Beleidsnotitie Onderwijsachterstandenbeleid Voor- en Vroegschoolse Educatie
December 2014
2
Inhoud 1.
2.
3.
Inleiding ...........................................................................................................................................4 1.1
Doelstelling ..............................................................................................................................4
1.2
Werkwijze ................................................................................................................................4
Landelijk beleidskader .....................................................................................................................5 2.1
Wettelijke kaders van het Rijksbeleid .....................................................................................5
2.2
Het toezicht op de uitvoering van VVE ....................................................................................6
2.3
Financieel kader.......................................................................................................................6
Vertaling van de Wet OKE in Mill en Sint Hubert ............................................................................7 3.1 Definitie en omvang van de doelgroep .........................................................................................7 3.2 Uitgangspunten en resultaatafspraken .........................................................................................8 3.2.1 Toeleiding ...............................................................................................................................8 3.2.2 Doelgroep bereik ....................................................................................................................8 3.2.3 Waarborgen voldoende aanbod VVE-plaatsen ......................................................................9 3.2.4 Waarborgen kwaliteit en integraal VVE-aanbod ...................................................................9 3.2.5 Doorgaande lijn ......................................................................................................................9 3.2.6 Ouderbetrokkenheid ..............................................................................................................9 3.2.7 Externe zorg............................................................................................................................9 3.2.8 Interne kwaliteitszorg van de voor- en vroegscholen..........................................................10 3.3 De opbrengst van het VVE-aanbod .............................................................................................10
4.
Financiële middelen ......................................................................................................................12 4.1
Beschikbare middelen ...........................................................................................................12
4.1.1 Doeluitkering ........................................................................................................................12 4.1.2 Gemeentelijke middelen ......................................................................................................12 4.2
Verdeling middelen ...............................................................................................................12
4.2.1 Realisatie VVE-aanbod..........................................................................................................12 4.2.1 Tegemoetkoming doelgroepouders .....................................................................................13 5
Van start met VVE en het vervolg..................................................................................................16
Bronvermelding:....................................................................................................................................17 Bijlage 1: ................................................................................................................................................18
3
1. Inleiding Voor u ligt de beleidsnotitie over het onderwijsachterstandenbeleid (OAB) in de gemeente Mill en Sint Hubert. In deze notitie geven wij aan waar de speerpunten liggen van onze gemeente met betrekking tot het onderwijsachterstandenbeleid. Met deze notitie willen wij op basis van de eisen waaraan het onderwijsachterstandenbeleid moet voldoen en de middelen die hiervoor beschikbaar worden gesteld, op grote lijnen richting te geven aan het onderwijsachterstandenbeleid voor de komende jaren. Omdat wij dit beleid samen uitvoeren met onze partners, is met hen overleg gevoerd en zijn in deze notitie ook de richtlijnen opgenomen voor de subsidieverstrekking aan deze partners.
1.1
Doelstelling
Door het inzetten op onderwijsachterstandenbeleid willen wij (taal)achterstanden bij jonge kinderen voorkomen en –indien nodig- aanpakken. Dit zodat zij goed voorbereid aan hun schoolloopbaan kunnen beginnen. Hiermee willen we voorkomen dat achterstand op jonge leeftijd leidt tot een achterstand op latere leeftijd. In deze beleidsnotitie leest u onze speerpunten ten aanzien van het onderwijsachterstandenbeleid en de wijze waarop wij onze doelgroep willen bereiken. Hierbij richten wij ons voornamelijk op de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) omdat wij daar als gemeente bestuurlijk verantwoordelijk voor zijn.
1.2
Werkwijze
Spring Kinderopvang is binnen de gemeente Mill en Sint Hubert een belangrijke partner bij het uitvoeren van de voor- en vroegschoolse educatie. Zij zijn immers degene die het peuter(speelzaal)werk binnen de gemeente aanbiedt. Bij het opstellen van deze notitie is dan ook nauwe samenwerking gezocht met Spring Kinderopvang. Daarnaast hebben we samenwerking gezocht met het consultatiebureau in verband met de belangrijke rol die zij heeft bij het indiceren van VVE, de communicatie met de ouders hierover en de toeleiding naar een VVE-plaats. Ook zijn we met de basisscholen in gesprek gegaan in verband met de doorgaande ontwikkelingslijn en de te maken resultaatafspraken over vroegschoolse educatie. In overleg en samenwerking met onze partners is deze ‘Beleidsnotitie gemeente Mill en Sint Hubert’ tot stand gekomen. Daarbij is ook gekeken naar het onderwijsachterstandenbeleid van de gemeenten Cuijk en Grave. Dit gezien de werkorganisatie die onze drie gemeenten sinds 1 januari 2014 zijn aangegaan. Dat er nu kaders liggen is een belangrijke eerste stap. De komende periode gaan we aan de slag met de verdere ontwikkeling en uitvoering.
4
2. Landelijk beleidskader Voordat we de richting van ons lokale beleid kunnen bepalen, is het belangrijk te weten aan welke wettelijke verplichtingen wij moeten voldoen. In deze paragraaf geven we een korte toelichting op zowel het wettelijke als het financiële kader.
2.1
Wettelijke kaders van het Rijksbeleid
Het Rijksbeleid is vastgelegd in diverse kaders, zoals Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteitseisen en Educatie (Wet OKE), de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Wet op het Primair Onderwijs en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de voorschoolse educatie (2,5 tot 4-jarigen). Onder voorschoolse educatie verstaan we de “uitvoering van een door het college van burgemeester en wethouders gesubsidieerd programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten”1. In het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie is vastgelegd wanneer we spreken van VVE bij de voorschoolse educatie. Dit zijn voorwaarden waar men aan moet voldoen om voor VVE subsidie in aanmerking te komen:
Voorschoolse educatie omvat ten minste vier dagdelen van ten minste 2,5 uur of per week 10 uur aan activiteiten gericht op het stimuleren van de ontwikkelingsdomeinen (art. 2). De houder van het kindercentrum of de peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden is ervoor verantwoordelijk dat de beroepskrachten minimaal een opleiding hebben gevolgd op PW3 niveau. Onderdeel van de beroepsopleiding vormt ten minste één module over het verzorgen van voorschoolse educatie (art. 4). De houder van het kindercentrum of de peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden dient jaarlijks een opleidingsplan op te stellen zodat de kennis en vaardigheden van de beroepskracht wordt onderhouden (art. 4). De ontwikkelingsdomeinen die met voorschoolse educatie worden gestimuleerd zijn taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling (art. 5). Voorschoolse educatie vindt plaats in een kindercentrum en/of peuterspeelzaal (art. 6).
Basisscholen zijn vervolgens verantwoordelijk voor de vroegschoolse educatie in groep 1 en 2. Om er voor te zorgen dat de aanpak met betrekking tot onderwijsachterstanden goed bij elkaar aansluit, moeten gemeente, schoolbesturen, Jeugdgezondheidszorg (JGZ), kinderopvang en peuterspeelzalen met elkaar afspraken maken over VVE. Deze afstemming vindt in onze gemeente plaats in de werkgroep VVE en in het jaarlijks terugkerende bestuurlijk overleg. Ook bestaat sinds augustus 2010 de wettelijke verplichting2 om met de basisscholen resultaatafspraken te maken. Dit zijn geformuleerde ambities tussen gemeente en schoolbesturen over de resultaten van de vroegschoolse educatie. Deze ambities kunnen met partners in een gemeentelijk VVE convenant worden vastgelegd.
1 Wet Kinderopvang (artikel 1.1, lid b en artikel 2.1 lid b) 2 Artikel 167, eerste lid, sub b Wet op het primair onderwijs
5
2.2
Het toezicht op de uitvoering van VVE
Sinds de invoering van de Wet OKE ligt toezicht op VVE bij de Inspectie van het Onderwijs. Dit is in 2012 opgenomen in de Wet op het Onderwijstoezicht. Op gemeentelijk niveau wordt door de Inspectie van het Onderwijs gecontroleerd of de verplichte afspraken uit de Wet OKE gemaakt zijn. Op schoolniveau wordt gecontroleerd of de gemaakte afspraken daadwerkelijk gerealiseerd worden. Dit gebeurt door middel van een ‘bestandsopname’: een digitale vragenlijst en in geval van het mogelijk bestaan van risico’s een nader onderzoek door middel van een analyse van documenten en een gesprek met de betrokken gemeente. Een dergelijk onderzoek heeft in de tweede helft van 2014 plaatsgevonden. In 2012 was de conclusie dat onze gemeente niet voldeed aan de basale criteria en dat er ten opzichte van andere gemeenten een behoorlijke achterstand was opgelopen. In het meest recente rapport geeft de Inspectie aan dat er, na eerdere stagnatie, inmiddels een positieve wending aan de rol van de gemeente binnen de kaders van VVE is gegeven. Ten opzichte van het vorige rapport scoren we op een aantal onderdelen dan ook voldoende. Een viertal onderdelen is nog aangemerkt als verbeterpunt, dat wil zeggen dat het onderdeel enigszins ontwikkeld is, maar dat er nog verbeteringen nodig zijn. Op het onderdeel ‘resultaten’ is er een verbeterafspraak in het rapport opgenomen: op dit onderdeel zijn verbeteringen dringend nodig. In paragraaf 3.2 en 3.3 komen we hier op terug.
2.3
Financieel kader
Om aan onze verantwoordelijkheid te kunnen voldoen, ontvangen wij een doeluitkering op basis van het ‘Besluit specifieke uitkeringen gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2011-2014’3. De looptijd van deze regeling is verlengd met één jaar en loopt door tot en met 2015. Op dit moment is nog niet duidelijk of en zo ja op welke wijze, er na 2015 door het Rijk vormgegeven wordt aan de ondersteuning van het onderwijsachterstandenbeleid. Voor de gemeente Mill en Sint Hubert is een bedrag van € 12.727,04 per jaar beschikbaar voor het vormgeven van het VVE-beleid. Primair zijn wij verantwoordelijk voor de voorschoolse educatie. Dat wil zeggen voor het bestrijden van (taal)achterstanden bij 2,5 tot 4-jarige kinderen. Het basisonderwijs is primair verantwoordelijk voor de bestrijding van de taalachterstanden bij kinderen vanaf vier jaar. Hiervoor ontvangen basisscholen ook budget vanuit het Rijk. In samenwerking met het basisonderwijs kan het budget ook besteed worden aan schakelklassen in het primair onderwijs, aan varianten daarvan of aan ander activiteiten de beheersing van de Nederlandse taal van leerlingen in het primair onderwijs bevorderen. Gezien het beperkte budget dat in onze gemeente volgens de doeluitkering beschikbaar is, ligt onze prioriteit echter bij de voorschoolse voorzieningen. Tot op heden was er nog geen sprake van een vastgesteld gemeentelijk beleid. Op incidentele basis zijn er vraaggericht projecten ondersteund. Dit gebeurde met eigen gemeentelijke middelen.
3
Volgens art. 168a van de wet op het primair onderwijs
6
3. Vertaling van de Wet OKE in Mill en Sint Hubert Het uitgangspunt van zowel het landelijke als ons lokale onderwijsachterstandenbeleid is dat kinderen zonder achterstand starten in groep 3. VVE wordt ingezet om er voor te zorgen dat bij kinderen met een achterstand zoveel mogelijk van die achterstand ingehaald wordt. Voor een toekomstbestendige invulling van ons VVE-aanbod is het van belang dat voor alle partijen helder is welke beleidsuitgangspunten de gemeente hanteert. Samen met onze samenwerkingspartners, de kinderopvang, het onderwijs en de jeugdgezondheidszorg, hebben we een aantal uitgangspunten en resultaatafspraken (ambities) benoemd.
3.1 Definitie en omvang van de doelgroep Voor we verder ingaan op uitgangspunten en resultaatafspraken is het van belang vast te stellen wat we onder een doelgroepkind verstaan en wat binnen onze gemeente de omvang is van deze doelgroep. Onder een doelgroepkind verstaan wij: Kinderen in de leeftijd vanaf 2 jaar en 3 maanden, waarbij een of meer van de volgende situaties van toepassing is:
Kinderen van laag opgeleide ouders, volgens de gewichtenregeling die ook voor het onderwijs geldt; Kinderen waar thuis een andere taal wordt gesproken. Dit geldt niet altijd voor kinderen van hoog opgeleide ouders; Kinderen bij wie op basis van door de Jeugdgezondheidszorg (consultatiebureau, Centrum Jeugd en Gezin) aangereikte gegevens is vastgesteld dat het kind specifieke ondersteuning nodig heeft vanwege een achterstand of een risico op achterstand op één of meer ontwikkelingsgebieden. Het gaat hierbij om taal, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling; Kinderen waarbij uit het kindvolgsysteem van de peuterspeelzaal of het kinderdagverblijf blijkt dat er achterstand of risico op achterstand is op één of meer ontwikkelingsgebieden. De indicatie VVE verloopt vervolgens via de JGZ.
In het rapport van de Inspectie van het Onderwijs uit 2012 is aangegeven, dat er op dat moment geen betrouwbaar beeld meer was van welke vroegscholen4 er in onze gemeente waren. Daarom heeft de onderwijsinspectie, in samenspraak met de gemeente en de schoolbesturen, dat overzicht opgesteld5. Van alle vroegscholen, bleek basisschool De Kameleon het grootste aandeel doelgroepkinderen te hebben. Dat kwam uit op 9 kinderen, wat gelijk staat aan 15 procent van groep 1 en 2. Van de vijf andere scholen binnen de gemeente blijkt er verder maar één te zijn waar ook doelgroepleerlingen staan geregistreerd (’t Stekske, met 3 leerlingen, oftewel 5 procent). Gezien over alle zes scholen ging het bij de telling op gemeentelijk niveau om maximaal 12 kinderen die voldoen aan het wettelijke criterium. Deze 12 kinderen zouden volgens de onderwijsinspectie het (wettelijk)uitgangspunt moeten zijn voor het te vormen beleid in de huidige OAB-periode die loopt tot en met 2015. Het bovenstaande aantal van 12 kinderen is tot stand gekomen op basis van de enge definitie van doelgroepkind die alleen gebaseerd is op het leerlinggewicht van kleuters. Zoals hierboven te lezen is, gaan wij uit van een ruimere definitie, waarin meer risico’s omschreven zijn. Onze definitie komt 4 groep 1 en 2 van VVE-basisscholen 5 met gebruikmaking van de DUO-telgegevens per 1 oktober 2011 met het percentage gewichtenkinderen van 4 en 5 jaar
7
overeen met de ruimere definities van o.a. de gemeenten Cuijk en Grave. Daarnaast zien wij ons ook in het kader van de ontwikkelingen rondom de Transitie Jeugdzorg als ook in die van het Passend Onderwijs genoodzaakt een ruimere definitie te hanteren. Het gaat er tenslotte om, om (taal)achterstanden in een zo vroeg mogelijk stadium op te sporen en aan te pakken. Dit zodat met inzet in het preventieve kader het kind zo vroeg mogelijk geholpen wordt en in een later stadium geen of minder dure inzet nodig is. De vraag is of onze ruimere definitie van het doelgroepkind ook automatisch leidt tot meer doelgroepkinderen. Vooralsnog is de verwachting dat dit niet het geval is. Een eerste voorzichtige inschatting van het huidige aantal doelgroepkinderen is dat het voor dit moment zou gaan om 9 à 10 kinderen. Hiervan zou 75 procent afkomstig zijn uit de kern Mill. Een evaluatie met betrekking tot het aantal kinderen zal aan het einde van de huidige OAB-periode in 2015 plaatsvinden. Wij verwachten dan inzichtelijk te hebben of onze verwachting met betrekking tot een aantal van 12 doelgroepkinderen gerechtvaardigd is.
3.2 Uitgangspunten en resultaatafspraken Zoals aangegeven zetten wij VVE in om er voor te zorgen dat bij kinderen met een achterstand zoveel mogelijk van die achterstand ingehaald wordt. De prioriteit en wettelijke verplichting van de gemeente ligt hierbij vooral in het organiseren van het voorschools aanbod. Wat betreft de resultaatafspraken (de ambitie over wat VVE/OAB oplevert) ligt de focus vanuit de wettelijke verplichting op de resultaten van de vroegschoolse educatie. Ons uitgangspunt is echter ook een ambitieniveau te koppelen aan de voorschoolse educatie. In deze paragraaf treft u beiden aan. 3.2.1 Toeleiding Vrijwel alle ouders in onze gemeente bezoeken het consultatiebureau. Hier wordt de ontwikkeling van baby’s en peuters gevolgd. Als een consultatiebureau-arts of andere zorgprofessional constateert dat er sprake is van een (taal)achterstand, komt het kind vanaf 2 jaar en 3 maanden in aanmerking voor voorschoolse educatie. Daarnaast hebben pedagogisch medewerkers een rol in de toeleiding van kinderen. Indien uit het kindvolgsysteem van de peuterspeelzaal of het kinderdagverblijf blijkt dat er achterstand of risico op achterstand is op een of meer ontwikkelingsgebieden, wordt geïndiceerd via de JGZ. Resultaatafspraak: In een continu proces hebben het consultatiebureau en de pedagogisch medewerkers een signalerende rol in de doorverwijzing en begeleiding naar VVE. Daar waar nodig wordt de indicatie VVE gesteld. 3.2.2 Doelgroep bereik Onze ambitie is dat 100 procent van de doelgroepkinderen die als zodanig geïndiceerd zijn door de JGZ ook daadwerkelijk gebruik maken van een professionele voor- en vroegschoolse voorziening. Dit, zodat zij onder professionele begeleiding met leeftijdsgenootjes omgaan en op een speelse manier werken aan hun sociale, cognitieve en motorische vaardigheden. Resultaatafspraak: Alle geïndiceerde doelgroepkinderen tussen de twee jaar en drie maanden en vier jaar ontvangen voorschoolse educatie via een professionele voorschoolse voorziening. Deze voldoet aan de VVE voorwaarden zoals in paragraaf 2.1 is aangegeven.
8
3.2.3 Waarborgen voldoende aanbod VVE-plaatsen Gezien het beperkte aantal kinderen dat we jaarlijks verwachten te indiceren, wordt het aanbod voor de doelgroepkinderen geconcentreerd op het Integraal KindCentrum (IKC) in Mill. Op het IKC gaan we in 2015 van start met één peutergroep. Indien de woonplaats en/of het aantal geïndiceerde kinderen hiertoe aanleiding geeft, wordt de haalbaarheid onderzocht van het opstarten van een peutergroep in één andere kern. Dit op aangeven van en in overleg met onze partners. Resultaatafspraak: Er is een toereikend aanbod aan voorschoolse educatie voor de geïndiceerde doelgroepkinderen. 3.2.4 Waarborgen kwaliteit en integraal VVE-aanbod We willen niet alleen voorzien in een VVE-aanbod, maar wat we bieden moet van goede kwaliteit zijn. Het gaat daarbij o.a. om VVE-geschoolde pedagogisch medewerkers, doorlopende deskundigheidsbevordering van de pedagogisch medewerkers, de aanschaf van VVE-materialen en de inhoud en vormgeving van het VVE-aanbod. De GGD neemt het domein voor- en vroegschoolse educatie mee in haar jaarlijkse inspecties en beoordeelt of de kwaliteit voldoet. Resultaatafspraak: De kwaliteit van het geleverde VVE-aanbod voldoet aan de wettelijk eisen. De gemeente ziet hier op toe op basis van het rapport van de GGD-inspectie, waarin het domein VVE in mee is genomen. 3.2.5 Doorgaande lijn Tussen voor- en vroegschoolse voorzieningen vindt afstemming plaats over het aanbod met betrekking tot VVE-programma’s. Daarnaast vindt er warme overdracht van de kindgegevens plaats van de voor- naar de vroegschoolse voorziening. Om de ontwikkellijn zo goed mogelijk door te zetten, vindt ook op het gebied van volgmethodes afstemming plaats. Resultaatafspraak: Er is sprake van een doorlopende (leer)lijn wat betreft de VVE aanpak. Deze is uitgewerkt in een VVE werkplan. Gemeentebreed is er een uniform protocol ten behoeve van de (warme) overdracht van de voorschoolse voorziening naar het basisonderwijs. Ook komen we tot een eenduidige methode voor monitoring van de ontwikkeling van kinderen in de voorschoolse periode. 3.2.6 Ouderbetrokkenheid Ouderbetrokkenheid is een instrument dat ingezet kan worden om door actieve en passende participatie van ouders achterstanden bij peuters te voorkomen of te verminderen. In het nog nader vorm te geven ouderbeleid wordt aangeven welke doelen nagestreefd worden, hoe wij deze willen verwezenlijken, welke instellingen betrokken zijn en welke resultaten behaald dienen te worden. Resultaatafspraak: De VVE-locaties dienen een passend ouderbeleid te verwoorden en uit te voeren, dat recht doet aan behoeften en mogelijkheden van de ouders van de betreffende locaties. 3.2.7 Externe zorg De gemeente dient een overzicht te hebben van zorginstanties waar een beroep op kan worden gedaan door voor- en vroegscholen. In de loop van de jaren zijn contacten gelegd met organisaties die de externe zorg voor hun rekening nemen. Het consultatiebureau en het Centrum voor Jeugd en Gezin vervullen hierin vooralsnog de spilfunctie. De inspectie van het onderwijs geeft aan dat een nadere uitwerking van taken en bevoegdheden van de onderscheiden partners nog wel wenselijk is.
9
Resultaatafspraak: Samen met onze partners wordt in kaart gebracht wie welke taken en bevoegdheden heeft als het gaat om de externe zorg. Het Centrum Jeugd en Gezin wordt hier nadrukkelijk in betrokken gezien haar spilfunctie. 3.2.8 Interne kwaliteitszorg van de voor- en vroegscholen Ieder kind dat in het kader van VVE een voor- of vroegschool bezoekt, moet daar de zorg en begeleiding krijgen die in zijn of haar specifieke situatie nodig is. Op gemeentelijk niveau zijn nog geen afspraken gemaakt en is nog geen inzicht in de wijze waarop de voor- en vroegscholen hun interne kwaliteitszorg monitoren. Resultaatafspraak: In 2015 wordt inzicht verkregen in de wijze waarop de voor- en vroegscholen hun interne kwaliteitszorg monitoren. Daar waar nodig worden aanvullende afspraken gemaakt. Dit zodat de interne kwaliteitszorg voor nu en in de toekomst gewaarborgd is. 3.2.9 Resultaten De indicator ‘resultaten’ heeft van de Inspectie van het Onderwijs de kwalificatie ‘verbeterpunt met afspraak’ gekregen. Dit wil zeggen dat uiterlijk in 2014 afspraken tot stand moeten komen over de te behalen resultaten met VVE en hoe deze gemeten worden. Deze afspraken dienen op gemeentelijk niveau gemaakt te worden met schoolbesturen. Resultaatafspraak: In 2014 is een eerste ambitie verwoord over de te behalen resultaten met VVE. In het eerste kwartaal van 2015 wordt deze ambitie vervolgens uitgewerkt en worden afspraken gemaakt over de te meten resultaten. Dit alles met het doel om in schooljaar 2014 – 2015 nog van start te gaan met de gegevensverzameling. Daarmee wordt een valide basis gevormd voor het programma 2015 – 2016.
3.3 De opbrengst van het VVE-aanbod Wat betreft het meten van resultaten van het VVE-aanbod komt onze focus in eerste instantie te liggen op de te maken afspraken over de resultaten van de vroegschoolse educatie. Zoals eerder aan is gegeven is dit sinds augustus 2010 een wettelijke verplichting waar wij nog niet aan voldaan hebben. Ons uitgangspunt is dat kinderen in onze gemeente zonder achterstand starten in groep 3. VVE wordt daarbij ingezet om er voor te zorgen dat kinderen zoveel mogelijk van de achterstand inhalen. Bij de resultaatafspraken gaat het er dan – gezien de wettelijke verplichting - vooral om dat we afspraken maken over de resultaten van de vroegschoolse educatie. Hiervoor is het nodig om de ontwikkeling van kinderen te volgen. Dit kan door observeren of toetsen. Samen met de schoolbesturen maken we inzichtelijk wat de inspanning op het gebied van VVE voor resultaat heeft op de doelgroepkinderen. Het gaat daarbij om het nastreven van ambities, niet om het bereiken van vaststaande doelen. Het is ook geen verantwoording van schoolbesturen over het onderwijsaanbod in de groepen 1 en 2. Over het onderwijsaanbod en de kwaliteit daarvan legt de school verantwoording af aan de onderwijsinspectie. Door gezamenlijk over de resultaten van de inspanningen om het vlak van VVE te bespreken, weten zowel wij als de schoolbesturen op welke punten wellicht nog verbeteringen nodig zijn.
10
In het eerste kwartaal van 2015 gaan we van start met de nadere invulling en concretisering van de te maken afspraken over de te bereiken resultaten van de vroegschoolse educatie. Hierbij stellen wij de volgende prioriteiten: Samen met de vroegscholen bepalen we wat de gewenste inhoudelijke resultaten zijn van vroegschoolse educatie; Deze resultaten maken we concreet en meetbaar; We starten met het uitvoeren van een nulmeting; Met schoolbesturen en scholen maken we afspraken over het aanleveren van gegevens; Met behulp van deze gegevens wordt in schooljaar 2014-2015 nog van start gegaan met de analyse van de gegevens; Gemaakte afspraken leggen we vast in een VVE convenant zodat er sprake is van een valide basis voor komende schooljaren.
11
4. Financiële middelen 4.1
Beschikbare middelen
4.1.1 Doeluitkering Om het onderwijsachterstandenbeleid vorm te geven, ontvangen wij een doeluitkering op basis van het ‘Besluit specifieke uitkeringen gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2011-2014’6. De looptijd van deze regeling is verlengd met één jaar en loopt door tot en met 2015. Per jaar ontvangen wij een bedrag van € 12.727,04. Zoals eerder aangegeven zijn eerdere investeringen in ons lokale onderwijsachterstandenbeleid voldaan uit eigen gemeentelijke middelen. Hierdoor is er op dit moment voor de periode 2011-2014 nog een bedrag beschikbaar van € 50.908,16. Dit wordt in 2015 voor het laatst in deze onderwijsachterstandenperiode verhoogd met nog eenmaal het bedrag van € 12.727.04. In totaal is er in deze onderwijsachterstandenperiode hierdoor nog een bedrag beschikbaar van € 63.635,20. De doeluitkering dient ingezet te worden om ons onderwijsachterstandenbeleid verder vorm te geven en uit te voeren. Dit binnen de door het Rijk aangegeven kaders. Indien de doeluitkering niet of niet juist besteed wordt, kan dit leiden tot een terugbetalingsverplichting. Na afloop van de huidige periode dient de gehele periode zowel financieel als inhoudelijk verantwoord te worden, waarna de hoogte van de doeluitkering definitief vastgesteld zal worden. 4.1.2 Gemeentelijke middelen In de gemeentebegroting voor 2014 en verder staat onder de FCL 665040 een structureel bedrag van € 30.060,- opgenomen voor het peuter(speelzaal)werk. In de 2e Burap7 van 2014 hebben we aangegeven, dat we dit bedrag meenemen bij de vormgeving van ons VVE-beleid. Ook dat richt zich immers op peuters.
4.2
Verdeling middelen
Het realiseren van een toereikend en structureel aanbod voor kinderen met een VVE-indicatie brengt uiteraard kosten met zich mee. We maken hierbij onderscheid in kosten die samenhangen met het realiseren van een VVE-aanbod en kosten die samenhangen met het opstellen van een tegemoetkomingsregeling. Beiden brengen wij in deze paragraaf in beeld. 4.2.1 Realisatie VVE-aanbod In 2015 gaan we van start met het structureel vormgeven van ons VVE-aanbod. Daarnaast is er in 2015 sprake van incidentele kosten die samenhangen met het maken van een kwaliteitsslag. Structurele kosten Direct in 2015 gaan we van start met het vormgeven van – in eerste instantie - één VVE-peutergroep8 in Mill en bieden we VVE aan in één van de groepen van Kinderdagverblijf IKKE in Mill. Dit om ook de VVE-geïndiceerde kinderen van werkende ouders een plaats te kunnen bieden. Zij hebben immers een ruimere opvangbehoefte dan de uren die een peutergroep hen biedt.
6
Volgens art. 168a van de wet op het primair onderwijs
7
Bestuursrapportage: een tussenbegroting waarin de balans wordt opgemaakt om te bezien of de gemeente op koers ligt wat betreft de voornemens die in de begroting zijn gemaakt, zowel inhoudelijk als financieel. 8 Zie ook paragraaf 3.2.3
12
Bij zowel Spring Kinderopvang als bij de GGD zijn de eerste voorbereidende werkzaamheden van start gegaan. Bij Spring Kinderopvang gaat het dan om de opzet en het inrichten van een peutergroep en het op korte termijn kunnen starten met deze groep. Bij de GGD gaat het om het voorbereiden van de indicatiestelling en de toeleiding zodat kinderen die een indicatie hebben ook daadwerkelijk gebruik gaan maken van een VVE-plaats. Spring Kinderopvang heeft de kosten in beeld gebracht die het realiseren van één of meer VVEpeutergroepen met zich meebrengt. Ook is aangegeven wat de kosten zijn van het aanbieden van VVE op een kinderdagverblijfgroep. De kostenberekening van Spring Kinderopvang treft u aan in bijlage 1, de subsidieaanvraag die hier uit voortkomt is als volgt: 1 centrale VVE-peutergroep in Mill VVE-aanbod op 1 kinderdagverblijfgroep in Mill
€ 12.476,€ 1.908,-
Incidentele kosten Om een kwaliteitsslag te maken en te voldoen aan alle wettelijke eisen is het nodig pedagogisch medewerkers nader te scholen. Het gaat hierbij om scholing die samenhangt met het gebruik van de methode Puk & Co en om een opleiding voor het gebruik voor de observatiemethode KIJK!. Met KIJK! kunnen pedagogisch medewerkers de ontwikkeling van kinderen volgen en registeren. Hierdoor kan men gericht inspelen op de ontwikkelingsmogelijkheden van het individuele kind en kan een passend aanbod opgesteld worden om gericht aan de slag te gaan en de juiste stimulans en activiteiten te bieden. Totale eenmalige kosten in verband met de scholing Puk & Co en KIJK! en de aanschaf van bij behorende materialen.
€ 20.276,-
4.2.1 Tegemoetkoming doelgroepouders In deze paragraaf gaan we in op het gratis aanbieden van het derde dagdeel aan alle geïndiceerde doelgroepkinderen en op de mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming voor de 1e twee dagdelen. Gezien een eerste inschatting met betrekking tot het aantal kinderen, gaan we bij de berekeningen uit van 10 kinderen. Gratis derde dagdeel De meeste ouders die gebruik maken van het peuterspeelzaalwerk nemen 2 dagdelen af. Met deze 2 dagdelen kunnen wij niet voldoen aan de verplichting activiteiten in het kader van VVE voor minimaal 10 uur aan te bieden. Om te voldoen aan deze verplichting is het afnemen van een derde dagdeel door ouders noodzakelijk. Omdat op ons ook de verplichting rust VVE als laagdrempelige voorziening aan te bieden, wordt dit derde dagdeel gratis aangeboden aan kinderen met een VVEindicatie. De kosten van het derde dagdeel komen geheel voor rekening van de gemeente en bedragen € 10.850,-. Gratis derde dagdeel voor 10 plaatsen op jaarbasis: 10 plaatsen x de uurprijs van € 7,75 x 3,5 uur van het dagdeel x 40 weken = € 10.850,Tegemoetkoming in 1e 2 dagdelen Het VVE aanbod wordt als peuteropvang onder de Wet kinderopvang georganiseerd. Voor een deel van de ouders zal het mogelijk zijn om kinderopvangtoeslag aan te vragen9, een ander deel van de 9
Als deze mogelijkheid voor de ouders bestaat, kunnen zij geen beroep doen op de gemeentelijke
13
ouders zal een beroep doen op onze tegemoetkomingsregeling. Voor beide groepen ouders geldt dat het hierbij gaat om de 1e twee dagdelen die zij afnemen. Het derde dagdeel wordt immers geheel door de gemeente bekostigd. In het kader van de kosten van de 1e twee dagdelen kunnen we twee situaties onderscheiden:
Kinderopvangtoeslag. Een deel van de gezinnen (tweeverdieners en alleenstaande eenverdieners) hebben recht op een toeslag van de Belastingdienst, omdat het peuterspeelzaalwerk net als kinderopvang onder de Wet kinderopvang valt. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van het (gezamenlijk) inkomen en van eventuele broertjes en zusjes in de opvang.
Bijdrage VVE peuteropvang. Voor doelgroepouders die geen gebruik kunnen maken van de kinderopvangtoeslag, treffen wij een tegemoetkomingsregeling. Een beroep op deze regeling kan alleen gedaan worden door ouders die geen aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming via de Belastingdienst. In 2015 is de uurprijs voor het peuterspeelzaalwerk vastgesteld op € 7,75 per uur. Indien ouders geen gebruik kunnen maken van kinderopvangtoeslag, wordt deze uurprijs verlaagd naar € 4,50. Dit komt overeen met het huidige aanbod ‘peuterplus’ waar we in paragraaf 4.2.4 op terugkomen. De inkomsten die Spring Kinderopvang hierdoor mist aan ouderbijdrage worden op basis van afrekening door de gemeente gecompenseerd. Helaas is het niet te voorspellen hoeveel ouders uit de doelgroep niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag via de Belastingdienst. Daardoor is het op dit moment ook niet nauwkeurig aan te geven wat deze tegemoetkomingsregeling aan kosten met zich meebrengt. Om de maximale kosten in beeld te brengen wordt er vanuit gegaan dat 100% van de ouders uit de doelgroep een beroep doet op de gemeentelijke tegemoetkomingsregeling.
Compensatie gemiste opbrengst per VVE kind, tegemoetkoming hierin door de gemeente aan Spring Kinderopvang. 2 dagdelen van samen 7 uur x 40 weken x gemiste uurprijs (€ 7,75 -/- € 4,50) = € 910,- per plaats. Indien geen enkele ouder een beroep kan doen op kinderopvangtoeslag zal 100% van de ouders een beroep doen op de gemeentelijke regeling. 10 kinderen/plaatsen x € 910,- = € 9.100,-
tegemoetkomingsregeling.
14
4.2.3 De kosten in 2015 In onderstaand overzicht zijn de kosten opgenomen die zowel het vormgeven van het VVE-aanbod, het gratis aanbieden van het 3e dagdeel, de tegemoetkomingsregeling en de scholing van de pedagogisch medewerkers met zich meebrengen. Kosten in 2015 1 centrale VVE-peutergroep in Mill. VVE-aanbod op 1 kinderdagverblijfgroep in Mill. Gratis 3e dagdeel, waarbij uitgegaan wordt van 10 geïndiceerde kinderen. 100% van de ouders valt onder de tegemoetkomingsregeling10. Incidentele kosten Puk & Co en KIJK! Totaal structureel en incidenteel
€ 12.476,€ 1.908,€ 10.850,€ 9.100,€ 20.276,€ 54.610,-
Zoals in paragraaf 3.2.3 is aangegeven concentreren we het VVE-aanbod in het IKC in Mill. Indien de woonplaats en/of het aantal geïndiceerde kinderen hiertoe aanleiding geeft, wordt de haalbaarheid onderzocht van het opstarten van een peutergroep in één andere kern. Dit op aangeven van en in overleg met onze partners. De verwachting is dat we in de periode januari – juli 2015 in ieder geval meer inzicht verkrijgen in de woonplaats van de kinderen. Dan is immers de indicatiestelling en toeleiding richting VVE daadwerkelijk van start gegaan. Indien we dan concluderen dat het in het kader van het bereik van de doelgroep noodzakelijk is om een tweede VVE-peutergroep in een andere kern op te starten is hier een extra budget voor nodig van € 8.746,- . 4.2.4 Peuteraanbod voor niet-doelgroep-peuters. Momenteel biedt Spring Kinderopvang ‘Peuterplus’ aan. Peuterplus is een aanbod voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag, maar die hun kind toch willen laten nemen aan een peuterprogramma. Dit zodat zij goed voorbereid aan de basisschool kunnen beginnen. Het Peuterplus aanbod bestaat uit het afnemen van kortere dagdelen tegen een lager tarief. De inkomsten die Spring Kinderopvang hierdoor mist, worden in 2014 door de gemeente gecompenseerd uit de eigen gemeentelijke middelen van € 30.060,-. Met Spring Kinderopvang zijn wij het gesprek aangegaan over het aantal kinderen dat hier gebruik van maakt en hoe lang zij hier nog gebruik van maken. In ieder geval is bekend dat er recent nauwelijks aanwas is geweest. Onze doelstelling is dat de huidige Peuterplus ouders onder dezelfde voorwaarden van dit aanbod gebruik kunnen blijven maken. De kosten die dit met zich meebrengt kunnen in 2015 voldaan worden uit het huidige budget. Dit omdat ons rekenmodel uitgaat van een volwaardige en volledige start van de peutergroep, terwijl in praktijk zal blijken dat er sprake zal zijn van een groeimodel. Hierdoor zullen alle kosten in 2015 nog niet volledig gemaakt worden. In de loop van 2015 komen wij hierop terug en wordt bekeken of en in welke vorm het Peuterplus aanbod ook na 2015 in stand kan blijven.
10
Om de maximale kosten te schetsen is er vanuit gegaan dat geen van de ouders recht zou hebben op kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst.
15
5 Van start met VVE en het vervolg Deze notitie is een eerste belangrijke stap in de (door)ontwikkeling en uitvoering van het VVE-beleid in onze gemeente. In samenwerking met onze partners, zowel op uitvoerend als bestuurlijk niveau, zetten wij in op het voorkomen en – indien nodig- het aanpakken van (taal)achterstanden. Vanuit onze regiefunctie houden wij toezicht op de gemaakte resultaatafspraken. Ook ligt bij ons de taak om richting het Rijk verantwoording af te leggen over de besteding van de middelen die wij in dit kader ontvangen. Uiteraard willen en kunnen wij dit niet alleen. Hiervoor is samenwerking, overleg en discussie nodig met onze partners. Hiervoor zijn in ieder geval de volgende twee platforms beschikbaar: De werkgroep VVE Deze werkgroep bestaat uit de directeuren van het basisonderwijs, een vertegenwoordiging van Spring Kinderopvang, een vertegenwoordiger van de JGZ/het consultatiebureau en de beleidsmedewerker onderwijsachterstandenbeleid van de gemeente Mill en Sint Hubert. De partners in dit overleg ontfermen zich over de invulling en uitvoer van het VVE-beleid. Daarnaast hebben zij een belangrijke taak bij de monitoring van de resultaatafspraken. Hierover leggen zij gezamenlijk verantwoording af aan de gemeente c.q. het bestuurlijk overleg. De werkgroep komt minimaal twee keer per jaar bijeen, indien nodig vaker. Dit zal naar verwachting zeker in de eerste helft van 2015 het geval zijn. Dan wordt gestart met de uitvoering van het vastgestelde beleid en dient wat betreft de te maken resultaten met de vroegschool nog een inhaalslag gemaakt te worden. Bestuurlijk overleg Het bestuurlijk overleg bestaat uit een vertegenwoordiging van de besturen van het basisonderwijs, Spring Kinderopvang, de JGZ/het consultatiebureau en de gemeente. Volgens artikel 167 van de Wet op het Primair Onderwijs dienen burgemeester en wethouders ten minste eenmaal per jaar overleg te voeren over de afspraken rondom voor- en vroegschoolse educatie. Het gaat daarbij in ieder geval om: Zaken die samenhangen met een zo groot mogelijke deelname van het aantal kinderen aan voorschoolse educatie: de bepaling van de doelgroep, de wijze van toeleiding en het organiseren van een doorlopende leerlijn; De resultaten van vroegschoolse educatie. Voor beide overlegvormen geldt dat we indien daar aanleiding voor is vaker bij elkaar komen. Dit kan zowel op verzoek van de gemeente als op verzoek van de partners. Wat betreft de regierol die de gemeente heeft, brengt zij partijen en belangen bij elkaar, faciliteert zij opdrachten en neemt daar waar nodig een besluit als het algemeen belang hier aanleiding toe geeft. Verder ziet de gemeente Mill en Sint. Hubert zich als een gelijkwaardige gesprekspartner en zal zij ook als zodanig aan de overleggen deelnemen. Tot slot van deze notitie spreken wij de verwachting uit dat de reeds ingezette samenwerking op dezelfde prettige wijze voortgezet zal worden. Dit alles met als doel onze kinderen zonder achterstand te laten starten in groep 3. Is er sprake van een achterstand, dan zetten wij ons er gezamenlijk voor in dat kinderen de kans krijgen zoveel mogelijk van die achterstand in te halen.
16
Bronvermelding:
Organisatie van VVE aanbod in de gemeente Mill en Sint Hubert, Spring Kinderopvang - maart 2014; Samen Resultaatafspraken Vroegschoolse Educatie maken, notitie voor gemeenten en schoolbesturen PO, Oberon – april 2014; Werkinstructie toezichtskader voor- en vroegschoolse educatie / thema Ouders, Sardes - oktober 2013; De kwaliteit van VVE in de gemeente Mill en Sint Hubert in 2012, Inspectie van het Onderwijs – november 2012; Rapport van bevindingen kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie in 2014 in de gemeente Mill en Sint Hubert, Inspectie van het Onderwijs – november 2014.
17
Bijlage 1: Opzet kosten VVE Mill, december 2014 – Spring Kinderopvang Theoretische omzet bij 100%
16 kinderen x 10,5 uur x €7,75 x 40
bezetting
weken
€ 52.080
Rekenmodel op basis van bezetting van 14 plaatsen
€ 45.570
Kosten op jaarbasis voor 1 peutergroep prijspeil 2015 Personeelskosten, basis
Per groep:
€ 31.332
40 weken x 2 pedagogisch medewerkers x 3 dagdelen x 3,5 uur (incl. 0,50 uur openen en sluiten) x € 37,30 Personeelskosten, VVE gerelateerd taaktijd per dagdeel (vindt buiten de reguliere openingstijden plaats) ● Voorbereiding VVE activiteiten conform VVE methode Puk&Ko ● Themaplanning, voorbereiding en evaluatie uitvoering groepsprogramma ● Inrichting ruimte en voorbereiden materialen ● Afstemming thema’s/programma met basisschool ● Overleg met basisschool en JGZ ● Voorbereiden en uitvoeren ouderavonden
Per groep: 3 dagdelen x 1 uur x 40 weken x €37,30
€4.467
Personeelskosten, tijd per geïndiceerd VVE kind Observeren en volgen ontwikkeling kinderen, ontwikkelen individueel beredeneerd aanbod, warme overdracht naar scholen, oudergesprekken
10 kinderen x 10 uur x €37,30
€3.730
Coördinatie /coaching VVE
1 uur per week x 40 weken x €49,10
€ 1.964
Coördinatie intern, afstemming met consultatiebureau en basisscholen (zorgketen en doorgaande lijn, coaching medewerkers) VVE Materialen aanschaf en vervanging jaarlijks
Specifiek VVE materiaal voor spel en ontwikkeling, themagerelateerde materialen en kinderboeken
€ 350
Observatiemethode KIJK!
licentie en internet
€ 700
(VVE gerelateerd)
18
Bij- en nascholing (borging) VVE
Per groep
(vanaf 2015)
- verdiepingsmodule € 500 x 2 medew.
€ 1.000
- 2 medewerkers x 6 uur x € 37,30
€ 448
- e-learning 2medewerkers x € 55
€ 110
nieuwe medewerkers i.v.m. verloop
Reservering gemiddeld per jaar
€750
Kindkosten
Basismaterialen en voeding, 2% v.d. omzet
€ 911
Organisatiekosten
Kantoorkosten en dergelijke, 1% v.d. omzet
€ 450
Overheadkosten
Management, planning, werving, administratie en dergelijke, 10 % v.d. omzet
€ 4.600
Huisvestingskosten
15% v.d. omzet
€6.834
Overige kosten
Rente, afschrijvingen
Reservering volledige VVE scholing
€ 400
Totaal kosten jaarlijks
€ 58.046
Geschat exploitatietekort per groep
€ 12.476
bij bezetting van 14 plaatsen Bij 2 peutergroepen VVE en 10 VVE
€ 21.222
kinderen Bij keuze voor extra inrichten VVE
Borging scholing VVE
KDV groep (1 groep, 2
- verdiepingsmodule € 500 x 2 medew.
medewerkers)*
- 2 medewerkers x 6 uur x € 37,30
€ 448
- e-learning 2 medewerkers x € 55
€ 110
Materialen jaarlijks onderhoud/vervanging
€ 350
€ 1.000
€ 1.908
Eenmalig VVE kosten Verletkosten verdiepingsmodules 2014
12 medewerkers x 5 bijeenkomsten x 3 uur x € 36,40
€ 6.552
(is al gepland conf. eerdere afspraken) Opleiding Puk&Ko
- Externe opleiding Puk&Ko €2.000,00 x 2 medewerkers -2 medewerkers x 12 bijeenkomsten x 3 uur x €37,30
€4.000 €2.686
19
Opleiding KIJK! (observatiemethode)
-Externe opleiding KIJK! incl.
€ 2.000
2 groepen
lesmateriaal
€ 1.492
- 4 medewerkers x 4 bijeenkomsten x 2,5 uur x €37,30 Materialen observatiemethode KIJK!
2 tablets
Totaal eenmalig
€1.200 € 17.930
Bij keuze voor inrichten VVE KDV
- Externe opleiding KIJK! incl.
groep
lesmateriaal
1 groep 2 medewerkers)*
- 2 medewerkers x 4 bijeenkomsten x
€ 1.000 € 746
2,5 uur x €37,30 KIJK!: Tablet (eenmalig)
€ 600 €2.346
* Daarbij wordt zo efficiënt mogelijk samen gewerkt met de peutergroep op het kindcentrum waardoor de kosten zo laag mogelijk blijven, bijvoorbeeld rondom kosten voor uitwerking van het thema, coaching door VVE coach, coördinatie contacten met school en JGZ, en gebruik maken van dezelfde KIJK licentie. Indicatie kosten gemeente tegemoetkoming ouders Voor doelgroepouders die geen gebruik kunnen maken van de Kinderopvangtoeslag, zal de gemeente een tegemoetkomingsregeling moeten treffen om het bereik te vergroten. Gedacht kan worden aan het gratis aanbieden van het extra (derde) dagdeel (bij VVE kinderen), in combinatie met een tegemoetkoming in de kosten voor de andere twee dagdelen per week. In lijn met het in eerdere jaren aangeboden peuterplus aanbod zou voor de andere twee dagdelen (VVE kinderen komen immers drie dagdelen) een eigen bijdrage van 4,50 per uur kunnen worden gevraagd (aan ouders die niet beiden werken). Dit komt neer op 105 euro per maand (over 12 maanden gefactureerd) voor 2 x 3,5 uur per week. Dit is aanzienlijk meer dan de 256 euro per jaar die wordt geadviseerd door de VNG, maar gezien de beperkte middelen is dit adviesbedrag geen haalbaar scenario. Afhankelijk van de vraag hoeveel middelen beschikbaar zijn en hoeveel ouders de gemeente wil bereiken met het (VVE) Peuteraanbod kan de eigen bijdrage van 4,50 per uur naar beneden worden bijgesteld. Ook is het een overweging waard niet-doelgroepouders die geen gebruik kunnen maken van de kinderopvangtoeslag aan te bieden voor 4,50 per uur 2 dagdelen (= 7 uur per week) af te nemen. Dit kost de gemeente 910 euro per plaats per jaar.
20
Indicatie kosten gemeente financiële tegemoetkoming ouders (prijspeil 2015) Gratis derde dagdeel voor 10 plaatsen op jaarbasis
€ 10.850
10 x € 7,75 x 3,5 uur x 40 weken Ouderbijdrage door de ouder te betalen: 7 uur x 40 weken x € 4,50 =
€ 1.260
Compensatie gemiste opbrengst per VVE kind, tegemoetkoming gemeente 7 uur X 40 weken x (7,75- 4,50) = €910 Kosten bij 10 VVE kinderen 100% onder de gemeentelijke regeling (d.w.z. 4,50 eigen bijdrage per uur) 10 kinderen x € 910
€ 9.100 € 19.950
In bovenstaande berekening is geen rekening gehouden met VVE doelgroepouders die wel onder de belastingtoeslagregeling vallen (omdat beiden werken). Dit is dus de maximumberekening voor de kosten oudertegemoetkoming voor 10 VVE plaatsen. Voordeel van 2 VVE groepen is een gespreid aanbod in de gemeente, een lagere drempel voor ouders en meer heterogene groepen. Voordeel van een VVE geregistreerde KDV groep is aanvullend, dat peuters wiens ouders beiden werken en die meer dan enkele ochtenden opvang nodig hebben (dus de 11 uur per dag KDV afnemen) óók profiteren van het VVE aanbod (naast de inhoudelijke voordelen voor álle kinderen van 0-4 jaar in deze groep). Deze ouders doen geen beroep op tegemoetkoming van de gemeente. Dit kan alleen op de locatie in Mill worden gerealiseerd.
21