HET BELGISCH BELEID INZAKE KINDSOLDATEN Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten
Rapport van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten in het kader van de opvolging van het Aanvullend Protocol over kinderen in gewapende conflicten bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind
Juli 2004
1
De Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten dankt de onderzoekers en stagiaires die het werk van de Coalitie ondersteund hebben. In het bijzonder danken we Audrey Ravel die in het kader van haar studies in 2003 binnen de coalitie de basis van het rapport over de politiek van de Belgische regering inzake de problematiek van kindsoldaten gemaakt heeft. Ook een woord van dank aan Débora Votquenne, voor het vertaalwerk.
Coalition belge contre l'utilisation d'enfants soldats p/a UNICEF Belgique, Avenue des Arts 20, 1000 BruxellesTél : 02/230.59.70, Fax 02/230.34.62, E-mail:
[email protected] www.enfant-soldat.be
-
Yves Willemot Coordinator van de Belgische Coalitie April 2004
www.kindsoldaat.be
Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten p/a UNICEF België, Kunstlaan, 20, 1000 Brussel Tel : 02/230.59.70, Fax 02/230.34.62, E-mail :
[email protected]
Amnesty International, Défence for Children Interenational Vlaanderen, GRIP, Jesuit Refugee Service, Missio, Pax Christi Vlaanderen, Plan België, UNICEF België en het Vlaams Internationaal Centrum
2
INHOUDSTAFEL Inleidend hoofdstuk : kindsoldaten……………………………………………………………...5. Hoofdstuk I : Het facultatieve protocol over kinderen in gewapende conflicten………..9. Hoofdstuk II : België en het protocol over kinderen in gewapende conflicten ………...12. Hoofdstuk III : Het Belgisch recht en beleid met betrekking tot de rekrutering van minderjarigen en hun deelname aan gewapende conflicten………………………………13. A. Deelname aan de vijandelijkheden Æ Aanbevelingen B. Verplichte indienstneming Æ Aanbevelingen C. Vrijwillige indienstneming 1) Inhoud van artikel 3 2) De kwestie van de Belgische militaire scholen - rekruteringsvoorwaarden - het debat Æ Aanbevelingen Hoofdstuk IV : Impact van de productie en de export van lichte wapens op de problematiek van kindsoldaten ………………………………………………………………..18. A. Lichte wapens in de wereld B. België en de lichte wapens C. De Belgische wetgeving en het Belgisch beleid Æ Aanbevelingen Hoofdstuk V : Het Belgisch beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en de problematiek van kindsoldaten………………………………………………………………....22. A. De beleidsverklaringen B. Het ontwikkelingsbeleid inzake kindsoldaten binnen DGOS Æ Aanbevelingen Hoofdstuk VI : De rol van pleitbezorger van België binnen de internationle gemeenschap………………………………………………………………………………………29.
Æ Aanbevelingen Besluit : bundeling van de aanbevelingen…………………………………………………....32. Bijlagen:…………………………………………………………………………………………..…36. Bijlage 1 : tekst van het protocol over kinderen in gewapende conflicten Bijlage 2 : voorstellingstekst van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten
3
4
Inleidend hoofdstuk : kindsoldaten Kindsoldaten Een extreme vorm van uitbuiting en mishandeling van kinderen in gewapende conflicten, is de rekrutering van kinderen als soldaten en hun rechtstreekse of onrechtstreekse participatie aan de gevechten. Over het fenomeen kindsoldaten bestaan geen precieze statistieken, maar de meest precieze en algemeen aanvaarde schattingen van de internationale coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten hebben het over 300 000 kinderen die vandaag in de wereld ingelijfd zijn in het leger of een gewapende beweging. Daaraan kunnen nog enkele honderdduizenden kinderen toegevoegd worden, waarvan men weet dat ze - indien nodig - van de ene dag op de andere gerekruteerd zouden kunnen worden. Alle continenten kennen kindsoldaten, ook in geïndustrialiseerde landen. Met name de Verenigde Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk laten minderjarigen toe tot het leger. De meeste kindsoldaten leven in Afrika. Centraal-Afrika staat bekend als een regio waar vele minderjarigen ingezet worden in gewapende conflicten. Over de Democratische Republiek Congo hebben schattingen het over 5 000 tot 20000 kindsoldaten. Het land dat binnen zijn grenzen het meeste aantal kindsoldaten kent, zou echter het Aziatische Myanmar zijn. Volgens sommige bronnen zou het regeringsleger alleen al voor meer dan één derde uit minderjarigen bestaan. Kinderen worden zowel door regeringstroepen als door gewapende oppositiebewegingen gerekruteerd.
Wie zijn de kindsoldaten? Kindsoldaten zijn niet alleen de jongens die met het wapen in de hand ten strijd trekken. Ook meisjes worden ingezet als kindsoldaten. Sommige kindsoldaten vechten aan het front, anderen worden gebruikt als spionnen, boodschappers, dragers, diensters en seksslaven. Ze worden ook vaak gebruikt om landmijnen te leggen en op te ruimen. Kindsoldaten zijn vaak zeer jong, soms slechts zeven jaar oud of zelfs jonger. Soms zijn kindsoldaten kinderen van ouders die zelf kindsoldaat zijn of geweest zijn. Er bestaan zelfs voorbeelden van kinderen die geboren worden in het leger of een gewapende troep. Ze worden verwekt om de rangen van de troepen te versterken en krijgen vanaf de leeftijd van drie, vier jaar hun eerste militaire training. Kindsoldaten leven in een weinig benijdenswaardige toestand waar geweld, discipline, slechte voeding, een gebrek aan verzorging, uitbuiting, mishandeling en seksuele mishandeling schering en inslag zijn. Kinderen hebben er niet langer het recht kind te zijn en hun elementaire rechten als kind worden er met de voeten getreden. Al deze kinderen worden uitgebuit, of ze nu wel, dan niet wapens dragen, of ze al dan niet aan het front ingezet worden. Hun rechten als kinderen worden miskend. Ze zijn daarom
5
allemaal kindsoldaten te noemen. De ontwapenings-, demobilisatie- en sociale reïntegratieprogramma’s moeten oog hebben voor elk van hen. Vanuit die overtuiging werd in 1997 tijdens een internationale conferentie over kinderen in gewapende conflicten in het Zuid-Afrikaanse Kaapstad een brede definitie van het begrip kindsoldaten aangenomen die vandaag algemeen aanvaard wordt. De zogenaamde Kaapprincipes van 1997 definiëren een kindsoldaat als volgt: ‘Iedere persoon jonger dan 18 jaar die behoort tot een geregeld leger of een gewapende groep is een kindsoldaat. Ook wanneer ze kok, drager of boodschapper zijn en zij die zulke groepen vergezellen. Tot die groep behoren ook meisjes die misbruikt worden als seksslaven of voor een gedwongen huwelijk. De term verwijst dus niet enkel naar een kind dat een wapen draagt of gedragen heeft.’
Waarom kinderen gerekruteerd worden Het is een veelheid van factoren die maakt dat kinderen gerekruteerd worden als soldaten: 1. Doordat oorlogen langer duren ontstaat er dikwijls een tekort aan militaire manschappen en worden steeds jongere kinderen gerekruteerd. 2. De technologische ontwikkeling en de wijde verspreiding van wapens - in het bijzonder van de kleinere, goedkope wapens - werkt het aantal kindsoldaten in de hand. 3. Soms wordt gesteld dat kinderen gerekruteerd worden omdat ze goede krijgers zouden zijn. Ze kennen geen gevaar, ze gehoorzamen blind, ze vragen geen soldij, enz. 4. Armoede is ongetwijfeld de allerbelangrijkste oorzaak voor de rekrutering van kinderen als soldaten. In het leger vinden kinderen soms het voedsel en de verzorging - ook al stelt dat laatste vaak niet erg veel voor - die ze thuis niet vinden. 5. Samengaand met de armoede is ook de onwetendheid belangrijk. De ouders, noch de kinderen zelf weten doorgaans wat de kinderen als soldaten echt te wachten staat. 6. Het leger - zeker in ontwikkelingslanden - geeft aan kinderen een sociale status geeft die ze als ‘gewone’ kinderen niet hebben. Met het uniform over hun schouders, worden kinderen belangrijk. Kinderen raken op verschillende manieren gerekruteerd: met geweld, omdat ze bescherming krijgen in het leger, om te strijden voor “hun volk” of om zich te wreken voor de dood van een familielid of een vriend. De rekrutering verloopt vaak zeer verschillend naar gelang het conflict en zijn locatie. Het is belangrijk om met de rekruteringsvorm rekening te houden bij reïntegratieprogamma’s van voormalige kindsoldaten. Al is het maar bijvoorbeeld omdat de aard van psychologische trauma’s en dus de nood aan gespecialiseerde omkadering zeer verschillend kan zijn van de ene context naar de andere.
Strijd tegen het gebruik van kindsoldaten De aandacht voor het fenomeen kindsoldaten groeide exponentieel in de jaren ’90. Op programmatorisch vlak vond UNICEF in het Kinderrechtenverdrag van 1989 - dat inmiddels door op twee uitzonderingen na (de Verenigde Staten van Amerika en Somalië) door alle landen van de wereld geratificeerd werd en dus uitgegroeid is tot een nagenoeg universele standaard - een juridische basis om wereldwijd te lobbyen voor de demobilisatie van kindsoldaten. Ontwapenings-, demobilisatie- en reïntegratieprogramma’s voor voormalige kindsoldaten werden opgezet in de meeste conflictgebieden. Donors werden bereid gevonden om deze programma’s te financieren. Op het vlak van de internationale
6
regelgeving kwamen nieuwe instrumenten tot stand die een einde zouden moeten stellen aan het gebruik van kinderen als soldaten. In de voorbije twee decennia hebben kinderrechtenorganisaties een uitgebreide expertise verworven in lobbywerk om de rekrutering van kinderen als soldaten te voorkomen alsook in het opzetten van ontwapenings-, demobilisatie- en sociale reïntegratieprogramma’s voor voormalige kindsoldaten. In de voorbije jaren waren deze organisaties naast hun universele pleidooi voor de preventie van de rekrutering van kinderen als soldaten op het vlak van demobilisatie en reïntegratie actief in onder meer Angola, Burundi, Colombia, de democratische republiek Congo, Guinee-Bissau, Liberia, Mozambique, Rwanda, Sierra Leone, Somalia en Soedan. Het fenomeen van de kindsoldaten mag dan al rekenen op een groeiende belangstelling van de internationale publieke opinie en de politieke beleidsmakers, bij het aanpakken van het fenomeen wordt te vaak enkel aandacht besteed aan het curatieve en veel te weinig aan het preventieve. Het voorkomen van de rekrutering van kinderen als soldaten moet volgens de kinderrechtenorganisaties een absolute prioriteit krijgen. Preventie heeft onder meer te waken met het weerbaar maken van kinderen, hen minder kwetsbaar maken zodat ze een minder gemakkelijke prooi zijn voor kinderronselaars. Strijd tegen de armoede en onwetendheid is ook hier het ordewoord.
Internationale wetgeving : een geheel van juridische documenten De juridische instrumenten die het kind tegen militaire indiensttreding en oorlog moeten beschermen, ontbreken niet. Het Verdrag van de VN inzake de Rechten van het Kind en zijn artikel 38 verbieden indiensttreding van kinderen jonger dan 15 jaar in gewapende troepen. Het aanvullend protocol (mei 2000) trekt de minimumleeftijd voor deelname aan conflicten en gedwongen rekrutering op van 15 naar 18 jaar. (www.kindsoldaat.be) Het trad in werking in februari 2002 en werd door België geratificeerd op 6 mei 2002. In het recente verleden kwamen andere belangrijke juridische instrumenten in de strijd tegen het gebruik van kinderen als soldaten tot stand: • • •
het Internationaal Strafgerechtshof (1998) zal het gebruik van kindsoldaten onder 15 jaar behandelen als een oorlogsmisdaad ; de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) heeft het gebruik van kinderen als soldaten beschreven als één van de ergste vormen van kinderarbeid in de IAOConventie van 1999 ; regionale standaarden als bijvoorbeeld het Afrikaans Charter voor het Welzijn van de kinderen van 1990 ;
Naast de groeiende verontwaardiging van de publieke opinie en de totstandkoming van nieuwe internationale rechtsregels die en einde willen stellen aan het gebruik van kinderen als soldaten, valt de groeiende aandacht van diplomatieke en politieke middens voor de problematiek van kindsoldaten op. Vermeldenswaardig is met name dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in de voorbije jaren meerdere malen een resolutie heeft aangenomen waarin het stelt dat de rekrutering van kinderen als soldaten een gevaar betekent voor de vrede en veiligheid in de wereld.
7
De Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten De Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten (www.child-soldiers.org) werd opgericht in 1998. Deze Coalitie wordt ondersteund door UNICEF en bestaat uit verschillende internationale NGOs (Amnesty International, Quaker bureau, Defence for Children International, Internationale Federatie Terre des Hommes , Human Rights Watch, Rädda Barnen for International Alliance Save the Children, Jesuit Refugee Service, World Vision International,…) De Coalitie dringt er bij de staten op aan om het aanvullend protocol bij het Verdrag van de VN inzake de Rechten van het Kind te tekenen, te ratificeren en te respecteren. Dit protocol trekt de minimumleefttijd voor gedwongen rekrutering en deelname aan gewapende conflicten op tot 18 jaar. De Coalitie doet onderzoek over de problematiek van kindsoldaten. In 2001 verscheen een eerste wereldwijd rapport over kindsoldaten. In 1999 werd naar analogie met de Internationale Coalitie, de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten opgericht. (www.kindsoldaat.be) De Coalitie sensibiliseert de publieke opinie en de overheid over de problematiek van kindsoldaten.
8
Hoofdstuk I : Het facultatieve protocol over kinderen in gewapende conflicten Sinds de jaren ’90 is de internationale gemeenschap zich bewust geworden van de ernstige gevolgen die oorlogen hebben voor kinderen. De problematiek van de kindsoldaten krijgt een steeds belangrijkere plaats op de politieke agenda. De groeiende bekommernis leidde tot de goedkeuring van een hele reeks nieuwe internationale instrumenten die een betere bescherming moeten toelaten tegen de rekrutering en het gebruik van kinderen als soldaten in gewapende conflicten. Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind De eerste normen tegen de rekrutering van kindsoldaten zijn opgenomen in de Aanvullende Protocollen van de vier Conventies van Genève uit 1977 en in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind uit 1989. Deze leggen een maximumleeftijd van 15 jaar op inzake het rekruteren en inzetten van kinderen bij vijandelijkheden. Al snel bleek echter dat deze wetteksten niet volstaan om deze kinderen een doeltreffende bescherming te bieden. Daarom namen de Verenigde Naties een Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind aan. Het protocol kwam tot stand na sterke druk van kinderrechtenactivisten en dankzij de mobilisering van de internationale opinie. Vele Staten die lid zijn bij het Kinderrechtenverdrag, de niet-gouvernementele organisaties (en meer bepaald de coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten1) en het Comité voor de Rechten van het Kind wensten dat het protocol alle kinderen onder de 18 jaar zou beschermen tegen elke rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan vijandelijkheden en tegen hun vrijwillige of gedwongen rekrutering voor krijgsmachten (‘straight 18’-principe). Helaas is gebleken dat hierover geen consensus bereikt kon worden. Het Protocol2 is een compromis dat de bescherming geboden door het Verdrag, verbetert maar helaas ver onder de duidelijke normen blijft die de verdedigers van het ‘straight 18’-principe voor ogen hadden. (bijlage 1: tekst van het protocol) In 1999 traden twee wettelijke instrumenten inzake kindsoldaten in werking. Het eerste is de Conventie 182 van de Internationale Arbeidsorganisatie. Daarin wordt “de gedwongen of verplichte rekrutering van kinderen om hen in te zetten bij gewapende conflicten” geklasseerd onder de ergste vormen van kinderarbeid. Velen betreuren evenwel dat in deze bepaling een onderscheid wordt gemaakt tussen gedwongen en vrijwillige rekrutering. Hierdoor wordt het toepassingsgebied voor de bescherming van de kinderen ingeperkt. Het tweede instrument is het Afrikaanse Charter met betrekking tot de rechten en het welzijn van het kind. Dit is het eerste regionale verdrag dat de minimumleeftijd voor alle vormen van rekrutering en deelname aan vijandelijkheden op 18 jaar stelt. Het statuut van Rome betreffende het International Strafhof betekent een andere belangrijke historische mijlpaal. Het statuut trad in werking in juli 2002. Het Internationaal Strafhof beschouwt de rekrutering van kinderen onder de 15 jaar en het actief inzetten van deze kinderen bij vijandelijkheden in internationale of andere gewapende conflicten, als een oorlogsmisdaad. 1
Sinds 1998 strijdt de Internationale Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten tegen de rekrutering van minderjarigen en tegen hun deelname aan gewapende conflicten. 2 Het Protocol werd goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in haar resolutie 54/263 van 25 mei 2000. Deze werd van kracht op 12 februari 2002, drie maanden na neerlegging van het tiende ratificerings- of toetredingsinstrument.
9
Internationale rechtsregels zijn een waardevol instrument om kinderen in tijd van oorlog te beschermen. Alle internationale regels die werden opgesteld, getuigen ongetwijfeld van een groeiende bekommernis van de regeringen om kinderen tegen de gevolgen van oorlogen te beschermen. Dit juridisch arsenaal is evenwel niet voldoende om de volledige bescherming van kinderen te garanderen. Deze regels moeten ook in de praktijk correct worden toegepast en nageleefd. De Internationale coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten benadrukt dat de internationale gemeenschap niet mag geloven dat de problematiek van kindsoldaten ophoudt te bestaan, simpelweg omdat het inzetten van kinderen als soldaten verboden wordt door internationale rechtsregels. Het probleem van de kindsoldaten is nog lang niet opgelost. Integendeel, duizenden kinderen worden nog altijd gerekruteerd door regeringslegers of door oppositiegroepen. De cijfers zijn gekend. Meer dan 300 000 kinderen, meisjes en jongens, dienen als soldaat in regeringslegers en bij gewapende rebellenbewegingen in meer dan 30 landen3. Eens gerekruteerd doen de kindsoldaten dienst als dragers, keukenpersoneel, wachten, boodschappers of spionnen. Velen nemen ook de wapens op en vechten daadwerkelijk op de frontlijn, anderen worden gebruikt voor zelfmoordacties. Bovendien mogen we niet vergeten wat het lot van de meisjes in deze zaak is; ook zij worden gerekruteerd en meer bepaald het slachtoffer van seksuele mishandeling of verkrachting. Het aanvullende protocol bij het Kinderrechtenverdrag met betrekking tot kinderen in gewapende conflicten is de beste garantie die men de kinderen heeft gegeven om te verhinderen dat ze worden gebruikt als kanonnenvlees in de oorlogen van de volwassenen. Nu is het van essentieel belang dat er praktische maatregelen komen om de bepalingen van het protocol in de praktijk toe te passen. Voor een doeltreffende strijd tegen het gebruik van kindsoldaten zijn zowel preventieve als andere maatregelen nodig. Men moet zich richten op de factoren die de rekrutering bevorderen (zoals armoede, conflicten, gebrek aan onderwijs…), maar er zijn ook grote inspanningen nodig inzake demobilisatie en sociale en professionele reïntegratie van kindsoldaten zodat deze zicht krijgen op een betere toekomst. Daarbij mogen we niet vergeten dat de goedkeuring van een internationaal wettelijk instrument tegen het gebruik van kinderen in gewapende conflicten slechts een eerste fase is. Nu is het aan de staten die partij zijn bij het protocol om op het terrein te ageren zodat de aangegane verbintenissen niet tot dode letter verworden. Rapportage naar het VN-Comité voor de Rechten van het Kind Van de staten die partij zijn bij het protocol wordt krachtens artikel 8 van het protocol verwacht dat zij twee jaar na ratificatie een rapport overmaken aan het VN-Comité voor de rechten van het kind. In dit eerste rapport zullen staten melding moeten maken van de maatregelen die ze hebben genomen, met name van de wettelijke, administratieve en andere maatregelen om concreet gevolg te geven aan de rechten beschreven in het protocol en van de vooruitgang die bij de uitoefening van deze rechten werd geboekt. Naast het overheidsrapport is het Comité voor de rechten van het kind geïnteresseerd om kennis te nemen van bijkomende informatie komende van andere bronnen zoals daar zijn rapporten van de civiele maatschappij, van niet-gouvernementele organisaties, van 3
Rapport 2001 van de Internationale Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten.
10
agentschappen van de Verenigde Naties, alsook van andere gouvernementele instanties en academische instellingen. Rapport van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten In die context heeft de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten (zie bijlage 2 : voorstelling van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten) het initiatief genomen om een alternatief rapport op te stellen bij het overheidsrapport waarin de Coalitie met betrekking tot het Belgisch beleid inzake kindsoldaten zijn eigen bevindingen en aanbevelingen kenbaar maakt. De Coalitie onderschrijft het ‘straight 18’-principe dat pleit voor een algemeen verbod op elke vorm van rekrutering en participatie onder de leeftijd van 18 jaar. De Coalitie verdedigt de ‘principes van Kaapstad’ (aangenomen tijdens een symposium over kinderen in gewapende conflicten in 1997) die elke vorm van rekrutering en participatie onder 18 jaar verbied zowel in regeringstroepen als gewapende oppositiebewegingen. Aan staten wordt gevraagd daaromtrent wetten uit te vaardigen. De Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten wil met haar rapport kritisch en constructief zijn. Het doel van het rapport is de Belgische overheden aan te sporen een maximale inspanning te leveren om een einde te stellen aan het gebruik van kinderen als soldaten. De Coalitie vraagt België dus rekening te houden met de aanbevelingen die in het rapport zijn opgenomen. Het rapport is het resultaat van een samenwerking tussen de leden van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten. Het rapport is in het bijzonder gebaseerd op eerdere rapporten van de Coalitie en haar leden, alsook op aanbevelingen aangenomen tijdens rondetafels, debatten en conferenties die in het verleden door de Coalitie werden georganiseerd, en met name op de aanbevelingen van de conferentie ‘Kinderen in oorlog’ georganiseerd in het Egmontpaleis in Brussel in oktober 2002 door de Nederlandse Vrouwenraad en de Commissie Vrouwen en Ontwikkeling in samenwerking met onder andere de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten. Deze conferentie belichtte meer in het bijzonder het lot van meisjes-kindsoldaten. Rondetafel van 12 februari 2004 Het rapport werd voorgesteld aan het publiek en de pers tijdens een rondetafel in de lokalen van UNICEF België op 12 februari 2004, naar aanleiding van de verjaardag van de inwerkingtreding van het protocol over kinderen in gewapende conflicten bij het VNKinderrechtenverdrag. De rondetafel vond plaats in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Defensie. Het rapport richt zich dan ook specifiek naar deze drie beleidsmakers. De rondetafel gaf aanleiding tot een open debat over het Belgisch beleid inzake kindsoldaten en de aanbevelingen van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten. Er werd gedebatteerd over onder meer : • • • •
het specifieke lot van meisjes-kindsoldaten ; de reproductieve gezondheidszorgen van kindsoldaten en het gevaar voor aidsbesmetting ; de strijd tegen de straffeloosheid van personen die kinderen gebruiken als soldaten ; de brede definitie van kindsoldaten ;
11
•
• • •
het belang van een brede aanpak van de problematiek van het gebruik van kinderen als soldaten waarbij met name aandacht besteed wordt aan de oorzaken voor rekrutering van kinderen, aan de kwetsbaarheid van sommige groepen kinderen binnen de samenleving en aan lange termijn oplossingen ; de implementatie van de beleidslijn over kinderen in gewapende conflicten aangenomen in de schoot van de Europese Unie in december 2003 ; de besteding van de budgetten van ontwikkelingssamenwerking in de strijd tegen het gebruik van kinderen als soldaten ; de rol van België in de verspreiding van lichte wapens in de wereld.
De vertegenwoordigers lieten aan het einde van de rondetafel weten het open debat met de civiele maatschappij en de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten bijzonder geapprecieerd te hebben. Aan de aanbevelingen van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten zou een bijzondere opvolging gegeven worden. De toekomst zal moeten uitwijzen of dat werkelijk het geval is geweest. Verspreiding van het rapport en de aanbevelingen Het rapport ‘Het Belgisch beleid inzake kindsoldaten’ van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten werd op 6 mei - naar aanleiding van de verjaardag van de ratificatie door België van het protocol over kindsoldaten bij het VN-Kinderrechtenverdrag – overgemaakt aan : • • • • • •
het VN-Comité voor de Rechten van het Kind ; de bevoegde Ministers, met name de premier, de vice-premier en Minister van buitenlandse zaken, de Minister van defensie en de Minister voor ontwikkelingssamenwerking ; de Minister-presidenten van de Gewesten ; federale en regionale parlementsleden ; ontwikkelings- en humanitaire niet-gouvernementele organisaties ; de pers.
Het rapport is sinds 6 mei 2004 beschikbaar op de site van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten : www.kindsoldaat.be (www.child-soldiers.be).
12
Hoofdstuk II: België en het protocol over de kinderen in gewapende conflicten Toen het aanvullende protocol met betrekking tot kinderen in gewapende conflicten nog in het ontwerpstadium verkeerde, nam België tijdens de internationale onderhandelingen al een progressief standpunt in. Deze rol als baanbreker ten gunste van een sterke verdragsregeling in de strijd tegen de problematiek van het gebruik van kinderen als soldaten bewijst de Belgische vastberadenheid om deze plaag uit te roeien. België ondertekende het protocol vier maanden na de goedkeuring door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Toch duurde het lang voor deze verbintenis concrete vorm kreeg via ratificatie van het protocol. Het is bovendien verrassend dat pas na de goedkeuring van het protocol in de Verenigde Naties, België tot de vaststelling kwam dat er geen nationale wet was die de deelneming van jongeren onder de 18 jaar aan militaire operaties verbood. Voorafgaand aan de ratificatie van het protocol op 6 mei 2002, diende België dus zijn eigen nationale wet aan te passen - wet van 22 maart 2001 - om zelf te voldoen aan het protocol. Bij ratificatie van het protocol is elke Staat gehouden een bindende verklaring op te stellen. Dit is de bindende verklaring bij de Belgische ratificatie: 1. “De regering van het Koninkrijk België verduidelijkt dat elke deelneming van een persoon jonger dan 18, in vredestijd en in oorlogstijd, aan vredeshandhaving of aan elke vorm van gewapende operationele inzet, op de meest absolute wijze verboden is door de Belgische wet. Daarenboven zijn niet-gouvernementele milities verboden, ongeacht de leeftijd van de betrokkenen” 2. “Overeenkomstig artikel 3 § 2 en rekening houdend met artikel 3 § 5, verduidelijkt de regering van het Koninkrijk België dat de minimumleeftijd voor vrijwillige dienstneming bij Belgische strijdkrachten niet lager ligt dan 18 jaar”. 3. “De regering van het Koninkrijk België zal geen gevolg geven aan een verzoek tot gerechtelijke samenwerking wanneer die zou uitmonden in een verschillende behandeling van gouvernementele en niet-gouvernementele krachten waarbij het beginsel van het internationaal humanitair recht met betrekking tot de gelijkheid van de partijen in het conflict, ook in een niet-internationaal conflict, geschonden worden”.
13
Hoofdstuk III : Het Belgisch recht en beleid met betrekking tot de rekrutering van minderjarigen en hun deelname aan gewapende conflicten In België wordt de meerderjarigheid bereikt op 18 jaar krachtens artikel 388 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd door artikel 1 van de wet van 19 januari 1990.
A. Deelname aan de vijandelijkheden Artikel 1 van het protocol vraagt de staten die partij zijn bij het protocol om “alle mogelijke maatregelen” te nemen om erover te waken dat de leden van hun krijgsmachten jonger dan 18, niet rechtstreeks zouden deelnemen aan vijandelijkheden. Om in overeenstemming te zijn met het protocol heeft België zijn nationale wetgeving moeten wijzigen. De wet van 22 maart 2001 bepaalt dat elke minderjarige die nog geen 18 jaar is, niet mag deelnemen aan enige gewapende operatie 4. In de bindende verklaring bij de ratificatie van het protocol is België bijzonder duidelijk : “De regering van het Belgische Koninkrijk stelt duidelijk dat de Belgische wet op absolute wijze elke deelneming verbiedt van een persoon jonger dan 18 jaar, in vredestijd of aan enige gewapende operatie, meer bepaald zijn niet-gouvernementele milities verboden ongeacht de leeftijd van de betrokken personen”. Æ Aanbevelingen van de Belgische coalitie aan de regering: De Belgische coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten prijst zich gelukkig dat België heeft geopteerd voor een duidelijke en sterke wetgeving die “op absolute wijze” elke deelneming van kinderen aan gewapende conflicten verbiedt. Zij wenst dan ook dat België zijn ervaring deelt met andere Staten die dit standpunt nog niet hebben vertaald in hun nationale wetten.
B. Verplichte indiensttreding. Artikel 2 van het protocol bepaalt dat de Staten moeten controleren dat personen jonger dan 18 jaar niet kunnen worden verplicht dienst te nemen in hun krijgsmachten. Dit artikel stelt geen probleem voor de Belgische nationale wet aangezien het Belgische leger sinds maart 1995 een beroepsleger van vrijwilligers is. De verplichte legerdienst in vredestijd werd opgeschort door de wet van 31 december 1992. Toch moet worden vermeld dat de legerdienst enkel is opgeschort en niet afgeschaft, wat betekent dat de gecoördineerde wetten op de dienstplicht van 30 april 1962 nog altijd van kracht zijn. Volgens artikel 2 van deze wetten is het mogelijk om vanaf 1 januari van het jaar waarin de leeftijd van 18 wordt bereikt, de jongere op te roepen als die het juiste profiel heeft.
4
Artikel 152 van de wet van 22 maart 2001.
14
Dit kan zelfs in geval van oorlog vanaf 1 januari van het jaar waarin de leeftijd van 17 wordt bereikt. Minderjarigen van 16 jaar kunnen dus volkomen wettelijk worden gerekruteerd5. De Belgische coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten verwerpt de gecoördineerde wetten op de dienstplicht van 1962: niet enkel is deze wet in strijd met de inhoud van artikel 2 van het protocol, maar bovendien schendt deze wet de algemene geest van dit protocol die erop gericht is de jongere te beschermen en ver uit de buurt te houden van de militaire wereld. Ook al heeft België zich er formeel toe verbonden minderjarigen niet rechtstreeks te laten deelnemen aan gewapende conflicten, toch is de Belgische coalitie van mening dat in het licht van de bepaling van het kind en het principe van het hoger belang van het kind, geen enkele persoon onder de 18 jaar toestemming mag krijgen om direct of indirect deel te nemen aan vijandelijkheden. Noch mag deze gerekruteerd worden voor de krijgsmacht, ongeacht of het dan gaat om een verplichte of een vrijwillige indiensttreding. Æ Aanbevelingen aan de Belgische regering De Belgische coalitie beveelt België sterk aan haar wetgeving inzake de verplichte legerdienst te wijzigen wat de leeftijd betreft, of die totaal af te schaffen. Deze werd nu slechts opgeschort en laat toe om in vredestijd miliciens op te roepen vanaf de 1ste januari van het jaar waarin ze 18 jaar worden en in oorlogstijd vanaf de 1ste januari van het jaar waarin ze 17 jaar worden.
C. Vrijwillige indiensttreding. a. Inhoud van artikel 3 van het protocol Artikel 3 van het protocol bepaalt dat de Staten de minimumleeftijd voor de vrijwillige indiensttreding in hun nationale krijgsmacht moeten verhogen ten overstaan van de leeftijd zoals “die wordt bepaald in artikel 38 § 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind”. Volgens artikel 38 mogen de Staten niemand voor hun krijgsmacht rekruteren die geen 15 jaar is (§ 3), en als ze iemand rekruteren die ouder is dan 15 jaar, dan moeten ze zich ertoe verplichten voorrang te geven aan de oudsten (§ 4). Vermelden we ook dat artikel 3 van het protocol de Lidstaten aanspoort om rekening te houden met de principes verwoord in artikel 38 van het Verdrag en te erkennen “dat krachtens het Verdrag personen van minder dan 18 jaar recht hebben op een speciale bescherming”. Deze laatste bepaling benadrukt duidelijk het feit dat het protocol geïnterpreteerd moet worden in het licht van het Verdrag. Bij de ratificatie van het protocol diende België een bindende verklaring af te leggen met vermelding van de minimumleeftijd waarop de vrijwillige indiensttreding werd toegelaten en met garanties “om erover te waken dat deze rekrutering niet gedwongen of verplicht zou zijn” (art. 3 § 2). De inhoud van deze bindende verklaring luidt als volgt: “Overeenkomstig artikel 3 § 2 en rekening houdend met artikel 3 § 5, verduidelijkt de regering van het Koninkrijk België dat de minimumleeftijd voor vrijwillige dienstneming bij Belgische strijdkrachten niet lager ligt dan 18 jaar”.
5
Rapport van Ketsia Malengeaux, “Militairen jonger dan 18 jaar in verschillende Europese en westerse landen”, april 2003.
15
b. De problematiek van de Belgische militaire scholen. Ondanks het feit dat de meerderheid van de staten gunstig stond tegenover een totaal verbod op de vrijwillige rekrutering van jongeren onder de 18 jaar in de krijgsmacht werd de draagwijdte van artikel 3 beperkt door de tegenkantingen van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Australië. Bovendien bevat de verplichting om de minimumleeftijd voor vrijwillige rekrutering te verhogen een uitzondering6 : deze verplichting strekt zich niet uit tot de militaire scholen die zijn “geplaatst onder het bestuur of onder de controle van de krijgsmacht van de staten”.
Welke zijn de rekruteringsvoorwaarden? Alle sollicitanten moeten voldaan hebben aan de leerplicht, zoals die bepaald is in de wet van 29 juni 1983, op de dag waarop zij de kandidaat-militair worden. 7 Een uitzondering wordt gemaakt voor de sollicitanten die de hoedanigheid van kandidaatberoepsonderofficier verwerven en die toegelaten worden tot een school voor onderofficieren met het oog op het behalen van een diploma van het hoger secundair onderwijs. Deze sollicitanten moeten 16 jaar oud zijn op de dag waarop zij kandidaat-militair worden. 8 De wet van 29 juni 1983 met betrekking tot de schoolplicht stelt dat deze eindigt op het einde van het schooljaar in het jaar waarin de leeftijd van 18 jaar wordt bereikt. Daaruit kunnen we afleiden dat het mogelijk is dat een kandidaat-militair 17 jaar is op het ogenblik dat hij tot de vorming wordt toegelaten. Eens gerekruteerd, tekent de kandidaat een verbintenis die bepaalt “dat hij zich onderwerpt aan de militaire wetten” 9. Vanaf dan krijgt de sollicitant het statuut van militair. De kandidaat-militairen zijn tijdens de periode van vorming, die wat betreft de kandidaatofficieren, -onderfficieren en –vrijwilligers van de normale werving steeds vier jaar duurt, onderworpen aan alle wettelijke bepalingen betreffende het statuut van de beroepsofficieren, beroepsonderofficieren of beroepsvrijwilligers voor zover die verenigbaar zijn met die van de wet van 21 december 1990). Om te voldoen aan het aanvullende protocol dat België heeft geratificeerd, werd een bepaling opgenomen om het principe het inzetten van jongeren in vorming in conflictsituaties te verbieden: “In periode van oorlog mag de kandidaat-militair in opleiding (…) die nog geen 18 jaar is niet deelnemen aan welke vorm van gewapende operatie dan ook”.10
6
Artikel 3 § 5 van het Aanvullend Protocol inzake het inzetten van kinderen in gewapende conflicten, 25 mei 2000. 7 Artikel 6, §1 van de wet van 27 maart 2003 die de eerdere wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen, wijzigt. 8 Artikel 6, §2 van de wet van 27 maart 2003 9 Artikel 20, §1 van de wet van 27maart 2003 10 Artikel 3 bis van de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de krijgsmacht, de paraatstelling alsook de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden.
16
Het debat De kwalificatie van militair, toegekend aan studenten van de Belgische militaire scholen, werd besproken tijdens de Commissie Landsverdediging van 19 februari 2002. In antwoord op een parlementaire vraag met betrekking tot “de ratificering en de promotie van het protocol tegen het gebruik van kindsoldaten”, verklaarde de minister van Landsverdediging, André Flahaut: “In onze legers zijn er geen kindsoldaten, wat bepaalde organisaties vandaag ook beweren. In België zijn er in de scholen voor onderofficieren studenten van 16 jaar, maar dit zijn geen militairen. Er is totaal geen sprake van deze jongeren in te zetten voor militaire operaties. (…) Op de scholen voor onderofficieren zitten jonge studenten en wij willen ook jongeren aantrekken (…) maar het zijn geen militairen en ze zullen nooit worden ingezet voor militaire operaties”. De Belgische coalitie deelt de mening van de minister van Landsverdediging niet. Ook al heeft de regering zich er formeel toe verbonden deze jonge rekruten niet in te zetten voor militaire operaties, toch blijven ze onderworpen aan de militaire wetten. Gewoon al de status van militair te hebben heeft al heel wat gevolgen omdat de betrokkenen daardoor niet langer als burgers beschermd worden door het humanitair recht. Wij hebben hiervoor al vermeld dat de Belgische coalitie de Belgische regering wil aanzetten om alle minderjarigen ver verwijderd te houden van gewapende conflicten en de militaire context ervan. Zelfs al kadert deze deelneming in de opleiding die ze krijgen bij instellingen die zijn geplaatst onder het bestuur of de controle van de krijgsmacht. Ook al is België niet wettelijk verplicht om de wetgeving te wijzigen, toch moet de regering zich vanuit een meer ethische invalshoek opnieuw buigen over de kwestie van de vrijwillige rekrutering: jongeren weg houden van gewapende conflicten. De grens van 18 jaar bepaalt de meerderjarigheid. Op die leeftijd krijgt men de wettelijke en morele verantwoordelijkheden die verbonden zijn aan de meerderjarigheid. Het is dan ook uiterst onlogisch dat een zo belangrijke verbintenis als in dienst treden van de krijgsmacht toegelaten wordt voor minderjarigen.
ÎAanbevelingen van de coalitie aan de Belgische regering Artikel 3 van het Protocol is een open bepaling, dat wil zeggen dat ze op elk willekeurig ogenblik aan elke staat die partij is bij het protocol de mogelijkheid geeft haar bindende verklaring uit te breiden en de minimumleeftijd voor vrijwillige indiensttreding te verhogen. De coalitie beveelt de Belgische regering aan om haar verklaring te consolideren door militaire scholen in de verklaring op te nemen, al wordt ze hier niet toe verplicht. De coalitie vraagt de regering om te opteren voor een intern beleid dat conform is met het standpunt “ straight 18” en dienovereenkomstig de minimumleeftijd voor toelating tot de militaire scholen te bepalen op 18 jaar of het statuut van militaire studenten te wijzigen in een burgerlijke statuut. Als België de kwestie van de militaire scholen opnieuw bekijkt, buiten elke wettelijke verplichting, verwerft het land daardoor meer autoriteit en gewicht op de internationale scène. België respecteert dan tenvolle de letter én de geest van het protocol en kan als voortrekker ten opzichte van de mensen- en kinderrechten in de wereld fungeren11.
11
Het kan in deze context voor België ook interessant zijn om de regelgeving in andere westerse landen te analyseren. Zie de studie van Ketsia Malengreaux, “Militairen jonger dan 18 jaar in verschillende Europese en westerse landen”, april 2003.
17
Wat de problematiek van de kindsoldaten en de rechten van het kind betreft, pleit de Belgische Coalitie eveneens voor extra scholing voor de militairen die op buitenlandse missies gezonden worden.
18
Hoofdstuk IV : Impact van de productie en de export van lichte wapens op de problematiek van kindsoldaten A. De lichte wapens in de wereld De proliferatie van lichte wapens waarvan het aantal geschat wordt op 640 miljoen in de wereld, verontrust de internationale gemeenschap elke dag meer. De Verenigde Naties schatten dat lichte wapens elk jaar verantwoordelijk zijn voor de dood van 500.000 mensen waarvan bijna 90% burgers en dan vooral vrouwen en kinderen. Vergeten we ook de vele negatieve gevolgen van dit fenomeen niet: er is meer menselijk leed, het aantal schendingen van de mensenrechten en van het humanitaire recht neemt toe, staten raken intern gedestabiliseerd, zowel op nationaal als internationaal niveau heerst een vergroot gevoel van onveiligheid, het wordt steeds moeilijker een staakt-het-vuren en vredesakkoorden te doen naleven en het risico dat beroep wordt gedaan op kindsoldaten neemt toe12. Hoewel er geen strikt causaal verband bestaat tussen lichte wapens en kindsoldaten, staat het toch vast dat beide problemen nauw verwant zijn. Lichte wapens hebben niet te miskennen voordelen: ze zijn perfect aangepast aan de gestalte van een kind want ze zijn licht, kunnen gemakkelijk gehanteerd en gedragen worden, zijn financieel toegankelijk en bovendien zeer aantrekkelijk in de ogen van een kind dat er een teken van veiligheid en macht in ziet. Lichte wapens zijn veruit de dodelijkste en de meest verspreide in criminele netwerken. Conflicterende partijen ondervinden geen enkele moeilijkheid om lichte wapens te bekomen. De vraag die gesteld moet worden, is wie daarvoor de verantwoordelijkheid draagt. Het is duidelijk dat als we die wildgroei van lichte wapens willen aanpakken, de aandacht vooral moet gaan naar de landen die wapens uitvoeren. Er moet preventief opgetreden worden. Wil men vermijden dat nog meer kinderen betrokken geraken bij gewapende conflicten, dan moet er stroomopwaarts iets gebeuren. De weerslag op kindsoldaten die inherent is aan de productie en de uitvoer van lichte wapens, zet de Belgische en internationale coalitie ertoe aan zich te mobiliseren om alle staten aan te moedigen hun beleid op dit vlak te regulariseren. De overbewapening van Irak in de jaren ‘80 (zodat die Koeweit in ‘90 kon binnenvallen), deed bij vele staten het besef rijzen dat de wapenuitvoer beter moest gecontroleerd worden en dat daarom strengere wetgevingen en reglementeringen moesten worden goedgekeurd. Tijdens de eerste conferentie van de Verenigde Naties over lichte wapens die in juli 2001 plaatsvond in New York, werd vooral onderstreept dat er dringend “wetten, reglementen en administratieve procedures moeten uitgewerkt worden (…) opdat de productie en de uitvoer van lichte wapens (…) effectief zou kunnen gecontroleerd worden en opdat de illegale handel of verkoop aan niet bevoegde bestemmelingen zou kunnen voorkomen worden (…)”. Het valt evenwel te betreuren dat enkele belangrijke aspecten zoals de controle op wapenbezit bij burgers, het verkoopsverbod aan niet-gouvernementele acteurs, de ontwikkeling van bindende instrumenten voor het markeren en traceren, niet in het actieprogramma van de conferentie werden opgenomen.
12
« Les exportations d’armes de la Belgique » (De wapenuitvoer van België), GRIP, pag. 4, www.grip.org.
19
Op Europees vlak zag een Gedragscode voor wapenuitvoer het daglicht. Deze code bestaat uit 8 criteria en een overlegmechanisme. Jammer genoeg is dit instrument niet juridisch bindend, het is slechts een morele gedragscode. Hoewel sinds het einde van de jaren ‘90, het aantal initiatieven is toegenomen, lijkt een consensus om strenger toe te zien op de wapenuitvoer niet zo gemakkelijk te bereiken. Dit geldt vooral voor de lichte wapens: er is geen echte internationale reglementering en bijgevolg blijft het uitvoerregeling een quasi exclusieve nationale bevoegdheid.
B. België en de lichte wapens België mag dan wel niet vooraan staan op de lijst van de grootste uitvoerders van conventionele wapens, het behoort wel tot de 13 landen die de wereldmarkt voor lichte wapens domineren. Ondernemingen als FN Herstal of Mecar zorgen er zelfs voor dat België een leiderspositie bekleedt op bepaalde markten voor lichte wapens en munitie. Volgens een rapport van de Verenigde Naties werden er tussen 1945 en 1990, 5 à 7 miljoen aanvalsgeweren FN-FAL in België geproduceerd (of onder licentie in 15 landen). Het laatste rapport van 2002 van Small Arms Survey meldt dat er in de jaren ‘90 verschillende internationale embargo’s werden geschonden. In Angola, Rwanda, Sierra Leone, BosniëHerzegovina, de Democratische Republiek Congo en Soedan werden wapens van Belgische makelij gevonden13. België moet dus een belangrijke rol spelen in het aan banden leggen van de uitvoer van lichte wapens. Het moet zijn verantwoordelijkheden opnemen: als het de productie en uitvoer van lichte wapens toestaat, moet er werk gemaakt worden van een strikte controle op die uitvoer. Tot in 1991 besliste alleen de regering over de regels en procedures voor de wapenuitvoer, er was geen reglementering. Maar in de jaren ‘90 kwamen er een aantal zaken aan het licht waaruit overduidelijk bleek dat de regering deze sector niet voldoende in de hand had. Op 5 augustus 1991, werd dan de eerste wet14 op de wapenuitvoer goedgekeurd. Er werd toen vanuit gegaan dat ze doeltreffend was. Verscheidene gevallen van wapenexport (onder andere naar Nepal met een regeringscrisis tot gevolg) hebben aangetoond dat er in de toepassing nog steeds lacunes schuilen. Een wetsherziening dringt zich op.
C. De Belgische wetgeving en het Belgisch beleid Het doel van het wetsvoorstel van 16 januari 2003, aangenomen in maart 2003, die de wet van 5 augustus 1991 wijzigt inzake de import, export en transit van wapens, munitie en materieel dat specifieke militaire doeleinden heeft en van de bijhorende technologie, is om de wetgeving op de wapenverkoop af te stemmen op de Gedragscode van de Europese Unie. Het feit dat de criteria van de Gedragscode in het Belgische recht worden opgenomen is een goede zaak: het zorgt voor een duidelijke vooruitgang in de ontwikkeling van een gemeenschappelijk Europees beleid inzake wapenuitvoer. Er dient onderstreept te worden dat de Europese Code vollediger is op het vlak van de mensenrechten. En hoe staat het specifiek met de problematiek van de kindsoldaten? Artikel 4 van de wet van 1991 voorzag verschillende gevallen waarin de aanvragen voor een uitvoervergunning dienden geweigerd te worden. Dit artikel werd door de wet van maart 2003 gewijzigd en bevat nu een duidelijke vermelding van de kindsoldaten: 13
« Jaarboek over de lichte wapens 2002 », Small Arms Survey, uitgave GRIP, 2002. Wet betreffende de in-, de uit- en de doorvoer van wapens, munitie, en speciaal voor militair gebruik dienstig materiaal en de daaraan verbonden technologie, 5 augustus 1991.
14
20
« § 1er. Elke aanvraag van een uitvoer- of doorvoervergunning bedoeld onder deze Titel, zal worden geweigerd wanneer: 4° er voldoende aanwijzingen bestaan jegens een gegeven land van bestemming: dat de uit- of doorvoer er zal bijdragen tot een flagrante schending van de mensenrechten(…) of is vastgesteld dat kindsoldaten er worden ingelijfd in regelmatige strijdkrachten”. Het verbod op de wapenverkoop aan landen die kinderen inzetten als soldaten is een positieve en essentiële stap. Deze maatregel kan dan wel niet beletten dat kinderen worden ingelijfd, het zorgt er wel voor dat dit fenomeen niet in de hand wordt gewerkt en zich nog verder uitbreidt. Het feit dat de term “kindsoldaten” wordt vermeld, wijst er blijkbaar toch op dat België zich verzet tegen deze praktijken en weigert samen te werken met staten die de meest fundamentele rechten van kinderen schaden. Toch mogen we België niet te snel feliciteren met de goedkeuring van een dergelijke bepaling. Een blik op de kanttekeningen bij deze wet volstaat om te begrijpen dat je niet enkel tussen de regels door moet lezen maar dat je vooral de wil van de regering om iets te ondernemen voor de kindsoldaten, niet letterlijk mag nemen. De tekst preciseert inderdaad dat de notie kindsoldaten slaat op “alle jongeren die geen 16 jaar oud zijn en worden ingezet bij gewapende conflicten”. Deze leeftijdsbepaling is in strijd met het protocol dat door de Belgische regering werd bekrachtigd betreffende het inzetten van kinderen in gewapende conflicten. Hierin wordt een kind gedefinieerd als een persoon jonger dan 18 jaar. De nieuwe bepaling die werd opgenomen in de wet van 2003 is dus niet in overeenstemming met het protocol. En wat met de bindende verklaring van België die elke persoon jonger dan 18 jaar “categoriek” verbiedt aan gewapende operaties deel te nemen wat ook de leeftijd van de kinderen is? Zou dit “categoriek” verbod ook niet moeten gelden voor het buitenlandse beleid? Hoe moet je uitleggen dat België aanvaardt dat kinderen van 16 tot 18 jaar als soldaten worden ingezet? Verdienen minderjarigen ouder dan 16 jaar dan niet dezelfde bescherming als minderjarigen jonger dan 16? Of wil België koste wat kost de goede relaties met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië - landen die werken met kindsoldaten - onderhouden opdat de wapenuitvoer voor die landen niet in het gedrang zou komen? Wanneer het uitvoerverbod bovendien alleen maar afhangt van het feit of kindsoldaten al dan niet worden ingezet in reguliere legers, is dat eveneens in strijd met het engagement om ernstige maatregelen te nemen om het toenemende gebruik van kindsoldaten in gewapende oppositiebewegingen te bestrijden. We weten dat een overgrote meerderheid van gewapende rebellenbewegingen beroep doet op kindsoldaten. De Belgische coalitie veroordeelt het gebruik door gewapende strijdkrachten van jongeren die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, ongeacht of het rechtstreeks of onrechtstreeks is en de inlijving gedwongen, verplicht of vrijwillig is. De strijd tegen het gebruik van kindsoldaten moet alle kinderen behelzen. Op dit vlak kan geen enkele toegeving worden gedaan. Als België de problematiek van de kindsoldaten echt als een prioriteit beschouwt, is het van cruciaal belang dat het zowel op nationaal als internationaal vlak een duidelijke en coherente houding aanneemt. In 2003 heeft België een bijzondere wet gestemd over de regionalisering van de verantwoordelijkheid over de wapenuitvoer. Vandaag zijn het de gewesten die bevoegd zijn om uitvoervergunningen voor wapens af te leveren. Sommige waarnemers menen dat de federale regering, om een nieuwe regeringscrisis te vermijden, zich heeft willen ontdoen van dit gevoelige thema. Wij herinneren ons allemaal nog die polemiek die losbarstte in augustus
21
2002 over de vergunning die werd toegestaan om wapens naar Nepal uit te voeren en de regering op haar grondvesten deed daveren. Eén ding mag niet uit het oog worden verloren: FN is eigendom van het Waalse Gewest. Via dit nieuwe wetsontwerp kan Wallonië nu rechter en partij zijn in de beslissingen die moeten worden genomen over wapenuitvoer. Het risico bestaat dus dat economische aspecten de bovenhand krijgen op het buitenlands beleid, op de staatsveiligheid en vooral op ethische en morele overwegingen. Dat risico is des te groter want de Raad van State stelt, in toepassing van de nieuwe bevoegdheidsverdeling, in één van haar adviezen dat wanneer een gewestelijke autoriteit beslist een vergunning toe te kennen, deze beslissing ook de andere gewesten bindt. Dit betekent dat elk gewest beschikt over een grote manoeuvreerruimte: het kan een beleid uitstippelen in naam van heel België. De regionalisering van de wapenuitvoer tast de geloofwaardigheid aan van het Belgische buitenlandse beleid inzake wapenuitvoer. Zullen de drie gewesten hun beleid op elkaar kunnen afstemmen terwijl de internationale reglementeringen en in het bijzonder de ethische verplichtingen die België heeft onderschreven, worden nageleefd? De Raad van State stelt voor een coördinatiecomité op te richten dat (binnen de regionalisering van de wapenuitvoer) waakt over de coherentie van het buitenlandse beleid van België. Maar welk nut heeft de regionalisering dan? Volgens de onderzoeks- en informatiegroep over vrede en veiligheid (GRIP) betekent dit wetsontwerp een « achteruitgang ». Inderdaad, in een materie die prioritair wordt beschouwd als behorende tot het buitenlandse beleid, gaat de tendens veeleer naar een Europese harmonisering dan een herverdeling van de bevoegdheden onder de gewesten15. Æ Aanbevelingen van de Belgische coalitie aan de regering: De Belgische coalitie wenst dat de regering op alle beleidsdomeinen, overeenkomstig het ‘straight 18’-principe.
handelt
België dient eveneens de nieuwe wet van 2003 te wijzigen: overeenkomstig de tekst van het protocol moet de leeftijd van kinderen die gerekruteerd worden of die deelnemen aan de strijd, worden opgetrokken tot 18 jaar, alvorens een exportlicentie voor wapens voor het betrokken land afgeleverd kan worden. De wet moet ook gewag maken van die staten waar kindsoldaten worden gerekruteerd door gewapende oppositiebewegingen. België moet ook ernstig gaan nadenken over het probleem van de productie en de export van wapens en een reconversieproces starten voor de wapenindustrie. De Belgische overheid is gekant tegen de regionalisering van de exportlicenties voor lichte wapens, maar neemt nota van deze beslissing. De Coalitie pleit dat de decreten die op het niveau van de gewesten aangenomen zullen moeten worden, overeenstemmen met de gemaakte vorderingen in de federale wet van maart 2003, door er een verbod in te voorzien op de export van lichte wapens naar landen die kindsoldaten jonger dan 18 jaar in dienst hebben. Of het nu om regeringslegers gaat of om oppositietroepen.
15
Bernard Adam, « le projet de régionalisation des licences d’exportation d’armes » (het regionaliseringsproject van de wapenuitvoervergunningen), GRIP, http://www.grip.org/bdg/g2069.html.
22
De Belgische coalitie tegen het inzetten van kindsoldaten vraagt aan de overheid om op federaal niveau een conflictpreventiecentrum op te richten dat erop toeziet dat de wetten en decreten worden nageleefd en dat moet nagaan wat de bestemming is van de geëxporteerde wapens.
Hoofdstuk V: Het Belgische beleid voor ontwikkelingssamenwerking en de problematiek van de kindsoldaten. De staten die partij zijn aan het facultatieve protocol, moeten wetgevende, administratieve of andere maatregelen treffen opdat kinderen jonger dan 18 jaar in gewapende conflicten maximaal worden beschermd. Het is een verplichting die tot het interne recht van elke Staat behoort. Het protocol stopt echter niet bij de enkele ontwikkeling van unilaterale en individuele verplichtingen. Opdat kinderen doeltreffend beschermd zouden worden, legt het Protocol de nadruk op de noodzaak de internationale samenwerking te versterken: de “in de mogelijkheid verkerende” staten die partij zijn worden ertoe aangezet via multilaterale en bilaterale programma’s, technische en financiële bijstand te verlenen aan de Staten die Partij zijn die moeilijkheden hebben om het Protocol toe te passen, en programma’s uit te werken voor de demobilisatie en sociale integratie van kindsoldaten16. De « solidaire » staten moeten daarom in hun verslag de draagwijdte beschrijven van de technische en financiële bijstand en informatie verstrekken over de programma’s die werden opgestart17. De Belgische regering beschikt over een departement gespecialiseerd in ontwikkelingssamenwerking. Het Directie-Generaal voor Ontwikkelingssamenwerking (DGOS) dat deel uitmaakt van de Federale Overheidsdienst voor Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, is belast met de uitwerking van samenwerkingsprogramma’s. Onder de term “internationale Belgische samenwerking” wordt het geheel verstaan van “acties en bijdragen van de Belgische Staat op het vlak van rechtstreekse en onrechtstreeks bilaterale en multilaterale samenwerking”18. Het doel ervan is op basis van een partnerschap en via armoedebestrijding, bij te dragen tot een duurzame menselijke ontwikkeling. Welke plaats krijgen de kindsoldaten in de verschillende actiedomeinen van de internationale Belgische samenwerking?
A. De politieke verklaringen Als we de verschillende politieke verklaringen die worden afgelegd mogen geloven, lijkt de nieuwe regering die aantrad in juli 2003 een energiek en duidelijk buitenlands beleid te willen voeren om het fenomeen van de kindsoldaten te bestrijden. Voor de eerste keer wordt de problematiek van de kindsoldaten dan ook duidelijk vermeld in het regeerakkoord als een prioritaire doelstelling. Dat akkoord dat de titel draagt “Voor een creatief en solidair België” en dat werd opgesteld door Premier Verhofstadt vermeldt in het deel “een rechtvaardigere wereld” tot twee maal toe de term “kindsoldaten”:
16
Artikel 7 van het Facultatieve Protocol over het betrekken van kinderen in gewapende conflicten. Artikel 7 van de richtlijnen die Staten die Partij zijn moeten voorstellen overeenkomstig paragraaf 1 van artikel 8 van het Facultatieve Protocol. 18 Artikel 2 §1 van de wet van 25 mei 1999. 17
23
§ 1 : « Aan het begin van het derde millennium zijn de uitdagingen op wereldvlak enorm: de schending van de mensenrechten, onderontwikkeling, armoede, epidemische ziektes, vervuiling en plundering van natuurlijke rijkdommen, ongelijkheid, gewelddadige conflicten, terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens. Bijna al deze fenomenen komen voort uit de diepe kloof tussen Noord en Zuid. Een actief, dynamisch, voluntaristisch en ethisch geïnspireerd buitenlands beleid dat hierop inspeelt, is dan ook een plicht voor ieder welvarend land(…) ». § 2 : « De Belgische regering zal nadrukkelijk belang hechten aan Afrika en specifieke steun verlenen aan regionale ontwikkelingsinitiatieven zoals het nieuwe partnerschap voor de ontwikkeling van Afrika. De regering zal hoe dan ook prioriteit blijven verlenen aan CentraalAfrika, waar sinds bijna 10 jaar een gruwelijke oorlog woedt en reeds meer dan drie miljoen doden vielen(…) ». § 4 : « Om de armoede in de wereld te bestrijden en bij te dragen tot een duurzame ontwikkeling van de aarde, zal de Belgische regering een ambitieus beleid voor ontwikkelingssamenwerking voeren. Dat beleid zal stoelen op de internationaal afgesproken doelstellingen zoals o.m. vastgelegd in de VN-Millenniumverklaring, de slotconclusies van de conferenties van Johannesburg en Monterrey en de OESO/DAC-richtlijnen. De middelen voor ontwikkelingssamenwerking zullen in ieder geval stelselmatig worden verhoogd tot 0,7% van het BBP in 2010. Parallel hiermee zullen een aantal ingrepen worden doorgevoerd om de doelmatigheid van de te besteden middelen drastisch te verhogen: (…) absolute prioriteit voor Centraal-Afrika, meer bepaald Kongo, Rwanda en Burundi die door de genocide en de oorlog tot de armste gebieden in de wereld behoren. Daarbij zal op basis van een nieuw verworven politieke stabiliteit en de doorgedreven planning van het socioeconomisch herstel van de betrokken landen, de nadruk liggen op de heropbouw van de basisinfrastructuur, het onderwijs, de volksgezondheid en van de instellingen (administratie, justitie, leger), “good governance” en democratisch bestuur zullen daarbij de uitgangspunten zijn; ook aan projecten voor de reïntegratie van kindsoldaten zal de hoogste prioriteit worden verleend.” § 7 : « België zal een actief vredesbeleid voeren: (…) de regering zal ijveren voor een wereldwijd verbod op landmijnen alsook op lichte wapens die makkelijk hanteerbaar zijn door kindsoldaten ». De Belgische coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten verheugt zich over het feit dat de regering in een officieel document als de regeringsverklaring de wil uitspreekt om een duidelijke actie te ondernemen ten behoeve van de kindsoldaten. Toch betreurt ze dat deze stelling tijdens de diplomatieke dagen niet werd herhaald in de toespraak van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, Marc Verwilghen. Hoewel de heer Verwilghen inderdaad eraan herinnerde dat één van de prioriteiten van de Belgische samenwerking, de bescherming van het kind is, werd er in zijn toespraak met geen woord gerept over de kindsoldaten. De politieke nota waarin de vorige staatssecretaris van het DGOS de richtlijnen van zijn actie voorstelt, verwees nochtans uitdrukkelijk naar de problematiek van de kindsoldaten.
B. De acties van het DGOS ten behoeve van de kindsoldaten. De internationale samenwerking Wat de uitgaven van de Belgische coöperatie betreft, heeft het DGOS in 2002 €687,70 miljoen uitgegeven op een totaal budget van €716,1 miljoen. Wat overeenkomt met ongeveer 96%.
24
Hoe dan ook heeft België nooit het vooropgestelde doel bereikt dat in 1969 was vastgesteld door de Verenigde Naties, om 0,7% van het Bruto Nationaal Product (BNP) aan ontwikkelingshulp te besteden. ( 0,37% in 2001). Een belangrijke vaststelling ook in het kader van dit rapport, vermits een van de hoofdoorzaken van de rekrutering van kinderen als soldaten de armoede is. De Belgische Coalitie feliciteert de Belgische overheid omdat ze in de wet ingeschreven heeft uiterlijk in 2010 0,7% van het BNP aan ontwikkelingssamenwerking te zullen spenderen en deze verbintenis te hebben herhaald via het regeerakkoord. De uitgave van de Belgische samenwerking die in 2003 in rechtstreeks verband stonden met de problematiek van de kindsoldaten hadden betrekken op volgende projecten (de eerste drie projecten werden gefinancierd vanuit de budgetlijn ‘conflictpreventie): -
rehabilitatie en herintegratie van de kindsoldaten in het Noorden van Ouganda van de vzw Sponsoring Kinderen Oeganda voor een bedrag van €2.142.153; Steun aan het proces van rehabilitatie en reïntegratie van kindsoldaten in de DR van Congo van de ngo Bureau Internationale Catholique de l’Enfance, voor een bedrag van €1.000.000; Socio-economisch programma voor de reïntegratie van de ex-kindsoldaten in Kinshasa (DR van Congo) van de Franstalige sectie van het Rode Kruis België voor een bedrag van €232,000; rehabilitatie en herintegratie van de kindsoldaten in het Noorden van Ouganda van de vzw Sponsoring Kinderen Oeganda voor een bedrag van €243.715 (in het kader van de budgetlijn ‘preventieve diplomatie’); de bouw van een school voor de opvang van voormalige kindsoldaten in NoordUganda in het kader van een bilaterale samenwerking tussen België en Uganda (uitvoering door BTC, de Belgische Technische Coöperatie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de bilaterale samenwerkingsprojecten).
Deze bedragen blijven beperkt in het licht van het totale budget van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. De multilaterale samenwerking bestaat uit het geheel van “programma’s of projecten gefinancierd door de Belgische Staat en uitgevoerd door een internationale organisatie, en de Belgische bijdragen aan internationale organisaties voor hun ontwikkelingsprogramma’s of -projecten”19. Verscheidene multilaterale bijdragen zijn verplicht, bijvoorbeeld degene die voortvloeien de uitwerking van internationale akkoorden en verdragen; andere zijn dan weer vrijwillig bestemd voor de operationele activiteiten van de fondsen en programma’s van de VN, gespecialiseerde agentschappen van de VN en andere intergouvernementele internationale instellingen20.
uit en de of
UNICEF dat deel uitmaakt van de partnerorganisaties van het DGOS, krijgt een vrijwillige bijdrage voor het « core budget » (algemene middelen van de organisatie) en/of voor de specifieke ontwikkelingsprogramma’s. In 2002 bedroeg deze vrijwillige bijdrage €3.420.700. Hetzelfde geldt voor het Internationale Comité van het Rode Kruis dat een bijdrage genoot van €1.685.600.
19 20
Artikel 2 §7 van de wet van 25 mei 1999. Ibid.
25
België is hier slechts geldschieter en kan dus geen bijzondere programma’s opleggen. De internationale organisaties beheren hun portefeuille autonoom en beslissen welke interventies en programma’s zullen gefinancierd worden. De Belgische bijdrage gaat bijgevolg niet naar kindsoldaten in het bijzonder. België kan echter haar begroting richten op die organisaties die in het algemene kader van hun acties een belangrijke plaats verlenen aan kinderen in gewapende conflicten (UNICEF, het Rode Kruis, UNDP, ILO…) Zo liet in een perscommuniqué van 24 oktober 2002, de toenmalige Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking Eddy Boutmans, weten dat een som van €5 miljoen werd toegewezen aan het trustfonds van het Multi-Country Demobilisation and Reintegration Programme (MDRP– Regionaal Demobilisatie- en Reïntegratieprogramma). Het MDRP is het resultaat van een samenwerking tussen de Wereldbank en andere bilaterale en multilaterale schenkers. Dit programma is speciaal bestemd voor de demobilisatie en reïntegratie in de burgermaatschappij van militairen (dus ook kindsoldaten) van de 7 begunstigde landen (DR Congo, Oeganda, Rwanda, Burundi, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Angola, Congo). Eén van de vijf sectoren waarop de hulp van België zich concentreert, is conflictpreventie en maatschappijopbouw, ook aangeduid met de term ‘vredesopbouw’. Deze sector moet programma’s ontwikkelen om conflicten op te lossen, de rechtstaat en de structurele stabiliteit te herstellen en de armoede te bestrijden. Deze doelstellingen kunnen niet bereikt als de kinderen geen prioriteit krijgen. Inderdaad, wil men dat de vrede duurzaam is, dan moet ze rusten op de toekomstige generaties. In de strategienota van juli 2002 met als titel « vredesopbouw », gaat bijzondere aandacht naar de situatie van kinderen in gewapende conflicten. Oorlog heeft ernstige gevolgen voor kinderen; daarom benadrukt deze tekst dat er dringend gespecialiseerde programma’s moeten uitgewerkt worden: « Conflicten kunnen voor altijd de aspiraties en capaciteiten van een kind veranderen, door hem of haar te onderwerpen aan de terreur van fysiek, psychologisch, seksueel en maatschappelijk geweld. De frustraties van jonge mensen, over zowel hun huidige perspectieven als hun toekomstverwachtingen, kunnen aanleiding zijn tot nieuw geweld en tot een verkwisting van hun energie in dubieuze activiteiten die hen worden voorgesteld in ruil voor winstgevende voordelen. Kinderen en jongeren zijn een rechtstreeks mikpunt van gewapende conflicten en vormen een belangrijk deel van de vluchtelingenpopulatie. Hulpprogramma’s houden echter niet altijd rekening met hun rechten en toekomstperspectieven. Veiligheid en welzijn van jongeren en kinderen zijn een bestanddeel van de integrale veiligheidsomgeving en van het mensenrechtenstelsel ; uiteindelijk draait het rond daden van overheidsbeheer. Kinderen en jongeren die vervreemd zijn van hun sociale en familiale milieu hebben nood aan inschakeling via gespecialiseerde programma’s (psychosociale verzorging, bescherming, opsporing en hereniging van familie, onderwijs, vorming en toegang tot informatie, gezondheid en bescherming van kinderrechten)21». Om de impact op de vredesopbouw te vergroten, heeft de Belgische ontwikkelingssamenwerking beslist zijn inspanningen te richten op strategische en prioritaire programma’s. Onder deze laatste worden er drie interventiedomeinen vermeld die rechtstreeks betrekking hebben op de kindsoldaten.
21
Strategienota « Vredesopbouw », hoofdstuk III, § 3.7 : « Behandel de gevolgen van oorlog op kinderen en jongeren », juli 2002, p. 28.
26
-
-
Ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van oud-strijders (en dus kindsoldaten): België zet zich in voor het DDRRR-proces (ontwapening, demobilisatie, repatriëring, reïntegratie en heropbouw); Kinderen in conflicten: er wordt bijzondere aandacht geschonken aan de problematiek van kindsoldaten; aspecten als opvang, reïntegratie, traumabehandeling en alternatieve toekomstperspectieven krijgen bijzondere aandacht; De strijd tegen de verspreiding van lichte en draagbare wapens: België neemt deel aan de ontwapening van haar partnerlanden.
Over het algemeen dienen de fondsen van de begrotingslijn “conflictpreventie” voor de financiering van Belgische en internationale niet-gouvernemetele organisaties en multilaterale organisaties. De Belgische samenwerking werkt ook op lange termijn samen met verschillende multilaterale organisaties in het kader van specifieke programma’s voor de vredesopbouw en de verzoening in de Regio van de Grote Meren. Zo steunt het DGOS de programma’s van UNICEF voor kinderen en gewapende conflicten en vormt het een partnerschap met het UNDP in het kader van de problematiek rond ontwapening, demobilisatie en reïntegratie22. De Belgische bilaterale ontwikkelingssamenwerking ontwikkelt in de partnerlanden programma’s op basis van een intergouvernementele overeenkomst, of projecten gefinancierd door de Belgische Staat. De wet van 25 mei 1999 preciseert dat de samenwerking zich toespitst op een maximum van 25 landen maar de nieuwe regering heeft dat cijfer herzien en gaat nog slechts samenwerken met 18 landen. De regering herhaalt graag dat bilaterale samenwerking slechts doeltreffend kan zijn wanneer het gericht is op een welomschreven geografische zone. Daarom heeft de regering beslist « absolute prioriteit » te verlenen aan Centraal-Afrika, een gebied waarmee België bevoorrechte relaties onderhoudt. Net zoals de multilaterale samenwerking wordt de problematiek van de kindsoldaten onrechtstreeks behandeld. Dit wil zeggen dat het deel uitmaakt van een globale strategie voor ontwikkelingshulp, armoedebestrijding en vredesherstel. In haar interventie tijdens de rondetafelconferentie over kindsoldaten georganiseerd door de Belgische coalitie ter gelegenheid van de Dag van het Afrikaanse Kind op 16 juni 2003, zei Sophie Da Camara, expert van de Grote Meren bij het DGOS: « De problematiek van de kindsoldaten of ruimer, van kinderen in conflictsituaties, kadert in het geheel van beleidsvormen, strategieën en instrumenten van de Belgische samenwerking voor conflictoplossingen en vredesopbouw. Natuurlijk beantwoorden onze interventies in dat domein aan een reële wil om een aantal regels van internationaal recht te doen naleven, waaronder de kinderrechten, maar ze vormen vooral een onderdeel van onze globale samenwerkingsstrategie die in Centraal-Afrika een duurzame stabilisatie wil ». Om er de vrede te herstellen en te zorgen voor structurele stabiliteit en ontwikkeling, definieerde de Belgische samenwerking een actieplan met als titel: “ Vredesherstel in de Regio van de Grote Meren”. Dit plan beschrijft twee grote fases naargelang de evolutie van de interne situatie in elk partnerland: een partnerschap voor de vrede en een partnerschap in vrede. Van de basisprincipes – waaronder de voortzetting van noodhulp en humanitaire hulpverlening, steunverlening bij de uitwerking van verschillende vredesakkoorden of de 22
Activiteitenverslag 2002 van de Federale Overheidsdienst voor Buitenlandse Zaken, hoofdstuk IV « De Belgische Ontwikkelingssamenwerking”.
27
wederopbouw van een goed presterende rechtsstaat – onderstreept de Belgische samenwerking dat steun zal worden verleend voor de uitbouw van een proces voor sociale ontwikkeling en reïntegratie. De rechtstreekse bilaterale samenwerking werkt echter slechts van regering tot regering. In de landen van Centraal-Afrika waar burgeroorlogen woeden en de centrale autoriteit de controle over het hele grondgebied verliest, is er geen tijd meer om te wachten tot er een nationaal programma voor demobilisatie en reïntegratie wordt gestart. Kindsoldaten demobiliseren is een dringende noodzaak en moet afzonderlijk van een totaalplan voor vredesopbouw behandeld worden. Het DGOS moet bijgevolg actief samenwerken met partners zoals UNICEF of andere gespecialiseerde NGO’s om een alternatieve strategie uit te werken. In de Democratische Republiek Congo werd in april 2003 zo een workshop georganiseerd voor de “strategische planning van het nationale tussentijdse programma voor Preventie, Ontwapening, Demobilisatie en Reïntegratie van kinderen betrokken bij gewapende groepen”. Deze workshop besliste een werkgroep op te richten (bestaande uit UNICEF, ICR/care/Ifresh, Save, Monuc, OCHA en het Belgische Rode Kruis) belast met de ontwikkeling van een DDRRR-proces ten voordele van kinderen. Tijdens de rondetafelconferentie over kindsoldaten in de Regio van de Grote Meren, zei Sophie Da Camara (expert voor de Grote Meren bij het DGOS) dat de Belgische samenwerking haar partners “een maximum aan middelen” moet garanderen “ opdat ze hun interventies tot een goed einde zouden kunnen brengen”. Ze moet haar partners begeleiden en ondersteunen bij hun demobilisatie- en reïntegratieprogramma’s voor kindsoldaten. Nu valt er af te wachten of dit zich zal concretiseren in termen van politieke agenda en financiële bijstand. Voor wat betreft uit beheer en de opvolging van de problematiek van kindsoldaten houden op het DGOS verschillende mensen zich bezig met het probleem van de kindsoldaten. Nu zou men toch kunnen verwachten dat voor een thema dat prioritair is, er toch grotere budgetten worden vrijgemaakt en dat de acties genomen voor de kindsoldaten gecentraliseerd worden bij één beheerder of specifieke eenheid.
Æ Aanbevelingen aan de regering De Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten herinnert België aan haar engagementen tot internationale solidariteit in de strijd tegen het gebruik van kindsoldaten voortspruitend uit de ratificatie van het protocol over kinderen in gewapende conflicten bij het VN-Kinderrechtenverdrag, de Speciale Zitting van de VN over kinderen (mei 2002), de Internationale Conferenties van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan, enz. Voorts nodigt de Coalitie de Belgische overheid uit werk te maken van aanbevelingen komende van conferenties en overlegrondes uit het verleden, met name van de conferentie ‘Kinderen in oorlog’ van oktober 2002 die een specifieke aandacht besteedde aan het lot van meisjes-kindsoldaten. De Belgische coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten onderstreept het belang in de strijd tegen het gebruik van kinderen als soldaten van preventieve acties die de armoede aanpakken, de kwetsbaarheid van kinderen beperken en de toegang tot basisvoorzieningen in het algemeen en onderwijs in het bijzonder bevorderen. In deze context is de coalitie verheugd dat België zich engageert om tegen 2010 0,7% van het BNP aan ontwikkelingssamenwerking te besteden. De coalitie is tegelijk bezorgd over de recente evolutie van de Belgische ontwikkelingssamenwerking die niet in
28
coherentie lijkt met het streven om de budgetten voor ontwikkelingssamenwerking op te trekken. Ze nodigt de regering uit een groter deel van de ontwikkelingsbudgetten aan kinderen voor te behouden en aan acties die erop gericht zijn de toegang tot het onderwijs voor kwetsbare kinderen te verhogen. De coalitie roept de Belgische regering op haar inspanningen op het vlak van de demobilisatie, rehabilitatie en reïntegratie van voormalige kindsoldaten op te trekken. De coalitie is van oordeel dat een groter deel van het budget van ontwikkelingssamenwwerking voorbehouden moet worden aan projecten die in verband staan met kindsoldaten. Ze pleit ook voor meer duidelijkheid betreffende de steun aan projecten en de verantwoordelijkheden voor het beheer en de opvolging van de problematiek van kindsoldaten binnen de Belgische regering en de administratie. Tenslotte vraagt de coalitie dat de Belgische regering garanties inbouwt opdat de budgetlijn ‘conflictpreventie’ die na de vorming in juli 2003 van de nieuwe regering onder de verantwoordelijkheid is komen te staan van de minister van buitenlandse zaken geen instrument wordt voor de bevordering van de belangen van België in het buitenland, maar een effectief instrument blijft ten dienste van de volkeren in het zuiden die leven in een toestand van instabiliteit. Bij het ontwikkelen van een beleid rond kindsoldaten en het opzetten van interventies ten behoeve van voormalige kindsoldaten moet de Belgische regering: •
• • • •
• • • •
een brede definitie van kindsoldaten hanteren (cfr. Principes van Kaapstad) die garandeert dat alle kinderen die rechtstreeks of onrechtstreeks bij een conflict betrokken zijn – met inbegrip van de meisjes – toegang zouden krijgen tot de demobilisatie- en rehabilitatieprogramma’s; zich laten inspireren door de ervaringen die in de voorbije jaren opgedaan werden door de verschillende actoren van humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking ; elke vorm van stigmatisering van voormalige kindsoldaten voorkomen, maar integendeel hun snelle integratie bevorderen bij andere kinderen die geen verleden hebben als kindsoldaten; de nadruk leggen op preventie (sensibilisering, omkadering en steun aan kwetsbare kinderen, enz.) ; zich niet beperken tot eenmalige demobilisatie- en reïntegratieprojecten, maar in tegendeel lange termijn oplossingen uitwerken of ondersteunen die kwetsbare kinderen -met name straatkinderen- werkelijk en alternatief geven voor het leven binnen het leger of de gewapende oppositie; de participatie van de lokale gemeenschappen en met name de lokale vrouwen en vrouwenorganisaties bij het plannen en uitwerken van programma’s garanderen ; een bijzondere aandacht besteden aan het genderperspectief ; ertoe bijdragen dat meisjes toegang krijgen tot reproductieve gezondheidszorgen en dat kindsoldaten beschermd worden voor de gevaren van aidsbesmetting; de straffeloosheid van zij die kinderen rekruteren en in de gevechten inzetten, bestrijden.
De coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten herhaalt de aanbevelingen die reeds werden geformuleerd tijdens de rondetafelconferentie van 16 juni 2003. Ze vraagt de Belgische regering bijgevolg een actieve rol te blijven spelen in de strijd tegen het gebruik van kindsoldaten en haar inspanningen op vier vlakken verder te zetten in het gebied van de Grote Meren en daarbuiten:
29
-
-
Er moet diplomatieke druk uitgeoefend worden op alle partijen betrokken in de conflicten in de Regio van de Grote Meren opdat ze zich gedwongen zouden voelen niet langer kindsoldaten te gebruiken; Er moet een groter deel van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking besteed worden aan programma’s ten voordele van kindsoldaten. Het DGOS zou de partnerlanden technisch-juridische bijstand moeten verlenen opdat ze het Protocol kunnen bekrachtigen en toepassen; De demobilisatie- en rehabilitatieprojecten van de actoren die in dat domein voldoende ervaring hebben verworven, moeten ondersteund worden; Elke vorm van wapenmanipulatie moet in dat gebied een halt worden toegeroepen; Alle initiatieven gericht op de sensibilisatie van de Belgische publieke opinie en van de bevolking in de Regio van de Grote Meren moeten ondersteund worden opdat er een sociale beweging zou op gang komen tegen het gebruik van kindsoldaten.
30
Hoofdstuk VI : De rol van pleitbezorger van België binnen de internationale gemeenschap Artikel 7 van het facultatieve protocol roept staten die partij zijn op de internationale samenwerking te versterken en zet “degene die ertoe in staat zijn” aan technische en financiële bijstand te verlenen. Maar de lijst is niet exhaustief. Want zoals artikel 5 van het protocol het stelt, kan elke staat maatregelen goedkeuren die verder gaan dan de verplichtingen opgenomen in dit instrument en die “de verwezenlijking van de rechten van het kind bevorderen”. We mogen dus uit deze artikels en uit de algemene geest van het protocol afleiden dat de staten en de internationale organisaties worden aangemoedigd om diplomatieke druk uit te oefenen opdat er iets zou ondernomen worden ten voordele van de kindsoldaten. België mag geen genoegen nemen met het alleen maar naleven van het protocol. Het land moet op de internationale scène de rechten van het kind actief promoten en verdedigen. Sinds kort krijgt het probleem van de kindsoldaten steeds meer aandacht in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Er werd al enorme vooruitgang geboekt en er worden steeds meer inspanningen geleverd om een internationale consensus te bereiken over het afschaffen van het gebruik van kinderen bij gewapende conflicten. De goedkeuring van vier resoluties - 1261 (1999), 1314 (2000), 1379 (2001), 1460 (2003) - is daar het bewijs van. In resolutie 1261 (1999), sprak de Veiligheidsraad haar enorme bezorgdheid uit over de ernstige impact van een oorlog op kinderen en de nefaste gevolgen op lange termijn voor duurzame vrede, veiligheid en ontwikkeling. De Raad veroordeelde ook streng het ronselen en rekruteren van kinderen door gewapende strijdkrachten in conflict. Een jaar later raadde de Veiligheidsraad de staten aan het aanvullende protocol bij het Verdrag voor de Rechten van het Kind betreffende het inzetten van kinderen in gewapende conflicten, te ondertekenen en te bekrachtigen. Begin 2003 zetten 111 landen de eerste stap en ondertekenden het Facultatieve Protocol dat het gebruik van kindsoldaten verbiedt. Toch hebben er slechts 46 de bepalingen van dat verdrag opgenomen in hun nationale wetgeving en er zo kracht van wet aan verleend. In resolutie 1379 van november 2001 (goedgekeurd met eenparigheid van stemmen), vraagt de Veiligheidsraad de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan, een lijst op te stellen met alle regeringen en niet-gouvernementele gewapende strijdkrachten die kindsoldaten gebruiken. Deze resolutie betekent een enorme sprong voorwaarts want nu kunnen de verantwoordelijken aangeklaagd worden in een officieel, wereldwijd verspreid rapport. In zijn rapport van december 2002, heeft de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties 23 partijen in conflict geïdentificeerd die beroep doen op kindsoldaten in de vijf volgende landen: Afghanistan, Burundi, Liberia, de Democratische Republiek Congo en Somalië. De gewapende groepen waren niet de enige die kindsoldaten gebruikten. De Verenigde Naties verweten eveneens de regeringstroepen van Burundi, Liberia en de DR Congo kinderen te misbruiken door ze als strijders in te zetten. De Veiligheidsraad heeft zich enkel bezig gehouden met landen die op dat ogenblik op de agenda van de Veiligheidsraad stonden. Er zijn nog heel wat meer landen (zoals Sierra Leone, Colombië,…) die ons zorgen baren.
31
In januari 2003 besliste de Veiligheidsraad in haar resolutie 1460 na te gaan “welke de maatregelen zijn die moeten genomen worden" tegen de vijf landen van de lijst die hun internationale verplichtingen niet waren nagekomen en verder gaan met het aanwerven en rekruteren van kindsoldaten. Dit is een belangrijke resolutie want het gaf de Veiligheidsraad na het rapport van de Secretaris-Generaal, de gelegenheid haar verantwoordelijkheid te nemen. De internationale coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten heeft de Veiligheidsraad echter dubbelzinnig taalgebruik verweten waardoor de vragen over de aard van die maatregelen handig kunnen ontweken worden. Deze resolutie die een onvoldoende krijgt, heeft bij verschillende niet-gouvernementele organisaties heftige reacties losgeweekt om de Veiligheidsraad ertoe aan te sporen onmiddellijke en effectieve acties te ondernemen opdat tijdens gewapende conflicten zowel de kinderen als hun rechten zouden beschermd worden. Vanuit alle hoeken werd de Veiligheidsraad ertoe aangezet om tegenover de verantwoordelijken een vastberadenere houding aan te nemen en praktischer te handelen. Er wordt ondermeer voorgesteld een dialoog aan te gaan met alle partijen die kindsoldaten blijven rekruteren en, wanneer er geen wezenlijke vooruitgang wordt geboekt, de wapenomloop in dat betrokken land te stoppen en sancties op te leggen. België mag dan geen permanent lid zijn van de Raad, het heeft in ieder geval al bij verschillende gelegenheden (zoals het duidelijke verzet tegen een interventie in Irak) op de internationale scène en in het kader van de Verenigde Naties, van zich laten horen. België beschikt over de nodige troeven om druk uit te oefenen op de Veiligheidsraad opdat alle staten die hun internationale verplichtingen niet naleven en kindsoldaten blijven inzetten, streng zouden veroordeeld worden. Æ Aanbevelingen België moet druk uitoefenen op de Veiligheidsraad opdat: -
-
-
De principes opgenomen in de resoluties 1261, 1314, 1379 et 1460 correct zouden worden toegepast; De straffeloosheid zou worden bestreden: het internationale recht veroordeelt het rekruteren en inzetten van kindsoldaten bij gewapende conflicten nu als een oorlogsmisdaad. Het Statuut van Rome houdende oprichting van een Internationaal Strafhof, voorziet in artikel 13 dat de Veiligheidsraad bevoegd is om krachtens hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties, een zaak aanhangig te maken bij het Hof. De Raad moet dus alle beschikbare middelen gebruiken om een einde te stellen aan de straffeloosheid en de landen die kindsoldaten blijven gebruiken, te veroordelen. Voor de periode 2007-2008 is België kandidaat voor een zetel in de Veiligheidsraad en het heeft altijd verklaard de problemen in de wereld op multilaterale basis te willen aanpakken. Kan dit dan geen buitenkans zijn om betekenisvolle resultaten te boeken in de strijd tegen het gebruik van kindsoldaten? België kan eveneens diplomatieke druk uitoefenen door gebruik te maken van artikel 12 van het Protocol dat een Staat die Partij is de mogelijkheid geeft een andere Staat die Partij is die zijn verplichtingen niet nakomt, aan te klagen,.
Er zijn nog altijd heel wat landen die het Protocol niet hebben bekrachtigd waaronder een aantal geïndustrialiseerde landen zoals Duitsland en Nederland maar ook prioritaire partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking zoals Rwanda en Burundi. Als lid van de Europese Unie en belangrijkste geldschieter in de Regio van de Grote Meren,
32
moet België zijn verantwoordelijkheden nemen en deze landen ertoe aanzetten het Protocol te bekrachtigen en na te leven. Æ Aanbevelingen België moet: -
-
-
De « position straight 18 » verdedigen en de Europese landen alsook de landen waarmee het bevoorrechte relaties onderhoudt inzake diplomatie en internationale samenwerking, ertoe aansporen het Protocol zonder enig voorbehoud te bekrachtigen. Een actieve, politieke dialoog aanknopen met die landen opdat ze de bepalingen van het Protocol in hun interne recht zouden opnemen en naleven. Technische en financiële bijstand verlenen opdat deze doelstelling zou verwezenlijkt worden. Pleiten voor een juist en aangepast juridisch apparaat voor kinderen die als soldaat ernstige strafbare feiten hebben gepleegd; de voorrang moet gaan naar de herintegratie van deze kinderen in de samenleving. Diplomatieke druk uitoefenen op alle partijen die bij het conflict betrokken zijn om ze te verplichten om een einde te stellen aan het inzetten van kindsoldaten en om nauwgezet het facultatief protocol inzake de kindsoldaten te volgen. Een voortrekkersrol spelen binnen de EU bij de opvolging en implementatie van de beleidstekst van de EU over kinderen in gewapende conflicten aangenomen in december 2003 en met name binnen de EU krachtig pleiten voor de installatie van de functie van Speciale EU Gezant voor kinderen in gewapende conflicten.
33
BESLUIT : Overzicht van de aanbevelingen Hoofdstuk III : Het Belgische recht en beleid betreffende de deelname aan een conflict en de rekrutering van minderjarigen Æ Rond artikel 1 van het Protocol: de deelname aan de vijandigheden De Belgische coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten prijst zich gelukkig dat België heeft geopteerd voor een duidelijke en sterke wetgeving die “op absolute wijze” elke deelneming van kinderen aan gewapende conflicten verbiedt. Zij wenst dan ook dat België zijn ervaring deelt met andere Staten die dit standpunt nog niet hebben vertaald in hun nationale wetten. Æ Rond artikel 2 van het Protocol: De verplichte dienstneming De Belgische coalitie beveelt België sterk aan haar wetgeving inzake de verplichte legerdienst te wijzigen wat de leeftijd betreft, of die totaal af te schaffen. Deze werd nu slechts opgeschort en laat toe om in vredestijd miliciens op te roepen vanaf de 1ste januari van het jaar waarin ze 18 jaar worden en in oorlogstijd vanaf de 1ste januari van het jaar waarin ze 17 jaar worden. Æ Rond artikel 3 van het Protocol: de vrijwillige dienstneming Artikel 3 van het Protocol is een open bepaling, dat wil zeggen dat ze op elk willekeurig ogenblik aan elke staat die partij is bij het protocol de mogelijkheid geeft haar bindende verklaring uit te breiden en de minimumleeftijd voor vrijwillige indiensttreding te verhogen. De coalitie beveelt de Belgische regering aan om haar verklaring te consolideren door militaire scholen in de verklaring op te nemen, al wordt ze hier niet toe verplichting. De coalitie vraagt de regering om te opteren voor een intern beleid dat conform is met het standpunt “ straight 18” en dienovereenkomstig de minimumleeftijd voor toelating tot de militaire scholen te bepalen op 18 jaar of de statuut van militaire studenten te wijzigen in een burgerlijke statuut. Als België de kwestie van de militaire scholen opnieuw bekijkt, buiten elke wettelijke verplichting, verwerft het land daardoor een grotere autoriteit en gewicht op de internationale scène. België respecteert dan tenvolle de letter én de geest van het protocol en kan als voortrekker ten opzichte van de mensen- en kinderrechten in de wereld fungeren. Het is voor België ook erg interessant om de systemen van zijn westelijke collega’s te bestuderen: Portugal bijvoorbeeld geeft zijn studenten een burgerlijke status; Duitsland, Denemarken, Noorwegen, Zwitserland en Finland hebben de toegangsleeftijd voor militaire scholen bepaald op 18 jaar. Wat de problematiek van de kindsoldaten en de rechten van het kind betreft, pleit de Belgische Coalitie eveneens voor extra scholing voor de militairen die op buitenlandse missies gezonden worden.
34
Hoofdstuk IV: De impact van de productie en de uitvoer van lichte wapens op de problematiek van de kindsoldaten. Aanbevelingen: De Belgische coalitie wenst dat de regering op alle beleidsdomeinen, overeenkomstig het ‘straight 18’-principe.
handelt
België dient eveneens de nieuwe wet van 2003 te wijzigen: overeenkomstig de tekst van het protocol moet de leeftijd van kinderen die gerekruteerd worden of die deelnemen aan de strijd, worden opgetrokken tot 18 jaar, alvorens een exportlicentie voor wapens voor het betrokken land afgeleverd kan worden. De wet moet ook gewag maken van die staten waar kindsoldaten worden gerekruteerd door gewapende oppositiebewegingen. België moet ook ernstig gaan nadenken over het probleem van de productie en de export van wapens en een reconversieproces starten voor de wapenindustrie. De Belgische overheid gekant is tegen de regionalisering van de exportlicenties voor lichte wapens, maar neemt acte van deze beslissing. De Coalitie pleit dat de decreten die op het niveau van de gewesten aangenomen zullen moeten worden, overeenstemmen met de gemaakte vorderingen in de federale wet van maart 2003, door er een verbod in te voorzien op de export van lichte wapens naar landen die kindsoldaten jonger dan 18 jaar in dienst hebben. Of het nu om regeringslegers gaat of om oppositietroepen. De Belgische coalitie tegen het inzetten van kindsoldaten vraagt aan de overheid om op federaal niveau een conflictpreventiecentrum op te richten dat erop toeziet dat de wetten en decreten worden nageleefd en dat moet nagaan wat de bestemming is van de geëxporteerde wapens.
Hoofdstuk V : Het Belgische beleid voor ontwikkelingssamenwerking en de problematiek van de kindsoldaten Aanbevelingen: De Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten herinnert België aan haar engagementen tot internationale solidariteit in de strijd tegen het gebruik van kindsoldaten voortspruitend uit de ratificatie van het protocol over kinderen in gewapende conflicten bij het VN-Kinderrechtenverdrag, de Speciale Zitting van de VN over kinderen (mei 2002), de Internationale Conferenties van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan, enz. Voorts nodigt de Coalitie de Belgische overheid uit werk te maken van aanbevelingen komende van conferenties en overlegrondes uit het verleden, met name van de conferentie ‘Kinderen in oorlog’ van oktober 2002 die een specifieke aandacht besteedde aan het lot van meisjeskindsoldaten. De Belgische coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten onderstreept het belang in de strijd tegen het gebruik van kinderen als soldaten van preventieve acties die de armoede aanpakken, de kwetsbaarheid van kinderen beperken en de toegang tot basisvoorzieningen in het algemeen en onderwijs in het bijzonder bevorderen. In deze context is de coalitie verheugd dat België zich engageert om tegen 2010 0,7% van het BNP aan
35
ontwikkelingssamenwerking te besteden. De coalitie is tegelijk bezorgd over de recente evolutie van de Belgische ontwikkelingssamenwerking die niet in coherentie lijkt met het streven om de budgetten voor ontwikkelingssamenwerking op te trekken. Ze nodigt de regering uit een groter deel van de ontwikkelingsbudgetten aan kinderen voor te behouden en aan acties die erop gericht zijn de toegang tot het onderwijs voor kwetsbare kinderen te verhogen. De coalitie roept de Belgische regering op haar inspanningen op het vlak van de demobilisatie, rehabilitatie en reïntegratie van voormalige kindsoldaten op te trekken. De coalitie is van oordeel dat een groter deel van het budget van ontwikkelingssamenwwerking voorbehouden moet worden aan projecten die in verband staan met kindsoldaten. Ze pleit ook voor meer duidelijkheid betreffende de steun aan projecten en de verantwoordelijkheden voor het beheer en de opvolging van de problematiek van kindsoldaten binnen de Belgische regering en de administratie. Tenslotte vraagt de coalitie dat de Belgische regering garanties inbouwt opdat de budgetlijn ‘conflictpreventie’ die na de vorming in juli 2003 van de nieuwe regering onder de verantwoordelijkheid is komen te staan van de minister van buitenlandse zaken geen instrument wordt voor de bevordering van de belangen van België in het buitenland, maar een effectief instrument blijft ten dienste van de volkeren in het zuiden die leven in een toestand van instabiliteit. Bij het ontwikkelen van een beleid rond kindsoldaten en het opzetten van interventies ten behoeve van voormalige kindsoldaten moet de Belgische regering: •
• • • •
• • • •
een brede definitie van kindsoldaten hanteren (cfr. Principes van Kaapstad) die garandeert dat alle kinderen die rechtstreeks of onrechtstreeks bij een conflict betrokken zijn – met inbegrip van de meisjes – toegang zouden krijgen tot de demobilisatie- en rehabilitatieprogramma’s; zich laten inspireren door de ervaringen die in de voorbije jaren opgedaan werden door de verschillende actoren van humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking ; elke vorm van stigmatisering van voormalige kindsoldaten voorkomen, maar integendeel hun snelle integratie bevorderen bij andere kinderen die geen verleden hebben als kindsoldaten; de nadruk leggen op preventie (sensibilisering, omkadering en steun aan kwetsbare kinderen, enz.) ; zich niet beperken tot eenmalige demobilisatie- en reïntegratieprojecten, maar in tegendeel lange termijn oplossingen uitwerken of ondersteunen die kwetsbare kinderen -met name straatkinderen- werkelijk en alternatief geven voor het leven binnen het leger of de gewapende oppositie; de participatie van de lokale gemeenschappen en met name de lokale vrouwen en vrouwenorganisaties bij het plannen en uitwerken van programma’s garanderen ; een bijzondere aandacht besteden aan het genderperspectief ; ertoe bijdragen dat meisjes toegang krijgen tot reproductieve gezondheidszorgen en dat kindsoldaten beschermd worden voor de gevaren van aidsbesmetting; de straffeloosheid van zij die kinderen rekruteren en in de gevechten inzetten, bestrijden.
De coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten herhaalt de aanbevelingen die reeds werden geformuleerd tijdens de rondetafelconferentie van 16 juni 2003. Ze vraagt de Belgische regering bijgevolg een actieve rol te blijven spelen in de strijd tegen het gebruik van kindsoldaten en haar inspanningen op vier vlakken verder te zetten in het gebied van de Grote Meren en daarbuiten:
36
-
-
Er moet diplomatieke druk uitgeoefend worden op alle partijen betrokken in de conflicten in de Regio van de Grote Meren opdat ze zich gedwongen zouden voelen niet langer kindsoldaten te gebruiken; Er moet een groter deel van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking besteed worden aan programma’s ten voordele van kindsoldaten. Het DGOS zou de partnerlanden technisch-juridische bijstand moeten verlenen opdat ze het Protocol kunnen bekrachtigen en toepassen; De demobilisatie- en rehabilitatieprojecten van de actoren die in dat domein voldoende ervaring hebben verworven, moeten ondersteund worden; Elke vorm van wapenmanipulatie moet in dat gebied een halt worden toegeroepen; Alle initiatieven gericht op de sensibilisatie van de Belgische publieke opinie en van de bevolking in de Regio van de Grote Meren moeten ondersteund worden opdat er een sociale beweging zou op gang komen tegen het gebruik van kindsoldaten.
Hoofdstuk VI : Het pleidooi van België op de international scène België moet druk uitoefenen op de Veiligheidsraad opdat: -
-
-
De principes opgenomen in de resoluties 1261, 1314, 1379 en 1460 correct zouden worden toegepast; De straffeloosheid zou worden bestreden: het internationale recht veroordeelt het rekruteren en inzetten van kindsoldaten bij gewapende conflicten nu als een oorlogsmisdaad. Het Statuut van Rome houdende oprichting van een Internationaal Strafhof, voorziet in artikel 13 dat de Veiligheidsraad bevoegd is om krachtens hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties, een zaak aanhangig te maken bij het Hof. De Raad moet dus alle beschikbare middelen gebruiken om een einde te maken aan de straffeloosheid en de landen die kindsoldaten blijven gebruiken, te veroordelen. Voor de periode 2007-2008 is België kandidaat voor een zetel in de Veiligheidsraad en het heeft altijd verklaard de problemen in de wereld op multilaterale basis te willen aanpakken. Kan dit dan geen buitenkans zijn om betekenisvolle resultaten te boeken in de strijd tegen het gebruik van kindsoldaten? België kan eveneens diplomatieke druk uitoefenen door gebruik te maken van artikel 12 van het Protocol dat een Staat die Partij is de mogelijkheid geeft een andere Staat die Partij is die zijn verplichtingen niet nakomt, aan te klagen.
België moet: -
-
De « position straight 18 » verdedigen en de Europese landen alsook de landen waarmee het bevoorrechte relaties onderhoudt inzake diplomatie en internationale samenwerking, ertoe aansporen het Protocol zonder enig voorbehoud te bekrachtigen. Een actieve, politieke dialoog aanknopen met die landen opdat ze de bepalingen van het Protocol in hun interne recht zouden opnemen en naleven. Technische en financiële bijstand verlenen opdat deze doelstelling zou verwezenlijkt worden. Pleiten voor een juist en aangepast juridisch apparaat voor kinderen die als soldaat ernstige strafbare feiten hebben gepleegd; de voorrang moet gaan naar de herintegratie van deze kinderen in de samenleving.
37
-
Diplomatieke druk uitoefenen op alle partijen die bij het conflict betrokken zijn om ze te verplichten om een einde te stellen aan het inzetten van kindsoldaten en om nauwgezet het facultatief protocol inzake de kindsoldaten te volgen. Een voortrekkersrol spelen binnen de EU bij de opvolging en implementatie van de beleidstekst van de EU over kinderen in gewapende conflicten aangenomen in december 2003 en met name binnen de EU krachtig pleiten voor de installatie van de functie van Speciale EU Gezant voor kinderen in gewapende conflicten.
38
Bijlagen 1. FACULTATIEF PROTOCOL BIJ HET VERDRAG INZAKE DE
RECHTEN VAN HET KIND OVER DE BETROKKENHEID VAN KINDEREN IN GEWAPENDE CONFLICTEN (niet officiële Nederlandse vertaling). (VP = Voorafgaande paragraaf) VP 1 : Aangemoedigd door de overweldigende steun voor het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, die het verstrekkend engagement aantoont voor de promotie en de bescherming van de kinderrechten. VP 2 : Herbevestigend dat de kinderrechten speciale bescherming vereisen en oproepend tot een voortdurende verbetering van de situatie van kinderen zonder onderscheid, alsook voor hun ontwikkeling en educatie in vreedzame en veilige omstandigheden. VP 3 : Verontrust door de schadelijke en verstrekkende impact van een gewapend conflict op kinderen en de gevolgen hiervan op lange termijn voor duurzame vrede, veiligheid en ontwikkeling. VP 4 : Veroordelend dat kinderen als doelwit geviseerd worden tijdens gewapende conflicten, en dat plaatsen onder bescherming van het internationaal recht rechtstreeks aangevallen worden, inclusief die plaatsen waar er over het algemeen veel kinderen zijn, zoals scholen en ziekenhuizen. VP 5 : Gelet op de aanvaarding van het ‘Statuut van het Internationaal Strafgerechtshof’, en meer bepaald het daarin opnemen van inlijving of rekrutering van kinderen onder de leeftijd van vijftien jaar of het gebruik van kinderen voor actieve deelname aan vijandelijkheden, als oorlogsmisdaad, en dit zowel in internationale als nietinternationale gewapende conflicten. VP 6 : Daarom overwegend dat, om de implementatie van de rechten zoals die erkend worden in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind verder kracht bij te zetten, er nood is aan bijkomende bescherming van kinderen tegen betrokkenheid in gewapende conflicten. VP 7 : Gelet op Artikel 1 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind dat specifieert dat - met het oog op de bepalingen van het Verdrag - een ‘kind’ betekent, iedere persoon jonger dan 18 jaar, tenzij volgens de wet die van toepassing is op het kind, de volwassenheid vroeger bereikt wordt. VP 8 : Overtuigd dat een Facultatief Protocol bij het Verdrag, die de leeftijd verhoogt voor rekrutering in gewapende troepen en deelname aan vijandelijkheden, effectief zal bijdragen tot de implementatie van het principe dat bij alle acties met betrekking tot kinderen, het belang van het kind de allereerste bekommernis is. VP 9 : Gelet dat de 26ste Internationale Rodekruis- en Rodehalvemaanconferentie in december 1995 onder andere heeft aanbevolen dat partijen bij een conflict alle mogelijke stappen zullen ondernemen om te verzekeren dat kinderen onder de leeftijd van 18 jaar niet aan de vijandelijkheden deelnemen. VP 10 : De unanieme aanvaarding verwelkomend van de in juni aanvaarde1999 ILO Conventie 182 over het Verbod van en de Onmiddellijke Actie voor de Eliminatie van de Ergste vormen van Kinderarbeid, die onder andere gedwongen of verplichte rekrutering van kinderen in gewapende conflicten verbiedt. VP 11 : De rekrutering, opleiding en het gebruik van kinderen tijdens vijandelijkheden, binnen nationale grenzen en daarbuiten door niet-gouvernementele partijen, die zich onderscheiden van de strijdkrachten van een Staat, met grote bezorgdheid veroordelend, en op de verantwoordelijkheid wijzend van diegenen die kinderen in dit opzicht rekruteren, opleiden en gebruiken. VP 12 : Herinnerend aan de plicht van elke partij in een gewapend conflict om zich te schikken naar de bepalingen van het internationaal humanitair recht. VP 13 : Er de nadruk op leggend dat dit protocol geen afbreuk doet aan de doelstellingen en principes opgenomen in het Handvest van de Verenigde Naties, inclusief Artikel 51, en relevante normen van humanitair recht. VP 14 : In gedachten houdend dat voorwaarden van vrede en veiligheid, gebaseerd op het volledige respect voor de doelstellingen en principes opgenomen in het Handvest van de Verenigde Naties, en de inachtneming dat de
39
toepasbare Mensenrechteninstrumenten onmisbaar zijn voor de volledige bescherming van kinderen, vooral gedurende gewapende conflicten en vreemde bezetting. VP 15 : De specifieke noden erkennende van die kinderen die door hun economische of sociale status of omwille van hun geslacht, bijzonder kwetsbaar zijn voor rekrutering of gebruik in vijandelijkheden die met dit Protocol in strijd zijn. VP 16 : Eveneens oog hebbend voor de economische, sociale en politieke omstandigheden die de diepere oorzaak vormen voor de betrokkenheid van kinderen in gewapende conflicten. VP 17 : Overtuigd van de noodzaak aan internationale samenwerking voor de implementatie van dit Protocol, evenals van fysieke en psychosociale rehabilitatie en sociale reïntegratie van kinderen die slachtoffer zijn van gewapende conflicten. VP 18 : De deelname aanmoedigend van de gemeenschap, en in het bijzonder van kinderen en kindslachtoffers in het verspreiden van informatie en educatieprogramma’s betreffende de implementatie van het Protocol. Art. 1 Verdragsstaten zullen alle mogelijke maatregelen nemen om te verzekeren dat leden van hun strijdkrachten die de leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt, niet rechtstreeks deelnemen aan vijandelijkheden. Art. 2 Verdragsstaten zullen verzekeren dat personen die de leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt, niet gedwongen gerekruteerd worden bij de strijdkrachten. Art. 3 1.
2.
3.
4.
Art. 4 1. 2. 3.
Verdragsstaten zullen de minimumleeftijd voor de vrijwillige rekrutering van personen bij de nationale strijdkrachten verhogen ten opzichte van deze ingeschreven in Artikel 38 (3) van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, daarbij rekening houdend met de principes van het artikel, en erkennen dat onder het Verdrag personen onder de 18 jaar een speciale bescherming genieten. Iedere verdragsstaat zal bij de ratificatie of toetreding tot het Protocol een bindende verklaring neerleggen, die de minimumleeftijd bepaalt waarop vrijwillige rekrutering in de nationale strijdkrachten zal toegestaan worden, en die de voorzorgsmaatregelen die werden aangenomen beschrijft om te verzekeren dat deze rekrutering niet gedwongen of afgedwongen is. Verdragsstaten die het vrijwillig rekruteren onder de leeftijd van 18 jaar in de nationale strijdkrachten toestaan, zullen voorzorgsmaatregelen handhaven om ten minste te verzekeren dat : • een dergelijke rekrutering daadwerkelijk vrijwillig is; • een dergelijke rekrutering gebeurt met de toestemming, gesteund op informatie, van de ouders of de voogd van de persoon in kwestie; • dergelijke personen ten volle zijn geïnformeerd over de taken die een dergelijke militaire dienst inhoudt; en • dergelijke personen betrouwbaar bewijs leveren van hun leeftijd alvorens aanvaard te worden in de nationale militaire dienst. Iedere Verdragsstaat kan haar verklaring op elk ogenblik versterken door een mededeling gericht aan de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, die alle Verdragsstaten daarvan op de hoogte zal brengen. Een dergelijke melding zal van kracht worden op de dag dat de Secretaris-generaal deze ontvangt. De eis in paragraaf 1, om de leeftijd te verhogen is niet van toepassing op scholen die worden geleid door of onder de controle staan van de strijdkrachten van Verdragsstaten, en dit in overeenstemming met Artikel 28 en 29 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Gewapende groepen, verschillend van de strijdkrachten van een staat, mogen onder geen enkele omstandigheid personen onder de leeftijd van 18 jaar rekruteren of in vijandelijkheden gebruiken. Verdragsstaten zullen alle mogelijke maatregelen nemen om een dergelijke rekrutering en een dergelijk gebruik te voorkomen, inclusief de aanvaarding van juridische maatregelen om dergelijke praktijken te verbieden en te bestraffen. Het toepassen van dit artikel onder dit Protocol zal de juridische status van een partij in een gewapend conflict niet beïnvloeden.
Art. 5 Niets van het huidige Protocol zal gebruikt worden om bepalingen in de wetten van een Verdragsstaat, in internationale instrumenten en het internationaal humanitair recht die heilzamer zijn voor de realisatie van de rechten van het kind, uit te sluiten.
40
Art. 6 1. 2. 3.
Art. 7 1.
2.
Art. 8 1.
2.
3. Art. 9 1. 2. 3.
Iedere Verdragsstaat zal alle nodige juridische, administratieve en andere maatregelen nemen om de effectieve implementatie en afdwinging van dit Protocol binnen haar rechtsgebied te verzekeren. Verdragsstaten verbinden zich er toe om de principes en bepalingen van het huidige Protocol ruim bekend te maken en via gepaste middelen te promoten, zowel naar volwassenen als naar kinderen toe. Verdragsstaten zullen alle mogelijke maatregelen treffen om te verzekeren dat personen die binnen hun eigen rechtsgebied zijn gerekruteerd of gebruikt worden in vijandelijkheden in tegenspraak met dit Protocol, gedemobiliseerd worden of van de dienst worden ontheven. Verdragsstaten zullen, indien nodig, aan deze personen de gepaste bijstand verlenen nodig voor hun fysiek en psychologisch herstel en hun sociale reïntegratie. Verdragsstaten zullen samenwerken bij de implementatie van het huidige Protocol, waaronder ook bij de preventie van elke activiteit tegenstrijdig aan het Protocol en bij de rehabilitatie en sociale reïntegratie van personen die slachtoffer zijn van daden in strijd met dit Protocol, en dit met inbegrip van technische samenwerking en financiële bijstand. Een dergelijke bijstand en samenwerking zal uitgewerkt worden in overleg met de betrokken staten en andere relevante internationale organisaties. Verdragsstaten die daartoe de mogelijkheid hebben zullen deze bijstand voorzien via bestaande multilaterale, bilaterale of andere programma’s, of onder meer via een vrijwillig fonds opgericht in overeenstemming met de regels van de Algemene Vergadering. Iedere Staat zal, binnen de twee jaar volgend op de inwerkingtreding van het Protocol voor deze staat, een rapport voorleggen aan het Comité van de Rechten van het Kind met uitvoerige informatie over de maatregelen die werden genomen om de bepalingen van het Protocol te implementeren, inclusief de maatregelen genomen om de bepalingen te implementeren die betrekking hebben op participatie en rekrutering. Volgend op het voorleggen van het uitvoerig rapport, zal elke staat in de rapporten die zij voorleggen aan het Comité van de Rechten van het Kind in overeenstemming met art. 44 van het Verdrag, elke bijkomende informatie opnemen m.b.t. de implementatie van het Protocol. Andere Staten die partij zijn bij het Protocol, zullen om de vijf jaar een rapport voorleggen. Het Comité van de Rechten van het Kind kan aan Staten verdere informatie vragen die relevant is voor de implementatie van dit Protocol. Het huidige Protocol staat open voor ondertekening door elke staat die partij is bij het Verdrag of die het heeft ondertekend. Het huidige Protocol is onderworpen aan ratificatie of toetreding door elke staat. Instrumenten van ratificatie of toetreding zullen worden neergelegd bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties. De Secretaris-generaal van de Verenigde Naties zal, in zijn hoedanigheid van depositaris van het Verdrag en het Protocol, alle staten die partij zijn bij het Verdrag en alle staten die het Verdrag hebben ondertekend, informeren over elke verklaring volgend uit artikel 3, ratificatie of toetreding tot het Protocol.
Art. 10 1. Het huidige Protocol zal in werking treden drie maanden na het neerleggen van het tiende instrument van ratificatie of toetreding. 2. Voor elke staat die het huidige Protocol ratificeert of toetreedt na de inwerkingtreding, zal het huidige Protocol in werking treden één maand nadat het instrument van ratificatie of toetreding werd neergelegd.
41
Art. 11 1.
2.
Iedere Verdragsstaat kan op om het even welk moment het Protocol opzeggen, middels een schriftelijke mededeling aan de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, die daarna de andere Verdragsstaten en alle staten die het Verdrag hebben ondertekend, zal informeren. De opzegging treedt in werking één jaar na ontvangst van de mededeling door de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Indien echter, op het moment dat de termijn van één jaar verstrijkt, de opzeggende partij bij een gewapend conflict is betrokken, dan zal aan de terugtrekking geen gevolg gegeven worden voor het einde van het gewapend conflict. Een dergelijke terugtrekking zal niet tot gevolg hebben dat de Verdragsstaat van haar verplichtingen zoals bepaald door het huidige Protocol met betrekking tot elke daad van voor de datum waarop de terugtrekking effectief wordt,wordt ontheven. Een dergelijke terugtrekking zal ook in geen enkel opzicht afbreuk doen aan de verdere beschouwing van welke zaak dan ook die reeds door het Comité ter behandeling werd genomen voor datum dat de terugtrekking effectief wordt.
Art. 12 1. Iedere Staat die partij is, kan een wijziging voorstellen en deze indienen bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties. De Secretaris-generaal deelt de voorgestelde wijziging vervolgens mede aan de Staten die partij zijn, met het verzoek hem te berichten of zij een conferentie van Staten die partij zijn verlangen, teneinde de voorstellen te bestuderen en in stemming te brengen. Indien, binnen vier maanden na de datum van deze mededeling, tenminste één derde van de Staten die partij zijn een dergelijke conferentie verlangt, roept de Secretaris-generaal de vergadering bijeen onder auspiciën van de Verenigde Naties. Iedere wijziging die door een meerderheid van de ter conferentie aanwezige Staten die partij zijn en die hun stem uitbrengen, wordt aangenomen, wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Algemene Vergadering. 2. Een wijziging die in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel wordt aangenomen, treedt in werking wanneer zij is goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en aanvaard is door een twee derde meerderheid van de Staten die partij zijn. Wanneer een wijziging in werking treedt, is zij bindend voor de Staten die partij zijn en die haar hebben aanvaard, terwijl de andere Staten die partij zijn gebonden zullen blijven door de bepalingen van dit Verdrag en door iedere voorgaande wijziging die zij hebben aanvaard. Art. 13 1. Het huidige Protocol, waarvan de Arabische, Chinese, Engelse, Franse, Russische en Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, zal neergelegd worden in de archieven van de Verenigde Naties. 2. De Secretaris-generaal van de Verenigde Naties zal gewaarmerkte afschriften van het huidige Protocol overhandigen aan alle staten die partij zijn bij het Verdrag en aan alle staten die het Verdrag hebben ondertekend.
42
2. Voorstelling van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten De Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten werd opgericht in september 1999. De Belgische Coalitie ondersteunt de activiteiten van de Internationale Coalitie tegen kindsoldaten én zet lobby- en sensibiliseringsactiviteiten op om het Aanvullend protocol bij het Kinderrechtenverdrag te laten goedkeuren waardoor de minimumleeftijd voor rekrutering in gewapende troepen en deelname aan gewapende conflicten verboden wordt onder de leeftijd van 18 jaar. De Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten kwam tot stand op initiatief van UNICEF België en bestaat voorts uit Amnesty International, Defence for Children International Vlaanderen, Jesuit Refugee Service, Missio, Plan België, Pax Christi en het Vlaams Internationaal Centrum. Het secretariaat wordt verzorgd door UNICEF België. De Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten wil - naar het voorbeeld van de internationale coalitie - dat het Aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind aangenomen, geratificeerd en toegepast zou worden. Dat protocol trekt de minimumleeftijd voor inlijving (vrijwillig of gedwongen) van de kinderen in gewapende troepen op van 15 tot 18 jaar en verbiedt elke inzet van kinderen (mensen jonger dan 18 jaar) in gewapende conflicten. Daartoe organiseert de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten volgende activiteiten : a) Lobbywerk naar de Belgische overheid opdat deze in zijn buitenlands beleid actief zou streven naar de adoptie, ratificatie en toepassing van het aanvullend protocol bij het Kinderrechtenverdrag. b) Informeren en sensibiliseren van het Belgisch publiek rond de problematiek van kindsoldaten. c) Verduidelijken van de toestand van rekrutering in het leger van kinderen in België en hun inzet tijdens gewapende conflicten. In zijn activiteiten kan de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten de link leggen met de problematiek van de lichte wapens en deze van de demobilisatie en sociale herintegratie van voormalige kindsoldaten.
43
44