (per 30-07-2008) (www.Senternovem.nl) en de wijziging in de Staatscourant 67 van 7 april 2009. De gehalten die de betreffende achtergrondwaarden en interventiewaarden overschrijden zijn als volgt geclassificeerd: het gehalte is groter dan de achtergrondwaarde en kleiner dan of gelijk aan het gemiddelde van de achtergrond- en interventiewaarde het gehalte is groter dan het gemiddelde van de achtergrond- en interventiewaarde en kleiner dan of gelijk aan de interventiewaarde het gehalte is groter dan de interventiewaarde --

geen toetsingswaarde voor opgesteld

-

niet geanalyseerd

#

verhoogde rapportagegrens, voor meer informatie zie analysecertificaat

a

gecorrigeerd gehalte is groter dan of gelijk aan de achtergrondwaarde (of geen achtergrondwaarde voor opgesteld), maar wel kleiner dan de AS3000 rapportagegrens-eis, dus mag verondersteld worden kleiner dan de achtergrondwaarde te zijn.

b

gecorrigeerd gehalte is groter dan de achtergrondwaarde (of geen achtergrondwaarde voor opgesteld), en groter dan de AS3000 rapportagegrens-eis.

+

de interventiewaarde voor barium geldt alleen voor die situaties waarbij duidelijk sprake is van antropogene verontreiniging.

Rijswijk, revitalisatie Molenhof, analyseresultaten grondwater Projectcode

W000776.1010

Tabel: Analyseresultaten grondwater (as3000) monsters (gehalten in µg/l, tenzij anders aangegeven)

Monstercode

B16

B04

METALEN barium

<45

cadmium

<0,8

kobalt

<5

<5

koper

<15

<15

kwik

<0,05

<0,05

lood

<15

<15

molybdeen

<3,6

<3,6

nikkel

<15

<15

zink

<60

<60

benzeen

<0,2

<0,2

tolueen

<0,3

<0,3

ethylbenzeen

<0,3

o-xyleen

<0,1

--

<0,1

--

p- en m-xyleen

<0,2

--

<0,2

--

xylenen

<0,3

--

<0,3

--

xylenen (0.7 factor)

0,21

a

0,21

a

styreen

<0,3

naftaleen

<0,05

90 a

<0,8

a

VLUCHTIGE AROMATEN

<0,3

<0,3 a

<0,05

a

GEHALOGENEERDE KOOLWATERSTOFFEN 1,1-dichloorethaan

<0,6

1,2-dichloorethaan

<0,6

1,1-dichlooretheen

<0,1

a

<0,1

a

cis-1,2-dichlooretheen

<0,1

--

<0,1

--

trans-1,2-dichlooretheen

<0,1

--

<0,1

--

som (cis,trans) 1,2- dichloorethenen (0.7 factor)

0,14

a

0,14

a

dichloormethaan

<0,2

a

<0,2

a

1,1-dichloorpropaan

<0,25

--

<0,25

--

1,2-dichloorpropaan

<0,25

--

<0,25

--

1,3-dichloorpropaan

<0,25

--

<0,25

--

som dichloorpropanen (0.7 factor)

0,53

tetrachlooretheen

<0,1

a

<0,1

a

tetrachloormethaan

<0,1

a

<0,1

a

1,1,1-trichloorethaan

<0,1

a

<0,1

a

1,1,2-trichloorethaan

<0,1

a

<0,1

a

trichlooretheen

<0,6

chloroform

<0,6

vinylchloride

<0,1

tribroommethaan

<0,2

<0,6 <0,6

0,53

<0,6 <0,6 a

<0,1

a

<0,2

MINERALE OLIE fractie C10 - C12

<25

--

<25

--

fractie C12 - C22

<25

--

<25

--

fractie C22 - C30

<25

--

<25

--

fractie C30 - C40

<25

--

<25

--

totaal olie C10 - C40

<100

a

<100

a

De resultaten zijn voor de interventiewaarde getoetst aan de toetsingswaarden zoals vermeld in de Circulaire Bodemsanering 2009, Staatscourant 67, 7 april 2009 en voor de achtergrondwaarden aan het Besluit Bodemkwaliteit, Staatscourant 20 december 2007, Nr. 247. Tevens zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd: De gewijzigde grenswaarden van een aantal OCB (per 30-07-2008) (www.Senternovem.nl) en de wijziging in de Staatscourant 67 van 7 april 2009. De gehalten die de betreffende achtergrondwaarden en interventiewaarden overschrijden zijn als volgt geclassificeerd: het gehalte is groter dan de achtergrondwaarde en kleiner dan of gelijk aan het gemiddelde van de achtergrond- en interventiewaarde het gehalte is groter dan het gemiddelde van de achtergrond- en interventiewaarde en kleiner dan of gelijk aan de interventiewaarde het gehalte is groter dan de interventiewaarde --

geen toetsingswaarde voor opgesteld

-

niet geanalyseerd

#

verhoogde rapportagegrens, voor meer informatie zie analysecertificaat

a

gecorrigeerd gehalte is groter dan of gelijk aan de achtergrondwaarde (of geen achtergrondwaarde voor opgesteld), maar wel kleiner dan de AS3000 rapportagegrens-eis, dus mag verondersteld worden kleiner dan de achtergrondwaarde te zijn.

b

gecorrigeerd gehalte is groter dan de achtergrondwaarde (of geen achtergrondwaarde voor opgesteld), en groter dan de AS3000 rapportagegrens-eis.

+

de interventiewaarde voor barium geldt alleen voor die situaties waarbij duidelijk sprake is van antropogene verontreiniging.


TE RIJSWIJK

BIJLAGE

6

Getoetste analyseresultaten Besluit bodemkwaliteit

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

19

Toetsing analyseresultaten gronden waterbodemmonsters (m.u.v. partijkeuringen)

RIJSWIJK (W000776.1010) MM1 bg

mg/kg ds

Overige stoffen Minerale olie (totaal)

<20

70,000

0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0245

0,0350 0,0500 0,0350 0,1500 0,1000 0,0500 0,1000 0,0500 0,1000 0,0350 0,140

27,125 0,399 5,215 12,805 0,095 41,176 1,050 14,842 65,625

gecorr. gehalte naar st. bodem

10-8-2010

11 11 18 18 11

Aantal getoetst 2)

AW

AW

AW

AW AW AW AW AW AW AW AW

Klasse

0 0 0 0 0

> AW

*

Vgl. met AS3000 grond Klasse

AW

AW

AW


0 0 0 0 0

0 0 0 0 0

0 NVT NVT NVT NVT

Grond

2 2 3 3 2

Toegestaan AW 1)

> 2AW of >wonen?

*

Vgl. met AS3000 grond

2 NVT NVT NVT NVT

Toegestaan wonen 1)

RBK, tabel 1

Toepassen op land

Overschrijdingen > 2x AW of > klasse > wonen > Wonen $) wonen + AW

> 2AW of > wonen + >wonen? AW?

RBK, tabel 1

Ontvangend

Versie: ALcontrol26022010

> 2AW of >wonen?

AW AW AW AW AW

Klasse oordeel voor betreffende situatie 3)

AW


AW


Klasse

* *

* * *


Oordeel Interventie- en Tussenwaard

RBK, tabel 2

Toepassen onder water

AW


AW


Voor deze toetsing gelden de algemene voorwaarden van ALcontrol Laboratories Met dit toetsingsprogramma is geen uitspraak gedaan over de mogelijkheden van verspreiding op aangrenzend perceel (zowel zoet als zout oppervlaktewater) of grootschalige toepassing van het materiaal.

* *

* * *

AW

AW

AW


Klasse

> 2AW of >wonen?

RBK, tabel 1

*

Vgl. met AS3000 wabo

Toepassen op land

Waterbodem Toepassen onder water, of ontvangend RBK, tabel 2 Vgl. met > 2AW of Klasse AS3000 >wonen? wabo

1) Toegestane overschrijdingen AW gelden voor alle situaties, overschrijdingen Wonen zijn alleen toegestaan voor de ontvangende bodem. 2) Betreft het aantal parameters van dit rapport met een Achtergrondwaarde 3) Toepassing "NIET" betekent: niet toepasbaar. 4) "Tussenwaarde": zoals gedefinieerd in NEN 5740. * gehalte >AW (of geen AW vastgesteld), maar wel < AS3000 rapportagegrens-eis, dus mag verondersteld worden kleiner dan AW te zijn. # verhoogde rapportagegrens, geen conclusie mogelijk of waarde voldoet aan de AW of de AS3000 rapportage grens. @ voor humus en lutum wordt minimaal 2% gehanteerd; als humus/lutum niet is gemeten geldt een default waarde van lutum = 25% en organische stof = 10%. $) Bij nikkel geldt voor toegestane overschrijding voor achtergrondwaarden niet de eis dat deze ook < "wonen" moet zijn. Een overschrijding voor "wonen" bij nikkel wordt in de kolom niet meegeteld. (de kolom bevat daarom geen "X" indien Wonen wel en 2xAW niet wordt overgeschreden) &) Barium: Interventiewaarde geldt alleen voor situaties waarbij duidelijk sprake is van antropogene verontreiniging.

Grond, ontvangend Grond, toepassing op landbodem Grond, toepassing onder water Waterbodem, ontvangend/toepassing onder water Waterbodem, toepassing op landbodem

Conclusie voor het hele monster:

mg/kg ds mg/kg ds mg/kg ds mg/kg ds mg/kg ds mg/kg ds mg/kg ds mg/kg ds

PCB PCB 28 PCB 52 PCB 101 PCB 118 PCB 138 PCB 153 PCB 180 PCB (7) (som, 0.7 factor)

<0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 0,0049

<0,01 0,01 <0,01 0,03 0,02 0,01 0,02 0,01 0,02 <0,01 0,14

Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen Naftaleen mg/kg ds Fenanthreen mg/kg ds Anthraceen mg/kg ds Fluorantheen mg/kg ds Chryseen mg/kg ds Benzo(a)anthraceen mg/kg ds Benzo(a)pyreen mg/kg ds Benzo(k)fluorantheen mg/kg ds Indeno-(1,2,3-c,d)pyreen mg/kg ds Benzo(g,h,i)peryleen mg/kg ds Pak-totaal (10 van VROM) (0.7 factor) mg/kg ds

$)

<20 <0,35 <3 <10 <0,1 28 <1,5 6,7 33

mg/kg ds mg/kg ds mg/kg ds mg/kg ds mg/kg ds mg/kg ds mg/kg ds mg/kg ds mg/kg ds

&)

Metalen Barium [Ba] Cadmium [Cd] Kobalt [Co] Koper [Cu] Kwik [Hg] Lood [Pb] Molybdeen [Mo] Nikkel [Ni] Zink [Zn]

gemeten gehalte

eenheid

5,8 % @

Datum toetsing:

parameter

- lutumgehalte

Gebruikte bodemkenmerken voor toetsing: - org. stofgehalte: 1,7 % @

Project: Monster:

ALcontrol rapport nr. 11584948

Regeling Bodemkwaliteit, 20 december 2007, DJZ2007124397, Integrale versie geldend per 27-4-2009, zie www.wetten.nl Interventiewaarden grond: Circulaire Bodemsanering 2009, Staatscourant 67, 7-4-2009. Waterbodem: Staatscourant 18 dec. 2007, nr. 245, met wijziging Staatscourant 68, 8-4-2009.• (Alle gehaltes in mg/kg ds. Voor toelichting op gehanteerde grenswaarden, zie

AW

AW

AW

Grond

AW

AW

AW

Waterbodem

Interventiewaarde / Tussenwaarde 4)



mg/kg ds


<20

70,000

0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0245

0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,070

27,900 0,315 5,883 16,471 0,148 31,316 1,050 16,471 66,080


10-8-2010

11 11 18 18 11

Aantal getoetst 2)

AW

AW

AW


Klasse

0 0 0 0 0

> AW

*


AW

AW

AW


0 0 0 0 0

0 0 0 0 0

0 NVT NVT NVT NVT

Grond

2 2 3 3 2

Toegestaan AW 1)

> 2AW of >wonen?

*


2 NVT NVT NVT NVT

Toegestaan wonen 1)

RBK, tabel 1

Toepassen op land



RBK, tabel 1

Ontvangend


> 2AW of >wonen?

AW AW AW AW AW


AW


AW


Klasse

* *

* * *



RBK, tabel 2


AW


AW



* *

* * *

AW

AW

AW


Klasse

> 2AW of >wonen?

RBK, tabel 1

*


Toepassen op land







<0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 0,0049

<0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 0,07


$)

27 <0,35 5,7 14 0,14 28 <1,5 16 59


&)


gemeten gehalte

eenheid

24,0 % @

Datum toetsing:

parameter

- lutumgehalte


Project: Monster:



AW

AW

AW

Grond

AW

AW

AW

Waterbodem




mg/kg ds


<20

63,636

0,0032 0,0032 0,0032 0,0032 0,0032 0,0032 0,0032 0,0223

0,0318 0,1818 0,0909 0,3182 0,2273 0,2273 0,1818 0,1364 0,1818 0,1364 0,380

27,125 0,386 6,805 20,749 0,145 62,647 1,050 16,600 92,348


10-8-2010

11 11 18 18 11

Aantal getoetst 2)

AW

AW

AW

AW AW AW AW wonen AW AW AW

Klasse

1 1 1 1 1

> AW

*



Klasse

AW

AW

AW

0 0 0 0 0

0 0 0 0 0

0 NVT NVT NVT NVT

Grond

2 2 3 3 2

Toegestaan AW 1)

> 2AW of >wonen?

*


2 NVT NVT NVT NVT

Toegestaan wonen 1)

RBK, tabel 1

Toepassen op land



RBK, tabel 1

Ontvangend


> 2AW of >wonen?

AW AW AW AW AW


AW


AW

AW AW AW AW A AW AW AW

Klasse

* *

* * *



RBK, tabel 2


AW


AW

AW AW AW AW A AW AW AW


* *

* * *

AW

AW

AW


Klasse

> 2AW of >wonen?

RBK, tabel 1

*


Toepassen op land







<0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 0,0049

<0,01 0,04 0,02 0,07 0,05 0,05 0,04 0,03 0,04 0,03 0,38


$)

<20 <0,35 3,1 12 0,11 44 <1,5 8,3 50


&)


gemeten gehalte

eenheid

7,5 % @

Datum toetsing:

parameter

- lutumgehalte


Project: Monster:



AW

AW

AW

Grond

AW

AW

AW

Waterbodem



RIJSWIJK (W000776.1010) MM4 og

mg/kg ds


<20

70,000

0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0245

0,0350 0,0500 0,0350 0,0500 0,0350 0,0500 0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,090

31,000 0,305 7,531 15,556 0,072 21,519 1,050 19,865 65,821


10-8-2010

11 11 18 18 11

Aantal getoetst 2)

AW

AW

AW


Klasse

0 0 0 0 0

> AW

*


AW

AW

AW


0 0 0 0 0

0 0 0 0 0

0 NVT NVT NVT NVT

Grond

2 2 3 3 2

Toegestaan AW 1)

> 2AW of >wonen?

*


2 NVT NVT NVT NVT

Toegestaan wonen 1)

RBK, tabel 1

Toepassen op land



RBK, tabel 1

Ontvangend


> 2AW of >wonen?

AW AW AW AW AW


AW


AW


Klasse

* *

* * *



RBK, tabel 2


AW


AW



* *

* * *

AW

AW

AW


Klasse

> 2AW of >wonen?

RBK, tabel 1

*


Toepassen op land







<0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 0,0049

<0,01 0,01 <0,01 0,01 <0,01 0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 0,09


$)

33 <0,35 8 14 <0,1 20 <1,5 21 63


&)


gemeten gehalte

eenheid

27,0 % @

Datum toetsing:

parameter

- lutumgehalte


Project: Monster:



AW

AW

AW

Grond

AW

AW

AW

Waterbodem



RIJSWIJK (W000776.1010) MM5 og

mg/kg ds


<20

70,000

0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0035 0,0245

0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,0350 0,070

27,125 0,391 4,739 12,317 0,093 21,574 1,050 14,942 37,685


10-8-2010

11 11 18 18 11

Aantal getoetst 2)

AW

AW

AW


Klasse

0 0 0 0 0

> AW

*


AW

AW

AW


0 0 0 0 0

0 0 0 0 0

0 NVT NVT NVT NVT

Grond

2 2 3 3 2

Toegestaan AW 1)

> 2AW of >wonen?

*


2 NVT NVT NVT NVT

Toegestaan wonen 1)

RBK, tabel 1

Toepassen op land



RBK, tabel 1

Ontvangend


> 2AW of >wonen?

AW AW AW AW AW


AW


AW


Klasse

* *

* * *



RBK, tabel 2


AW


AW



* *

* * *

AW

AW

AW


Klasse

> 2AW of >wonen?

RBK, tabel 1

*


Toepassen op land







<0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 0,0049

<0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 0,07


$)

<20 <0,35 <3 <10 <0,1 15 <1,5 7,3 20


&)


gemeten gehalte

eenheid

7,1 % @

Datum toetsing:

parameter

- lutumgehalte


Project: Monster:



AW

AW

AW

Grond

AW

AW

AW

Waterbodem



TE RIJSWIJK

BIJLAGE

7

Verklaring milieukundigen

B03014/CB0/0L0/000776/1010/pdj

ARCADIS

20

Bijlage 5 Groepsrisico DSM


Groepsrisico ruimtelijke ontwikkelingen rondom DSM Gist B.V. projectnr. 110178 - 202763 revisie 03 4 april 2011

Auteur

Save Postbus 321 7400 AH Deventer

Opdrachtgever Kuiper Compagnons B.V. Postbus 13060 3004 HB Rotterdam

datum vrijgave 4 april 2011

beschrijving revisie 03 definitief rapport

goedkeuring BW

vrijgave NvR

Groepsrisico ruimtelijke ontwikkelingen rondom DSM Gist B.V. projectnr. 110178 - 202763 4 april 2011, revisie 03

Inhoud 1 Inleiding 2 Externe veiligheid 3 DSM Gist 3.1 Locatie 3.2 Algemene beschrijving van de inrichting 3.3 De procesbeschrijving 3.3.1 PIM-fabriek 3.3.2 ZOR-F 3.3.3 Enzymen productie (Acylase) 3.3.4 DCW (Destilatiecentrum West) 3.3.5 Koelfaciliteiten 3.3.6 Afvalwaterzuivering 3.3.7 Bereiding 2,3 butyleenglycol 3.4 Domino-effecten algemeen 4 Risicoanalyse 4.1 Subselectie 4.1.1 PIM 4.1.2 ZOR-F 4.1.3 Acylase 4.1.4 DCW 4.1.5 Koelfaciliteiten 4.1.6 Afvalwaterzuivering 4.1.7 Aardgas- en biogasleidingen 4.1.8 Verlading 4.1.9 PGS15-opslagvoorzieningen 4.2 LOC-scenario's 4.2.1 PIM 4.2.2 ZOR-F 4.2.3 DCW 4.2.4 Koelfaciliteiten 4.2.5 Aardgas- en biogasleidingen 4.2.6 CPR15-2-magazijnen 5 Berekeningsresultaten 5.1 Plaatsgebondenrisico 5.2 Invloedsgebied 5.3 Groepsrisico 5.3.1 Huidige bevolkingssituatie 2011 5.3.2 Toekomstige bevolkingssituatie 2022 5.3.3 Plan Rijswijk Zuid 6 Conclusie Bijlage 1 : Inrichtingstekening Bijlage 2 : Loods John

blz. 2 3 4 4 4 5 5 6 6 6 6 7 7 7 8 8 8 9 10 10 10 11 11 12 13 13 14 15 15 16 16 16 17 17 18 19 19 21 25 26 28 29

blad 1 van 28


1

Inleiding Voor de ontwikkeling van Delft en Rijswijk worden bestemmingsplannen voorbereid. Als onderdeel van de voorbereiding dienen de effecten van externe veiligheid op het plangebied in beeld te worden gebracht. Een van de risicobronnen met betrekking tot externe veiligheid betreft het bedrijf DSM Gist, dat is gelegen nabij de grens van Delft en Rijswijk. DSM Gist is een bedrijf, dat de lage drempelwaarde van de Brzo overschrijdt en daarmee valt onder de werkingssfeer van het Bevi. Dat betekent dat bij de ontwikkeling en onderbouwing van plannen binnen het invloedsgebied van DSM Gist rekening moet worden gehouden met de externe veiligheidsrisico's van het bedrijf. De Provincie Zuid-Holland heeft in november 2010 een extern veiligheidsonderzoek betreffende DSM Gist gerapporteerd[1]. Dit onderzoek was uitgevoerd om te bepalen of de plaatsgebonden risico contouren van DSM Gist tot saneringssituaties zouden leiden. Dit was relevant in het kader van de verplichting uit het Bevi om voor 1 januari 2010 saneringssituaties te verhelpen. Bij de beoordeling van de bestemmingsplannen behoort ook de beoordeling van het groepsrisico te worden betrokken. Kuiper Compagnons B.V. heeft Save opdracht gegeven dit groepsrisico te berekenen voor de huidige situatie en de toekomstige situatie. Deze berekening dient dan gebaseerd te worden op het onderzoek van Zuid-Holland, inclusief de bijbehorende PSU-file (berekeningsfile) en de reactie, die het RIVM heeft gegeven op het door de Provincie Zuid-Holland uitgevoerde onderzoek. De voorliggende rapportage doet verslag van het uitgevoerde onderzoek. Hoofdstuk 2 beschrijft de belangrijkste kenmerken van externe veiligheid, hoofdstuk 3 de potentieel risicovolle processen bij DSM Gist, hoofdstuk 4 geeft de risicoanalyse weer met de berekeningsresultaten in hoofdstuk 5. De conclusies staan in hoofdstuk 6.

blad 2 van 28


2

Externe veiligheid Met externe veiligheid wordt in het algemeen gedoeld op de grootte van het overlijdensrisico voor personen als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het overlijdensrisico wordt veroorzaakt door branden en/of explosies van brandbare gassen en vloeistoffen en door giftige gas- of dampwolken als gevolg van ontsnappingen van giftige vloeistoffen of gassen. Ook branden met giftige rookgassen kunnen een oorzaak zijn. De mate van externe veiligheid wordt bepaald door de grootte van drie te berekenen grootheden: het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de maximale-effectafstand. Het plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico presenteert de overlijdenskans van een persoon als functie van de afstand tot de beschouwde activiteit. Het wordt berekend door te stellen, dat een persoon zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Door middel van risicocontouren op een plattegrond wordt aangegeven tot waar de risico's reiken. De grootte van het plaatsgebonden risico is onafhankelijk van de feitelijke omgeving en zegt niets over het aantal personen dat bij een ongeval getroffen kan worden. De plaatsgebondenrisicocontouren vormen eigenlijk een hoogtekaart van overlijdenskans. Voor het plaatsgebonden risico is in het Nederlandse externe veiligheidsbeleid (Besluit externe veiligheid inrichtingen, Bevi) een norm vastgesteld. Deze norm luidt voor een nieuwe situatie, dat zich binnen de risicocontour, die een overlijdenskans van 10-6 per jaar (eens in de miljoen jaar) weergeeft, zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden en bij voorkeur geen beperkt kwetsbare objecten. De maximale-effectafstand De maximale-effectafstand is de afstand in de windrichting waarop de overlijdenskans bij 30 minuten blootstelling is gedaald tot 1%. Deze afstand speelt geen rol in de toetsing van bedrijfsactiviteiten aan de normstelling op het beleidsterrein externe veiligheid. De maximale-effectafstanden zijn van belang voor de voorbereiding op de rampenbestrijding. Het groepsrisico Het groepsrisico is in feite een vertaling van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico houdt wel rekening met de daadwerkelijke aanwezigheid van personen en geeft de kans dat een bepaalde groep personen tegelijkertijd het slachtoffer zou kunnen worden. Het voor een situatie berekende groepsrisico wordt in een grafiek weergegeven, waarin op de horizontale as het berekende aantal slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve frequentie daarvan is weergegeven. Voor het groepsrisico is er geen normstelling van toepassing. Gevolgde methodiek Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico worden berekend door de uitvoering van een risico analyse (QRA). In de Handleiding Risicoberekeningen Bevi (revisie 3.2 d.d. 01-07-2009) is aangegeven welke scenario's in de QRA moeten worden gehanteerd bij de bepaling van het risico. De risico berekeningen zijn uitgevoerd met de vigerende versie van het programma SAFETI-NL (versie 6.54).

blad 3 van 28


3 3.1

DSM Gist Locatie De inrichting DSM Gist is gevestigd aan de Alexander Fleminglaan 1 te Delft. (zie figuur 3.1).

Figuur 3.1 De locatie van DSM Gist te Delft (paars omkaderd) De inrichting is gelegen aan de noordkant van de gemeente Delft en wordt begrensd door ’t Haantje (gemeente Rijswijk), de Delftsche Schie, de Watertorengracht en de Provincialeweg. Ten zuiden van het fabrieksterrein bevindt zich gesloten woonbebouwing van Delft, evenals aan de westzijde van de Provincialeweg. In de Watertorengracht bevinden zich woonschepen. De bebouwing langs 't Haantje wordt als lintbebouwing gekarakteriseerd. De inrichting wordt doorsneden door de spoorlijn Rotterdam – Den Haag.

3.2

Algemene beschrijving van de inrichting DSM Gist is een biotechnologisch productiebedrijf dat antibiotica, anti-schimmelmiddelen en aroma’s voor de voedingsmiddelenindustrie en diverse andere (bij)producten vervaardigt. Productie geschiedt door vergistingsprocessen met behulp van micro-organismen en door chemische omzettingen. In bijlage 1 is een plattegrond van de inrichting opgenomen. blad 4 van 28


De risico’s op het gebied van externe veiligheid die met de activiteiten van DSM samenhangen zijn: • Productieprocessen waarin brandbare en/of toxische stoffen worden gebruikt, gevormd of teruggewonnen; • Opslagen van gevaarlijke stoffen (zowel tankopslag als opslag in emballage in CPR15-loodsen); • Transport en verlading van gevaarlijke stoffen, waaronder aardgas- en biogasleidingen. De meerderheid van insluitsystemen bevat brandbare vloeistoffen, in het bijzonder oplosmiddelen en vloeistoffen benut voor koelfaciliteiten. De koelinstallaties worden bedreven met niet-toxische werkstoffen. Toxische (vloei)stoffen t.b.v. processen worden niet in bulkhoeveelheden gebruikt, met uitzondering van glutaaraldehyde.

3.3

De procesbeschrijving Onderstaande activiteiten die bulkhoeveelheden gevaarlijke stoffen gebruiken zijn beschreven in de vergunningaanvraag van 30 juni 2000. PIM (productie Pimaricine) ZOR-F (productie 7-ADCA)

Enzymenproductie (Acylase)

DCW DA/AMC Koelfaciliteiten

Afvalwaterzuivering SSC Bereiding 2,3 butyleenglycol Pen –G extract en zout. ZEN

DFS-07a. Extractie en zuivering van pimaricine met behulp van propanol. Gelegen nabij terreingrens Oost. DAI-08. Productie van antibiotica door middel van een biologisch proces. De volgende insluitsystemen zijn aanwezig: ingeterpte tanks, de aceton terugwinning en de afgasbehandeling (afgasscrubbers, NH3, H2S en SO2). DAI-07. Fabricage van enzymen op dragermateriaal. Propaandiol wordt gebruikt als conserveringsmiddel. Propaandiol is niet geclassificeerd als een gevaarlijke stof en wordt niet verder beschouwd. Butylacetaat en glutaaraldehyde worden gebruikt bij de dragermateriaalbereiding. DAI-06. Herwinning van vuile oplosmiddelen en opwerkingsdeel van de Acylase. Nabij terreingrens (‘t Haantje nabij spoorlijn). Relevant door destillatie van oplosmiddelen en herwinning van ammonia. DAI-05. Bereiding van aromamiddelen uit butyleenglycol. Deze activiteit is beëindigd. LBD-03. Koelfaciliteiten worden door enkele koelinstallaties geleverd via koudedragers. De in de aanvraag genoemde ammoniakkoelinstallatie is niet gerealiseerd en is niet vergund. Enkele koudedragers zijn brandbaar (methanol en aceton). LBD-04. Productie en zuivering van biogas. Nabij terreingrens Zuid. DAI-04. De fabriek is niet meer vergund. DFS-03. Bereiding butyleenglycol via fermentatie, geen gevaarlijke stoffen aanwezig. DAI-02. Deze fabriek is afgebroken. DAI-03. Deze fabriek is afgebroken.

De fabrieken, waarvan is aangegeven dat zij zijn afgebroken alsook de activiteiten, waarvan is aangegeven dat deze zijn beëindigd, worden in de QRA niet beschouwd.

3.3.1

PIM-fabriek In de PIM-fabriek wordt pimaricine, een schimmelwerend middel geïsoleerd en gezuiverd uit een extern aangevoerd beslagmengsel. Hierbij wordt 1-propanol als oplosmiddel gebruikt, herwonnen en aangevoerd. Het aangevoerde beslagmengsel bevat 20% propanol. De zuivering vindt plaats via opmenging met 70% propanol, filtering en verlaging van de pH m.b.v. zoutzuur. Daarnaast is natronloog blad 5 van 28


aanwezig, o.a. om de pimaricine in het beslagmengsel in oplossing te houden. De propanol wordt gedeeltelijk ter plaatste herwonnen door destillatie in een 10 m3-kolom en deels bij DCW. De geconcentreerde propanol wordt opgeslagen in ingeterpte tanks (maximaal 40 m3). De beslagtank van 170 m3 staat buiten in een bund. Natronloog en zoutzuur (oplossing) zijn gezien hun stofeigenschappen niet beschouwd in de QRA.

3.3.2

ZOR-F Bij de productie van 7-ADCA wordt gebruikgemaakt van aceton. Aceton wordt via de oplossing en afgasbehandeling teruggewonnen met destillatie. De destillatiekolom is 20 m3 groot. De acetontanks zijn ingeterpt, 34 m3 voor gezuiverde aceton en 134 m3 voor ongezuiverde aceton met een concentratie onder 10%. In het proces komen relatief geringe hoeveelheden zwavelwaterstof en ammoniak vrij die met scrubbers afgevangen worden.

3.3.3

Enzymen productie (Acylase) De meest relevante activiteit is het gebruik van butylacetaat. Het totale volume bedraagt 30 m3. Daarnaast is een zelfde hoeveelheid glutaaraldehyde aanwezig, aangenomen is als 50% oplossing. Hoewel glutaaraldehyde geclassificeerd is als toxisch, is de stof vanwege de lage dampspanning en lage toxiciteit niet verder beschouwd.

3.3.4

DCW (Destilatiecentrum West) Herwinning/opwerken van onderstaande oplosmiddelen: • Ammoniawaterlagen. Hiervoor wordt destillatie toegepast om opgewerkte ammonia met een concentratie tot 25% te herwinnen. Er is gasvormig NH3 aanwezig met een maximum van de inhoud 3 van een totale kolom (20 m ). De vloeibare fasen bevatten tot maximaal 25% ammoniak. Dit percentage geldt als niet relevant voor optredende risico’s. • Opwerking vuile propanol (PIM). • Opwerking vuile oplosmiddelen, waaronder aceton en butylacetaat. Alcoholen en aceton worden uit een waterig milieu teruggewonnen. Er is sprake van minder dan 10% aceton in water. De kolommen 3 hebben een volume van 10 m . Uit oogpunt van emissiepreventie worden de diverse afgasstromen gekoeld met koudemiddel. Als insluitsysteem geldt een volume van 15 m3 aceton bij lage temperatuur. De gekoelde afgasstroom wordt niet als gevaarlijk beschouwd.

3.3.5

Koelfaciliteiten Aceton en methanol worden als koelmedium gebruikt. Als werkstof zijn hoofdzakelijk CFK’s in gebruik, 3 die niet relevant zijn voor externe veiligheid. Er bevindt zich 45 m aceton in de koelinstallatie inclusief de buffer bij een temperatuur van -45 gr C.

blad 6 van 28


3.3.6

Afvalwaterzuivering Het product van de anaerobe-afvalwaterzuivering is een mengsel van methaan (97%), kooldioxide en zwavelwaterstof (3%). Zwavelwaterstof is toxisch. Het zwavelgehalte is hoog vergeleken met andere zuiveringsinstallaties, wat wordt verklaard door de specifieke afvalstroom met een hoog aanbod van zwavel in de vorm van zwavelzuur en thiosulfaat.

3.3.7

Bereiding 2,3 butyleenglycol Butyleenglycol is niet geclassificeerd als gevaarlijke stof (is geen giftige stof en heeft een vlampunt van 90 C) en wordt daarom buiten beschouwing gelaten in deze QRA.

3.4

Domino-effecten algemeen Behalve in de PIM-fabriek zijn in de diverse processen geen domino-effecten geïdentificeerd volgens de Handleiding risicoberekening. Ook spelen externe factoren, zoals windturbines of de nabijheid van een luchthaven met vliegroutes boven het terrein van de inrichting, geen rol voor de risico berekeningen. Domino effecten van de spoorlijn die het bedrijfsterrein doorkruist zijn vanwege dezelfde reden niet meegenomen.

blad 7 van 28


4 4.1

Risicoanalyse Subselectie Voor een Brzo-inrichting zoals DSM Gist, waarvoor een QRA moet worden opgesteld kan het aantal insluitsystemen erg groot zijn. Omdat niet alle insluitsystemen significant bijdragen aan het risico, is het niet zinvol om alle insluitsystemen in de QRA op te nemen. Daarom is een selectiemethode ontwikkeld, de subselectie, om de insluitsystemen aan te wijzen die het meest bijdragen aan het externe risico en dus in de QRA moeten worden opgenomen. De subselectie is niet geschikt voor alle typen insluitsystemen binnen een inrichting. Met name de vorming van ongewenste reactieproducten in run-awayreacties en de vorming van toxische verbrandingsproducten in een brand van verpakte gevaarlijke stoffen in een opslagloods kunnen niet goed worden meegenomen in de subselectie en moeten daarom, naast de geselecteerde insluitsystemen, in de QRA zelf worden beschouwd. De volgende activiteiten moeten meegenomen worden in de QRA: 1. Risico’s van reactieproducten en run-awayreacties. 2. Opslagen van gevaarlijke stoffen die vallen onder de richtlijn PGS 15. 3. Bulkverladingsactiviteiten. 4. Uitsluiting van bepaalde stoffen zoals gekoelde opslag van (zeer) grote hoeveelheden stikstof, zuurstof of kooldioxide. Dit betekent dat de volgende activiteiten van DSM Gist in de risicoberekening meegenomen moeten worden: • CPRS15-2-opslagvoorzieningen (oftewel PGS15-opslagen); • Bulkverlading. Van de overige activiteiten is daarom bepaald of de daarbij behorende maximale-effectafstanden buiten de terreingrens liggen (op basis van hun afstand tot de terreingrens). Doordat het gaat om brandbare vloeistoffen, zijn de effectafstanden veelal beperkt. Informatie over de insluitsystemen is beperkt. De informatie komt uit het onderzoek van de Provincie Zuid-Holland. In dat onderzoek is voor destillatie-installaties geen informatie over volumes en procesomstandigheden per insluitsysteem (o.a. kolom, condensor) van de installatie ingevoerd. In plaats daarvan is de totale inhoud van de installaties als insluitsysteem beschouwd.

4.1.1

PIM De PIM-fabriek bevindt zich op 50 meter van de inrichtingsgrens nabij als kwetsbare objecten te beschouwen woonschepen. De propanol-voorraadtanks van maximaal 40 m3 zijn ingeterpt. De 5 naast elkaar staande procesvaten, elk met een inhoud van 25 m3 in gebouw 153 kunnen tot een vloeistofplas buiten het gebouw aanleiding geven. Bij een hierop volgende brand bestaat de mogelijkheid van een domino-effect op de overige procesvaten. Alleen in het geval van falen van een tank in het gebouw is domino-effect op 1 van de 4 overige tanks beschouwd met een kansreductie van 10 vanwege kans op geen ontsteking en repressie (voorkomen van escalatie). De beslagtank van 170 m3 staat buiten in een bund van 200 m2. De tank staat in de hoek van een bund. De tank voor beslagmengsel staat buiten, bevindt zich in een bund en heeft een (semi)automatisch blad 8 van 28


brandbestrijdingssysteem. Gezien de positie van de tank, geheel aan de rand van de bund, is de bund slechts deels toereikend voor instantaan falen en 10 minuten uitstroom. Modellering conform HRB, met bijkomstig 60% bund is niet effectief bij grote scenario’s. De stof is gemodelleerd als mengsel, zodat de juiste plasuitbreiding en (lage) warmtestraling gebruikt worden. Er is van uitgegaan dat het mengsel aanzienlijke tijd blijft branden na ontsteking. De berekende intensiteit/ warmstestraling is echter gering. Propanol lekkage uit een gebouw is gemodelleerd als een uitstroom een lek van 100 mm. Stof als 70% mengsel gemodelleerd. Beide grote scenario’s (instantaan en continu) zijn bij elkaar genomen in 1 gebouw lekkage scenario. Klein lek is verwaarloosd. Natronloog en zoutzuur zijn gezien hun stofeigenschappen niet beschouwd in de QRA. Zoutzuur betreft een 36% oplossing, die niet geclassificeerd is als een giftige vloeistof. Tabel 4.1 Maximale-effectafstanden PIM-fabriek Insluitsysteem Effectafstand [m] D5 F1,5 Ingeterpte propanoltank Beslagtank bund 200 m2 Beslagtank bund faalt Dominoscenario Propanollekkage uit gebouw

4.1.2

145 17 110 70 52

140 16 110 70 55

Afstand tot grens inrichting [m]

Geselecteerd

50 50 50 50 50

ja ja ja ja

ZOR-F Er zijn 2 scenario’s mogelijk, namelijk het vrijkomen van de gasinhoud van de kolom, die conservatief als verzadigde aceton bij 1,2 bara en 60 gr C is genomen, en het vrijkomen van de vloeistofinhoud. Het vrijkomen van de gasinhoud heeft een effectafstand van globaal 25 meter [1].De vloeistofinhoud kan maximaal de samenstelling hebben van de voeding (10% aceton in water) en is op kookpunt bij 1,2 bara. Uitgaande van 20% vulling van de kolom met vloeistof betreft dit 4 m3 vloeistof op kookpunt, aangevuld door de koude voeding totdat de toevoer gestopt wordt. De resulterende plas zal veel water bevatten en daardoor bij ontsteking geen hoge warmtestraling veroorzaken. De hoeveelheden ammoniak, zwavelwaterstof en zwaveldioxide in de afgasbehandeling zijn zo gering dat geen relevant effecten ontstaan. Omdat deze scenario’s geen effecten buiten de terreingrens hebben, zijn zij niet opgenomen in de berekening. Tabel 4.2 Maximale-effectafstanden ZOR-F-fabriek Insluitsysteem Effectafstand [m] D5 F1,5 Kolom aceton vloeistofinhoud Kolom aceton gasinhoud Ingeterpte acetontank

35 25 110

30 25 100


60 60 60

Geselecteerd

nee nee ja

blad 9 van 28


4.1.3

Acylase Deze fabriek bevindt zich nabij de DCW, maar verder van de terreingrens verwijderd. Door de lage temperatuur is de effectafstand geringer dan die van de destillatie bij DCW, de afstand tot de terreingrens is groter en de faalkans is veel lager [1]. Aangezien destillatie van butylacetaat is meegenomen bij de DCW-locatie en daar niet geselecteerd is, wordt dit proces op deze locatie niet nader beschouwd. Deze activiteit selecteert zich niet voor de QRA.

4.1.4

DCW De fabriek ligt op ongeveer 50 meter van de inrichtingsgrens en heeft een aantal relevante insluitsystemen, namelijk destillatiekolommen voor terugwinning oplosmiddelen en ammonia (25%) en afgaskoeling met koude aceton. Conservatief wordt uitgegaan van continu bedrijf van 1 kolom voor butylacetaat, 1 kolom voor aceton en 1 kolom voor propanol. Elke kolom heeft een inhoud van 10 m3. De ammoniaherwinning is een continu proces. Uit een beschouwing van de effectafstand van het destilleren van verdunde aceton blijkt dat deze beperkt is tot maximaal 25 meter. De kolommen voor butylacetaat en propanol worden wel opgenomen. De effectafstand van de aceton voor de koeling is voor plasbrand zodanig dat dit scenario volledigheidshalve wordt opgenomen. De opwerking van ammonia is volledigheidshalve gemodelleerd als het continu vrijkomen van 5 kg/s gasvormige ammoniak in het gebouw. De gevonden effectafstanden zijn kleiner dan 10 meter zodat dit niet opgenomen wordt in de QRA. Daarnaast zijn condensors beschouwd met een inhoud van 3,75 m3. Tabel 4.3 Maximale-effectafstanden DCW Insluitsysteem Effectafstand [m] D5 F1,5 Kolom butylacetaat Kolom aceton Kolom propanol Terugwinning ammonia Destilleren van verdunde aceton Afgaskoeling met koude aceton Condensor butylacetaat Condensor aceton Condensor propanol

4.1.5


Geselecteerd

55 84 95 <10

35 78 95 <10

55 55 55 55

nee ja ja nee

<25

<25

55

nee

110 35 53 59

105 25 53 59

55 55 55 55

ja nee nee ja

Koelfaciliteiten De koelinstallatie met een totaal van 45 m3 aceton is opgenomen in de QRA. De 1% letaliteitsafstand bedraagt 180 meter en de afstand tot de inrichtingsgrens ca. 150 meter.

blad 10 van 28


Tabel 4.4 Maximale effectafstand van de koelinstallatie aceton Insluitsysteem Effectafstand Afstand tot grens [m] inrichting [m] D5 F1,5 Koelinstallatie aceton

4.1.6

182

173

150

Geselecteerd

ja

Afvalwaterzuivering Uitgegaan is van 4 biogas wassers/drogers met een volume van 250 m3. Tabel 4.5 Maximale effectafstand Afvalwaterzuivering Insluitsysteem Effectafstand Afstand tot grens [m] inrichting [m] D5 F1,5 Biogaswassers/drogers

4.1.7

31

35

50

Geselecteerd

nee

Aardgas- en biogasleidingen Voor de aardgasleidingen geldt dat deze deels ondergronds zijn. Voor de ondergrondse leidingen is verticale uitstroom gemodelleerd, voor de bovengrondse leidingen is horizontale uitstroming gemodelleerd. Aardgas wordt van buitenaf aangevoerd met een druk van 40 bar. Na het ontvangststation zijn de aardgasleidingen [1] zijn 18 bar, behalve het laatste deel bij het ketelhuis, waar uitgegaan is van een reductie naar 8 bar en een overgang in de leiding van 100 mm naar 200 mm. Vanaf het gasontvangststation zijn de aardgasleidingen gemodelleerd in de risicoberekeningen. Biogas is gemodelleerd als methaan en een overdruk van 1 bar.De biogasleiding is gemodelleerd als ondergrondse leiding DN200 met 1 bar overdruk. In Fig 4.1 zijn de leidingtracés voor de aardgas en biogasleidingen gegeven, zoals die in [1] zijn beschreven en in dit onderzoek zijn gehanteerd. Omdat de leidingen op en nabij de inrichtingsgrens liggen zijn ze automatisch geselecteerd.

blad 11 van 28


Figuur 4.1 Tracés van de aardgasleidingen (bruin) en de biogasleiding (groen) op het bedrijfsterrein.

4.1.8

Verlading Er vindt beperkt bulkverlading plaats van oplosmiddelen. Voor alle oplosmiddelen geldt dat de aanvoer sterk beperkt is door de herwinning van de gebruikte vuile en/of verdunde oplosmiddelen. Verlading van brandbare vloeistoffen vindt plaats bij DCW, ZOR-F en PIM. Bij PIM wordt het beslagmengsel (20% propanol, 100 verladingen per jaar) en propanol (100 ton/jaar 5 verladingen) verladen. Bij DCW (terp west) wordt maximaal 200 ton/jaar aan brandbare vloeistoffen (20 verladingen/jaar) verladen. Gekozen is voor het modelleren van 40 verladingen, waarvan 20 met propanol en 20 met butylacetaat. Ook vindt verlading plaats van ammonia (<25%). Bulkverlading van ammonia is niet gemodelleerd omdat het percentage lager is dan 25%. Op de PIM-fabriek vindt verlading van 70% propanol en verlading van beslagmengsel (max 25% propanol) plaats.

blad 12 van 28


Tabel 4.6 Maximale-effectafstanden voor de verlading Insluitsysteem Effectafstand [m] D5 F1,5 PIM-propanoltankwagen PIM-beslagmengseltankwagen Verlading Aceton Terp West Verlading Butylacetaat Terp West

4.1.9

114 42 130 57


113 40 125 50

Geselecteerd

45 45 130 130

ja nee nee nee

PGS15-opslagvoorzieningen In een aantal magazijnen mag meer dan 10 ton aan verpakte gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Deze opslagen zijn potentieel relevant. De John 1- en 3-loodsen zijn langwerpig en aan één lange zijde zonder gevel. De daken zijn niet brandwerend uitgevoerd, waardoor bij een brand voldoende pluimstijging optreedt. Er zijn dan geen externe risico’s bij brand. Opslagloods John 2 kent een gelijke bouw, alleen is opslagloods John 2 wel voorzien van een automatische sprinklerinstallatie. De Hari geeft niet aan hoe om gegaan moet worden met open opslagen waarin sprinklersystemen zijn geïnstalleerd. Vanwege deze onduidelijkheid is deze loods gemodelleerd als dichte loods met beschermingsniveau 1 met automatische sprinklerinstallatie. Loods John 2 Zuid is 3,70 meter hoog en heeft een oppervlak van ca. 225 m2. Loods John 2 West is 3,70 meter hoog en heeft een oppervlak van ca. 200 m2. Voor beide opslagvoorzieningen is uitgegaan van 10% ADR3-stoffen. Loods Hannibal is een gesloten loods. De loods heeft beschermingsniveau 3. Loods Hannibal is 5 meter hoog en heeft een oppervlak van ca. 625 m2. Voor de modellering is voor alle loodsen uitgegaan van een gemiddelde samenstelling met maximaal 10% stikstof, 10% chloor en 10% zwavel. Deze percentages zijn in de Handleiding risicoberekeningen Bevi voorgeschreven als "worst case" in geval van een onduidelijke dan wel sterk wisselende hoeveelheden opgeslagen gevaarlijke stoffen. Tabel 4.7 Maximale-effectafstanden bij PGS15-opslagen Insluitsysteem Effectafstand Afstand tot grens [m] inrichting [m] D5 F1,5 Hannibal (625 m2) John 2 - West (200 m2) John 2 - Zuid (225 m2)

4.2

125 80 90

1.500 950 1.030

140 90 65

Geselecteerd

ja ja ja

LOC-scenario's Het subselectiesysteem volgens hoofdstuk 2 van Module C van de Hari is toegepast op insluitsystemen van DSM Gist. Van deze insluitsystemen zijn de LOC-scenario's en bijbehorende frequenties bepaald.

blad 13 van 28


4.2.1

PIM Voor de PIM-fabriek zijn de volgende insluitsystemen geselecteerd: • Verlading; • Ingeterpte propanoltank; • Beslagtank; • Dominoscenario; • Propanollekkage uit gebouw.

Verlading Scenario

Scenario Type

PIM-propanoltankwagen IF PIM-propanoltankwagen 600 PIM-propanolverlading slangbreuk ingreep PIM-propanolverlading slanglekkage ingreep PIM-propanolverlading slangbreuk geen ingreep PIM-propanolverlading slanglekkage geen ingreep PIM-propanolverlading plasbrand domino

instantaan falen 10 minuten uitstroming breuk lekkage breuk lekkage plasbrand

Inhoud

Frequentie [1/jaar]

23 m3 23 m3 1,5 m3 1,5 m3 23 m3 23 m3 23 m3

1,71E-08 8,56E-10 2,70E-05 2,70E-06 3,00E-06 3,00E-05 4,35E-08

• Bij PIM wordt propanol 100 ton/jaar, dat is 5 verladingen, verladen. Uitgaande van 3 uur aanwezigheid per verlading is dit een aanwezigheid van 15/8.760 = 0,00171. Uitgegaan wordt van 1,5 uur lossen per verlading. Dit betekent dat de totale lostijd 1,5 x 5 =7,5 uur/jaar bedraagt. • Voor de uitstroom van de slang bij ingreep wordt uitgegaan van 1,5 m3. • Voor de scenario is uitgegaan van de stof 1-propanol. PIM-fabriek Scenario

Scenario Type

Stof

PIM-domino PIM-beslagtank 600 bund PIM-beslagtank 600 bund faalt PIM-beslagtank IF bund faalt PIM-beslagtank IF bund PIM-beslagtank lekkage PIM-propanoltank lekkage uit gebouw PIM-propanol ingeterpt 40 m3

vuurbal 10 minuten uitstroming 10 minuten uitstroming instantaan falen instantaan falen lekkage lekkage instantaan falen

70%1-propanol 25%1-propanol 25%1-propanol 25%1-propanol 25%1-propanol 25%1-propanol 70%1-propanol isopropanol

Inhoud

20.000 kg 170 m3 170 m3 170 m3 3 170 m 170 m3 25 m3 40 m3

Frequentie [1/jaar] 5,00E-06 2,00E-06 3,00E-06 3,00E-06 2,00E-06 1,00E-04 5,00E-05 1,00E-08

• PIM-beslagtank staat in de hoek van een bund, waardoor is aangenomen, dat de kans 60% is, dat deze bund niet effectief zal zijn bij grote scenario’s. Daarom is zowel bij instantaan falen als bij 10 minuten uitstroming het scenario op basis van deze 60% vverdeeld in 2 scenario's. Propanol is gemodelleerd als mengsel, zodat de juiste plasuitbreiding en (lage) warmtestraling gebruikt worden door SAFETI-NL. Er is van uitgegaan dat het mengsel aanzienlijke tijd blijft branden na ontsteking. De berekende warmtestraling is echter gering. • PIM-gebouw: mogelijkheid van uitstroom uit gebouw van 25 m3-tanks gemodelleerd alsof gebouw een tank is met een lek van 100 mm. Stof als 70% mengsel gemodelleerd. Beide grote scenario’s zijn bij elkaar genomen in 1 gebouwlekkage scenario. Klein lek is verwaarloosd. blad 14 van 28


• PIM-domino: Alleen in het geval van falen van een tank in het gebouw is domino-effect op 1 van de 4 overige tanks beschouwd met een kansreductie van 10 vanwege kans op niet ontsteking en repressie (voorkomen van escalatie). Voor de frequentie betekent dit 5.10-5 x 0,1 = 5.10-6/jaar. Uitgegaan is van het vrijkomen van 20.000 kg.

4.2.2

ZOR-F Van de ZOR-F-fabriek is één ingeterpte tank geselecteerd.

4.2.3

Scenario

Scenario Type

Stof

Inhoud

Frequentie [1/jaar]

ZOR-F acetontank

instantaan falen

aceton

34 m3

1,00E-08

DCW

•

• •

Scenario

Scenario Type

Stof

Inhoud

DCW-kolom aceton IF DCW-kolom aceton 600 DCW-kolom aceton 10 mm DCW-kolom propanol IF DCW-kolom propanol 600 DCW-kolom propanol 10 mm DCW-koelaceton IF DCW-koelaceton 600 DCW-cond propanol 10 pijpen DCW-cond propanol 600 DCW-cond propanol lekkage

instantaan falen 10 minuten uitstroming lekkage instantaan falen 10 minuten uitstroming lekkage instantaan falen 10 minuten uitstroming instantaan falen 10 minuten uitstroming lekkage

aceton aceton aceton 1-propanol 1-propanol 1-propanol aceton aceton 1-propanol 1-propanol 1-propanol

10 m3 10 m3 10 m3 10 m3 10 m3 10 m3 15 m3 15 m3 3 3,75 m 3 3,75 m 3 3,75 m

Frequentie [1/jaar] 5,00E-06 5,00E-06 1,00E-04 5,00E-06 5,00E-06 1,00E-04 5,00E-06 5,00E-06 5,00E-05 5,00E-05 1,00E-03

Kolommen en condensoren zijn gemodelleerd met als aanname verzadigde vloeistof iets boven het atmosferische kookpunt voor de kolommen en iets onder het kookpunt met een geringe overdruk voor de condensoren/refluxvaten. Bij gebrek aan volledige gegevens over de kolommen, is een eenvoudige worst case benadering gebruikt. De faalfrequenties voor het vrijkomen van vloeistof zijn bepaald als de som van: falen kolom, falen reboiler, falen leidingwerk tussen reboiler en kolom (10 m). Er is uitgegaan dat voor deze kleine installaties een reboiler zonder pomp is gebruikt. Voor het vrijkomen van gas + inhoud refluxvat is uitgegaan van de som: kolom, condensor, refluxvat, refluxpomp en verbindend leidingwerk. De hoeveelheid vloeistof in de kolom is bepaald als 20% van het volume van de kolom + 10 minuten nalevering via de feed.

blad 15 van 28


4.2.4

Koelfaciliteiten De koelinstallatie met een totaal van 45 m3 aceton is opgenomen in de QRA.

Scenario

Scenario Type

Stof

Inhoud

Frequentie

Koelinstallatie aceton IF Koelinstallatie aceton 600

instantaan falen 10 minuten uitstroming

aceton aceton

45 m3 45 m3

5,00E-06 5,00E-06

4.2.5

Aardgas- en biogasleidingen Scenario

Scenario Type

Stof

Frequentie [1/jaar]

Breuk 275m - 200mm Lek 275m - 200mm Breuk 635m - 100mm Lek 635m - 100mm Breuk 265m - 100mm Lek 265m - 100mm Breuk 375m - 100mm Lek 375m - 100mm Breuk 165m - 200mm Lek 165m - 200mm

breuk lekkage breuk lekkage breuk lekkage breuk lekkage breuk lekkage

methaan methaan methaan methaan methaan methaan methaan methaan methaan methaan

5,00E-07 1,50E-06 5,00E-07 1,50E-06 5,00E-07 1,50E-06 3,00E-07 2,00E-06 1,00E-07 5,00E-06

Lengte [m]

Diameter [mm]

725 725 635 635 265 265 375 375 165 165

200 200 100 100 100 100 100 100 200 200

Ligging

Ondergronds Ondergronds Ondergronds Ondergronds Ondergronds Ondergronds Bovengronds Bovengronds Bovengronds Bovengronds

• Voor de ondergrondse leidingen is verticale uitstroom gemodelleerd, voor de bovengrondse leidingen is horizontale uitstroming gemodelleerd. • Biogas is gemodelleerd als een mengsel van methaan (97%) waterstof sulfide (3%) en onder een overdruk van 1 bar. Safeti-nl geeft aan, dat de toxische aspecten van het mengsel verwaarloosbaar zijn. De biogasleiding is gemodelleerd als ondergrondse leiding DN200 met 1 bar overdruk. • De aardgasleiding druk is 18 bar, behalve het laatste deel bij het ketelhuis, waar uitgegaan is van een reductie naar 8 bar en een overgang in de leiding van 100 mm naar 200 mm. • Uitgegaan is van een inhoud van 100.000 m3.

4.2.6

CPR15-2-magazijnen

• •

Halnaam

Oppervlak

Scenario

Hannibal John 2 - West John 2 - Zuid

2.500 m2 200 m2 225 m2

brand met toxische gassen brand met toxische gassen brand met toxische gassen

Hoogte [m] 5 3,7 3,7

ADR-fractie nvt 10% 10%

Voor de ADR3-stoffen is uitgegaan van synthetische verpakking. Op pagina 78 van 129 van de Hari staat dat "De denkbeeldige stof C3,90H8,50O1,06Cl0,46N1,17S0,51P1,35 voldoet aan het criterium van stikstof-, chloor- en zwavelgehalte van 10%. blad 16 van 28


5

Berekeningsresultaten Voor de meteogegevens is uitgegaan van het dichtstbijzijnde meteo station, zijnde Ypenburg. Uitgegaan is van de standaard ruwheidslengte van 0,3 meter.

5.1

Plaatsgebondenrisico Het berekende plaatsgebonden risico staat in figuur 5.1.

Figuur 5.1 Het berekende plaatsgebonden risico van DSM Gist BV De 10-6/jaarcontour blijft grotendeels op het bedrijfsterrein van DSM Gist BV. Aan de noordkant en aan de zuidkant is er een kleine overschrijding van de terreingrens. Altena's hoeve ligt binnen deze contour. De gemeente Delft heeft aangegeven, dat Altena's hoeve een beperkt kwetsbaar object is. blad 17 van 28


De bijdragen van de scenario's, die samen tenminste 90% van de 10-6/jaarcontour bepalen, staan in de tabel 5.1. Tabel 5.1 Scenario's die samen tenminste 90% van het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar (noordzijde bedrijfsterreingrens) bepalen Scenario Hannibal\Deur open 300 m2 1800 s Hannibal\Deur open 625 m2 1800 s Overig Totaal

5.2

Bijdrage aan het plaatsgebonden risico [%] 57,8 40,3 1,9 100,0

Invloedsgebied De maximale-effectafstand is de afstand in de windrichting waarop de overlijdenskans bij 30 minuten blootstelling is gedaald tot 1%. De berekeningsresultaten geven aan, dat deze afstand wordt bepaald door een brand van 625 m2 in Hannibal en dat deze afstand gelijk is aan 1.500 meter. Het gebied binnen deze afstand wordt het invloedsgebied genoemd en daar de wind elke kant kan opstaan is dit gebied cirkelvormig (Fig 5.2)

Fig 5.2 Invloedsgebied van DSM Gist Daar alleen binnen dit invloedsgebied er een overlijdenskans is, moet voor het groepsrisico de aanwezigen binnen dit gebied worden geïnventariseerd. blad 18 van 28


5.3

Groepsrisico Om het groepsrisico te kunnen berekenen zijn de aanwezigheidsgegevens van personen binnen het invloedsgebied geïnventariseerd. De aanwezigheidsgegevens zijn voor twee situaties in kaart gebracht: 1. Huidige bevolkingssituatie anno 2011; 2. Toekomstige bevolkingssituatie anno 2022.

5.3.1

Huidige bevolkingssituatie 2011 De aanwezigheidsgegevens of bevolkingsgegevens zijn afkomstig van de Populator (Populatiebestand GR). Deze gegevens zijn een momentopname van de bevolking zoals deze begin 2011 in de gemeentelijke basisadministratie staan. Binnen de 10-8/jaarcontour zijn de gegevens gecontroleerd op specifieke kwetsbare bestemmingen met behulp van de risicokaart. Een overzicht van deze kwetsbare bestemmingen staan in figuur 5.2.

Figuur 5.3 Specifieke kwetsbare bestemmingen binnen de berekende 10-8/jaarcontour van DSM Gist

blad 19 van 28


Nr

Object

Type

Locatie

1 2 3 4

Sportfondsenbad Delft Laurentiusschool (SBO) Hofkerk Lindenhof Buitenschoolse opvang Ring Pass/Knotz Basisschool Het Mozaik Buitenschoolse opvang De Noordzee basisschool De omnibus Kinderdagverblijf De Pinguin Gabriëlschool Buitenschoolse Opvang De zeester Evenementenhal De Lindenhof Freinetschool Margriet Basisschool Het Mozaik Mondriaan Brasserskade Bethlehemkapel

Zwembad Onderwijsinstelling Gebedshuis Verpleegtehuizen

Weteringlaan 1 Colijnlaan 2 Cort van der Lindenstraat 1 Cort van der Lindenstraat 245

600 130 300 62

Kinderdagverblijf Onderwijsinstelling

Westblok 1 Van Alkemadestraat 2

40 200


Van Kinschotstraat 21 Van Alkemadestraat 4

20 120


van Kinschotstraat 23 Teding van Berkhoutlaan 10

36 170

Kinderdagverblijf Cafés, discotheek, restaurant Onderwijsinstelling Onderwijsinstelling Onderwijsinstelling Gebedshuis Wooncomplexen nietzelfredzame bewoners Wooncomplexen nietzelfredzame bewoners Tehuizen

De Meesterstraat 2

5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19

Logeerhuis Delft Woongroep Nieuwe Plantage GVT Nieuwe Plantage

Aantal personen

20

Zocherweg 9 De Vriesstraat 1 Casper Fagelstraat 65 Brasserskade 1 Floresstraat 2

400 130 258 2.600 400

Nieuwe Plantage 18

15

Nieuwe Plantage 17 Nieuwe Plantage 16

10 14

De volgende aanvullingen zijn als gevolg hiervan aan de bevolkingsgegevens van de dagperiode toegevoegd. 1. Sportfondsenbad Delft Dit zwembad zit met 14 personen in de populator. Een vlak met 600 personen is toegevoegd. 3. Hofkerk Dit gebedshuis zit met 1 persoon in de populator. Een vlak met 300 personen is toegevoegd. 7. Buitenschoolse opvang De Noordzee Dit kinderdagverblijf zit niet in de populator. Een vlak met 20 personen is toegevoegd. 11. Buitenschoolse opvang Ring Pass/Knotz Dit kinderdagverblijf zit niet in de populator. Een vlak met 40 personen is toegevoegd. 13. Freinetschool Margriet Deze onderwijsinstelling zit niet in de populator. Een vlak met 130 personen is toegevoegd. 15. Mondriaan Brasserskade Deze onderwijsinstelling zit niet in de populator. Wel zit een vlak voor een kinderdagverblijf in de populator met 275 personen. Een vlak met 2.600 personen is toegevoegd. 16. Bethlehemkapel Dit gebedshuis zit niet in de populator. Een vlak met 400 personen is toegevoegd.

blad 20 van 28


18. Logeerhuis Delft, Woongroep Nieuwe Plantage en GVT Nieuwe Plantage Deze wooncomplexen voor niet-zelfredzame bewoners en tehuizen zitten niet als zodanig in de populator. Wel zit in het bebouwingsvlak waar deze objecten deel van uitmaken een totaal van 62 personen. Dit is ongewijzigd gelaten en er is dus geen vlak toegevoegd. De gemeente Delft heeft aangegeven, dat het overzicht van kwetsbare objecten op de risico kaart enige aanvulling behoeft. In tabel 5.3 en figuur 5.3a zijn deze aanvullende gegevens opgenomen. Tabel 5.3 Aanvullende gegevens van de gemeente Delft Object

Type

Locatie (x, y)

A1. Altena Hoeve A2. Apostolisch genootschap A3. Vermeertoren

Partycentrum Kerk Gezondheidscentrum Wijkcentrum Gezondheidscentrum Vrije school Praktijkschool

(83.037, 448.061) (82.845, 447.756) (82.952, 447.680)

A4. De Hoed A5. De Widar A6. Laurentius

(83.911, 447.898) (83.260, 447.600) (83.321, 447.724)

Aantal personen 200 395 70 200 51 209 349

Fig 5.3a. Aanvullende gegevens van de gemeente Delft (volgens tabel 5.3).

5.3.2

Toekomstige bevolkingssituatie 2022 Voor de bevolkingssituatie van 2022 is de huidige bevolkingssituatie als basis genomen. Daarnaast zijn enkele ontwikkelingen meegenomen. De ontwikkelingen vinden plaats in de gemeenten Rijswijk en Delft en zijn de onderzoekers ter beschikking gesteld door de gemeenten Delft en Rijswijk. blad 21 van 28


Een overzicht van de ontwikkelingen in gemeente Rijswijk staat in figuur 5.4. De daarbij behorende aantallen staan in tabel 5.4. Deze aantallen zijn toegevoegd aan de reeds bestaande aanwezigheidsgegevens.

Figuur 5.4 Overzicht van de ontwikkelingen in gemeente Rijswijk Tabel 5.4 Gebied

De gehanteerde aanwezigheidsgegevens van de nieuwbouwvlakken in Rijswijk Aantal Aantal dag Aantal nacht

1 2 3

25 woningen 9 wooneenheden 8.500 m2 bvo kantoor en 7.000 m2 bedrijf categorie 3.1 . 80% bebouwingspercentage en max hoogte 12 meter max 850 woningen 12,5 hectare bedrijventerrein categorie 3.1 MKB max 1825 woningen max 3.000 m2 bvo maatschappelijke voorzieningen, detailhandel en dienstverlening (wijkcentrum) max 1.250 woningen 1.000 m2 bvo maatschappelijke voorzieningen, detailhandel en dienstverlening (buurtcentrum) max 325 woningen 3 hectare bedrijventerrein categorie 3.1 MKB

4 5 6 7 8 9 10 11

30 11

60 21,6

353 1.020 500 2.190

14 2.040 100 4.380

100 1.500

0 3.000

33 390 120

0 780 24

• Voor de ontwikkelingen zijn de volgende vuistregels gebruikt (zie HVG en PGS 1 deel 6): 2,4 personen per woning met 50% aanwezig overdag en 100% in de nacht. • Voor MKB-gebied is uitgegaan van een middeldruk bedrijventerrein dat 40 personen per hectare. Uitgegaan wordt van 100% aanwezigheid overdag en 20% in de nachtperiode. blad 22 van 28


• Voor bedrijfsoppervlakte is uitgegaan van 1 persoon per 100 m2 bvo. Uitgegaan wordt van 100% aanwezigheid overdag en 20% in de nachtperiode. • Voor kantoren en maatschappelijke, detailhandel en dienstverlening functies is uitgegaan van 1 persoon per 30 m2. Uitgegaan wordt van 100% aanwezigheid overdag en 0% in de nachtperiode. Een overzicht van de ontwikkelingen in de gemeente Delft staat in figuur 5.5. De daarbij behorende aantallen staan in tabel 5.5.

Figuur 5.5 Overzicht van de ontwikkelingen in gemeente Delft Tabel 5.5 De gehanteerde aanwezigheidsgegevens van de nieuwbouwvlakken in Delft Naam en omschrijving Huidig dag nacht 1 2 3

Calve terrein. Huidig : industrie. Toekomstig : kantoor en industrie. Van der Lee locatie. Huidig : Industrie. Toekomstig : 200 woningen Nabij Mondriaan locatie. Huidig : leeg. Toekomstig : 120 appartementen

156 49 0

27 6 0

Toekomstig dag nacht 630 240 144

Het berekende groepsrisico staat in figuur 5.6. De bijdrages van de scenario's die tot 90% van het groepsrisico bepalen staan in tabel 5.6.

blad 23 van 28

126 480 288


Figuur 5.6 Het berekende groepsrisico van DSM Gist voor de huidige en toekomstige situatie Het maximale aantal slachtoffers is voor zowel de huidige situatie als voor de toekomstige situatie berekend op 60 en zoals verder uit figuur 5.5 blijkt wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico overschreden door zowel de huidige als de toekomstige situatie. Voor de toekomstige situatie is de grootste overschrijding qua frequentie 18% hoger ten opzichte van de oriëntatie waarde (bij 20 slachtoffers). Voor de bestaande situatie is de grootste overschrijding 14% (bij 30 slachtoffers). Het groepsrisico van de toekomstige situatie neemt toe ten opzichte van de huidige situatie. Tabel 5.6

De bijdrages van de scenario's die tenminste 90% van het groepsrisico bepalen voor de huidige situatie

Scenario Huidig 2 Hannibal\Doors Open- 625 m /1.800 s Hannibal\Doors Open- 300 m2/1.800 s Overig Toekomstig 2 Hannibal\Doors Open- 625 m /1.800 s 2 Hannibal\Doors Open- 300 m /1.800 s Overig

Bijdrage aan het groepsrisico [%]

72 24 4 75 22 3 blad 24 van 28


Opgemerkt wordt dat het groepsrisico globaal is bepaald, daar van verschillende toekomstplannen eerst nog een globale invulling bekend is. Aanbevolen wordt voor de verschillende ontwikkelingen nauwkeuriger de aanwezigheidsgegevens te bepalen als de plannen concreet zijn.

5.3.3

Plan Rijswijk Zuid Het groepsrisico is ook berekend voor de huidige situatie plus alleen het plan Rijswijk Zuid, waarbij alle overige toekomstige ontwikkelingen dus niet zijn meegenomen. Het aldus berekende groepsrisico is volkomen identiek aan het groepsrisico voor alle toekomstige ontwikkelingen, als gegeven in Fig 5.5. Hieruit valt te leren, dat alleen ontwikkelingen dichtbij de loods Hannibal het groepsrisico kunnen doen toenemen. In wat meer algemene termen: alleen ontwikkelingen binnen de 10-7 contour doen het groepsrisico zichtbaar toenemen.

blad 25 van 28


6

Conclusie Voor de ontwikkeling van Delft en Rijswijk worden bestemmingsplannen voorbereid. Als onderdeel van de voorbereiding zijn de effecten van externe veiligheid op het plangebied bepaald voor het bedrijf DSM Gist, dat is gelegen nabij de grens van Delft en Rijswijk. De Provincie Zuid-Holland heeft in november 2010 een extern veiligheidsonderzoek betreffende DSM Gist gerapporteerd[1]. Hierin is het plaatsgebonden risico bepaald en aangegeven is, dat er geen beperkingen dienaangaande zijn. Het voorliggende onderzoek is gebaseerd op dit onderzoek van Zuid-Holland, inclusief de bijbehorende PSU-file en op de reactie, die het RIVM heeft gegeven op het uitgevoerde onderzoek. Conform [1] is in dit onderzoek bepaald, dat het belangrijkste scenario een brand in loods Hannibal is, waarbij toxische verbrandingsgassen ontstaan. Het bijbehorende invloedsgebied is 1.500 meter. De doelstelling van dit onderzoek betreft de bepaling van het groepsrisico. Ten behoeve hiervan zijn door de gemeentes Delft en Rijswijk de gegevens verstrekt met betrekking tot het (voorgenomen) aantal aanwezigen en objecten binnen het invloedsgebied. Hieruit is gebleken, dat Altena's hoeve in Delft (door de gemeente geklasseerd als beperkt kwetsbaar) binnen de 10-6 contour valt. Het groepsrisico is berekend voor de huidige en de toekomstige situatie alsmede specifiek voor Rijswijk Zuid. In vergelijking met de huidige situatie neemt het groepsrisico in de toekomst toe, zij het beperkt. Deze toename komt alleen voor rekening van het plan Rijswijk-Zuid.

blad 26 van 28


Referenties 1.

Rapportage Externe Veiligheid DSM Gist B.V., onderzoek naar plaatsgebonden risico, J.F. Heckman et al, Provincie Zuid-Holland, 15 november 2010

blad 27 van 28


Bijlage 1 : Inrichtingstekening

blad 28 van 28


Bijlage 2 : Loods John

blad 29 van 28

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek bedrijven


Notitie

Datum: Ons kenmerk: Uw kenmerk:

1

15 maart 2011 V057165aaA1.eg -

Project: Locatie: Betreft:

Woonwagencentrum Molenhof Rijswijk Geluidbelasting woonwagencentrum Molenhof Rijswijk

Inleiding

In het kader van de ontwikkeling van het woonwagencentrum Molenhof in de directe nabijheid van de bedrijven Van Puffelen Recycling en A.C.G. Gordijn Transporten BV, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de consequenties van deze ontwikkeling in het kader van het vergunde milieurecht van genoemde bedrijven. In 2006 is door ons bureau een akoestisch onderzoek uitgevoerd met de toenmalige inzichten ten aanzien van de inrichting van het woonwagencentrum. Nu deze inrichting ten opzichte van 2006 is gewijzigd, dient te worden nagegaan of deze wijzigingen consequenties hebben ten aanzien van de conclusie van het in 2006 uitgevoerde onderzoek. Uit het in 2006 uitgevoerde onderzoek bleek dat de ontwikkeling van het woonwagencentrum geen extra belemmeringen opleverde voor de voornoemde bedrijven.

2

Uitgangspunten

De toegepaste rekenmodellen van Van Puffelen Recycling en A.C.G. Gordijn Transporten BV zijn ontleend aan de bij de aanvraag, c.q. melding, van de desbetreffende inrichting ingediende akoestische onderzoeken. Het model van Van Puffelen is overeenkomstig het model uit rapport HU.Wo415-01-001.R02 d.d. 27 februari 2004 van Dorsserblesgraaf, Den Haag. Het model van A.C.G. Gordijn Transporten BV is overgenomen uit het rapport ‘Akoestisch rapport A.C.G. Gordijn Transporten Rijswijk’, rapportnummer: 2040419, revisie 00, datum 21-04-2004, opgesteld door S&W Consultancy, Middelburg. Het woonwagencentrum is gemodelleerd conform de tekening ‘Inrichtingsvoorstel Molenhof 2010’, getekend: de heer Ron Korte op 9 juni 2010 en gewijzigd op 10 januari 2011, van de afdeling: Stad en Samenleving, Sectie: Ruimtelijke Ordening Verkeer Milieu. De chalets van het woonwagencentrum bestaan uit 2 bouwlagen, elke bouwlaag is 3 m hoog. De hoogte van de eerste bouwlaag ten opzichte van het maaiveld is 0,5 m. In het kader van dit onderzoek is gebleken dat een aantal chalets uitgevoerd moet worden in één laag in combinatie met een geluidafscherming om de geluidvoorschriften (het maximale geluidniveau) in de avondperiode van A.C.G. Gordijn Transporten BV te respecteren.

Kelvinbaan 40, 3439 MT Nieuwegein | Postbus 1475, 3430 BL Nieuwegein | T (030) 231 13 77 F (030) 234 17 54 | E [email protected] | Bank 3642.36.558 | KvK 30073990 | BTW NL007093159B01

Tevens dient de kopgevel bij een chalet (zie figuur 5.1) uitgevoerd te worden als een zogenaamde ‘dove gevel’. Een dove gevel is een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en een geluidwering heeft die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A). Bij een dove gevel gelden de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet en behoeft die gevel niet te worden getoetst. Voor het opstellen van het akoestisch rekenmodel is gebruik gemaakt van Geomilieu V1.71. De beoordelingshoogte ter plaatse van de gevels van de chalets is 2,0 m hoogte in de dagperiode en 5,0 m hoogte in de avond- en nachtperiode (met uitzondering voor die chalets die één laag zijn).

3

Normstelling

3.1

Van Puffelen Recycling

In de vigerende vergunning van Van Puffelen Recycling, beschikking van Gedeputeerde Staten kenmerk DGWM/2005/6228, zijn op de grens van het bestaande woonwagencentrum waarden opgenomen voor de equivalente waarden die variëren van L,Ar,LT 49 dB(A) – 53 dB(A). Voor het maximale geluidniveau is op de grens van het bestaande woonwagencentrum een waarde opgenomen van L,Amax 70 dB(A). Omdat in de vergunning van Van Puffelen Recycling specifiek op een aantal punten een geluidvoorschrift is opgenomen, is voor de beoordeling van het optredende geluidniveau ter hoogte van de nieuwe woonwagens gebruik gemaakt van de beoordelingscriteria zoals deze in de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening is beschreven. De Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening is opgesteld als hulpmiddel bij het voorkomen en beperken van hinder door industrielawaai. De provincie heeft in haar overwegingen ten aanzien van de vergunning aangegeven eveneens gebruik te hebben gemaakt van de systematiek van de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening. Gezien de ligging van de woningen en het woonwagencentrum heeft de provincie geconstateerd dat de woonomgeving is te typeren als een woonwijk in een stad. Hiervoor geldt conform de Handreiking een richtwaarde van 50 dB(A) in de dagperiode. Deze richtwaarde van 50 dB(A) is bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de geluidbelasting van Van Puffelen Reclycling ter plaatse van de nieuwe woonwagens als toetswaarde gehanteerd.

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

2

3.2

A.C.G. Gordijn Transporten BV

Bij de beoordeling van de geluidniveaus ter plaatse van de gevels van de geprojecteerde woonwagens is voor de beoordeling van A.C.G. Gordijn Transporten BV uitgegaan van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit: L,Ar,LT in de dagperiode = 50 dB(A); L,Ar,LT in de avondperiode = 45 dB(A); L,Ar,LT in de nachtperiode = 40 dB(A); L,Amax in de dagperiode = 70 dB(A); L,Amax in de avondperiode = 65 dB(A); L,Amax in de nachtperiode = 60 dB(A). Daarnaast is aan A.C.G. Gordijn Transporten BV, door de gemeente, een nadere eis opgelegd met betrekking tot de routering van vrachtwagens op het terrein van de inrichting binnen de nachtperiode. Gedurende de periode 23.00 – 07.00 uur mogen vrachtwagens slechts binnen het, op de in onderstaand figuur, aangegeven gedeelte van de inrichting rijden.

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

3

4

Geluidniveaus vanwege Van Puffelen Recycling

Omdat Van Puffelen Recycling alleen in de dagperiode in bedrijf is geldt, conform de eerder genoemde Handreiking, een meethoogte van 1,5 meter boven begane grondvloer. Als motivatie is in de Handreiking gegeven dat voor de standaard eengezinswoning in de dagperiode de buitenruimten en de woonkamers dan voornamelijk de te beschermen ruimten zijn. Omdat de chalets qua typologie zijn te beschouwen als eengezinswoningen, maar op een constructie staan van 0,5m hoog, is de geluidbelasting voor Van Puffelen Recycling op 2 meter hoogte boven maaiveld beoordeeld (1,5m + 0,5m). In figuur 4.2 zijn de berekende geluidniveaus gegeven op 2,0 m hoogte ter plaatse van de chalets. In onderstaand figuur 4.1 is de huidige situatie weergegeven met de locatie van Van Puffelen Recycling en het bestaande woonwagencentrum. Bij de berekeningen is rekening gehouden met het geluidscherm op erfafscheiding van Van Puffelen Recycling. De locatie van dit geluidscherm is eveneens aangeduid.

Locatie geluidscherm erfscheiding

Locatie woonwagencentrum

Figuur 4.1. Locatie van Van Puffelen Recycling en het woonwagencentrum.

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

4

Figuur 4.2 Geluidniveaus, L,Ar,LT, in de dagperiode, hoogte 2 m, t.p.v. de chalets vanwege Van Puffelen Recycling

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

5

Conclusie uit figuur De geluidniveaus, L,Ar,LT,dag, zijn ten hoogste 50 dB(A) en overschrijden niet de hoogst toelaatbaar geachte waarden, zoals deze in de vergunning van Van Puffelen Recycling is opgenomen, van 53 dB(A). De geluidniveaus geven ook geen overschrijding van de in de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening toelaatbaar geachte waarden van 50 dB(A) voor een omgeving die is te kwalificeren als een woonwijk in een stad. De maximale geluidniveaus, L,Amax,dag, zijn ten hoogste 64 dB(A) (zie bijlage 1) en geven geen overschrijding van de in de vergunning opgenomen waarden van 70 dB(A).

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

6

5

Geluidniveaus vanwege A.C.G. Gordijn Transporten BV

Bij de beoordeling van de geluidbelasting van A.C.G. Gordijn Transporten BV is rekening gehouden met het gegeven dat een aantal chalets in één laag wordt uitgevoerd in combinatie met geluidafscherming in de vorm van een tuinmuur van 2 m hoog met een lengte van 24 m. In onderstaande figuren zijn de desbetreffende chalets en de tuinmuren weergegeven.

5.1

Berekeningsresultaten

In volgende figuren zijn de berekende geluidniveaus gegeven ter plaatse van de chalets op 2,0 m hoogte in de dagperiode en op 5,0 m hoogte in de avond- en nachtperiode.

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

7

Tuinmuur: H=2m, lengte=24m Tuinmuur: H=2m, lengte=24m dove kopgevel

Eénlaag

Eénlaag Eénlaag

Eénlaag

Figuur 5.1 Geluidniveaus, L,Ar,LT, in de dagperiode op 2 m hoogte t.p.v. de chalets vanwege A.C.G. Gordijn Transporten BV.

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

8

Tuinmuur: H=2m, lengte=24m Tuinmuur: H=2m, lengte=24m

dove kopgevel

Eénlaag

Eénlaag Eénlaag

Eénlaag

Figuur 5.2 Geluidniveaus, L,Ar,LT, in de avondperiode op 5,0 m hoogte (éénlaagse chalets op 2m hoogte) t.p.v. de chalets vanwege A.C.G. Gordijn Transporten BV

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

9

Tuinmuur: H=2m, lengte=24m

Tuinmuur: H=2m, lengte=24m dove kopgevel

Eénlaag

Eénlaag Eénlaag

Eénlaag

Figuur 5.3 Geluidniveaus, L,Ar,LT, in de nachtperiode op 5,0 m hoogte (éénlaagse chalets op 2 m hoogte) t.p.v. de chalets vanwege A.C.G. Gordijn Transporten BV

Conclusie uit figuur De geluidniveaus, L,Ar,LT, zijn in de dag-, avond- en nachtperiode respectievelijk ten hoogste 46 dB(A), 42 dB(A) en 34 dB(A) en voldoen aan de normstelling van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. De maximale geluidniveaus, L,Amax, zijn in de dag-, avond- en nachtperiode respectievelijk ten hoogste 65 dB(A), 65 dB(A) en 64 dB(A) (zie bijlage I). De normstelling wordt in de nachtperiode met 4 dB(A) overschreden.

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

10

5.2

Maatregelen

Zoals aangegeven in de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening, heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om maximale geluidniveaus tot 65 dB(A) in de nachtperiode te vergunnen als ondanks ALARA-maatregelen de grenswaarde wordt overschreden. Ondanks de twee schermen, bestaande uit aaneengesloten tuinmuren met een hoogte van 2 m en een lengte van 24 m, wordt het toelaatbare maximale geluidniveau van LAmax = 60 dB(A) in de nachtperiode met 4 dB(A) overschreden. Gegeven het feit dat de optredende maximale geluidniveaus afkomstig zijn van verkeersbewegingen en vergelijkbaar zijn met niveaus die langs wegen kunnen optreden en dat deze niveaus niet als extra hinderlijk worden ervaren, wordt voorgesteld aan A.C.G. Gordijn Transporten BV een nadere eis op te leggen die een verruiming van het maximale geluidniveau toestaat in de nachtperiode tot en met 64 dB(A). Daarmee zou de beoordeling ter plaatse van de chalets worden getoetst aan het maximale geluidniveau in de nachtperiode van 64 dB(A) en voldoet A.C.G. Gordijn Transporten aan die voorschriften.

LBP|SIGHT BV

dhr. E. Goudriaan

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

11

Bijlage I

Overzicht rekenresultaten

Deze bijlage geeft een samenvatting van de rekenresultaten. Voor de ligging van de waarneempunten, zie volgende figuren .

Figuur I.1 Nummers van de toetsingspunten ter plaatse van de chalets, deel 1. (toetsingspunt w10[5] is toegekend aan de dove gevel.)

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

12

Figuur I.2 Nummers van de toetsingspunten ter plaatse van de chalets, deel 2.

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

13

I. Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT De 20 hoogste LAr,LT-waarden t.g.v. Van Puffelen Recycling, in de dagperiode, op 2 m hoogte: Naam ww 22_A ww 24_A ww 22_A ww 25_A ww 24_A ww 21_A ww 23_A ww 21_A ww 20_A ww 24_A ww 05_A ww 25_A ww 05_A ww 05_A ww 20_A ww 05_A ww 23_A ww 25_A ww 16_A ww 24_A

Omschrijving ww22 [1] ww24 [1] ww22 [8] ww25 [3] ww24 [3] ww21 [1] ww23 [1] ww21 [8] ww20 [8] ww24 [2] ww05 [1] ww25 [1] ww05 [3] ww05 [2] ww20 [1] ww05 [4] ww23 [3] ww25 [2] ww16 [1] ww24 [4]

Hoogte 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2

Dag 50 50 49 49 49 49 49 48 48 48 48 48 48 48 48 48 48 47 47 47

De 20 hoogste LAr,LT-waarden t.g.v. A.C.G. Gordijn Transporten BV in de dagperiode, op 2 m hoogte: ww 01_A ww 01_A ww 01_A ww 01_A ww 10_A ww 02_A ww 08_A ww 08_A ww 06_A ww 12_A ww 12_A ww 06_A ww 07_A ww 07_A ww 08_A ww 07_A ww 07_A ww 10_A ww 08_A ww 07_A

ww01 [8] ww01 [1] ww01 [6] ww01 [7] ww10 [5] ww02 [1] ww08 [4] ww08 [2] ww06 [7] ww12 [1] ww12 [3] ww06 [5] ww07 [5] ww07 [6] ww08 [3] ww07 [7] ww07 [8] ww10 [4] ww08 [5] ww07 [3]

2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2

46 46 46 46 45 45 44 44 44 44 44 44 44 43 43 43 43 43 43 43

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

14

De 20 hoogste LAr,LT-waarden t.g.v. A.C.G. Gordijn Transporten BV ‘s avonds, op 5 m hoogte: Naam ww 10_A ww 01_A ww 01_A ww 01_A ww 10_A ww 12_A ww 01_A ww 12_A ww 10_A ww 02_A ww 10_A ww 13_A ww 08_A ww 13_A ww 07_A ww 03_A ww 07_A ww 17_A ww 16_A ww 19_A


Hoogte 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 2 5 2 5 2 5 5 5

Avond 42 42 42 42 42 41 41 41 41 40 40 40 39 39 39 39 39 39 39 39

De 20 hoogste LAr,LT-waarden t.g.v. A.C.G. Gordijn Transporten BV ‘s nachts, op 5 m hoogte: Naam ww 01_A ww 01_A ww 01_A ww 01_A ww 10_A ww 10_A ww 02_A ww 12_A ww 12_A ww 10_A ww 03_A ww 10_A ww 13_A ww 08_A ww 13_A ww 16_A ww 17_A ww 08_A ww 18_A ww 19_A


Hoogte 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 2 5 5 5 2 5 5

Nacht 34 34 34 33 33 32 32 31 31 31 31 30 30 30 30 30 30 30 30 29

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

15

II. Piekgeluidniveaus LAmax De 20 hoogste LAmax-waarden t.g.v. Van Puffelen Recycling, in de dagperiode, op 2 m hoogte: Naam ww 05_A ww 05_A ww 18_A ww 04_A ww 17_A ww 16_A ww 23_A ww 16_A ww 18_A ww 07_A ww 17_A ww 17_A ww 17_A ww 05_A ww 16_A ww 05_A ww 22_A ww 06_A ww 04_A ww 18_A


Hoogte 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2

Dag 64 62 62 62 61 61 61 61 61 61 61 61 61 60 60 60 60 60 60 60

De 20 hoogste LAmax-waarden t.g.v. A.C.G. Gordijn Transporten BV in de dagperiode, op 2 m hoogte: Naam ww 08_A ww 08_A ww 07_A ww 10_A ww 07_A ww 08_A ww 06_A ww 07_A ww 06_A ww 09_A ww 08_A ww 06_A ww 01_A ww 01_A ww 10_A ww 07_A ww 12_A ww 12_A ww 01_A ww 07_A


Hoogte 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2

Dag 65 64 63 63 63 63 63 62 62 62 62 62 62 61 61 61 61 61 60 60

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

16

De 20 hoogste LAmax-waarden t.g.v. A.C.G. Gordijn Transporten BV ‘s avonds, op 5 m hoogte: Naam ww 08_A ww 08_A ww 10_A ww 01_A ww 10_A ww 01_A ww 07_A ww 12_A ww 12_A ww 07_A ww 10_A ww 08_A ww 06_A ww 01_A ww 18_A ww 02_A ww 18_A ww 02_A ww 07_A ww 13_A


Hoogte 2 2 5 5 5 5 2 5 5 2 5 2 2 5 5 5 5 5 2 5

Avond 65 64 64 64 64 63 63 63 63 63 63 63 63 63 62 62 62 62 62 62

De 20 hoogste LAmax-waarden t.g.v. A.C.G. Gordijn Transporten BV ‘s nachts, op 5 m hoogte: Naam ww 10_A ww 12_A ww 12_A ww 10_A ww 13_A ww 13_A ww 12_A ww 01_A ww 10_A ww 01_A ww 01_A ww 13_A ww 12_A ww 14_A ww 07_A ww 01_A ww 07_A ww 07_A ww 18_A ww 02_A


Hoogte 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 2 5 2 2 5 5

Nacht 64 63 63 63 62 62 62 62 62 61 61 61 61 61 61 61 61 60 60 60

V057165aaA1.eg | 15 maart 2011

17

Bijlage 7 Watertoets


Watertoets bestemmingsplannen Vrijenban en Molenhof gemeente Rijswijk

Gemeente Rijswijk 7 april 2011 Conceptrapport 9W1423

HASKONING NEDERLAND B.V. RUIMTELIJKE ONTWIKKELING

George Hintzenweg 85 Postbus 8520 3009 AM Rotterdam +31 (0)10 443 36 66 (010) 443 36 88 [email protected] www.royalhaskoning.com Arnhem 09122561

Documenttitel

Verkorte documenttitel

Watertoets bestemmingsplannen Vrijenban en Molenhof gemeente Rijswijk Watertoets Vrijenban en Molenhof Rijswijk

Status

Conceptrapport

Datum

7 april 2011

Projectnaam

Watertoets bestemmingsplannen Vrijenban en Molenhof Rijswijk

Projectnummer

9W1423

Opdrachtgever

Gemeente Rijswijk

Referentie

Auteur(s) Collegiale toets Datum/paraaf Vrijgegeven door Datum/paraaf

9W1423/R20110407/501592/Rott

ir. A.P. (Annette) van den Berg M. (Matthijs) van Ginneken MSc ………………….

………………….

ir. F. (Frans) Jorna ………………….

………………….

Telefoon Fax E-mail Internet KvK

INHOUDSOPGAVE Blz. 1

INLEIDING 1.1 1.2

1 1 2

Watertoets Leeswijzer

2

BELEIDSUITGANGSPUNTEN 2.1 Waterbeleid 2.1.1 Nationaal en Europees beleid 2.1.2 Provinciaal beleid 2.1.3 Regionaal beleid 2.1.4 Gemeentelijk beleid 2.2 Uitgangspunten Watertoets 2.2.1 Veiligheid en waterkeringen 2.2.2 Waterkwantiteit 2.2.3 Watersysteemkwaliteit en ecologie 2.2.4 Onderhoud en bagger 2.2.5 Afvalwater en riolering

3 3 3 4 4 6 6 7 7 7 8 8

3

BESCHRIJVING ACTUELE SITUATIE 3.1 Ligging plangebied 3.2 Veiligheid en waterkeringen 3.3 Waterkwantiteit 3.4 Watersysteemkwaliteit en ecologie 3.5 Onderhoud en bagger 3.6 Afvalwater en riolering

9 9 10 12 15 15 15

4

TOEKOMSTIGE SITUATIE 4.1 Herziening bestemmingplan Vrijenban 4.2 De herontwikkeling van woonwagencomplex

17 17 19

5

CONTACTPERSONEN

21

6

WATERPARAGRAAF

23

7

LITERATUUR

27

Watertoets Conceptrapport

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

1

INLEIDING In deze watertoets komen twee plannen aan de orde: - de herziening van het bestemmingsplan Vrijenban te Rijswijk en - de herontwikkeling van woonwagencentrum Molenhof inclusief bijbehorende herziening van het bestemmingsplan, gelegen binnen Vrijenban te Rijswijk. Het bestemmingsplan voor de wijk Vrijenban en directe omgeving in het zuiden van Rijswijk, wordt herzien. Het betreft een algehele herziening van de geldende bestemmingsplanregelingen in dit gebied. Met het nieuwe bestemmingsplan worden diverse belangen met hun ruimtelijke effecten tegen elkaar afgewogen. Hiervoor worden diverse studies en onderzoeken uitgevoerd, een daarvan is de Watertoets. Binnen de wijk Vrijenban ligt het woonwagencentrum Molenhof. Zowel naar het oordeel van de bewoners als naar het oordeel van de gemeente Rijswijk is het wenselijk om de situatie op het woonwagencentrum Molenhof te verbeteren. Er gelden op dit moment meerdere bestemmingsplannen voor het woonwagencentrum. De revitalisering van Molenhof is op basis van deze plannen niet mogelijk. Er wordt daarom een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, waarmee één heldere regeling voor het nieuwe woonwagencentrum ontstaat. Ook voor deze ontwikkeling dient een Watertoets uitgevoerd te worden. De Watertoets is uitgevoerd met beide doelen, maar de waterparagraaf is specifiek gemaakt voor de twee plannen.

1.1

Watertoets In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte Watertoets. De Watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De Watertoets omvat het gehele proces van het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en het uiteindelijke beoordelen van wateraspecten in plannen en besluiten. Dit resulteert uiteindelijk in de Waterparagraaf. De Waterparagraaf is “een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding”. In de Waterparagraaf neemt de initiatiefnemer het wateradvies op van de waterbeheerder, motiveert de eventuele afwijkingen hiervan en stelt eventuele compenserende of mitigerende maatregelen voor.

De waterbeheerder, in dit geval het Hoogheemraadschap van Delfland (hierna te noemen Delfland), stelt in dit proces de kaders voor de waterhuishouding vast. Als onderdeel hiervan worden de bestaande wateropgave en de wateropgave voor de ontwikkeling Molenhof bepaald. De wateropgave houdt in dat voldoende bergingscapaciteit wordt gerealiseerd voor de compensatie van de toename van verhard oppervlak of het dempen van sloten. Daarnaast geeft Delfland aan welk beleid en welke criteria aangehouden moeten worden voor bijvoorbeeld het graven van open water en lozingen van regenwater op de riolering en/of het oppervlaktewater. Naast het beleid van het Hoogheemraadschap dient rekening te worden gehouden met het gemeentelijke beleid voor water en riolering. Voor deze Watertoets is dat de gemeente Rijswijk.

1.2

Leeswijzer Achtereenvolgens vindt u in deze rapportage de specifieke uitgangspunten en richtlijnen voor de Watertoets in hoofdstuk 2, een beschrijving van het huidige watersysteem in hoofdstuk 3, een beschrijving van het effect van de nieuwbouw op het watersysteem in hoofdstuk 4 en een overzicht van de contactpersonen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de Waterparagraaf weergegeven. Hoofdstuk 7 bevat de gebruikte literatuur.

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011


2

BELEIDSUITGANGSPUNTEN

2.1

Waterbeleid

2.1.1

Nationaal en Europees beleid Nationaal Waterplan In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening. Naast alle plannen om Nederland in de toekomst veilig en leefbaar te houden, is de uitvoering van maatregelen nu al in volle gang. Bijvoorbeeld de projecten Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken zijn in uitvoering en moeten in 2015 gereed zijn. Ook worden langs de kust de zogenoemde zwakke schakels aangepakt en vindt versterking plaats door zandsuppleties. Adviescommissie Waterbeheer 21 eeuw Om problemen in waterkwaliteit en waterkwantiteit te bestrijden is de Adviescommissie Waterbeheer 21e eeuw met de trits vasthouden, bergen en afvoeren gekomen. Met het vasthouden van water wordt geanticipeerd op de klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, daling van de bodem en verstedelijking. Nationaal Bestuursakkoord Water In verschillende beleidsregels is vastgelegd dat het watersysteem zowel op kwantitatief gebied als kwalitatief gebied voor 2015 op orde moet zijn. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is de afspraak gemaakt om de lokale en regionale watersystemen op orde te brengen, waarvoor het watersysteem wordt getoetst aan de geldende inundatienormen. Vanuit de NBW is ook een trits met betrekking tot de waterkwaliteit geformuleerd: schoonhouden, scheiden en schoonmaken. Water dient allereerst schoongehouden te worden, waar nodig kan dit door het scheiden van waterstromen. Als dit beide niet kan, dient water te worden gezuiverd.


9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

Kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) bevat doelstellingen met betrekking tot het waterkwalitatieve deel van het watersysteem. De doelstellingen van richten zich vooral op de waterkwaliteit en de ecologische toestand van watersystemen en gelden voor alle waterlichamen in Europa. Voor de waterlichamen is bepaald wat het type is en daar horen maatlatten bij voor de chemische en ecologische te bereiken toestand. De termijn waarop die doelstelling moet worden gehaald kan verschillen, echter voor de beschermde gebieden geldt 2015. Op basis van het verschil tussen de huidige situatie en deze te bereiken toestand, zijn maatregelenprogramma's opgesteld. Voor de uitvoering hiervan geldt een resultaatverplichting aan het einde van de planperiode. 2.1.2

Provinciaal beleid Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven: 1. Waarborgen waterveiligheid; 2. Zorgen voor mooi en schoon water; 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening; 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem. In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad. Naast de visie heeft de provincie een Actieprogramma Water opgesteld. In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.

2.1.3

Regionaal beleid Regionaal Bestuursakkoord Water Om de wateroverlast gezamenlijk aan te pakken is op initiatief van het Stadsgewest Haaglanden, de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Delfland het ‘Waterkader Haaglanden’ opgericht, en is in februari 2006 - in navolging van het Nationaal Bestuursakkoord Water - een Regionaal Bestuursakkoord Water Haaglanden ondertekend. Dit akkoord heeft als doelstelling het op orde hebben van het watersysteem in 2015. Daarbij wordt gestreefd naar een robuust en beheersbaar watersysteem dat zoveel mogelijk is gebaseerd op de principes van vasthouden, bergen en afvoeren.

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011


Het akkoord bevat afspraken omtrent het opstellen / actualiseren van gemeentelijke waterplannen, de ruimtelijke verankering van waterbergingsopgaven in bestemmingsplannen en het gezamenlijk (overheidsorganen en bedrijfsleven) zoeken naar innovatieve oplossingen. Waterkwantiteit Delfland is in 1998 gestart met het project Afvoer- en Bergingscapaciteit Delfland, kortweg ABC-Delfland, omdat het dat jaar te maken kreeg met wateroverlast. Om zich in de toekomst hier tegen te wapenen, wordt meer verwerkingsruimte gecreëerd voor een plotselinge toename van de waterhoeveelheid, zoals bij hevige regenbuien. Dit is opgenomen in het beleid ABC-polders dat mede is gebaseerd op het landelijke beleid. De volgende uitgangspunten zijn met name voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van belang: • Voor stedelijk gebied geldt een bergingsnorm voor open water van 325 m3/ha bruto verhard oppervlak • Voor verhard oppervlak geldt een maximale afvoer van 20 m3/min/100ha • In de eerste plaats dient regenwater op de locatie te worden vastgehouden in de bodem, ten tweede te worden geborgen in de vorm van oppervlaktewater Verder streeft Delfland naar het vasthouden van gebiedseigen water en het beperken van inlaat van gebiedsvreemd water, duurzaam stedelijk waterbeheer, voorkomen van afwenteling van knelpunten naar andere gebieden en het realiseren van robuuste watersystemen. Dit is verder uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010 – 2015. Voor Rijswijk is dit gezamenlijk met de gemeente verder geconcretiseerd in het waterplan Rijswijk (zie kopje gemeentelijk beleid). Waterkwaliteit Delfland streeft naar schoon en biologisch gezond water in kanalen, sloten en plassen. Delfland legt daarom zoveel mogelijk natuurvriendelijke oevers aan, omdat deze voor een grotere variatie in flora en fauna zorgen en een zuiverend vermogen hebben. Daarnaast streeft Delfland naar het zoveel mogelijk voorkomen van diffuse vervuilingsbronnen naar het oppervlaktewater. Diffuse bronnen zijn verspreid voorkomende bronnen van verontreiniging die kunnen leiden tot een verminderende water(bodem)kwaliteit. Het wassen van auto’s op straat, hondenpoep, het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (lood, koper, zink en dergelijke) en hout dat is behandeld met een anti-rotmiddel moet worden teruggedrongen. Het is wettelijk verboden om zonder vergunning afvalwater direct te lozen op sloten en kanalen. Delfland is in zijn beheersgebied belast met de uitvoering van deze aspecten van de Waterwet.


9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

Veiligheid Het Hoogheemraadschap van Delfland zet zich in voor de waterveiligheid van haar beheersgebied. Het bouwen en opslaan op waterkeringen mag niet zonder meer en hierop is de Delfllands Algemene Keur van toepassing. Het maken van werken (waaronder bouwen) in de leggerzone waterstaatswerk heeft strengere eisen dan het maken van werken in de beschermingszone van de waterkering. Met deze Keurbepalingen wil Delfland voorkomen dat de stabiliteit of het functioneren van de waterkering wordt beïnvloed. Tevens moet de waterkering in de toekomst, indien nodig, opgehoogd of verbreed kunnen worden, hiervoor is een profiel van vrije ruimte vastgesteld. In veenkaden is het geheel niet toegestaan om in de leggerzones van de waterkeringen werken te maken. 2.1.4

Gemeentelijk beleid De gemeente Rijswijk is vooral verantwoordelijk voor de ruimtelijke aspecten in het stedelijk gebied en voor de inzameling en afvoer van afvalwater, hemelwater en grondwater. De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe ontwikkelingen, voortkomend uit het Gemeentelijk Rioleringsplan en het Waterplan: • • •

Het scheiden van vuile en schone waterstromen; Verbeteren van de waterkwaliteit en beleving van water; Verbeteren van de waterberging en waterafvoer.

In het waterplan Rijswijk heeft Vrijenban het streefbeeld ‘Praktisch Water’ gekregen. Dit is het basisniveau voor het watersysteem. De reden hiervoor is dat er weinig oppervlaktewater in de wijk aanwezig is. Wel is er een aantal riooloverstorten, waardoor de potenties van het watersysteem beperkt zijn. Het water voldoet aan de NBW normen en er zijn vaste peilen De waterkwaliteit en de kwaliteit van de waterbodem zijn voldoende. Plaatselijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd ten behoeve van de belevingswaarde. De ruimtelijke kwaliteit van het water is daarmee voldoende. Het water en haar oevers worden redelijk schoon gehouden. Binnen het Waterplan is aangegeven dat in het zuidelijke deel van de Hoge Broekpolder (Vrijenban) 1.900 m3 waterberging gerealiseerd moet worden. De benodigde ruimte voor deze opgave kan worden gevonden in een groene wig in de Vrijenban (bruto ruimte ca. 25.000 m2). Daarvan zou een oppervlak van ca. 6.300 m2 nodig zijn voor waterberging (op basis 1.900 m3 en een maximale peilfluctuatie van 30 cm).

2.2

Uitgangspunten Watertoets Het hoogheemraadschap van Delfland dient betrokken te worden in de planfase van de bestemmingsplanwijziging. Hiermee wordt invulling gegeven aan de watertoets. Onderstaand zijn de relevante beleidsuitgangspunten van Delfland en gemeente Rijswijk opgesomd.

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011


2.2.1

Veiligheid en waterkeringen Delfland kent twee typen waterkeringen: - primaire waterkeringen (zeewering en Delflandsedijk); - regionale waterkeringen: o binnenwaterkering (Maasdijk); o boezemkaden; o polderkaden; o landscheidingen; o waterscheidingen. In de legger zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit een kernzone en beschermingszones. Beide typen zones moeten worden overgenomen in bestemmingsplannen. Binnen de kernzone en de beschermingszones zijn op basis van de Keur beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerende vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.

2.2.2

Waterkwantiteit -

-

2.2.3

Daar waar de watertoets verplicht is, hanteert Delfland een waterbergingsnorm van 325 m3 / ha. Als binnen de plangrens niet aan deze norm voor oppervlaktewaterberging kan worden voldaan, zijn aanvullende maatregelen binnen hetzelfde peilgebied (bij voorkeur binnen het plangebied) noodzakelijk om toch voldoende berging te realiseren. Als in de huidige situatie meer water aanwezig is dan de norm vereist, dan geldt de bestaande hoeveelheid als minimum (dempen = graven). Dit volgt niet alleen uit de normering die is vastgesteld in het kader van ABCDelfland, maar ook uit de Keur.

Watersysteemkwaliteit en ecologie -

-

Zorg ervoor dat watergangen zo min mogelijk een fysieke barrière vormen voor dieren. Houdt bij de inrichting van oevers zoveel mogelijk rekening met het ecologisch functioneren van deze oevers. Voor nieuw in te richten oevers in stedelijk en landelijk gebied leest u in de alinea Richtlijnen aanleg natuurvriendelijke oevers de minimale en de optimale inrichtingskenmerken. Compenseer te verwijderen natuurvriendelijke oevers (bijvoorbeeld bij dempingen) door aanleg van nieuwe in hetzelfde peilgebied. Zorg ervoor dat bij de inrichting van (natuurvriendelijke) oevers een zo veilig mogelijke situatie ontstaat voor (kleine) kinderen.


9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

2.2.4

Onderhoud en bagger -

-

-

2.2.5

Houd bij de ruimtelijke inrichting rekening met de eisen voor onderhoud van de watergangen. Onderhoud vanaf de kant heeft de voorkeur van Delfland, zowel uitvoeringstechnisch als financieel. Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte. o Bij watergangen met een breedte tot 5 meter (gemeten op de waterlijn) is een onderhoudsstrook aan één zijde voldoende. Langs elke watergang zijn stroken nodig waar de aangelanden bij onderhoud, bagger en plantenresten uit de watergang kunnen bergen. Deze stroken zijn 1 meter breed vanuit de insteek. Langs een natuurvriendelijke oever is in alle gevallen een onderhoudsstrook van 4 meter vereist. Leg bij nieuwe projecten de onderhoudsstrook aan als een doorgaand berijdbaar onderhoudspad, vrij van obstakels en bebouwing, dat vanaf de openbare weg bereikbaar is. Zorg bij nieuw aan te leggen watergangen voor voldoende ruimte op de oevers om de baggerspecie te kunnen bergen. Maak bij de uitgifte van particuliere percelen langs watergangen afspraken over het onderhoud.

Afvalwater en riolering Hemelwater - Hanteer de voorkeursvolgorde: o hemelwater vasthouden voor benutting; o water opvangen door toepassen van vegetatiedaken; o (in-)filtratie van afstromend hemelwater; o afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater; o afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI. - Gebruik zo weinig mogelijk verhard oppervlak en voer verharding zoveel mogelijk uit in waterdoorlatende vorm. - Sluit bij ruimtelijke plannen voor nieuwe woongebieden en bedrijventerreinen schoon hemelwater en drainagewater niet aan op de riolering. - Vang afstromend hemelwater bij voorkeur op binnen het peilvak waar het valt. Afvalwater - Houd in bestemmingsplannen voor nieuwe of te herstructureren woongebieden en bedrijventerreinen rekening met de beschikbaarheid van voldoende capaciteit in het rioolstelsel en in afvalwaterzuiveringsinstallatie. Dit om riooloverstortingen te voorkomen. - Kijk in principe bij elke bestemmingswijziging naar de mogelijkheden voor afkoppelen van verharde oppervlakken en het scheiden van waterstromen.

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011


3

BESCHRIJVING ACTUELE SITUATIE

3.1

Ligging plangebied Het plangebied van het bestemmingsplan ‘Vrijenban’ is gelegen in het zuidoosten van Rijswijk. Het plangebied bestaat grofweg uit de driehoek gevormd door de RijnSchiekanaal, de gemeentegrens met Delft en de Zuiderweg. Zie figuur 1 voor de precieze begrenzing van het plangebied. In het zuiden wordt de plangrens gevormd door de gemeentegrens met Delft tussen het Rijn-Schiekanaal en de Vrijenbanselaan. Deze grens loopt door het midden van de Broekmolensloot. In het noordoosten wordt de plangrens gevormd door de sloot ten westen van rijksweg A13 en de sloot ten westen van golfbaan van de Rijswijkse Golfclub. De westelijke grens van het plangebied loopt midden door het RijnSchiekanaal. Het plangebied van het bestemmingsplan Molenhof betreft het terrein van de huidige locatie van het woonwagencentrum Molenhof plus een aantal aangrenzende gronden aan de noordwestzijde voor de uitbreiding van het terrein. Zie figuur 1 voor de exacte begrenzing van het plangebied. Aan de kant van de Vrijenbanselaan vormt de berm van de trambaan de grens van het plangebied. Aan de overige drie zijden is de kant van de sloot als begrenzing aangehouden. Figuur1: plangebied bestemmingsplan Vrijenban (rood) en Molenhof (ongearceerd in het midden)


9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

3.2

Veiligheid en waterkeringen Het plangebied wordt omringd door boezemkades en polderkades. Figuur 2: Waterkeringen (Hoogheemraadschap van Delfland, 2010)

plangebied

De normering van de regionale waterkeringen is gebaseerd een veiligheid per polder (naar analogie met de dijkring maar dan op de schaal van een polder). Naarmate de mogelijke schade bij overstroming vanuit de boezem groter is, zal de norm hoger zijn. De provincies hebben dit vertaald in vijf veiligheidsklassen (klassen 1 t/m 5) met normen van respectievelijk 1:10, 1:30, 1:100, 1:300 en 1:1000. De boezemkade langs het plangebied heeft veiligheidsklasse 3. De waterkeringen in het plangebied zijn in meer detail weergegeven in figuur 3.

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011


Figuur 3: Waterkeringen plangebied

Omdat de waterkering ruimtebeslag tot gevolg heeft is er de relatie met de ruimtelijke ordening. Een waterkering (leggerzone waterstaatswerk) dient in een bestemmingplan van de gemeente de bestemming van de waterstaatkundige functie te verkrijgen. Figuur 4: Leggerzone waterstaatswerk (Hoogheemraadschap van Delfland, 2010)


9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

Voor kades waar geen dijksloot aanwezig is, is de afstand ‘binnenkruinlijn – grens waterstaatswerk/beschermingszone (binnendijks) af te lezen in onderstaande tabel. Deze zone dient in het bestemmingsplan als waterkering bestemd te worden. Voor kades waar een dijksloot aanwezig is, loopt de waterstaatszone tot de niet aan de zijde van de binnenwaterkering gelegen insteek van de dijksloot (zie ook onderstaande tabel). Deze zone dient in het bestemmingsplan als waterkering bestemd te worden. Tabel 1: te bestemmen leggerzones Kernzone (= Kade langs

Peil

Peil

waterstaatszone) vanaf

peilvak

Kade langs

buitenzijde

binnenzijde

waterlijn

Beschermingszone

(binnenzijde)

(buitenzijde)

m NAP

m NAP

m

m

VIIa

boezem

-0,43

-1,35

12,60

15

VIIb

boezem

-0,43

-0,70

9,35

15

VII

boezem

-0,43

-1,65

14,10

15

VIII

Lage

-4,70

-2,43

19,35

15

-4,70

-1,65

23,25

15

Broekpolder VII

Lage Broekpolder

3.3

Waterkwantiteit Het plangebied is voor het overgrote deel onderdeel van de Hoge Broekpolder en betreft de peilgebieden VII, VIIa, VIIb en VIII (zie ook figuur 4). Peilvakken VIIa en VIIb wateren middels stuwen af op peilvak VII; dit peilvak watert middels een stuw af op peilvak VI (buiten het plangebied) dat bemalen wordt. Peilvak VIII water middels een vaste stuw af op de aangrenzende Lage Broekpolder, onderdeel van Polder Ypenburg. Tabel 2: peilen per peilvak Hoge Broekpolder Peilgebied

Peil (m NAP)

VIIa

-1,35

VIIb

-0,70

VII

-1,65

VIII

-2,43

Woonwagencomplex Molenhof ligt in peilvak VII. De ontwikkellocatie Vrijenbanselaan ligt in de Lage Broekpolder in een peilvak met een flexibel peil van NAP-4,5/NAP-4,7 m.

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011


Figuur 4: Hoge Broekpolder (Gemeente Rijswijk en Hoogheemraadschap van Delfland, 2008)

Ontwikkellocatie Vrijenbanselaan

Het watersysteem in Vrijenban wordt gekarakteriseerd door een beperkte hoeveelheid open oppervlaktewater, veelal verbonden met (lange) duikers.


9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

Figuur 5: Watersysteem (Hoogheemraadschap van Delfland 2010)

Wateropgave vanuit het verleden Vanuit het verleden is er in Vrijenban een aantal aspecten van belang voor de wateropgave gaat om het volgende: - Historisch tekort (Waterplan): dit betreft een opgave van het Hoogheemraadschap van Delfland (ABC Delfland). Voor dit deel wordt water opgestuwd d.m.v. stuwen. Het gaat om 6.600 m3 water rond de golfbaan, 1.900 m3 in en rond Vrijenban. Ook het vergroten van het gemaal Vrijenban zit in het Waterplan. - De Ruijt II: 243 m2 compensatie nodig aan de oostzijde van de trambaan. Er wordt een duiker aangelegd tussen de locatie van De Ruijt II en de compensatielocatie aan de oostzijde van de trambaan.

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011


-

3.4

Tramlijn 19: uit waterparagraaf in het bestemmingsplan “Tramlijn 19” blijkt dat 1.850 m2 nieuw compensatiewater moet worden gegraven, gesitueerd ten noorden en ten westen van het woonwagencentrum. Ook moeten stuwen verplaatst/gewijzigd worden. In het BP staat ook dat 'aanvullend nog waterberging gerealiseerd wordt door het graven van een plasberm en het verbreden van de waterpartij in de oksel van de Vrijenbanselaan en Zuiderweg’. Er is door Delfland een keurvergunning afgegeven. De daadwerkelijke uitvoering is de verantwoordelijkheid van het Stadsgewest Haaglanden.

Watersysteemkwaliteit en ecologie De biologische waterkwaliteit blijkt overwegend matig, gemeten naar de STOWAbeoordelingsmethodiek. Wat betreft de waterbodemkwaliteit is in enkele watergangen in peilvak VII sprake van waterbodemkwaliteit 2 matig verontreinigd (volgens de beoordelingsmethodiek van NW4). Alle overige watergangen hebben waterbodemkwaliteit 0 niet verontreinigd of 1 licht verontreinigd. Er bevinden zich in het plangebied geen oevers die specifiek zijn aangewezen als natuurvriendelijke oever.

3.5

Onderhoud en bagger Binnen het bestemmingplangebied bevinden zich geen baggerdepots. Het beheer en onderhoud van de A-watergangen wordt uitgevoerd door Delfland, voor de overige watergangen is dit de verantwoordelijkheid van de gemeente.

3.6

Afvalwater en riolering De wijk Vrijenban heeft grotendeels een gescheiden stelsel. Alleen het oude gedeelte aan de Broekmolenweg en Delftweg heeft een gemengd rioolstelsel.


9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011


4

TOEKOMSTIGE SITUATIE

4.1

Herziening bestemmingplan Vrijenban Bestemmingen De toekomstige situatie voor het gebied Vrijenban bevat geen wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie. Het is van belang de waterhuishoudkundige functies goed in het bestemmingsplan op te nemen. Dat betreffen de volgende bestemmingen: Tabel 3: te geven bestemmingen Waterhuishoudkundige functie

Bestemming

Waterkering (leggerzones)

Waterkering

Watergang

Water

Natuurvriendelijke oever

Water

Onderhoudstrook

Groen

Overige waterhuishoudkundige inrichtingen ten behoeve van beheer

Kan voorkomen binnen elke bestemming

en / of onderhoud

Ontwikkelingen In het bestemmingplan Vrijenban wordt de ontwikkeling van een locatie aan de Vrijenbanselaan mogelijk gemaakt. In onderstaande figuur is deze locatie aangeduid. Figuur 6: Locatie Ontwikkellocatie Vrijenbanselaan


9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

In het verleden zijn plannen gemaakt voor de ontwikkeling van de locatie. Toen is met Delfland overeenstemming bereikt over de waterhuishoudkundige randvoorwaarden voor de ontwikkeling. De richting van de ontwikkeling is inmiddels (weer) onbekend, maar de randvoorwaarden zijn nog steeds geldend (en worden opgenomen als voorwaarden in het bestemmingsplan): - Berging van hemelwater binnen de locatie; In het bestemmingsplan wordt de voorwaarde opgenomen dat pas gebouwd mag worden, wanneer nieuw oppervlaktewater wordt gerealiseerd volgens de norm van 325 m3 / ha. - De maximaal toelaatbare peilstijging in het betreffende peilvak is 0,4 m (maximaal NAP -4,1 m). De watergang langs de rijksweg A13 is een polderwatergang van de Lage Broekpolder. - Aanliggende watergangen (op hetzelfde peil, dus voor dit plangebied de Lage Broekpolder) mogen voor 50% worden toegerekend aan het bruto plangebied als waterberging. In de huidige situatie is in het plangebied circa 120 m² oppervlaktewater aanwezig. Met een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,4 m is dit 48 m³ waterberging. - Nabij het plangebied ligt een ecologische verbindingszone. Bij het ontwerp van het plan dient hiermee rekening gehouden te worden. - Langs het plangebied loopt een polderwaterkering. Voor de activiteiten binnen de leggerzones is een watervergunning vereist. - Voor het dempen en het graven van watergangen en voor het plaatsen van een duiker in de watergang is een watervergunning vereist. - De peilhoogte van de gebouwen wordt zodanig ontworpen dat geen schade optreedt als gevolg van hoge waterstanden. Hieraan wordt het ontwerp getoetst. De huidige oppervlaktewaterpeilen zijn hierbij het uitgangspunt. - Indien het water geconcentreerd wordt aangelegd als ‘waterberging’, dient ten minste 1/3 deel (het middelste deel) van de waterberging op diepte te zijn. De minimale diepte van de waterberging is 50 cm. Bij een breedte van meer dan 5 m is dit 1 m. - Eénzijdig onderhoud volstaat langs een watergang van maximaal 5 m breed. De watergang langs de polderkade is breder dan 5 meter, zodat tweezijdig onderhoud noodzakelijk is. Onderhoudsstroken zijn vier meter breed en obstakelvrij. Voor de watergang langs de rijksweg wordt uitgegaan van onderhoud vanaf de rijkswegzijde. Het plan laat voldoende ruimte langs de watergang voor de ontvangst van onderhoudsspecie. - Onderhoud van de waterberging op het eigen terrein is de verantwoordelijkheid van de terreineigenaren. - Het plangebied wordt voorzien van een gescheiden rioolstelsel. In overleg met gemeente en Delfland en op basis van de ‘Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakken’ wordt het rioolstelsel en eventuele zuiveringsvoorzieningen nader gedetailleerd. - Aangezien momenteel nog geen riolering op het terrein aanwezig is, zal het vuilwater met een persriool naar de dichtstbijzijnde riolering moeten worden gebracht.

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011


Waterhuishouding Geconstateerd is, dat 'waterberging' niet als zodanig een groot probleem is, maar dat de beperkte verbindingen tussen de diverse gebieden c.q. de beperkte doorstroming van water in het gebied dat wél zijn. Kort gezegd: het water in het gebied is niet goed verdeeld. Vooral het woongebied ten zuidoosten van de Vrijenbanselaan en het woongebied ten zuidwesten van de Broekmolenweg kunnen bij een piekbelasting het hemelwater niet goed bergen dan wel afvoeren. Het is zaak, het veiligheidsrisico met betrekking tot water in het gebied zo klein mogelijk te houden. De verbetering van de totale waterstructuur is daarbij de belangrijkste opgave. Het is daarom in Vrijenban vooral van belang dat er een betere doorstroming naar het noordelijker gelegen gebied wordt gecreëerd. Dit kan ofwel door bestaande sloten te verbreden ofwel door nieuwe verbindingen te realiseren. Ook kunnen nieuwe stuwen en duikers een hoop goed doen. Het bestemmingsplan "Molenhof" staat deze oplossingsrichtingen niet in de weg. Immers, binnen alle relevante bestemmingen ("Groen", "Verkeer - 3" e.d.) is de realisatie van nieuw (oppervlakte)water mogelijk. Het bestemmingsplan ziet echter niet op concrete oplossingsrichtingen, omdat een bestemmingsplan slechts aspecten kan toelaten ('toelatingsplanologie') en niet kan afdwingen. De gemeente Rijswijk werkt momenteel én in de komende jaren verder aan het realiseren van een adequate oplossingsrichting voor de waterhuishouding in Vrijenban. Om de voornoemde wateropgave op te lossen wordt gedacht aan het realiseren van een grotere waterpartij in het huidige groengebied ten noordwesten van het Molenhof. In samenwerking met Delfland zal bekeken worden welke oplossingsrichting uiteindelijk het kleinste veiligheidsrisico voor het gebied kan bewerkstelligen. Dit voornemen is vastgelegd in Waterplan Rijswijk 2008-2015 (gemeente Rijswijk en Hoogheemraadschap van Delfland, 2008).

4.2

De herontwikkeling van woonwagencomplex Ter plaatse van de woonwagenlocatie "Molenhof" wordt, door de vergroting van het bestaande woonwagenterrein, het areaal aan verharding / bebouwing vergroot. Voor heel Vrijenban is echter in het Waterplan al uitgegaan van een bepaald percentage verharding / bebouwing (namelijk 40-60%, de vaste norm voor "Stedelijk Gebied"). Een dergelijke ondergeschikte herinrichting is op dit percentage niet van invloed. De toename hoeft dan ook niet één op één gecompenseerd te worden. Wel is het noodzakelijk aandacht te besteden aan de waterhuishouding in groter verband. Vrijenban is, in waterhuishoudkundig opzicht, een kwetsbaar gebied. Op basis van de voornoemde 40-60% is namelijk in het Waterplan én in het beleid van Delfland gekeken welke problemen in de wijk optreden of zullen gaan optreden. Logischerwijs moeten dempingen van watergangen gecompenseerd worden. Hiervoor is ook een watervergunning vereist.


9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

Figuur 7: Stedenbouwkundig plan Molenhof.

Het vernieuwde Molenhof zal worden uitgevoerd met een gescheiden stelsel.

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011


5

CONTACTPERSONEN Initiatiefnemer: Gemeente Rijswijk Wanne Verweij Telefoon: (070) 326 1135 Email: [email protected] Monique de Hoog Telefoon: (070) 326 1121 Email: [email protected] Hoogheemraadschap van Delfland Hans Meijerink Telefoon: (015) 260 81 08 Email: http://watertoetsportaal.hhdelfland.nl/ Advies- en Ingenieursbureau Royal Haskoning Annette van den Berg (watertoets) Telefoon: 010 – 2865 634 Email: [email protected] Matthijs van Ginneken (bestemmingsplan) Telefoon: 010 - 4433 835 Email: [email protected]


9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011


6

WATERPARAGRAAF Veiligheid en waterkeringen Tabel: te bestemmen leggerzones Kernzone (= Kade

Peil

langs

Peil

waterstaatszone)

Beschermings-

buitenzijde

binnenzijde

vanaf waterlijn

zone

peilvak

Kade langs

m NAP

m NAP

m

m

Opmerking

VIIa

boezem

-0,43

-1,35

12,60

15

-

VIIb

boezem

-0,43

-0,7

9,35

15

-

VII

boezem

-0,43

-1,65

14,10

15

-

VIII

Lage

19,35

15

23,25

15

Broekpolder VII

-2,43 -4,7

Lage Broekpolder

beschermingszone

-1,65 -4,7

aan beide zijden beschermingszone aan beide zijden

Figuur: betreffende waterkeringen


9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

Voor werken op, in of onder een leggerzone van een waterkering is een Watervergunning nodig van het Hoogheemraadschap van Delfland. Waterkwantiteit Wateropgave vanuit het verleden Vanuit het verleden is er in Vrijenban een aantal aspecten van belang voor de waterhuishoudkundige situatie. Het gaat om het volgende: - Historisch tekort (Waterplan): dit betreft een opgave van het Hoogheemraadschap van Delfland (ABC Delfland). Voor dit deel wordt water opgestuwd d.m.v. stuwen. Het gaat om 6.600 m3 water rond de golfbaan, 1.900 m3 in en rond Vrijenban. Ook het vergroten van het gemaal Vrijenban zit in het Waterplan. - De Ruijt II: 243 m2 compensatie nodig aan andere zijde trambaan. Er wordt een duiker aangelegd tussen de locatie van De Ruijt II en de compensatielocatie aan de andere zijde van de trambaan. - Tramlijn 19: uit waterparagraaf in het bestemmingsplan “Tramlijn 19” blijkt dat 1.850 m2 nieuw compensatiewater moet worden gegraven; gesitueerd ten noorden en ten westen van het woonwagencentrum. Ook moeten stuwen verplaatst/gewijzigd worden. In het BP staat ook dat 'aanvullend nog waterberging gerealiseerd wordt door het graven van een plasberm en het verbreden van de waterpartij in de oksel van de Vrijenbanselaan en Zuiderweg’. Er is door Delfland een keurvergunning afgegeven. De daadwerkelijke uitvoering is de verantwoordelijkheid van het Stadsgewest Haaglanden. Nieuwe ontwikkelingen In het gebied is dus nog een wateropgave van enige omvang vanuit het verleden aanwezig. In relatie tot de ontwikkelingen die in het gebied gaan plaatsvinden, en welke in de bestemmingsplannen "Vrijenban" en "Molenhof" worden gefaciliteerd, kan voorts het volgende worden gemeld: 1. Ter plaatse van de ontwikkellocatie Vrijenban wordt op eigen terrein een bepaald areaal aan nieuw oppervlaktewater gerealiseerd. Over de onderstaande randvoorwaarden is overeenstemming met Delfland bereikt (en worden opgenomen als voorwaarden in het bestemmingsplan): - Berging van hemelwater binnen de locatie; In het bestemmingsplan wordt de voorwaarde opgenomen dat pas gebouwd mag worden, wanneer nieuw oppervlaktewater wordt gerealiseerd volgens de norm van 325 m3 / ha. - De maximaal toelaatbare peilstijging in het betreffende peilvak is 0,4 m (maximaal NAP -4,1 m). De watergang langs de rijksweg A13 is een polderwatergang van de Lage Broekpolder. - Aanliggende watergangen (op hetzelfde peil, dus voor dit plangebied de Lage Broekpolder) mogen voor 50% worden toegerekend aan het bruto plangebied als waterberging. In de huidige situatie is in het plangebied circa 120 m² oppervlaktewater aanwezig. Met een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,4 m is dit 48 m³ waterberging. - Nabij het plangebied ligt een ecologische verbindingszone. Bij het ontwerp van het plan dient hiermee rekening gehouden te worden. - Langs het plangebied loopt een polderwaterkering. Voor de activiteiten binnen de leggerzones is een watervergunning vereist.

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011


-

Voor het dempen en het graven van watergangen en voor het plaatsen van een duiker in de watergang is een watervergunning vereist. - De peilhoogte van de gebouwen wordt zodanig ontworpen dat geen schade optreedt als gevolg van hoge waterstanden. Hieraan wordt het ontwerp getoetst. De huidige oppervlaktewaterpeilen zijn hierbij het uitgangspunt. - Indien het water geconcentreerd wordt aangelegd als ‘waterberging’, dient ten minste 1/3 deel (het middelste deel) van de waterberging op diepte te zijn. De minimale diepte van de waterberging is 50 cm. Bij een breedte van meer dan 5 m is dit 1 m. - Eénzijdig onderhoud volstaat langs een watergang van maximaal 5 m breed. De watergang langs de polderkade is breder dan 5 meter, zodat tweezijdig onderhoud noodzakelijk is. Onderhoudsstroken zijn vier meter breed en obstakelvrij. Voor de watergang langs de rijksweg wordt uitgegaan van onderhoud vanaf de rijkswegzijde. Het plan laat voldoende ruimte langs de watergang voor de ontvangst van onderhoudsspecie. - Onderhoud van de waterberging op het eigen terrein is de verantwoordelijkheid van de terreineigenaren. - Het plangebied wordt voorzien van een gescheiden rioolstelsel. In overleg met gemeente en Delfland en op basis van de ‘Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakken’ wordt het rioolstelsel en eventuele zuiveringsvoorzieningen nader gedetailleerd. - Aangezien momenteel nog geen riolering op het terrein aanwezig is, zal het vuilwater met een persriool naar de dichtstbijzijnde riolering moeten worden gebracht. 2. Ter plaatse van de woonwagenlocatie "Molenhof" wordt, door de vergroting van het bestaande woonwagenterrein, het areaal aan verharding / bebouwing vergroot. Voor heel Vrijenban is echter in het Waterplan al uitgegaan van een bepaald percentage verharding / bebouwing (namelijk 40-60%, de vaste norm voor "Stedelijk Gebied"). Een dergelijke ondergeschikte herinrichting is op dit percentage niet van invloed. De toename hoeft dan ook niet één op één gecompenseerd te worden. Wel is het noodzakelijk aandacht te besteden aan de waterhuishouding in groter verband. Vrijenban is, in waterhuishoudkundig opzicht, een kwetsbaar gebied. Op basis van de voornoemde 40-60% is namelijk in het Waterplan én in het beleid van Delfland gekeken welke problemen in de wijk optreden of zullen gaan optreden.

Waterhuishouding Geconstateerd is, dat 'waterberging' niet als zodanig een groot probleem is, maar dat de beperkte verbindingen tussen de diverse gebieden c.q. de beperkte doorstroming van water in het gebied dat wél zijn. Kort gezegd: het water in het gebied is niet goed verdeeld. Vooral het woongebied ten zuidoosten van de Vrijenbanselaan en het woongebied ten zuidwesten van de Broekmolenweg kunnen bij een piekbelasting het hemelwater niet goed bergen dan wel afvoeren. Het is zaak, het veiligheidsrisico met betrekking tot water in het gebied zo klein mogelijk te houden. De verbetering van de totale waterstructuur is daarbij de belangrijkste opgave. Het is daarom in Vrijenban vooral van belang dat er een betere doorstroming naar het noordelijker gelegen gebied wordt gecreëerd. Dit kan ofwel door bestaande sloten te verbreden ofwel door nieuwe verbindingen te realiseren. Ook kunnen nieuwe stuwen en duikers een hoop goed doen.


9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

Het bestemmingsplannen "Molenhof" staat deze oplossingsrichtingen niet in de weg. Immers, binnen alle relevante bestemmingen ("Groen", "Verkeer - 3" e.d.) is de realisatie van nieuw (oppervlakte)water mogelijk. Het bestemmingsplan ziet echter niet op concrete oplossingsrichtingen, omdat een bestemmingsplan slechts aspecten kan toelaten ('toelatingsplanologie') en niet kan afdwingen. De gemeente Rijswijk werkt momenteel én in de komende jaren verder aan het realiseren van een adequate oplossingsrichting voor de waterhuishouding in Vrijenban. Om de voornoemde wateropgave op te lossen wordt gedacht aan het realiseren van een grotere waterpartij in het huidige groengebied ten noordwesten van het Molenhof. In samenwerking met Delfland zal bekeken worden welke oplossingsrichting uiteindelijk het kleinste veiligheidsrisico voor het gebied kan bewerkstelligen. Dit voornemen is vastgelegd in Waterplan Rijswijk 2008-2015 (gemeente Rijswijk en Hoogheemraadschap van Delfland, 2008). Voor werken op, in of onder een watergang (waaronder dempen en graven) is een Watervergunning nodig van het Hoogheemraadschap van Delfland. Watersysteemkwaliteit en ecologie De natuurvriendelijke oevers in het plangebied zullen bestemd worden als ‘water’ en/of ‘groen’. Onderhoud en bagger Er zijn geen wijzigingen op dit onderwerp als gevolg van de herziening van bestemmingsplan Vrijenban en de herontwikkeling van woonwagencomplex Molenhof. Afvalwater en riolering Deze voorzieningen worden in de herziening van bestemmingsplan Vrijenban niet opgenomen. In Molenhof wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Dit wordt niet als zodanig opgenomen in het bestemmingplan. Overleg Tijdens de voorbereidingen voor de herziening van het bestemmingsplan heeft voorbereidend overleg plaatsgevonden op 30 augustus 2010 tussen Royal Haskoning en Delfland. Vervolgens heeft de gemeente Rijswijk de suggesties van Delfland opgepakt en zich bereid verklaard de mogelijkheden voor verbetering van de waterhuishouding in Vrijenban verder te onderzoeken. Dit is een nadere uitwerking van het voornemen zoals dit is vastgelegd in Waterplan Rijswijk 2008-2015 (gemeente Rijswijk en Hoogheemraadschap van Delfland, 2008).

9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011


7

LITERATUUR

Gemeente Rijswijk en Hoogheemraadschap van Delfland, 2008. Waterplan Rijswijk. Beleid, visie en Uitvoeringsprogramma. Gemeente Rijswijk, 2011. Inrichtingsvoorstel Molenhof, dd januari 2011. Gemeente Rijswijk, 2008. Goede ruimtelijke onderbouwing; Voor de bouw van een automobielbedrijf aan de Vrijenbanselaan te Rijswijk, dd oktober 2008. Hoogheemraadschap van Delfland, 2010. Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid. Veilig nu en in de toekomst, samen met de omgeving. Hoogheemraadschap van Delfland. Leggertekst waterkeringen. Hoogheemraadschap van Delfland, download dd 31 maart 2011. Handreiking Watertoets. Ruimte voor water in ruimtelijke plannen. Royal Haskoning en gemeente Rijswijk, 2010. 1e concept bestemmingsplan Vrijenban, dd 23 november 2010. Royal Haskoning en gemeente Rijswijk, 2010. 1e concept bestemmingsplan Molenhof, dd 1 oktober 2010. Adviesbureau RBOI en gemeente Rijswijk, 2008. Bestemmingsplan Tramtracé Vrijenbanselaan, dd 29 januari 2008. Kuiper Compagnons en gemeente Rijswijk, 2010. Ruimtelijke onderbouwing ‘De Ruijt II’, dd juni 2010.


9W1423/R20110407/501592/Rott 7 april 2011

Bijlage 8 Quickscan ecologie


Ecologisch onderzoek ten behoeve van de revitalisering van Molenhof te Rijswijk Toetsing aan de natuurwetgeving

Gemeente Rijswijk 1 juli 2011 Definitief 9W1423

A COMPANY OF

HASKONING NEDERLAND B.V. RUIMTELIJKE ONTWIKKELING

George Hintzenweg 85 Postbus 8520 3009 AM Rotterdam +31 (0)10 443 36 66 +31 (0)10 443 36 88 [email protected] www.royalhaskoning.com Arnhem 09122561

Documenttitel

Ecologisch onderzoek ten behoeve van de revitalisering van Molenhof te Rijswijk Toetsing aan de natuurwetgeving

Verkorte documenttitel

Quickscan ecologie Molenhof

Status

Definitief

Datum

1 juli 2011

Projectnaam

Bestemmingsplannen Molenhof en Vrijenban te Rijswijk

Projectnummer

9W1423

Opdrachtgever

Gemeente Rijswijk

Referentie

Auteur(s) Collegiale toets

9W1423/R0001/902036/Rott

A. Hoffmann H. Kossen

Datum/paraaf

8 november 2010

Vrijgegeven door

M. van Ginneken

Datum/paraaf

1 juli 2011

…………….

………………….

Telefoon Fax E-mail Internet KvK

INHOUDSOPGAVE Blz. 1

INLEIDING 1.1 1.2 1.3

Algemeen Ligging plangebied Leeswijzer

1 1 1 3

2

TOETSINGSKADER 2.1 Juridisch kader Flora- en faunawet 2.2 Doelstelling wet 2.3 Beschermingsstatus 2.4 Verbodsbepalingen 2.5 Zorgplicht

4 4 4 5 6 7

3

WERKWIJZE

8

4

INVENTARISATIE BESCHERMDE NATUURWAARDEN 4.1 Vaatplanten 4.2 Zoogdieren 4.3 Broedvogels 4.4 Reptielen, amfibieën en vissen 4.5 Overige diersoorten 4.6 Synthese inventarisatie

9 9 9 10 10 11 12

5

VOORGENOMEN PLAN EN MOGELIJKE EFFECTEN 5.1 Voorgenomen werkzaamheden 5.2 Mogelijke effecten 5.3 Huidig en toekomstig gebruik

13 13 13 13

6

EFFECTBEOORDELING 6.1 Vleermuizen 6.2 Broedvogels 6.3 Synthese effectbeoordeling

14 14 14 15

7

CONCLUSIE EN CONSEQUENTIES 7.1 Broedvogels 7.2 Zorgplicht

16 16 16

8

LITERATUUR

18

Quickscan ecologie Molenhof Definitief

9W1423/R0001/902036/Rott 1 juli 2011

1

INLEIDING

1.1

Algemeen De gemeente Rijswijk is voornemens om een woonwagencentrum aan de Broekmolenweg te herstructureren. Het centrum zal worden uitgebreid over een groter oppervlak en de bestaande bebouwing zal worden vervangen. Bij de inrichting van het centrum zullen ook de bestaande beplanting en watergangen aangepast worden. Alle ruimtelijke ontwikkelingsprojecten dienen getoetst te worden op effecten in het kader van de Flora- en faunawet. Veel planten en dieren zijn beschermd door deze wet. Activiteiten met effecten die leiden tot vernietiging of verstoring van populaties en leefgebieden van beschermde soorten zijn niet toegestaan zonder ontheffing. Of deze effecten kunnen optreden, wordt in eerste instantie beoordeeld middels een verkennende toets, de zogenaamde quickscan. Deze quickscan heeft tot doel de waarde van het gebied voor flora en fauna in kaart te brengen en te voorzien in een eerste inschatting van mogelijke effecten. Op basis hiervan worden de voorgenomen werkzaamheden getoetst aan de Flora- en faunawet of wordt aanvullend onderzoek voorgeschreven dat verdere duidelijkheid kan bieden of ontheffingen noodzakelijk zijn. Daarnaast is op basis van de ligging van het plangebied nagegaan of toetsing aan de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur voor deze ingreep aan de orde is (paragraaf 1.2).

1.2

Ligging plangebied In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied met een rode contour aangegeven. Het woonwagencentrum ligt aan de zuidrand van de gemeente Rijswijk aan de Broekmolenweg. Het is ingeklemd tussen bedrijvigheid en de Vrijenbanselaan. Richting het noorden ligt een smalle groenstrook die loopt in de richting van de golfbaan van de Rijswijkse Golfclub. Figuur 1.1: Ligging van het plangebied

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is ‘Westduinpark & Wapendal’, dat zich op ongeveer 8,5 kilometer ten westen van het plangebied bevindt. Over deze afstand is elke verstoring in het


9W1423/R0001/902036/Rott -1-

1 juli 2011

plangebied reeds opgegaan in de achtergrondverstoring, te meer omdat het plangebied van deze gebieden gescheiden wordt door de bebouwing van Rijswijk en Den Haag. Het plangebied bevindt zich noch binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), noch binnen de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) van de Provincie ZuidHolland (Provincie Zuid-Holland, 2007). Het dichtstbijzijnde EHS-gebied is de ‘Tweemolentjesvaart’ en bevindt zich op circa 1,5 kilometer van het plangebied, daarvan gescheiden door de A13 en bebouwde kom van Delft. Ook hier geldt dat over deze afstand elke verstoring vanuit het plangebied is opgegaan in de achtergrondverstoring. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied (rode contour) ten opzichte van de EHS weergegeven. Toetsing aan de Natuurbeschermingswet dan wel de kaders behorend bij de EHS is niet noodzakelijk. Figuur 1.2: Ligging plangebied ten opzichte van de PEHS (Bron: website Provincie Zuid-Holland) Rode contour: globale ligging plangebied

De provincie Zuid-Holland kent een Compensatiebeginsel voor natuur en landschap. Een van de aspecten waarvoor het compensatiebeginsel geldt, zijn de biotopen van zogenoemde rode-lijstsoorten en gebieden buiten de EHS met (zeer) hoge natuurwaarden. In het plangebied komen deze biotopen niet voor. Het compensatiebeginsel is niet van toepassing. De gemeente Rijswijk kent een gemeentelijk groenbeleidsplan, ‘BomeNatuuRecreatie’ genaamd. Het plan is begin 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In het plan staan de ‘groene’ ambities voor ontwikkelingen in de stad. De visie van het groenbeleidsplan bestaat uit het creëren van een duurzame groenstructuur, door het behoud van de bestaande hoeveelheid groen, de identiteit en de kwaliteit van het groen te versterken en te zorgen voor groen dat in de omgeving past. Verbindingen zorgen voor samenhang in de groenstructuur. Dit vergroot de belevingswaarde van het groen.

9W1423/R0001/902036/Rott 1 juli 2011

Quickscan ecologie Molenhof -2-

Definitief

Figuur 1.3: Deelgebied Q (Vrijenban) Groenstructuurplan.

Zie figuur 1.3 voor de uitwerking van het groenbeleidsplan voor Vrijenban. Dit gedeelte van Rijswijk grenst aan de noorden noordoostzijde aan de stadsparkzone van Rijswijk. De weilanden ten noorden van het huidige woonwagencentrum en ten westen van het vervoerderscentrum hebben potentie om als pauzegroen gebruikt te worden door de medewerkers van nabij gelegen bedrijven. De uitbreiding van Molenhof is voorzien op gronden, die in het gemeentelijke groenstructuurplan een potentie hebben om te worden ingericht als pauzegroen. Na de uitbreiding van Molenhof blijft er in dit gebied nog voldoende ruimte beschikbaar voor pauzegroen. Er is verder geen effect op ecologische verbindingszones uit het groenbeleidsplan.

1.3

Leeswijzer Hoofdstuk 2 geeft een beknopt overzicht aangaande de inhoud van de Flora- en faunawet. De gevolgde werkwijze wordt besproken in hoofdstuk 3. De resultaten van de inventarisatie zijn opgenomen in hoofdstuk 4. De voorgenomen werkzaamheden worden beschreven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 geeft een inschatting van de effecten die een gevolg zijn van de voorgenomen werkzaamheden. De eindconclusies van deze toetsing zijn terug te vinden in hoofdstuk 7. In het vervolg van dit rapport zal worden gesproken van plangebied en studiegebied. Het plangebied is dat gebied waarbinnen de werkzaamheden zullen plaatsvinden. Hieronder vallen ook werkstroken en dergelijke. Het studiegebied omvat een aantal kilometerhokken rondom het plangebied. Het gebied buiten het studiegebied wordt verder aangeduid als ‘omgeving’.


9W1423/R0001/902036/Rott -3-

1 juli 2011

2

TOETSINGSKADER De natuurwetgeving in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming. Hiervoor zijn twee wetten actief, respectievelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. In beide wetten zijn naast het nationaal natuurbeschermingsbeleid ook tal van internationale verdragen en richtlijnen verankerd, zoals: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands-Conventie, Conventie van Bonn en CITES. In dit rapport wordt enkel getoetst aan de Flora- en faunawet. Toetsing aan de Natuurbeschermingswet of aan de kaders van de (P)EHS is niet aan de orde (zie §1.2), daarom wordt hieronder alleen ingegaan op de Flora- en faunawet.

2.1

Juridisch kader Flora- en faunawet Het toetsingskader in dit rapport wordt gevormd door de Flora- en faunawet. Deze wet regelt de bescherming van planten en dieren in Nederland en is in april 2002 in werking getreden. In 2005 is het Besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten ingrijpend gewijzigd. Via de Flora- en faunawet is onder andere het soortenbeschermingsdeel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving vastgelegd. Onder de Flora- en faunawet zijn als beschermde soort aangewezen (LNV, 1998): • een aantal inheemse plantensoorten; • alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren (m.u.v. zwarte rat, bruine rat en huismuis); • alle van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende vogelsoorten; • alle van nature in Nederland voorkomende amfibieën- en reptielensoorten; • alle van nature in Nederland voorkomende vissoorten (m.u.v. soorten in Visserijwet 1963); • een aantal overige inheemse diersoorten aangewezen als beschermde soort. Daarnaast is een aantal uitheemse dieren plantensoorten als beschermde soort aangewezen. De wet heeft betrekking op onder meer beheer en schadebestrijding, jacht, handel en bezit en overige menselijke activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten.

2.2

Doelstelling wet De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde). Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen

9W1423/R0001/902036/Rott 1 juli 2011


Definitief

hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten (LNV, 1998). Het verlenen van ontheffingen is gedelegeerd aan Dienst Regelingen.

2.3

Beschermingsstatus Op 23 februari 2005 is de AMvB artikel 75 in werking getreden, waarmee drie verschillende beschermingsregimes zijn vastgesteld. Hiertoe zijn de beschermde planten en dieren onderverdeeld in drie categorieën, elke categorie kent een eigen beoordelingstoets voor ontheffingverlening. 1. Beschermde meer algemene soorten (tabel 1 van de AMvB art 75). 2. Beschermde minder algemene soorten (tabel 2 van de AMvB art 75). 3. Streng beschermde soorten (tabel 3 van de AMvB art 75). In deze tabel zijn de soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn opgenomen. In figuur 2.1 is een stroomschema weergegeven, waarmee bepaald kan worden op welke wijze getoetst wordt of voor een project een ontheffing van de Flora- en faunawet benodigd is. Figuur 2.1 stroomschema ter beoordeling van de noodzaak van een ontheffing voor een gepland project.


9W1423/R0001/902036/Rott -5-

1 juli 2011

Veel streng beschermde soorten vallen onder de Europese Habitatrichtlijn en de Europese Vogelrichtlijn. Er zijn echter ook inheemse (Nederlandse) dieren plantensoorten als streng beschermde soorten aangewezen. Deze streng beschermde soorten zijn opgenomen in tabel 3 van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) welke de Flora- en faunawet reglementeert. Voor deze soorten moet een uitgebreide toets uitgevoerd worden. Niet streng beschermde soorten vallen ook onder de Flora- en faunawet. Enerzijds zijn dit soorten (tabel 2 van de AMvB art 75) waarop negatieve effecten bij ruimtelijke ontwikkelingen slechts toegestaan zijn na het verkrijgen van een ontheffing, tenzij gewerkt wordt volgens een vooraf door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Voor soorten van dit beschermingsniveau dient een lichte toets te worden uitgevoerd. Anderzijds zijn er soorten die in Nederland zo algemeen zijn dat bij ruimtelijke ontwikkeling een algemene ontheffing geldt (tabel 1) en deze dus niet hoeft te worden aangevraagd, mits de voorgenomen werkzaamheden voldoen aan een van de volgende criteria: 1. de werkzaamheden zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud; 2. de werkzaamheden zijn te kwalificeren als bestendig gebruik; 3. de werkzaamheden zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling. Door een recente uitspraak van de Raad van State is het voor soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn niet meer mogelijk een ontheffing te verkrijgen voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor vogels is het daarbovenop ook niet mogelijk een ontheffing te krijgen voor dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten. Soorten die niet zijn genoemd in de AMvB (alle overige van nature in Nederland voorkomende niet beschermde soorten) vallen onder de algemene zorgplicht (zie §2.5)1.

2.4

Verbodsbepalingen De Flora- en faunawet bevat een aantal verbodsbepalingen om de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten en dieren zoveel mogelijk te waarborgen. De meest relevante verbodsbepalingen zijn terug te vinden in artikel 8 tot en met 13 en worden hieronder kort weergegeven: • artikel 8: Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen; • artikel 9: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen; • artikel 10: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten; • artikel 11: Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te 1

Er bestaat een relatie tussen de beschermde status van een soort en opname op een Rode Lijst van bedreigde soorten. Een Rode Lijst bevat een overzicht van soorten die in hun voortbestaan in Nederland bedreigd zijn. Dit wordt bepaald op basis van zeldzaamheid en/of negatieve trend. De lijsten worden periodiek vastgesteld door de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV). Voor het opstellen van de AMvB met beschermde soorten is gebruik gemaakt van de Rode Lijsten, maar deze worden niet zonder meer in hun geheel overgenomen.

9W1423/R0001/902036/Rott 1 juli 2011


Definitief

• •

beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Dit dient te allen tijde per soort en per project te worden getoetst; artikel 12: Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen; artikel 13: Het is verboden planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, (…) te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin (…) binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben.

Deze verbodsbepalingen zijn geldig in heel Nederland, ongeacht het type werkzaamheden of de omvang daarvan. Vaak is het mogelijk vrijstelling of ontheffing te krijgen voor het overtreden van een van de verbodsbepalingen. Of dit mogelijk is en onder welke voorwaarden hangt af van het beschermingsniveau van de beschermde soort in kwestie en de aard van de handeling.

2.5

Zorgplicht Voor alle planten en dieren (dus ook voor soorten, die niet zijn opgenomen in de Floraen faunawet) geldt de algemene zorgplicht. Deze houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving (LNV, 1998). Veelal komt de zorgplicht erop neer dat tijdens werkzaamheden negatieve effecten op planten en dieren zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen en dat bij de inrichting aandacht moet worden besteed aan de realisatie van geschikt habitat voor plant en dier. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen effecten mogen optreden, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat de verstoring en eventueel lijden zo beperkt mogelijk is.


9W1423/R0001/902036/Rott -7-

1 juli 2011

3

WERKWIJZE Om na te gaan wat het belang van het plangebied is voor beschermde soorten is het volgende stappenplan gevolgd: Stap 1: Inventarisatie van beschermde soorten Om een indruk te krijgen van het voorkomen van beschermde dieren en planten in het plangebied is gebruik gemaakt van openbare informatie op internet, en bestaande literatuur. De verkregen informatie is geïnterpreteerd aan de hand van algemene ecologische kennis en een veldbezoek. Dit veldbezoek is uitgevoerd op 15 september 2010 door een ecoloog van Royal Haskoning. Dit bureau is lid van het Netwerk Groene Bureaus. Tevens zijn er gerichte inventarisaties uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde vissen en de rugstreeppad. Dit is uitgevoerd op 18 april 2011 door dezelfde ecoloog. Het onderzoek naar beschermde vissen is met behulp van een steeknet uitgevoerd en ’s avonds is er geluisterd naar roepende rugstreeppadden. Stap 2. Vaststelling van de effecten Om vast te stellen of het project effect heeft op beschermde flora en fauna, is een beknopte analyse gemaakt van het project in relatie tot de habitateisen van de doelsoorten uit het gebied. Stap 3. Beschrijving van de effecten op beschermde soorten Door de resultaten van stap 1 en stap 2 te koppelen zijn de effecten van het voorgestelde project op de aanwezige natuurwaarden inzichtelijk gemaakt. Stap 4: Conclusie en consequenties In deze stap wordt bepaald of het waarschijnlijk is dat het project in het licht van de weten regelgeving ten aanzien van beschermde soorten doorgang kan vinden. Hierbij wordt rekening gehouden met de onder de Flora- en faunawet vastgestelde criteria ten aanzien van onder andere de gunstige staat van instandhouding van de soort, eventuele alternatieven en bij wet genoemde belangen.

9W1423/R0001/902036/Rott 1 juli 2011


Definitief

4

INVENTARISATIE BESCHERMDE NATUURWAARDEN In dit hoofdstuk staat beschreven welke beschermde soorten in en nabij het plangebied voor (kunnen) komen. Per soortgroep wordt samengevat welke soorten (mogelijk) voorkomen die vermeld staan in tabel 2 en 3 van de AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten is voor projecten in de categorie ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij verboden van de floraen faunawet overtreden worden een ontheffing nodig, terwijl voor soorten van tabel 1 een vrijstelling geldt.

4.1

Vaatplanten Het plangebied omvat voornamelijk bebouwd gebied en braakliggend terrein. De vegetatie in het plangebied bestaat voornamelijk uit grassen en algemene kruidachtige planten. Binnen het plangebied is een klein bosje gelegen. Langs de oevers van de sloten komen algemene verschillende oever- en waterplanten voor. Mogelijk komen enkele beschermde soorten van tabel 1 (bijvoorbeeld Zwanenbloem) voor langs de sloten in en nabij het plangebied. Specifieke biotopen die voldoen aan eisen die verschillende streng beschermde soorten stellen aan hun leefgebied ontbreken in het plangebied. In het plangebied komen geen streng beschermde soorten van tabel 2 en 3 voor.

4.2

Zoogdieren Vanwege de grote verschillen in ecologie (en beschermingsstatus) worden vleermuizen en grondgebonden zoogdieren hieronder afzonderlijk behandeld. Vleermuizen In verschillende bronnen is informatie gevonden over het voorkomen van vleermuissoorten in (de omgeving van) het plangebied. De brochure “Beschermde planten en dieren in Zuid-Holland” (Provincie Zuid-Holland, 2004) meldt dat er in (de omgeving van) het plangebied gebouwbewonende vleermuissoorten voorkomen. De “werkatlas verspreiding zoogdieren in Zuid-Holland 2000-2008” (Mostert & Willemsen, 2008) laat waarnemingen zien van vier soorten in (de omgeving van) het plangebied. Het gaat om de volgende soorten: watervleermuis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Aan de hand van het veldbezoek wordt geconcludeerd dat deze soorten het plangebied kunnen gebruiken als foerageergebied. Door de ligging van het plangebied zijn er geen vliegroutes te verwachten. Verblijfplaatsen ontbreken in het plangebied. Er zijn geen (oude) bomen of voor vleermuizen geschikte gebouwen aanwezig. Door de constructie van de woningen zijn deze niet geschikt om verblijfplaatsen te herbergen. De bomen in het plangebied bevatten geen holtes en scheuren, die als verblijfplaats voor vleermuizen kunnen dienen. Vleermuizen (tabel 3) gebruiken het plangebied misschien als foerageergebied. Verblijfplaatsen zijn niet aanwezig in het plangebied.


9W1423/R0001/902036/Rott -9-

1 juli 2011

Grondgebonden zoogdieren De “werkatlas verspreiding zoogdieren in Zuid-Holland 2000-2008” (Mostert & Willemsen, 2008) geeft aan dat er in de omgeving van het plangebied verschillende zoogdieren van tabel 1 voor kunnen komen. Verschillende soorten muizen, maar ook egel, mol en kleine marterachtigen kunnen hun habitat vinden binnen het plangebied. Gezien de ecologische staat van het plangebied kan de conclusie getrokken worden dat voor andere zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren (tabel 2 en 3) het plangebied ongeschikt als leefgebied. Zwaarder beschermde soorten komen met zekerheid niet voor.

4.3

Broedvogels Het onderzoek is uitgevoerd buiten het broedseizoen van vogels, waardoor er niet direct af te leiden valt of er in het plangebied vogels broeden. Wel is het mogelijk om op basis van aanwezige begroeiing en structuren te bepalen of er een reële kans is dat er vogels gebroed hebben. Alle opgaande begroeiing biedt geschikt leefgebied voor broedvogels. Algemene soorten kunnen een nest maken in deze beplanting. Soorten waarvan het nest hele jaar beschermd is, komen niet voor in het plangebied. Deze soorten stellen specifieke eisen aan hun nestplaats, welke in het plangebied ontbreken. Broedvogels maken met zekerheid gebruik van het plangebied. Jaarrond beschermde nesten zijn niet aanwezig.

4.4

Reptielen, amfibieën en vissen Het plangebied ligt in een waterrijke omgeving, waardoor een aantal verschillende soorten amfibieën en vissen in het plangebied voor zullen komen. In het plangebied komen verschillende soorten amfibieën voor. De meeste staan vermeld in tabel 1. Van de streng beschermde soorten is de rugstreeppad in het plangebied te verwachten. Het braakliggende deel van het plangebied is geschikt leefgebied voor deze soort en uit bestaande verspreidingsgegevens komt naar voren dat de rugstreeppad in de wijde omgeving van het plangebied voorkomt (zie figuur 4.1). De rugstreeppad is een zeer mobiele soort die geschikt leefgebied snel weet te koloniseren. Tijdens het veldbezoek op 18 april 2011 is de soort niet aangetroffen. In het braakliggende deel van het gebied waren geen wateren aanwezig die geschikt zijn als voortplantingswater. Ook de sloot vormt geen geschikt voortplantingswater. Het talud is hiervoor te steil, de sloot te diep en het water van te slechte kwaliteit. Op basis van dit veldonderzoek kan geconcludeerd worden dat de soort niet in het plangebied voorkomt.

9W1423/R0001/902036/Rott 1 juli 2011

Quickscan ecologie Molenhof - 10 -

Definitief

Figuur 4.1. Verspreidingskaart van de Rugstreeppad in de omgeving van het plangebied (Bron: www.telmee.nl). De soort is bekend uit het aangrenzende uurhok (5x5 km). De rode contour geeft de globale ligging van het plangebied aan.

In het plangebied komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2) voor. De sloot in het plangebied biedt een geschikt milieu voor deze soort. Uit bekende verspreidingsgegevens blijkt dat deze soort in de omgeving van het plangebied veel voorkomt (zie figuur 4.2). Tijdens het veldonderzoek van 18 april is de soort niet aangetroffen, waardoor geconcludeerd kan worden dat deze soort niet in het plangebied voorkomt. Ook andere beschermde vissoorten zijn niet aangetroffen. Figuur 4.2. Verspreidingskaart van de Kleine modderkruiper in de omgeving van het plangebied (Bron: www.telmee.nl). De soort is bekend uit aangrenzende kilometerhokken (1x1 km). De rode contour geeft de globale ligging van het plangebied aan.

In het plangebied komen geen beschermde soorten amfibieën en vissen van tabel 2 en/of 3 voor.

4.5

Overige diersoorten Op basis van de aangetroffen biotopen en bekende verspreidingsgegevens kan worden geconcludeerd dat andere dan de in voorgaande paragrafen genoemde beschermde soorten (insecten en ongewervelden) niet in het plangebied voorkomen. Het plangebied voldoet niet aan de eisen die deze soorten aan hun leefgebied stellen. Quickscan ecologie Molenhof Definitief

9W1423/R0001/902036/Rott - 11 -

1 juli 2011

In het plangebied komen geen andere beschermde soorten dan hierboven genoemd voor.

4.6

Synthese inventarisatie In tabel 4.2 is samengevat welke beschermde soorten van tabel 2 en/of 3 voorkomen in het plangebied. Hierbij is naast het wel of niet voorkomen (in termen ja of nee) tevens de mate van zekerheid aangegeven met betrekking tot dit voorkomen (in termen van zeker, waarschijnlijk of mogelijk). Het voorkomen van soorten van tabel 1 wordt voor de volledigheid ook weergegeven, maar omdat voor deze soorten een vrijstelling geldt in het kader van deze ingreep, zijn deze niet verder uitgewerkt. Tabel 4.2: Overzicht voorkomen beschermde soorten in het plangebied Soortengroep

Algemeen

Zeker,

beschermde

mogelijk voorkomende overige

soorten (FF1)

en streng beschermde soorten

waarschijnlijk

en

(FF2&3) Vaatplanten

mogelijk

Nee

Grondgebonden

Ja

Nee

N.v.t.

Waarschijnlijk: Gewone

zoogdieren Vleermuizen

dwergvleermuis. Mogelijk: Ruige dwergvleermuis, Watervleermuis, Laatvlieger. Broedvogels

N.v.t.

Zeker: Soorten aangepast aan

Amfibieën

Ja

Nee

Reptielen

n.v.t.

Nee

Vissen

n.v.t.

Nee

Overige soorten

n.v.t.

Nee

stedelijke omgeving

9W1423/R0001/902036/Rott 1 juli 2011


Definitief

5

VOORGENOMEN PLAN EN MOGELIJKE EFFECTEN

5.1

Voorgenomen werkzaamheden De voorgenomen activiteit omvat de herontwikkeling van het woonwagencentrum aan de Broekmolenweg te Rijswijk. Het plan omvat het amoveren en herbouwen van woonwagens, het dempen van een watergang, rooien en kappen van bomen en struiken en inrichten van een stuk braakliggend terrein dat bij het centrum betrokken wordt.

5.2

Mogelijke effecten De in paragraaf 5.1 beschreven activiteit leidt tot zowel permanente als tijdelijke effecten. De permanente effecten bestaan uit het kleiner worden van het (potentiële) leefgebied voor verschillende soorten als gevolg van de herinrichting (aanleg van paden, slootdempingen en te rooien begroeiing). Het ruimtebeslag van het woonwagencentrum wordt groter in vergelijking met de huidige situatie. De tijdelijke effecten zijn vooral aan de orde tijdens de aanlegfase en het gevolg van sloop- en bouwwerkzaamheden. De volgende tijdelijke effecten worden onderscheiden: • Verstoring door aanwezigheid van mensen en (groot) materieel; • Verstoring door geluid, licht en trillingen; • Tijdelijk ongeschikt worden van leefgebied (door aanleg werkstroken, materiaalopslag e.d. als gevolg van de herinrichtingswerkzaamheden); • Doden of verwonden van individuen van een populatie.

5.3

Huidig en toekomstig gebruik Het huidige gebruik van het plangebied is wonen en agrarisch. Na herinrichting van het plangebied zal dit wonen zijn. De functie van het plangebied verandert eigenlijk niet. Wel zal het ruimtegebruik toenemen door een toename van het aantal woonwagens en het grotere oppervlak dat per wooneenheid ingenomen wordt. Dit gaat ten koste van een stuk weidegrond.


9W1423/R0001/902036/Rott - 13 -

1 juli 2011

6

EFFECTBEOORDELING In dit hoofdstuk wordt een effectbeschrijving gegeven van de activiteit beschreven in hoofdstuk 5 op de soorten beschreven in hoofdstuk 4. Hierbij wordt alleen aandacht besteed aan de soorten die voorkomen dan wel verwacht worden binnen het plangebied (tabel 4.3) en vermeld staan in tabel 2 of 3 van de AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet (inclusief broedvogels). Soorten van tabel 1 worden hier verder niet behandeld, omdat de activiteit onder ruimtelijke ontwikkeling en inrichting valt, waarvoor voor deze soorten, met inachtneming van voorzorgsmaatregelen, een vrijstelling van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet geldt. Hieronder worden de effecten per soortgroep inzichtelijk gemaakt.

6.1

Vleermuizen Vaste verblijfplaatsen komen in het plangebied niet voor. Het plangebied wordt mogelijk gebruikt als foerageergebied door verschillende soorten. Als gevolg van het voorgenomen initiatief zal het plangebied door de voorgenomen kap van bomen deze functie voor een bepaalde tijd niet kunnen vervullen. Gezien het beperkte oppervlak van het plangebied en de aanwezigheid van een uitgebreid foerageergebied in de nabijheid van het plangebied zal de functionaliteit van het foerageergebied niet worden aangetast. In het plan zijn nieuwe bomen voorzien die na verloop van tijd als deel van het foerageergebied van de vleermuizen zullen fungeren. Er zal geen negatief effect optreden op het leefgebied van de vleermuissoorten.

6.2

Broedvogels Broedvogels maken met zekerheid gebruik van het plangebied. Nesten die jaarrond gebruikt worden komen niet voor. Voor bepaalde werkzaamheden, met name kap- en rooiwerkzaamheden, geldt dat indien niet gewerkt wordt buiten de broedperiode, verstoring van broedvogels op kan treden. Het gaat dan om die werkzaamheden die leiden tot meer licht, geluid en de aanwezigheid van mensen, dan in de huidige situatie het geval is. Pas wanneer kort voorafgaand aan werkzaamheden aangetoond kan worden dat geen broedvogels nabij de activiteit aanwezig zijn, kunnen negatieve effecten uitgesloten worden. Uiteraard leidt dat wel tot risico’s bij de planning. Door de vegetatie buiten het broedseizoen (grofweg 15 augustus – 15 maart2) te verwijderen kan ook voorkomen worden dat nesten van broedende vogels worden verstoord. Negatieve effecten op broedvogels, en dus een overtreding van verbodsbepalingen, kunnen optreden als gevolg van de werkzaamheden. Deze effecten kunnen voorkomen worden door een uitgekiende planning van de werkzaamheden.

2

Deze periode is indicatief (zie box in hoofdstuk 7). Er moet voor aanvang van de werkzaamheden uitgesloten worden dat vogels tot broeden zijn gekomen binnen de beïnvloedde zone.

9W1423/R0001/902036/Rott 1 juli 2011


Definitief

6.3

Synthese effectbeoordeling Het voorgaande hoofdstuk is samengevat in tabel 6.1. Wanneer maatregelen ter voorkoming van effecten mogelijk zijn, worden ook overtredingen van verbodsbepalingen voorkomen. Wanneer dit niet mogelijk is, is de aanvraag van een ontheffing noodzakelijk. Voor broedvogels geldt dat een ontheffing in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting niet te verkrijgen is. Effecten dienen dus voorkomen te worden en mitigatie is niet aan de orde. Een ontheffing voor soorten die voorkomen op Habitatrichtlijn Bijlage IV is alleen mogelijk, als met de ingreep een wettelijk genoemd belang gemoeid is (onder andere dwingende reden van groot openbaar belang en maatregelen gericht op volksveiligheid of natuurbescherming). Ook hier geldt dat effecten het beste zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Tabel 6.1: Synthese effectbeoordeling Soortgroep

Overtreding

Voorkomen

verbodsbepaling

effecten mogelijk

mitigeren?

Vleermuizen

Nee

nvt

Nvt

Nee

Broedvogels

Ja

Ja

nvt

Niet mogelijk


van

Effecten te

Ontheffing nodig

9W1423/R0001/902036/Rott - 15 -

1 juli 2011

7

CONCLUSIE EN CONSEQUENTIES • • • •

7.1

Het plangebied is van belang voor broedvogels. Het initiatief kan overtredingen van de Flora en faunawet voor deze soorten met zich meebrengen. Effecten kunnen voorkomen of gemitigeerd worden, zodat een ontheffing niet noodzakelijk is (broedvogels). Te allen tijde dient de zorgplicht in acht te worden genomen.

Broedvogels Alle broedvogels zijn beschermd middels de Flora- en faunawet. Voor verstoring van broedvogels (overtreding artikel 11) wordt geen ontheffing verleend voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Maatregelen ter voorkoming van effecten zijn daarom noodzakelijk om overtreding van verbodsbepalingen te voorkomen. Om effecten te voorkomen dienen de werkzaamheden óf buiten het broedseizoen (globaal 15 maart – 15 juli) te worden uitgevoerd om zo verstoring van broedvogels te voorkomen óf voor het broedseizoen te worden begonnen en continu te worden doorgezet waardoor de huidige broedlocaties ongeschikt zijn en vogels op zoek gaan naar andere broedplaatsen in de omgeving. In de directe omgeving van het plangebied zijn hiervoor voldoende alternatieven aanwezig in onder meer tuinen en plantsoenen. Een andere mogelijkheid is de situatie voor broedvogels ongeschikt te maken (bijvoorbeeld door verwijdering van vegetatie) voordat zij met broedactiviteiten beginnen. Indien al deze maatregelen niet mogelijk zijn, kan alleen gewerkt worden indien door middel van veldinspecties van een deskundig persoon kort voor de start van een (onderdeel van) activiteit aangetoond kan worden dat er geen broedende vogels nabij de activiteit aanwezig zijn. Uiteraard betekend dit grote risico’s voor de planning indien toch broedende vogels aanwezig blijken zijn. Broedseizoen Voor een begrip als ‘broedseizoen’ is geen standaardperiode te hanteren. Afhankelijk van de soort en weersomstandigheden in een bepaald jaar kunnen soorten veel eerder of juist later broeden dan normaal het geval zou zijn. Dit kan zelfs per regio verschillen. Voor de wet is van belang of een broedgeval verstoord wordt, ongeachte de datum. De vaak geciteerde periode 15 maart t/m 15 juli is dus slechts een indicatie. Voor aanvang van de werkzaamheden dient altijd op broedgevallen gecontroleerd te worden. Ook de fase van nestbouw geldt als een broedgeval.

7.2

Zorgplicht Vanuit de zorgplicht zouden specifieke maatregelen getroffen kunnen worden die verstoring van aanwezige fauna kan minimaliseren. Het inrichten van het werkterrein zou zo plaats moeten vinden dat aanwezige dieren de mogelijkheid hebben het gebed te ontvluchten. Dit kan bereikt worden door vanuit de randen richting open ruimte te werken.

9W1423/R0001/902036/Rott 1 juli 2011


Definitief

Het dempen van de watergang dient, om aanwezige vissen en amfibieën de mogelijkheid te bieden het gebied te verlaten, in één richting plaats te vinden, waarbij de dieren door de aanwezige duiker andere watergangen kunnen bereiken. Ook kunnen dieren met een schepnet uit het water gehaald worden en in een andere watergang weer losgelaten worden.


9W1423/R0001/902036/Rott - 17 -

1 juli 2011

8

LITERATUUR Mostert, K. & J. Willemsen, 2008. Werkatlas verspreiding zoogdieren in Zuid-Holland 2000-2008. Stichting zoogdierenwerkgroep Zuid-Holland, Delft. Internetbronnen: Stichting RAVON: www.ravon.nl Verspreidingsgegevens: www.telmee.nl

=o=o=o=

9W1423/R0001/902036/Rott 1 juli 2011


Definitief

Bijlage 9 Nota inspraak en overleg


Nota van inspraak en overleg Bestemmingsplan Molenhof Voorontwerp 3 mei 2011

14 juli 2011

1. TOELICHTING OP DE NOTA VAN INSPRAAK EN OVERLEG Behorende bij het voorontwerpbestemmingsplan Molenhof van 3 mei 2011 Op 3 mei maart 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk het voorontwerpbestemmingsplan Molenhof vrijgegeven. Het plan lag – overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening – gedurende zes weken ter inzage. Dit gebeurde van vrijdag 6 mei tot en met donderdag 16 juni 2011. Een papieren versie van het plan lag bij de publieksbalie van het stadhuis aan het Bogaardplein. Een pdf-versie van het plan stond op de gemeentelijke website, www.rijswijk.nl. De digitale, direct doorklikbare, versie van het plan was te vinden op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Op 11 mei 2011 (dus in de periode van de ter inzagelegging) organiseerden de gemeente en woningcorporatie Vidomes een inloopbijeenkomst, waarbij iedereen vragen kon stellen over het plan. De omwonenden en ondernemers in de buurt van het plangebied waren hiervoor persoonlijk uitgenodigd, maar het stond iedereen vrij om te komen. Er was een vrij hoge opkomst. Ook is het voorontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan een aantal overleginstanties, zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Er werd een kennisgeving gemaild naar 17 overlegpartners, met daarin de verwijzing naar de digitale vindplaatsen van het plan. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen inspraakreacties ontvangen. Wel hebben 9 van de 17 benaderde overlegpartners gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan. In deze Nota van Inspraak en Overleg beantwoordt het college van burgemeester en wethouders formeel de overlegreacties op het voorontwerpbestemmingsplan. De reacties zijn in paragraaf 2 samengevat en van een antwoord voorzien. Daarbij is ook aangegeven of naar aanleiding van de reactie wijzigingen worden doorgevoerd in het bestemmingsplan. Tot slot maakt ook een aantal ambtelijke reacties enkele wijzigingen in het bestemmingsplan noodzakelijk. Deze staan beschreven in paragraaf 3. Met de beantwoording van de overlegreacties en de verwerking van de ambtelijke reacties sluiten we de fase van het voorontwerpbestemmingsplan af. De wijzigingen verwerken we in het ontwerpbestemmingsplan, waarmee de wettelijke bestemmingsplanprocedure start.

Nota van Inspraak en Overleg bestemmingsplan Molenhof, voorontwerp d.d. 3 mei 2011 Gemeente Rijswijk, 14 juli 2011

1


2

2. OVERLEGREACTIES EX ARTIKEL 3.1.1. Bro #

Reactie

Beantwoording

1.

Dagelijks Bestuur Stadsgewest Haaglanden Geen reactie ontvangen

Geen reactie ontvangen

n.v.t.

#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

2.

Haagse Tramweg Maatschappij Geen reactie ontvangen


n.v.t.

#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

3.

Hoogheemraadschap van Delfland Reactie bij brief d.d. 8 juni 2011, ontvangstdatum 9 juni 2011 Het hoogheemraadschap van Delfland kan instemmen met het plan. Aan alle aspecten, die van belang zijn voor een goede waterhuishouding, is invulling gegeven.

Van de reactie wordt kennis genomen.

Geen wijzigingen in het plan noodzakelijk.

#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

4.

(Voormalig) ministerie van VROM – VROM-inspectie Reactie bij mail d.d. 12 juli 2011; reactie buiten termijn maar toch meegenomen Het plan geeft de betrokken rijksdiensten geen aanleiding tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen van de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB).



#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

5.

N.V. Nederlandse Gasunie Geen reactie ontvangen


n.v.t.

#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

6.

N.V. Nederlandse Spoorwegen Geen reactie ontvangen


n.v.t.

#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

7.

Provincie Zuid-Holland Reactie bij brief d.d. 27 mei 2011, ontvangstdatum 31 mei 2011 Het provinciale beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte. Het plan is conform dit beleid.



TL RE VB

= Toelichting = Regels = Geometrische plaatsbepaling / Verbeelding


Conclusie

3

#

Reactie

8.

Veiligheidsregio Haaglanden Reactie bij brief d.d. 15 juni 2011, ontvangstdatum 20 juni 2011 Scenariobeschrijving Alleen de inrichting DSM Gist B.V. is als risicobron met invloedsgebied over dit plangebied van belang. Op het bestemmingsplan is het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing.

a.

b.

TL RE VB

Beantwoording

Conclusie

Volgens een rapportage van SAVE ‘Groepsrisico ruimtelijke ontwikkelingen rondom DSM Gist” d.d. 4 april 2011 ligt de PR 10-6-contour buiten de terreingrens, maar buiten het plangebied Molenhof. Het invloedsgebied bedraagt 1.500 meter, waardoor Molenhof binnen het invloedsgebied ligt. Het is wenselijk dat de toelichting op dit punt wordt aangevuld.

De toelichting van het plan wordt aangevuld met informatie over de reeds uitgevoerde groepsrisicoberekening. In elk -6 geval worden de zones van de PR 10 en het invloedsgebied opgenomen.

TL: aanvullen paragraaf 4.4.

Door de ontwikkeling van Rijswijk-Zuid neemt het GR toe van 1,14 naar 1,18 van de oriënterende waarde. De ontwikkelingen van Molenhof hebben vrijwel geen invloed op het GR. Evenwel moet een verantwoording groepsrisico worden opgesteld ten behoeve van dit ruimtelijke besluit.

In de toelichting wordt, mede op basis van deze vooroverlegreactie (= het veiligheidsadvies), een beperkte verantwoording opgenomen. Hierin zal kort worden ingegaan op de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid (blusvoorzieningen e.d.). Daarbij wordt geput uit de vooroverlegreactie van de Veiligheidsregio.


Het plaatsen van een technische voorziening in de woonwagens, zodat de ventilatie uitgeschakeld kan worden, is goed denkbaar. Het advies wordt meegegeven


Het meest waarschijnlijke en voorkomende ongeval bij DSM is lekkage van H2S. Ook lekkage van ammonia is waarschijnlijk. Het ergst denkbare scenario is een brand in loods Hannibal. Kans- en effectreducerende maatregelen Om de risico’s zoveel mogelijk te voorkomen, wordt geadviseerd om: • In objecten die voorzien zijn van mechanische ventilatie, een technische voorziening te plaatsen = Toelichting = Regels = Geometrische plaatsbepaling / Verbeelding


4

zodat de ventilatie kan worden uitgeschakeld. •

aan de ontwikkelende partij.

Ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren bij een ongeval bij DSM. Bij deze risicocommunicatie dient de wenselijke manier van reageren en alarmeren aan bod te komen, voor alle bewoners en gebruikers binnen het plangebied. Deze info moet ook herhaald worden. Op dit moment wordt er op regionaal niveau een risicocommunicatiecampagne ontwikkeld waarin o.a. deze aspecten worden behandeld. Mogelijk dat hierop voor dit plangebied kan worden ingespeeld Maatregelen t.b.v. de hulpverlening De bereikbaarheid voor hulpdiensten voor Molenhof is momenteel beperkt. In het plan is aangegeven dat aan verbetering daarvan gewerkt wordt. Geadviseerd wordt om bij de uitwerking van de bereikbaarheid, in contact te blijven met het team Preparatie van de afdeling Risicobeheersing van de brandweer Delft-Rijswijk.

Aan risicocommunicatie wordt in Rijswijk aandacht TL: aanvullen paragraaf 4.4. besteed. De stafafdeling Communicatie van de gemeente Rijswijk is aangehaakt bij de regionale pool risico- en crisiscommunicatie Haaglanden. In dit verband wordt gewerkt aan een risicocommunicatiecampagne ‘wat doe je’. De mogelijkheden voor het plangebied worden momenteel verkend.

Het plangebied moet over voldoende bluswatervoorzieningen beschikken. Deze is op dit moment voldoende, maar dit moet ook in de toekomst behouden blijven.

De bluswatervoorzieningen zullen met de realisatie van het plan niet verslechteren. Er wordt wel water vergraven, maar er komt ook weer water bij van dezelfde diepte en met dezelfde omvang.

#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

9.

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (Reactie ontvangen via de VROM-inspectie)

Zie de beantwoording van reactie #4

Zie de conclusie van reactie #4

#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

10.

Rijkswaterstaat (Reactie ontvangen via de VROM-inspectie)



#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

11.

Kamer van Koophandel Geen reactie ontvangen


n.v.t.

c.

TL RE VB

Geen wijzigingen in het plan noodzakelijk. Bij de uitwerking van het plan zal uiteraard in contact worden gebleven met de brandweer. Dit is voor de vergunningverlening ook een verplicht aspect.



5

#

Reactie

Beantwoording

12.

TenneT Holding B.V. Geen reactie ontvangen


n.v.t.

#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

13. a.

KPN Telecom B.V. Voor het project “Molenhof” is voor KPN van belang dat er inzicht is wat er gaat gebeuren met de locatie van de huidige infrastructuur van KPN. De huidige infrastructuur van KPN in het plangebied is aangegeven op een bij de overlegreactie behorende kaart. KPN wil deze infrastructuur behouden en mogelijk uitbreiden, als er meer woonwagens komen dan dat er nu staan.

De huidige infrastructuur, dat wil zeggen de aansluiting op de standplaatsen, kan niet blijven liggen. De huidige standplaatsen worden allemaal verplaatst. De nieuwe standplaatsen moeten uiteraard weer worden aangesloten op de infrastructuur. Hiermee wordt in de plannen rekening gehouden.


Kan de huidige infrastructuur van KPN blijven liggen zoals het nu is aangelegd, en kan er anders in de plannen rekening mee worden gehouden?

b.

Conclusie

Omdat dit soort kabels en leidingen niet planologisch relevant zijn, worden ze in het bestemmingsplan niet genoemd dan wel bestemd. Evenwel sluit het plan niet uit dat deze infrastructuur wordt aangelegd. Bij de verdere planuitwerking wordt met alle leidingbeheerders, zo ook KPN, in overleg getreden over de verplaatsing dan wel uitbreiding van de kabels en leidingen. Dit gebeurt buiten het bestemmingsplan om. Er zijn nu 15 standplaatsen en dat worden er 24.


Elke standplaats krijgt een eigen huisnummer en postcode.


Dit zal te zijner tijd gebeuren. Zie ook de beantwoording van reactie #13a.


d.

Hoeveel woonwagens staan er nu, en hoeveel mogen er in de toekomst komen? Krijgen alle woonwagens een eigen postcode en huisnummer? Voor het aanvragen van toekomstige infrastructuur en voor het laten aflassen van de bestaande infrastructuur voor de sloop, moet er een opdracht worden gegeven via een speciale website.

#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

14.

Ministerie van Defensie (Reactie ontvangen via de VROM-inspectie)



#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

15.

(Voormalig) ministerie van LNV (Reactie ontvangen via de VROM-inspectie)



#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

16.

Gemeente Delft Geen reactie ontvangen


n.v.t.

#

Reactie

Beantwoording

Conclusie

17.

Gemeente Den Haag

c.

TL RE VB



6


TL RE VB




n.v.t.

7

3. AMBTELIJKE REACTIES #

Ambtelijke reactie

Conclusie

1.

TL + RE: er dienen diverse aanpassingen van redactionele en ondergeschikte aard te worden doorgevoerd. TL, paragraaf 2.2.: het autobedrijf is nu weg. Deze tekst kan komen te vervallen. TL, paragraaf 2.3.1. het woord ‘medefinancier’ veranderen in ‘mede-investeerder en toekomstig beheerder’. TL, paragraaf 2.3.2.: • “Woonwagens staan op één meter van de straat” -> toevoegen “minimaal” • Groenstrook: in deze strook komt ook een gedeeltelijke terreinafscheiding van 2 meter. • Bouwregels woonwagens: in bijzondere gevallen kan een grotere oppervlakte worden toegestaan. Toelichten dat onder ‘bijzondere gevallen’ wordt verstaan een incidentele vergroting van de oppervlakte wanneer dat uit het oogpunt van (brand)veiligheid of de Wet maatschappelijke ondersteuning o.i.d. noodzakelijk is. • Brandveiligheid: verschil tussen woonwagens en bijgebouwen helderder omschrijven (eventueel subkopjes). • Toevoegen: wat is een woonwagen, waar moet deze aan voldoen bij aankoop? Koppeling leggen met het begrip ‘woonwagen’ uit de regels. TL, paragraaf 3.1. Rijksbeleid: ook iets zeggen over de nieuwe ontwerpStructuurvisie Infrastructuur en Ruimte en of dat gevolgen heeft voor dit plan. TL, paragraaf 3.4 onder ‘parkeerbeleid’: tekst actualiseren op nieuwe Nota Parkeernormen. Aangeven wat de parkeernorm is voor dit gebied.

TL + RE: redactionele en ondergeschikte aanpassingen doorvoeren.

2. 3. 4.

5. 6.

7. 8. TL RE VB

TL: aanpassen paragraaf 2.2. TL: aanpassen paragraaf 2.3.1. TL: aanvullen paragraaf 2.3.2.

TL: aanvullen paragraaf 3.1. TL: aanvullen paragraaf 3.4.

Ook wat zeggen over de niet-wenselijke plaatsing van toercaravans. In de RE is hierover een bepaling opgenomen voor wat betreft de woonkavels (begripsbepaling van ‘woonwagen’). Voor wat betreft de plaatsing ervan in het openbaar gebied kan in de TL een verwijzing worden gemaakt naar de geldende Algemeen Plaatselijke Verordening. Daarin wordt, in artikel 2.47 lid 1 onder c, gesteld dat “het verboden is op een openbare plaats een voertuig, woonwagen, tent of soortgelijk ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken”. Met enerzijds de bepaling in de RE van het bestemmingsplan voor wat betreft de standplaatsen en anderzijds de bepaling in de APV voor wat betreft de openbare ruimte, wordt dus voor het gehele plangebied geregeld dat de aanwezigheid van toercaravans die kennelijk niet zijn bedoeld voor permanente bewoning, niet mogelijk is. TL, hoofdstuk 4: opnemen paragraaf over m.e.r.-beoordeling. TL: aanvullen hoofdstuk 4. TL, paragraaf 4.2.: aanvullen met informatie over de vast te stellen hogere TL: aanvullen paragraaf 4.2. grenswaarden wegverkeerslawaai. Het ontwerpbesluit daarover wordt gelijktijdig = Toelichting = Regels = Geometrische plaatsbepaling / Verbeelding


8

9.

10. 11. 12.

TL RE VB

met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. TL, paragraaf 4.6.: aanvullen met het positieve wateradvies dat het Hoogheemraadschap van Delfland heeft afgegeven in het kader van het artikel 3.1.1. Bro-vooroverleg. TL, paragraaf 4.7.: het nieuwe ecologisch onderzoek verwerken (d.d. 3 mei 2011. De nieuwe rapportage opnemen als bijlage bij de toelichting. TL, paragraaf 4.10.: aanvullen met de informatie zoals onder punt 6. van deze ambtshalve wijzigingen is aangegeven. TL, hoofdstuk 7: aanpassen naar de status van het ontwerpbestemmingsplan en verslag doen van de inspraak- en overlegfase. De Nota van Inspraak en Overleg als bijlage opnemen bij de toelichting.




TL: aanpassen paragraaf 4.7. TL: aanvullen paragraaf 4.10. TL: aanpassen en aanvullen hoofdstuk 7.

9

Bestemmingsplan Molenhof Gemeente Rijswijk Vastgesteld, 13 december Bijlage 1 Luchtfoto's

Recommend Documents