De Raad van de gemeente Dordrecht; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 november 2001, nr. 2001/3691/SW/B&B; overwegende, dat er vanwege de uitvoeringspraktijk behoefte was aan een aanpassing van artikel 2.4.22 van de APV; gelet op artikel 147 van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de
VERORDENING tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht 1998 (7e wijziging) Artikel I
Artikel 2.4.22 wordt ingetrokken en vervangen door: artikel 2.4.22 Loslopende honden 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen: a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is; b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats; c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband en een identificatiekenmerk of ander onderscheidingsteken, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de eigenaar of houder van een blindengeleidehond of een soho-hond. Verontreiniging door honden 3. De eigenaar of houder van een hond is verplicht de uitwerpselen van die hond, die: a. op de weg; b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide; c. op andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen; zijn terechtgekomen, te verwijderen. 4. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het derde lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd. 5. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het derde lid gesteld gebod geldt niet voor de eigenaar of houder van een blindengeleidehond of een soho-hond.
-2-
6. Burgemeester en wethouders kunnen bij ter openbare kennis te brengen besluit plaatsen en/of tijdstippen aanwijzen waar honden los mogen lopen en/of waar de ruimplicht van de uitwerpselen niet geldt. Gevaarlijke honden 7. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander: a. anders dan kort aangelijnd, nadat burgemeester en wethouders aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond aan de eigenaar of de houder opleggen; b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouder de eigenaar of houden hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond aan de eigenaar of de houder opleggen. 8. In het zevende lid wordt verstaan onder: a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren (Stcr. 1993, nr.11) b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn die niet langer is dan 1,50 meter, gemeten van hand tot halsband. 9. Het in het zevende lid gesteld verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren van toepassing is. Artikel II Deze verordening kan worden aangehaald als "7e wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht 1998". Artikel III Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2002.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 december 2001. de secretaris
de voorzitter
Toelichting artikel 2.4.22 APV Dordrecht 1998
Loslopende honden (lid 1) Artikel 2.4.22, eerste lid beperkt het loslopen van honden in twee situaties: op de weg (door de omschrijving van het begrip ´weg´ vallen hieronder ook parken en plantsoenen e.d.), zonder dat de hond aangelijnd is, en op kinderspeelplaatsen e.d. Aan dit lid ligt in zijn algemeenheid het motief van de voorkoming en bestrijding van overlast ten grondslag. In het bijzonder heeft dit artikel de volgende bedoelingen: 1. de bescherming van de verkeersveiligheid, die door loslopende honden in gevaar kan worden gebracht, 2. het voorkomen van beschadiging aan eigendommen van derden; 3. het voorkomen van hinder voor voetgangers; 4. het bestrijden van verontreiniging (bijvoorbeeld van speelweiden, zandbakken e.d.); 5. het voorkomen van schade en dierenleed, die worden veroorzaakt doordat loslopende honden andere dieren en wel met name schapen en kippen naar het leven staan. Het eerste lid van artikel 2.4.22 kent geen ontheffingsmogelijkheid. Er kunnen zich echter situatie voordoen waarin de belangen van de hondebezitter zich tegen een strikte toepassing van het aanlijngebod verzetten. Als in strijd met het in het eerste lid neergelegde verbod honden loslopend worden aangetroffen, kunnen op basis van artikel 125 Gemeentewet (bestuursdwang) de honden gevangen worden genomen en worden overgedragen aan een door burgemeester en wethouders aangewezen asiel. Dit vindt uiteraard niet plaats wanneer de eigenaar direct te achterhalen is. Daarbij zal artikel 4 Wet op de dierenbescherming, Stb. 1961, 19, analoog kunnen worden toegepast. Het eerste lid van dit artikel geeft ambtenaren van de politie de bevoegdheid honden en katten op te vangen die ´s nachts elders dan op het erf van de eigenaar of houder zonder toezicht worden aangetroffen. Het tweede artikel lid van artikel 4 bepaalt dat het hoofd van politie de eigenaar of houder moet berichten van een en ander en hem gelegenheid moet geven om het dier gedurende 14 dagen na de datum van het bericht op te halen. Het ter plaatse doden van loslopende honden en katten is geregeld in artikel 4, eerste lid, onder b, van de Wet op de dierenbescherming. De mogelijkheid van het ter plaatse doden van loslopende honden en katten wordt in deze wet in een aantal opzichten beperkt: 1. de hond of kat moet een onmiddellijk gevaar vormen voor zich op erven of in het veld bevindende dieren, waarvan de instandhouding gewenst is; 2. geen ander middel ter afwering van het gevaar mag ten dienste staan; 3. de bevoegdheid komt slechts toe aan de bezoldigde ambtenaren van politie en de door de minister van justitie aangewezen onbezoldigde ambtenaren van politie. Het Burgerlijk Wetboek geeft in boek 5 een regeling voor gevonden dieren. De vinder van een hond kan het dier bij de gemeente in bewaring geven. De gemeente moet op basis van artikel 5:8 BW vervolgens ten minste twee weken de verzorging van het dier op zich nemen. In de praktijk wordt hieraan meestal vorm gegeven door het dier onder te brengen bij een dierenasiel. Na twee weken is de burgemeester bevoegd het dier te verkopen of weg te geven. Als deze mogelijkheden zijn uitgesloten dan kan de burgemeester genoodzaakt zijn het dier te laten afmaken. De termijn van twee weken kan worden bekort als de kosten voor de verzorging onevenredig hoog zullen zijn of als het afmaken van het dier om geneeskundige redenen vereist is. Deze regeling geldt alleen voor gevonden dieren. Wanneer de eigenaar het dier niet is verloren, bijvoorbeeld omdat duidelijk is dat het dier slechts even verwijderd is van eigenaar of erf, is er geen sprake van een 'gevonden dier'. Beide genoemde regelingen over het doden van dieren zijn uitputtend bedoeld. De gemeente mag derhalve het doden van loslopende honden in het geheel niet regelen.
Jurisprudentie Burgemeester en wethouders dienen het onaangelijnd zijn van de hond te gedogen in verband met de Toelichting artikel 2.4.22 APV/AdeRuiter/9 januari 2002
functie van de hond als signaal- of dovengeleidehond. Vz. ARRS 20-07-1993,JG 94.0055,AB 1994. 454. Verontreiniging door honden (lid 2 t/m 5) Straatverontreiniging kan grote gevaren opleveren voor de volksgezondheid. Ook wordt via hondenuitwerpselen die op de weg, in parken en plantsoenen blijven liggen, het voor honden dodelijke canine-parvo-virus verspreid. De strafbaarheid wordt opgeheven indien de uitwerpselen direct worden verwijderd. Er zijn verschillende manieren om de overlast van hondenuitwerpselen aan te pakken. De gemeente is met een actiecomité Hondenbeleid in gesprek om te komen tot verbetering van de hondenvoorzieningen vanuit het huidige beleid. De gemeente heeft de intentie door middel van draagvlak bij hondenbezitters, een gerichte aanpak, afgestemd op de situatie per locatie/wijk, effectieve voorzieningen en goede informatie en communicatie begrip te kweken voor haar hondenbeleid en daarbij behorende spelregels en maatregelen. Al zal de handhaving (betrapping op heterdaad) moeilijkheden opleveren, hopelijk zal op den duur preventieve invloed van deze bepaling uitgaan ter inperking van het onfatsoenlijke gedrag van hondenbezitters. Overtreding van het verontreinigingsverbod door hondenuitwerpselen behoort tot de zogenaamde verontreinigingsdelicten, welke vatbaar zijn voor transactie door de politie. Voor overtreders is een lik-op-stuk aanpak het meest effectief. Dit heeft zowel een preventieve als repressieve werking. Bij een goed handhavingsbeleid zal een overtreder twee keer nadenken voor hij de ruimplicht negeert. en de kans op herhaling is minimaal. Handhaving kan echter ook tegengesteld werken. Het is uiteraard ook weer niet de bedoeling om een 'heksenjacht' op de overtreders te voeren. De overtreders gaan zich dan mogelijk afzetten tegen het beleid, wat een averechtse werking heeft. Bij uitvoering van de handhaving zal derhalve enige coulance worden betracht bij zogenaamde 'ongelukjes' van honden bij zichtbaar hoog-bejaarde hondenbezitters, die gebruik moeten maken van een looprek, en invaliden in een rolstoel, zonder begeleider. Burgemeester en wethouders van Dordrecht hebben bij ter openbare kennis gebrachte besluiten in 1998 en 1999 Inmiddels de volgende categorieën aangewezen: 4. kinderspeelplekken en een aantal specifiek aangewezen locaties, die verboden zijn voor honden. 5. losloopterreinen, waar honden onaangelijnd mogen lopen, onder toezicht van de eigenaar of houder en waar geen ruimplicht geldt. 6. hondentoiletten, waar honden onaangelijnd mogen lopen, onder toezicht van de eigenaar of houder, en waar geen ruimplicht geldt. 7. hondenspeelvelden, waar honden onaangelijnd mogen lopen, onder toezicht van de eigenaar of houder, maar waar wel ruimplicht geldt. 8. Overig gebied: honden moeten aangelijnd lopen en er geldt ruimplicht. De locaties van de losloopterreinen en 'locaties verboden voor honden' zijn in 1998 vastgesteld. Gevaarlijke honden (lid 6 t/m 8) Enige jaren geleden ontstond verontrusting over agressief gedrag van bepaalde honden, met name van pitbull-terriërs. Er deden zich incidenten voor waarbij honden aanzienlijk letsel toebrachten aan mens of dier. Naar aanleiding hiervan is door de toenmalige minister van landbouw, natuurbeheer en visserij de Commissie van agressief gedrag bij honden ingesteld. De commissie inventariseerde de problematiek en maakte onderscheid tussen drie categorieën van gevaarlijk honden:
1. groepen honden met morfologisch overeenkomstige karakteristieken (gelijke lichaamsbouw), waarmee wordt gefokt op agressief gedrag. Tot deze categorie rekent de commissie het type pitbull-terriër. 2. gebruikshonden, dat wil zeggen honden, die geheel of gedeeltelijk zijn opgeleid voor bewakings-, Toelichting artikel 2.4.22 APV/AdeRuiter/9 januari 2002
opsporings- of verdedigingswerk. 3. individuele honden, die niet vallen onder de vorige twee categorieën en waarvan in de praktijk door het toebrengen van letsel of het uiten van een dreiging daartoe - is gebleken dat zij gevaarlijk zijn voor mens of dier. Er moet kunnen worden ingegrepen als de hond gevaarlijke of hinderlijk wordt geacht of schade voor de openbare gezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie, dat burgemeester en wethouders bevoegd worden verklaard een aanlijn- en/of muilkorfgebod aan de eigenaar houder van de gevaarlijke hond op te leggen. Zo'n aanwijzing moet worden beschouwd als een daad van uitvoering op basis van artikel 162 of artikel 172 Gemeentewet. Voor zover het gevaar van een hond voortvloeit uit een besmettelijke dierziekte zoals hondsdolheid, dient de burgemeester op grond van artikel 21 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren de maatregelen te nemen die hem door of vanwege het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden opgedragen ter voorkoming van - verdere - besmetting. Welke maatregelen dit zijn, is te vinden in artikel 22 van genoemde wet. Onder meer kan worden bevolen dat honden moeten worden voorzien van een muilkorf. Jurisprudentie Verplichting tot aanlijnen en muilkorven vloeit rechtstreeks voort uit de APV, ARRS 10-12-1984, AB 1985, 237. Zie tevens AR 20-07-1984, nr. R03.84.3841, Wo RvSt. 1984, nr. R256 (APV Leiderdorp). Aanschrijving tot muilkorving van gevaarlijke honden. Politierapport en vonnis kantonrechter voldoende aanleiding voor standpunt gemeentebestuur dat honden gevaarlijk zijn en de te treffen maatregelen. ARRS 05-02-1991, GS 1991, 6932, 13.
Toelichting artikel 2.4.22 APV/AdeRuiter/9 januari 2002