DEBAT
Bio-ecologisch bouwen
Back to the future? Van links naar rechts:
Wat houdt bio-ecologisch bouwen in volgens VIBE? Peter Thoelen. “Bio-ecologisch bouwen is dusdanig bouwen dat je de aarde vandaag en voor de toekomstige generaties op een duurzame manier vrijwaart. Als concept betekent het op gebouwniveau een laagenergetisch, passief of op energievlak nog beter scorend gebouw dat waterbesparend is en werd gerealiseerd met gezonde en milieuverantwoorde, natuurlijke materialen uit de bij ons veel gebruikte minerale grondstoffen zoals klei, leem, kalk en gips, of uit nagroeibare grondstoffen zoals hout, hennep, vlas, papiervlokken, lijnolie et cetera. Cruciaal is dat die materialen ook goed moeten scoren op het vlak van gezondheid voor mens en milieu. Natuurlijke materialen met een slechte score op milieuvlak of inzake menselijke gezondheid vallen buiten onze definitie. Ik denk dat wij de eersten waren met een geïntegreerde visie op duurzaam bouwen, waarin energie, water, grondstoffen en ecologische ruimtelijke ordening vervat waren. Gelukkig wordt alvast dat steeds meer gemeengoed.” André De Herde: “Twee opmerkingen bij deze definitie die voor mij overigens eerder op het begrip duurzame architectuur slaat. Vooreerst denk ik dat we niet langer op de schaal van een gebouw moeten denken, maar van grotere gehelen
Gastheer André De Herde is professor aan de UCL in Louvain-la-Neuve en decaan van de faculteit architectuur, ingenieur-architect en stedenbouw. Hij staat tevens aan het hoofd van de onderzoekscel Architecture & Climat, waar 27 medewerkers zich buigen over bioklimatologische architectuur, energie en duurzaamheid. In 2011 organiseerden zij het jaarlijkse internationale PLEA congres (passive and low energy architecture). Petri Ven is senior adviseur bij Federplast.be, de associatie van kunststof- en rubberverwerkers, een koepelstructuur van essenscia en Agoria, en bij essenscia, de koepelorganisatie van chemie en life sciences. Peter Thoelen is directeur van het Vlaams Instituut voor Bio-Ecologisch Bouwen VIBE. Hij is lid van de raad van bestuur van Natureplus, een internationaal label voor ecologische bouwmaterialen, en neemt met VIBE deel aan het Europese project CAP’EM (Cycle Assessment Procedure for Eco-Materials). Jan Stranger studeerde in 2000 af als architect en startte meteen een zelfstandige praktijk. Aanvankelijk legde zich toe op ecologische architectuur. Momenteel is hij gespecialiseerd in passiefwoningen, meer bepaald massiefpassiefbouw, voor hem de meest duurzame bouwoplossing.
zoals een wijk of een stad. Daarmee rijst de vraag welk programma je op welke plek gaat bouwen. Als een architect ergens bouwt, moet hij zich inschrijven in die plek en er iets aan toevoegen, anders riskeert hij dat de inplanting van bijvoorbeeld een school, crèche, kantoor of project van sociaal wonen niet wordt aanvaard. Is dat een pleidooi voor regionale architectuur? Ja, als regionaal betekent dat de architectuur
» DIMENSION
Bio-ecologisch bouwen heeft het odium van de alternatieve sector afgeschud en spreekt vandaag en bredere groep van architecten en bouwers aan. Toch zijn er nog heel wat vragen en twijfels en verloopt de discussie met andere stakeholders uit de bouwsector soms op het scherp van de snee. DIMENSION bracht enkele mensen rond de tafel voor een open gesprek.
15
DEBAT
past bij de regio. Je moet proberen voordeel te halen uit de positieve elementen van de regio waarin je bouwt. Je moet je beschermen tegen de negatieve aspecten ervan. En je moet er iets aan toevoegen. Een internationale, wereldwijde identieke architectuur houdt in deze visie geen steek. Vandaar dat materialen ook bij voorkeur uit de omgeving komen.” “Mijn tweede bemerking is dat de definitie niets zegt over bouwafval, terwijl dat toch 40% van alle afval vormt. Na pakweg dertig jaar wordt een gebouw sowieso gerenoveerd.” Petri Ven: “De impact van materialen kan enkel zinvol verrekend worden op gebouwniveau, wijkniveau of hoger. Als we ons uitsluitend concentreren op bouwmaterialen en materialen enkel rechtstreeks met elkaar gaan vergelijken, remmen we de snelheid van de transitie naar een meer duurzame manier van denken af. Tevens zijn niet alleen de bouwfase maar ook de gebruiksfase en de eindelevensfase belangrijk, een reden om het woord bouwen te vervangen door wonen. Wij moeten nieuwbouw durven afwegen tegen renovatie. Nieuwbouw heeft een vernieuwingsimpact van ongeveer 1% op ons woningpark. Daarmee halen we de 2020 doelstellingen niet. Wij moeten er ons bewust van worden dat we allemaal moeten bijdragen tot duurzaamheid. Volgens een studie van professor De Herde heeft een passiefwoning van 190 m² vloeroppervlakte dezelfde vervuilende effecten als een dagelijkse verplaatsing van 13 kilometer met de wagen. Als iedereen naar de eigen gewoonten kijkt, wegen onze verplaatsingen waarschijnlijk zwaarder door op het milieu dan onze manier van wonen.” “Inzake wonen ijveren wij voor het implementeren van de CEN TC 350 methodologie. Die normen worden door heel Europa erkend en laten toe om aan de hand van ruim be-
DIMENSION
Jan Stranger
16
schikbare LCA-analyses de impact van bouwmaterialen af te leiden, die wordt gerapporteerd in EPD’s, environmental product declarations. Die EPD’s dienen als database voor berekeningsmodellen die de duurzaamheid van een gebouw bepalen. Het opstellen van EPD’s gebeurt ons inziens het best door materialen te beschouwen doorheen hun volledige levenscyclus. In een cradle-to-cradle benadering pleiten wij ervoor dat recyclagematerialen eveneens als hernieuwbare materialen worden aanvaard. Volledig in lijn met de trias ecologica gedachte trachten we vooraf de vraag zoveel mogelijk te verminderen door te kijken naar de toepassingsgeschiktheid en technische performantie van het product. Op die wijze realiseren we meer met minder.” “Maar we mogen ons niet beperken tot duurzaam bouwen en wonen. Er is een veel bredere benadering nodig om te komen tot een duurzame samenleving die de in het verleden aangerichte schade herstelt en de toekomstige generaties vrijwaart. Het rapport Brundlandt stelde al in 1987 dat daarvoor drie pijlers in evenwicht moeten zijn: een ecologische, een economische en een sociale. De kunststofsector is een exportsector bij uitstek die economische waarde creëert en via internationale projecten bijdraagt tot de sociale pijler.”
Architect vol vragen Peter Thoelen neemt de hem toegeworpen handschoen op: “Eind jaren 1970 concentreerden de pioniers van het bio-ecologisch bouwen zich nog vooral op de materialen, maar daar kwamen al snel dikker isoleren en de toepassing van zonnepanelen bij en de eerste studiedagen over passiefhuizen in Vlaanderen werden door VIBE georganiseerd. Ook daarin liep de bio-ecologische sector dus voorop. Fundamenteel in ons concept is bovendien ecologische stedenbouw. Net als professor De Herde vragen we ons in de eerste instantie af: moet je bouwen of verbouwen en ga je in de stads- of dorpskern of in het buitengebied wonen? In ons project Ecopolis-Vlaanderen gaan we heel ver met onze vragen en voorbeelden van goede praktijken. Moet hier een nieuwe wijk komen? Wat is de toegevoegde waarde voor de omgeving? Maakt de ontwerper gebruik van de bestaande mogelijkheden van het terrein of dringt hij de omgeving iets op? Ook de sociale dimensie is in onze visie aanwezig. Als bijvoorbeeld grondstoffen in verre landen op een mensonvriendelijke manier worden ontgonnen en hier op een milieuverantwoorde manier verwerkt worden, mogen die voor ons niet duurzaam worden genoemd. Dat we geen materialen moeten vergelijken, maar enkel moeten kijken naar de impact op gebouwniveau, is niet onze visie, want zo kom je al snel tot de conclusie dat de verschillen tussen materialen erg klein zijn. Terwijl je op het niveau van de productie misschien wel bezig bent met gevaarlijke stoffen, die niet meer zichtbaar zijn in de berekening op gebouwniveau.
DEBAT
tie onvolledig of te algemeen, en niet toepasbaar op woningbouw. Dat maakt onze taak er niet eenvoudiger op. Wij hadden ooit waterinfiltratie op een betonplaat die 50 cm diep zit. Het WTCB heeft richtlijnen daarvoor, maar alleen voor betonplaten tot 5 cm diepte. Passiefbouw in hout kampt met vergelijkbare problemen van niet gewaarborgde uitvoeringswijzen. Om maar te zwijgen van bouwen met stro. Als er in dat laatste geval problemen rijzen, kan ik als architect op geen enkele richtlijn terugvallen en kan mij dus per definitie een beroepsfout aangewreven worden. Bovendien zit je ook daar met stedenbouwkundige beperkingen en wantrouwige bouwheren. Terecht misschien, want zijn bio-ecologische materialen die behandeld zijn met brandvertragers en andere additieven echt gezonder en duurzamer? Als je een PUR-plaat gebruikt, weet je tenminste dat die na 70 jaar nog altijd een PUR-plaat zal zijn.”
Bovendien: hoe energiezuiniger wij bouwen, hoe groter verhoudingsgewijs de milieu-impact van de bouwmaterialen gedurende de levensduur van het gebouw zal zijn.” “Aan afval hebben we inderdaad niet veel aandacht besteed, omdat wij eigenlijk al dertig jaar vertellen wat nu populair geworden is onder de term cradle to cradle. Natuurlijke materialen zijn composteerbaar en vormen onze eerste, biologische kringloop. Voor kunststoffen heb je binnen de C2C-theorie een tweede technische kringloop. Maar die kringlopen zijn pas écht gesloten als je alles op moleculeniveau kan recycleren. Daar wringt dikwijls het schoentje, omdat je producten veelal gaat downcyclen tot een nieuw product met een mindere kwaliteit. Een volledig gesloten cyclus met producten die minstens op hetzelfde niveau blijven, ook in de chemische sector, zou voor ons zeker zinvol zijn. Ik heb wel een probleem met het C2C-label dat beschikbaar is in verschillende niveaus en dat producten labelt die helemaal niet in een gesloten kringloop eindigen en de C2C-theorie ondermijnen.” Jan Stranger: “De architect zit dikwijls erg oncomfortabel gewrongen in heel het verhaal van bio-ecologisch of breder gezegd duurzaam bouwen. Wat de inplanting van projecten betreft, zit je met de wensen van de bouwheer die niet altijd voor een ecologisch betere centrumlocatie kiest. Je kan dan hoogstens de woning zo ecologisch mogelijk maken. Verder zit je in het keurslijf van de stedenbouwkundige spelregels die soms meer op de ecologische dimensie mochten inspelen. In sommige gemeenten heb je zelfs al problemen als je een passiefwoning wil bouwen.” “Wat de materialen betreft, zijn architecten vragende partij voor een eenduidige indicatie waarin met alle aspecten rekening wordt gehouden, dus ook met de levensduur. Er zijn inderdaad veel LCA-fiches, maar dikwijls is de informa-
Gezonder of niet? Professor André De Herde gooit de discussie over een andere boeg. “Ik denk dat wij het over de essentie eens zijn: wij kunnen niet doorgaan op de manier waarop wij vandaag bezig zijn. De vraag is: waarom evolueert de transitie naar meer duurzaamheid zo traag, ondanks de inspanningen van heel wat groeperingen, bedrijven en architecten? Hoe kunnen we het tij keren? Er zijn natuurlijk positieve signalen. De wetgeving dringt eindelijk aan op lage-energiebouw of passiefbouw, maar het valt nog af te wachten hoe de controle zal zijn, en alles blijft voorlopig geconcentreerd op primaire energie. Sommige nieuwe bouwelementen of producten veroveren de markt zonder dat er veel reclame rond wordt gemaakt. Denk maar aan superisolerend dubbel glas. Onlangs bezocht ik een fabriek van Knauf in Frankrijk waar alleen nog isolatiematten van 20 cm worden gemaakt. De consument wordt zo vanzelf in de richting van meer isolatie geduwd. Dat zijn positieve attitudes, maar fabrikanten spelen nog te weinig in op de Europese richtlijn. De bouwsector blijft een heel traditionele sector met bedrijven van heel verschillende omvang en een veelvoud aan vakgebieden. Hoewel het de grootste industrie ter wereld is, boeken nieuwe technologieën er maar amper vooruitgang. Hetzelfde geldt voor de aanpak. Hoewel er de komende tien jaar geen behoefte is aan nieuwe verkavelingen of bouwterreinen, blijven we lustig verder verkavelen op de traditionele manier.” Peter Thoelen: “Het brede publiek sensibiliseren is belangrijk, maar wat het bedrijfsleven doet kan inderdaad een veel krachtiger motor vormen. Kijk maar naar de passiefhuizen van Bostoen. De bedrijfscommunicatie die daarrond wordt gevoerd, is vaak zichtbaarder dan de communicatie die de collega’s van het Passiefhuisplatform of de overheid kunnen voeren.”
» DIMENSION
André De Herde
17
DEBAT
Jan Stranger: “Eigenlijk zou de industrie moeten voorlopen en de informatie doorgeven. Tijdens mijn studie heb ik zelf bijvoorbeeld niets vernomen over luchtdichtheid. Wij hebben de aannemers die voor ons werken ook zelf moeten opleiden. Hoe plaats je isolatie? Hoe tape je alles correct af? Niet alle aannemers staan daarvoor open. Kunststof isolatie is dan nog vrij gemakkelijk te plaatsen, maar voor bio-ecologische materialen moet je een beroep doen op gespecialiseerd vaklui die gepeperde prijzen aanrekenen, bijvoorbeeld voor het inblazen van papiervezels. En zoals ik al zei blijft dan nog altijd de vraag of die producten nu gezonder zijn of niet. De bestaande labels kunnen je daarbij niet helpen, want je weet niet welke stoffen in een bepaald product zitten. Zo hoor ik dat er in bepaalde lijmen asbestvezels aanwezig zijn.” André De Herde: “De gezondheidseffecten vormen inderdaad een blinde vlek. We hebben zopas een onderzoeksproject ingediend om de emissies van bepaalde concepten van muuropbouw te meten. Maar daarmee word je niet veel wijzer over de gezondheidseffecten. Kijk maar naar meel, dat bioafbreekbaar is maar een bakker toch gezondheidsproblemen kan bezorgen. Jan heeft trouwens gelijk wat die asbestvezels in lijmen betreft. Als je daarmee vloerbekleding aanbrengt en die nadien weer afschraapt, loop je serieuze risico’s. Het WTCB biedt ons daarin niet veel ondersteuning. Een buitenmuur langs de binnenkant isoleren werd daar jarenlang verketterd, tot wij op vraag van de Waalse overheid nagingen onder welke voorwaarden het wel mogelijk was.” Peter Thoelen: “Over bio-ecologische materialen bestaan nog heel wat misverstanden. Het is voor een stuk aan ons om daar correcte technische en milieu-informatie bij te leveren. Vandaar de kracht van het label Natureplus. Daarin is de combinatie van techniek, milieu en gezondheid wel gemaakt, want naast een LCA-analyse en een fabriekscontrole, gebeuren er ook emissiemetingen op stalen in een laboratorium. De milieu- en gezondheidsdata worden getoetst aan de strengste criteria. Daarmee is het label uniek.”
Unisono?
DIMENSION
Petri Ven: “Ik heb een probleem met Type I labels zoals Natureplus. Om de transitie te doen vooruitgaan, zijn er twee zaken nodig. Een: je moet mensen blijven sensibiliseren door telkens weer de essentie te herhalen en niet te verdwalen in details. Twee: wij moeten tot een consensus komen op basis van een zo wetenschappelijk mogelijk debat, en die consensus dan unisono uitdragen. Die harmonisatie heeft tijd gevraagd, vooral omdat cross-sectoraal moet worden gekeken hoe je samen tot meer performante bouwelementen kon komen. Dat werk is geleverd en resulteerde in enkele mooie beschikbare technologieën zoals het massief
18
Petri Ven
passiefhuis, Isofinish en het Soudal Window System. In juni 2013 wordt de Construction Products Directive van kracht. Met deze Europese verordening beschikken we over een boodschap die we unisono kunnen brengen. Natureplus maakt het dan alleen maar ingewikkeld voor iedereen in de bouwsector. De rol van de bio-ecologische voorstanders die met gemeenschapsgeld worden gefinancierd is om opnieuw vooruit te durven kijken en nieuwe horizonten te verkennen zodat zij tijdig kunnen aangeven welke richting de samenleving over 20 jaar uit moet.” Peter Thoelen: “Die Europese richtlijnen, LCA-getallen en EPD’s zijn zeker nuttig om op gebouwniveau te rekenen. Maar de modale consument of architect is daarmee geen stap verder. Die moet hier en nu weten welk materiaal hij kan toepassen. Een onafhankelijk type-I-label als natureplus geeft een onmiddellijk antwoord op de vraag: is dit gezond en milieuverantwoord? Waarom geen 1000 bloemen laten bloeien? Dat is ook de kracht van de transitiearena’s, waarin iedereen zijn eigen ding doen en achteraf gekeken wordt wat wij samen kunnen halen. De boodschap moet misschien voor een deel unisono, maar ook voldoende scherp zijn. Ik vind ook niet dat we onze rol moeten reduceren tot die van verkenner, wij moeten onze kennis ook uitbreiden. Vandaar het CAP’EM project en verschillende wetenschappelijke studies die we uitvoeren. Je kan trouwens niet alles oplossen met alleen maar wetenschap. Voor ons is de praktijkervaring minstens even relevant. Technisch is overal een mouw aan te passen, maar als je bijvoorbeeld op Sicilië een huis bouwt met lokale steen en de luiken bij hoge zomertemperaturen overdag sluit, is het daarin nooit te warm. Airco is dan overbodig. Maar veel van die evidente oude kennis gaat in sneltempo verloren, omdat we voor elk probleem wel een technische oplossing
»
DEBAT
bedacht hebben of gaan bedenken. Zouden we niet beter de problemen vermijden in plaats van probleemgebouwen op te trekken en daar dan technische remedies proberen voor te verzinnen?”
De duurzame architect Professor André De Herde pikt een uitspraak van Jan Stranger over de stedenbouwkundige spelregels op. “Een cruciale rol is weggelegd voor de gemeentelijke architect. Die heeft over alles zijn zeg: openbaar vervoer, infrastructuur, industrieterreinen, bouwgronden, bouwvergunningen, vrijstaand of aanpalend bouwen, gemeentelijk patrimonium en bouwprogramma et cetera.” Jan Stranger: “Ook de politicus moet mee. Je hebt wetten en voorschriften nodig. Maar dikwijls ontbreekt de politieke wil. Het is ook een moeilijke evenwichtsoefening: waar trek je de grens zonder een herverkiezing in het gedrang te brengen? Soms vraag je je af of men wel vooruit wil. Kijk maar naar het ontbreken van passiefbouw in sociale woningen.” Petri Ven: “Tijdens een debat over innovatief aanbesteden voor bijna energieneutrale gebouwen kwam op tafel dat de sociale woningbouw energetische winsten onmogelijk kan doorrekenen aan de huurder.”
Peter Thoelen
André De Herde: “Je kan een huurder inderdaad niet meer aanrekenen dan hij verbruikt aan energie. Vandaar dat het systeem van de derdebetaler voor energiezuinige investeringen niet werkt in de sociale woningbouw. Intussen is er nog nooit zoveel energiearmoede geweest en ligt de huur van een sociale woning soms lager dan het maandelijkse energieverbruik. Gelukkig zijn er ook goede voorbeelden. In Doornik koopt de sociale huisvestingsmaatschappij leegstaande herenhuizen in de stad op die ze dan energiezuinig renoveert tot appartementen. De huurders zijn blij met hun mooie en energiezuinige woning, ze wonen ecologisch in het centrum en je krijgt vanzelf een sociale mix dankzij de kleinschaligheid.” Petri Ven: “België scoort uitstekend inzake kennis en opleiding. Architecten kunnen het verschil maken als ze hier een goede opleiding volgen en hun kennis van best practices in de praktijk brengen in gebieden die op het punt staan om zich te ontwikkelen. Daar valt heel veel winst inzake duurzaamheid te realiseren.” Peter Thoelen: “Ik denk dat er in de architectenopleiding nog altijd onvoldoende aandacht voor duurzaamheid is. Architecten worden in de eerste plaats opgeleid tot kunstenaars en designers, wat mijns inziens maar één aspect van het architectenberoep is. Hoewel er in een aantal opleidingen zeker verbetering zichtbaar is. Enkele jaren geleden sprak ik in Casablanca met plaatselijke jonge architecten die in Parijs hun opleiding hadden gevolgd en nadien kennis opbouwden over de inheemse materialen. De toekomst is aan die mensen. Ook inzake stedenbouw staan ze verrassend ver. Via ecologische stedenbouwkundige oplossingen pakken ze bewust het fenomeen van de vervallende voorsteden aan, omdat die brandhaarden voor fundamentalisme kunnen zijn. Niet alleen landen als China, India en Brazilië nemen stilaan een stuk van de leiding van de wereld over, ook intellectueel, maar de vlakbij gelegen NoordAfrikaanse en de kleinere Latijns-Amerikaanse landen hebben intussen een enorm kapitaal aan kennis, economisch en ecologisch vooruitstrevende inzichten en snel ontwikkelende economieën opgebouwd. Alleen valt dat minder op.”
Ander eigendomsparadigma?
DIMENSION
Jan Stranger: “De opleiding is een zaak, wat je ermee doet een andere. Sommige collega’s staan stomverbaasd als ik zeg dat ik een passiefwoning realiseer voor - afhankelijk van de typologie - 1200 tot 1400 euro per m², alles inbegrepen. Zij bouwen duurdere huizen die amper de epb-normen halen. Dat zijn de probleemcases van morgen. Door het gebrek aan koudebrugoplossingen en aandacht voor een correcte plaatsing van de isolatie, en het onzichtbaar weggestopte, goedkope ventilatiesysteem dat niet naar behoren werkt, leidt de betere luchtdichtheid gegarandeerd tot condensatieproblemen.”
20
Maak het verschil met
SmartZone!
• Ventileren waar de bewoner zich bevindt dankzij het revolutionaire SmartZone-principe • Intelligente vocht- en CO 2-gestuurde afvoer van vervuilde lucht
tot
-24 E-punten!
E VO I I
• Automatische inregeling van het systeem, foutloos in gemiddeld 12 minuten
Wenst u meer informatie ? www.renson.be
dimension_HDC_NL_0312_205x132.indd 1
Petri Ven: “Onze Belgische eigendomssituatie is dan ook tamelijk uitzonderlijk in Europa. Ook daarvoor is een change of mind noodzakelijk. Wij bestuderen bijvoorbeeld de mogelijkheid om dakbedekkingsmaterialen terug te nemen, maar dan willen wij wel onze eigen materialen krijgen, waarvan we weten welke ingrediënten zij bevatten. Om dat mogelijk te maken, kan bijvoorbeeld een leasingformule geschikt zijn. Wij verkopen dan geen materialen maar een waterdichting gedurende een bepaalde periode.”
Peter Thoelen: “Als je dat idee op grote schaal en ook voor consumptieproducten kunt doortrekken en de fabrikant/ leverancier neemt z’n oude product automatisch terug voor verwerking in een nieuw product, zit je in een economie die automatisch naar C2C gaat.” Tijd om af te sluiten. Jan Stranger leidt met een laatste opmerking het gesprek terug naar de bio-ecologische materialen: “Ik vrees dat bij bio-ecologische materialen de belasting en inbeslagname van de bodem nog te veel uit het oog wordt verloren.” Peter Thoelen: “Wij verliezen dat zeker niet uit het oog. De discussie moet zeker gevoerd worden of de keuze voor bioecologische materialen geen nadelige gevolgen heeft voor de voedselvoorziening wereldwijd. De concurrentie met bio-energie is nog een ander heikel punt. Wij claimen niet dat iedereen morgen bio-ecologisch moet bouwen, daar zijn inderdaad niet genoeg grondstoffen voor. Maar wij evolueren sowieso naar een mix van grondstoffen met meer nagroeibare materialen en ook in de synthetische sector meer biomaterialen. Want bio-ecologisch bouwen betekent geen terugkeer naar het verleden, maar een weg naar de toekomst.” Foto’s: Studio Dann Tekst: Staf Bellens DIMENSION
André De Herde: “Bij ons is duurzaamheid sterk aanwezig in de opleiding, maar achteraf moet een architect natuurlijk zijn brood verdienen en telt vooral wat de cliënt wil. Een gezin met drie kinderen kiest vandaag automatisch voor een badkamer én een perfect afgewerkte doucheruimte, maar energie en duurzaamheid worden beschouwd als een meerkost. De enige goede aanpak luidt: wat is het budget, en wat is daarmee mogelijk inzake duurzaamheid en energie? Natuurlijk heeft die cliënt het ook niet gemakkelijk. Voor een echt doorgedreven energetische renovatie heeft hij veelal het budget niet, gezien de hoge vastgoedprijzen. Voor nieuwbouw gooien de grondprijzen roet in het eten. In Waals-Brabant moet je 180 000 tot 200 000 euro neertellen voor een terrein van 15 are. De huidige generatie kan nog rekenen op financiële steun van hun ouders, maar voor de volgende lukt dat niet meer. Dan kan alleen een systeem van erfpacht bouwen nog mogelijk maken, denk ik.”
14/03/12 16:10
21