1
2
ARAMEES IEUW JERUZALEM Tekststudie van een architectuurbeschrijvende apocalyps EERSTE VOLUME
Doctoraal proefschrift Hugo Antonissen
Promotor: Professor doctor Florentino García Martínez Co-Promotor: Professor doctor Pierre Van Hecke
Katholieke universiteit Leuven Faculteit Letteren Subfaculteit Taal- en regiostudies Oude nabije oosten Syrië-Palestina
3
4
5
6
“En gij, mensenkind, neem u een zongebakken tegel en leg die voor u en grif ()וְ ַחו ָֹת daarin de stad Jeruzalem.” (Ezechiël 4: 1) “En als zij beschaamd worden vanwege alles, wat zij hebben gedaan, maak hun
het plan bekend van het huis en zijn plan en zijn uitgangen en zijn ingangen en al zijn vormen en al zijn bepalingen en schrijf het neer voor hun ogen, opdat zij het gehele plan en al zijn bepalingen bewaren en dit doen.” (Ezechiël 43: 11)
7
8
I/HOUD EERSTE VOLUME Inhoud 9 Woord vooraf 15 Afkortingen 17 1. I/LEIDI/G 19 1.1. Opzet, eigen inbreng en structuur proefschrift 19 1.2. Deel een: manuscripten en tekst 19 1.3. Deel twee: datering 21 1.4. Deel drie: architectuur 21 1.5. Deel vier: architectonische voorstellingstechniek in Aramees ieuw Jeruzalem, Ezechiël en op de Tempelrol 23 1.6. Deel vijf: cultus 24 1.7. Deel zes: eschaton 25 1.8. Appendices: tekstbewerking, lexicon, literatuurlijst, lijst foto’s, afbeeldingen en registers 25
DEEL EE/: MA/USCRIPTE/ E/ TEKST 27 2. De manuscripten 27 2.1. Materiële beschrijving van de manuscripten 27 2.1.1. Materiaal, omwikkeling, naaisporen, regellijnen en beschreven zijden 27 2.1.2. Volledigheid van de tekst, varianten en aantal kolommen per rol 28 2.1.3. Aantal regels per kolom 28 2.1.4. Aantal lettertekens per regel 29 2.1.5. Gebruik van ruimere spaties (= VACATs) 29 2.1.6. Nummering fragmenten en kolommen 30 2.1.7. Materiële beschrijving per manuscript 31 2.2. Bijzonderheden: schrapcorrectie en stenografie 34
3. Tekstinhoud en – structuur 35 3.1. Toewijzing manuscripten 35 3.2. Tekstaanvang 36 3.3. Doorlopende architectuurbeschrijvende verhaallijn op de manuscripten 4Q554, 4Q554a en 5Q15 37 3.4. Doorlopende verhaallijn en reconstructie 5Q15 1 I 40 3.5. Uitbreiding doorlopende verhaallijn en richting rondleiding 41 3.6. Materiële band 4Q554 2 I – II en 4Q554 2 III en positie van het eschaton 44 3.7. Chyutin: de Tempelrol als model 46 3.8. Ditommaso 47 3.9. Eigen standpunt 48 3.10. 4Q554a en 5Q15 dezelfde tekstlengte? 48 3.11. Hebreeuwse manuscripten van Aramees ieuw Jeruzalem? 50
4. Tekstgenre, auteurschap en benaming 51 4.1. Cluster architectuur- en cultusbeschrijving en eschaton 51 4.1.1. Inhoudsoverzicht desbetreffende teksten 51 4.1.2. Voorlopige beschouwingen 58 4.2. Tekstgenre: apocalyps of testament? 59 4.3. Auteurschap 62 4.4. Titel 63
9
DEEL TWEE: DATERI/G 71 5. Paleografische en archeologische gegevens 71 5.1. Paleografische gegevens 71 5.2. Archeologische gegevens 72 5.2.1. Het trappenhuis 72 5.2.2. Poortgebouwen woonblok 74 5.2.3. Zuilen en zuilengalerijen 75 5.2.4. Rastervormig grondplan, Hellenistische en Romeinse invloed 77 5.2.5. Datering 80
6. Taalkundige bijzonderheden en datering 81 6.1. Kenmerken taalevolutie Aramees 81 6.1.1. Matres lectionis ‘Ëlef, wāw, hē en yōd 81 6.1.2. Klankverschuivingen 84 6.1.3. Pluralisvorm sommige nomina qalltype 87 6.1.4. Nietbijbelse preposities en adverbia van plaats, tijd en wijze 87 6.1.5. Positie demonstratief pronomen 89 6.1.6. Bijzondere vormen genitiefverbinding 89 6.1.7. Perifrastisch gebruik participium 90 6.1.8. ota accusativi 90 6.2. Hasmonees Aramees volgens criteria Beyer 91 6.3. Kritiek Cook op Beyer 92 6.4. Criteria Cook om Middelaramese dialecten van elkaar te onderscheiden 92 6.5. Standard Jewish Literary Aramaic 93 6.6. Taalkundige en algemene datering 94
DEEL DRIE: ARCHITECTUUR 97 7. Reconstructie tekst opmeting stadsomtrek (4Q554 1 I 11 – II 11) en plaatsbepalingstechniek 97 7.1. Gehanteerde zinspatronen 97 7.1.1. Drie zinspatronen: A, B en C 97 7.1.2. Plaatsbepaling vier hoeken 98 7.1.3. Zinspatroon A 98 7.1.4. Zinspatroon B: aanwezigheid poort 100 7.1.5. Zinspatroon C: benaming poort 100 7.1.6. Inversie demonstratief pronomen en werkwoordsvorm 101 7.2. Reconstructie benaming poorten 101 7.3. Reconstructie tekst 102 7.3.1. Werkwijze 102 7.3.2. Oostelijke muur 102 7.3.3. Zuidelijke muur 102 7.3.4. Westelijke muur 103 7.3.5. Noordelijke muur 104 7.4. Reconstructie en regellengte 104 7.5. Schematische voorstelling zinspatronen 105 7.6. Plaatsbepalingstechniek betreffende hoeken en poorten 105
8. Rondleiding stad op macroniveau: stadswallen, woonblokken, stratenpatroon, torens, stadspoorten en poternen 108 8.1. Introductie rondleiding: stadspanorama 108 8.2. Rondleiding omheen stadsomwalling en hoofdpoorten 109 8.2.1. Inleiding 109 8.2.2. Verslag rondleiding omheen stadsomwalling en – poorten 110 8.2.3. Resultaat opmeting stadsomwalling 111 8.3. Algemene vorm en afmetingen woonblokken 112 8.4. Straten rondomheen woonblokken 114 8.5. Boulevards (= grote straten) en ligging tempel 114
10
8.6. De 12 hoofdpoorten ( )תרעיא רבריא114 8.7. Poternen 117 8.8. Stadsmuren en torens 117 8.9. Bekleding gehele stad en straten 118
9. Rondleiding stad op bewonersniveau: woonblokken en woonmodules 119 9.1. Volgorde informatieverstrekking en algemene vorm woonblok 119 9.2. Poortgebouwen 119 9.2.1. Tekstanalyse 119 9.2.2. Gevelbreedte poortgebouw 121 9.2.3. Beschrijvende opmeting poortgebouw 121 9.2.4. Bespreking reconstructie Licht 127 9.3. Woonmodules 127 9.3.1. Aantal woonmodules en schikking in een woonblok 127 9.3.2. Afmetingen en aard woonmodules 128 9.3.3. 5Q15 1 I 10 -15: Voortzetting beschrijving woonmodules of nieuwe constructies? 135 9.3.4. Verder verloop beschrijving en opmeting 138 9.3.5. Algemene vorm en afmetingen woonblok en woonmodule 138 9.3.6. Visie Chyutin 139
10. Stadsplattegrond en ligging tempel 141 10.1. Algemene vorm stadsplan 141 10.2. Rechthoekige omtrek als weergave verhoudingen binnen een vierkant 141 10.3. Vierkant/rechthoek en omwikkeling Qumranrollen 142 10.4. Omheining voorhof tabernakel 142 10.5. Ligging tempel 142 10.6. Uiteenlopende visies op grondplan van het Nieuwe Jeruzalem 144 10.6.1. Twee visies 144 10.6.2. Visie a: tempel in de stad/breedste boulevard binnenin de stad 145 10.6.3. Visie b, op basis van Ezechiël: tempel buiten de stad/breedste boulevard aan de rand van de stad 146 10.7. Aantal poternen, torens en woonblokken 150 10.7.1. 80 of 480 poternen, 1432 torens en afmetingen rēs 150 10.7.2. Aantal woonblokken 156
11. Tempelcomplex en toebehoren 157 11.1. Benaming 157 11.2. Beschrijvend vergelijkingsmateriaal in de Tanach en in Qumranteksten 158 11.3. Gegevens Aramees ieuw Jeruzalem 159 11.4. Architectonische gegevens volgens Wise en Puech 161 11.5. Brandofferaltaar 162 11.6. Toebehoren tempelgebouw 163 11.6.1. Positieve en negatieve inventaris 163 11.6.2. Tafel toonbroden 164 11.6.3. Wasbekken 165 11.6.4. Cultusgerei 165 11.6.5. Ornament 166 11.7. Ongekend element: troon/tronen 166
DEEL VIER: ARCHITECTO/ISCHE VOORSTELLI/GSTECH/IEK I/ ARAMEES IEUW JERUZALEM, I/ EZECHIËL E/ OP DE TEMPELROL 169 12. Context 170 12.1. Positie auteur 170 12.2. Situering in de tijd: bouwfazen en historische context 172 12.3. Bouwmodel of bouwopdracht? 174 12.4. Didactisch opzet 177
11
13. Werkwijze 178 13.1. Impliciet en onvolledig wiskundig vraagstuk, gecombineerd met indruk van volledigheid 178 13.2. Pragmatisch versus gebiedend principe 180 13.3. Combinatie analytisch, consecutief en summatief principe 185 13.4. Volgorde 187 13.4.1. Globale en analytische werkwijze met overgang van het bijzondere naar het algemene en van het algemene naar het bijzondere 187 13.4.2. Verloop van het gehele bezoekstraject 188 13.5. Absolute en relatieve plaatsbepaling 192 13.6. Volledigheidsprincipe 195 13.6.1. Gebruik van ֹל/ וֹל195 13.6.2. Hypervolledigheid door middel van redundantie: enkele en dubbele opgave van de afmetingen 197 13.6.3. Opsomming 198 13.7. Identiteit van afmeting en vorm 199 13.7.1. Bij middel van vergelijking 199 13.7.2. Bij middel van vierkante vorm 201
14. Eigenschappen 203 14.1. Dimensies 203 14.1.1. Een-, twee- en driedimensionale opmeting 203 14.1.2. Volgorde vermelding dimensies 205 14.2. Materialen 208 14.2.1. Kostbare materialen met betrekking tot architectuur in andere teksten 208 14.2.2. Aramees ieuw Jeruzalem 210 14.2.3. Ezechiël 213 14.2.4. Tempelrol 214 14.3. Kleur 214 14.4. Verfraaiing van het wiskundig vraagstuk bij middel van kostbare materialen en kleuren 215
15. Constructietypen 216 15.1. Plattegrond stad en tempelcomplex en ligging tempel 216 15.2. Omwalling 217 15.3. Poortgebouwen 223 15.4. Trappenhuizen 228 15.5. Zuilen en zuilengalerijen 232 15.6. Slachtplaatsen 234 15.7. Kookplaatsen 235 15.8. Huis van het wasbekken en huis van het cultusgerei 235 15.9. Vogelverschrikking, latrines en plaatsen voor melaatsen, mannen met vloeiingen en verontreinigingen 236
16. Assyrische en Babylonische parallellen 237 16.1. Koninklijke inscripties en verslagen 237 16.2. Andere teksten 239 16.2.1. Segmentsgewijze werkwijze 239 16.2.2. Segmentsgewijze werkwijze en telling torens 239 16.2.3. Globale afmeting omwalling Babylon 240 16.2.4. Oriëntatie en plaatsbepaling stadswijken 240 16.2.5. Volgorde stadspoorten 241 16.2.6. Beschrijving van een complex en volumes als wiskundig vraagstuk 242 16.2.7. Schematische werkwijze 244 16.3. Kostbare materialen 246 16.4. Babylonische invloed en integratie van de joodse ballingen in de Babylonische gemeenschap 247
DEEL VIJF: CULTUS 249 17. Cultushandelingen 249 17.1. Schouwspelprincipe 249
12
17.2. God, voorwerp van verering 249 17.3. Rol van de vorst en van het volk 251 17.3.1. De vorst 251 17.3.2. Israël 251 17.4. Algemene benaming kalendergebonden handelingen 252 17.5. Dagelijks offer 252 17.6. Sabbat, ceremonie met de toonbroden en feest van de nieuwe maan 253 17.7. Jaaraanvang, paasfeest, het feest van de ongedesemde broden, ָ ָק ְרen celebratieoffers 254 17.8. Verzoening bewerkstelligen 258 17.9. Brand- en plengoffer en lieflijke geur 262 17.10. Graanoffer 264 17.11. Parallelle handelingen aan en op het altaar in het Tanach en in Aramees ieuw Jeruzalem 266 17.12. Parallelle handelingen aan en op het altaar in Aramees ieuw Jeruzalem en op de Tempelrol: slachtoffering van een stier 268 17.13. Gereciteerde teksten en zegening 269 17.14. Twee ongekende ceremenoniën 270
18. Priesters 271 18.1. Hogepriester, priesters en offerende Levieten 271 18.2. Hogepriesterkleding: onderdelen en verschillende soorten linnen 272 18.3. “Kronen” van de hogepriester? 275 18.4. Dragen van priesterlijke kleding: bepalingen 276 18.5. Aflossing tempelwacht (mišmar²t) 276
19. Aardse of hemelse eredienst en architectuur 278 19.1. Eredienst 278 19.1.1. Tanach, Tempelrol en Aramees ieuw Jeruzalem 278 19.1.2. Liederen van het sabbatoffer 281 19.2. Architectuur 283
DEEL ZES: ESCHATO/: 4Q554 2 III en 11Q18 10 I 287 20. Verlossing van onderdrukking 287 21. Gewelddadige eindstrijd of opeenvolgende koninkrijken? 290 21.1. Gewelddadige eindstrijd 290 21.2. Gewelddadige eindstrijd of opeenvolging van koninkrijken 291 21.3. Interpretatie eschatologische verwijzing door middel van tekstuitbreiding; andere fragmenten van 4Q554, twee lijsten van naties/volken en opeenvolging van koninkrijken 292
22. Levende wateren 296 23. BESLUIT 301 23.1. Deel een: 301 23.2. Deel twee: 303 23.3. Deel drie: 303 23.4. Deel vier: 306 23.5. Deel vijf: 314 23.6. Deel zes: 317 23.7. Appendices: 318
/awoord 323
13
14
Woord vooraf Hierbij dank ik Professor doctor Angelika Berlejung (Universiteit Leipzig), om mij te hebben aangespoord dit proefschrift te schrijven en voor haar kritische methodologische begeleiding. Mijn dank gaat vooral uit naar Professor doctor Florentino García Martínez (Kuleuven/RuGroningen) voor zijn begeleiding bij de keuze van het onderwerp, het urenlang gezamenlijk bestuderen van moeilijk leesbare passussen op de foto’s, het beschikbaar stellen van zijn microficheverzameling en niet in het minst voor zijn inhoudelijke en methodologische adviezen. Mijn dank gaat tevens uit naar Professor doctor Pierre Van Hecke (Kuleuven), omdat hij bereid was het copromotorschap op zich te nemen en wezenlijke logistieke steun heeft verleend. Veel dank ben ik verschuldigd aan Professor doctor Eibert Tigchelaar (Universiteit Tallahassee/Florida) voor belangrijke informatie. Tot slot dank ik Professor doctor Leona Van Vaerenbergh (Hoger instituut vertalers en tolken/Antwerpen) voor haar morele en technische steun en het nalezen van de tekst van mijn proefschrift. Bij wijze van nawoord wordt een bondige samenvatting gegeven van de inhoud van voorliggend proefschrift.
Hugo Antonissen Mechelen, 5 oktober 2008 15
16
Afkortingen en tekens a.: actief b: breedte abs.: absolutus adv.: adverbium BA: Bijbels Aramees BH: Bijbels Hebreeuws BP: bijwoordelijke bepaling cstr.: constructus d: dikte det.: determinatus DO: direct object f.: vrouwelijk frg. Fragment h: hoogte IO: indirect object inf.: infinitief l: lengte MT: Masoretentekst m. mannelijk n.: nomen o.: object pl.: pluralis prep.: prepositie Pred: predicaat pron.: pronomen
p.: passief pers.: persoonlijk pt.: participium rz.: rugzijde sg.: singularis st.: status suf.: suffix telw.: telwoord v.: verbum vz.: voorzijde 1: eerste persoon 2: tweede persoon 3: derde persoon [] ontbreekt in het handschrift (): gereconstrueerd {}: overbodig in de brontekst <>: aangevuld in de doeltaal //: parallelpassus ā, ō, ū en ē: lange klinkers a, o, u en è: korte klinkers ǎ en ě: ultrakorte klinkers ə : šwa
Afkortingen boeken Tanach Dan: Daniël Deut: Deuteronomium Est: Ester Ez: Ezechiël Ezr: Ezra Ex: Exodus
Gen: Genesis Hag: Haggaï Hen: Henoch Jer: Jeremija Jes: Jesaja Još: Jošua
Jub: Jubileeën Kon: Koningen Kron: Kronieken Mak: Makkabeeën Miš: Miša
17
eh: ehemija um: umeri Ps: Psalmen Sam: Samuel Za: Zacharija
18
1. Inleiding 1.1. Opzet, eigen inbreng en structuur proefschrift Opzet van voorliggend proefschrift is de tekststudie van Aramees ieuw Jeruzalem. Bedoelde studie werd uitgevoerd in volgende fasen: 1° eigen lezing en vertaling van de tekst, 2° taalkundige analyse, 3° studie van de drie inhoudelijke componenten, zijnde architectuur- en cultusbeschrijving en eschatologische verwijzing, 4° studie van de tekststructuur, 5° studie van het tekstgenre en tenslotte 6° onderzoek van de voorstellingstechniek van de architectuurbeschrijving vergeleken met nauw verwante overeenstemmende passussen in Ezechiël en op de Tempelrol. Genoemd onderzoek heeft geleid tot vier categorieën van resultaten: 1° bevestiging van bestaande standpunten, 2° weerlegging van bestaande standpunten, 3° verfijning, aanvulling en verdere uitwerking van bestaande standpunten en 4° nieuwe standpunten. Omwille van de volledigheid van de uiteenzetting worden een aantal bestaande opvattingen gewoonweg overgenomen. Het proefschrift bestaat uit twee volumes. Het eerste volume bevat de eigenlijke tekst van het proefschrift, het tweede de appendices. De eigenlijke tekst bestaat uit zes delen. In het eerste deel wordt de materiële beschrijving van de zeven manuscripten gegeven, waarna de tekstinhoud en –structuur worden besproken, gevolgd door het tekstgenre. In het tweede deel wordt de datering van de manuscripten en van de tekst behandeld vanuit paleografische, archeologische en taalkundige hoek. In het derde deel wordt de beschreven architectuur behandeld. In het vierde deel wordt de voorstellingstechniek onderzocht in vergelijking met overeenstemmende passussen in Ezechiël en op de Tempelrol en desgevallend relevante teksten uit de Tanach of met teksten uit Qumran. In het vijfde deel wordt de cultusbeschrijving behandeld en in het zesde en laatste deel het eschaton, dit wil zeggen de voleindiging van de geschiedenis. De appendices bestaan uit de tekstbewerking, het lexicon, de literatuurlijst, een lijst foto’s, de afbeeldingen en tenslotte het auteursregister. 1.2. Deel een: manuscripten en tekst De materiële beschrijving van de manuscripten steunt op de waarnemingen de visu door de uitgevers van de editiones principes van 1Q32, 2Q24, 5Q15 en 11Q18 (2.1.1. en 2.1.7.). Inzake 4Q554, 4Q554a en 4Q555 steunt de beschrijving op die van Ditommaso en op eigen onderzoek van de foto’s, dat de waarnemingen van eerstgenoemde bevestigt met uitzondering van het aantal regels op 4Q554 1 II (2.1.3.). De omvang van de tekst kan op minstens 48 kolommen worden geschat (2.1.2.). Het aantal regels per kolom wordt besproken (2.1.3.) en er wordt een eigen berekening gemaakt van het aantal lettertekens per regel (2.1.4.). De logica achter het gebruik van ruime spaties (VACATs) wordt onderzocht op syntactische en inhoudelijke basis (2.1.5.). De aandacht wordt gevestigd op het verschil in nummering van kolommen en fragmenten, die bij raadpleging van sommige publicaties tot verwarring kan leiden (2.1.6.). De collectieve materiële beschrijving van de manuscripten wordt aangevuld bij middel van een beschrijving van de bijzonderheden van de afzonderlijke manuscripten (2.1.7.). Nagegaan wordt, of een schrapcorrectie op 4Q554 1 II 18 moet opgenomen worden in de inventaris, opgesteld door Tov en of de
19
spelling van אמיlouter bij middel van אop 4Q554 III 19 een voorbeeld is van ondeskundig kopiëren (2.2.). Met betrekking tot de tekstinhoud en –structuur worden volgende punten onderzocht: toewijzing van de manuscripten 1Q32, 2Q24, 4Q554, 4Q554a, 4Q555, 5Q15 en 11Q18 aan de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem (3.1.), situering van de tekstaanvang (3.2.), de doorlopende architectuurbeschrijvende verhaallijn op 4Q554, 4Q554a en 5Q15 (3.3.), de reconstructie van 5Q15 1 I, zoals voorgesteld door Milik, (3.4.), de doorlopende verhaallijn, geïnitieerd door Milik en Starcky, uitgebreid tot de cultus door andere onderzoekers (3.5.), de uitbreiding van genoemde verhaallijn door Beyer en Cook tot de eschatologische passus (3.6.), de eigen visie van Chyutin, die op erg willekeurige wijze een tekst van 22 kolommen met 22 regels per kolom samenstelt (3.7.), de conclusie, die Ditommaso trekt uit de join van 4Q554 2 I – II + 4Q554 2 III. (3.8.) evenals de mate, waarin de bewaarde tekstfragmenten in een globale structuur kunnen worden gesitueerd (3.9.). De identiteit van de tekstlengte op 4Q554a en 5Q15 wordt grondig onderzocht en getoetst aan de regellengte (3.10.). Aanwezigheid van Hebreeuwse manuscripten met stadsbeschrijvende opmeting in Qumran wordt onderzocht door middel van minutieuze vergelijking van een passus met betrekking tot rondtrekkende opmeting van de omwalling van de buitenhof op de Tempelrol met een parallelpassus van de Herwerkte pentateuch. Beide nagenoeg identieke passussen worden vergeleken met de rondtrekkende opmeting van de stadsomwalling in de Aramese tekst op 4Q554 1 I 11 – II 11 (3.11.). Aramees ieuw Jeruzalem wordt gekenmerkt door de beschrijvende cluster van architectuur en cultus (4.1.). Zulke vorm van beschrijving vindt men in de beschrijving van de tempel van Salomo, de beschrijving van de tabernakel, Ezechiël en de Tempelrol, de restauratie van de stadsomwalling in ehemija, de heropbouw van de tempel in Ezra, de normatieve tempel op de Tempelrol, de geïdealiseerde beschrijving van de tempel, zijn cultus en de stad in de Brief van Aristeas, de restauratie en herinwijding van de tempel in de boeken Makkabeeën en het Testament van Jakob. Bedoelde cluster wordt in een aantal gevallen uitgebreid door middel van het concept van de “levende wateren”, besproken in hoofdstuk 22. Tevens wordt onderzocht, of Aramees ieuw Jeruzalem een apocalyps of een testament is (4.2.). Op basis van de definities door Collins en Hahn van apocalyps als literair genre worden negen onderzoekscriteria opgesteld: 1. openbaringsliteratuur, 2. openbaring bij middel van bemiddeling, uitgevoerd door een wezen van een andere wereld, 3. aan een menselijke ontvanger, 4. raamverhaal, 5. vorm van de openbaring: visueel bij middel van beeld of tekst of auditief, 6. het begrip “tijd”: de ziener wordt ingelicht over de loop van de geschiedenis en over de eindtijd (eschatologische strekking), 7. het begrip “ruimte”: openbaring bij middel van een buitenwereldse reis, 8. taalgebruik: mythische toespelingen, symbolen en (getallen)raadsels en 9. pseudoepigrafisch. Het vergelijkend onderzoek van de genoemde kenmerken beperkt zich tot Ezechiël (40 – 48) en Zacharija. De toetsing van Aramees ieuw Jeruzalem aan de genoemde onderzoekscriteria levert als resultaat op, dat het een apocalyps van ruimtelijke en niet van tijdelijke aard betreft. Omwille van de volledigheid wordt een samenvatting gegeven van de poging, ondernomen door Tigchelaar1, om de auteur van de Aramese tekst de identificeren (4.3.). Na grondig onderzoek, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de voorgestelde architectuur, vergeleken met die 1
Tigchelaar: 2007.
20
beschreven in de Liederen van het sabbatoffer enerzijds en de uitgevoerde eredienst anderzijds, wordt voorgesteld de tekst op de manuscripten 1Q32, 2Q24, 4Q554, 4Q554a, 4Q555, 5Q15 en 11Q18 Aramees ieuw Jeruzalem te noemen (4.4.). 1.3. Deel twee: datering De resultaten van de eerder door andere onderzoekers uitgevoerde paleografische datering worden in voorliggend proefschrift overgenomen (5.1.). De totaliteit van de manuscripten werd ten vroegste neergeschreven in de tweede helft van de eerste eeuw v. C. en ten laatste in 68 n. C. Met betrekking tot datering op archeologische basis worden volgende elementen onderzocht: vierhoekige trappenhuizen met centrale zuil voor wenteltrappen (5.2.1.), het poortgebouw van een woonblok (5.2.2.), zuilengalerijen (5.2.3.), het rastervormige hippodamische grondplan en de Romeinse landmeetkunde (5.2.4.). Het onderzoek naar taalevolutie berust op eigen onderzoek naar de overeenkomsten maar vooral de verschillen met het Bijbels Aramees: de klankverschuivingen (6.1.2.), de matres lectionis ‘ālef, wāw, hē en yōd (6.1.1.), de verschuiving yōd > ‘ālef (6.1.2), de verschuiving q > c (6.1.2), de pluralisvorm nomina qalltype (6.1.3.), Nietbijbelse preposities en adverbia van plaats, tijd en wijze (6.1.4.), de afwijkende vorming van genitiefverbinding (6.1.6), de positie van het demonstratief pronomen (6.1.5), de wijze, waarop het participium perifrastisch wordt gebruikt (6.1.7.) en het gebruik van de nota accusativi (6.1.8). Daarna wordt de taal van Aramees ieuw Jeruzalem getoetst aan de criteria van Beyer (6.2.) en Cook (6.4.). De taal van Aramees ieuw Jeruzalem wordt verder getoetst aan de criteria inzake Standard Jewish Literary Aramaic, opgesteld door Fassberg (6.5.). Het uiteindelijke voorstel voor de datering van de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem wordt geformuleerd bij middel van combinatie van de paleografische, archeologische en taalkundige datering (6.6.). In voorliggend proefschrift wordt afgezien van een datering in vergelijking met de Tempelrol. 1.4. Deel drie: architectuur De architectuur, beschreven in Aramees ieuw Jeruzalem, wordt behandeld in vijf hoofdstukken: de reconstructie van het tekstgedeelte betreffende de opmeting van de stadsomtrek (hoofdstuk 7), de rondleiding op macroniveau: de stadswallen, de woonblokken, het stratenpatroon, de torens, de stadspoorten en de poternen (hoofdstuk 8), de rondleiding op bewonersniveau: de woonblokken en de woonmodules (hoofdstuk 9), de stadsplattegrond, de ligging van de tempel (hoofdstuk 10) en het tempelcomplex met zijn toebehoren (hoofdstuk 11). De passus betreffende de opmeting van de omwalling wordt enerzijds aan de hand van het gevolgde traject gereconstrueerd, anderzijds op basis van linguïstische kenmerken, met name het gebruik van drie zinspatronen, waarbij rekening wordt gehouden met het beschikbare aantal lettertekens per regel. Om de buitenafmetingen van de stadsomwalling te beschrijven, hanteert de auteur drie basiszinspatronen: A, B en C, die in voorliggend proefschrift voor het eerst theoretisch en stelselmatig worden onderzocht (7.1.). De reconstructie van de passus met de rondtrekkende beschrijving van de stadsomwalling (7.3.), waarbij rekening wordt gehouden met de regellengte (7.4.), levert een resultaat op, dat onder 7.5. schematisch wordt voorgesteld. De 21
reconstructie van de benaming van de stadspoorten wordt overgenomen van Puech2 (7.2.). De introductie tot de rondleiding bestaat in de bewaarde tekst uit de schets van een panorama, dat een uitzicht biedt op de 16 stadsarealen (8.1.). Vervolgens wordt de stadsomtrek in uurwijzerzin en segmentsgewijze opgemeten, vertrekkend van en aankomend bij de noordoostelijke hoek (8.2.). Expliciet wordt vermeld, dat de rondleiding wordt voortgezet binnenin de stad. De auteur laat aan de verbeelding van de toehoorder/lezer over zich een beeld te vormen van de stadsplattegrond (13.1.) aan de hand van de omtrek van de woonblokken, de aanpalende straten (8.3. – 8.4.) en de zes grote boulevards, waarvan de middelste telkens de breedste is (8.5.). De tempel bevindt zich aan het kruispunt van de twee breedste boulevards, dit wil zeggen nagenoeg in het centrum van de stad. Er wordt nagegaan in welke mate de tekst informatie verschaft over de 12 stadspoorten, de poternen en de torens (8.6. – 8.8.). De problematiek van het aantal poternen en torens en de verhouding tot de structuur en de afmetingen van de stad wordt verder besproken onder 10.7.1. De betekenis van de witte steen, waarmee de stad en haar straten volledig zijn geplaveid, wordt toegelicht aan de hand van de vermelding van genoemd gesteente in een Babylonische tekst (8.9.). Wat het bewonersniveau betreft, sluit de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem direct aan bij de opmeting van de stadsomtrek en de schets van het rastervormige grondplan. De beschrijving van een toegangspoort van een woonblok wordt analytisch besproken aan de hand van de tekstopdeling in uitspraken door Licht (9.2.). Bij middel van de techniek van Licht wordt de rondleiding binnenin een woonblok en een woonmodule behandeld (9.3.). De afwijkende rechthoekige vorm van de stadsplattegrond in Aramees Nieuw Jeruzalem heeft de aandacht van tal van onderzoekers getrokken3. Drie elementen met betrekking tot de rechthoekige vorm worden besproken: de verhouding tussen de diagonaal en de zijde van een vierkant: 7: 5 (10.2.), de vorm van de tekeningen op de doeken, waarin rollen uit Qumran werden gewikkeld (10.3.) en de plattegrond van de omheining van de tabernakel, zoals beschreven in Exodus (10.4.). De ligging van de tempel evenals de uiteenlopende visie terzake en met betrekking tot de aard van de stadsplattegrond, rechthoekig of vierkant, tempel in of buiten de stad, worden grondig onderzocht (10.5. en 10.6.). Omwille van de volledigheid wordt de berekening van de rēs aan de hand van twee gedeeltelijk bewaarde getallen besproken (10.7.1.), ומגדליה אל ]וארבע מא[ה ו]ת[לתי ותרי, “duizend[vierhond]erdtweeën[de]rtig” (4Q554 2 II 15 – 16) en ת[מני, “ta]chtig”, aangevuld “vierhonderdta]chtig poternen” (5Q15 22: 2), evenals de berekening van het aantal woonblokken door Puech (10.7.2.). Er wordt onderzocht in welke mate het schaars bewaarde tekstmateriaal van de architectonische beschrijving van het tempelcomplex toelaat een beeld hiervan te vormen. De tempel wordt expliciet genoemd bij middel van de termen הֵ יכַלen ַמ ְק ַד. (11.1.). Aan de hand van de Tanach wordt onderzocht welke architectonische elementen kunnen worden verwacht in de Aramese tekst: een tempelcomplex met één of meer voorhoven en een tempelgebouw, mogelijk met zijvleugels, dat in essentie 2 3
Puech: 2003. O.m. García Martínez 1988: 448 – 452. Zie onder 10.2. – 10.4., eerste volume.
22
bestaat uit het allerheiligste, het heilige en een inkomhal (11.2. en 11.3.). De respectieve opvattingen van Wise en Puech met expliciete verwijzing naar meer dan één voorhof worden aan een kritisch onderzoek onderworpen (11.4.). De aandacht wordt gevestigd op de vermelding van het brandofferaltaar (11.5.), de tafel voor de toonbroden (11.6.2.), het wasbekken (11.6.3), vaatwerk (11.6.4.), versiering (11.6.5.) en tronen (11.7.). Volgende niet bewaard gebleven elementen of elementen, die niet in de beschikbare tekst voorkomen worden vermeld: de ark, het verzoendeksel, de stenen tafelen, de cherubijnen, de voorhang, de kandelaar, de twee bronzen zuilen en de twee zilveren trompetten (11.6.1.). 1.5. Deel vier: voorstellingstechniek in Aramees ieuw Jeruzalem, Ezechiël en de Tempelrol Vergelijking van Aramees ieuw Jeruzalem met twee andere verwante teksten, Ezechiël en de Tempelrol ligt voor de hand. Aangezien laatstgenoemde tekst geen stadsbeschrijving bevat en Ezechiël slechts in summiere mate is het aangewezen de drie genoemde teksten niet zozeer te vergelijken op het vlak van de beschreven architectuur maar op het vlak van de voorstellingstechniek. De voorstellingstechniek noch van Aramees ieuw Jeruzalem noch van architectuurbeschrijvende passussen in de Tanach en in de Qumranteksten werd tot op heden onderzocht. Bij wijze van conclusie en van these tegelijk kan worden geformuleerd, dat de uitgebreide architectuurbeschrijvingen van het tempelcomplex en van de stad, hetzij op gebiedende wijze hetzij op empirische wijze worden uitgevoerd, al dan niet visionair van aard, bij middel van een verfraaid maar impliciet wiskundig vraagstuk, waarmee de heilige en luisterrijke bouwkundige infrastructuur wordt beschreven, waarbinnen de cultus wordt georganiseerd en bediend. Parallellismen met Assyrische en voornamelijk Babylonische teksten laten toe de hypothese te formuleren, dat de joodse architectuurbeschrijvingen daaruit hebben geput met dien verstande, dat laatstgenoemde voorstellingen aspecten combineren, die in eerstgenoemde teksten afzonderlijk of in minder gebundelde mate worden besproken. Op basis van vergelijkend onderzoek van Aramees ieuw Jeruzalem, Ezechiël en de Tempelrol worden vier aspecten van de opmetende beschrijvingen besproken: de context (hoofdstuk 12), de werkwijze (hoofdstuk 13), de eigenschappen (hoofdstuk 14) en bijzondere constructietypen (hoofdstuk 15). Van de genoemde aspecten komen volgende deelaspecten aan bod: 1. van het aspect context: de positie van de auteur (12.1.), de situering in de tijd: bouwfazen en historische context (12.2.) en het bouwmodel en de bouwopdracht (12.3.) en het didactisch opzet van de auteur (12.4.). 2. van het aspect werkwijze: het wiskundig probleem in combinatie met de indruk van volledigheid (13.1.), het pragmatische versus het gebiedende principe (13.2.), de combinatie van het analytische, het consecutieve en het summatieve principe (13.3.), de volgorde (13.4.), van het bijzondere naar het algemene en van het algemene naar het bijzondere (13.4.1.), verloop van het gehele bezoekstraject (13.4.2.), de absolute en relatieve oriëntatie en plaatsbepaling (13.5.), het volledigheidsprincipe (13.6.), het gebruik van ֹל/( וֹל13.6.1.), hypervolledigheid door middel van redundantie: enkele en dubbele opgave van de afmetingen (13.6.2.), opsomming (13.6.3.), de identiteit van de afmeting en de vorm (13.7.), bij middel van vergelijking (13.7.1.) en bij middel van vierkante vorm (13.7.2.). 3. van het aspect eigenschappen: de afmetingen en dimensies (14.1.), het materiaal: hout, steen, goud, zilver, brons, ijzer, kostbare gesteenten en nietvermelde materialen 23
(leem, aardpek, textiel en dierlijke materialen) (14.2.), de kleur (14.3.), verfraaiing van het wiskundig vraagstuk bij middel van kostbare materialen en kleuren (14.4.). 4. van het aspect constructietypen: de stadsplattegrond die van het tempelcomplex en de ligging van de tempel (15.1.), de omwalling (15.2.), de poortgebouwen (15.3.), de trappenhuizen (15.4.), de zuilen en zuilengalerijen (15.5.), slachtplaatsen (15.6.), kookplaatsen (15.7.), het huis van het wasbekken en het huis van het cultusgerei (15.8.), de vogelverschrikking, de latrines en de plaatsen voor melaatsen, mannen met vloeiingen en verontreinigingen (15.9.). Het deel over de architectonische voorstellingstechniek wordt afgesloten bij middel van een bespreking van Assyrische en vooral Babylonische parallellen. Dit geschiedt aan de hand van koninklijke inscripties en verslagen (16.1.), teksten met topografische inslag (16.2.) en een lofzang op Babylon met vermelding van kostbare gesteenten (16.3.). Mogelijke Babylonische invloed op andere domeinen dan architectuurbeschrijving wordt vermeld (16.4.). 1.6. Deel vijf: cultus De manuscripten 2Q24 en 11Q18 onderscheiden zich van de manuscripten 4Q554, 4Q554a en 5Q15, omdat zij naast architectuurbeschrijving ook elementen van cultusbeschrijving bevatten. 4Q555 heeft uitsluitend betrekking op de eredienst. De cultus wordt op twee wijzen beschreven. Enerzijds aanschouwen gids en bezoeker cultushandelingen, die worden uitgevoerd in hun aanwezigheid volgens het schouwspelprincipe (17.1.), anderzijds leest de gids voor uit een geschrift. Onderzocht wordt, of de elementen van de beschreven cultus overeenstemmen met de cultus van de Pentateuch. Hiertoe wordt eerst de rol van God (17.2.), de vorst (17.3.1.) en het volk van Israël bestudeerd (17.3.2.). Vervolgens worden volgende elementen besproken: kalendergebonden handelingen (17.4.), het dagelijks offer (17.5.), de sabbat, de ceremonie met de toonbroden en de nieuwe maan (17.6.), de jaaraanvang, het paasfeest, het feest van de ongedesemde broden, קורבen de celebratieoffers (17.7.), bewerkstelliging van verzoening (17.8.), het brand- ( )הָ ֹעלָהen plengoffer en de uitdrukking “aangename/lieflijke geur”, ( ֵריַח נִ יח ַ ֹוח17.9.) en het graanoffer (17.10.). Er wordt onderzocht, of cultushandelingen worden uitgevoerd, die parallel verlopen met handelingen in de Tanach (17.11. en 17.12.). De aandacht wordt gevestigd op gereciteerde teksten en zegening (17.13.) en op moeilijk toewijsbare offerceremoniën (17.14.). Nagegaan wordt, of de drie geledingen van het priesterambt, de hogepriester (ַרָ א ָהֵ נָא/אא ָ )ָהֵ ֵר, de priesters en de Levieten, worden genoemd en welke status laatstgenoemden hebben (18.1.). Verder wordt onderzocht, of de hogepriesterlijke en priesterlijke kleding wordt beschreven (18.2. en 18.3.) en of bepalingen zijn uitgevaardigd met betrekking tot het dragen van genoemde kleding (18.4.). Onderzoek wordt uitgevoerd naar verwijzingen met betrekking tot de aflossing van de tempelwacht (18.5.). Tenslotte wordt onderzocht of de eredienst in Aramees ieuw Jeruzalem aards of hemels van aard is met verwijzing naar de Liederen van het sabbatoffer en met vergelijking van de beschreven architectuur (19.).
24
1.7. Deel zes: eschaton Aramees ieuw Jeruzalem bevat twee verwijzingen naar het eschaton: enerzijds vermelding van traditionele vijanden, overheersende naties en eigentijdse vijanden met betrekking tot het einde van de onderdrukking (4Q554 2 III), en anderzijds de vermelding van “levende wateren” in een zwaar beschadigde context (11Q18 10 I 1). Aangaande de betekenis van eerstgenoemde passus wordt onderzocht, of er wordt gerefereerd aan een gewelddadige eindstrijd naar analogie met de Oorlogsrol, de opeenvolging van koninkrijken naar analogie met het boek Daniël (21.) of een andere fundamentele wending in de geschiedenis van de schepping (20.). De vermelding van “levende wateren”, vermeld op 11Q18 10 I 1, wordt vergeleken met het concept, dat eveneens wordt behandeld in Ezechiël, Zacharija, Joël en het Testament van Jakob, waar het telkens verbonden is met gebeurtenissen van eschatologische aard (22.). 1.8. Appendices: tekstbewerking, lexicon, literatuurlijst, lijst foto’s, afbeeldingen en auteursregister Het tweede volume van voorliggend proefschrift bevat de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem in kwadraatschrift en een eigen Nederlandse vertaling met commentaar in voetnoot (24.). Daarna volgt het lexicon (25.), waarna in excursie een aantal de schrijfwijze van getallen wordt besproken (26.1.) en de drie lengtematen, de stadion, de roede en de el (26.2.). De betekenis van volgende bouwtechnologische termen wordt onderzocht: ֹ( אֲ ס26.3.1.), *( ַ יִת26.3.2.), ָ ָרי, en ( ָ ָריָה26.3.3.), ( ֹ" ָה26.3.4.), ָ"ֹ (26.3.5.), "ַ (26.3.6.), ( זָוִ י26.3.7.), ל$( ְטל26.3.8.), ָ א$ַ; ָ&טימ ִ ִ י$ַ (26.3.9.), *מֶ עָ ל (26.3.10.), מַ ִ)יַעen ַמ ִ)יעָ ה, ַמ ִ)יעָ ה, en ( מַ ִ)יעָ י26.3.11.), ( מרפסה26.3.12.), ( עֲ לָל26.3.13.), ( עֲ ִעי26.3.14.), ַרזָה+ְ en ַר ָזי ְָתא+ְ (26.3.15.), ( ְבִ ק26.3.16.), ר$ (26.3.17.), ְַפ (26.3.18.), ָ$,ַ (26.3.19.), ַרע,ְ (26.3.20.). Akkadische en Perzische leenwoorden worden besproken (26.4.). De aandacht wordt gevestigd op de invloed van het Hebreeuws taalgebruik door middel van hebraïsmen (26.5.1.) en ontlening aan het Hebreeuwse lexicon, waartoe een inventaris van bedoelde termen wordt opgesteld (26.5.2.). In grammaticaal opzicht worden de woordvolgorde van nominale en werkwoordelijke zinnen (27.) en het gebruik van tijden en wijzen (28.) onderzocht. Het tweede volume bevat verder een lijst van de foto’s (29.), de afbeeldingen (30.), een literatuurlijst (31.), een auteursregister (32.) en referenties van de belangrijkste architectonische beschrijvingen in andere teksten dan Aramees ieuw Jeruzalem (33).
25
26
DEEL EE/: MA/USCRIPTE/ 2. De manuscripten 2.1. Materiële beschrijving van de manuscripten 2.1.1. Materiaal, omwikkeling, naaisporen, regel- en kolomlijnen en beschreven zijden Zoals bij 86% van de manuscripten, ontdekt in de grotten van Qumran, bestaat de ondergrond van Aramees ieuw Jeruzalem uit geprepareerd leder, materiaal, waarop het grootste deel van de literaire teksten, afkomstig uit de grotten, is neergeschreven4. Twee fragmenten van 4Q554 met naaisporen, 4Q554 2 I en 4Q554 2 II en III, zijn op de jongste foto, PAM 43.589, direct met elkaar verbonden tot een directe join, waarvan de geldigheid niet unaniem wordt aanvaard5. Fragment 21 van manuscript 11Q18 vertoont naaisporen aan de linkerrand. Links van genoemde sporen zijn geen lettertekens bewaard gebleven. De toestand, waarin manuscript 11Q18, grotendeels bestaande uit twee versteende proppen6, werd ontdekt, toont aan, dat de volledige tekst in dit geval wel degelijk op één rol was geschreven. Genoemd manuscript bevat architectonische beschrijving, cultusbeschrijving en verwijzing naar een grondige omwenteling in de geschiedenis. Het principe, dat in Qumran één rol aan één enkele tekst7 is gewijd, wordt hier blijkbaar toegepast. 11Q18 bevat sporen van omwikkeling bij middel van textiel. Aan twee stukken leder kleeft immers een stukje doek, nu bruin verkleurd, waarin de rol was gewikkeld. Vier afzonderlijke stukjes doek in doos 1030 behoren eveneens tot de overblijfselen van bedoelde rol. Er bleven geen sporen bewaard van lederen linten, bestemd, om de rol toe te binden8. Op de fragmenten van 1Q32, 2Q24, 5Q15 en 11Q18 zijn droge horizontale regellijnen getrokken, zoals nagenoeg op alle lederen manuscripten afkomstig uit Qumran en Masada9. Zoals op alle rollen, ontdekt in de Judese woestijn10, lijken de lettertekens opgehangen te zijn aan de regellijnen. Op 11Q18 21 zijn een vage droge verticale lijn zichtbaar en zeven richtpunten, om de lijnen te trekken11. Tov vermeldt expliciet, dat manuscript 2Q24 geen sporen vertoont van laatstgenoemde punten of streepjes12. Geen enkel van de fragmenten draagt tekst op de rugzijde13.
4
Tov 2004: 32. Zie bespreking onder 3.6., eerste volume. 6 Zie materiële beschrijving door García Martínez e.a. 1998: 305 en verder onder 2.1.7., eerste volume. 7 Tov 2004: 39. 8 Tov 2004: 40 – 42: rollen werden op drie wijzen toegebonden: bij middel van lederen linten, bij middel van stoffen omwikkeling en bij middel van de combinatie van beide genoemde technieken. 9 Tov 2004: 58. 1Q32: Milik 1955: 134, 2Q24: Baillet 1962: 85, 5Q15: Milik 1962: 184 en 11Q18: García Martínez e.a. 1998: 305. 10 Tov 2004: 61. 11 García Martínez e.a. 1998: 338. 12 Tov 2004: 65. 13 Tov 2004: 120. 5
27
2.1.2. Volledigheid van de tekst, varianten en aantal kolommen per rol Rollen afkomstig uit de Judese woestijn bevatten in principe slechts één enkele teksteenheid op enkele uitzonderingen na14. Er kan bijgevolg worden aangenomen, dat elk van de zeven manuscripten in volledige vorm slechts één enkele tekst heeft bevat, namelijk die van Aramees ieuw Jeruzalem. De vraag, of de tekst op alle bedoelde manuscripten wel identiek was, blijft om begrijpelijke redenen onbeantwoord. De bewaarde tekstgedeelten vertonen tien spellingsvarianten en één enkele variant in formulering15. De toestand van de bewaarde fragmenten van 4Q554a en 5Q15 laat niet toe met zekerheid te bepalen, of de regellengte op beide manuscripten oorspronkelijk overal dezelfde was16. Manuscript 11Q18 telde minstens 43 kolommen17. Aangezien de tekst van 1Q32, 4Q554, 4Q554a, 4Q555 en 5Q15 niet voorkomt op de bewaarde fragmenten van 11Q18 enerzijds en er nog resten van genoemd manuscript bewaard zijn in de propvorm, kan de tekst ervan in elk geval op meer dan 43 kolommen worden geschat. Voegt men de drie opeenvolgende kolommen van 4Q554 1 en de twee opeenvolgende kolommen van 5Q15 1 hieraan toe, dan levert dit een totaal op van minimum 48 kolommen. Het versteende gedeelte van de grote prop wijst er volgens García Martínez e. a. op18, dat minstens 3 mm van de buitenzijde van de rol niet kunnen worden blootgelegd, waaruit volgt, dat minstens acht maar mogelijk meer omwentelingen, elk 11 – 12 cm breed, van het begin van de rol verloren zijn gegaan. De inhoud van genoemde omwentelingen blijft uiteraard ongekend. 2.1.3. Aantal regels per kolom Op geen enkel van de zeven manuscripten bleef een kolom integraal bewaard. Een groot fragment van manuscript 4Q554 bevat de resten van drie opeenvolgende kolommen. Het ontbrekende tekstgedeelte tussen de eerste en de tweede kolom van genoemd manuscript kan met vergaande graad van zekerheid worden gereconstrueerd, gelet op de nagenoeg stereotiepe formulering enerzijds en gelet op de specifieke inhoud, de opmeting van de omwallingsegmenten19 met 12 poorten, anderzijds20. Hoewel de tekst zelf kan worden gereconstrueerd, is het onmogelijk de juiste verdeling ervan over de regels te bepalen omwille van het inconsequente gebruik van de ruimere spaties21. Inzake het aantal regels van 4Q554 1 II merkt Puech22 het volgende op: “(…) la partie inférieure des colonnes de 4Q Jaa, rouleau qui portait soit 22, soit 23 lignes par colonne”. In voorliggend proefschrift wordt de nummering, 14
Tov 2004: 39. Uitzonderingen: Meditatie over de schepping (4Q305), Otot (4Q319) en Regel van de gemeenschape (4Q259), Werken van God (4Q392) en Gemeenschappelijke biecht (4Q393), Instructietekst (4Q448) en contracten uit Murabat (Mur 24). 15 Zie inventaris onder 24.9., tweede volume. 16 Zie verder onder 3.10., eerste volume. 17 11Q18 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 I, 10 II, 11, 12 I, 12 II, 13, 14 I, 14 II, 15, 16 I, 16 II – 17 I, 17 II, 18, 19, 20, 21, 22, 23 I, 23 II, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31 I, 31 II, 32, 33, 34, 35, 36 en 37. García Martínez e. a. 1998: 355 vermelden het bestaan van andere fragmenten met slechts enkele lettertekens. 18 García Martínez e. a. 1998: 309. 19 In voorliggend proefschroeft wordt de term “omwalling” aangewend, om de gehele omwalling van een architectonisch complex aan te duiden, de term “muur”, om één van de vier zijden van een rechthoekige omwalling aan te duiden, en de term “segment”, om een onderdeel van een muur aan te duiden. 20 Zie hoofdstuk 7, eerste volume. 21 zie verder onder 2.1.5., eerste volume. 22 Puech 1995: 89: voetnoot 6.
28
die rekening houdt met 23 regels23, om praktische redenen, gehandhaafd. García Martínez, hierin gevolgd door Ditommaso24, stelt een lezing voor met 22 regels op 4Q554 1 I en II. De lezing met 23 regels berust op de positie van de onderste regel op 4Q554 1 II, die op de foto’s PAM 41.940 en PAM 43.564 duidelijk lager is dan die van de onderste regel op 4Q554 1 I. Uit de foto kan niet worden afgeleid in welke mate deze lagere positie oorspronkelijk is of wordt teweeg gebracht door verkreukeling en verkrimping. In het tweede volume van voorliggend proefschrift wordt eveneens een tweede reconstructievoorstel van 4Q554 1 II geformuleerd, rekening houdend met een kolom van 22 regels (zie onder 24.3.1., tweede volume). Van de eerste kolom van 5Q15 1 bleven zowel de kop- als de voetmarge bewaard. In dit proefschrift wordt een kolomlengte van 22 regels ondersteld. Volgens Wise had 2Q24 per volledige kolom 21 regels en 5Q15 20, volgens Milik telde manuscript 5Q15 per volledige kolom minstens 19 regels25. 2.1.4. Aantal lettertekens per regel Volgens eigen berekening luidt het aantal lettertekens per regel op de manuscripten 4Q554, 4Q554a en 5Q15, de enige manuscripten, waarvan de toestand van de fragmenten telling toelaat, als volgt:
2Q24 4Q554 1 I 4Q554 1 I 4Q554 1 II (23) 4Q554 1 II (22) 4Q554 1 III 4Q554 2 II 4Q554a 5Q15 I 5Q15 II
gemiddeld
minimaal
maximaal
Ditommaso (2005: 23- 24)
51,63 53, 27 50, 9 51,8 60 47, 3 72,7 85, 4 78, 6
38 38 48 51 55 46 66 83 73
60 63 53 62 65 48 78 89 82
48, 5 – 51,3
Milik (1962: 84)
Wise (1990: 55) 38
86 76
70
45, 6 – 48, 5
2.1.5. Gebruik van ruimere spaties (= VACATs) Op 1Q32 en 4Q555 na bevatten alle manuscripten wijdere spaties (= VACATs) tussen woorden. De context op 2Q24 is te onvolledig bewaard gebleven, om te kunnen bepalen welke betekenis ruimere spaties daar hebben: “de priesters VACAT de twee broden, waarop w[(as de wierook) … kijkende]” (2Q24 4: 14.) en “[…]x[…]VACAT en ik kijkende was naar datgene, wat gegeven <wordende was> aan a[lle priesters …]” (2Q24 4: 17.). De context van de verscheidene ruimere spaties op 11Q1826 is eveneens te zwaar verstoord, om besluiten te kunnen trekken. Op fragment 1 van 4Q554 komen ruimere spaties driemaal voor: 1° “[… en vanaf] [de hoek] van het oosten, die VACAT in het noorden ” (4Q554 1 I 11), 2° “[van het oosten vijfendertig stadia en] vanaf VACAT deze hoek naar het westen”27 en 3° “25 VACAT En hij leidde mij naar de binnenzijde van de stad en [hij] ma[t het (= elk) 23
García Martínez en van der Woude 1995: 151 en 2007: 601, García Martínez en Tigchelaar 1998: 1108 – 1109, Söllner 1998: 127 en Cook 2005: 47. 24 García Martínez 1996: 130 en Ditommaso 2005: 32. 25 Wise 1990: 55 en Milik 1962: 184. 26 11Q18 4: 2 en 3; 10 I 4; 12 I 4; 11: 5; 18: 4; 22: 7; 21: 5; 27: 2; 26: 4 en 5. 27 4Q554 1 I 17.
29
woon]blok op, [de buitenzijd]e van de lengte en van de breedte: roeden” (4Q554 1 II 11 - 12). In de eerste twee gevallen is de positie van de ruime spatie onlogisch, aangezien zij zinsdelen van elkaar scheidt, die in syntactisch opzicht nauw samenhoren. In het eerste geval wordt een relatief pronomen van de rest van de desbetreffende bijzin gescheiden. In het tweede geval wordt een prepositie gescheiden van het substantief, waarop het betrekking heeft. De positie van de spatie in het derde geval echter is zowel syntactisch als inhoudelijk verklaarbaar. Er worden geen nauw samenhorende zinsdelen van elkaar afgezonderd. Wel worden enerzijds bij middel van de ruime spatie volledige zinnen van elkaar gescheiden en anderzijds een belangrijke inhoudelijke wending in de tekst ingeleid. Na beëindiging van de rondleiding buiten de stad, wordt de bezoeker de stad binnengeleid. Van de tweede regel op 4Q554a is niets anders bewaard dan een zeer ruime VACAT. Uit de inhoud van de zin op de volgende regel kan worden opgemaakt, dat deze ruime spatie bedoeld kan zijn geweest, om de opmeting van het interieur van het poortgebouw te scheiden van de opmeting van de woonmodules aan de binnenzijde van een woonblok: “[(En hij voerde mij) binnenin (het woonblok en hij toonde mij erin de woonmodules van poort tot)] poort: vijftien ; acht aan één zijde naar de hoek” (4Q554a II 3). De ruime spatie op 5Q15 1 I 20 scheidt de inleiding tot opmeting van het interieur van het poortgebouw enerzijds af van de daadwerkelijke opmeting ervan anderzijds: “[En hij mat op de gehele inko]m[hal en de ruim[ten erv]an. VACAT En hij mat op binnen de ink[o]mhal: haar lengte [(der)tien] ellen [(en haar breedte tien ellen)]”. De afmetingen van de ruime spaties met inhoudelijke betekenis zijn erg groot op 4Q554 en 4Q554a, zoals opgemerkt door Ditommaso28 maar niet op 5Q15. Ditommaso leest op 4Q554 nog minder omvangrijke ruime spaties op 1 II 9, 15 – 20, 7: 22 en in de gereconstrueerde tekst van 1 II 6 en 8, wat niet wordt bevestigd door de foto’s29. Uit deze veelvuldig inconsequent geplaatste kleinere VACATs leidt Ditommaso af, dat de tekst van 4Q554 op ondeskundige (“inexpertly”), vlugge (“quickly”) en ondoordachte (“haphazardly”) wijze is gekopieerd30. 2.1.6. /ummering fragmenten en kolommen Beyer31 geeft een volledig eigen nummering aan alle fragmenten. De fragmenten van 4Q554 worden niet door iedereen op dezelfde wijze genummerd. García Martínez en van der Woude32, Cook33, García Martínez34, García Martinez en Tigchelaar 35, Söllner36 en Ditommaso37 onderscheiden twee grote fragmenten, met name “fragment 1” en “fragment 2”. Abegg38, Cook39 en Tigchelaar40 noemen deze fragmenten respectievelijk “fragment 2” en “fragment 3”. Zij onderscheiden tevens een derde
28
Ditommaso 2005: 2005: 19. Ditommaso 2005: 19. 30 Ditommaso 2005: 20. 31 Beyer 1984, 1994 en 2004. 32 García Martínez en van der Woude 1995: 150 – 152 en 2007: 600 - 602. 33 Cook 1996: 181 – 184. 34 García Martínez 1996: 129 - 131. 35 García Martinez en Tigchelaar 1998: 1106 – 1111. 36 Söllner 1998: 126 – 128. 37 Ditommaso 2005: 25 - 65. 38 Abegg 2003: passim. 39 Cook 2005: 44 – 51. 40 Tigchelaar 2007: 259. 29
30
fragment, “fragment 1”41. Het enige fragment van 4Q554a wordt uitsluitend genummerd door Abegg42 door middel van 1ii. De twee kolommen van dit enige fragment worden niet onderscheiden door García Martínez en Tigchelaar 43 en Ditommaso44. Cook45 geeft een eigen nummering aan de fragmenten van 4Q555: 4Q555 1 = 3, 4Q555 2 = 1 en 4Q555 3 = 2. In voorliggend proefschrift worden de regels 5Q15 1 I 7 - 14, zoals genummerd door Milik, toegewezen aan een afzonderlijk fragment 2246. 2.1.7. Materiële beschrijving per manuscript Volgens Milik is het huidoppervlak van de eerste zeven fragmenten van 1Q32 licht korrelig en hun rugzijde een weinig gewafeld47. De lettertekens grijpen in op de droge regellijnen. De interlinie bedraagt 7 mm. Het handschrift vertoont een redelijk goed gecalibreerde ductus. Baillet geeft een algemene beschrijving van manuscript 2Q24 en een van de afzonderlijke fragmenten48. De tanige huid vertoont de kleur van koffie met melk soms naar rood verkleurend maar soms ook verzwart. De huid is niet gaaf bewaard. Zij vertoont talrijke gaten en breuken. De fragmentranden zijn sterk aangevreten. Onderaan fragment 8 is een gewelddadige scheur zichtbaar. De beschreven zijde vertoont poriën maar de rugzijde is gladder49. De regellijnen zijn getrokken bij middel van een droge punt met een interlinie van 7 mm. De rechtermarge is 8 mm breed (fragment 4, waar het naaisel bewaard is gebleven aan het begin van het blad), de linkermarge 1 cm (fragmenten 1 en 6) en de voetmarge minstens 2, 2 cm (fragment 1). Het handschrift van het begin van de eerste eeuw van onze tijdrekening is elegant. De gemiddelde lettertekenhoogte bedraagt 2 mm. hē is 3 mm hoog. De spaties tussen de woorden variëren van 2 tot 2, 5 mm maar soms is de afstand kleiner. De manuscripten, respectievelijk gerangschikt onder de nummers 4Q554 en 4Q554a, zijn volgens de huidige uitgever, Puech, wel degelijk verschillende afschriften van dezelfde tekst en geen fragmenten van hetzelfde manuscript, gelet op de schikking van de kolommen en de regels enerzijds en de paleografische kenmerken50 anderzijds. Ditommaso vult de argumenten van Puech aan bij middel van volgende vier kenmerken51: 1° beide manuscripten vertonen onderling paleografische discrepanties. Hiermee bedoelt Ditommaso het veelvuldige gebruik van kortere VACAT’s van verschillende lengte in 4Q554, waarvan de toepassing bovendien aan geen enkele regel lijkt te beantwoorden52, 2° 4Q554 1 en 4Q554 2 vertonen geen horizontale regellijnen in tegenstelling tot 4Q554a, waar de lijnen duidelijke zichtbaar zijn, 3° er zijn drie verschillen merkbaar in de wijze, waarop cijfertekens worden geschreven. Hiermee bedoelt Ditommaso53: a. de vorm met de 41
= 4Q554 3: Ditommaso 2005: 68; Beyer 2004: J 5: 30. Abegg 2003. 43 García Martínez en Tigchelaar 1998. 44 Ditommaso 2005. 45 Cook: 2005: 50 en 52. 46 Zie onder 3.4. eerste volume. 47 Milik 1955: 134. 48 Baillet 1962: 84 – 85. 49 Deze vaststelling bevestigt , dat de meeste manuscripten op de behaarde zijde van de huid, dukhustos, zijn geschreven (Tov 2004: 35). 50 Puech 1995: 89 – 102, in het bijzonder 88; verwijzing apud García Martínez 1999: 448: 33. 51 Ditommaso 2005: 50 – 51. 52 Ditommaso 2005: 19 – 20. 53 Ditommaso 2005: 78. 42
31
ypsilonvormige ligatuur, uitgebreid bij middel van een voet, komt niet voor op 4Q554a maar wel vaak op 4Q55454, b. het teken voor 20 heeft bovenaan een serif op 4Q554 (1 I 19, II 7, 9, 11, 13 – 14, 13 en 13, 15, 18 en 19) maar niet op 4Q554a (II 4) en c. de tekens voor de eenheden op 4Q554 1 en 2 hebben een normale lengte, zijn vetjes geschreven met overwegend verticale houding, terwijl de overeenstemmende tekens op 4Q554a korter en dunner zijn en de neiging vertonen bovenaan naar rechts over te hellen, 4° de lettertekendichtheid van beide manuscripten is verschillend en 5° beide fragmenten van 4Q554 bevatten de onderste kolomgedeelten en ondermarges van de tekst tegenover het enige fragment van 4Q554a, dat de bovenmarge en de bovenste gedeelten van de kolommen bevat. Er is geen materiële beschrijving van 4Q554 in editio princeps beschikbaar55, omdat genoemd manuscript nog niet als dusdanig werd gepubliceerd. Bedoeld manuscript bestaat in elk geval uit twee grote fragmenten 4Q554 1 en 2. De foto’s bevestigen de beschrijving, uitgevoerd door Ditommaso56. Eerstgenoemd fragment bestaat uit een stuk huid met onregelmatige vorm, dat ongeveer 25 cm breed is langsheen de horizontale as en 13 cm langsheen de verticale as. Het onderste gedeelte van drie kolommen is gedeeltelijk bewaard. Van kolom I is de linkerhelft van 14 regels bewaard. Van kolom II zijn 18 regels gedeeltelijk bewaard, van kolom III tien regels. Het gehele stuk huid vertoont sporen van vervorming. Er loopt een scheur met onregelmatige vorm doorheen de volledige kolom II. De huid van kolom III is vervormd door inkrimping. 4Q554 2 bestaat uit twee kleinere stukken, die samen 17 cm meten langs de horizontale as en 8 cm langs de verticale. Van kolom I zijn vier regels bewaard, van kolom II en III respectievelijk 11 en negen regels. Slechts twee regels van kolom II zijn volledig bewaard gebleven. Op PAM 43.589, lichtjes groter van schaal dan 41.940, is het stukje met de kolommen I en II enerzijds bij middel van een directe join samengevoegd met het stukje van kolom III anderzijds. Genoemde join wordt verder besproken onder 3.3.. Volgens Ditommaso behoren een zestal stukjes, verder besproken onder 3.4., eveneens tot 4Q554, waarbij hij enerzijds verwijst naar Beyer en anderzijds naar Strugnell57: Ditommaso 4Q554 3 4Q554 4 4Q554 5 4Q554 6
Beyer (1994) J1-4 J 5: 30 J 5: 40 J 5: 50 J 4: 51 - 54 J6 J6 J7
Strugnell (1988) JNa 3
4Q554 7 (= 4Q554 2 III) 4Q554 8 (= 4Q112 4 (4QDan ?)
JNa 4 JNa 5
Ditommaso beschrijft 4Q554a als een driehoekig fragment met als afmetingen 11 x 11 x 16 cm58. Bedoeld fragment bevat resten van 12 regels met tekst en één VACATregel. Uit de tekstuitgave van Ditommaso blijkt niet, dat de resten van bedoeld manuscript twee kolommen bestrijken. Op de foto’s zijn links van de reeds gepubliceerde kolom59 54
Betreffende de lezing van de cijfertekens: zie 26.1., eerste volume. Op de Conference on “The AramaicTexts from Qumran” (Aix-en-Provence; 30 juni – 2 juli 2008) heeft Puech de nakende publicatie aangekondigd in DJD XXXVII. 56 Ditommaso 2005: 13 – 14. 57 Ditommaso 2005: 14. Zie ook onder 20., eerste volume. 58 Ditommaso 2005: 15. 59 O.m. García Martínez en Tigchelaar 1998: 1110 – 1113. 55
32
schaarse resten van lettertekens van een andere kolom zichtbaar. Gelet op de beschadigde toestand van de tekst is het onmogelijk de juiste afmeting van de tussenmarge te bepalen. Aangenomen, dat het eerste teken op de eerste regel ‘ālef is, gevolgd door de resten van één of twee tekens, dan bedraagt het gemiddelde aantal lettertekens per regel mogelijk 47(?). Manuscript 4Q555 omvat minstens drie zeer kleine fragmenten. Volgens Ditommaso kan het totale aantal zes en mogelijk meer kleine fragmenten bedragen60. Meer gegevens zijn niet beschikbaar, omdat het manuscript nog niet werd gepubliceerd in editio princeps. Milik beschrijft in de editio princeps de fragmenten van 5Q1561. De korrelig huid heeft een gemiddelde dikte. Het huidoppervlak is op sommige plaatsen beschadigd. De droge regellijnen zijn vrij fijn getrokken. De kop- en voetmarge zijn respectievelijk 15 mm en 18 mm breed. De marge tussen de kolommen bedraagt 15 mm, de interlinie 6 mm, de gemiddelde hoogte van de lettertekens 2 mm. García Martínez e.a. geven een grondige materiële beschrijving van manuscript 11Q18.62 Op het tijdstip van zijn ontdekking was 11Q18 een gedeeltelijk versteende rol, die niet kon worden ontrold. Op advies van Plendereith werd het niet gepetrifieerde gedeelte weggesneden. De gekende fragmenten, die door van der Ploeg in veiligheid werden gebracht, evenals degene die later van de grote prop, afgebeeld op PAM 43.993, konden worden losgemaakt worden hierna behandeld. De meeste fragmenten zijn donker en broos aan de linkeren onderzijde. In sommige gevallen zijn de lettertekens, die nog leesbaar zijn op de foto, niet meer herkenbaar op de platen. De fragmenten zijn lichtbruin en worden donkerder naar de randen toe. Fragmenten 30 – 33 zijn donkerder dan de andere en hun huid heeft een andere granelure. De huid heeft de gangbare dikte: ca 3 – 0, 4 mm. Horizontale en verticale droge lijnen zijn meer of minder goed zichtbaar. De versteende gedeelten van de rol worden bewaard in dozen. Delen met bijzondere eigenschappen, zoals schrift en textiel zijn afgebeeld op PAM 43.993 en worden bewaard in doos 578A. Andere dozen bevatten eveneens versteend materiaal, dat, op het eerste gezicht, zou kunnen worden verward met stenen. Vier van bedoelde stukken in genoemde doos vergen een beschrijving. De rechterbovensectie van de grote prop, afgebeeld op PAM 43.99363 is volledig versteend en werd van de rest van de prop losgemaakt. Haar rechterzijde met een maximale dikte van 4, 3 – 4, 4 mm is helemaal donker en heeft een glanzend oppervlak zoals de linkerzijde van sommige fragmenten. De linkerzijde van genoemde sectie wordt stapsgewijs dunner, wat wijst op verscheidene rolomwentelingen. Schrift is bewaard op de bovenste en op de derde laag maar twee verschillende lagen zijn zichtbaar op de oppervlakte van de kleine prop op PAM 43.99364. Pogingen werden ondernomen, om de bovenste laag te verwijderen maar deze kleinere versteende prop is erg rimpelig, zodat slechts enkele stukken konden worden verwijderd65. Deze prop heeft een maximale dikte van 3 mm, waarvan vijf of zes lagen kunnen worden onderscheiden. Aan twee andere stukken kleeft en stukje doek, nu bruin van kleur, waarin de rol opgeborgen was. Het grootste verkoolde stuk vertoont duidelijk twee lagen van dit doek. De volledige dikte bedraagt 3 mm. Aan de rugzijde van het kleinste stuk kleven stukjes doek (pl. XL). Ook de inhoud van doos 1030 bevat vier zuivere stukjes doek, waarvan één wollen, behoort mogelijk tot de restanten van de rol. Deze stukjes doek behoren misschien tot de 60
Ditommaso 2005: 15. Milik 1962: 184. 62 García Martínez e.a. 1998: 305 – 306. 63 García Martínez e.a. 1998: pl. XXXV, frg. 3. 64 García Martínez e.a. 1998: pl. XXXV, frgn 1 + 2. 65 García Martínez e.a. 1998: pl. XXXV, frgn 1 + 2; pl. XL. 61
33
oorspronkelijke omwikkeling van de rol, die later gedeeltelijk petrifieerde en aan de rol ging kleven. Er werden geen afmetingen van de ongeopende rol gerapporteerd66. Volgens foto PAM 43.98167 was de ongeopende rol 10, 6 cm hoog. De breedte in het midden varieert van 3, 5 tot 3, 8 cm. De hoogte van het grootste niet gebroken fragment (frg. 12) bedraagt 8, 25 cm. Het samengestelde fragment 13 is 8, 55 cm hoog. Op PAM 43.993 zijn de grote prop en fragmenten 10 en 11 een beetje hoger dan 8 cm. Fragment 14 (join van twee stukken) is 7 cm hoog. Alle andere fragmenten zijn 5 tot 6,5 cm hoog. Het breedste is frg. met 18: 8, 8 cm. Volgens het verslag werd slechts één enkel uitsteeksel losgemaakt en ging de rest verloren. Volgens laatstgenoemde afmetingen is dit niet volledig juist. Fragmenten 6 – 31 hebben een bewaarde kopmarge. Uit onderlinge vergelijking van de fragmenten blijkt, dat de eerste regel niet overal op dezelfde hoogte werd aangezet. Wegens de geringe leesbaarheidsgraad van de regels kan niet steeds worden uitgemaakt of de eerst leesbare regel wel degelijk de aanvangsregel is. De breedste kopmarge vertoont fragment 10: 2, 4 – 2, 5 cm, dit is het bovenste uitsteeksel van de ongeopende rol op de foto. Dit kan de volledige kopmarge zijn. De brede kopmarge van fragment 12 (2 – 2, 1 cm) kan een eerste blancoregel bevatten. De marge tussen de kolommen is bewaard in de fragmenten 10 (mogelijk 2 cm), 12 (1, 5 – 1, 7 cm), 14 (ca 1, 9 cm, 16 (1, 5 – 2 cm), 17 (ca 1, 5 cm), 23 (ca 1, 5 cm) en 31 (1, 5 cm). De afstand tussen de linkse verticale lijn en het uiteinde van de huid in frg. 21 bedraagt 1, 5 cm. De interlinie varieert van 0, 72 tot 0, 76 cm. De gemiddelde letterhoogte varieert van 0, 32 tot 0, 35 cm Deze afmetingen zijn kleiner op de fragmenten 33, 35, 37 en op de onderzijde van frg. 32 (interlinie: 0, 5 – 0, 6 cm en letterhoogte: 0, 25 – 0, 3 cm). Afgezien van de fragmenten 1 - 4, bevat Mus Inv. 578a 50 andere fragmenten68, waarvan het grootste 2,5 x 2 cm meet en het kleinste 0, 2 x 0, 2 cm. De grootste fragmenten, waarvan sommige met aanklevend weefsel, zijn zichtbaar op de foto’s PAM 43.993 en IAA 508044. Vele grotere fragmenten lijken beschreven te zijn, zoals zichtbaar op laatstgenoemde foto, maar de lettertekens zijn slechts vaag zichtbaar en onherkenbaar. De meeste van de kleine fragmenten zijn waarschijnlijk afgebroken van de twee proppen van PAM 43.993 en vertonen sporen van één of twee lettertekens. 2.2. Bijzonderheden: schrapcorrectie en stenografie Het voorstel van Ditommaso, om de schrapcorrectie op 4Q554 1 II 18, waarbij אמי, voorafgaand aan het cijfer 18, werd geschrapt, toe te voegen aan de inventaris, opgesteld door Tov69, wordt na onderzoek op de foto’s bevestigd. Ditommaso merkt op, dat op 4Q554 1 III 19 de vorm אמיwordt weergegeven bij middel van het eerste letterteken ervan: א.70 Deze werkwijze beschouwt hij als een voorbeeld van ondeskundig copiëren71. Mijns inziens is de mogelijkheid van stenografie, hoewel niet consequent toegepast op het gehele manuscript, evenwaardig.
66
García Martínez e.a. 1998: 306 – 307. García Martínez e.a. 1998: pl. LIII. 68 García Martínez e.a. 1998: 355. 69 Ditommaso 2005: 41; Tov 1999: 247 – 25. 70 Ditommaso 2005: 47. 71 Ditommaso 2005: 22. 67
34
3. Tekstinhoud en - structuur 3.1. Toewijzing manuscripten Gelet op de overlappingen, zowel inzake architectonische beschrijving als aangaande cultus, behoren vijf manuscripten, 2Q24, 4Q554, 4Q554a, 5Q15 en 11Q18, ongetwijfeld tot eenzelfde tekst, zoals blijkt uit onderstaande tabel: 2Q24
4Q554
1: 1 – 4
1 II 12 - 15 1 III 14 – 22
4Q554a
5Q15
II 1 - 12
1I1-2 1 I 16 – 19, II 1 - 4 1 II 5 - 15
11Q18
4: 8 - 16
architectuur
20: 1 -7
cultus
De tekst van de overlappingen vertoont afwijkingen op het vlak van spelling, syntaxis en éénmaal naar formulering72. 4Q554, 4Q554a en 5Q15 vertonen geen passussen met betrekking tot de cultus. Eerstgenoemd manuscript bevat een uitvoeriger eschatologische verwijzing (2 III), 11Q18 (10 I) een beperkte. Manuscript 4Q555 is erg onvolledig bewaard gebleven in de vorm van drie kleine stukjes, waarvan de inhoud in verband kan worden gebracht met cultusbeschrijving bij middel van de termen ר$ָ ת+, “tafel” (4Q555 1: 3; 3: 3) en ח-ַ מ, ְ “olie” (4Q555 2: 2). Genoemde termen komen elders op de manuscripten van Aramees ieuw Jeruzalem eveneens voor in cultuscontext: “olie” op 11Q18 29: 4 en “tafel” op 2Q24 3: 3 en 4: 7 en op 11Q18 8: 3 en 20: 3a73. Op basis van deze gegevens kan met enig voorbehoud worden aangenomen, dat 4Q555 een kopie is van Aramees ieuw Jeruzalem, hoewel geen enkele overlapping met één van de zes andere manuscripten beschikbaar is74. Identificatie van 1Q32 als kopie van Aramees ieuw Jeruzalem is volgens Milik mogelijk na vergelijking met fragmenten uit de grotten 2, 4 en 5: “Les sept premiers fragments pourraient appartenir à une apocalypse en araméen, inspirée des derniers chapitres d’Ézéchiel, qui donne la description de la Jérusalem nouvelle, du Temple nouveau, du rituel. On en a probablement des fragments dans les lots de 2Q, 4Q (au moins deux exemplaires) et 5Q.”75 Geen enkele regel van manuscript 1Q32, in zijn huidige staat, bevat twee volledig bewaarde vormen evenmin als enige werkwoordsvorm. Uitdrukkingen typisch voor Aramees ieuw Jeruzalem, in zijn hoedanigheid van opmetende rondleiding, ontbreken eveneens, zoals ִ&חזֵיני ְ , “hij toonde mij” en “ &עֵ לְ נִ יhij leidde mij binnen”. ְמ ַח, “hij mat op”, komt mogelijk éénmaal voor op 1Q32 2: 3. Geen enkele overlapping met één van de zes andere manuscripten is aantoonbaar. Toch kan volgens García Martínez uit de bewaarde termen en uitdrukkingen worden opgemaakt, dat het een architectuurbeschrijvende tekst betreft76. Eigen onderzoek bevestigt dit standpunt aan de hand van de termen ְ תֹל, “muur/wand” (1Q32 7: 1), ד$. ַע, “zuil” (1Q32 1: 1; 5: 2 [ (+ telwoord)), ִמ ְחָ ה, “afmeting” (1Q32 2: 3), ֹו/, “binnenruimte” (1Q32 2: 2), ה.ָ א, ַ “el” (1Q32 15: 2 + telwoord) en ַרע,, ְ “poort” (1Q32 4: 2). Onder 25.6, tweede volume, is een tabel 72
Zie variantenapparaat onder 24.9., tweede volume. “olie” (ח-ַ )מ ְ komt ook oor in de Apocriefe genesis (1QapGen X 16) en “tafel” (ר$ָ ת+) in Tobita (4Q196 2: 11). 74 Reeds García Martínez 1999: 448. 75 Milik 1955: 134. 76 García Martínez 1999: 446: “all the preserved words in the first seven fragments correspond to parts of the other copies”. 73
35
opgenomen met verwijzing naar genoemde termen in de andere manuscripten. Twee termen op 1Q32 hebben wel betrekking op architectonische beschrijving maar komen niet voor in de andere zes manuscripten: ְוִ י,, ַ “basis/sokkel”, (1: 1) en גַלְ גַל, “kapiteel, rad” (14: 2 en 3). Eerstgenoemde term is een hapax legomenon. Laatstgenoemde term komt niet voor in de zes andere handschriften van Aramees ieuw Jeruzalem.77 Yadin heeft gepoogd de passus van 1Q32 te begrijpen als de verwijzing naar de slachtplaats van de tempel naar analogie met een soortgelijke inrichting op de Tempelrol. García Martínez weerlegt dit78. Volgende telwoorden komen voor: “één” (3: 2, 22: 1), “twee” (5: 2 [ + zuil) en “negen” (16: 2). Een flinterdunne verwijzing naar de tempel en cultus kunnen worden afgeleid uit de termen "י,ִ “oordeel” en ִמי, “water” die respectievelijk voorkomen op 1Q32 17: 2 en 11Q18 24: 2 enerzijds en 1Q32 19: 1 en 11Q18 10 I 1 en 3 anderzijds. Volgens García Martínez e.a. moet 11Q18 worden toegewezen aan Aramees ieuw Jeruzalem, gelet op de overlappingen met 2Q24 naar stijl, woordenschat en inhoud79. Deze argumentatie omtrent stijl, woordenschat en inhoud kan worden uitgebreid naar de manuscripten 4Q554, 4Q554a en 5Q15. De manuscripten 1Q32, 2Q24, 4Q554, 4Q554a, 4Q555, 5Q15 en 11Q18 worden toegewezen aan de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem door García Martínez80. Bedoelde toewijzing steunt op overlapping en op inhoudelijke gegevens. Eigen onderzoek bevestigt de overlappingen, waaraan in algemene bewoordingen werd gerefereerd door García Martínez. In voorliggend proefschrift worden de zeven genoemde manuscripten toegewezen aan de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem. In voorliggend proefschrift wordt bijgevolg aangenomen, dat bedoelde tekst drie inhoudelijke aspecten bestrijkt, architectuurbeschrijving, cultusbeschrijving en voleindiging van de geschiedenis. Hiermee sluit de auteur van Aramees ieuw Jeruzalem aan bij een joodse traditie, waarin beschrijving van religieuze architectuur en cultus met elkaar worden vervlochten: de opmetende beschrijving van de tabernakel, Ezechiël en de Tempelrol, de restauratie van de stadsomwalling in ehemija, de heropbouw van de tempel in Ezra, de normatieve tempel op de Tempelrol, de geïdealiseerde beschrijving van de tempel, zijn cultus en de stad in de Brief van Aristeas, de restauratie en herinwijding van de tempel in de boeken Makkabeeën en het Testament van Jakob. Laatstgenoemde tekst en Ezechiël bevatten tevens eschatologische verwijzingen. 3.2. Tekstaanvang Twee onderzoekers spreken zich uit over de aanvang van de tekst. Milik formuleert voorzichtig “A la col. I du grand morceau de 4Q, qui est probablement la première 77
De term komt nog wel éénmaal voor in de Aramese versie van Henoch uit Qumran (Astronomische Henochb; 4Q209 6: 6) met als betekenis “maanschijf”. In de Hebreeuwse teksten uit Qumran komt de term voor in de Damascustekst (CD X 15), een horoscoop (4Q186 1 I 5), de Liederen van het sabbatoffer (4Q405 20 II – 22: 10) en de Tempelrol (11Q19 XXXIV 4, 5 en 9). 78 Zie 15.6., eerste volume. 79 García Martínez e.a. 1998: 308 – 309. 80 García Martínez 1999: 445 – 449; zo ook García Martínez en van der Woude 1995: 148 – 149 (2007: 597: Beschrijving van het ieuwe Jeruzalem), Puech 1995: 87 – 88: voetnoot 1, Vermes 1995: 324, Cook 1996: 180, Maier 1995 I: 252, 277, 301, 369, II: 732, Maier 1997: 316, VanderKam en Flint 2002: 237, García Martínez en Tigchelaar 1997: 111 en 218, idem 1998: 1106, 1136 en 1220, García Martínez 2000: 606 – 607, Puech 2003: 379, Beyer 2004: 129, Ditommaso 2005: 3. Broshi 1992: 9: voetnoot 1, vermeldt 1Q32, 2Q24, 5Q15, 4Q549, 4Q550, 11Q Jer Nouv ar en 4Q232; García Martínez 1985: 561: 1Q32, 2Q24, 4Q?, 5Q15 en 11Q, 1988: 448: 1Q32, 2Q24, 5Q15 en een kolom van een uit grot 4 en een fragment van een kopie uit grot 11, 1992b: 180: 1Q32, 2Q24, 4QNJ, 5Q15 en 11QJN.
36
colonne du manuscrit (…)”81. Puech is minder terughoudend: “Le manuscript 4Q Ja semble avoir preservé les restes de la première colonne, et une reconstruction du texte à l’aide de 5Q15 et de 4Q Ja-b permet de retrouver une bonne partie des quatre premières colonnes de cette oeuvre.”82. Volgens laatstgenoemde onderzoeker vangt de tekst bijgevolg aan met de beschrijving van het stadsplan en de vier zijden van de omwalling met drie poorten per muur83. Zoals Ditommaso terecht aanvoert, onderbouwen genoemde onderzoekers hun uitspraken niet bij middel van argumenten84. Volgens een aantal onderzoekers85 knoopt de auteur van de Aramese tekst aan bij het literaire schema van Ezechiël 40 – 4886 of hanteert hij genoemd schema. Volgens Ditommaso laten de onderzoekers, waarvolgens de rondleiding van buiten naar binnen verloopt, het begin van de tekst samenvallen met het begin van de rondleiding, waaronder Milik, García Martínez en Frey87. Dit standpunt wordt door de bedoelde onderzoekers echter nergens expliciet geformuleerd. 3.3. Doorlopende architectuurbeschrijvende verhaallijn op de manuscripten 4Q554, 4Q554a en 5Q15 De manuscripten 4Q554, 4Q554a en 5Q15 overlappen elkaar in de architectonische verhaallijn, waarin vier architectonische bestanddelen van verschillende omvang worden beschreven. Bedoelde verhaallijn vangt aan bij de opmeting van de stadomwalling, gaat over naar de opmeting van de rastervormige stratenindeling van de stadsplattegrond, vervolgt met de samenstelling van een woonblok, waarvan opeenvolgend de poortgebouwen en de woonmodules worden beschreven. Genoemde opeenvolgende opmeting van onderdelen wordt mogelijk steeds expliciet aangekondigd maar is niet in alle gevallen bewaard gebleven. Drie zulkaardige aankondigingen zijn bewaard: 1° de aankondiging van de opmeting van de algemene omtrek van een/alle woonblok(ken)88, 2° de aankondiging van de opmeting van alle ruimten van een poortgebouw van een woonblokken89 de 3° de aankondiging van de opmeting van het interieur van een woonmodule90.Een expliciet aankondiging van de opmeting van de stadsomwalling is niet bewaard gebleven maar de vermelding van het getal “16” kan een indirecte verwijzing bevatten91. Hierna volgt de Nederlandse vertaling van bedoelde verhaallijn, die voor het eerst werd gereconstrueerd door Milik en later door Starcky in een vloeiende tekst geformuleerd92. De bewaarde tekst van de drie elkaar overlappende manuscripten wordt hierna tot één enkel geheel verwerkt, waarbij links verwezen wordt naar uitspraken, die in de hoofdstukken 8 en 9 inhoudelijk worden besproken. Bedoelde verhaallijn wordt onderbroken door het verlies van een tiental regels bovenaan 4Q554 1 III: 81
Milik 1962: 185. Puech 1995: 89. 83 Puech 1995: 89. 84 Ditommaso 2005: 97. 85 Baillet 1955: 243. 86 Eisenman en Wise 1992: 39, García Martínez 1988: 448 - 449, 1992b: 193, 1999: 449, 2000: 607, Greenfield 1969: 132, Milik 1962: 185, Puech 1977: 592, Carmignac 1979: 27, Vanderkam en Flint 2002: 369, Vermes 1995: 324. 87 Ditommaso 2005: 96 – 97. 88 Zie verder onder 8.3., eerste volume. 89 Zie onder 9.2.3. (uitspraak J), eerste volume 90 Zie onder 9.3.2. (uitspraak ε), eerste volume. 91 Zie onder 8.1., eerste volume. 92 Milik 1962: 185; Starcky 1977: 39. 82
37
A A
B
C D
E
F Ga Gb
[En vanaf de hoek] van het oosten, die VACAT in het noorden , [mat hij op tot aan de poort van het noorden:]vijfendertig stadia. En daar[ deze poort, genoemd naar hem “de poort van] Simeon. En vanaf deze poort naa[r] de poort van het centrum [mat hij op vijfendertig stadia en]daar deze poort, die is [geno]emd naar hem, “de poort[ van Levi”. En vanaf deze poort tot aan de poort van het z]uiden: vijfendertig stadia[en daar deze poort, genoemd naar hem, “de poort van Juda”. En vanaf] deze poort mat hij op tot aan de hoek[van het oosten vijfendertig stadia. En] vanaf VACAT deze hoek naar het westen[ mat hij op tot aan de poort van het oosten 25 stadia en daar deze poort,] genoemd naar hem “de poort van Jozef”. [En vanaf deze poort mat hij op tot aan de poort van het midden:] 25 [stadi]a en daar [deze poort, genoemd naar hem, “de poort van Benjamin”. En vanaf ] deze[ po]ort mat hij op tot aan de poort[van het westen: 25 stadia en daar deze poort, genoemd naar hem, ] “de poort van Ruben” En [vanaf] deze [po]ort[mat hij op tot aan de hoek van het westen, die van het zuiden: 25 stadia. En] vanaf deze hoek mat hij op tot aan de poort van het zuiden: stadia vijfendertig en daar deze poort, genoemd naar hem, “de poort van Issaḥar” En vanaf deze poort ma[t hij op tot aan de poort van het centrum: stadia vijfendertig en daar deze poort, genoemd naar hem, “de poort van Zebulon”. En vanaf deze poort mat hij op tot aan de hoek van het noorden: stadia vijfendertig en daar deze poort genoemd naar hem, “de poort van Gad”. En vanaf deze poort ma[t hij op tot aan de hoek, van het westen, die van het noorden: vijfendertig stadia. En vanaf deze hoek mat hij op tot aan de poort, die van het westen: [2]5 stadia. En zich [deze poort, genoemd naar hem, “de poort van Da]n”. En vanaf [deze] poort [mat hij op tot aan de poort] de centrale: [25] stadi[a en daar ] deze [poort, ge[noem]d naar hem, “de poort van Naftali. En vanaf deze poort mat hij op tot aan de poort [van het ]o[osten] 25 [s]tadia. En deze poort, genoemd naar hem, “de poort van VACAT ‘Ašer”. En hij ma[t op vanaf] deze [poor]t tot aan de hoek, die van het oosten: 25 stadia VACAT En hij leidde mij naar de binnenzijde van de stad en [hij] ma[t het (= elk) huizen]blok op, [de buitenzijd]e van de lengte en van de breedte: roeden 51 bij 51 in het vi[erkant, rondomheen: ] 350 7 ellen
<En> aan elke zijde {en} een peristylium/open ruimte rondomheen het woonblok. de portiek/de buitenzijde van de straat: drie roeden, 21/eenentwintig ellen. <En> aan elke zijde {en} een peristylium/open ruimte rondomheen het woonblok. En ook toonde hij mij de afmeting/de afmetingen van de woonblokken alle ervan. Tussen een woonblok en een woonblok de straat: haar breedte zes roeden, tweeënveertig ellen. En de boulevards, die zich uitstrekkend <waren> vanaf het oosten naar het we[sten,] tien [roeden] de breedte van de straat: 70/zeventig ellen 2 (= straten) ervan <En> de derde, die li[nk]s/ten no[ord]en van de tempel, mat hij op: roeden 18/achttie[n] haar breedte, 126/h[onderd]zesentwinti[g] ellen. En de breedte van de straten, die zich uitstrekkende <waren> vanuit het zui[den naar het noorden twee van hen:] 9 [ro]eden en 4 ellen voor één straat [67] elle[n. En de middelste, die zich in het centrum van de stad \bevond> mat hij op: 13 roeden en één el, 92 ellen En de gehele straat en de gehele stad <waren> geplaveid door middel van witte steen
38
4Q554 1 I 11 - 13
4Q554 1 I 13 - 15
4Q554 1 I 15 - 16 4Q554 1 I 16 - 17 4Q554 1 I 17 - 18
4Q554 1 I 19 - 20 4Q554 1 I 20 - 21 4Q554 1 I 21 - 22 4Q554 1 I 22 -II (?) 4Q554 1 II 1? -2?
4Q554 1 II 3? -4?
4Q554 1 II 5? 4Q554 1 II 6 - 7 4Q554 1 II 7- 8 4Q554 1 II 8 - 10 4Q554 1 II 10 - 11 4Q554 1 II 12 //2Q24 1: 1 – 2 //4Q554 1 II 13 // 5Q15 1 I 1 2Q24 1: 2 – 4 //4Q554 1 II 14 – 15 //5Q15 1 I 1 - 2
4Q554 II 15 – 16 //5Q15 1 I 2 4Q554 II 17 – 18 //5Q15 1 I 3 4Q554 1 II 18 - 19 //5Q15 1 I 3 - 4 4Q554 1 II 19 – 21 //5Q15 1 I 4 - 5 4Q554 1 II 21 - 22 //5Q15 1 I 5 - 6 4Q554 1 II 23 //5Q15 1 I 6
H I K L M
L’
/
Oa Ob Oc Od
Oe Of
een tiental regels ontbreken […]o x […] en de breedte van o[…]oxx de afmetingen <waren> ellen [… en hij mat op haar] breedte, [die van elke in]komhal [en hij toonde mij de afmeting van de poorten van de woonblokken: hun breedte ] twee roeden, 14 ellen [en het linteel <was> één el […]x o[…] de ? ervan en hij mat op in het binnenste van de inkomhal: zijn lengte [1]3 ell[en] en zijn breedte ti[en] ellen En hij voerde mij binnen in het binnenste van de inkomhal. En zie, <er bevond zich> een andere inkomhal En de poort aan de zijde van de binnenmuur, die aan de rechterzijde <was>. zoals de afme[ti]ng van de van de buitenste poort: haar breedte vier ellen, en haar hoogte 7ellen en twee poortvleugels <waren> eraan. En vo[or] deze poort < bevond zich> de inkomhal van de ingang: haar breedte roede één, zeven ellen en zijn (= de) lengte van de ingang <mat> twee roeden, 14e[llen] en zijn hoogte twee roeden, 14 ellen. En een poort tegenover de poort, geopend naar het binnenste van het woonblok, met dezelfde afmeting als (= zoals de afmeting van) de buitenste poort En aan de linkerzijde van deze ingang toonde hij mij het huis van de trap, die rondomheen gaa[nde <was> en omhoog]gaande: zijn breedte en zijn lengte één (= dezelfde) afmeting: roeden twee bij twee, ellen veertien. En p[oorten >bevonden zich> tegenover] poorten met dezelfde afmeting. En een zuil [in het binnenste] van de ruimte, waarop de trap rondomheengaande <was> en omhooggaa[nde, zijn] breedte en zijn le[ngte ellen] zijn (= aan het) breedte en le[ngte zes ellen bij zes] in het vierkant En de trap, die <was> omhooggaande aan de zijde van zijn breedte vier ellen en rondomheengaande [en omho]og[gaande] <was> een hoogte [twee roeden] tot […] VACAT En hij voerde mij [binnenin] het woonblok. en hij toonde mij erin de rijhuizen van poort tot poort:
β γ
vijftien ; acht aan één zijde naar de hoeken zeven vanaf de hoek tot aan de poort. Hun afmetingen : de lengte van de gelijkvloerse niveaus <was> drie roeden, lang (= ellen) 21/eenentwintig en hun breedte twee[roede]n, [14]/veertien ellen. En zoals deze <waren> alle verdiepingen. [En] hun hoogte twee roeden, 14ellen.
δ
En hun poort in het centrum: breed]te t[we]e roeden, 14 ellen.
ε
[En hij mat op breedte van het mid]den van de gelijkvloerse niveaus, van hun binnenzijde die van de verdiepingen; vier [ellen] lengte en hoogte roede één, ellen zeven. [En hij toonde mij de afmetingen van de gelijkvloerse niveaus: van elk]e kamer negent[ien hun le]ngte en hun breedte [tw]aalf/12. Het rijhuis [22]/tw[e]eën[t]wintig bedd[en].
α
ζ η ι θ κ λ
En <er waren> [11]/el[f] afgesloten/afsluitbare vensters/nissen bovenaa[n de bedden. En] aan de (= hun) zijde de buitenste goot. [En hij mat op … vanaf] de oox het venster: zijn hoogte: twee [el]len; [zijn breedte, … ellen] en de dikte <was> de breedte van [de] muur.
39
4Q554 1 III 1 - 11 4Q554 1 III 12 4Q554 1 III 13 //5Q15 1 I 18 – 19 4Q554 1 III 14 //5Q15 1 I 19 4Q554 1 III 15 //5Q15 1 I 20 4Q554 1 III 16 //5Q15 1 I 21 4Q554 1 III 16 - 17 //5Q15 1 I 21 - 22
4Q554 1 III 17 – 19 //5Q15 1 I 22 – II 2 4Q554 1 III 19 - 20 //5Q15 1 II 1 - 2 4Q554 1 III 21 //5Q15 1 II 3 4Q554 1 III 21 //5Q15 1 II 3 4Q554 1 III 21 – 22 //5Q15 1 II 3 - 4 4Q554a II 1 //4Q554 1 III 21 //5Q15 1 II 4 - 5 4Q554a II 1 //5Q15 1 II 5 4Q554a II 2 //5Q15 1 II 5 4Q554a II 3 //5Q15 1 II 6 4Q554a II 3 //5Q15 1 II 6 4Q554a II 3 - 4 5Q15 1 II 6 - 7 4Q554a II 5 //5Q15 1 II 7 – 8 5Q15 1 II 8 4Q554a II 5 //5Q15 1 II 8 – 9 4Q554a II 5 - 6 //5Q15 1 II 9 4Q554a II 6 //5Q15 1 II 9 4Q554a II 7 //5Q15 1 II 10 – 11 4Q554a II 8 //5Q15 1 II 11 4Q554a II 8 //5Q15 1 II 11 4Q554a II 8 //5Q15 1 II 11 4Q554a II 9 //5Q15 1 II 12
µ
…]de eerste/voorste de [leng]te: ellen[… en de andere … ellen
ν
En hij mat op de ra]n[d]en van [de] platvormen [: hun lengte:] ne]gentien [ellen] en hun breedte: [twaalf] ellen […] [en hun] ho[ogte … ] geopend[ …]xo … twee roeden, veer[tien] ellen [en hun breedte ] dri[e elle]n en [ti]en ellen lang […] ande[r]halve [e]l en zijn hoogte binnenin […]xxx het [da]k …, dat boven hen
ο
π
4Q554a II 9 -10 //5Q15 1 II 12 - 13 4Q554a II 10 //5Q15 1 II 13 4Q554a II 11 – 12 //5Q15 1 II 14 - 15 4Q554a II 13 //5Q15 1 II 16
3.4. Doorlopende verhaallijn en reconstructie 5Q15 1 I93 Van manuscript 5Q15 zijn 80 stukjes bewaard gebleven, waarvan Milik er 60 samenvoegde tot twee kolommen van fragment 194. De voorgestelde samenvoeging steunt op de combinatie van drie criteria: 1° reconstructie aan de hand van parallelpassussen op 2Q24 en 4Q554, 2° het tekstmateriaal van de debetreffende fragmenten en 3° de inhoudelijke samenhang. Op de regels 5Q15 I 1 – 7 (rechterhelft) kan de combinatie van de eerder genoemde criteria worden toegepast, waardoor de lezing door Milik95 wordt bevestigd in de volgende tekst, waarin het leesbare materiaal van vier manuscripten, 2Q24, 4Q554, 4Q554a en 5Q1596, is geïntegreerd: ]סחור א[מי ]תלת מאה ו[חמשי ושבע >ו<לכל ]רו[ח ושבק סוחר סחור לפרזיתא ברית שוק ]קני תלתא א[מי עשרי ]וחדא[ וכד ]אחזיאני מ[שחת פר]זיא כלה בי פרזא לפרזא שוק[ פתה קני שת]א[ אמי ארבעי ותרתי ]ושקי[א רברביא ]די[ נפקי][ מ מדנח]א למערבא [קני עשרא פות]י שקא אמי[ שב]עי תרי[ מנהו ותליתיא ]די על שמא[ל מק]דשא משח[ קני תמנית עש]ר[ פותי אמי מ]אה עשרי[ ]ו[שת ופו]תי שקיא[ די [נפקי מ דרומ]א ]לצפונא תר[י מ]נהו[ קני ת]שעה[ ואמי א]ר[בע לשוק חד אמי][ שתי ושבע ]ו[מצ]יעא די במצ[יעת קרית ]משח פותי[ה קנ]י תל[תת עשר ואמה חדה לאמי תשע]י[ ותר]תי[ וכל ]שוקא וקריתא ר[ציפי באב חור ][ב•][• •רג]י[א וא ]• •[ ] De geïntegreerde vertaling van aangehaalde passus is hiervoor opgenomen onder 3.3.. Milik zelf maakt voorbehoud betreffende drie kleinere fragmenten: het stukje met מי aan het begin van de eerste regel, het stukje met פר\שבaan het einde van de derde en de vierde regel en het stukje met קניaan het begin van de vijfde regel97. De reconstructie van de volgende regels, dit zijn 5Q15 1 7 (links) – 14, zoals voorgesteld door Milik, steunt op geen enkele paralleltekst. In de reconstructie lijken genoemde regels te refereren aan een samenhangende architectonische beschrijving inzake kostbare bouwmaterialen (5Q15 1 I 7), poternen (5Q15 1 I 8 – 9), nogmaals de hoofdpoorten (5Q15 1 I 10 – 11) en tenslotte de torens van deze poortgebouwen (5Q15 1 I 12 – 14). De inhoud van 5Q15 1 I 1 – 7 heeft betrekking op de buitenafmetingen van de woonblokken98 (5Q15 1 I 1 – 2), de afmetingen van de 93
Zie afbeeldingen onder 30.1., tweede volume. De inhoud van 3.4. verscheen eerder in Engelse versie (Antonissen 2007: 239 - 256). 94 Milik 1962: pl. XL – XLI. 95 Milik 1962: 189. 96 Verwijzing per manuscript: zie tweede volume. 97 Milik 1962: 184 – 185. 98 Zie verder onder 8.3., eerste volume.
40
(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7)
straten rondom elk blok99 (5Q15 1 I 1 – 2), de oriëntatie en de afmetingen van de zes boulevards100 (5Q15 1 I 3 – 6), de lokalisatie van de tempel ten opzichte van de boulevards101 (5Q15 1 I 4) en de witte steen, waarmee zowel de straten als de stad zelf bekleed zijn102 (5Q15 1 I 6). Op de foto’s is geen enkel van de fragmenten met resten van de regels 7 (linker helft) en 8 direct met elkaar verbonden. Op PAM 42 320 komt geen enkel van de stukjes met de regels 7 (linker helft) – 14 voor. Op PAM 41.034 en 42.323 komen bedoelde stukjes wel voor maar allen in geïsoleerde positie. Bijgevolg behoren de stukjes, die samen de eenheid vormen van de regels 7 (linker helft) – 14, zoals samengevoegd door Milik niet noodzakelijk tot de eerste kolom van 5Q15 1 bij gebrek aan materiële aansluiting. De enige reden, om genoemde stukjes onmiddellijk te laten volgen op de regels 6 en 7, betreft hun inhoud. Het is moeilijk de laconieke vermelding van twee kostbare materialen, albast en onyx, te situeren. Is hun vermelding verbonden met de vooraf genoemde witte steen of heeft zij betrekking op wat volgt? Betreffende de positie van 5Q15 1 I 7 (linker helft) – 4 moet de volgende vraag worden geformuleerd: “Wordt een logische volgorde in acht genomen door terug te keren naar de buitenzijde van de omwalling, dit wil zeggen niet alleen de poternen maar ook de hoofdpoorten en hun torens, nadat de rondleiding expliciet naar de binnenzijde van de stad werd gericht?” In 4Q554 1 II 12 staat duidelijk geschreven, dat de bezoeker de stad wordt binnengevoerd: “”ואעלני לגוא קריתא. Hierop volgt de indirecte en analytische voorstelling van het rastervormig stratenpatroon. Niets wijst erop, dat de rondleiding aan de binnenzijde van de stad wordt onderbroken bij middel van een excursie aan de buitenzijde van de omwalling. Als de gids en de bezoeker dan toch de poternen en de hoofdpoorten onderzoeken, is het dan logisch, dat dit geschiedt van de binnenzijde van de omwalling uit? Aangezien andere fragmenten, die kunnen ingepast in 5Q15 1 I walstructuren beschrijven (4Q554 2 II), moet ernstig worden overwogen 1 I 7 (linker helft) – 14 niet op te nemen in de reconstructie van 4Q554 1 III 1 – 11, zoals uitgevoerd door Ditommaso103 maar het geheel te beschouwen als een afzonderlijk fragment met 22 als nummering. Het geheel van de genoemde fragmenten verwijderen uit de reconstructie van 5Q15 1 I is mogelijk, aangezien geen van deze fragmenten op materiële wijze verbonden zijn met de fragmenten van de voorgaande regels, zoals hiervoor reeds vermeld. De aansluiting van 5Q15 1 I 14 met de fragmenten van het onderste gedeelte van de kolom ligt nog moeilijker. Er is geen enkele materiële aansluiting noch enig direct inhoudelijk verband beschikbaar. Gelet op het feit, dat het fragment met de regels 15 – 19 de voetmarge bevat, moeten bedoelde regels tot de onderste van de kolom worden gerekend. Hun onderlinge samenvoeging zowel als hun positie in het totale verloop van de tekst worden ondersteund bij middel van parallelpassussen op manuscript 4Q554 (1 III 16 – 18) enerzijds en bij middel van het verdere verloop van de tekst op 5Q15 1 II. De bedoelde continuïteit wordt bevestigd door middel van parallelpassussen op 4Q554 (1 III 18 – 22) en 4Q554a (II 12). 3.5. Uitbreiding en aanpassing doorlopende verhaallijn en richting rondleiding Milik verwijst niet op expliciete wijze naar de algemene richting, waarin het stadsbezoek verloopt. Vier onderzoekers, Starcky, Licht, García Martínez en Puech, 99
Zie verder onder 8.4., eerste volume. Zie verder onder 8.5., eerste volume. 101 Zie verder onder 8.5. en 10.5., eerste volume. 102 Zie verder onder 8.9., 14.2.2. en 16.3., eerste volume. 103 Ditommaso 2005: 43. 100
41
volgen op de voet het schema, voorgesteld door Milik. Starcky steunt hierbij volledig op de zienswijze van Milik en volgt het tekstverloop van manuscript 4Q554, waarbij hij vagelijk naar opeenvolgende kolommen verwijst104. García Martínez en Puech breiden het schema van Milik uit105 door toevoeging van beschrijving van de buitenwal en de tempel: Milik 1962 aaneensluitend op het manuscript a. rondleiding rondomheen de stad met + haar 12 stadspoorten b. algemeen plan van de stad met straten + en woonblokken c. algemene afmetingen woonblok + e. stratenplan + d. poorten, poternen en torens, + vermoedelijk van de stadswal e. toegangspoort van een woonblok + f. positie van de woonmodules in een + woonblok g. interieurarchitectuur van een module + h. geen andere bouwsels binnenin de + woonblokken i. “outer canal” niet onmiddellijk aansluitend op het manuscript beschrijving buitenwal beschrijving tempel
Licht 1979
García Martínez 1992b 2000
Puech 1995
194
89
46
607 608
46106
194 194 - 195 195
46 46
195 - 196 196
46107
196 - 197 197
89 - 90 90 90
608
90 - 91 91
608
91
608
91 - 92 92
198 199 199 – 201
García Martínez verwijst in 1992 niet expliciet naar de algemene richting van het bezoek maar in de bondiger beschrijvingen van het rondleidingtraject 1999 en 2000 vermeldt hij wel uitdrukkelijk het basisprincipe van de gevolgde richting van het bezoek: van buiten naar binnen, zowel inzake de stad als inzake de tempel108. Aangaande laatstgenoemd bouwwerk verloopt de beschrijving vanaf de buitenste voorhof naar binnen met als eindpunt de beschrijving van de goddelijke troon. Hoewel het moeilijk is, om het traject van de rondleiding in de tempel te bepalen, zijn García Martínez e.a. van mening, dat “the general direction seems to be from the outside (the wall of the inner court in frg. 6?) towards the inside (‘the throne’, probably in the debir, in frgs. 31 ii and 32).”109 Noch Licht noch García Martínez wijzigen de volgorde van de besproken elementen, zoals zij werd voorgesteld door Milik. García Martínez wijkt evenwel af van Milik door uit te sluiten, dat zich binnenin de woonblokken andere bouwwerken bevinden dan woonmodules. Aan de elementen, die in Aramees ieuw Jeruzalem worden behandeld voegt hij de tempel toe, tot en met diens cultus en interieur. Puech handhaaft de volgorde, voorgesteld door Milik, en laat de verhaallijn eindigen met de onderbroken beschrijving van de binnen- en buitenhof van het tempelcomplex110. Maier en Wise vermijden elke
104
Starcky 1977: 39. De getallen in de tabel verwijzen naar de bladzijden van de desbetreffende publicaties. 106 Licht 1979: 46: te onvolledig bewaard. 107 Licht 1979: 46: te duister. 108 García Martínez 1999: 449 – 450 en 2000: 607 – 608. 109 García Martínez e. a. 1998: 308. 110 Puech 1995: 89 – 93.
105
42
stellingname inzake het verloop van het bezoek111. Eisenman en Wise maken geen vermelding van het binnenste van de stad112. De meeste onderzoekers volgen op meer of minder uitgebreide wijze de volgorde, voorgesteld door Milik en vermelden het verloop van het bezoek, zonder evenwel expliciet het basisprincipe ervan te vermelden: Broshi, Puech, Schiffman en Vanderkam en Flint113. Chyutin laat het bezoek aanvangen in de tempel en verlopen van binnen naar buiten, zoals op de Tempelrol.114 Wise was volgens Ditommaso115 in 1990 van oordeel, dat het gros van de fragmenten nagenoeg in hun oorspronkelijke volgorde konden worden gerangschikt. Aangezien het grootste deel van het materiaal van 4Q en 11Q in 1990 ongepubliceerd was, is zijn schikking echter achterhaald. Omwille van de volledigheid wordt hier de tekstopbouw volgens Wise gegeven. Hij wijst op het belang van de constante beweging in Aramees ieuw Jeruzalem en stelt een volgorde van de fragmenten voor in samenhang met de ruimtelijke concepten van de Tempelrol maar dan in omgekeerde volgorde: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
4Q I 4Q II – III/5Q15 I (2Q24 I = 5Q15 I 01 – 2) 4Q IV - V/5Q15 II – III (reconstructie 5Q15 onzeker) 1Q32 XIV – XVI (+ andere frgn 1Q32) 2Q24 III 2Q24 IV
7.
2Q24 V - VIII
buiten de tempelstad binnenin de tempelstad binnenin de tempelstad in de binnenhof tafel met wierook in de binnenhof ritueel van de toonbroden in de binnenhof altaar en zijn heiligdom; afmetingen binnenhof
Bedoelde lijst onderstelt een grote leemte tussen 5Q15 1 II – III en de fragmenten, gerangschikt onder de nummers 4 – 7 van de lijst. Hierin bevonden zich waarschijnlijk veel informatie over de tempelstad en de buitenste delen van het tempelcomplex, mogelijk de tempel zelf. Laatstgenoemd gegeven berust niet op een zuivere onderstelling. Jongeling heeft er immers reeds op gewezen, dat 11Q informatie verschaft over de afmetingen van de tempel en het altaar116. Uit de tabel, waarin hij de getallen van de opgemeten afmetingen vermeldt, kan worden afgeleid, dat Wise het concept van de doorlopende verhaallijn toepast op de gehele tekst117. Volgens de inhoudelijke volgorde, zoals voorgesteld door Wise, verloopt het bezoek aan het Nieuwe Jeruzalem van buiten uit naar binnen. Toch behoudt hij de situering van de passus 5Q15 1 7 – 14, zoals voorgesteld Milik118. Wise neemt als eerste de cultus op in de tekststructuur. Het is evenwel onmogelijk de fragmenten met betrekking tot de cultus te situeren binnen één enkel manuscript enerzijds en binnen het geheel van de bewaarde fragmenten anderzijds. Geen enkele aanwijzing laat toe de onderlinge samenhang van de fragmenten van 2Q24 te bepalen. De volgorde van de fragmenten van 11Q18, het manuscript met het omvangrijkste cultusbeschrijvend materiaal, had gekend kunnen zijn, moest de rangschikking ervan, 111
Maier 1997: 317 en Wise 1996: 180. Eisenman en Wise: 1992: 44 – 45. 113 Broshi 1995: 13, Puech 1995: 89 en 2003: 381, Schiffman 1995: 394 en Vanderkam en Flint: 2002: 369. 114 Zie onder 3.7., eerste volume. 115 Ditommaso 2005: 97 - 98 116 Jongeling 1970: 58. 117 Wise 1990: 69 – 70. 118 Zie onder 3.4., eerste volume. 112
43
volgend op het losmaken van de fragmenten van de prop, nauwgezet zijn uitgevoerd. Aangezien dit niet is geschied119, is de juiste volgorde van de fragmenten en bijgevolg van hun inhoud niet gekend. Twee jaar later, in 1992, ordenden Eisenman en Wise de tekst van ieuw Jeruzalem bij middel van kolommen, zonder enige argumentatie: kol. 2 – 4 = 4Q554 1 I – III, kol. 5 = 4Q554a en kol. 9 – 11 (en verder) = 4Q554 2 I – III. 3.6. Materiële band 4Q554 2 I – II en 4Q554 2 III en positie van het eschaton De eerste en de tweede kolom van fragment 2 van 4Q554 zijn gewijd aan de beschrijving van de buitenzijde van de stad en haar omwalling. In een kolom, die op PAM 43.589 materieel verbonden is met de twee genoemde kolommen, worden traditionele en eigentijdse vijanden genoemd maar wordt tevens opheffing van onderdrukking in het vooruitzicht gesteld. Een belangrijk element in de bepaling van de inhoudelijke volgorde van Aramees ieuw Jeruzalem is de materiële en inhoudelijke band tussen de twee eerstgenoemde kolommen, 4Q554 2 I – II, enerzijds en laatstgenoemde kolom, 4Q554 2 III, anderzijds. Beide stukken leder zijn volgens Tov niet overlappend aan elkaar genaaid120. Tigchelaar en García Martínez twijfelen eraan, of beide fragmenten wel degelijk samenhoren. Tigchelaar vestigt er de aandacht op, dat de aansluiting niet de toestand van de archeologische vondst weergeeft maar later in het muzeum werd uitgevoerd, gelet op de samengevoegde fragmenten op PAM 43.589 enerzijds en de geïsoleerde positie van fragment 4Q554 2 III op PAM 41.940 anderzijds121. De eschatologische passus kan volgens hem even goed behoren tot de inleiding van de tekst. García Martínez vestigt er de aandacht op, dat kolom III geïsoleerd verschijnt op PAM 40.608 en kolom II op PAM 41.590122. De samenvoeging van de kolommen II en III verschijnt slechts op de jongste foto PAM 43.589. Hieraan moet worden toegevoegd, dat kolom II ook geïsoleerd verschijnt op PAM 41.940. Volgens García Martínez stemmen de naaigaten van beide lederhuiden niet juist met elkaar overeen. Bovendien is 4Q554 2 III op een ander soort huid geschreven.123 Ditommaso betwist de visie van Tigchelaar en García Martínez, om volgende redenen: 1° 4Q554 2 II en 4Q554 2 III vertonen een identiek aantal lettertekens van 1, 2 op 2 cm en 2° vertonen zij sterke spellingovereenkomsten. Ditommaso specificeert bedoelde overeenkomsten niet. Genoemde kenmerken wijzen er volgens hem in elk geval op, dat beide fragmenten behoren tot één en hetzelfde manuscript. Gebruik van een andere huid houdt niet noodzakelijk in, dat de verbinding van de twee stukken huid onverantwoord is. Materieel onderzoek van de verbinding toont aan, dat de twee stukken huid op de juiste manier werden verbonden. De naaigaten lijken zich op de juiste plaats te bevinden. Bovendien lijkt de rechterrand van kolom III nauwkeurig de lijn te volgen van de linkerrand van kolom II, inclusief een klein uitsteeksel onderaan de verbinding. Twee onderzoekers, Beyer en Cook, situeren de eschatologische passus van 4Q554 in het midden van de tekst. De tekstopbouw volgens Beyer wordt door Ditommaso niet 119
García Martínez e.a. 1998: 307: “The exact order of the fragments as they were unrolled from the scroll has unfortunately not been reported. (…) Since reconstruction of the scroll, or the arrangement of the fragments in a more plausible order, has been impossible, the presentation of the fragments below agrees, with small exceptions, with the order of the fragments on the museum plates.” 120 Tov 2004: 37. 121 Tigchelaar 1998: 454. 122 García Martínez 1999: 447 – 448. 123 García Martínez 2000: 607 : “on a new sheet of leather ”.
44
besproken. Beyer blijft zeer algemeen124 maar volgt in zijn reconstructie van de tekst de volgorde125, zoals gehanteerd door García Martínez met uitzondering van de beschrijving van de 12 poortgebouwen126 en de eschatologische passus127. Beyer heeft volgende eigen indeling van de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem128: betreffende architectuur J1: 1, 9 - 33 de stadswallen J2: 0 - 2 J2: 2 - 7 J2: 8 -9 J2: 10 -14 J2: 15 – J3: 5 J3: 6 -15 J4: 13 - 22 andere J4: 37 - 54 J5 J6 en J7
het woonblok de straten de tachtig poorten de 12 poorten de poort en het trappenhuis van de woonblokken het woonblok de stadswallen
a. rondleiding rondomheen de stad met haar 12 stadspoorten
e. toegangspoort van een woonblok
de strijd met de vreemde volken geïsoleerde fragmenten over stad en tempel het priesterritueel
J5, J6 en J7 zijn niet ingepast in het geheel. Volgens de ordening van Beyer bestaat het eerste gedeelte uit architectonische beschrijving en het laatste niet alleen uit beschrijving van tempel en cultus maar ook nog uit verdere beschrijving van de stad. Tussen beide gedeelten in wordt de eschatologische passus gesitueerd. Cook integreert de eschatologische passus als volgt in de structuur van zijn vertaling129: 4Q554 Frag. 1 Col. 1 4Q554 Frag. 1 Col. 2 4Q554 Frag. 1 Col. 3 (5Q15 Frag. 1 Col. 1 7 – 15.) 4Q555 5Q15 Col. 2
4Q554 Frag. 2 Col. 2 11Q18 Frag. 21 2Q24 Frag. 4 (+ 11Q18 Frag. 13) 4Q554 Frag. 2 Col. 3
Slechts twee fragmenten van 11Q18 worden in genoemde vertaling opgenomen maar het materiaal betreffende de tempel volgt duidelijk op de beschrijving van de stad en haar bouwwerken. Cook aanvaardt de opmerking van Tigchelaar, dat 4Q554 2 III op onjuiste wijze werd aangepast aan 4Q554 2 I – II op PAM 43.589. 4Q554 2 II wordt door hem in het midden van de tekst gesitueerd, waardoor de beschrijving en opmeting van de stadsomwalling, haar poorten en de bouwwerken binnenin de stad verbonden wordt met de tempel en zijn werking. Söllner130 betwijfelt, of de eschatologische passus wel deel uitmaakt van de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem.
124
Beyer 1984: 214. Beyer 1984: 129 – 138. 126 J2: 10 – 14. 127 J4: 37 – 54. 128 Beyer 1984: 215 - 222 , 1994: 95 - 104 en 2004: 129 - 138. 129 Cook 1996: 181 – 184. Zie ook Ditommaso 2005: 98. 130 Söllner 1998. 125
45
3.7. Chyutin: de Tempelrol als model De meest ambitieuze poging, om de opbouw van een doorlopende tekst te reconstrueren, werd volgens Ditommaso ondernomen door Chyutin in een publicatie van 1997131. Hierbij is het getal 22 van primordiaal belang bij de schikking van de regels en de kolommen op het manuscript. Dit resulteert in een tekst van 22 kolommen met 22 regels per kolom. In dit strakke kader worden alle tekstfragmenten van Aramees ieuw Jeruzalem gedwongen volgens het principe, dat het bezoek verloopt van binnen naar buiten, zoals op de Tempelrol. Eerst komen de fragmenten van 2Q24 en 11Q18 aan bod. De tekst wordt afgesloten bij middel van 4Q554 2 III. Aldus reconstrueert Chyutin een tekst, die niet in zijn oorspronkelijke vorm bewaard bleef maar waarvan alle gekende fragmenten een kopie zijn. Het standpunt van Chyutin is onhoudbaar, 1° omdat het beschikbare materiaal toelaat noch de lengte van de tekst te bepalen noch het aantal kolommen noch het aantal regels per kolom, 2° omdat verscheidene lezingen, verbindingen en de situering van fragmenten ongegrond zijn, waardoor de gehele schikking in het gedrang komt en 3° omdat de beschikbare tekst wijst in de richting van een rondleiding van buiten naar binnen en niet omgekeerd. Omwille van de volledigheid wordt hier de tekstopbouw volgens Chyutin weergegeven: kol. 1 – 2: beschrijving tempelinterieur met zijn afmetingen (geen sporen hiervan aangetroffen) kol. 3 – 5: beschrijving ceremoniën in tempelgebouw, in grote hal (h±kāl) kol. 6 – 8: beschrijving binnenhof en tempelomgeving kol. 9 – 14: beschrijving ceremoniën op binnenhof kol. 14 – 15: beschrijving andere voorhoven
kol. 15 – 17: beschrijving stadsomwalling kol. 17 – 20: beschrijving stadsplan, gebouwen en poorten kol. 20 – 21: beschrijving muur buitenste omwalling kol. 22: beschrijving scenario einde van de dagen
De gereconstrueerde inhoud volgt grosso modo die van de Tempelrol, dit wil zeggen een traject van binnen naar buiten. De eschatologische passus wordt aan het teksteinde gesitueerd. De toegepaste methode is erg arbitrair en houdt weinig rekening met de materiële verschijningsvorm van de tekst op de manuscripten. De kritiek van García Martínez, “marred among other things by the incorrect reconstruction of the scroll”132, wordt duidelijk geïllustreerd aan de hand de reconstructie van het begin van de opmeting. Daar laat Chyutin 4Q554 1 I 10 voorafgaan door middel van 4Q554 3 en vult hij verder aan bij middel van een tekst, die niet gekend is van fragmenten van Aramees ieuw Jeruzalem. De poternen komen volgens Chyutin tweemaal aan bod: éénmaal voorafgaand aan de opmeting van de stadsomwalling en éénmaal na beëindiging hiervan. In laatstgenoemd geval sluit hij aan bij de andere onderzoekers. De grondigste kritiek op Chyutin geleverd door Tigchelaar133. Bedoelde kritiek betreft voornamelijk, maar niet uitsluitend, de aanwending van de fragmenten van 11Q18: 1° gebrek aan nauwkeurigheid bij weergave van de gelezen vorm, 2° ongegrond aaneensluiten van fragmenten of onderdelen van fragmenten, 3° onverantwoorde algemene volgorde van de fragmenten en 4° onverantwoorde tekstaanvulling.
131
Ditommaso 2005: 98 – 99. Zie ook García Martínez 2000: 610. 133 Tigchelaar 1998: 453 – 457. 132
46
3.8. Ditommaso Ditommaso vertrekt van de problemen, die de buiten-binnenvisie met betrekking tot het verloop van de rondleiding oproept134. Een belangrijke rol hierbij speelt de situering van de eschatologische passus op 4Q554. Sluit bedoeld fragment onmiddellijk aan bij 4Q554 2 I – II betreffende torens en stadswallen, dan moet de beschrijving van de tempel en zijn werking vroeger in de tekst worden gesitueerd en wordt het verloop van binnen naar buiten hierdoor verbroken. Een oplossing biedt de scheiding van elkaar van 4Q554 2 I – II van 4Q554 2 III. Deze mogelijkheid, eerst gesuggereerd door Tigchelaar in 1998, wordt overgenomen door Cook135. Hierdoor kan 4Q554 2 I – II een plaats worden toegewezen onmiddellijk volgend op 4Q554 1 I – III + 4Q554a. Hiertegen voert Ditommaso echter aan, dat er geen enkele materiële aanwijzing voorhanden is, om aan te nemen, dat 4Q554 2 I – II op onjuiste wijze met 4Q554 2 III werd verbonden136. Een betere oplossing bestaat er volgens Ditommaso in, aan te nemen, de kolommen II en III van 4Q554 2 met elkaar verbonden te laten en dit geheel achteraan de beschrijving van de stad in 2Q24//4Q554//4Q554a//5Q15 te plaatsen maar wel voorafgaand aan de beschrijving van de tempel en zijn werking. Dit komt in essentie neer op de schikking van Cook maar met evenwel het wezenlijke verschil, dat 4Q544 2 III verbonden blijft met 4Q554 2 I – II. Volgens Ditommaso betreft 4Q554 2 I – II niet zozeer een tweede rondleiding van de stad maar eerder een verheerlijking van haar schoonheid en grootsheid. Beide kolommen kunnen dan gelijktijdig fungeren als afsluiting van de planmatige beschrijving van 4Q554 1 I – III + 4Q554a en inleiding tot de eschatologische passus van 4Q554 2 III. Bijgevolg is er geen breuk tussen de beschrijving van de stad enerzijds en die van de tempel en zijn werking anderzijds, waartussen de eschatologische passus moet worden gesitueerd. Zulke mediale positie is niet ongewoon. Ook wordt op de Tempelrol (11Q19) een beschrijving van binnen naar buiten onderbroken bij middel van tekstmateriaal met een andere inhoud, dit wil zeggen een feestkalender (XIII – XXX), regelgevende maatregelen (XLVIII – LI) en een eschatologische passus in het midden van de tekst (XXIX). Op basis van de materiële realia van de manuscripten, de inhoud van de bewaarde tekst en de buiten – binnenrichting van de rondleiding kunnen de volgende conclusies worden getrokken betreffende de inhoudelijke opbouw van de tekst: 1° de beschrijving van de stadsomwalling en haar poorten stond het dichtst bij het begin van de tekst en werd onmiddellijk gevolgd bij middel van de planmatige beschrijving van de stad en haar bouwwerken intra muros (4Q554 1 I – III + 4Q554a//2Q24 en 5Q15 1 I – II.), 2° vervolgens wordt de schoonheid en de grootsheid van de stad beschreven (4Q554 2 I – II), 3° onmiddellijk hierop volgt de historisch-politieke situering van de nieuwe stad in het eschatologische tijdperk (4Q554 2 III + 4Q554 7), passus, waarvan de juiste omvang niet is gekend maar 4° die mogelijk het stadium biedt voor de beschrijving van de tempel en zijn werking (2Q24 + 11Q18). De beschrijving van de nieuwe tempel is bijgevolg in twee opzichten de climax van de beschrijving van Nieuw Jeruzalem. Als eindbestemming van de buiten-binnenrondleiding is de climax ruimtelijk van aard. Als de tempel en zijn cultus begrepen worden als hart van de stad in het nieuwe tijdperk, waarnaar de leden van het Nieuwe Israël, de inwoners van de stad, zich richten, dan is de climax thematisch van aard. Ditommaso ordent de tekst op een wijze, die deze van Beyer sterk benadert maar waarnaar hij niet verwijst. Hij onderscheidt zich van Beyer bij middel van expliciete argumentatie en een zuivere 134
Ditommaso 2005: 100 – 102. Zie onder 3.6., eerste volume. 136 Zie onder 3.6., eerste volume. 135
47
scheiding van stad en tempel. Als Aramees ieuw Jeruzalem een apocalyps is, wat Ditommaso aanneemt, dan blijkt uit de inhoud, dat zijn tekst eerder tot het historische dan het buitenwereldse type behoort. De setting van de tekst is aards en niet hemels. 4Q554 2 III + 4Q554 7 lijkt een overzicht van de geschiedenis te bevatten. Niets wijst erop, dat de ziener wordt meegevoerd in een hemelse rondleiding of in contact komt met buitenaardse plaatsen en gebeurtenissen137. 3.9. Eigen standpunt Voor Frey138 blijft de volgorde van de fragmenten een probleem, dat uitsluitend kan worden opgelost bij middel van de techniek van Stegemann. Bedoelde techniek berust op de berekening van het aantal kolommen aan de hand van de feitelijke omwentelingen van het manuscript. Hiervoor bieden de manuscripten van Aramees ieuw Jeruzalem evenwel niet genoeg manuscriptenmateriaal. Vele onderzoekers spreken zich niet uit over de situering van de eschatologische passus. In materieel opzicht is het uitsluitend met zekerheid mogelijk de volgorde van de inhoud van drie kolommen van 4Q554 te bepalen in samenhang met de inhoud van twee kolommen van 5Q15, gecombineerd met 4Q554a. Bedoelde inhoud past in de eerder besproken doorlopende verhaallijn. Bijgevolg kunnen drie inhoudelijke aspecten onmogelijk worden gesitueerd: 1° de overige architectonische passussen, 2° de cultusbeschrijving en 3° de eschatologische passus. Laatstgenoemde passus behoort niet bij de aanvang van het manuscript omwille van de naaisporen aan de rechterzijde van 4Q554 2 III. Elke inhoudelijke aanwijzing van verband met gekende tekstgedeelten ontbreekt. Naar analogie met Ezechiël (43: 1 – 12; 44; 46), de Tempelrol (11Q19 XIII – XXIX; 11Q20 III – VI) en zelfs de Brief van Aristeas (§87, § 92 – 99) enerzijds en de vanzelfsprekende logica anderzijds kan worden aangenomen, dat de cultusbeschrijving hoort bij de rondleiding in het tempelcomplex en de eraan verbonden architectonische beschrijving. Opvallend is de overeenkomst met de twee laatstgenoemde teksten, waarin cultushandelingen aanschouwelijk worden beschreven in tegenstelling tot Ezechiël, waarin de verschijning van God bepalingen uitvaardigt. Hoewel met grote graad van zekerheid kan worden aangenomen, dat minstens de manuscripten 4Q554, 4Q554a, 5Q15 en 11Q18 de drie inhoudelijke bestanddelen bevatten, blijft hun situering binnen de tekststructuur onzeker. Indirect kan misschien wel een intern verband worden gelegd tussen de verschillende overgeleverde onderdelen van Aramees ieuw Jeruzalem bij middel van volgende elementen: 1° “levende wateren”, 2° aanwezigheid van God: de tempel bevindt zich midden in de stad; de kostbare materialen kunnen wijzen op zijn aanwezigheid, 3° de omvang van de beschrijving van de stad en de cultus. Samenhang tussen de drie genoemde themas in andere teksten wordt verder besproken onder 4.1.1., eerste volume. 3.10. 4Q554a en 5Q15 dezelfde tekstlengte? Ditommaso merkt op, dat de omvang van de zesde regel van 5Q15 1 II, zoals gereconstrueerd en genummerd door Milik139, meer dan 100 lettertekens bevat140:
137
Zie hoofdstuk 19., eerste volume. Frey 2000. 139 Betreffende reconstructie van 5Q15 1 I en de oorspronkelijke nummering door Milik 1962: 190: zie onder 3.4., eerste volume. 140 Bij natelling blijkt het om 103 tekens te gaan. 138
48
ותרעהו14 ]קני תרי אמי ארבע עשרה וכדי כול תוניא ו[רומהו קני תרי אמי במצעתא ]פותי קני תרי אמי ארבע עשרה ומשח פותי מציעת ביתא וגוהו די תוניא אמי[ ארבע קנה חד אמי שבע8 ורו9אר בית12 ]ואחזיאני משחת בתי מכלא דכא אמי תשע עשרה [ארכהו ופתיהו אמי ]עשרי ותרתי ערשי וחדה עשרה כוי אטימ עלא מ ערשי ו[לידה אמה בריתא
(5) (6) (7) (8)
Worden, volgens Ditommaso, de getallen “2” (roeden) en “14” (ellen) bij middel van cijfertekens geschreven, dan bedraagt de omvang nog steeds 95 tot 100 lettertekens. Hierbij moet worden opgemerkt, dat de auteur van 5Q15 geen cijfertekens gebruikt141. De bewaarde linkerhelft van de paralleltekst op 4Q554a II beperkt mogelijke regellengte 70 tot 75 tekens. Uit de foto blijkt bovendien, dat de totale lengte van de zesde regel niet alleen korter is dan die van de naburige regels maar, dat de spaties tussen de woorden breder zijn dan op de andere regels van de kolom. De zevende regel bevat 68 tekens, wat eerder weinig is, en de achtste regel telt er slechts 66. Ditommaso besluit, dat de beschikbare gegevens van 4Q554a II onmogelijk in overeenstemming kunnen worden gebracht met de reconstructie van 5Q15 1 II, zoals voorgesteld door Milik. Toch lijkt 5Q15 1 II 8 – 14 dezelfde materie te behandelen als 4Q554a, dit wil zeggen, de beschrijving en de afmetingen van de interne structuren van een woonmodule. Bovendien bevat de reconstructie door Milik drie passussen, waarin de tekst van 5Q15 parallel loopt met die van 4Q554a: 1° linkergedeelte 5Q15 1 II 8//4Q554a I 5, 2° linkergedeelte 5Q15 1 II 11//4Q554a II 7 en 3° linkergedeelte 5Q15 1 II 13//4Q554a II 10. Dit bevestigt het tekstparallellisme tussen de tekst van 4Q554a II 5 – 11 en die van 5Q15 1 II 8 – 15. Twee verklaringen voor verschil in tekst zijn volgens Ditommaso mogelijk142: 1° 4Q554a II 6 had niet dezelfde tekstomvang als 5Q15 1 II 9 of 2° het tekstgedeelte, dat schijnbaar ontbreekt op 4Q554a II 6, is op interlineaire wijze toegevoegd. Milik suggereert in zijn commentaar de mogelijkheid, dat de passus וגוהו די תוניאin 5Q15 werd weggelaten: “on y a omis ”?וגוהו די תוניא143. Neemt men interlineaire toevoeging aan en vervangt men de getallen, geschreven in woordvorm, bij middel van cijfertekens en hanteert men bovendien de beperkte spelling פתי, vervolgt Ditommaso, dan kan de zesde regel worden gereconstrueerd, zoals voorgesteld door Milik144. Op voorgaande gedachtengang kunnen volgende vier punten van kritiek worden uitgebracht: 1° beide verklaringen, voorgesteld door Ditommaso, zijn gelijkwaardig. Zij laten immers beiden een reconstructie toe, waarbij het mogelijke aantal lettertekens niet wordt overschreden. 2° de spatie tussen de vijfde en de zesde regel is ruim voldoende, om een interlineaire tussenlas, zeker in kleiner letterformaat, te bevatten. Aanvaardt men de mogelijkheid van interlineaire tussenlas, dan vervalt de tekstdivergentie tussen de manuscripten 4Q554a en 5Q15. 3° vier ingrepen, ten eerste de verklaring van Milik, ten tweede weglating van een tekstgedeelte, ten derde vervanging van woorden door middel van cijfertekens en tenslotte beperkte spelling, leveren een totale regellengte op van 75 – 76 lettertekens. Als dan toch moet worden rekening gehouden met weglating van tekst, dan dient te
141
Zie 25.4.2. en 26.1., tweede volume. Ditommaso 2005: 56. 143 Milik 1962: 192. 144 Ditommaso 2005: 56. 142
49
worden opgemerkt, dat de toestand van 4Q554a niet toelaat te bepalen, welk specifiek gedeelte ontbreekt. 4° vervanging van het in woorden geschreven getal “2” bij middel van een cijferteken, kan worden verantwoord bij middel van 4Q4Q554 1 II 18. Toch wordt het getal “2” op de drie genoemde manuscripten overwegend in woordvorm geschreven, onder meer op 4Q554a II 5. 5° de bewaarde vormen van פתיin 4Q554a vertonen allen de beperkte spelling. De manuscripten 4Q554, 5Q15 en 11Q18 hebben zowel vormen met volledige spelling als vormen met beperkte spelling.145 De vier genoemde overwegingen laten beide reconstructiemogelijkheden, voorgesteld door Ditommaso, toe. De lengte van 4Q554a II 6 is echter niet het enige probleem inzake het tekstgedeelte, waarin op 5Q15 en 4Q554a de woonmodules worden beschreven. Zonder argumentatie wijst Milik tweemaal op de mogelijkheid van een uitgebreidere tekst in 4Q554a II, meer bepaald op de regels II 1 en 4. Het gebruik van het aantal VACATs en hun omvang belemmert een rekenkundige benadering. 3.11. Hebreeuwse manuscripten van Aramees ieuw Jeruzalem? Milik was van oordeel, dat twee Hebreeuwse fragmenten, 4Q232 en 4Q365a, een kopie van Aramees ieuw Jeruzalem bevatten146. De eerste uitgever, Starcky aanvaardde genoemde identificatie niet en maakte de fragmenten over aan Strugnell. Volgens Yadin betrof het een kopie van de Tempelrol147. Volgens White148 kan laatstgenoemd fragment niet gewoonweg worden beschouwd als een kopie van de Tempelrol maar is het mogelijk een kortere versie ervan. In een brief aan García Martínez149 deelde White mee, dat 4Q365a een Herwerkte pentateuch is met unieke aanvullingen en als bron fungeerde voor Aramees ieuw Jeruzalem en de Tempelrol. Volgens García Martínez maakt 4Q365a deel uit van 4Q365, dit is de Herwerkte pentateuch. Milik vermeldt en passant het bestaan van 4Q232, een klein fragment, dat een Hebreeuwse versie bevat van de Aramese tekst150. Hij verstrekt hierover geen verdere informatie. Zover kan worden nagegaan is er geen PAM-foto met genoemd fragment beschikbaar. Volgens García Martínez en Tigchelaar is 4Q232 het oude nummer van 4Q365a151. Frey vermeldt een klein fragment van manuscript 4Q232152. De architectuurbeschrijvende passus van 4Q365a wordt weergeven onder 24.8., tweede volume, op synoptische wijze ter vergelijking met de paralleltekst van de Tempelrol.
145
Zie onder 6.1.1., eerste volume. Milik 1976: 59. 147 Yadin 1983: Supplementary Plates: pl. 38* en 40*. 148 White 1994a: 328. 149 García Martínez 1985: 563 – 590: voetnoot 2 en 1992b: 180: voetnoot 1. 150 Milik 1976: 59. 151 García Martínez en Tigchelaar 1998: 484. 152 Frey 2000: 800, voetnoot 1; zie ook Ditommaso 2005: 1, voetnoot 1 en 3: voetnoot: 7. 146
50
4. Tekstgenre, auteurschap en benaming 4.1. Cluster architectuur- en cultusbeschrijving /ieuw Jeruzalem/nieuwe tempel 4.1.1. Inhoudsoverzicht van de desbetreffende teksten Een uitgebreide variant van de thematiek Nieuw Jeruzalem/nieuw heiligdom bieden een aantal teksten, waarin architectuur– en cultusbeschrijving met elkaar zijn verweven, in een aantal gevallen verbonden bij middel van een eschatologische gebeurtenis. Zulke vorm van beschrijving bieden de beschrijving van de tabernakel, Ezechiël en de Tempelrol, de restauratie van de stadsomwalling in ehemija, de heropbouw van de tempel in Ezra, de normatieve tempel op de Tempelrol, de geïdealiseerde beschrijving van de tempel, zijn cultus en de stad in de Brief van Aristeas, de restauratie en herinwijding van de tempel in de boeken Makkabeeën en het Testament van Jakob. Nauw verbonden met de gefaseerde beschrijving van de tabernakel in Exodus153 zijn de beschrijving van cultushandelingen, uitgevoerd en uit te voeren, en de hogepriesterlijke en de priesterlijke kleding. De beschrijving van de tabernakel neemt een aanvang met de bouwopdracht (31: 2 – 9), waarin direct aansluitend de priesterlijke ambtskleding en de zalfolie en de welriekende specerijen worden genoemd (31: 10 - 11). Daarna volgt de instelling van de sabbat (31: 12 – 17), de overhandiging van de stenen tafels (31: 18). Daarop volgt de episode met het gouden kalf, waarna God aan Mozes opdraagt nieuwe stenen tafels uit te houwen (34: 1 – 4) en het verbond hernieuwd wordt. Na herhaling van de bepalingen voor de sabbat (35: 1 – 3) wordt de beschrijving verder gezet bij middel van de opsomming van de grondstoffen en de onderdelen voor het heiligdom (35: 4 – 19) evenals de uitvoering van het hefoffer (35: 20 – 29). Daarna worden Bezaleël en Aholab door God ingelicht over de uit te voeren werkzaamheden (35: 30 – 35), waarna de bouw van de tabernakel wordt beschreven (36 – 38) alsook de vervaardiging van de hogepriesterlijke en priesterlijke kleding (39: 1 – 32). Voorafgaand aan de inrichting van het heiligdom wordt beschreven, dat men bouwonderdelen en ambtskleding bij Mozes brengt gebracht (39: 33 – 43), waarna hij de tabernakel inricht (40: 2 – 11), Aäron en zijn zonen kleedt (40: 13 – 14) en het heiligdom inwijdt (40: 18). In Ezechiël vaardigt de verschijning van God de cultusbepalingen uit bij het bezoek aan de oostpoort van de binnenhof (43: 1 - 12 en 18 – 44), onderbroken door de opdrachtsomschrijving voor het altaar (43: 13 – 17). Voorschriften voor offers (45: 9 – 46), inclusief dat van de vorst, worden verstrekt na een eerste beschrijving van de verdeling van het land (45: 1 – 8). De beschrijving van de “levende wateren” gaat vooraf (47: 1 – 12) aan de omschrijving van de landsgrenzen (48: 13 – 23) en de verdeling van het grondgebied onder de stammen (48: 1 – 29). Het boek wordt afgesloten door middel van de afmetingen van de stadsomwalling, de benaming van haar poorten (48: 30 – 34) en tenslotte de naam van de stad (48: 35). Het boek Ezra is nagenoeg uitsluitend begaan met de heropbouw van de tempel. Het herstel van de stad en haar muren wordt weliswaar vermeld in het bezwaarschrift, dat de tegenstanders van de heropbouw aan de Perzische koning stuurden (4: 13 en 16). 153
Verwijzing: zie 12.2.., eerste volume (voetnoten).
51
De architectuur van de stad wordt evenwel op geen enkele wijze besproken. Het boek Ezra bestaat inhoudelijk uit twee delen: de terugkeer en de tempelbouw (1 – 6) en het eerste optreden van de profeet (7 – 10). De wederopbouw wordt gesitueerd in de het relaas van de opgeroepen tegenstand. In de aanvang van het boek wordt Cyrus voorgesteld als het instrument, dat het bevel van God tot heropbouw van de tempel moet gebieden (1: 6). De Perzische koning vaardigt in zijn eerste regeringsjaar een edict uit (1: 1 - 6), waarin hij bepaalt, dat hij op bevel van God een tempel zal oprichten in Jeruzalem. De joodse ballingen mogen terugkeren en die tempel bouwen. De koning roept op tot een vrijwillige bijdrage voor de bouw van de tempel. Er wordt een inventaris opgesteld van het vaatwerk, dat door Cyrus wordt gerestitueerd: 30 gouden bekkens, 1 000 zilveren bekkens, 29 messen, 30 gouden bekers, 410 zilveren bekers, 1 000 andere vaten met een totaal van 5 400: (1: 7 – 11). Na de terugkeer van de eerste golf bannelingen, met vermelding van hun afstamming wordt (Ezr 2), wordt vooreerst de eredienst opnieuw geregeld, voorafgaand aan enige bouwactiviteit, bij middel van de bouw van het altaar, het dagelijks tweevoudige offer, het loofhuttenfeest, het maandfeest en de vrijwillige offers (3: 1 – 6). Aangezien echter een tempel ontbreekt, zamelt men geld in voor de bouw ervan, voor drank en voeding voor de werklieden en voor cederhout uit Libanon. Hierbij wordt het edict van Cyrus ingeroepen. (3: 7). In het tweede jaar wordt het leggen van de funderingen op publieke en plechtige wijze opgeluisterd. (3: 8 – 13). Het aanbod van de Samaritanen tot samenwerking bij de opbouw wordt afgewezen. Hierop verhinderen zij de wederopbouw bij middel van tussenkomst van de Perzische koning (Ezr 4). De werkzaamheden worden hervat op aansporing van de profeten Haggaï en Zacharija en goedkeuring en financiering door de Perzische koning, waarbij opnieuw verwezen wordt naar het edict van Cyrus (Ezr 5 - 6). Om hun werkzaamheden verder te kunnen zetten richten, de bouwheren zich bij middel van de landvoogd in een brief tot de Perzische koning. Hierin wordt relaas gedaan van de verwoesting van de tempel, de ballingschap, de terugkeer en de heropbouw van de tempel. Er wordt verwezen naar een bevel terzake van Cyrus, die het tempelvaatwerk heeft gerestitueerd. Nu de fundamenten van de tempel zijn gelegd, wordt gevraagd na te gaan of het bevel van Cyrus zich niet in de koninklijke archieven te Babylon bevindt. De tekst hiervan wordt inderdaad teruggevonden en aangehaald. De Perzische koning geeft bevel de werkzaamheden te hervatten en het tempelvaatwerk daadwerkelijk te restitueren. Het bedoelde edict (6: 3 – 5) is opgesteld in het Aramees en vermeldt de afmetingen en het materiaal van de tempel: 60 ellen hoog en breed met drie rijen van grote steen en een rij van nieuw hout. De Perzische koning draagt de kosten. Het geroofde vaatwerk moet worden gerestitueerd. Niet alleen moeten uit de koninklijke schatkist van de provincie de onkosten worden vergoed. Tevens moeten de offergaven worden gefinancierd: jonge runderen, rammen, lammeren, tarwe, zout, wijn en olie. De voltooiing wordt gevierd bij middel van inwijding en een feest van ongedesemde broden (6: 16 - 22). In het tweede deel van het boek Ezra wordt de profeet door de Perzische koning naar Israël gestuurd, om de wetten en de regels te onderwijzen (Ezr 7). Er wordt een lijst opgesteld van de reisgenoten van de profeet en verslag uitgebracht over het verloop van de tocht (Ezr 8). Ezra vestigt de aandacht op het verbod op (Ezr 9) en de plicht, om vreemde vrouwen weg te zenden (Ezr 10). Geen enkel hoofdstuk bevat verwijzing naar materiële elementen van de tempel met uitzondering van de vermelding van cederhout uit Libanon in Ezr 3: 7. De restauratie en de inwijding van de stadsomwalling in ehemija wordt hierna besproken onder 13.3.. De beschrijving van de verkenning (2: 12 – 20) en van de 52
restauratie ( eh 3) worden aaneensluitend behandeld in het kader van de eerste werkzaamheden van Nehemija ( eh 1 - 7). Daarop volgt een relaas van het godsdienstig leven in de tijd van Ezra met de publieke lezing van de wet (7: 72b – 8: 12), het loofhuttenfeest (8: 13 - 18) en de openbare schuldbelijdenis ( eh 9). De inwijding van de stadsomwalling (12: 27 – 43) sluit het gedeelte af, waarin verdere aspecten van de eerste ambtstermijn van Nehemija worden behandeld, met name de verbondssluiting ( eh 10) en de verdeling van de bevolking over de woonplaatsen (11: 1 – 12: 26). Met de tweede ambtstermijn van Nehemija wordt het boek beëindigd (13: 4 - 31). Voorafgaand aan de inwijding van de stadsomwalling worden de Levieten in Jeruzalem verzameld, om met vreugde de inwijding uit te voeren, evenals dankzeggingen en gezang, onderbegeleiding van muziekinstrumenten (12: 27 - 29). In een voorbereidende ceremonie reinigen de priesters en de Levieten het volk, de poorten en de muur, na zichzelf te hebben gereinigd (12: 30). Daarna laat Nehemija de autoriteiten van Juda op de muur gaan en stelt hij twee grote dankkoren en processies op, <één> aan de rechterzijde op de muur, naar de Mistpoort toe (12: 31). De koren en optochten worden gevolgd door Hosaja en de helft van de leiders van Juda. (12: 32 - 35). De eerste processie wordt vergezeld van trompetblazers van priesterlijke afkomst (12: 35 - 36). Ezra, opgevoerd als schriftgeleerde, stapt als eerste in de processie op (12: 37). De processie begeeft zich vanaf de Mistpoort richting Fonteinpoort en éénmaal voorbij de Bronpoort, die niet wordt genoemd in de tekst, beklimt zij trappen, boven het huis van David, waarmee het hoogste punt van de oostelijke heuvel wordt bedoeld, tot aan de Waterpoort in het oosten. (12: 37). Het tweede dankkoor gaat in tegenovergestelde richting de muur op, gevolgd door Nehemija zelf samen met de helft van het volk (12: 38). Het gevolgde traject loopt van boven (ten noorden van) de Bakoventoren tot aan de brede muur, de poort van Efraim, de Oude poort, de Vispoort, de toren Hananeel, de toren Mea tot aan de Schaapspoort en zij bleven staan in de Gevangenpoort (12: 38 - 39). (40) Daarna komen beide dankkoren in het tempelcomplex samen met de profeet, de helft van de leiders, de priesters, waaronder een aantal voorzien van trompetten. (12: 40 – 42). De zangers treden op onder leiding van hun opziener (12: 42). Er worden grote offers gebracht en alle aanwezigen verheugen zich, ook vrouwen en kinderen, want God heeft maakt hen vrolijk. (12: 43). Of de drievoudige beschrijving van de stadsomwalling in ehemija een bron is van de opmetende beschrijving van de stadsomwalling in Aramees ieuw Jeruzalem blijft voorwerp van onderzoek. Op de Tempelrol zijn architectuur- en cultusbeschrijving nauw met elkaar verbonden. De rol bevat geen verwijzing naar een eschatologische gebeurtenis maar vangt wel aan met verwijzing naar een belangrijke historische gebeurtenis, de intocht in het beloofde land. Daarna volgt een eerste gedeelte van de architectuurbeschrijving (11Q19 II 1 – XIII 9), waarin de bouwopdracht voor het tempelgebouw wordt geformuleerd. Daarop volgen de bepalingen van de cultus, die in een aantal gevallen wordt beschreven alsof hij wordt uitgevoerd, zoals in Aramees ieuw Jeruzalem154 en in de Brief van Aristeas155. De architectonische beschrijving van de Tempelrol wordt onderbroken door middel van een systematische behandeling van de feesten (XIII 8 – XXXII 15). “Levende wateren” worden er niet op vermeld. De beschrijving van het heiligdom wordt verdergezet met de gebouwen en installaties op de binnenhof en beëindigd met de het terras en de gracht aan de buitenzijde van de buitenmuur van het 154 155
Zie onder 17.1., eerste volume. Zie verder onder 4.1.1., eerste volume.
53
gehele complex156. De Tempelrol beschrijft het tempelcomplex met bijzondere aandacht voor de drie hoven, want daar worden in hoofdzaak de cultushandelingen uitgevoerd157. Bovendien legt de tekst ook een sterk verband tussen de wet en architectuur, want de architectuurbeschrijving wordt gevolgd door de geüniformiseerde tekst van Deuteronomium en een uitgebreide Koningswet. In de Brief van Aristeas (80 v. C.) wordt de tempelcultus van de derde en de tweede eeuw v. C. geïdealiseerd. Genoemde tekst lijkt een eigentijds verslag te bieden, geschreven door een Griek met een hoge positie aan het hof van Ptolemaeus Philadelphus (285 – 247 v. C.), van de vertaling van de Hebreeuwse tekst van de Pentateuch in het Grieks. Aristeas, die wordt voorgesteld als de auteur, wordt als ambassadeur van de Egyptische koning naar Jeruzalem gezonden, om er een kopie van de wet op te halen en de diensten van Palestijnse vertalers in te huren. De beschrijving van het eigenlijke vertaalwerk blijft beperkt tot de laatste hoofdstukken van het geschrift. De andere inhoud bestrijkt een verscheiden aantal domeinen. In de paragrafen 83 – 116 worden de tempel, de cultus en de stad beschreven. In het centrum van Judea bevindt zich een berg (§ 83), op de top waarvan het heiligdom staat met zijn drie omwallingen (§ 84). De ingang is groot, heeft hengsels en wordt overspannen bij middel van een een stevig linteel (§ 85). Het gordijn, dat gelijkt op een deur, staat bol door de werking van de wind. (§ 86) De afmetingen van het altaar zijn in verhouding tot zijn omgeving. De offers worden verteerd door het vuur. De toegangshelling met een zachte hellingsgraad heeft dezelfde proporties als het altaar zelf. De bedienende priesters zijn gekleed in mantels van fijn linnen, die tot over hun enkels reiken (§ 87). De ingang van de tempel is naar het oosten gericht, de achterzijde naar het westen. De vloer is volledig geplaveid bij middel van steen en hellingen, gericht in de gewenste richting, om water op te vangen, bestemd voor het wassen van het bloed van de slachtoffers. Er worden immers duizenden dieren geslachtofferd op de feestdagen (§ 88). De wateraanvoer vanuit een natuurlijke bron is onbeperkt. Een natuurlijke bron ontspringt binnenin het tempelterrein. Er zijn ondergrondse reservoirs aanwezig op vijf mijl rondomheen de igging van de tempel. Zij hebben alle ontelbare pijpleidingen, die samenkomen (§ 89). Alle reservoirs zijn afgesloten bij middel van lood. Erover heen is mortel aangebracht. Verscheidene openingen, die uitmonden onderaan het altaar, zijn slechts zichtbaar voor de eigenlijke bedienaars. In een oogopslag kunnen alle bloedstromen van de slachtoffers worden weggespoeld (§ 90). Om dit te bevestigen wordt de auteur vier mijl buiten de stad geleid, waar hij de samenstromende wateren hoort (§ 91). De eredienst wordt op onovertreffelijke wijze uitgevoerd door de priesters met fysische kracht maar in stilte. Ieder ondergaat uit vrije wil de hem toegewezen opdracht, die veel uithoudingsvermogen vereist. Hun bediening kent geen enkele onderbreking. Sommige voeren hout aan, andere olie, andere fijne tarwebloem, andere specerijen, terwijl nog andere stukken vlees voor het brandoffer aanbrengen. Laatstgenoemden geven blijk van veel kracht. (§ 92). Zij grijpen met twee handen de billen van de kalveren, die elk twee talenten wegen en leggen ze op het altaar. Met beide handen en grote behendigheid werpen zij het dier op een grote hoogte en zij falen er nooit in het dier op het altaar te krijgen. De stukken van de schapen de geiten zijn even opmerkelijk zwaar en vet. Degenen, aan wie het is opgedragen, selecteren steeds dieren zonder onvolkomenheid en met uitzonderlijke dikte (§ 93). Na volbrenging van 156
11Q19 XXX 3 – XLIV 7/2; XLVI 1 - 11//11Q20 VIII 9 – 12; IX 1 – 5; X 1 – 6; XI 16 – 17; XII 15 – 26; XIII 1 – 2, 10. 157 Yadin 1983: 177.
54
de toegewezen taak wordt gerust op een daartoe bestemde plaats. Degenen, die gerust hebben nemen hun taak op uit eigen beweging, zonder hiertoe te worden aangezet (§ 94). Er heerst een absolute stilte alsof er niemand aanwezig is, hoewel er 700 bedienaars ter plaatse zijn. Hierbij worden diegenen, die hun offers aanvoeren niet gerekend. Alle handelingen worden uitgevoerd met eerbied en de goddelijke majesteit waardig (§ 95). De hogepriester gaat gekleed in een mantel en hij draagt kostbaar gesteente. Gouden klokjes zijn aan de franje van zijn kleed bevestigd, afgewisseld met granaatappels, geborduurd in veelkleurig borduurwerk (§ 96). Hij draagt een gordel, geweven in de mooiste kleuren. Op zijn borst draagt hij het orakel, waarop 12 kostbare stenen van uiteenlopende aard in goud zijn gezet. Zij dragen de namen van de stamhoofden in hun oorspronkelijke volgorde (§ 97). Op het hoofd draagt hij de “cidaris”, hierover een tulband met daarbovenop de heilige diadeem. Op een gouden plaat tussen zijn wenkbrauwen staat in Paleohebreeuws schrift de naam van God gegraveerd (§ 98). De algemene indruk is zo overweldigend, dat men denkt in een andere wereld terecht te zijn gekomen. Eenieder, die getuige is van het schouwspel, dat de auteur beschrijft zal verwondering kennen, het onbeschrijflijk achten en diep bewogen zijn (§ 99). De citadel is gelegen op een hoger gelegen plaats. Zij is omgeven bij middel van verscheidene torens opgetrokken uit grote steenblokken. Zij is bedoeld, om de omgeving van de tempel te verdedigen (§ 100). Zij moet verhinderen, dat niemand, in geval van aanval, opstand of vijandige inval, zou kunnen doordringen tot de voorhoven, die de tempel omgeven. Oorlogsmachines staan opgesteld op de torens (§ 101). De torens zijn bemand door de meest betrouwbare mannen, die hun diensten reeds hebben bewezen. Zij mogen de citadel slechts verlaten op feestdagen. Zij mogen niemand toelaten als gewone bezoeker (tot de tempel) (§ 102). De ordewoorden worden strikt nageleefd, zoals de auteur aan den lijve ondervindt. Niettegenstaande hij en zijn gezel ongewapend zijn, kost het hun grote moeite, om de wachters te overtuigen de offerceremonie te mogen bijwonen (§ 103). De wachters zeggen hiertoe opdracht te hebben gekregen. Niettegenstaande zij met vijfhonderd zijn, mogen zij niet meer dan vijf personen toelaten. De citadel is immers de enige bescherming van de tempel. Haar stichter heeft haar toren op veilige wijze versterkt (§ 104). De stad met een omtrek van 40 mijlen heeft bescheiden afmetingen. Zij heeft de vorm van een (amfi)theater dank zij de schikking van haar torens, de boulevards, sommige onderaan, sommige bovenaan, en de dwarsstraten. De bodem is oneffen, omdat de stad op een berg is gebouwd. (§ 105) Er zijn ook trappen voorhanden, die naar de boulevards leiden. Sommigen volgen hun weg langsheen het hogere niveau en anderen langsheen het lagere, waardoor zij blijven zoveel als mogelijk van elkaar verwijderd blijven, zodat de gereinigden niets verboden aanraken (§ 106). De Promakkabese literatuur, 1 en 2 Makkabeeën, dateert waarschijnlijk van omstreeks 100 v. C.. In bedoelde literatuur wordt de heringebruikname van de tempel na de crisis, veroorzaakt door Antiochus IV in de periode 169 – 165 v. C., vanuit een goedkeurend perspectief beschreven. In 1 Makkabeeën 1 wordt verhaald, dat Antiochus IV na zijn overwinning op Egypte optrekt tegen Jeruzalem en de tempel binnendringt. Hij rooft de gouden kandelaar, de lampenstandaard met zijn toebehoren, de tafel van het toonbrood, de plengschalen, de offerschalen, de gouden wierookschalen, het voorhangsel en de randen en de gouden versieringen aan de voorgevel. In 1 Makkabeeën 2 wordt in een poëtische passus geweeklaagd over de verwoesting van Jeruzalem en zijn uitlevering aan de vijand. De tempel is in handen gevallen van vreemden en het tempeltoebehoren werd als buit weggevoerd. De tempel 55
werd verwoest, zijn pracht en praal verdween en hij werd ontwijd door vreemde volken. 1 Makkabeeën (4: 36 – 61) gaat dieper in op het herstel en de herinwijding in dan 2 Makkabeeën 10. Aangekomen op de berg Sion zien Juda de Makkabeeër en zijn vrijheidsstrijders, hoe het heiligdom er bijligt. Het altaar is ontwijd, de poorten zijn verbrand, en de voorhoven overwoekerd met onkruid. Juda duidt voortreffelijke priesters aan, die het heiligdom reinigen, het ontwijde altaar slopen en de stenen ervan op een geschikte plaats op de tempelberg deponeren in afwachting, dat een profeet zal zeggen, wat ermee moet gebeuren. Zoals voorgeschreven door de wet, bouwden zij een nieuw altaar bij middel van onbehouwen stenen naar het model van het vorige. Het heiligdom en zijn ruimten worden in hun oorspronkelijke staat hersteld en geheiligd. Er wordt nieuw tempelgerei vervaardigd. De kandelaar, het reukofferaltaar en de tafel van de toonbroden worden in de tempel geplaatst. Het voorhangsel wordt opgehangen. Op de dag van de herinwijding wordt het eerste offer op het nieuwe brandofferaltaar gebracht. Het gehele volk is aanwezig bij de luisterrijke plechtigheid. De inwijding wordt gedurende acht dagen gevierd en gaat gepaard met brandoffers, vredeoffers en dankoffers. De gevel wordt versierd bij middel van gouden randen en schildjes. De poorten worden vernieuwd en de priestervertrekken worden voorzien van deuren. Het heiligdom wordt omgeven bij middel van een hoge muur met versterkte torens. In 2 Makkabeeën (6: 1 – 11) wordt de ontwijding van de tempel beschreven. De tempel wordt gewijd aan Zeus Olympius. Vreemdelingen houden er braspartijen, vermaken zich met prostituees, plegen er overspel en brengen ongepaste zaken binnen. Op het altaar worden offergaven geplaatst, die strijdig zijn met de voorschriften. In een brief aan Aristobolus, leermeester van de Egyptische koning Ptolemeüs IV, aangehaald in 2 Makkabeeën (1: 10 - 2: 18), wordt de viering van de reiniging van de tempel op 25 kislev van 148 v. C. aangekondigd. Toen de bannelingen werden weggevoerd naar Babylonië namen de priesters in het geheim vuur van het altaar mee, zoals Jeremija had opgedragen. en verborgen zij het bij hun aankomst. Toen Nehemija vroeg het vuur terug te brengen, bleek, dat het in de loop van de tijd overspoeld was door troebel water. Hij gebood dit water op het hout op het brandofferaltaar te sprenkelen. Tijdens het gebed, dat werd aangeheven schoot van op het altaar een steekvlam op, die het water in laaiend vuur deed opgaan. De tent van de samenkomst, de ark en het reukwerkaltaar werden op bevel van Jeremija in een grot op de berg Nebo verborgen. In 2 Makkabeeën 10 wordt de heringebruikname van de tempel gunstig onthaald. Het heiligdom werd ontheiligd en verontreinigd tijdens de crisis, veroorzaakt door Antiochus IV. De tempel wordt samen met de stad ingenomen. De vreemde altaren en bouwsels worden gesloopt. Na reiniging van de tempel wordt een nieuw altaar gebouwd, een nieuw vuur aangelegd en offers gebracht. Er wordt wierook gebrand, de lampen worden aangestoken en de toonbroden worden neergelegd. De reiniging wordt gevierd met een achtdaags feest, zoals voor het Loofhuttenfeest. De eerste dag van genoemd feest wordt voortaan jaarlijks gevierd. Het boek 2 Makkabeeën bevat ook eschatologische verwijzingen. In 2 Makkabeeën (2: 18) wordt de bevrijding van het volk en zijn land meegedeeld evenals het herstel van het koningschap en het priesterambt en al datgene, wat nodig is, om een heilig volk te zijn. De hoop wordt uitgesproken, dat God de Israëlieten uit alle windstreken op de heilige plaats terugbrengt, want hij heeft het uit de diepste ellende verlost en de heilige plaats opnieuw gereinigd. Drie van de zeven broers, die samen met hun moeder worden gedwongen varkensvlees te eten en na weigering gruwelijk worden gefolterd en gedood, verwijzen naar hun wederopstanding voor een eeuwig leven, een lotsbestemming, die Antiochus IV niet te wachten staat (2 Mak 7).
56
In het Testament van Jakob (4Q537), paleografisch gedateerd in de eerste eeuw n. C., wordt verwezen naar tabletten, waarin de tempel en zijn eredienst worden beschreven. Het bewaarde tekstgedeelte is erg onvolledig bewaard gebleven en beperkt zich tot volgende uitspraak: 4Q537 2: 1: להא בנינ]א9]…[ והי, “(1) […] en hoe het gebouw zal zijn (…)”. Twee andere themas, die verbonden zijn met het tempelgebouw zijn echter van groot belang, omdat zij in dezelfde context voorkomen in het Aramese ieuw Jeruzalem, met name cultushandelingen en water, dat uit de stad vloeit158. Het minst uitdrukkelijk is de vermelding van cultus in verband met architectuurbeschrijving met betrekking tot de bouw van de tempel van Salomo in 1 Koningen 6: 1 – 38; 7: 13 – 51 en in 2 Kronieken 3 – 4; 5: 7 – 10. De bouwactiviteiten, beschreven in beide teksten betreffen de beschrijving van het tempelgebouw enerzijds en alle metalen objecten anderzijds. De bijzonderheden van de beschrijving zijn opgenomen in een vergelijkende tabel onder 33., tweede volume. Een wezenlijk verschilpunt is de beschrijving van de voorhof en profane architectuur, waaronder het paleis in 1 Koningen (7: 1- 12), die volledig ontbreekt in 2 Kronieken., waar wel naar de voltooiing van het paleis wordt verwezen (7: 11). Zowel in 1 Koningen als in 2 Kronieken wordt de inwijding van de tempel behandeld. In architectonisch opzicht heeft de inwijding uitsluitend betrekking op de plaatsing van de ark en de tabernakel in het allerheiligste. In eerstgenoemd boek wordt de ark door de priesters, inclusief de Levieten, binnengedragen in het allerheiligste tot onder de vleugels van de cherubijnen samen met de tabernakel en de bijhorende gebruiksvoorwerpen (8: 3 – 4, 6 - 7). Het verwijderen van de draagbomen wordt expliciet vermeld (8: 8). In de ark bevinden zich de twee stenen tafelen, die Mozes er bij Horeb had ingelegd (8: 9). God doet zijn intrede in de tempel in de gedaante van een wolk (8: 10 – 11). Na voltooiing van de bouwwerkzaamheden volgen in 2 Kronieken cultushandelingen, waarbij God een belangrijke actieve rol speelt. Eerst wordt de ark van het verbond samen met de tabernakel ter gelegenheid van het loofhuttenfeest door de Levieten vanuit de stad naar de nieuwe tempel getransporteerd en door de priesters in het allerheiligste overgebracht. De priesters kunnen hun eredienst niet uitvoeren, omdat God in de vorm van een wolk het gebouw vult. De Levieten luisteren de handelingen op door middel van zang en muziek, bijgestaan door de priesters, die de trompetten blazen (5: 2 – 6: 2). Daarna zegent Salomo de verzameling van Israël en looft hij de Heer in een gebed, omwille van de redding uit Egypte en de bouw van de tempel, waarin de ark van het verbond is ondergebracht (6: 3 - 11). Daarna begeeft Salomo zich in aanwezigheid van de voltallige verzameling van Israël op een bronzen tribune, opgesteld voor het altaar, om een inwijdingsgebed uit te spreken (6: 12-42). Hij richt zich tot God in de hemel. Enerzijds vraagt hij de belofte aan David te houden, waarbij de troonopvolging gewaarborgd blijft, als de wet van God wordt geëerbiedigd. Anderzijds vraagt hij de gebeden van zijn dienaren te aanhoren, ook als zij van het rechte pad zijn afgeweken maar zij zich niettemin tot hem richten. Tot slot vraagt Salomo aan God zijn ogen en oren open te houden vanuit de tempel. De viering wordt afgesloten (7: 1- 10), wanneer na het gebed van Salomo vuur uit de hemel valt en het brandoffer en het slachtoffer verteert, teken waarmee hij de tempel als rechtmatige offerplaats erkent. De priesters kunnen de tempel niet betreden, omdat de goddelijke heerlijkheid de tempel vult. Alle Israëlieten werpen 158
Zie onder 22., eerste volume.
57
zich ter aarde. In naam van het gehele volk brengt de koning het offer ter plaatse, 22 000 runderen en 120 000 schapen. Zo voltrekt de koning samen met het volk de inwijding van de tempel. In aanwezigheid van geheel Israël blazen de priesters de trompetten en de Levieten bespelen instrumenten, vervaardigd op bevel van koning David. Salomo wijdt tevens het midden van de voorhof in, door er de brandoffers en de vette stukken van het heilsoffer naar toe te brengen. De plechtigheid duurt zeven dagen. Op de achtste dag grijpt een feestverzameling plaats. Daarna laat Salomo het volk vol vreugde en met blij gemoed naar zijn woonplaatsen terugkeren. De handelingen met betrekking tot de inwijding van de tempel worden afgesloten met de vermanende belofte van God als antwoord op het gebed, uitgesproken door de koning (7: 11 – 22). Na voltooiing van de tempel en het paleis verschijnt God ‘s nachts aan Salomo. Hij belooft verlossing, als het uitverkoren volk gestraft wordt voor het verlaten van het goede pad maar niettemin ernaar terugkeert en zich richt tot God. De oren en ogen van God zullen vanuit de tempel horen en zien. Zijn naam, ogen en hart zullen er steeds verblijven. De troon van Salomo blijft bestaan, als hij zich gedraagt naar het voorbeeld van David. Wanneer Israël de wetten en geboden van God overtreedt en andere goden vereert, dan zal het uit het beloofde land worden verdreven. De tempel zal verdwijnen en tot spot en hoon van andere volken worden. Afvalligheid zal als reden worden opgegeven aan degene, die hierover vragen stelt. 4.1.2. Voorlopige beschouwingen De cluster beschrijving van architectuur – cultus heeft betrekking op het heiligdom, meestal in de vorm van het tempelcomplex hetzij op de stad en haar omwalling. De beschrijving van de cultus kan betrekking hebben op de inwijding of de cultus als een reeks van weerkerende handelingen. In ehemija, Ezra en de tempel van Salomo betreft het uitsluitend de inwijding. Enkel ehemija heeft betrekking op de inwijding van de omwalling van Jeruzalem. In Ezechiël wordt de inwijding van het brandofferaltaar behandeld. In Ezechiël, Aramees ieuw Jeruzalem, de Tempelrol, de Brief van Aristeas en het Testament van Jakob betreft het de cultus in zijn geheel. In een aantal gevallen is de cluster uitgebreid door middel van het thema van de “levende wateren”, dit wil zeggen In Ezechiël, Aramees ieuw Jeruzalem en het Testament van Jakob. Laatstgenoemd thema wordt verder besproken onder hoofdstuk 22. De desbetreffende gegevens zijn in de Uit de volgende tabel kan de verscheidenheid, waarmee bedoelde cluster is uitgewerkt worden afgeleid: architectuur stad stadsomwalling
andere
1 Koningen
-
-
+
heiligdom/ tempel +
cultus inwijding
regelmatige
+
-
2 Koningen
-
-
-
+
+
-
Exodus
-
-
+
+
+
Ezechiël ehemija Ezra Aramees ieuw Jeruzalem Tempelrol 1 Makkabeeën
+
+ + + +
+ -
+ + +
+ + + -
+ +
-
-
+ -
+ +
+
+ -
58
2 Makkabeeën Brief van Aristeas Testament van Jakob
+ ?
+ ?
?
+ + ?
+ -
+ +
4.2. Tekstgenre: apocalyps of testament? Uit onderzoek, uitgevoerd door Dimant159, blijkt, dat de Aramese manuscripten uit Qumran bijna uitsluitend visionaire peuso-epigrafische teksten, testamenten en verhalende-aggadische teksten bevatten. Juist deze drie teksttypen waren gekend voorafgaand aan de ontdekking van de rollen: 1 Henoch, Testament van Levi en Tobit. Dimant geeft de volgende drie definities. Een apocalyps is een vertoog in de eerste persoon, waarin goddelijke openbaring wordt meegedeeld, verleend aan een ziener en geïnterpreteerd door middel van goddelijke wijsheid. Zulke openbaring betreft geschiedenis en wordt meestal gesitueerd binnen een verhalend kader in de derde persoon, waarin de spreker wordt geïdentificeerd, meestal een Bijbelse wijze. De omstandigheden van de toespraak worden vermeld. Het verhaal bevat meestal een pseudo-epigrafisch kader. In principe is het grootste deel van het verhaal autobiografisch. Een testament is een verhaal in de eerste persoon met instructies en voorspellingen van een figuur met gezag (vader/koning/wijze) aan ondergeschikten (zonen/onderdanen/leerlingen) op zijn sterfbed. Hieraan moet worden toegevoegd, dat de dood van de testamentgever wordt beschreven160. Dit type van vertoog bevat een kader gelijkaardig aan dat van een apocalyps. Een aggadisch verhaal heeft het karakter van een legende in de derde persoon, soms onderbroken door middel van kleinere eenheden van andere literaire vormen, zoals toespraken en dialogen. Omwille van de vorm kan Aramees ieuw Jeruzalem noch een testament noch een aggadisch verhaal zijn. Er komt geen sterfbedcontext in voor en de auteur schrijft in de ikvorm. García Martínez is er van overtuigd, dat Aramees ieuw Jeruzalem naar tekstgenre een apocalyps is161. Het standpunt van Collins betreffende de rangschikking van Aramees ieuw Jeruzalem varieert van twijfel tot voorzichtige mogelijkheid, dat het een apocalyps betreft162. Volgens Stegeman is de Aramese tekst mogelijk een apocalyps maar is de tekst te onvolledig bewaard, om hierover met zekerheid uitspraken te doen163. Hierna worden aan de hand van negen criteria, geput uit de definities van Collins164 (1992) en Hahn (1998) van apocalyps als literair genre, negen onderzoekscriteria geformuleerd: 1. openbaringsliteratuur, 2. openbaring bij middel van bemiddeling, uitgevoerd door een wezen van een andere wereld, 3. aan een menselijke ontvanger, 4. raamverhaal, 5. vorm van de openbaring: visueel bij middel van beeld of tekst of auditief, 6. het begrip “tijd”: de ziener wordt ingelicht over de loop van de geschiedenis en over de eindtijd (eschatologische strekking), 7. het begrip “ruimte”: openbaring bij middel van een buitenwereldse reis, 8. taalgebruik: mythische toespelingen, symbolen en (getallen)raadsels en 9. pseudo-epigrafie. Vergelijkend onderzoek van genoemde kenmerken, met uitzondering van het negende, wordt beperkt tot Ezechiël (40 – 48) en Zacharija. De toetsing van Aramees ieuw Jeruzalem aan de genoemde onderzoekscriteria levert volgend resultaat op. 159
Dimant 1995: 35. Kugler 2000: 933. 161 García Martínez 2000: 608 – 609. 162 Collins 1979: 48; 1984: 115 – 116; 1992: 59; 1999: 417. 163 Stegeman 1983: 517 – 18. 164 Collins 1992 en Hahn 1998. 160
59
1° openbaringsliteratuur: de hoofdstukken 40 – 48 van Ezechiël zijn expliciet bedoeld als openbaring, die moet worden verkondigd. Ezechiël en Aramees ieuw Jeruzalem zijn geschreven in de vorm van een verslag van een opmeting (zie verder: hoofdstuk 13.2.). In de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem, zoals hij bewaard is, zijn er geen sporen aanwezig van historische of andere situering in plaats en tijd of die kunnen leiden tot identificatie van de bezoeker en zijn gids165. In Ezechiël wordt de profeet opgewacht door een bronzen gedaante, uitgerust met opmetingsinstrumenten bestemd voor opmeting van grote afstanden, een linnen meetsnoer en een meetroede (Ez 40: 3). De openbaring is geen geïsoleerde gebeurtenis maar heeft een doel. Genoemde gedaante draagt aan de profeet op verslag uit te brengen over wat hij zal aanschouwen: “En de man sprak tot mij: “Mensenkind! Zie met uw ogen en hoor met uw oren en zet uw hart op alles, wat ik u zal tonen, want gij werdt naar hier gebracht, opdat ik u zou tonen. Verkondig daarna aan het huis van Israël, alles, wat gij ziende .” (40: 4). De openbaring wordt door Zacharija aangekondigd bij middel van een vermaning (1: 1 – 6). De Heer is zeer vertoornd geweest tegen de vaderen. Daarom maant hij hen in de directe rede aan terug te keren tot hem, zodat hij kan terugkeren tot hen. De vaderen hebben voor hun ongehoorzaamheid geboet, zoals door God was aangekondigd. 2. openbaring bij middel van bemiddeling, uitgevoerd door een wezen van een andere wereld en 3. aan een menselijke ontvanger: de fragmentarische toestand van Aramees ieuw Jeruzalem laat toe noch gids noch bezoeker te identificeren. In Zacharija is de bezoeker de profeet, die naar zichzelf verwijst bij middel van de eerste persoon singularis van de desbetreffende werkwoordsvormen: ”Opnieuw hief ik de ogen op en ik zag” (2: 1). Later wordt naar hem verwezen bij middel van de term , “jongeling” ( ;הַ ;ַעַ ר2: 4). Blijkbaar zijn er meer gidsen actief: eerst wordt verwezen naar “een man” ()אי ִ met een meetsnoer in zijn hand (2: 5). Vervolgens is er sprake van een engel en een andere engel (< ָלְ א.ַ ַ ;ה2: 3). Vrij vlug komt God zelf aan het woord (8=)נְ ע: “En ik zal voor haar een muur van vuur zijn rondomheen” (2: 5). Aangezien de aangekondigde opmeting in Zacharija niet formeel wordt uitgevoerd, is het slechts zinvol verder Ezechiël 40 – 48 en Aramees ieuw Jeruzalem met elkaar te vergelijken166. Naar de gids/goddelijke gezant wordt in beide teksten verwezen bij middel van werkwoordsvormen in de derde persoon singularis167. Naar de auteur/bezoeker wordt verwezen bij middel van werkwoordsvormen en persoonlijke pronomina en suffixen in de eerste en tweede persoon singularis168. 4. raamverhaal: het raamverhaal van Aramees ieuw Jeruzalem is niet bewaard. In Ezechiël wordt de beschrijving van als bestaand beschouwde architectuur uitgevoerd in het kader van een visioen, in casu het derde van Ezechiël. De inleiding tot 40 – 48 licht duidelijk de setting van de rondleiding van een bezoeker door een gids toe: de datum: het 25ste jaar van de ballingschap, in het 14de jaar nadat Jeruzalem door de Babyloniërs was ingenomen (40: 1), de wijze van verplaatsing (40: 1), de plaats, dit is Jeruzalem, (40: 1 – 2) en de personages (40: 1 en 40: 3). De profeet wordt opgewacht door een gedaante, uitgerust met opmetingsinstrumenten bestemd voor het opmeten van grote afstanden, een linnen meetsnoer en een meetroede (40: 3). Het boek Zacharija bestaat uit drie duidelijk van elkaar afgescheiden onderdelen: 1 – 8, 9 – 11 165
Betreffende identificatie met Jakob door Tigchelaar: zie 4.3., eerste volume. Angelika Berlejung (Universität Leipzig) deelde mij in de zomer van 2007 mee, dat volgens Mathias de stad, bedoeld in Zacharija van het Perzisch model is, bijgevolg geen omwalling heeft, die bijgevolg ook niet kan worden opgemeten. 167 Zie verder onder 13.2., eerste volume. 168 Zie vergelijkende tabel onder 13.2., eerste volume. 166
60
en 12 – 14. Het eerste deel is waarschijnlijk opgesteld voorafgaand aan de inwijding van de tempel in 515 v. C. en bevat zeven nachtelijke visioenen, die zich concentrisch tot elkaar verhouden. I (1: 8 – 13 en 14 – 15) en VII vermelden paarden. II en VI zijn tweeledige visioenen (II: horens, smeden/VI: vrouw, verwijdering) en hebben verband met de vreemdelingenproblematiek. III en V hangen samen, omdat in III Jeruzalem wordt gebouwd als muurloze stad en in V het land wordt gezuiverd van dieven en meinedigen. IV (b) met de kandelaar bekleedt de centrale positie en wordt verdubbeld bij middel van IV (a) met de beoordeling van Jošua in de hemel169, dit wil zeggen de aanwezigheid van God als onderwerp. De hoofdstukken 1 – 8 behandelen een programmatorische visie op een cultisch vernieuwd Jeruzalem in een gepacificeerde wereld van volken (Collins). Het nachtelijk visioen van de man met het meetsnoer wordt in een dubbel raamverhaal gesitueerd. Eerst worden is er de vermaning, die als volgt wordt ingeleid: “In de achtste maand, in het tweede jaar van Darius, geschiedde het woord van de Heer tot Zacharija, de zoon van Berechija, de zoon van Iddo, de profeet, zeggende” (1: 1). Vervolgens worden de zeven nachtelijke visioenen gesitueerd: “Op de vierentwintigste dag, in de elfde maand, dit is de maand Šebat, in het tweede jaar van Darius, geschiedde het woord van de Heer tot Zacharija, de zoon van Berechja, de zoon van Iddo, de profeet, zeggende” (1: 7). 5. vorm van de openbaring: visueel bij middel van beeld of tekst of auditief Aramees ieuw Jeruzalem: in Ezechiël en in Zacharija wordt de boodschap expliciet bij middel van een visueel visioen geopenbaard maar speelt het gesproken woord een belangrijke rol. De tekst van Aramees ieuw Jeruzalem is te onvolledig bewaard, om hierover uitspraak te doen maar de voorstellingswijze wijst sterk in de richting van een visioen zoals dat van Ezechiël. 6. het begrip “tijd”: de ziener wordt ingelicht over de loop van de geschiedenis enerzijds en over de eindtijd (eschatologische strekking) anderzijds: in Aramees ieuw Jeruzalem wordt verwezen naar het verloop van de geschiedenis en een beslissende omwenteling in een erg onvolledige passus op 4Q554 2 III 14 – 22, die wordt besproken onder 21.. 7. het begrip “ruimte”: openbaring bij middel van een buitenwereldse reis: in geen enkele van de drie teksten wordt de beschrijving van de desbetreffende stad buitenaards gesitueerd. In de Apocalyps van Johannes ziet de auteur het nieuwe Jeruzalem afdalen uit de hemel (21: 2). Nergens specificeert de tekst evenwel, dat bedoeld Jeruzalem reeds in de hemel bestond. In Ezechiël wordt de stad expliciet gesitueerd “in het land van Israël” (40: 2). De stad wordt in de hoofdstukken 40 – 48 niet bij naam genoemd. Er wordt op het einde van genoemde hoofdstukken naar verwezen bij middel van de uitspraak: ”en de naam van de stad vanaf dag: de Heer daar.” (48: 35). In Zacharija wordt de stad bij haar naam, “Jeruzalem”, genoemd (2: 6). Van de stad, beschreven in Aramees ieuw Jeruzalem, is geen enkele benaming bewaard gebleven. Afgezien van enorme afmetingen enerzijds en de kostbare bouwmaterialen anderzijds is de stad in architecturaal opzicht aards en bouwkundig uitvoerbaar. Vergelijking van de Liederen van het sabbatoffer met Aramees ieuw Jeruzalem wijst op het aardse karakter van laatstgenoemde stad. In de Liederen van het sabbatoffer wordt hemelse cultus beschreven. Bedoelde cultus is fundamenteel anders van aard dan de cultus, beschreven in de Aramese tekst. De cultus in de liederen wordt uitgevoerd door geesten en goddelijke wezens, in de Aramese tekst door mensen, waaronder priesters en de hogepriester. In de hemelse cultus komen de wandversieringen tot leven en juichen de poorten. De handelingen in 169
Schmid 2006: 395 – 396.
61
het hemelse heiligdom bestaan uit lofbetuigingen aan God. In de Aramese tekst worden rituelen uitgevoerd door middel van dierenoffers, brood en wierrook. De Liederen bevatten weliswaar architectonische terminologie maar eens het de beschrijving aanbelangt wordt een totaal andere terminologie gehanteerd dan in de Aramese tekst. Kenschetsend is elke afwezigheid van opmeting en afmetingen enerzijds en de nadruk op verheerlijkende termen. 8. taalgebruik: mythische toespelingen en symbolen komen niet voor. De verhouding 5: 7, weerspiegeld in de verhouding van de afmetingen van de breedte en de lengte van het rechthoekige grondplan van de stad in de Aramese tekst lijkt te wijzen in de richting van een (getallen)raadsel170. Een andere vorm van raadsel bevat mogelijk de lokalisatie van de tempel171. De vraag kan worden gesteld, of de auteur van de Aramese tekst de term שמאלmet twee verschillende betekenissen niet bewust heeft aangewend, om de lezer in het ongewisse te laten omtrent de preciese ligging van de tempel. 9. pseudo-epigrafisch: zoals reeds eerder vermeld is de naam van de auteur/ziener/bezoeker van Aramees ieuw Jeruzalem niet gekend. De boeken Ezechiël en Zacharija worden volgens de tekst ervan toegeschreven aan de profeten met dezelfde naam. Betreffende het nachtelijk visioen van de man met het meetsnoer (Za 2: 1 – 13), dat behoort tot de eerste acht hoofdstukken van het boek, wordt aangenomen, dat het samen met de tekst van de hoofdstukken 1 – 6 ontstaan is voorafgaand aan de tempelwijding van 515 v. C.172. Mogelijk werd de tekst ervan opgesteld door de profeet zelf.173 Aan niet alle tekstonderdelen van het boek Ezechiël wordt dezelfde ouderdom toegekend. Er bestaat geen consensus over de onderdelen, die zonder twijfel aan de profeet zelf kunnen worden toegeschreven174. Mogelijk hebben de hoofdstukken 40 – 48 in de derde/tweede eeuw v. C. invloed hebben ondergaan van de apocalyptische stroming.175 4.3. Auteurschap De meeste onderzoekers hebben niet gepoogd de auteur van Aramees ieuw Jeruzalem te identificeren. Tigchelaar onderneemt wel een poging176. Hij neemt vier mogelijkheden in overweging met verschillende graden van waarschijnlijkheid: 1° de profeet Ezechiël zelf, 2° Jakob (?), Levi (?), Qaḥat (?) of Amram (?)177, 3° één van de voorvaderen van Israël en 4° Mozes. Het onderzoek van Tigchelaar is niet gericht op de identificatie als dusdanig maar op de imaginaire wereld van de auteurs. De uitdrukking “uw zaad” maakt het erg onwaarschijnlijk, dat door middel van de tweede persoon Ezechiël of zelfs Mozes worden bedoeld. Door middel van “uw zaad” wordt waarschijnlijk ook een natie bedoeld en geen onderdeel van Israël, waardoor Levi, Qaḥat en Amram uit de zienersrol worden uitgesloten. Om verder te kunnen schiften, hanteert Tigchelaar de indeling van de Aramese Qumranteksten in vier categorieën: 1° teksten toegeschreven aan figuren, die voorafgaan aan Mozes: Henoḥ, Noaḥ, 170
Zie onder 5.2.4. (Hippodamisch grondplan) en 10: 2, eerste volume. Zie 10.5., eerste volume. 172 Schmid 2006: 397. 173 Zenger 1998: 529. 174 Hossfeld 1998: 451 – 454; Schmid 2006: 355 – 359. 175 Schmid 2006: 358. 176 Tigchelaar 2007: 259 – 270. 177 Beyer 1994: 95 en 2004: 129: “Der Seher ist nach J 4, 42 ein Stammvater entwerder ganz Israels oder der Priester.”; 1994: 98 en 2004: 132: “Jakob ? Levi ? Qaḥat ? Amram ?”. 171
62
Abraham, Jakob, Juda, Levi, Qaḥat en Amram, 2° verhalen met als setting de oostelijke diaspora: Tobit, Proto-Ester, Gebed van abonid en Daniël. Andere aanwijzingen kunnen worden aangetroffen in 1° Aramees ieuw Jeruzalem, andere Aramese teksten uit Qumran, 3° de Qumranbibliotheek in haar totaliteit en 3° teksten uit de periode van de Tweede tempel en joodse teksten. Aramees ieuw Jeruzalem bevat geen informatie over de voorvaderen. Er is slecht één Aramese tekst gekend, waarin een patriarch een visioen heeft van de tempel, waarin zowel architectuur als rituelen worden beschreven, het Testament van Jakob (4Q537). Bedoelde tekst toont aan, dat er een traditie bestond, waarvolgens details over de tempel en zijn cultus aan Jakob werden geopenbaard. Uit het genoemde testament, Jubileeën 32, de Tempelrol (11Q19 XXIX 8 – 10) en Aramees ieuw Jeruzalem kan worden afgeleid, dat het verbond met Jakob te Betel werd vernieuwd, waarna hij tabletten kon lezen met onder meer een visioen van de eschatologische tempel. In Jubileeën krijgt Jakob inzage van tabletten, waarop de loop van de geschiedenis is opgetekend. Hem wordt ontraden te Betel een heiligdom te bouwen, want daarvoor is een andere plaats bestemd. Op de Tempelrol wordt gewag gemaakt van een eschatologische tempel, door God zelf op te richten, zoals aangekondigd aan Jakob te Betel. Jongere teksten verwijzen wel naar de toekomst en de rol daarin van de nakomelingen van Jakob maar niet naar de toekomstige tempel. Op basis van de besproken teksten acht Tigchelaar identificatie van Jakob met de ziener in Aramees ieuw Jeruzalem waarschijnlijk. Deze identificatie laat toe Jakob te zien als de personificatie van Israël enerzijds in de aanwezigheid van priesters en Israël in de eredienst, beschreven in Aramees ieuw Jeruzalem, en anderzijds in de strijd van Jakob en zijn zonen tegen Moab, Ammon, Edom, de Filistijnen en de Hurrieten in Jubileeën 38: 4 - 9. De onthouding van Jakob bij de bouw van een heiligdom te Betel, een ongeschikte plaats, en bij het brengen van offers kan in verband worden gebracht met de kritiek op de tempel en zijn cultus in het eigentijdse Jeruzalem van de auteur van Aramees ieuw Jeruzalem. In de imaginaire wereld van de auteurs van de Aramese tekst bezoekt Jakob na zijn ballingschap voor een tweede maal Betel. Daar hernieuwt God zijn verbond met hem en laat hij aan Jakob de tabletten lezen, waarop het verloop van de geschiedenis is neergeschreven. Jakob heeft een visioen, waarin hem het eschatologische heiligdom wordt getoond, dat zal worden gebouwd na een finaal conflict tussen zijn zonen en de naties. In deze imaginaire wereld staan de toekomstige stad en tempel tegenover het eigentijdse Jeruzalem. 4.4. Titel Twee vormen van titel waren mogelijk op de Qumranmanuscripten: 1° de eerste woorden van de lopende tekst, bestemd voor de lezer en 2° aantekeningen aan de buitenzijde van de rol, bestemd voor de bibliothecarissen 178. Zoals bij de meeste manuscripten, ontdekt in Qumran, is er geen van de twee mogelijke vormen van titel van de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem bewaard gebleven. In Qumran bevat één rol één enkele tekst, op enkele uitzonderingen na179. Bijgevolg kan worden aangenomen, dat alle tekstgedeelten, toegewezen aan Aramees ieuw Jeruzalem, behoren tot één enkele tekst180. De benaming door de onderzoekers toegekend aan de Aramese tekst, die voorwerp is van voorliggend proefschrift, is 178
Tov 2004: 118. Tov 2004: 39. 180 Zie hiervoor onder 2.1.2., eerste volume. 179
63
afkomstig van de Apocalyps van Johannes. De expliciete benaming “Nieuw Jeruzalem” komt uitsluitend voor in hoofdstuk 21 van genoemde apocalyps: “(2) En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem (Ιερυσαλήµ καινήν), neerdalend van God uit de hemel, toebereid als een bruid, die voor haar man is versierd.” In het jongste deel van het boek Zacharija wordt Jeruzalem expliciet bij naam genoemd (12: 2, 7, 10, 11; 13, 1; 14: 2, 8). In Ezechiël wordt de benaming van de stad omschreven (48: 35). Noch op de Tempelrol noch in Aramees ieuw Jeruzalem noch elders wordt de desbetreffende stad bij naam genoemd181. Ezechiël Zacharija Tempelrol Aramees ieuw Jeruzalem Apocalyps van Johannes
verwijzing 48: 35 2: 2 nihil nihil 21: 2
benaming “de naam van de stad zal zijn (…): ‘de Heer is daar’ Jeruzalem
“het nieuwe Jeruzalem”
Een aantal onderzoekers beperkt zich tot de vermelding van het desbetreffende manuscriptennummer of de benaming “Nieuw Jeruzalem”. Anderen breiden de benaming uit hetzij bij middel van de respectieve termen “rol”, “tekst”, “beschrijving” of “visioen”. Sommige onderzoekers richten hun aandacht op de nederdaling van de stad uit de hemel, meer bepaald op het hemelse karakter ervan: 5Q15 1Q32, 2Q24, 4Q554 – 55, 5Q15, 11Q18 Nouvelle Jérusalem Jérusalem Nouvelle (Jér. Nouv.Ar.) (het) Nieuwe Jeruzalem (the) New Jerusalem
Neues Jerusalem/Das Neue Jerusalem the New Jerusalem Scroll: passim The New Jerusalem Text
Beschrijving van het Nieuwe Jeruzalem Description de la Jérusalem nouvelle
Description of the New Jerusalem (DNJ)
Descripción de la Nueva Jerusalen (NJ) Beschreibung des Neuen Jerusalem A Vision of the New Jerusalem Heavenly Jerusalem
Bernhardt 1970: passim Grabbe: 2001: 27 Baillet 1955: 222, Puech 1977: 591, Carmignac: 1979: 25, Wacholder 1993: 133, García Martínez 1987: 218 en 224; Puech 1995: passim Eisenman en Wise: 1993: 44 Yadin 1983: 226, 241, Eisenman en Wise 1992: 39, Dimant 1995: 182 (so-called), Vermes 1995: 324, Frey 2000: , García Martínez: 1999: passim, 2000: passim, 2004: 1, Puech 2003: passim, Cook 2005: 38 - 39; Johns: 2006: 266 267 Maier 1995: 252, 301, 369, 1997: VIII, 315, Söllner 1998: 125 Chyutin 1994: passim, 1997: passim Wise 1990: passim, Frey: 2000: passim, VanderKam en Flint 2002: 69, 237, 369, 372 – 375, Ditommaso 2005 (NJ): passim García Martínez en van der Woude 1995: 150, 152 (2x) en 155 Baillet 1955: 222, Milik 1955: 134, Baillet e. a.: 1956: 81, Baillet 1962: 84, Milik: 1962: 184, Greenfield: 1969: 130, Jongeling: 1970: 57, García Martínez: 1988 (JN): 448 Licht 1979: 45, Broshi 1995 (DNJ): passim, García Martínez 1992a: 178, 1992b (NJ): passim, 1996: 129, Lee: 2001 (DNJ): 123, Yarbro Collins 2006: 253 García Martínez 1985: 563 Sim 1996: 64 Cook 1996: 180 Wacholder 1992a : 131; idem, 1992b: 186 en 191
181
Volgens García Martínez 1999: 454 en 457 zijn de benamingen van Jeruzalem Op de Tempelrol en in Aramees ieuw Jeruzalem identiek.
64
Das himmlische Jerusalem
Beyer 1984: 10, 214, 1994: 129, 2004: 129
De benaming Description de la Jérusalem ouvelle is afkomstig van Milik, die in 1955 de uitgave van de eerste fragmenten (1Q32) onder deze titel heeft samengebracht. De benaming wordt door Baillet bij de uitgave van manuscript 2Q24 in 1955 overgenomen: “Les premiers de ces textes viennent de paraître groupés par J.T. Milik sous le titre de “Description de la Jérusalem ouvelle”, titre que nous avons adopté pour nos propres fragments.”182 Milik verwijst dienaangaande niet naar de Apocalyps van Johannes maar naar de laatste hoofdstukken van Ezechiël: “Les sept premiers fragments pourraient appartenir à une Apocalypse en araméen, inpirée des derniers chapitres d’Ezechiel, qui donne la description de la Jérusalem nouvelle, du Temple nouveau, du rituel.”183 Baillet beklemtoont de opvatting van Milik: “La description de la Jérusalem ouvelle, qui reprend la Thora d’Ezechiel, est une construction liturgique inspiréé par le Temple de Jérusalem, mais se rapportant à l’Israël idéal des temps messianiques.”184 In 1962 poneert Milik, dat “Le schème litéraire de l’ouvrage araméen est celui d’Ez 40 ss. (…).”185 Verder vestigt Milik de aandacht op punten van overeenkomst tussen de Aramese tekst en de Apocalyps van Johannes186: een omwalde stad met enorme afmetingen en 12 poorten enerzijds en de aanwezigheid van kostbaar gesteente anderzijds. Milik verantwoordt de benaming Description de la Jérusalem ouvelle dus niet expliciet. Genoemde benaming wordt in de meeste jongere publicaties gehandhaafd, soms in een andere taal. De benaming wordt soms afgekort tot Jérusalem ouvelle/ ouvelle Jérusalem en soms vertaald in het Engels of het Duits. Varianten hiervan zijn van erg jonge datum: A Vision of the ew Jerusalem, the ew Jerusalem Scroll en ew Jerusalem Text. Eerstgenoemde benaming legt de nadruk op het visionaire karakter van de tekst. De tweede benaming beklemtoont de reconstructie van de gehele rol. Volgens Frey werd bedoelde benaming ontleend aan de onderstelde parallel in de Apocalyps van Johannes: “The designation “ ew Jerusalem”, the, obviously borrowed from the assumed parallel in Rev 21: 2 (cf. Rev 3: 12; T. Dan. 5: 12), seems to be acceptable, even if it is not easy to decide whether the temple city de scribe is to be conceived of as eschatological (“new”), heavenly, or ideal and utopian in a more general sense.”187 Volgens Meyer wordt in de Aramese tekst het bezoek van een hemels Jeruzalem en tempel beschreven. Een parallel van de aardse afbeelding van een hemelse metropool biedt de voorstelling van Ninive in het Assyrische wereldbeeld, zoals beschreven door Meiβner188. De beschrijving op 5Q15 kan dan ook best onder de titel “Beschreibung des himmlischen Jerusalem” worden samengevat189. Twee onderzoekers, Wacholder190 en Beyer191 volgen Meyer en kennen aan het beschreven Jeruzalem en zijn tempel een hemels karakter toe, wat tot uiting komt in de voorgestelde titels: Heavenly Jerusalem en Himmliches Jerusalem. Sim hanteert weliswaar de Duitse vertaling van de benaming, die Milik formuleerde, maar is toch van oordeel, dat de 182
Baillet 1955: 244. Milik 1955: 134. 184 Baillet 1962: 85. 185 Milik 1962: 185. 186 Milik 1962: 186. 187 Frey 2000: 801. 188 Meiβner 1925: 110. 189 Meyer 1965: 339. 190 Wacholder 1992. 191 Beyer 1984, 1994 en 2004. 183
65
opmeting in de hemel wordt uitgevoerd: “Die Messung erfolgt nach der Entrückung des Sehers in den Himmel.”192 De tekst bevat niet de minste expliciete aanwijzing voor een hemelse stad, zoals zal woren aangetoond onder hoofdstuk 19.. Integendeel, de uitvoering van de cultus volgens de bepalingen van de Pentateuch, inclusief de vermelding van bezit en de afdracht van tienden, wijst op een aardse context193. Aangezien geen argumenten worden aangevoerd, kan worden aangenomen, dat de genoemde onderzoekers het hemelse karakter van de stad afleiden uit de afdaling van de stad uit de hemel in de Apocalyps van Johannes en een gelijkaardige gebeurtenis in de Aramese tekst. Volgens García Martínez zijn de stad en haar tempel niet hemels maar bevatten zij een plan van het hemelse model “in the hope that this will be constructed on the earth in the future.”194. Volgens Frey wijst de uitvoering van de cultusceremoniën door priesters en niet door engelen op een aardse context195. Zijn argumentatie wordt versterkt door de aard van de cultus, zoals beschreven in de Liederen van het sabbatoffer, en de cultuselementen, vermeld in de Aramese tekst, die nauw verwant zijn aan die van de Pentateuch. Zonder zich uit te spreken over de aard van stad en tempel in de Aramese tekst, vestigt Broshi de aandacht op het eigentijdse karakter van de beschreven architectuur, dat kan worden afgeleid uit de beschrijving van het trappenhuis met wenteltrap en het hippodamische grondplan196. Volgens García Martínez werd het hemelse model aangepast aan de aardse behoeften van de messiaanse tijd, gelet op de verwijzing naar de eschatologische strijd tegen de traditionele vijanden. Een toegevoegde aanwijzing hiervoor bieden de bescheiden afmetingen van de woonblokken en woningen evenals de caravanseraivormige structuur, bestemd voor op de behuizing van grote groepen pelgrims. Na de overwinning van de rechtvaardigen zullen alle naties van de wereld naar het messiaanse Jeruzalem komen197. Ditommaso volgt García Martínez inzake de inschatting van de wooninfrastructuur. De woonblokken, de aanpalende straten en de huizen, inclusief hun interieur, hebben normale (= menselijke?) proporties. Niettegenstaande haar enorme oppervlakte, was de stad bedoeld, om functioneel te zijn, waarmee de onderzoeker waarschijnlijk bedoelt, dat zij bestemd was voor menselijk gebruik198. Ditommaso komt om twee redenen tot het besluit, dat de tempelstad beschreven in de Aramese tekst aards van karakter is199. Enerzijds wordt in de desbetreffende teksten nederdaling uit de hemel van de stad steeds expliciet vermeld. Anderzijds wijst vernedering van de naties erop, dat het nieuwe Jeruzalem op aarde is gesitueerd, zoals in elk scenario, waarin de nieuwe stad een rol speelt in een toekomstige strijd tegen vreemde vijanden. Het verband tussen de eschatologische strijd en de stad is niet duidelijk. Komt de stad tot stand in het messiaanse tijdperk voorafgaand aan de eindstrijd of erna? Dit
192
Sim 1996: 64. Zie 19.1.1., eerste volume. 194 García Martínez 2000: 609. 195 Frey 2000: 801: voetnoot 4. 196 Broshi 1995: 18. 197 García Martínez 2000: 609. 198 Ditommaso 2005: 130. 199 Ditommaso 2005: 132. 193
66
probleem werd reeds in 1977 geformuleerd door Puech200 en in 2000 herhaald door Frey201. Puech ziet drie mogelijkheden: - de auteur behandelde de beschrijving van de stad en de eschatologische strijd zonder chronologisch of sequentieel verband. - de strijd ging vooraf aan de schepping van de stad, zoals in de Ezechiël, Apocalyps van Johannes en mogelijk 11QMelk III. Frey voegt hier Jubileeën 1: 26 – 27 en 1 Henoch 90: 29 aan toe. - de stad komt tot stand voorafgaand aan de eschatologische strijd. In 1977 besluit Puech, dat de toestand van de tekst van de Oorlogsrol niet toe laat dit te bevestigen. Nader onderzoek van de tekst laat vandaag toe meermaals de vermelding van Jeruzalem aan te treffen als uitvalsbasis van de legerscharen van de zonen van het licht: 1QM I 2 – 3, III 10 – 11,VII 3 – 4 en mogelijk XII 17. De tekst bevat niet het geringste spoor van beschrijving van de stad. Volgens Ditommaso bevat 4Q554 2 III geen verwijzing naar de eschatologische eindstrijd maar naar de opeenvolging van koninkrijken naar het model van Daniël. Hij maakt verder een onderscheid tussen het gerestaureerde historische Jeruzalem, dit is een heropgebouwde geïdealiseerde stad, en een monumentale, ideale nieuwe stad met gargantueske afmetingen202. Een nieuwe stad, waarvan de vormgeving afwijkt van de historische, berust uiteraard op een ontwerp. Ditommaso verwijst in dit opzicht naar Jesaja 49: 16, waar wordt gerefereerd aan zulke blauwdruk203: “Zie, ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd. Uw muren reeds voor mij.” Expliciet wordt naar een ontwerp verwezen bij middel van de term ְבנִ ית,ַ in 2 Kon 16: 10 en 1 Kron 28: 11 – 12 en 18 – 19. God formuleert bouwopdrachten ten aanzien van Noach voor de ark (Gen 6: 14 - 16) en aan Mozes voor de bouw van de tabernakel (Ex 25: 10 – 27: 19) en de bouw van de ideale tempel (11Q19 I). De Aramese tekst bevat niet het geringste spoor van een ontwerp/blauwdruk noch van een bouwopdracht204. Evenmin als in Ezechiël wordt in de hier onderzochte Aramese tekst een benaming van de stad genoemd. Dat het om Jeruzalem gaat kan, mijns inziens, worden afgeleid uit de combinatie van volgende argumenten: 1° de benaming van de 12 stadspoorten, 2° de aanwezigheid van de tempel, 3° de cultusceremoniën, uitgevoerd volgens de bepalingen van de Pentateuch, het verband met een belangrijke wending in de loop van de geschiedenis, meer bepaald het einde van onderdrukking en 4° de nauwe verwantschap met Ezechiël 40 – 48. Twee van deze argumenten, de cultus en inspiratie op Ezechiël worden vermeld door Frey205. Stad en tempel, zoals beschreven in de Aramese tekst betreffen ongetwijfeld een Jeruzalem met een tempel, die geen restauratie of zelfs verfraaiing zijn van hun historische vorm. De afmetingen van het grondplan overstijgen in gigantische mate die van de historische stad. De ramingen variëren van ca 500 km2 tot 736 km2.206 De hippodamische vorm van het grondplan, inclusief de situering van de poorten, wijkt
200
Puech 1977: 594 – 595. Frey 2000: 801: voetnoot: 4. 202 Ditommaso 2005: 139. 203 Ditommaso 2005: 135. 204 Zie verder onder 12.3., eerste volume. 205 Frey: 2000 801; overgenomen door Ditommaso 2005: 129 + voetnoot 148. 206 Uitvoeriger vermelding onder 26.2., tweede volume. 201
67
eveneens af van de historische tegenhanger207. Het gebruik van de genoemde kostbare materialen bij de bouw van een door mensen gebouwde stad is erg onwaarschijnlijk. Het bestanddeel ieuw Jeruzalem is aanvaardbaar, als hiermee verwezen wordt naar het veelzijdige en gelaagde concept Nieuw Jeruzalem/Nieuwe tempel, dat grondig wordt besproken door Ditommaso208 en niet alleen vaak voorkomt in de Tanach maar ook in andere teksten209. Hierbij moet men wel de verschillen met de tempelstad van de Apocalyps van Johannes in acht nemen. Daarom wordt aan het bestanddeel “Nieuw Jeruzalem” “Aramees” toegevoegd. Aangezien er tot op heden slechts één enkele Aramese tekst van die aard gekend is, wordt elke verwarring met het ieuwe testament uitgesloten. De eschatologische band met de beschreven stad is waarschijnlijk maar uit de bewaarde tekst kan geen rechtstreeks verband worden afgeleid210. Mocht de naam van de auteur kunnen worden achterhaald, dan zou een titel in de zin van Apocalyps van niet ongepast zijn.
207
Cf. ehemija 2: 12 – 20; 3; 12: 27 – 43 (zie ook 13.3., eerste hoofdstuk). Ditommaso 2005: 112 – 149. 209 Ditommaso 2005: 112 – 149. Volgende teksten behandelen in beperkte of ruime mate het thema Nieuw Jeruzalem/nieuw heiligdom/tempel: Ex 25 – 27, 30 31, 35 – 38; 39: 33 – 43 en 40 (architectuur tabernakel en cultus; Gertz: 2006: 237: “Schlieβlich it für die Datierung von P auf den Sachzusammenhang der priesterschriftlichen Bestimmungen zum Bau des → Zeltheiligtums am Sinai und des zweiten Tempels hinzuweisen, dem 515 v. Chr. geweihten Nachfolgebau des 587/6 v. Chr. Durch ebukadnezar II. Zerstörten “salomonischen “ Tempels”), Ezr 3: 8 – 13; 4: 1 – 4, 12, 16 en 21; 5: 2 – 3, 8 – 9, 11 – 16; 6: 3, 5, 7 – 8, 11, 14 – 15 (heropbouw van de tempel), eh 2: 12 – 20 (verkenning bouwvallige omwalling Jeruzalem), 2: 5, 8; 3: 1 – 32 (heropbouw stad(somwalling)) Jes (22: 9 – 11 (versterking muren Jeruzalem), (Deutero-) 44: 24 – 28 (verlossing en heropbouw), 54: 11 – 13 (toekomst Jeruzalem; ), 58: 12 (heropbouw stad door vromen), 60: 10 (heropbouw stad door vreemdelingen) 44: 28 en 45: 13 (Cyrus als instrument bij de heropbouw), Jer 30: 18 (heilswoorden) Ez 28: 26; 36: 10, 33, 36 (Heropbouw na de terugkeer in), 40: 2 – 43: 27; 47: 1 12; 45: 6; 48: 30 – 35 (nieuwe tempel en Nieuw Jeruzalem), Am 9: 11 – 15 (Deuteronomistische toevoeging aan Amos met gerichtsdoxologische strekking), 2 Kon 22: 5 – 6 (Jošija herstelt de tempel), Miša 45: 13 (heropbouw stad), Hag 1: 2, 4 en 8; 2: 4, 16 en 18 – 19 (heropbouw tempel), Zacharija 1: 16; 2: 5 - 9 (eschatologisch Jeruzalem) en 4: 7 (herstel Jeruzalem) en 9 (tweede tempel), 6: 12 – 14 en 8: 9 (heropbouw tempel), 2 Kron 34: 10 – 13 (Jošija herstelt de tempel), in Tobit 13: 11 (hoop op heropbouw) en 17 (verfraaiende heropbouw), 2 Kron 36: 23 (Cyrus instrument van God), Brief van Aristeas: §83 – 106 (geïdealiseerde beschrijving tempel, cultus en stad), 1 Mak 4: 36 – 61; 2 Mak 10. (Herstel en herinwijding van de tweede tempel), Herwerkte Pentateuchc (4Q365) 23: 5 – 6 (welke tempel?), Apocalyptische Pseudo-Mozes (4Q390 = 4QPseudo-Mosese) (heropbouw tempel na terugkeer uit ballingschap), Pseudo-Ezechiëlc (4Q391 = 4QpapPseudo-Ezekielc) frg. 65 (beschrijving architectuur), Vertelling C (4Q462 = 4Q arrative C): (herstel stad na reiniging volk), Woorden van Michaël (4Q529) (bouw stad ter ere van God), Testament van Jakob (4Q537) 2: 1 (architectuur, cultus en levende wateren), Tempelrol (11Q19 en 11Q20; normatieve tempel), Dierenapocalyps: 1 Hen 89: 50 en 73 (toren) en de Sibillijnse orakels: 5.414 – 433 (tempel met toren en stad door God geschapen). 210 Zie hiervoor onder 3.6., eerste volume. 208
68
69
70
DEEL TWEE: DATERI/G
5. Paleografische en archeologische datering 5.1. Paleografische gegevens Het handschrift van 1Q32 wordt beschouwd als Vroegherodiaans door García Martínez211 en gesitueerd in de tweede helft van de eerste eeuw v. C.. Volgens Tov212 is het handschrift Herodiaans en stamt het uit de periode 30 v. C. – 68. Baillet geeft geen schriftfase van manuscript 2Q24 maar wel een datering: “début du 1er siècle de notre ère” 213. Het handschrift wordt beschouwd als Middelherodiaans door Tov214 uit de periode 1 – 30 v.C., of Laatherodiaans door García Martínez215 uit de eerste helft van de eerste eeuw v.C.. Baillet bespreekt de lettertekens van manuscript 2Q24 als volgt216: 1° de vormen van de lettertekens, typisch voor de oudere groep manuscripten uit Qumran (einde tweede – einde eerste eeuw v. C.), ontbreken nagenoeg volledig. De ductus van‘ālef is jonger dan die op de Jesajarol (Isa) en is verwant aan die van de Regel van de Gemeenschap (1QS), de Pèšèr Habakuk (pHab) aan Lameḫ en aan toevoegingen aan Isa (Ins. Is), 2° de vorm van de wāw is jonger dan die op 1QS, 3° Öēt, lāmed, mediale en eindmēm, sāmeḫ, qōf en tāw hebben jonge vormen (einde eerste eeuw v. C. – 70 n. C.) en 4° de vormen van hē, zajin, lāmed, eindmēm en pē zijn verwant aan die van pHab, die van bēt en yōd aan die van sËmeḫ, die van hē en Òēt aan die van Ins. Is XXVIII en die van hē, zajin en eindnūn aan die van XXXII. Twee onderzoekers geven een paleografische datering van de manuscripten 4Q554, 4Q554a en 4Q555. Volgens García Martínez217 betreft het een Vroegherodiaans handschrift uit de tweede helft van de eerste eeuw v.C.. Puech situeert het handschrift op het einde van de Hasmonese periode en doorheen de gehele Herodiaanse periode218. Milik beschrijft het handschrift van manuscript 5Q15 als “Belle écriture ‘hérodienne”, dat gelijkt op dat van vier andere manuscripten uit grot 1: Jesaja (1QIsb) , de Hōdāyōt (1QH) (eerste hand), de Oorlogsrol (1QM) , en de Apocriefe genesis (1QGenap)219. Volgens García Martínez betreft het een “beautiful Herodian script” en dagtekent het van de eerste eeuw v. C.220. Volgens Tov werd bedoeld manuscript geschreven in Herodiaans handschrift in de periode 30 v.C. – 68 n. C.221. De fragmenten van 11Q18 vertonen volgens García Martínez, Tigchelaar en van der Woude een vroege vorm van Herodiaans handschrift (laatste deel eerste eeuw v.C. en begin eerste eeuw na C.)222. Cross noemt het type van deze lettertekens “round semiformal”223. De meeste lettertekens zijn virtueel identiek aan die van de Halachische brief (4Q397). De meest opvallende verschilpunten bieden zowel de vorm van b±t evenals het duidelijke onderscheid tussen wËw en y²d. Er komt geen eindvorm van p± voor. In eindpositie 211
García Martínez 2000: 606: “Early Herodian”. Tov 2002: 374: “Herodian”. 213 Baillet 1962: 85. 214 Tov 2002: 374: “Mid-Herodian”. 215 García Martínez 2000: 606 “later Herodian”. 216 Baillet 1955: 245. 217 García Martínez 2000: 607: “Early Herodian”. 218 Puech 2003: 379. 219 Milik 1962: 184. 220 García Martínez 2000: 2000: 607. 221 Tov: 2000: 374. 222 García Martínez e.a. 1998: 309: “early Herodian type of script”. 223 Cross 1998: pl. 10, vijfde regel. 212
71
wordt de mediale vorm van ÛËd± geschreven. De bijzondere kenmerken per letterteken woren hierna samengevat. ‘Ëlef vertoont verschillende verschijningsvormen. De linkerhaal begint hetzij aan de top van de schuinbalk hetzij er juist onder. De houding van de linkerhaal varieert van bijna verticaal tot diagonaal. De rechterhaal daalt neer naar het midden van de diagonaal of naar het rechterbenedenuiteinde. b±t wordt op verschillende wijzen geschreven. Ronde en vierkante schouders wijzen erop, dat de hoofdhaal en de neerhaal in één enkele beweging werden aangebracht. Nochtans tonen verscheidene vormen aan, dat de scribent terug naar links keerde, om de neerhaal aan te brengen, nadat hij de hoofdhaal van links naar rechts had getrokken. wËw heeft meestal een korte en lichtjes gebogen haak. In tegenstelling tot y²d wordt de haak niet aangebracht bij middel van een driehoekige lus (zie ook y²d). Ö±t wordt geschreven zoals op 4Q397 maar de basisboog is groter. y²d heeft een lange haak, aangebracht bij middel van een driehoekige lus (zie ook wËw). kËf is langer dan b±t en het dak is smaller. De basishaal, die vaak afdaalt tot onder de denkbeeldige lijn, vertoont soms een lichte golving. lËmed heeft een gebogen buik, zoals in 4Q397 maar heeft soms een hoekige vorm met een horizontale haal en een schuinbalk. m±m heeft in middenpositie dezelfde vorm als in 4Q397. De eindvorm gelijkt op die van 4Q397 maar de verticale haal bovenaan de top is in sommige gevallen duidelijk een afzonderlijke haal en maakt geen deel uit van de linkerneerhaal. sËmeḫ onderscheidt zich van 4Q397 wegens de neerhaal, die bijna onmiddellijk afbuigt naar de linkerbasis. cayin gelijkt op de vorm van 4Q397 maar de top van de linkerhaal is naar rechts gebogen. tāw wordt geschreven zoals in 4Q397 met uitzondering van de basishaal, die vaak afzonderlijk staat, zich naar rechts uitstrekkend voorbij de linkerneerhaal. 5.2. Archeologische gegevens 5.2.1. Het trappenhuis224 Zowel Aramees ieuw Jeruzalem als de Tempelrol bevatten de beschrijving van een trappenhuis met hetzelfde model. Het betreft een trappenhuis van een wenteltrap, die rondom een centrale zuil is opgetrokken. In dit hoofdstuk wordt de resultaten van beide beschrijvingen vergeleken met elkaar. Het synthesesultaat van deze vergelijking wordt op zijn beurt vergeleken met archeologische gegevens. Een trappenhuis wordt in Aramees ieuw Jeruzalem בית דרגgenoemd (uitspraak Oa). De beschrijving maakt deel uit van de opmeting van het poortgebouw van een woonblok bij middel van zes uitspraken Oa, Ob, Oc, Od, Oe en Of.225 Het trappenhuis op de Tempelrol behoort bij het tempelgebouw maar staat er in constructief opzicht wel los van. Elk van de vier poortgebouwen van een woonblok in Aramees ieuw Jeruzalem heeft zulk trappenhuis, dat zich bevindt aan de linkerzijde van de inkomhal (uitspraak Oa). Plaatsbepaling aan de hand van windstreken wordt hier niet vermeld. Het betreft een wenteltrap, niet aangeduid bij middel van een terminus technicus, zoals op de Tempelrol, maar bij middel van een omschrijving, die tweemaal wordt herhaald: “een zuil (…), waarop de trap rondomheengaande was en omhooggaande” (uitspraak Od), “de trap, die rondomheen gaa[nde <was> en omhoog]gaande” en “ rondomheen gaande” (uitspraak Oe). Het vierkante grondplan wordt niet als dusdanig expliciet genoemd maar beschrijvend bij middel van de uitdrukking “zijn 224 225
Zie afbeeldingen 30.10. en 31.11., tweede volume. Zie onder 9.2., eerste volume.
72
breedte en zijn lengte één (= dezelfde) afmeting” en vervolgens de vermelding van de afmetingen: “twee roeden bij twee, veertien ellen.” (uitspraak Ob)226. De afmeting van de toegangspoort moet worden afgeleid uit de afmeting van de poort aan de rechterzijde van de inkomhal: “En p[oorten tegenover] poorten met dezelfde afmeting.” (uitspraak Oc). De afmetingen van laatstgenoemd poort werden eerder vermeld in uitspraak M: 4 ellen breed en 7 ellen hoog. De aanzet tot de verdere beschrijvende opmeting van het trappenhuis is bewaard gebleven in uitspraak Of maar het verdere verloop ervan is verloren gegaan. Het concept van wenteltrap wordt nader toegelicht bij middel van de vermelding van de vierkante vorm van de centrale zuil en de reeds genoemde termen “rondomheengaande” en “omhooggaande” (uitspraak Od). De vierkante vorm van de bedoelde zuil wordt als dusdanig niet alleen expliciet vermeld maar ook impliciet bij middel van de uitdrukking “zijn breedte en zijn len[gte zes ellen bij zes]” (uitspraak Od). Naar de lengte van een trede wordt verwezen bij middel van de uitdrukking “aan de zijde van zijn breedte bedroeg hij vier ellen” (uitspraak Oe). Geïntegreerd in de bouwstructuur, worden vanaf de tweede eeuw v.C. (175 v. C.) tot aan het einde van de derde eeuw n.C. (296 n.C.) in Syrië, Palestina en Jordanië trappenhuizen227 opgetrokken, die volgende drie kenmerken vertonen228: 1° vierhoekig maar niet noodzakelijk vierkant grondplan, 2° centrale vierhoekige maar niet noodzakelijk vierkante stenen zuil, 3° waarin monolithische stenen treden in de vorm van een wenteltrap zijn aangebracht. Uit de afmetingen, vermeld door Negev229, kan worden opgemaakt, dat beide zijden van een aantal trappenhuizen en van een aantal centrale steunzuilen dezelfde afmetingen vertonen230. In een aantal gevallen hebben zowel de zijden van het trappenhuis als dat van de zuil dezelfde afmetingen. Negev geeft volgende samenvatting van de vondsten in de Syrisch-Palestijnse regio, die zowel betrekking hebben op tempels als profane gebouwen231: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
chronologie eerste helft tweede eeuw v.C. vroege eerste eeuw v.C. late eerste eeuw v.C. late eerste eeuw v.C.– midden eerste eeuw einde eerste eeuw midden tweede eeuw derde-vierde eeuw
aard bouwwerk tempel (?) toren meeste Nabatese tempels in de trappenhuizen van publieke en private gebouwen expansie van trappenhuizen: a) Romeinse tempels b) Romeinse theaters, poortgebouwen en publieke gebouwen
226
Qasr el-Abd Jeruzalem en Khirbet Qumran Masada Hauran, Jordanië en de Negev (Oboda) Mampsis
a) Jordanië, Zuid-Syrië, Palmyra en Libanon b) in de Negev (Oboda)
Betreffende verwijzing naar identieke afmetingen en vormen: zie onder 13.7., eerste volume. Zie afbeelding 30.11., tweede volume. 228 Negev 1973: 364: “In the excavations at Oboda in the central egev there were discovered several buildings identified as abatean. In these buildings a staircase of a special type was observed, the typical element of which is a square tower in the centre of which stand a solid pier. The stairs were at times but in the pier, thus adding outstanding stability to the construction, and in consequence contributing to its perfect conservation.” 229 Negev 1973: 383. 230 Negev 1973: 383. 231 Negev 1973: 383. 227
73
In het tweede volume van voorliggend proefschrift worden drie voorbeelden van bedoelde trappenhuizen weergegeven232. Een opvallend verschil tussen het archeologisch materiaal enerzijds en de beschrijving op de Tempelrol en in Aramees ieuw Jeruzalem anderzijds is de regelmatige vierkante vorm. De opgegraven constructies zijn weliswaar vierhoekig maar niet steeds vierkant van vorm. 5Q15 1 II 4 – 5 bevestigt expliciet bedoelde regelmaat bij middel van vermelding van vierkante vorm van de centrale zuil: “En een zuil in het binnenste van de ruimte, waarop trap <was> rondomheen gaan[de] en omhooggaan[de], zijn breedte en [zijn] len[gte zes op zes] in het vierkant (...)”233. De archeologische gegevens laten toe de afmetingen van het trappenhuis te vergelijken met die van beide genoemde teksten. Omrekening naar ons metriek stelsel geeft volgende resultaten234: interieurafmetingen
vierkante zuil in het midden
TR 20 x 20 ellen (4 + 4 + 4 + 4 + 4) (0, 45 m) 9 x 9 m (0, 50 m) 10 x 10 m (0, 65 m) 13 x 13 m
J <20 x 20 ellen> (3+ 4 + 6 + 4 + 3 ) (0, 45 m) 9 x 9 m (0, 50 m) 10 x 10 m (0, 65 m) 13 x 13 m
4 x 4 ellen (0, 45 m) 1, 80 x 1, 80 m (0, 50 m) 2 x 2 m (0, 65 m) 2, 70 x 2, 70 m
6 x 6 ellen (0, 45 m) 2, 70 x 2, 70 m (0, 50 m) 3 x 3 m (0, 65 m) 3, 90 x 3, 90 m
Syrië-Palestina maximumafmetingen: 4, 00 x 4, 00 5, 00 x 3, 00 minimumafmetingen: 2, 00 x 1, 50 2, 00 x 2, 00 (3 x) maximumafmetingen 1, 75 x 0, 40 minimumafmetingen: 0, 70 x 0, 70 (2 x) 2, 50 x 0, 65 regelmatige vorm: 1, 00 x 1, 00 (6 x) 0, 90 x 0, 90 0, 75 x 0, 75
Uit de berekeningen blijkt, 1° dat de centrale zuil, zoals beschreven op de Tempelrol (min. 1, 80 x 1, 80 m, max. 2, 70 x 2, 70m) en in Aramees ieuw Jeruzalem (min. 2, 70 x 2, 70 m; max. 3, 90 x 3, 90 m) inzake afmetingen sterk afwijken van opgegraven regelmatig gevormde zuilen (min 0, 70 x 0, 70 m; max. 1, 00 x 1, 00 m (6 x)) en 2° omtrent de interieuroppervlakte van het trappenhuis wijken beide teksten (min. 9 x 9 m) sterk af van opgegraven trappenhuizen met regelmatige vorm (max. 4, 00 x 4, 00 m). Broshi235 wijst op de gigantische afmetingen op de Tempelrol en meer nog in Aramees ieuw Jeruzalem. Het tempelcomplex, beschreven in eerstgenoemde tekst, evenaart in oppervlakte het gehele Jeruzalem van de Herodiaanse periode vanaf de Damascuspoort tot de Olijfberg. Het Nieuwe Jeruzalem heeft een oppervlakte van 21 x 30 km = 630 km2. 5.2.2. Poortgebouwen woonblok Het poortgebouw van een woonblok wordt in de Aramese tekst opmetend beschreven bij middel van de uitspraken H – Of236. De basisstructuur bestaat uit een rechthoekig grondplan met dikke muren, één ingang aan de buitenzijde en twee toegangen naar de binnenruimte van het woonblok. Links van de centrale hal bevindt zich een 232
Zie afbeelding 31.11., tweede volume. Zie ook onder 13.7.2., eerste volume. 234 Betreffende de waarde van de el: zie onder 26.2., tweede volume. 235 Broshi 1995: 12 – 13. 236 Grondige bespreking onder 9.2.3., eerste volume. 233
74
wenteltrap. Volgens Licht kan de constructie worden beschreven als een centrale doorgang met aan weerszijden 8 ִאי,ָ (tā’īm), term aangewend in Ezechiël237. Zulke poortgebouwen bestonden niet meer in de Romeinse tijd238. Een constructie met slechts één enkel paar 8 ִאי,, ָ is gekend uit de late IJzertijd (900 – 586 v. C.)239. Licht verwijst niet naar specifieke opgegraven voorbeelden van genoemd type. Slaat men er het standaardwerk van Herzog over de stadspoorten in Israël en zijn buurlanden op na inzake de zijkamers naast de hoofddoorgang van stadspoorten, dan treft men het type met slechts twee zijkamers aan in de periode 11de – 8ste eeuw v.C.240: te Megiddo (VIA241, VA242, IVB243, III244, Tell en-NaÛbe245 en Tell Bet Mirsim (B3246). Uit een vergelijking van de verhoudingen van de grondplannen van de opgegraven poortgebouwen enerzijds en poortgebouwen van woonblokken in Aramees ieuw Jeruzalem anderzijds blijkt247, dat hun plannen niet volledig overeenstemmen. Overeenkomst tussen de grondplannen van de opgegraven voorbeelden enerzijds en het gebouw, beschreven in de Aramese tekst, anderzijds is helemaal niet vanzelfsprekend. Het interieur van de opgegraven gebouwen kan beschreven worden als bestaande uit een doorgang met twee zijkamers of als één grote binnenruimte tussen twee poortopeningen. Poortgebouwen van woonblokken in Aramees ieuw Jeruzalem bestaan weliswaar uit een grote centrale binnenruimte maar tevens uit twee lange en brede doorgangen in hun voorste en achterste deel. De voorste doorgang wordt in uitspraak K “inkomhal” genoemd. De aanwezigheid van de achterste doorgang wordt impliciet ondersteld. Er wordt bijgevolg niet naar verwezen bij middel van een specifieke term. Bovendien vertoont geen enkele van de opgedolven gebouwen een trappenhuis noch een laterale toegangsopening. Er wordt in het bewaarde tekstgedeelte van Aramees ieuw Jeruzalem geen informatie verstrekt over de bekleding van het beschreven poortgebouw evenmin als over zijn functie. Gelet op de algemene beschrijving van 5Q15 1 I 6 kan het poortgebouw bekleed zijn geweest bij middel van witte steen: “en alle straten en de stad zijn geplaveid door middel van witte steen”. 5.2.3. Zuilen en zuilengalerijen Zuilen worden in Aramees ieuw Jeruzalem veelvuldig vermeld, zoals kan worden opgemaakt uit de verwijzingen in het lexicon (24, tweede volume). Een bijzonder geval van constructie bij middel van één enkele zuil biedt de beschrijving van het trappenhuis van het poortgebouw van de woonblokken, waarin een vierkante centrale zuil wordt genoemd, waarop de treden van de wenteltrap steunen. Bedoelde constructie werd eerder besproken onder 5.2.1. Uit vermelding van zuilen in manuscripten van Aramees ieuw Jeruzalem kan worden afgeleid, dat deze
237
Ez 40: 7, 10, 12 (2 x), 13, 16, 17, 21, 29, 33 en 36. Elders in de Tanach: 1 Kon 14: 28 en 2 Kron 12: 11. 238 Licht dankt A. Ovadiah voor de desbetreffende informatie. 239 Datering Late ijzertijd volgens Finkelstein en Silberman 2002: 32: 900 – 586 v. C.. 240 Herzog 1986: 131. 241 Herzog 1986: fig. 80: 95. 242 Herzog 1986: fig. 81: 95. 243 Herzog 1986: fig. 82: 97. 244 Herzog 1986: fig. 84: 100. 245 Herzog 1986: fig. 89: 109. 246 Herzog 1986: fig. 94: 119. 247 Zie afbeeldingen 30.9. en 30.15., tweede volume.
75
bouwonderdelen belangrijke architecturale elementen van de stad zijn248. De desbetreffende passussen249 hebben betrekking op 1° een verloren gegaan element: “[… di]e van zuilen, rondomheen gaande van poort tot po[ort …]” (11Q18 11: 6). Het antecedent van het relativum is niet bewaard maar het participium סחרsg. m. abs. verwijst er ongetwijfeld naar. Genoemd participium verwijst niet naar de zuilen ()עמודי, die in pl. abs. worden vermeld. 2°een weinig duidelijke uitspraak over één enkele zuil: “[… vanaf de in]gang/van boven(aan) naar [de] zuil[…]” (1Q32 1: 2). 3° een onderdeel van een zuil, met name zijn basis (1Q32 1: 1). 4° mogelijke vermelding van de afstand van zuil tot zuil, waarbij niet duidelijk is voor hoeveel zuilen dit geldt, voor twee of meer: “[…] van zuil tot zuil[…]” (5Q15 2: 5). De Tempelrol heeft de uitdrukking יבי העמוד לע]מיד, “tussen zuil en zuil”, met betrekking tot de beschrijving van de slachtplaats (11Q19 XXXV 10/3)250. 5° aanwezigheid van constructies bestaande uit respectievelijk twee (1Q32 5: 2) en zeven zuilen (11Q18 9: 2). In de context van laatstgenoemd fragment worden mogelijk een wenteltrap genoemd, die naar een verdieping leidt (9: 1), een vierkant element van 6 op 6, mogelijk ellen, waarmee de centrale zuil van een wenteltrap kan bedoeld zijn251 (9: 3), een constructie, die ergens bovenop is gebouwd (9: 4 en 5) en de tempel (9: 6). Met uitzondering van de tempel lijken de genoemde elementen te verwijzen naar een constructie, die gelijkenis vertoont met de constructies tegenaan de binnenzijde van de buitenste omwalling van de buitenhof op de Tempelrol (11Q19 XLI 22/17b - XLII 22/17a)252. 6° de zuilengalerij rondom een woonblok, die lijkt te worden beschreven in een onvolledig bewaarde passus, waarin mogelijk zuilen van 12 ellen hoog worden vermeld253: “(1) […]ox vensters (( ]…[ )כוי2) […] alle huizen ()בתיא, diegene, die binnenin o[…] (3) […] elke [po]ort ( )תר[עאvan hem/haar en hun inkomhallen ([ )ואספיאhun] breed[te …] (4) […] de [z]uilen ( )עמו[דיאtwaalf ellen […] (5) […] van zuil ( )עמודtot zuil[…]” (5Q15 2). De vensters kunnen die van de woonmodules zijn (zie opmetende beschrijving terzake: 9.3.2., uitspraken ι en κ) en de inkomhallen, die van de poortgebouwen (zie opmetende beschrijving terzake: 9.2.). 7° de binnenhof: “(1) […]o xxx zijn vier; v[ier] ellen hoog[…] (2) […]xxx langs de zijde van de muur, die omgevend was xo[…] (3) [… elle]n twee en zijn hoogte was twe[e] ellen […] (4) […]xxxx en zijn geheel <was van> goed goud, dat/die[…] (5) […] VACAT […] (6) [… di]e van zuilen rondomheen gaande van poort tot po[ort …] (7) […] van poort naar poort in de (stads?)wal […] (8) […]x[…]x met wasbekken o[…]o[…].” (11Q18 11). Zoals verder onder 11.6.3., eerste volume, wordt besproken kan aangehaalde passus betrekking hebben op de beschrijving van het tempelcomplex. Niettegenstaande specifieke termen ְ ַרזָה+ en ַר ָזי ְָתא+ְ ontbreken254, is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat aangehaalde passus betrekking heeft op woonblokken, die op een of andere wijze aan de stadsomwalling grenzen. Drie termen, ָ ָריָה, (26.3.3.), ( מרפסה26.3.12.) en ( ְ ִבק23.3.16.), die in aanmerking komen, om naar zuilengalerijen, dit wil zeggen stoas, te verwijzen worden in de tekst 248
García Martínez 1985: 576: voetnoot 46 en 1992b: 198: voetnoot 59. Broshi 1995: 20 verwijst naar 1Q32 1 en 5 en 5Q15 II 4 - 5. 250 Zie bespreking onder 15.6., eerste volume. 251 De centrale zuil van de wenteltrap, die naar de verdiepingen van het tempelgebouw leidt heeft deze afmetingen: zie hiervoor onder 9.2.3., eerste volume (uitspraak M). 252 Zie hiervoor onder 13.4.2., eerste volume. 253 Zo ook Broshi 1995: 20. 254 Zie onder 26.3.15., tweede volume. 249
76
van Aramees ieuw Jeruzalem op geen enkele wijze expliciet verbonden met zuilen. De gegevens van 5°, 6° en 7° en mogelijk ook 4° laten echter toe het bestaan van zuilengalerijen in de stad, beschreven in de Aramese tekst, aan te nemen. 5.2.4. Rastervormig grondplan, Hellenistische en Romeinse invloed Rastervormig grondplan Aramees ieuw Jeruzalem Bij middel van vier uitspraken, D, E, F en G beschrijft de auteur van Aramees ieuw Jeruzalem het stratenpatroon van de stad255. De uiteinden van genoemde zes assen stemmen overeen met het aantal poorten (6 x 2), die zich in de tegenover elkaar liggende walgedeelten op gelijke afstanden van elkaar bevinden.256 Bijgevolg kan worden aangenomen, dat elke boulevard twee poorten tegenover elkaar liggende poorten met elkaar verbindt. De tekst specificeert, dat de breedste zuidnoordboulevard in het midden ligt. Aangenomen kan worden, dat hiermee in het midden van de twee andere parallelboulevards wordt bedoeld. De tekst specificeert de ligging van de breedste van de oost-westboulevards ten opzichte van de twee andere parallelle boulevards niet. Naar analogie met de ligging van de breedste van de boulevards op de zuid-noordas kan worden aangenomen, dat hij eveneens de middelste is van de drie oost-westassen, hoewel een noordelijke of een zuidelijke ligging ten opzichte van beide andere boulevards niet volledig uitgesloten is. De ligging van deze boulevard wordt verder besproken in hoofdstuk 10. Zowel de afmetingen van de stadsomtrek als de vorm van de woonblokken en het stratenpatroon wijzen op een rechthoekige en rastervormige plattegrond, zoals kan worden opgemaakt uit de tabel, opgenomen onder 8.2.3.. Hippodamisch grondplan Hippodamus van Milete heeft het concept van de rastervormige geplande stad, dit wil zeggen het stedelijk grondplan met straten, die elkaar loodrecht doorkruisen gecodificeerd257. Hij begon zijn loopbaan in 479 v. C. met de heropbouw van zijn stad, die tien jaar vroeger door de Perzen was verwoest. Zijn concept werd ingevoerd in Azië (uitgezonderd West-Anatolië, waar het ontworpen was) en Egypte na de veroveringen van Alexander de Grote. In de Hellenistische tijd werden meer dan 350 zulke steden gesticht. De beschikbare gegevens met betrekking tot het grondplan van de stad in de Aramese tekst luiden als volgt: afmetingen woonblok vrije ruimte (2 x) breedte straten breedte twee smallere oost-west boulevards breedte breedste oost-westboulevard breedte twee smallere zuid-noordboulevards breedte breedste zuid-noordboulevard aantal
51 x 51 roeden = 357 x 357 ellen 3 roeden = 21 ellen 6 roeden = 42 ellen 6 roeden = 42 ellen 10 roeden = 70 ellen 18 roeden = 126 ellen 9 roeden + 4 ellen 13 roeden + 1 el
255
Grondige bespreking: zie onder 8.5., eerste volume. Zie tabel onder 8.2., eerste volume. 257 Wycherly 19762; Hoepfner en Schwander 1986; Peters 1983: 269 – 277. 256
77
poternen torens
4]80 ? duizend[vierhonde]rdtweeëndertig ?
Uit het patroon van de zes boulevards, gecombineerd met de opmeting van de stadsomwalling met drie poorten in elke muur, kan worden afgeleid, dat de stadsplattegrond was opgedeeld in 16 rechthoeken. Genoemde rechthoeken waren opgevuld bij middel van twee soorten constructies 1° een tempelgebied in het centrum van de stad ten noorden of ten zuiden van het centrale kruispunt en 2° vierkante woonblokken, omgeven door middel van een vrije ruimte/peristylium en een smallere straat. Volgens Broshi is het Nieuwe Jeruzalem in de Aramese tekst een typisch hippodamische stad258. De stad vertoont niet alleen het grondplan van een schaakbord maar haar woonmodules hebben ook standaardvormen en –afmetingen en haar straten vertonen een hiërarchische orde: 126, 92, 70, 67 en 42 ellen breedte. De afmetingen in Aramees ieuw Jeruzalem zijn niet arbitrair. Zij berusten volgens Broshi mogelijk op een eigen joodse traditie259, die hij niet toelicht. De logica van de afmetingen van drie straten van het Nieuwe Jeruzalem is duidelijk: de smalle standaardstraat: 42 (= 2 x 3 x 7 ellen), de breedste van allen: 126 (= 42 x 3) en de smalste straat: 70 (= 7 x 10). De afmetingen van de andere straten, 67 en 92, kunnen niet worden gesitueerd in een zevendelig stelsel. Chyutin260 merkt overeenkomst op met ruimtelijke ordening in de kolonie van joodse huursoldaten in Elefantine uit de Perzische periode. Uit eigendomsacten, daar opgegraven, kan worden opgemaakt, dat ook een hiërarchisch netwerk van straten was aangelegd. De hoofdstraat wordt er “Koningsweg” genoemd. Bedoelde verkeersweg lag ten oosten van de tempel en scheidde de woonzone van het heiligdom. Chyutin vestigt de aandacht op de verhouding, weergegeven door middel van de lengte en de breedte van de rechthoek, gevormd door de stadsomwalling in Aramees ieuw Jeruzalem. De bedoelde verhouding 5: 7 is de verhouding van de zijde van een vierkant tot zijn diagonaal261. Volgens Ditommaso ligt de oorsprong van het grondplan van de stad in Aramees ieuw Jeruzalem niet in het hippodamische model, om volgende vier redenen: 1° in de Griekse ruimtelijke ordening vormt de agora het centrum, van waaruit de straten doorheen de stad lopen, om uit te geven naar buiten bij middel van de hoofdpoorten. De tempel bevindt zich buiten het gebied van de woonblokken. In sommige Griekse steden zijn uniforme huizen opgesteld in woonblokken van tien, wat verschilt van de opstelling in Aramees ieuw Jeruzalem. De omwalling van de Griekse orthogonale steden waren vaak onregelmatig van vorm en vertoonden geen specifieke vorm, aangezien zij in hoofdzaak bepaald werden door middel van de geografie en verdedigingsmotieven. Het grondplan van Nieuw Jeruzalem vertoont het regelmatige patroon van een rechthoek262. 2° Griekse tempels zijn westwaarts georiënteerd, volgens joodse opvattingen moet de tempel naar het oosten zijn gericht (tempel van Jeruzalem en Ezechiël). De poort van Levi neemt de belangrijkste positie in. Dit moet ook worden aangenomen voor de tempel op de Tempelrol en in Aramees ieuw Jeruzalem.263
258
Broshi 1995: 18. Hoepfner en Schwander (1986) hebben opgemerkt, dat in sommige hippodamische plannen elementen van de pythagoreïsche getallentheorie werden verwerkt. 260 Chyutin 1997: 85. 261 Chyutin 1997: 142. 262 Ditommaso 2005: 105 – 106. 263 Ditommaso 2005: 107. 259
78
3° typische kenmerken van het hippodamische model duiken vroeger en elders op. Hiërarchische schikking van de straten is gekend uit de papyri van Elefantine en uit de Babylonische stadsplanning. Zelfs als Hellenistische steden gekend waren, maakten zij dan wel deel uit van de literaire canons? 4° invloed van Ezechiël 40 – 48 bij middel van het regelmatig grondplan en de omvang van de stad. De auteur van Aramees ieuw Jeruzalem kan uit de omwalling met rechte hoeken en de regelmatige afstanden tussen de poorten in de stadsbeschrijving van Ezechiël een rastervormig intern patroon hebben afgeleid met straten, die elkaar kruisen bij middel van rechte hoeken. Deze logica wordt door Schiffman264 consequent doorgetrokken naar de steden, vermeld op de Tempelrol. Uit de parallellismen tussen laatstgenoemde tekst en de Aramese tekst leidt hij af, dat de straten en de woonblokken in de steden van de Tempelrol op orthogonale wijze waren geschikt.265. Hippodamische rastervormige steden, Babylonische stadsplanning en Romeinse kampen en koloniesteden zijn normaal van afmeting. De enige bron van de stadsbeschrijving in de Aramese tekst is de stad met regelmatige vorm en enorme afmetingen van Ezechiël.266 Ezechiël kan echter niet als enige bron van Aramees ieuw Jeruzalem worden beschouwd, aangezien beide teksten niet volledig overeenstemmen. Zo wordt in Ezechiël een meetriet van 6 ellen gehanteerd, in Aramees ieuw Jeruzalem een riet van 7 ellen. De volgorde en de benaming van de poorten verschilt267. In de Aramese tekst is de stad rechthoekig van vorm maar in Ezechiël vierkant evenals in het hippodamisch grondplan. Ditommaso besluit268, dat stadsbeschrijving in Aramees ieuw Jeruzalem geen unieke maar een veelvuldige oorsprong heeft, onder meer in het hippodamische model en in de stadsbeschrijving in Ezechiël. Invloed van Romeinse landmeetkunde Zoals verder nog wordt besproken, wordt de stad doorsneden bij middel van zes boulevards269. Drie hiervan zijn volgens de oost-westas georiënteerd, drie volgens de zuid-noordas. Elk drietal bestaat uit twee smallere boulevards met dezelfde afmeting en uit één bredere. De auteur van de Aramese tekst situeert uitsluitend de breedste zuidnoordboulevard ten aanzien van de twee smallere parallelboulevards, dit wil zeggen in het midden. De breedste oostwestboulevard wordt gesitueerd ten aanzien van de tempel. García Martínez270 en Puech271 verwijzen met betrekking tot het principe van de twee breedste boulevards naar de Romeinse termen decumanus en cardo. Volgens eerstgenoemde onderzoeker kan zulke overeenkomst wijzen op Romeinse invloed. Volgens laatstgenoemde onderzoeker specificeert de tekst de ligging van de breedste van alle boulevards niet maar is het wel erg waarschijnlijk, dat die evenals de tweede breedste de centrale poorten van de oostelijke en de westelijke wal met elkaar verbindt en dus de middelste is van de drie boulevards, die in oostwestelijke richting lopen. Beide onderzoekers gaan evenwel niet dieper in op de overeenkomst met twee basistermen uit de Romeinse landmeting. In bedoelde 264
Schiffman 1993: 407. Ditommaso 2005: 108 met voetnoot 61. 266 Ditommaso 2005: 108. 267 Zie Puech 2003: 386. 268 Ditommaso 2005: 108. 269 Zie onder 8.5. en hoofdstuk 10., eerste volume. 270 García Martínez 1999: 456. 271 Puech 2003: 383. 265
79
discipline wordt land opgemeten en vooral verdeeld bij middel van limites, die loodrecht op elkaar staan272. Het op te delen terrein wordt bij middel van twee hoofdassen, de decumanus maximus en de cardo maximus in vier regiones onderverdeeld. De oriëntatie volgt de windroos. De decumanus maximus volgt de verste uitdeining van het desbetreffende gebied of de loop van een belangrijke straat, die moet worden getrokken. Parallel met de hoofdassen worden op gelijke afstanden andere limites getrokken. De limites vormen meestal vierkanten maar soms ook rechthoeken. Genoemde principes werden reeds in de wetgeving van de Gracchen verwerkt273. 5.2.5. Datering Het hippodamische grondplan, verspreid door Alexander de Grote en overgenomen door de Seleucieden, gecombineerd met de trappenhuizen, die worden gebouwd vanaf de Hellenistische tijd en toegepast door de Nabateeërs, wijzen volgens Puech op het ontstaan van de Aramese teksten vroegste in de derde eeuw v. C. eerder naar 200 v. C. toe of kort erna274. García Martínez en Puech275 verwijzen naar de termen decumanus en cardo uit de Romeinse landmeetkunde maar trekt hier geen besluit uit. Broshi276 verwijst wel naar de aanwezigheid van een hippodamisch grondplan in de Aramese tekst naar het model, dat Hippodamos van Milete vanaf 479 v. C. toepast bij stadsaanleg. De combinatie met de aanwezigheid van peristylia en wenteltrappen versterkt het belang ervan voor de datering. Broshi situeert het ontstaan van Aramees ieuw Jeruzalem dicht bij 200 v. C.277. Slotsom: de combinatie van het hippodamisch grondplan (verspreid door Alexander de Grote in de vierde eeuw v. C.) met de trappenhuizen me wenteltrappen (175 v. C. – 296 n. C.) leidt tot een dateringsvoorstel omstreeks 200 v. C. of iets later, wat dan overeenstemt met de datering van de oudste opgegraven wenteltrappen.
272
Chantraine 1979: 666 – 667. 133 – 132 v. C. 274 Puech 2003: 380 – 381. 275 Puech 2003: 383. 276 Broshi 1995: 18. 277 Broshi 1995: 22. 273
80
6. Taalkundige datering: taalstadium 6.1. Kenmerken taalevolutie Aramees 6.1.1. Matres lectionis ‘Ëlef, wāw, hē en yōd ‘Ëlef en hē kunnen in woordeinde kan Ë weergeven, hetzij als statusuitgang hetzij bij vorming van een vrouwelijk nomen: 1° spelling bij middel van ‘Ëlef: ( או ְֹרכָא4Q554 1 II 12), ( אֹ ְח ָרנָא5Q15 1 II 7), אֱ ָנ ָא (11Q18 26: 1), &ר ְעָ א ְ (11Q18 24: 3), ָרא-ְ ַ&רַ ע ע ְ (4Q554 1 III 21, 2 II 13 – 14[; 4Q554a II 11 – 12; 5Q15 1 I 15, 16; 1 II 1[, 1[, 3, 8[, 8[ en 9[), ( אֹ ְרכָא4Q554a II 9[), ( לְ ב ֹונ ַָתא11Q18 20: 5), ַוָא/ (4Q554 1 III 22), ( אֲ ַרעָ א4Q554 2 III 19), ( ִ נְ ָינָא11Q18 9: 5), ( ָ ָרי ַָתא4Q554a II 8), ָרא-ַ ְ (11Q18 7: 2; 13: 6), ַלְ גַלָ א/ (1Q32 14: 2[ en 3), ֹ"ָא (5Q15 1 II 10), ( ַ" ְרגָא4Q554 1 III 22; 4Q554a: 1: 1; 5Q15 1 II 4 en 5; 11Q18 21: 6), יתא ָ ִ( זָו4Q554 1 I 17 en 22; 4Q554a II 3; 5Q15 1 II 7), ( ז ְַרעָ א11Q18 24: 4), חֹד ָא ְ (11Q18 19: 2), ( חַ ְמ ִי וְ ַח ָדא2Q24 1: 1[), ( י ַָדא11Q18 31 II 4), ( יו ָֹמא4Q555 3: 3; 11Q18 19: 2), ינָא.ִָ ( י4Q554 1 III 16; 5Q15 1 I 12[), ( י ְָק ָרא11Q18 19: 3; 25: 3), חֶ ְ"וָ א (11Q18 18: 6), ( ָהֵ נָא ַרבָ א11Q18 14 II: 5; 20: 6), ( כַלִ ילָא11Q18 14 II 2 en 3), כו ְֹרסַ ?ָא (11Q18 31 II 2[; 32: 1), ( ְֹתלָא4Q554 2 III 16); ( ו ְֹתלָא1Q32 7: 1; 5Q15 1 I 18; II 12; 11Q18 11: 2; 17 II 4[), ( ל ֹולַבַ ?ָא11Q18 14 II 1[), ( ל ְַח ָמא2Q24 4, 5, 8[, 9, 9[ en 14; 11Q18 8: 3; 20: 5[), ( ִמ ְְ ָחא2Q24 5: 2), ( מַ ְד ִב ָחא2Q24 4 en 6[; 6: 3[; 7: 2; 11Q18 22: 1[ en 5[; 29: 1[), ( ַמ ְדְ ָחא11Q18 13: 4), ַר?ָא-ַ ֲ( מַ ע11Q18 12 I 2), ( מַ ִ)יעָ א4Q554 1 I 13), רא$נ ָ (11Q18 13: 3); ( מורכיותא11Q18 13: 5); ( ִמ ְ ַח ָתא4Q554 1 III 13; ( סוֹלְ ָתא2Q24 4: 4[; 11Q18 13: 3[), ָירא+ִ ( ַס2Q24 3: 2), ( ַס ָתא11Q18 13: 4 en 5), ( ִע@ִ י ַָתא11Q18 9: 1; 21: 3), דא$. ָ ַ( ע1Q32 1: 1 en 2 [), ( עֲ ִעי ָָתא4Q554 2 II 15) ַ ְח ָתא+ (11Q18 37: 3), ַס ַח?ָא+ְ (11Q18 27: 3), ( קֹ ְ" ַ?ָא11Q18 15: 5), ( ִק ְרי ַָתא4Q554 1 II 12, 22 en 23; 2 I 17; 5Q15 1 I 5), תא$ע ָ ( ְר2Q24 4: 2[), ( ַרבָ א11Q18 14 II 5; 19: 3[; 20: 6[), ( ַר ְב ַרבַ ?ָא4Q554 1 II 16; 5Q15 1 I 3; 3: 2), תא$ב ָ ( ְר4Q555 2: 2), מָ א$( ר4Q554a II 9[en 12), ( ר ֹו ְ ַמ ָתא2Q24 4: 12), בַ ?ָא-ָ (2Q24 4:13), קא$ ָ (4Q554 1 II 17 en 23; רא$ָ - (2Q24 8: 2; 11Q18 6: 2; 10: 2; 12: 5), א,ָ ר$ְ (11Q18 11: 7), ( ִ ְמ ָא11Q18 24: 1; 26: 3; 27: 3; 28: 3[), לָ אA ְמ-ַ (5Q15 1 I 4[, 12[; II 2), ק?ָא$ ַ (4Q554 1 II 16 en 20; 5Q15 1 I 6[), ( ְפַ ַ?ָא5Q15 1 I 8), ָ ָנ?ָא$,ַ (5Q15 1 I 17[; II 8), ו ָֹרא, (11Q18 13: 1), לָתא ָ ,ְ (11Q18 17 II 2), ְרעָ א,ַ (1Q32 4: 2[; 4Q554 1 I 13, 13, 14, 16, 20[, 20 en 21[; II 7 en 9, 9[, 10[; III 16, 17, 18[, 19 en 20; 2 II 21; 5Q15 1 I 13, 14, 18 en 19 [; II 2 en 7; 2: 3[; 9: 2[, 11Q18 8: 4[), ְרעַ ?ָא,ַ (4Q554 2 II 20[; 5Q15 3: 2[; 9[; 11Q18 17 II 2; 19: 1), ָרא-ְ ַ ַע ע, (4Q554a II 10; 5Q15 1 II 10 en 13[). 2° spelling bij middel van hē: ( ַח ָדה2Q24 4 15, 5: 2; 4Q554 1 III 14[, 21; 2 II 16; 4Q554a II 3; 5Q15 1 I 6, II 3, 6[; 11Q18 13: 6), ( אֹ ְח ָר ַנ?ָה2Q24 8: 4), ָ ה. ַ( א4Q554 1 III 14; 4Q554a II 8 en 12; 5Q15 1 I 6; 11Q18 8: 2), &רְ עָ ה ְ (11Q18 10 II 1[), ( ְ ַרכָה11Q18 16 II – 17 I 1), ?ָא,ַ ַ (4Q554a II 4 en 5; 5Q15 1 II 7 en 9; 2: 2), ( ַ י ַָתא5Q15 1 II 9), ַ ?ָא$ַ/ (4Q554 1 III 16; 5Q15 1 II 4), ( " ֹו ָכ ַנ?ָא5Q15 1 II 13[), ַ?ָאBַ "ַ (5Q15 1 I 9[ en 11[), "ְֹ ָרנָה (11Q18 20: 1[), ָרה-ְ ַ( ַח ָדה ע5Q15 1 II 11[), לָה$( ְטל4Q554 1 III 14; 4Q554a II 13), י ַָדה (4Q554a II 8; 5Q15 1 II 5), ( ִמ ְ ָחה1Q32 2: 3[; 4Q554 1 III, 21 en 22; 2 II 16; 5Q15 1 II 4), ( ָהֵ ַנ?ָה2Q24 4: 15[; 11Q18 16 II – 17 I 2[), ( עַ ָללָה4Q554 1 III 18), ִרי וְ חַ ָדה-ְ ֶע (5Q15 1 I 1, 2[ en 10[; 1 II 7), ד?ָא$. ַ ַ( ע5Q15 2: 4[), ָרה-ְ ַ( ע2Q24 8: 2; 4Q554 1 II 17[; a 2 II 17; 4Q554 II 10[; 5Q15 1 I 3; 5: 3[), ( ְנָה11Q18 24: 5), ה,ָ ִ (4Q554 1 II 16; 4Q555 3: 4; 5Q15 1 I 2, 3: 3, 3 en 3[; 11Q18 18: 1), ( ִבְ עָ ה4Q554 2 II 14; 5Q15 1 II 1, 7[; 11Q18 9: 2, 17 II 1, 18: 1 en 2, 26: 5, 28: 2), ל ָָתה,ְ (4Q554 1 II 15; 4Q554a II 4; 81
5Q15 1 I 10), ל ִָתי וְ ַח ְמ ָה,ְ (4Q554 1 I 12 en 15), מַ נְ יָה,ְ (4Q554a II 3; 5Q15 1 II 6), עָ ה-ְ , (5Q15 1 I 5[), &רַ עָ ה ְ ְ ָמנִ י ו,ְ (11Q18 20: 3), ְרעָ ה,ַ (4Q554 1 III 16), ָרה-ְ ַי ע,ֵ ְר,ַ (5Q15 1 II 11[; 11Q18 8: 2, 5Q15 2: 4). Uit volgende tabel kan worden opgemaakt, een aantal vormen zowel door middel van ‘Ëlef als van hē worden gespeld maar dat bedelde vormen op alle manuscripten voorkomen met uitzondering van 1Q32 en 2Q24: &ר ְעָ א ְ (11Q18) ( י ַָדא11Q18) ָרא-ְ ַ ַע ע, (4Q554a, 5Q15) ָרא-ְ ַ&רַ ע ע ְ (4Q554, 4Q554a en 5Q15 1) ל ָָתא,ְ (11Q18) ְרעָ א,ַ (1Q32, 4Q554, 5Q15, 11Q18)
&ר ְעָ ה ְ (11Q18) ( י ַָדה4Q554a en 5Q15) ָרה-ְ ַ( חַ ָדה ע5Q15) ָרה-ְ ַ( ע2Q24, 4Q554, 4Q554a, 5Q15) ל ָָתה,ְ (4Q554, 4Q554a en 5Q15) ְרעָ ה,ַ (4Q554)
wāw in mediale positie wordt aangewend bij de spelling van pronomina en nomina. Het zelfstandig persoonlijk pronomen sg. 3 m. wordt digrafisch gespeld bij middel van א$ה: het persoonlijk suffix pl. 3: door middel van ֹהו. (verwijzing: zie 26. Lexicon). Het variantenapparaat heeft hoofdzakelijk betrekking op beperkte of uitgebreide spelling door middel van wāw: beperkte spelling ( א ְֹח ִרי4Q554 2 III 16 en 17)
uitgebreide spelling ( או ְֹח ִרי2Q24 4: 6; 8: 7) ( או ְֹח ָר5Q15 1 I 18)
ֹ( &ס4Q554 1 III 18) ( אספא4Q554 1 III 16//5Q15 1 I 21[) ( אס אחר5Q15 1 I 21) ֹ( א ְֹרכֲהו4Q554 2 II 16; 4Q554a II 7) ( ֹל4Q554 1 II 14 en 23; 5Q15 1 I 1, 6, 9 en 14; II 8; 2: 2) E@ֵ ֹ (4Q554 2 III 19) Eֹ ֵת+ (5Q15 1 I 2) ( פתיה4Q554 1 III 19) ֹֹ ְתיֲהו+ (11Q18 16 II – 17 I: 2) ( ופתיהו4Q554a II 4) ( ֳק ָדמו ִֹהי11Q18 29: 5)
( אסו אחר4Q554 1 III 16) ֹ( או ְֹרכֲהו5Q15 1 I 12) ( וֹל2Q24 1: 3; 4: 18; 7: 2; 8: 6; 11Q18 9: 5; 10: 5; 12 I 5; 16 II – 17 I 4; 17 II 3; 19: 4; 20: 1 en 3a; 22: 2; 24: 4, 5 en 7; 26: 1) E@ֵ ( ֹו5Q15 2: 3; 11Q18 11: 4) Eו ֵֹת+ (2Q24 5: 2; 6 en 6; 4Q554 1 II 15; 5Q15 1 I 6, 9 en 16; II 3) ( פותי5Q15 1 I 4) ֹו ְֹתיֲהו+ (2Q24 7: 1; 4Q554a II 4, 7 en 10; 5Q15 1 I 8; II 7 en 13; 11Q18 9: 3) ( פותאהו5Q15 1 II 7) ( קו ָֹדמו ִֹהי2Q24 3)
In de grote meerderheid van de Aramese teksten uit Qumran worden de vormen van ֹל/וֹל, “geheel”, consequent gespeld. Zonder volledigheid na te streven, kan hier worden vermeld, dat in de Apocriefe Genesis (1Q20), Henochc (4Q204), het Boek van de reuzen (4Q531) en het Testament van Qahat (4Q543) alle vormen uitgebreid worden gespeld, in Henocha (4Q201), in Henochg (4Q212), de Astronomische Henochc (4Q209) en de Aramese apocalyps (4Q246) uitsluitend beperkt. Inconsequente spelling vertonen Henochd (4Q205), Aramese Levib (213a), Visioen Amramb (4Q544), Visioen Amramd (4Q546), Proto-Esterd (4Q550c), Vier koninkrijkena (4Q552) en Visioenc (4Q557). Op basis van de beschikbare gegevens kan worden aangenomen, dat 2Q24 en 11Q18 de uitgebreide spelling toepassen, 4Q554 de beperkte. 5Q15 lijkt beide spellingswijzen toe te passen. wāw verwijst als mater lectionis naar de verbindingsvocaal van de constructie nomen + pers. suf. sg. 3 82
m.: ( ַא@ו ִֹהי2Q24 10: 1[); ( אֲ ַתרו ִֹהי11Q18 30: 6278), ( יַדו ִֹהי11Q18 16 II – 17 I 5), ִרגְ לו ִֹהי (11Q18 8: 2). Een aantal nomina hebben in mediale positie als mater lectionis van ō: ( ל ֹולַבַ ?ָא11Q18 14 II 1[), ( מורכיותא11Q18 13: 5), ( לְ ב ֹונ ַָתא11Q18 20: 5), משורתא (11Q18 15: 1), ( סוֹלְ ָתא2Q24 4: 4[; 11Q18 13: 3[), ( ק ֹו ְד ֵי11Q18 25: 1), ר ֹו ְ ַמ ָתא (2Q24 4: 12). De tekst van Aramees ieuw Jeruzalem vertoont een aantal kenmerken, die wijzen op evolutie van het Aramees. Elisie van etymologische ‘ālef komt voor met en zonder behoud ervan in het schriftbeeld. In twee vormen bleef de historische spelling behouden: את ָרא ַ ָ <( בba + ‘atar + -ā; 4Q554 1 III 15 en 16) en אסי ִ <( ֵרrēsin < ri’sīn < ra’sīn; 4Q554 1 I 12, 15 en 19[279). In drie andere vormen ging de historische spelling verloren: $ <( וְ ֵיכְ לwayi’kulūn < *waya’kulūn; 11Q18 25: 6) en ( ַס ָתאsatā < sa’atā; 11Q18 13: 4)280 en <( ֵר ִסיrēsin < ri’sīn < ra’sīn; 4Q554 1 II 8, 9 [ en 10). De persoonsnaam ראובwordt gespeld bij middel van ‘ālef (4Q554 1 I 21). Een manuscript uit Wadi Seyal heeft ( רובS 8: 3)281. Volgens Schattner-Rieser282 fungeert in volgende vorm ‘ālef als glijklank (vocal glide, Gleitvokal): &חזִ יאנִ י ְ ְ( ו5Q15 283 1 II 2 en 6) . Als het vocaalschema dit vereist, wordt bedoelde ‘ālef volgens haar als /a/ uitgesproken, in de andere gevallen geeft zij slechts een stop tussen de twee desbetreffende vocalen weer. Volgens Milik wordt in bedoelde vorm ‘ālef aangewend, om een diftong weer te geven284, volgens Cook om vocalen van elkaar te scheiden tussen morfeemgrenzen, zoals gebruikelijk in het Hebreeuws van Qumran285. Volgens Schattner-Rieser286 is digrafie (= dubbele spelling) typisch voor de manuscripten van Aramese teksten uit Qumran, waarbij een quiescens of otiosum wordt toegevoegd aan een wāw of een yōd in fine, om hun klinkerwaarde te beklemtonen. Volgende vier vormen vertonen bedoelde digrafie: א$( ה11Q18 19: 3), וֹא/ (1Q32 2: 2[; 4Q554a II 12; 5Q15 1 II 4; 11Q18 14 II 3), ( ְגוֹא4Q554 1 III 15; 5Q15 1 I 17; II 4; 2: 2), ( לְ גוֹא4Q554 1 II 12; III 16 en 19; 5Q15 1 I 18[; II 2; 11Q18 13: 5). Het nomen ֹו/ vertoont tevens een vorm zonder digrafie: ֹו/ (4Q554a II 12). Schattner-Rieser vermeldt de vormen הואen גואechter zonder bronvermelding287. De verschuiving yōd > ‘Ëlef komt voor in één enkele vorm van פֹ ִתי: ֹו ְֹתאֲ הו+ (st. cstr. pl. + pers. suf. pl. 3 m.; 5Q15 1 II 7). Elders wordt bedoelde vorm bij middel van yōd gespeld: ֹו ְֹתיֲהו+: (2Q24 7: 1; 4Q554 2 II 16; 5Q15 1 I 8[; II 13; 11Q18 9: 3), ֹֹ ְתיֲהו+ (4Q554 2 II 16; 4Q554a II 4, 7 en 10; 5Q15 2: 3[). Schattner-Rieser geeft volgende verklaring voor dit verschijnsel288: de consonantenspelling laat in de meeste gevallen niet toe de contractie van diftong ay tot ē te bevestigen. Uitsluitend in de gevallen waar vervanging van yōd bij middel van ‘Ëlef heeft plaatsgegrepen wordt een monoftong weergegeven, zoals in hiervoor genoemde vorm.
278
Zie commentaar in tweede volume: twee lezingen mogelijk. Schattner-Rieser 2004: 40: ‘Ëlef geeft ē weer. 280 Schattner-Rieser 2004: 37. 281 Schattner-Rieser 2004: 38. 282 Schattner-Rieser 2004: 38. 283 Schattner-Rieser 2004: “ אחזיאיניil m’a montré” 5Q J [5Q15] 1ii6.” 284 Milik 1962: 184. 285 Cook 1998: 363. Zie ook Qimron: 1986: 24 (100.9.). 286 Schattner-Rieser 2004: 40 – 41: zonder concrete verwijzingen. 287 Schattner-Rieser 2004: 40. 288 Schattner-Rieser 2004: 40. 279
83
6.1.2. Klankverschuivingen Elisie van etymologische ‘Ëlef komt voor met en zonder behoud ervan in het schriftbeeld. In twee vormen bleef de historische spelling behouden: את ָרא ַ ָ <( בba + ‘atar + -ā; 4Q554 1 III 15 en 16) en אסי ִ <( ֵרrēsin < ri’sīn < ra’sīn; 4Q554 1 I 12, 15 en 19[289). In drie andere ging de historische spelling verloren: $ <( וְ ֵיכְ לwayi’kulūn < *waya’kulūn; 11Q18 25: 6) en ( ַס ָתאsatā < sa’atā; 11Q18 13: 4;)290 en <( ֵר ִסיrēsin < ri’sīn < ra’sīn; 4Q554 1 II 8, 9 [ en 10). De persoonsnaam ראובwordt gespeld bij middel van ‘Ëlef (4Q554 1 I 21). Een manuscript uit Wadi Seyal heeft ( רובS 8: 3)291. Vijf klankverschuivingen, die reeds in het Bijbels Aramees voorkomen, worden vastgesteld in Aramees ieuw Jeruzalem: d > d, preformatief hē > ‘ālef, Úin > sËmeḫ en progressieve assimilatie nūn . De klankverschuiving d > d, die merkbaar wordt vanaf de zevende eeuw v. C.292, is zichtbaar in de spelling van het relatiefpronomen bij middel van דיof ד. In vier vormen wordt consequent de spelling bij middel van ‘ālef gehanteerd bij de vorming van de hafcel/’afcel en niet bij middel van het preformatief: ֵ ֵקהG ַ <( אhansiq=eh; pf. sg. 3 m. + pers. suf. sg. 3 m.; 11Q18 13: 4), יתי ִ ֵ <( אha’tiy; pf. sg. 3 m.; 11Q18 13: 3), <( &עֵ לְ נִ יhaccel=nī < haclil=nī; pf. sg. 3 m. + pers. suf. sg. 1 c.; 4Q554 1 II 12; III 16; 5Q15 1 I 18; II 6), &חזֵינ ִי ְ (< haÒziy=nī; pf. sg. 3 m. ; 2Q24 1: 3[; 8: 7[; 4Q554 1 II 15; III 20), &חזִ יאנִ י ְ (5Q15 1 II 2 en 6). Uit de volgende vormen kan geen conclusie worden getrokken inzake de spelling van de hitp³cel/’itp ³cel: יִתכְ לֵא: ipf. sg. 3 m. (2Q24 8: 6); ֹי ְִת ְמנו: ipf. pl. 3 m. (11Q18 26: 2), תע ֵרב ְ מ: ִ pt. a. sg. m. abs. (11Q18 13: 6). Volgens Milik293 wijst dit op een Westaramees dialect, jonger dan het Aramees van het boek Daniël294. Volgens Kaufman greep de verschuiving plaats in het Rijksaramees.295 De spelling van oorspronkelijke Úin296 bij middel van sËmeḫ wijst volgens Beyer297 op samenvallen van de klank Ú met s vanaf het Middelaramese taalstadium. Genoemde evolutie in de spelling is volgens Beyer doorgedrongen in de consonantentekst van de Tanach298. Aramees ieuw Jeruzalem heeft volgende getuigenissen van bedoelde verschuiving: יאי ִ ִ/( ַס4Q554 2 III 17) en ( סגי]א11Q18 23 II 5) van Hִ י/-ַ , ( ְסכִ ינ ַָתא11Q18 12 I 3) van שכ. García Martínez e. a.299 vermelden inzake deze spellingswijze ook en in 11Q18 13, 4 – 5: סתא. Worden nog wel bij middel van Úin gespeld: ָרא-ַ ְ (11Q18 13: 6), E ֵר-ַ ְ: (11Q18 25: 4), ֹ ֲרהו-ַ ְ (2Q24 4: 1), בַ ?ָא-ָ (2Q24 4: 13), ,ְ בַ ְע-ְ (11Q18 20: 3a), ִ ִאי/-ַ (4Q554 2 III 17), לA ְמ-ַ (4Q554 1 II 18[; 1 III 20; 5Q15 1 I 4[; II 2), לָ אA ְמ-ַ (5Q15 22: 6[). Ten onrechte leest Schattner-Rieser300 op 11Q18 25: 4 בסרה, “sa chaire”, maar wel correct op 11Q18 13: 6 בשרא, “la chaire”. Assimilatie van met de eropvolgende consonant neemt volgens Beyer een aanvang in het Oudaramese 289
Schattner-Rieser 2004: 40: ‘Ëlef geeft ē weer. Schattner-Rieser 2004: 37. 291 Schattner-Rieser 2004: 38. 292 Beyer 1984: 100. 293 Milik 1962: 184. 294 Milik 1962: 184. 295 Kaufman 1974: 177. 296 García Martínez e. a. 1998: 310. 297 Beyer 1984: 102. 298 Beyer 1984: 33. 299 García Martínez e. a.1998: 310. 300 Schattner-Rieser 2004: 36. 290
84
taalstadium301. In het Rijksaramees wordt nagenoeg elke etymologische nūn geschreven. Vanaf dan komen beide schrijfwijzen voor, de etymologische en de geassimileerde302. Dit geldt ook voor het persoonlijk pronomen singularis 2 mannelijk, dat in Aramees ieuw Jeruzalem ה,ְ ְ( &נ11Q18 18: 5) wordt gespeld. Volgens Kaufman303 wordt in het Rijksaramees de n, die in het Oudaramees reeds geassimileerd werd, gedissimileerd geschreven304. In het Postachemeniedische Rijksaramees wordt de spelling bij middel van nagenoeg volledig weggelaten305. De manuscripten bevatten drie vormen, waarin nūn geassimileerd wordt gespeld: $לIְִ י: yiÖÖəlūn < yinÖəlūn < *yanÖulūna ( ;נטל2Q24 4: 5), $Gְִ י: < yissəbūn < yinsəbūn < *yansibūn ( ;נסב2Q24 4: 9) en ֵ ֵקהG ַא: ‘asseq=eh < hasseq=eh < hanseq=eh < *hansiq=hi (9 ;נס11Q18 13: 4). De vorm מנצביהוop 11Q18 14 II 2 biedt twee interpretatiemogelijkheden en is daarom niet betrouwbaar als absoluut voorbeeld van assimilatie: ֹ ִמנִ ְצבֵ יהו: < min + niÛbēhōn of ֹמנְ צַ בֲ הו: ִ inf. p³cal van נצב, “planten”, + suf. pl. 3 m.. Volgens García Martínez e. a. is eerstgenoemde interpretatiemogelijkheid eerder een vorm van spellingsassimilatie dan van fonologische assimilatie306. In het tweede geval heeft er helemaal geen assimilatie plaatsgegrepen. De vijfde verschuiving betreft het prefix van het imperfectum van het werkwoord היה, “zijn”, waarvan alle voorkomende vormen hebben: ֶל ֱהוֵה: ipf. sg. 3 m. (11Q18 14 II 5; 15: 1; 30: 3), $לֶהֱ ו: ipf. pl. 3 m. (11Q18 7: 2; 15: 2; 26: 6 en 7[; 28: 1) en ָלֶהֶ וְ י: ipf. pl. 3 f. (2Q24 8: 5). Twee verschuivingen zijn uitsluitend gekend uit Aramese Qumranteksten. De verschuiving yōd > ‘Ëlef komt voor in vormen van פֹ ִתי, “breedte”: ֹו ְֹתאֲ הו+ (5Q15 1 II 7) tegenover ֹו ְֹתיֲהו+ (2Q24 7: 1; 4Q554 2 II 16; 5Q15 1 I 8[; II 13; 11Q18 9: 3) en ֹֹ ְתיֲהו+ (4Q554 2 II 16; 4Q554a II 4, 7 en 10; 5Q15 2: 3. Manuscript 4Q554 (2 II 15) biedt de eigenaardige vorm עעיתא, die als volgt kan worden gevocaliseerd: יתא ָ עַ ִע. Het betreft hier de st. det. sg. van עַ ִעי, “houten raster” (qal < qil + -−t). De laatste consonant van de Protosemietische vorm *ci×, “hout”, verschoof in het Oudaramees naar qōf. Oud- en Rijksaramese qōf worden in Qumran bij middel van cayin geschreven en in de targumīm bij middel van ‘Ëlef, zoals kan worden opgemaakt uit de drie voorbeelden in onderstaande tabel:
“onmiddellijk” (adv.)
OA לעבק
“om te ontmoeten”
לערק
“hout”
עק
RA
עק
QA לע)ו(בע לעבע: 11Q10 (11QtgJob) III 7 לעובע: 1Q20 (1QapGen ar) XX 9; 4Q544 (4Qvisions of Amramb ar) frg. 1: 3; 5Q545 (4Qvisions of Amramc ar) 1a – b II 17; 1QApGn XX 9 לערע לעורעהו: 1QApGn XXI 31 לעורעה: 1QApGn XXII 13 עע עע]יתא: 4Q196 (4QpapTobita ar) 18: 8 עעי: 4Q214b (4QLevib ar) 2 – 6: 1 en 3 ועעי: 4Q214b (4QLevib ar) 2 – 6: 5
301
Beyer 1984: 89. Beyer 1984: 90. 303 Kaufman 1974: 177. 304 Kaufman 1974: 177. 305 Beyer 1984: 91 – 92. 306 García Martínez e. a. 1998: 310. 302
85
targumīm לאבע
לארע אע
ועעיתה: 4Q554 3 II 15 ע ע: 6Q8 (Book of Giants) 3: 2
Volgens Schattner-Rieser307 biedt Qumran in de drie aangehaalde gevallen de verbinding tussen de verschillende stadia. Zij merkt op, dat de etymologische cayin naar ‘Ëlef verschoof en niet de cayin, die ontstaan was uit de Protosemietische ×. Puech308 situeert het verschijnsel als volgt. Oorspronkelijk omvatte het Noordwestsemietische alfabet slechts 27 lettertekens, het Zuidsemietische daarentegen 28 of 29. Het onderscheid tussen beide systemen betreft 1° de volgorde van de tekens, 2° de aanwezigheid van het letterteken × in het Zuidsemietische systeem en bijgevolg de afwezigheid ervan in het Noordwestsemietische. In het Noordwestsemietische systemen wordt de parallelle klank weergegeven hetzij bij middel van Ûade in het Kanaänietisch, het Feniecisch, het Hebreeuws, het Ammonietisch, het Moabietisch en het Edomietisch hetzij bij middel van qōf in het Aramees, die naar cayin verschuift in de Perzische tijd. Komt qōf nog voor in de Hellenistische tijd, zoals blijkt uit de inscripties 3 en 4 van de Indische koning Aśoka (268 – 233 v. C.) in Kandahar. In het Akkadische spijkerschrift wordt het foneem weergegeven bij middel van /q/ of /ḫ/ voor 600 v.C. maar later op consequente wijze bij middel van /ḫ/. Om hiervoor een verklaring te geven, werd de jongste tijd voorgesteld een onderscheid te maken tussen een stemhebbende faryngale cayin en een velaire309. Aangezien het Aramees geen aanwezigheid van twee faryngalen van dezelfde aard in hetzelfde woord duldt enerzijds en de eerste cayin in een woord of lettergreep verschuift naar ‘Ëlef anderzijds, moet worden aangenomen, dat hetzelfde cayinteken niet dezelfde c ayinklank weergeeft310. Er kan bijgevolg worden aangenomen, dat er een korte periode zonder dissimilatie heeft bestaan: cq > cc > ‘c. Bedoelde periode kan moeilijk worden gedateerd. Als terminus post quem kan zowel de vijfde als de derde eeuw v. C. worden aangenomen. Als terminus ante quem mogelijk 100 v. C.311 Het is moeilijk aan te tonen, dat de nietdissimilatieve spelling een dateringscriterium biedt voor de manuscripten van Qumran. Een merkwaardig verschijnsel biedt de spelling van het perfectum singularis 3 masculinum + persoonlijk suffix singularis 1 commune: vorm &חזִ יאנִ י ְ ְ ( ו5Q15 1 II 2 en 6) waar de andere manuscripten &חזֵינ ִי ְ (2Q24 8: 7[; 4Q554 1 II 15; III 20) hebben. Volgens Schattner-Rieser fungeert ‘Ëlef hier als glijklank (vocal glide, Gleitvokal)312. Als het vocaalschema dit vereist, wordt bedoelde ‘Ëlef als /a/ uitgesproken, in de andere gevallen geeft zij slechts een stop tussen de twee desbetreffende vocalen weer. Volgens Milik wordt in bedoelde vorm ‘Ëlef aangewend, om een diftong weer te geven313.
307
Schattner-Rieser 2004: 45 – 46. Puech: 2000. 309 Puech 2000: 608. 310 Puech 2000: 609. 311 Puech 2000: 615. 312 Schattner-Rieser 2004: 38. 313 Milik 1962: 184. 308
86
6.1.3. Pluralisvorm sommige nomina qalltype In één pluralisvorm van een substantief van het qalltype is de dubbele eindconsonant behouden: ( עַ ַמ ִמי8 ַע, “volk”, 4Q554 1 III 22). De status absolutus pluralis, עממי, komt voor in Apocriefe Genesis (1QapGen XV 18, 3: 1), Aramese apocalyps (4Q246 1 II 8), Zegen mijn zielc (4Q537 16: 1), Boek van de reuzene (4Q556 3: 3) Visioenb (4Q558 25: 1), Targum Job (11Q10 XXVIII 8). De status determinatus pluralis, עממיא, komt voor in Aramese Levi (4Q213 3: 1), Pseudo-Daniëla (4Q243 14: 3, 16: 3, 24: 4), Boek van de reuzene (4Q556 14: 1), Genesis (6Q19: 2). De vorm עממאkomt éénmaal voor in Gebed B? (4Q540 3: 1), (Dan 3: 4, 7, 7 en 31; 5: 19; 6: 26 en 7: 14), (Engedi) en (Aḥiqar). Het adjectief רב,ַ “groot”, heeft een geredupliceerde pluralisvorm (st. det. pl. m.) ( ַר ְב ַרבַ ?ָא4Q554 1 II 16; 5Q15 1 I 3; 3: 2), die ook voorkomt in het Boek van de reuzenc (4Q531 2 + 3, 3). De vorm רברבkomt voor in Henochc (4Q204 1 I 17), Targum Job (11Q10 XXII 7), de vorm רברביin Aramese Levi (4Q213 1 I 8), (4Q246 1 I 4), Boek van de reuzenb (4Q530 2 II 6 – 12, 17), Boek van de reuzenc (4Q531 7: 6), Titel ? (4Q581 2: 3 en 4: 3), (11Q10 XIV 3; XXV 1; XXVIII 1). De vorm רברבתאin Dan 7: 11 en 17. Het substantief "ַ , “poortvleugel”, heeft als pluralisvormen יBִ "ַ (st. abs. pl.; 4Q554 1 III 15[ en 17 ( ;)ו5Q15 1 I 22 (;)ו 22: 3), zoals in Targum. Job 38: 8, en ?ָאBַ "ַ (st. det. pl.; 5Q15 22: 3[ en 5[), waar elders respectievelijk דשש314 en דששיא315 voorkomen. 6.1.4. /ietbijbelse preposities en adverbia van plaats, tijd en wijze Aramees ieuw Jeruzalem bevat twee Nietbijbelsaramese preposities: ְ ִדילen ָחֹ ל. ְ ִדיל,“wegens”316, komt voor in onvolledig bewaarde context (4Q555 2: 1[)317. ָ ֹחל, “in
plaats van; voor”318, komt éénmaal voor met betrekking tot de aflossing van de priesterwacht: “hun broeders zullen zijn in hun plaats (ֹ ) ֹחלָפֲ הוtredende” (11Q18 15: 3).
De Aramese tekst bevat verscheidene Nietbijbelse adverbia. Het adverbium van plaats 8ָ , “daar”, is duidelijk een Hebreeuwse vorm van het Bijbelsaramese adverbium ָ ה.,ַ 319 (4Q554 1 I 12, 14 en 19; II 7 en 9)320. Aramees ieuw Jeruzalem bevat volgende acht Nietbijbelse adverbia van plaats: לְ בַ ָרא, ָא, מ ַ ר, ִ מ כָא, ִ מ ִד, ִ מ ַרַ עָ ה, ְ ְסחֹ ר 321 סחֹ ר/ֹר ְ ְסחוֹר ְסחוen פנבד. לְ בַ ָרא: “naar buiten” , samengesteld bij middel van de prepositie ְ ל, het nomen ַ ר, “open ruimte”, en het adverbiaal suffix -Ë322 of bondiger uitgedrukt bij middel van de samenstelling bij middel van de genoemde prepositie en het adverbium ַ ָרא323 komt éénmaal voor (11Q18 20: 2)324. ָא, “hier”, wordt door Beyer als kān ()כ, “hier”, gelezen, een adverbium van plaats325. Abegg326 begrijpt ָא 314
Kraeling: 1953: 10: 3. Cowley: 1923: 30: 11. 316 Beyer 1984: 552 en 2004: 376: “wegen”, ba + dçl; Abegg 2003: 798: “because”; niet bij SchattnerRieser 2004. 317 Abegg 2003: 798; Beyer 2004: 377; niet bij Schattner-Rieser 2004. 318 Abegg 2003: 835: ָחַ ל: “instead; in place of”; Beyer 2004: 397: “Ersatz”; niet bij Schattner-Rieser. 319 Koehler en Baumgartner 1981: 252: “dort”; Beyer 1984: 724: tÁmmË < tÁmmË: en 2004: 503: “dort” met Qumranhebreeuwse vorm ;שמהRosenthal 1995: § 90: “there”; Schattner-Rieser 2004: 98: “làbas”. 320 Geen enkele verwijzing. 321 Geen verwijzing bij Abegg 2003, Beyer 1984, 1994 en 2004 en Schattner-Rieser 2004. 322 Beyer 1984: 537: “heraus”. 323 Abegg 2003: 803: “outside, besides”. 324 Beyer 1984: 538; Abegg 2003: 803. 325 Beyer 2004: 415. 315
87
als een adverbium van tijd, “now”, volgens hem blijkbaar een variant van het Bijbelse 327 ְַ ע. Schattner-Rieser verwijst naar de uitdrukking הכע צדא, “maintenant en vérité”328. ָאkomt éénmaal voor (2Q24 6: 1)329. מ ַ ר: ִ “buiten”, samengesteld bij middel van de prepositie en het nomen ַ ר, “open ruimte”330, komt ook éénmaal voor (2Q24 8: 4)331. De samengesteld adverbia מ כָא, ִ “langs daar”332, en מ ִד,“langs ִ 333 hier” , komen respectievelijk tweemaal en éénmaal voor (2Q24 5: 3 + 6: 1334; 7: 1[335 en op 2Q24 5: 2 + 6: 4)336 evenals מ ַרַ עָ ה: ְ “in het vierkant” (4Q554 1 II 13)337. ס ֹחר ְסחֹ ר/ֹר ְ סחוֹר ְסחו, ְ “rondomheen”, komt viermaal voor met uitgebreide spelling (סחוֹר ְסחוֹר: ְ 2Q24 1 I 2[ en 2 ; 5Q15 1 I 1; 11Q18 9: 1) en negenmaal met beperkte (סחֹ ר ְסחֹ ר: ְ 4Q554 1 III 20 en 22; 4Q554a II 1; 4Q554 1 II 13 en 14; 5Q15 1 II 3, 4 en 5; 11Q18 11: 6). Mogelijk komt éénmaal een hebraïserende vorm voor338: ְסחוֹר סוחר (5Q15 1 I 1). Het adverbium פנבדis een hapax legomenon, dat voorkomt in twee kopieën van Aramees ieuw Jeruzalem (2Q24 4: 16; 11Q18 20) 7339. In zijn eerste tekstuitgave merkt Baillet op, dat nergens anders voorkomt en het een Perzisch ontlening betreft340. Hij verwijst dienaangaande naar het Oudperzische adjectief patipada, “in its own place” samengesteld bij middel van patiy en pada, “voet”. Met laatstgenoemde term stemmen het Avestische pad en het Sanskrit pad overeen. Hoe de samenstelling is geëvolueerd naar פנבדis onduidelijk. In de uitgave van 1962 herhaalt Baillet de mogelijkheid van ontlening uit het Iraans maar ook een foutieve spelling van מ בר.341 Beyer vermeldt bedoelde vorm zonder enige verdere toelichting342. García Martínez e. a. overwegen mogelijk Perzische oorsprong, waarbij de verschuiving t > n niet kan worden verklaard343. Shaked stelt een afleiding voor van het Perzische *pati-ni-band- met als mogelijke betekenis “in close proximity”, met betrekking tot de hogepriester”344. Abegg rangschikt genoemde vorm als nomen maar geeft geen betekenis345. Schattner – Rieser vermeldt bedoelde vorm niet346. In de beschikbare vertalingen wordt aan de vorm de betekenissen “afzonderlijk/afgezonderd”, “naast/nabij” “voor” toegekend.347 Eén Nietbijbels 326
Abegg 2003: 849. Koehler enBaumgartner 1981: 255: “zu dieser Zeit”; Rosenthal 1995: § 89: ”now”. 328 Schattner-Rieser 2004: 98. 329 Abegg 2003: 849; niet bij Beyer 1984 en 2004 en Schattner-Rieser 2004. 330 Beyer 1984: 538: “drauβen”; niet bij Abegg 2003, Beyer 2004 en Schattner-Rieser 2004. 331 Abegg 2003: 803. 332 Abegg 2003: 849: “now”; niet bij Schattner-Rieser 2004. 333 Geen verwijzing bij Beyer 1984 en 2004, Abegg 2003 en Schattner-Rieser 2004 334 Abegg 2003: 874. 335 Abegg 2003: 874; niet bij Beyer: 1984, 2004 en Schattner-Rieser: 2004. 336 Abegg 2003: 874. 337 Abegg 2003: 880: מ ַרַ ע, ְ “square”; niet bij Schattner-Rieser: 2004. 338 Zie verder onder 26.5.1., tweede volume. 339 Abegg 2003: 908. 340 Baillet 1955: 235. 341 Baillet 1962: 88. 342 Beyer 1984: 669. 343 García Martínez e. a. 1998: 337 344 Shaked 1995: 280 – 281. 345 Abegg 2003: 908. 346 Schattner – Rieser 2004. 347 Baillet 1955: 224: “à sa place, 1962: 87: “à part”, Fitzmyer en Harrington 2002: 53, 334: “apart?”García Martínez en van der Woude 1995: 250 en 2007: 600: “apart”, Maier 1995: 278: “daneben (?)”, 1997: 334: “für”, García Martínez en Tigchelaar 1997: 219 en 1998: 1225 en García Martínez e.a. 1998: 337: “close”, Ditommaso 2005: 94: “beside” en Cook 2005: 43: “opposite” en 67 “close to”347. 327
88
adverbium van tijd, לְ ַק ְד ִמי, “eerst”, samengesteld uit de prepositie en de pluralis absolutusvorm van het nomen 8( ְק ַדqatl; “vroegere tijd”)348 komt tweemaal voor (2Q24 4: 6; 4Q554 1 II 15)349. Volgens Diez Merino verschijnt qdm, “before”, “in a primitive time”, in Qumran in vele vormen als adverbium en als prepositie350. Hij verwijst naar 2Q24 4: 6. Twee Nietbijbelse adverbia van wijze komen voor: ְ ִדen כדמות. Eerstgenoemd adverbium, ְ ִד, “zo” of als substantief, “zoals deze”351, samengesteld bij middel van de prepositie ְ en het demonstratief pronomen ",ִ komt vijfmaal voor (2Q24 1: 3; 4Q554 1 II 15, 4Q554a II 8; 5Q15 1 I 2; II 8 en 11Q18 21: 5)352. Volgens Diez Merino komt kdn, “thus”: vaak voor in Qumran353. Het adverbium כדמות: “etwa wie”; samengesteld uit de prepositie ְ, het nomen $( ְדמf.; qalèt, damè; “gelijkenis; overeenkomst; beeld”), uitgaande op -èt354, en komt tweemaal voor (11Q18 14 II 4; 21: 5)355. 6.1.5. Positie demonstratief pronomen Tweemaal wordt het demonstratief pronomen komt vijfmaal voor, waarvan éénmaal zelfstandig: וכלהו מביני ד, “en zij <waren> allen verschillend deze” (4Q554 1 I 10), בנינא ד, “deze constructie” (11Q18 9: 5), ])מ([עלה ד, “deze ingang” (5Q15 1 II 2), ש[ורא ד, “deze muur” (11Q18 10 I 2), תרעא ד, “deze poort” (4Q554 1 I 13, 14, 16, 20, 21, II 8; III 18 en 20; 5Q15 1 I 22/19) אל. Komt tweemaal voor, waarvan éénmaal zelfstandig: מ אל, “van deze” (11Q18 12 I 1) en א[ל פריזיא, “deze woonblokken” (11Q18 6: 2). Het demonstrativum דא, komt driemaal voor, waarvan éénmaal voorafgaand aan het bepaalde substantief: זויתא דא, “deze hoek” (4Q554 1 I 17), דא זויתא, “deze hoek” (4Q554 1 I 22). 6.1.6. Bijzondere vormen genitiefverbinding Bij het gebruik van de casusuitgangen moet worden opgemerkt dat 4Q554 1 I 13 een constructie heeft met dubbele status determinatus: תרעא מציעא. Mogelijk ontstond bedoelde vormen onder invloed van de constructie bij middel van een gentilicumadjectief 4Q554 1 II 8: תרעא מציעיא. In de proleptische status constructusverbinding ( ארכה עלל4Q554 1 III 18//5Q15 1 II 1) ontbreekt het relatief pronomen. In één proleptische genitiefverbinding wordt de congruentie naar numerus tussen het persoonlijk suffix en het desbetreffende substantief niet gerespecteerd: פותיה די ]דשי[א, “zijn (= hun) breedte, die van de [poortvleugels]” (5Q15 22: 3)
348
Beyer 184: 679 en 2004: 471: “zuerst”; Abegg 2003: 866: “first of all”; niet bij Schattner-Rieser 2004. 349 Beyer 1984: J 6, 6; Abegg 2003: 866; Beyer 2004: 471: J 7, 14; niet bij Schattner-Rieser 2004. 350 Diez Merino 1992: 38. 351 Beyer 1984: 602: “so”; Abegg 2003: 850: “thus”; niet bij Beyer: 2004; Schattner-Rieser 2004: 99: “ainsi”. 352 Geen verwijzing bij Beyer: 1984 en 2004; Abegg: 2003: 850 behalve 4Q554a; niet bij SchattnerRieser: 2004. 353 Diez Merino 1992: 44; Schattner-Rieser 2004: 99. 354 Geen bij Koehler en Baumgartner 1981; Beyer 1984: 555 en 2004: 379: “etwa wie”; Rosenthal 1995: § 88 (2). 355 Verwijzing bij Abegg 2003: 816; Beyer 2004: 379; niet bij Schattner-Rieser 2004.
89
6.1.7. Perifrastisch gebruikt participium Bedoelde constructie werd bestudeerd door Greenfield. In de oudere stadia van het Aramees bestaat er een duidelijk onderscheid in betekenis tussen twee typen van constructie: vorm van “zijn” + actief participium enerzijds en passief participium + vorm van “zijn”. In het Bijbels Aramees en in het latere Literaire Standaardaramees wordt het onderscheid tussen beide constructies niet meer gemaakt356. Muroaka wijst erop, dat de tekst van de Apocriefe genesis de 16 voorbeelden van genoemde constructie allen van hetzelfde type zijn, dit is een vorm van “zijn” + actief participium met een duratieve/iteratieve betekenis357. Volgende perifrastische constructies komen voor in Aramees ieuw Jeruzalem: constructies met actief participium “ ולהוי מכפריzij zijn verzoenend” (2Q24 8: 5)358 “zijn” + pt. “ די להוו אכליdiegenen, die zijn etende” (11Q18 7: 2) ]“ להוו שבzij zijn xx[…” (11Q18 26: 6) “ להוו דבריzij zullen zijn wegvoerende” (11Q18 28: 1) “ ולהוי מכפריzij zijn verzoenend” (2Q24 8: 5) “ להוו משציvoleindigend wordende zullen zijn” (11Q18 15: 2) <“ חזי הויתterwijl> ik kijkende was” (2Q24 4: 15 – 16 en 17)359 pt. + “zijn” + IO constructies met passief participium “ להוה לבישhij zal zijn gekleed wordende ” (11Q18 14 II 5)360 “zijn” + pt.
De constructies met een actief participium zijn regelmatig gevormd op twee uitzonderingen na (2Q24 4: 15 – 16 en 17). Hier dient in overweging te worden, of het hier geen versteende vorm betreft, die zijn oorsprong heeft in de profetische traditie, waaruit de auteurs van het boek Daniël hebben geput361. De vorm חזי הויתkomt in genoemd boek herhaaldelijk voor362. De enige constructie met een passief participium wijkt af van het oudere model. Het participium kan ook worden aangewend voor een verder durende en een gewoontehandeling: ִק ְרי ְָתא ָד< ִמ יוֹמָ ת עָ לְ ָמא עַ ל מַ לְ כִ יEֿ "י/ד ִ ֶמ ְתעֲ ב/ר$" ִ ,ַ וְ אֶ ְש/מ ַרר$ ְ /הANַמ ְתנ, ִ “dat deze stad gerevolteerd heeft tegen koningen sedert de dagen van de eeuwigheid en rebellie en opstand zijn er (altijd) in voorgekomen” (Ezr 4: 19). In laatstgenoemde gevallen wordt vaak de uitdrukking hawËh, "zijn" samen met participium gebruikt: Aִ י/הֲ וָ ה ְבנֵה ִמ ְק ַדמַ ת ְ"נָה ְשנִ י ַש: “(de tempel) heeft gebouwd gestaan gedurende vele jaren” (Ezr 5: 11). 6.1.8. ota accusativi De nota accusativi, ית, komt éénmaal voor in het Bijbels Aramees (Dan 3: 12)363. Volgens Cook is het gebruik van de nota accusativa, yāt, nog steeds frequent in het Middelaramees, waarvan 5Q J één voorbeeld biedt364. Fitzmyer en Harrington lezen éénmaal de nota accusativi op 5Q15 1 I 17 op basis van de lezing van Milik in de 356
Greenfield 1969: 199 – 210. Muroaka 1972: 34. 358 Vermeld door Cook 1998: 378. 359 Vermeld door Cook 1998: 377. 360 Vermeld door Cook 1998: 378. 361 Aantekening van Devorah Dimant op CATQ (2008) naar aanleiding van het artikel van Fassberg (zie literatuurlijst). 362 Dan 4: 7 en 10; 7: 4, 6, 7, 9, 11 (2 x), 13 en 21. 363 Niet bij Koehler en Baumgartner 1981; Rosenthal 1995: § 84. 364 Cook 1992: 11. 357
90
editio princeps365. Schattner-Rieser leest de nota accusativi op 4Q554 1 III 14 en 5Q15 1 I 17 (onder voorbehoud)366. Abegg leest de nota op 4Q554 1 III 14, 4Q554a II 13 en 5Q15 1 I 1 (=17!)367. Na eigen onderzoek kan worden besloten, dat Aramees ieuw Jeruzalem twee en mogelijk drie toepassingen van de nota accusativi vertoont: - ] וית טלולה אמה חדה14 א[מי2 קנ]י, “[2] roe[den ,14 ellen en het linteel één el [“ (4Q554 1 III 14). - [ ופתיה אמי עש]ר1]3 [ית ש]•[ לה ומשח בגוא אספא ארכה אמ]י, “de ? ervan en hij mat op in het binnenste van de inkomhal: zijn lengte [1]3 ell[en] en zijn breedte ti[en] ellen” (4Q554 1 III 15). - [יתא ית טלולא די עליהו, “]xxx het [da]k …, dat boven hen ” (4Q554a II 13[). Elders in Aramese teksten uit Qumran komt de nota accusativi zevenmaal voor: Henocha (4Q201 1 V 5), Aramese tekst N (4Q535 3: 4), Proto-Esterd (4Q550c 1 I )7, Apocriefe Jozef B (4Q559 3: 8 en 9), Targum Job (11Q10 XXXV 9 en XXXVIII 9). 6.2. Hasmonees Aramees volgens criteria Beyer Beyer formuleert bondig 13 kenmerken, waardoor het Hasmonees Aramees (142 – 37 v. C.) zich onderscheidt onder meer van het Bijbels Aramees368. Het Aramees van Qumran hanteert de spelling van het Hasmonees Aramees369. Bedoelde criteria luiden als volgt: 1) weergave van onbeklemtoonde -ā en mediale ō in de spelling, 2) toevoeging grafische ‘ālef (otiosum) toegevoegd aan wāw, hē of yōd, 3) d wordt niet weergegeven bij middel van z, 4) Úin wordt vervangen bij middel van sāmeḫ, 5) geassimileerde n nergens nog zichtbaar geschreven, 6) verschuiving ‘ālef > yōd tussen tweelange vocalen of een lange en een korte, 7) verschuiving ā > ō, 8) 3 pl. f.; vormen in pronomen, suffix en verbum, 9) aanwijzend dn in plaats van dnh, 10) d in plaats van dy, 11) yt als nota accusativi, 12) verdwijnen praesens historicum en 13) verdwijnen vrije woordorde. Toepassing van de criteria van Beyer levert volgende resultaten op orthografische kenmerken 1. weergave van onbeklemtoonde -ā en mediale ō in de spelling 2. toevoeging grafische ‘ālef (otiosum) toegevoegd aan wāw, hē of yōd 3. d wordt niet weergegeven bij middel van z 4. Úin wordt vervangen bij middel van sāmeḫ 5. geassimileerde n nergens nog zichtbaar geschreven fonologische kenmerken 6. verschuiving ‘ālef > yōd tussen twee lange vocalen of een lange en een korte 7. verschuiving ā > ō morfologische criteria 8. vormen 3 pl. f. in pronomen, suffix en verbum
( עָ ל ִַמי8ַ)עָ ל וֹא/ (1x) en א$( ה1x) "י/ ִ "ְ יאי ִ ִ/ ַס, ( סגי]אHִ י/-ַ ) en )שכ( ְסכִ ינ ַָתא. $לIְִ )נטל( י, $בGְִ )נסב( יen Eֵ ֵקG ַ( א9מנצבהו ;)נס (11Q18 14 II 2) biedt interpretatieproblemen. nihil adverbium ס ֹחר/ֹר ְ ְסחו suffix: ֵ ֹלֲה: (3x) en ֵ( ֲק ָדמֵ ה1x); verbum: ָיִלְ ְהי
365
Fitzmyer en Harrington 2002: 8 en 322; Milik 1962: 190. Schattner-Rieser 2004: 103. 367 Abegg 2003: 848. 368 Beyer 1986: 20 – 21/1984: 35. 369 Beyer 1984: 33. 366
91
9. aanwijzend dn in plaats van dnh 10. d in plaats van dy morfo-syntactische criterium 11. yt als nota accusativi syntactische criteria 12. verdwijnen praesens historicum 13. verdwijnen vrije woordorde
?( ִ"יx) en "ִ (16x) ( ִ"י32x) en "ְ (3x) ( יַת3x) nihil uit hoofdstuk 27. blijkt, dat de auteur van Aramees ieuw Jeruzalem geen vrij woordvolgorde hanteert maar wel variatie toepast
6.3. Kritiek Cook op Beyer Cook levert hierop volgende kritiek370. De orthografische criteria (1) – 5)) komen slechts in aanmerking, als zij betrekking hebben op linguïstische isoglossen. Criterium 2) is een gemeenschappelijk kenmerk van Aramees uit Qumran en Hebreeuws. De fonologische verschuiving 6) komt in zekere mate ook voor in het Nabatees. Verschuiving 7) komt zelden voor en er zijn talrijke uitzonderingen. Het is niet duidelijk onder welke voorwaarden deze wijziging optreedt. Voorbeelden in eigentijdse dialecten tonen aan, dat de verandering daar niet plaatsgreep. Van de morfologische kenmerken is 8) veilig geattesteerd in het Aramees van Qumran. dn, criterium 9), is specifiek voor het Aramees uit Qumran maar het Hatrese Aramees heeft reeds hdyn. Het gebruik van het tiende criterium, d, komt voor in alle Middelaramese dialecten, uitgezonderd in het Nabatese Aramees en het is de enige vorm in het Aramees van Edessa. Hoewel het staat tegenover Rijksaramees zy is onderscheid van Aramees uit Qumran niet duidelijk. Het morfo-syntactische criterium, yt, is reeds een duidelijke westerse glosse, aangetroffen in het Aramees uit Qumran, Nabatese Aramees en latere Westaramese dialecten. De nota accusativi komt slechts éénmaal voor in Palmyreens Aramees en nooit in Oudsyriac of Hatrese inscripties. De syntactische criteria 12) en 13) wijzen niet alleen op onderscheid van Rijksaramees maar tevens van Bijbels Aramees. Cook besluit, dat de criteria van Beyer nuttig kan zijn, om het onderscheid aan te tonen tussen Qumranaramees en Rijksaramees maar niet tot het onderscheiden van andere contemporaine dialecten. Uitsluitend kenmerken 8) en 9) komen in aanmerking voor een synchrone beschrijving van de Middelaramese dialectologie. 6.4. Criteria Cook om de Middelaramese dialecten van elkaar te onderscheiden Cook stelt zelf 11 criteria voor, om een onderscheid te maken tussen de Middelaramese dialecten. Hiertoe heeft hij vijf tekstcorpora onderzocht: het Hatrese (89 – 238), Edesseense (eerste – derde eeuw), Palmyreense (44 v.C. – 274), dat van Qumran (tweede eeuw v. C. – einde eerste joodse opstand) en het Nabatese (170 v.C. – 356). Vergelijkend overzicht van de 11 criteria van Cook in vijf Middelaramese tekstcorpora371: vorm 1. rel. pron. 2. m.pl. suf. pron. 3. dem. pl. pron. 370 371
Hatrees dy/d-hwn hlyn
Edesseens d-hwn hlyn
Cook 1992: 3 – 5. Cook 1992: 8.
92
Palmyreens dy/d-hwn ‘ln
Qumran dy/d-hwn ‘ln
/abatees dy -hwn ‘lh
4. m. sg. dem. pron. 5. m. pl. onafh. pron. 6. yat 7. inf. afgeleide stammen 8. m. pl. st. det. 9. ipf. pref. 10.m. sg. pl., m pl. nom. 11. jussief
hdyn hnw nihil -± l-yhy nihil
hn’ hnwn nihil m-w -± y-/n-why nihil
dnh hnwn nihil m-w -±/-ayyā y-why nihil
dn ‘nwn/hnwn varieert ‘-h -ayyā y-/l-why wel
dnh ‘nw vaak -ayyā y-why nihil
Toegepast op de manuscripten van Aramees ieuw Jeruzalem geven de 11 criteria volgend resultaat: vorm 1. relatief pronomen 2. persoonlijk suffix pl. m. 3. demonstratief pronomen pl. pron. 4. demonstratief pronomen m. sg. 5. zelfstandig pronomen pl. m. 6. nota accusativi yat 7. infinitief afgeleide stammen 8. status determinatus pl. m. 9. praeformatief imperfectum 10. pers. suf. m. sg. + nomen pluralis 11. jussief
Qumran dy/d-hwn ‘ln dn ‘nwn/hnwn varieert - ‘/-h -ayyā y-/lWA: -ōhī OA: ayhī komt voor
ieuw Jeruzalem ( ִ"י32x) en "ְ (3x) consequent ִא@ֵי ?( ִ"יx) en "ִ (16x) nihil ( יַת3x) ִמ ְק ֵרא consequent y- (12 x) en l- (6 x) ( עַ לו ִֹהי6x) nihil
Twee kenmerken, 5. en 11., komen niet voor in Aramees ieuw Jeruzalem. Overwegend wordt de oudere vorm van de relatieve pronomina gebruikt: ( ִ"י1Q32 23: 2; 2Q24 3: 3; 4: 11, 13, 14, 16, 17, 18 en 19; 4Q555 2: 1; 5Q15 1 I 9 en 9; 2: 2; 9: 2; 16: 2 [; 11Q18 7: 2; 11: 2, 4 en 6[; 12 I 1 en 2; 12: 8; 15: 1 en 2; 18: 5[; 20: 5; 24: 3 en 7; 25: 4; 26: 1; 30: 5). Soms wordt de jongere vorm aangewend in samenstellingen: "ְ (11Q18 16 II – 17 I 3; 23: 2372; 32: 3[). De nota accusativi komt éénmaal voor in het Bijbels Aramees (Dan 3: 12)373. Na eigen onderzoek kan worden besloten, dat Aramees ieuw Jeruzalem twee en mogelijk drie toepassingen van de nota accusativi vertoont: 1° ] וית טלולה אמה חדה14 א[מי2 קנ]י, “[2] roe[den, 14 ellen en het linteel <was> één el [“ (4Q554 1 III 14), 2° [ ופתיה אמי עש]ר1]3 [ומשח בגוא אספא ארכה אמ]י ית ש]•[ לה, “de ? ervan en hij mat op in de inkomhal: zijn lengte [1]3 ell[en] en zijn breedte ti[en] ellen” (4Q554 1 III 15) en 3° [יתא ית טלולא די עליהו, “]xxx het [da]k …, dat boven hen ” (4Q554a II 13[). Volgens Cook is het gebruik van de nota accusativi374 nog steeds frequent in het Middelaramees, waarvan 5Q J één voorbeeld biedt375. 6.5. Standard Jewish Literary Aramaic Fassberg376 onderscheidt volgende acht kenmerken in het werkwoordelijke systeem van het Aramees van de Qumranteksten: 1. imperfectum הויdoor middel van geprefigeerde lāmed, 2. werkwoordelijke vormen van 9הי, 3. 2 m. sg. suffixen 372
Verwijzing ook bij Schattner-Rieser 2004: 65. Verwijzing niet bij Koehler en Baumgartner 1981; wel bij Rosenthal 1995: § 84. 374 Abegg 2003: 820: 2 iii 16. 375 Cook 1992: 11. 376 Fassberg: 2008: 3 – 10. 373
93
perfectum (-t en –tā), 4. samengestelde tijd הוי+ participium, 5. imperfectum en infinitiefvormen pəcal met ō: yiqtōl en miqtōl, 6. infinitiefvormen van de afgeleide stammen met prefix m-, 7. suffix 3 m. pl. perfectum -ūn, en 8. suffix 3 f. pl. perfectum –ā. Van genoemde vormen komen in Aramees ieuw Jeruzalem volgende voor: 1. imperfectum הויdoor middel van geprefigeerde lāmed לֶהֱ וֵה: ipf. sg. 3 m.: 11Q18 14 II 5 (+ pt.: ;)לְ ִבי15: 1; 30: 3 ; $לֶהֱ ו: ipf. pl. 3 m.: 11Q18 7: 2 (+ pt.: כְ לִ יA); 15: 2 (+ pt.: ?ִ ַ ;) ְמ ַצ26: 6 en 7[; 28: 1 (+ pt.: ;)" ְב ִרי ָ ָלֶהֶ וְ י: ipf. pl. 3 f.: 2Q24 8: 5 (( )ו+ pt.: ִרי+ְַ )מכ. ִ 4. samengestelde tijd הוי+ participium, zie hiervoor onder 6.1.7. 7. suffix 3 m. pl. perfectum –ūn $י ְַתב: pf. pl. 3 m.: 2Q24 4: 19. $ ַט+ְ : pf. pl. 3 m.: 11Q18 16 II – 17 I 3 ()ד רוִ יו:ְ pf. pl. 3 m.: 11Q18 27: 6377 ()ל ִ יו$ַ : paccel pf. pl. 3 m.: 11Q18 8: 3
Schattner-Rieser hanteert eveneens de benaming “Standard Jewish Literary Aramaic”, waarbij zij verwijst naar Fassberg378. Zij stelt vast, dat de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem archaïsmen bevat maar anderzijds vernieuwende vormen379. Als archaïsmen noemt zij de afwezigheid dissimilatie van de faryngalen in de vorm עעיתא (4Q554 2: 2), het demonstratief pronomen ( דכא5Q15 1 II 10)380, het qutlpatroon in ( פותי5Q15 1 I 12) en ( סוחר5Q15 1 I 1), het relatief pronomen ( דיzie lexicon) en de historische spelling van verba ע''עin de vorm ( עללי11Q18 15: 3). Als vernieuwingen noemt zij het demonstratief pronomen ד, de nota accusativa ( ית4Q554 1 III 14 en 4Q554a 1: 13)381 en het prefix van de causatief met ‘ālef in plaats van met hē. Zij vestigt tevens de aandacht op nieuwe woorden en ontleningen aan het Perzisch ר)א(ס, “stadion” (4Q554 1), “woonblok”, פנבד, “nabij” (2Q24 4: 16) en aan het Akkadisch שבק, “portiek” (4Q554 1 II 14) en ( אס5Q15 1: 16). 6.6. Taalkundige en algemene datering Onderzoek naar taalevolutie heeft uitgewezen, dat Aramees ieuw Jeruzalem een aantal gemeenschappelijke kenmerken vertoont met het Bijbels Aramees op het vlak van klankverschuivingen (6.1.2.). Andere kenmerken wijzen op een jonger stadium dan dat van het Bijbels Hebreeuws, met name matres lectionis ‘Ëlef, wāw, hē en yōd (6.1.1.), verder doorgedreven verschuiving yōd > ‘ālef, (6.1.2) verschuiving q > c (6.1.2), pluralisvorm nomina qalltype (6.1.3.), Nietbijbelse preposities en adverbia van plaats, tijd en wijze (6.1.4.), afwijkende vorming van genitiefverbinding (6.1.6), positie demonstratief pronomen (6.1.5), de wijze, waarop het participium perifrastisch wordt gebruikt (6.1.7) en intensiever gebruik van de nota accusativi (6.1.8).Toetsing aan de criteria van Beyer laat een datering van Aramees ieuw Jeruzalem toe in de periode 142 – 37 v. C., toetsing aan de criteria van Cook vanaf de tweede eeuw v. C. tot en met het einde van de eerste joodse opstand. Het taalstadium van Aramees ieuw Jeruzalem strekt zich bijgevolg minstens uit van 142 v. C. tot 68 n. C. (terminus ante quem), als men de resultaten van de paleografische datering in acht neemt. Het betreft bijgevolg een Middelaramese variant. Neemt men aan, dat het 377
Abegg 2003: 923: ּ ַרוְ יו, „saturation, drunkenness. Schattner-Rieser: 2008: 1. 379 Schattner-Rieser: 2008: 14. 380 In voorliggend proefschrift gelezen als een vorm van het substantief דכא, “kamer”. 381 Toevoegen: 4Q554 1 III 15. 378
94
Middelaramese taalstadium reikte vanaf 200 v. C. tot 200 n. C., dan is datering omstreeks 200 v. C. mogelijk. In combinatie met de paleografische gegevens kan de compositie van Aramees ieuw Jeruzalem bijgevolg gesitueerd worden tussen 200 en 50 v. C.. In geografisch opzicht is het taalgebruik van Aramees ieuw Jeruzalem westelijk, zoals kan worden opgemaakt uit de criteria van Cook, waaruit blijkt, dat het Aramees van Qumran samen met de Nabatese variant zich onderscheiden van de Hatrese, Edesseense en Palmyreense. Zoals Puech opmerkt, ontbreekt elke concrete aanwijzing voor een terminus a quo, aangezien er geen enkele historisch dateerbaar element (persoonsnaam, gebeurtenis) in de tekst voorkomt. De gecombineerde archeologische gegevens van het trappenhuis van de wenteltrap (vanaf tweede eeuw v. C. tot de derde eeuw n. C.), de stoas (na vierde eeuw v. C.) en het rastervormig hippodamisch stadsplan (na 323 v. C.) laten toe de creatie van Aramees ieuw Jeruzalem te situeren tussen 200 en 50 v. C. aan de hand van taalkundige en paleografische gegevens.
95
96
DEEL DRIE: ARCHITECTUUR 7. Reconstructie tekst opmeting stadsomtrek (4Q554 1 I 11 – II 11) en plaatsbepalingstechniek 7.1. Gehanteerde zinspatronen 7.1.1. Drie zinspatronen: A, B en C Om de buitenafmetingen van de stadsomwalling te beschrijven, hanteert de auteur van de Aramese tekst op manuscript 4Q554 volgende drie basiszinspatronen: A, B en C. A betreft de twee punten, waartussen de opmeting wordt uitgevoerd, gevolgd door de vermelding van de opgemeten afstand. Dit type wordt door Ditommaso als volgt gedefinieerd: “a measurement from the ’departure’ feature to the ’destination feature.’”382 Terecht merkt Ditommaso dan ook op383, dat elk van de vier muren wordt beschreven aan de hand van vier opgemeten afmetingen: van een hoek naar de eerste poort, van de eerste poort naar de centrale poort, van de centrale poort naar de derde poort en van de derde poort naar de tweede hoek. Genoemde werkwijze heeft logisch gezien betrekking op 16 opgemeten muursegmenten. Hieruit volgt, dat er drie inhoudelijke subtypes van A kunnen worden onderscheiden: subtype A1: opmeting van hoek tot poort, subtype A2: opmeting van poort tot poort en subtype A3: opmeting van poort tot hoek384. Zinspatroon B wordt gehanteerd, als het eindpunt van een gemeten afstand een poort betreft. Van bedoelde poort wordt bevestigd, dat zij zich “daar” bevindt385. Bij middel van zinspatroon C wordt de benaming van de bedoelde poort meegedeeld386. Het tekstgedeelte over de opmeting van de stadsomwalling bestaat uit de hiervoor genoemde zinspatronen, die elkaar op logische wijze opvolgen naarmate de rondleiding rondomheen de stadsomwalling vordert. De reeks van zinspatronen A1 – B/C - A2 - A2 - B/C - A3, die de opmeting van één enkele muur bestrijkt, van hoek tot hoek, wordt driemaal herhaald: /W
ZW
A3 → ↑ A1 B/C ↑ A2 B/C ↑ A2 B/C ↑ A3 A1 ←
B/C
B/C
A2 →
A2 ←
B/C
B/C
A2 →
A2 ←
B/C
B/C
382
Ditommaso: 2005: 26: voetnoot 49. Ditommaso: 2005: 26: voetnoot 49. 384 Zie 7.1.3., eerste volume. 385 Zie 7.1.4., eerste volume. 386 Zie 7.1.5. eerste volume. 383
97
→ A3 A1 ↓ B/C ↓ A2 B/C ↓ A2 B/C ↓ A3 ← A1
/O
ZO
7.1.2. Plaatsbepaling vier hoeken Omtrent de hoeken merkt Ditommaso387 op, dat zij als tweede element van een afstand tussen twee elementen, ontbreken, omdat zij geen benaming hebben. Uit eigen onderzoek van het bewaarde tekstgedeelte blijkt, dat - de positievermelding van slechts twee hoeken bewaard is gebleven, zoals hiervoor reeds vermeld. - de zinsneden aangaande de opmeting van de derde poort naar de eropvolgende hoek geen informatie over hun situering aan de hand van windstreken verschaffen: - naar de tweede hoek/ZO: 35 ( ומ[ תרעא ד משח עד זוית] מדנחא די דרומא ראסי4Q554 1 I 16 - 17). - naar de derde hoek/ZW: 25 ( ו]מ תר[עא ד] משח עד זוית מרבעא די דרומא ראסי4Q554 1 I 21 – 22). - naar de vierde hoek/NW: [35 ]ומ תרעא ד משח עד זוית מרעבא די צפונא ראסיof [35 ( ]ומש]ח מ תרעא ד עד זוית מרעבא די צפונא ראסי4Q554 1 II 5). - naar de laatste (= eerste) hoek/NO: 25 ומש]ח מ תר[עא ד עד זוית די מדנחא רסי (4Q554 1 II 10 – 11). De onvolledige toestand van de tekst biedt slechts de oriëntatie en plaatsbepaling van twee hoeken bij middel van windstreken: 1° de noordoostelijke hoek: “de hoek van het oosten, die in het noorden” (4Q554 1 I 11 – 12) en 2° de zuidoostelijke hoek: “deze hoek, naar het westen” (4Q554 1 I 16 - 17). Onbegrijpelijk is de uitspraak van Ditommaso388 over de zinsnede, die verwijst naar de opmeting naar de centrale poort: “In addition, while the phrase is used to indicate the span leading up to the central gate, the fullest possible phrase in which these words occur is not always consistently present (see, e.g. 4Q554 1 I 19, ii 2, ii 6 – 7).” 7.1.3. Zinspatroon A Zoals eerder vermeld vertoont zinspatroon A drie inhoudelijke subtypes: subtype A1: opmeting van hoek tot poort, subtype A2: opmeting van poort tot poort en subtype A3: opmeting van poort tot hoek. Subtype A1: van hoek tot poort Subtype A1 vertoont drie varianten: A1a, A1b en A1c. De drie genoemde varianten verschillen van elkaar in de formulering van de plaatsbepaling (= vertrekpunt opmeting): - A1a: coördinerende conjunctie (?) + prepositie מ+ nomen in status constructus + nomen in status determinatus + nominale relatiefzin (= relatief pronomen + prepositie + nomen in status determinatus): 4Q554 1 I 11 – 12: זוית מדנחא די בצפונא מ ו en vanaf de hoek van het WR die in het WR
387 388
Ditommaso: 2005: 26: voetnoot 49. Ditommaso: 2005: 26: voetnoot 49.
98
- A1b: coördinerende conjunctie + prepositie מ+ nomen in status determinatus + demonstratief pronomen + prepositie l³ + nomen in status determinatus: 4Q554 1 I 17 – 18: מ זויתא דא למערבא ו en vanaf deze hoek <, gericht> naar het WR - A1c: coördinerende conjunctie + prepositie מ+ demonstratief pronomen + nomen in status determinatus: 4Q554 1 I 22 - II 1 (?): ו מ זויתא דא en vanaf deze hoek Verder kent het bedoelde zinspatroon voor elk van de genoemde varianten in essentie hetzelfde verloop: - werkwoordsvorm: משח, "hij mat op”. - richtingsbepaling (= eindpunt opmeting): prepositie עד+ nomen in status constructus ( )תרע+ nomen in status determinatus (WR): - resultaat opmeting: nomen in status absolutus + hoofdtelwoord. 4Q554 1 I 22: משח WR עד תרע GETAL ראסי hij mat op tot aan de poort van het WR stadia GETAL Subtype A2: van poort tot poort Subtype A2 bevat volgende constituenten: - eerste plaatsbepaling (= vertrekpunt): conjunctie + prepositie מ+ nomen in status determinatus + demonstratief pronomen. - werkwoordsvorm: משח, "hij mat op”. - tweede plaatsbepaling(= eindpunt): 1° prepositie עד+ nomen in status determinatus + nomen (= adjectief) in status determinatus (4Q554 1 II 7 - 8), 2° status constructusverbinding (4Q554 1 I 13 - 14) of 3° prepositie עד+ nomen in status determinatus + nominale relatiefzin = relatiefpronomen + nomen/windrichting of plaatsbepaling (4Q5541 II 8 - 9). De tekst van de tweede plaatsbepaling inzake opmeting tussen poorten is in drie gevallen geheel of gedeeltelijk verloren gegaan (4Q554 1 I 15, 19 en 21), waardoor de desbetreffende constructie niet kan worden bepaald. - resultaat opmeting: nomen in status absolutus + hoofdtelwoord. Subtype A2 komt op 4Q554 zesmaal voor: - 1 I 15 – 16; 19 – 20 en 20 – 21: משח עד תרעאWR/PB ראסיGETAL ומ תרעא ד en vanaf deze poort mat hij op tot aan de poort (die) van GETAL stadia. WR/PB - 1 II 8 – 9 (met demonstratief pronomen דvoorafgaand aan )תרעא: ומ תרעא ד משח עד תרעאWR ראסי GETAL en vanaf deze poort mat hij op tot aan de poort van WR GETAL stadia. - 1 II 7 – 8 (“de centrale poort” in plaats van “de poort van het centrum”): משח מציעיא עד תרעא ראסיGETAL ומ תרעא ד en vanaf deze poort mat hij op tot aan de centrale poort GETAL stadia. - 1 I 13 – 14 (met werkwoordsvorm in voorlaatste positie389): ומ תרעא ד עד תרעאPB משח ראסיGETAL 389
Reeds opgemerkt door Ditommaso 2005: 26: voetnoot 49.
99
en vanaf deze poort tot aan de poort van het centrum mat hij op GETAL stadia. - 1 II 7 – 8: “de centrale poort” in plaats van “de poort van het centrum”: משח תרעא מציעיא ראסיGETAL ומ תרעא ד en vanaf deze poort mat hij op tot aan de centrale poort GETAL stadia Subtype A3, van poort tot hoek Subtype A3 vertoont op zijn beurt twee varianten, A3a en A3b, die de positie van de werkwoordsvorm betreffen. De formulering van de eerste plaatsbepaling (= vertrekpunt opmeting) is in beide gevallen dezelfde: coördinerende conjunctie + מ+ nomen in status determinatus + demonstratief pronomen Variant A3a bestaat verder uit volgende bestanddelen: - werkwoordsvorm: משח, “hij mat op”. - richtingsbepaling (= eindpunt opmeting): prepositie עד+ nomen in status constructus + nomen in status determinatus + relatief pronomen + nomen in status determinatus. - resultaat opmeting: status absolutus + hoofdtelwoord. 4Q554 1 I 16 – 17 en 21 – 22: ומ תרעא ד משח עד זוית מדנחא די דרומא ראסיGETAL en vanaf deze mat hij op tot aan de hoek van die van het GETAL stadia poort het oosten zuiden: Variant A3b is als volgt samengesteld: - werkwoordsvorm: משח, “hij mat op”. - tweede plaatsbepaling (= vertrekpunt opmeting): + מ+ nomen in status determinatus + demonstratief pronomen. - richtingsbepaling (= eindpunt opmeting): prepositie עד+ nomen in status constructus + nomen in status determinatus: (werkwoordsvorm in eerste positie). - resultaat opmeting: nomen in status absolutus + hoofdtelwoord. 4Q554 1 II 10 – 11 (met inversie van de werkwoordsvorm): ומשח מ תרעא ד עד זוית די מדנחא ראסיGETAL en hij mat op vanaf deze poort tot aan de hoek die van het oosten: GETAL stadia 7.1.4. Zinspatroon B: aanwezigheid poort Zinspatroon B is het enige zonder varianten. Bedoeld patroon bevat volgende constituenten: 1° plaatsbepaling: conjunctie + adverbium: 8 ושen 2° onderwerp: nomen in status absolutus + demonstratief pronomen: תרעא ד. Bedoeld patroon bleef geheel of gedeeltelijk bewaard in 4Q554 1 12, 14, 18, 19, 21; II 78, 9 en 10 – 11. 7.1.5. Zinspatroon C: benaming poort Zinspatroon C vertoont twee subtypes, C1 en C2. De vermelding van de poortbenamingen wordt in C1 weergegeven bij middel van een appositie en in C2 bij middel van de constructie bij middel van een relatiefzin: - C1: appositie: participium + prepositie ל+ pronominaal suffix + nomen in status absolutus + PN: 4Q554 1 I 12 - 13, 16, 18 - 19, 21, II 7 en 8: קרי לה genoemd naar hem,
NAAM תרע de poort van NAAM 100
- C2: relatiefzin: relatiefpronomen + participium + prepositie ל+ pronominaal suffix + nomen in status absolutus + PN: 4Q554 1 I 14 – 15: NAAM תרע די קרי לה die genoemd <was> naar hem, de poort van NAAM Ditommaso merkt op, dat er varianten bestaan maar formuleert niet expliciet welke. 7.1.6. Inversie demonstratief pronomen en werkwoordsvorm Tweemaal komt inversie van het demostratief pronomen voor: תרעא ד4Q554 1 I 13 – 14, 20 – 21, 21 – 22; II 10 - 11 זויתא דא4Q554 1 I 17 - 18
ד][ תרעא4Q554 1 II 8 - 9 דא זויתא4Q554 1 I 22
Zoals ook opgemerkt door Ditommaso390 neemt de werkwoordsvorm niet steeds dezelfde positie in de zin in: hij kan voorafgaan aan het onderwerp (4Q554 1 II 10), volgen op het onderwerp (4Q554 1 I 16, 20, 22; II 9) en de voorlaatste positie innemen (4Q554 1 I [14]). 7.2. Reconstructie benaming stadspoorten Puech, gevolgd door Ditommaso, stelt volgende lezing en aanvulling van de benaming van de poorten voor, aangevuld met de verwantschapsvermelding391: TR O-muur Simeon Levi
Juda Z-muur Ruben Jozef Benjamin
W-muur Issaḥar Zebulon Gad /-muur Dan Naftali
390 391
J Simeon (tweede zoon van Lea) Levi: logische positie na zijn broer (derde zoon van Lea); net voldoende ruimte voor deze reconstructie; zelfde centrale positie als op de Tempelrol 4Q554 1 I 13 [Juda]: logische positie na zijn broer (vierde zoon van Lea); zelfde positie als op Tempelrol met dezelfde territoriale proximiteit Jozef: oudste zoon van Rachel 4Q554 1 I 18 [Benjamin]: omdat beide broers in alle andere lijsten (TR, um 2, Ez 48) steeds naast elkaar aan dezelfde zijde voorkomen; stemt overeen met Ez; jongste zoon van Rachel Ruben: naar de zesde positie tegenover de TR; overeenstemming met Ez; eerste zoon van Lea 4Q554 1 I 21 [Issaḥar]: vijfde zoon van Lea [Zebulon]: zesde zoon van Lea [Gad]: eerste zoon van Zilpa, dienstmaagd van Lea [Dan]: eerste zoon van Bilha, dienstmaagd van Rachel; zelfde positie als op Tempelrol Naftali: tweede zoon van Bilha, dienstmaagd van Rachel; zelfde positie als op Tempelrol 4Q554 1 II 8
Ditommaso 2005: 26: voetnoot 49. Puech 2003: 388 – 390.
101
Ašer
Ašer: tweede zoon van Zilpa, dienstmaagd van Lea; zelfde positie als op Tempelrol 4Q554 1 II 10
Het enige verschil tussen Aramees ieuw Jeruzalem en de Tempelrol biedt de positie van Ruben, die na Jozef en Benjamin wordt geplaatst. 7.3. Reconstructie tekst 7.3.1. Werkwijze De oorspronkelijke tekst kan met grote graad van waarschijnlijkheid worden gereconstrueerd aan de hand van de hiervoor besproken themata inzake: 1° de zinspatronen, 2° de benaming van de poorten392 en 3° en de opgemeten afstanden393. Hierna wordt een reconstructie voorgesteld, niet per regel, maar per zinspatroon. 7.3.2. Oostelijke muur Afgelegd traject: noordoostelijke hoek → noordelijke poort (Simeon) → centrale poort (Levi) → zuidelijke poort (Yehuda) → noordoostelijke hoek: 4Q554 1 I 11 – 12 (A1a) בצפונא ]משח עד תרעא די צפונא [ראסי תלתי וחמשא 4Q554 1 I 12 – 13 (B) [ תרעא ד8]וש 4Q554 1 I 12 – 13 (C1/C2) ]קרי לה תרע [שמעו ]די קרי לה תרע [שמעו 4Q554 1 I 13 – 14 (A2) ומ תרעא ד ע]ד[ תרעא מציעא ]משח ראסי תלתי וחמשא 4Q554 1 I 14 – 15 (B) ] תרעא ד8ו[ש 4Q554 1 I 14 – 15 (C2) די ]קר[י לה תרע לוי 4Q554 1 I 15 (A2) ]ומ תרעא ד עד תרעא די דר[ומא ראסי תלתי וחמשה 4Q554 1 I 16 (B) [ תרעא ד8]וש 4Q554 1 I 16 (C1/C2) []קרי לה תרע יהודה [די קרי לה תרע יהודה 4Q554 1 I 16 - 17 (A3a) 35 ]ומ[ תרעא ד משח עד זוית] מדנחא די דרומא ראסי
]ומ זוית [מדנחא די
7.3.3. Zuidelijke muur Afgelegd traject: zuidoostelijke hoek → oostelijke poort (Jozef) → centrale poort (Benjamin) → westelijke poort (Ruben) → zuidwestelijke hoek: 4Q554 1 I 17 – 18 (A1b) 392 393
Zie hiervoor onder 7.2., eerste volume. Zie 8.2., eerste volume.
102
25 זויתא דא למערבא ]משח עד תרעא די מדנחא ראסי 4Q554 1 I 18 - 19 (B) [ תרעא ד8וש 4Q554 1 I 18 - 19 (C1/C2) די[ קרי לה תרע יוס קרי לה תרע יוס 4Q554 1 I 19 (A2) 25 []ומ תרעא ד משח עד תרע מציעא ראסי 25 []ומ תרעא ד משח עד תרע מציעיא ראסי 4Q554 1 I 19 –20 (B) ]תרעא ד8וש 4Q554 1 I 19 –20 (C1/C2) קרי לה תרע בנימי די קרי לה תרע בנימי 4Q554 1 I 20 - 21 (A2) 25 ומ תר[עא ד משח עד תרעא]די מרעבא ראסי 4Q554 1 I 21 (B) תרעא ד קרי לה [תרע ראוב8וש תרעא ד די קרי לה [תרע ראוב8וש 4Q554 1 I 21 (C1/C2) קרי לה [תרע ראוב די קרי לה [תרע ראוב 4Q554 1 I 21 - 22 (A3a) 25 ו]מ תר[עא ד]משח עד זוית מרבעא די דרומא ראסי
ו[מ
7.3.4. Westelijke muur Afgelegd traject: zuidwestelijke hoek → zuidelijke poort (Issaḥar) → centrale poort (Zebulon) → noordelijke poort (Gad) → noordwestelijke hoek: Het tekstgedeelte van de manuscripten met betrekking tot poorten van de westelijke wal ontbreekt, waardoor de benaming van de poorten van Issaḥar, Zebulon en Gad niet bewaard zijn gebleven. Ontbreken tevens het tekstgedeelte inzake de poort van Dan, de eerste poort van de noordelijke wal enerzijds en de afmetingen vanaf de noordwestelijke hoek anderzijds. Mogelijk kan het ontbrekende tekstgedeelte als volgt worden gereconstrueerd: 4Q554 1 I 22 – 1 II 1 (?) (A1c) ו[מ דא זויתא משח עד] תרעא די דרומא ראסי תלתי וחמשה 4Q554 1 II 1 (?) - 2 (?) (B) [ תרעא ד8]וש 4Q554 1 II 1 (?) - 2 (?) (C1/C2) []ד קרי לה תרע אסחר []ד די קרי לה תרע אסחר 4Q554 1 II 2 (?) (A2) []ומ תרעא ד משח עד תרע מציעא ראסי תלתי וחמשה []ומ תרעא ד משח עד תרע מציעיא ראסי תלתי וחמשה 4Q554 1 II 3 (?) (B) [ תרעא ד8]וש 4Q554 1 II 3 (?) (C2) []ד קרי לה תרע זבל []ד די קרי לה תרע זבל 103
4Q554 1 II 3 (?) – 4 (?) (A2) [8]ומ תרעא ד משח עד זוית די צפונא ראסי תלתי וחמשה וש 4Q554 1 II 4 (?) (B) [ תרעא ד8]וש 4Q554 1 II 4 (?) (C1/C2) []ד קרי לה תרע גד []ד די קרי לה תרע גד 4Q554 1 II 5 (A3a/A3b) [35 ]ומ תרעא ד משח עד זוית מרעבא די צפונא ראסי [35 ]ומש]ח מ תרעא ד עד זוית מרעבא די צפונא ראסי 7.3.5. /oordelijke muur Afgelegd traject: noordwestelijke hoek → oostelijke poort (Dan) → centrale poort (Naftali) → oostelijke poort (Ašer) → noordoostelijke hoek: 4Q554 II 6 - 7 (A1) [2] 5 []ומ דא זויתא עד תרעא די מרערבא רא[ס]י 4Q554 1 II 7 (B) [ ]תרעא ד8וש 4Q554 1 II 7 (C1/C2) []קרי לה תרע ד []די קרי לה תרע ד 4Q554 1 II 7 - 8 (A2) 25 ומ תרעא] ד משח עד תרעא[ מציעיא רס]י 4Q554 1 II 8 (B) תרעא[ ד8]וש 4Q554 1 II 8 (C1/C2) ק]רי[ לה תרע נפתלי די ק]רי[ לה תרע נפתלי 4Q554 1 II 8 - 9 (A2) 25 ומ ד תרעא משח עד תרעא ד]י מדנחא רא[סי 4Q554 1 II 9 – 10 (B) תרעא ד8וש 4Q554 1 II 9 – 10 (C1) אשר קרי ]לח תרע 4Q554 1 II 10 - 11 (A3b) 25 ומש]ח מ תר[עא ד עד זוית די מדנחא רסי Een grafische voorstelling van de voorgestelde reconstructie wordt opgenomen in het besluit van deel vier: architectuur. 7.4. Reconstructie en regellengte De voorgestelde reconstructie is mogelijk, gelet op de beschikbare regellengte, zoals blijkt uit de tabellen onder 13.1.
104
7.5. Schematische voorstellingen zinspatronen A1 → NW II 6 - 7 ↑ A3a/A3b II 5 (?) B1/B2/C Gad II 4 (?) ↑ A2 II 3 (?) – 4 (?) B1/B2/C Zebulon II 3 (?) ↑ A2 II 2 (?) B1/B2/C Issaḥar II 1 (?) - 2 (?) ↑ A1c 1 I 22 – 1 II 1 (?) A3a ← ZW 1 I 21 - 22
B1/B2 Dan II 7
A2 →
B1/B2/C Ruben 1 I 21
A2 ←
A2 →
B1/C Naftali II 8
II 7 - 8
1 I 20 - 21
II 8 - 9
A2 ←
B1/B2/C Benjamin I 19 –20
1 I 19
B1/C Ašer II 9 – 10
B1/B2/C Jozef I 18 - 19
A3b→ → NO II 10 - 11 A1a I 11 – 12 ↓ B1/B2/C Simeon I 12 – 13 A2 I 13 – 14 ↓ B2/C Levi I 14 – 15 A2 I 15 ↓ B1/B2/C Juda I 16 A3a I 16 – 17 ↓ ← A1b ZO I 17 – 18
7.6. Plaatsbepalingstechniek betreffende hoeken en poorten De gids voert de opmeting van de stadsomtrek op tweedimensionale wijze uit, waarbij hij zich vanaf de noordoostelijke hoek naar het zuiden begeeft, vandaar naar het westen en ten slotte naar het noorden, om terug te keren naar zijn vertrekpunt in het noordoosten. Onderweg worden de afstanden opgemeten tussen hoeken en poorten, poorten onderling en poorten en hoeken. Het vertrekpunt van de rondleiding is de noordoostelijke hoek, die aldus expliciet wordt beschreven. De drie poorten van elk van de vier muren worden telkens gesitueerd hetzij aan de hand van één van twee tegenover elkaar liggende hoofdwindstreken, hetzij aan de hand van het begrip “centraal”. De poorten dragen de naam van één van de 12 zonen van Jakob. Bedoelde benamingen worden verder behandeld onder 7.2.. Uit eigen onderzoek van de tekst blijkt, dat positiebepaling van elementen van de hoeken en poorten tijdens het gefaseerde verloop van de rondleiding, geschiedt op drie wijzen: op deiktische wijze, bij middel van windrichtingen en van het begrip “centraal”. De eenvoudigste wijze, dit is de deiktische, wordt uitgevoerd bij middel van aanwijzende pronomina. Bedoelde werkwijze wordt in hoofdzaak maar niet uitsluitend toegepast op poorten. Volgende voorbeelden van laatstgenoemde werkwijze zijn geheel of gedeeltelijk bewaard gebleven: vanaf de eerste poort/Simeon vanaf de vijfde poort/Benjamin vanaf de zesde poort/Ruben vanaf de tiende poort/Dan vanaf de elfde poort/Naftali vanaf de twaalfde poort/Ašer vanaf de derde hoek/ZW
4Q554 1 I 11 4Q554 1 I 20 4Q554 1 I 21 4Q554 1 II 6 4Q554 1 II 7 - 8 4Q554 1 II 9 4Q554 1 I 22
105
“ ומ תרעא דen vanaf deze poort” ומ תר[עא ד ו]מ תר[עא ד ומ תרעא] ד ומ ד תרעא מ תר[עא ד “ ו[מ דא זויתאe]n vanaf deze hoek”
Het betreft hier opmeting vanaf poorten, die al eerder werden gesitueerd aan de hand van windrichtingen of bij middel van het begrip “centrum/centraal”. Eénmaal betreft het een hoek maar geen poort. Bij uitvoeriger plaatsbepaling wordt een beroep gedaan op windrichtingen. In volgende tabel worden de voorbeelden aangehaald, waarbij slechts één enkele windrichting of het begrip “centrum/centraal” wordt gehanteerd: tot aan de tweede poort/Levi tot aan de elfde poort/Naftali
4Q554 1 I 13 4Q554 1 II 8
tot aan de derde poort/Juda tot aan de zesde poort/Ruben
4Q554 1 I 15 4Q554 1 I 20 21 4Q554 1 II 9 4Q554 1 II 10
“ ע]ד[ תרעא מציעאtot aan de poort van het עד תרעא[ מציעיאcentrum/de centrale poort”
tot aan de twaalfde poort/Ašer tot aan de eerste hoek/NO
“ עד תרעא די דר[ומאtot aan de poort, die van עד תרעא ]די מרעבאWR” עד תרעא ד]י מדנחא “ עד זוית די מדנחאtot aan de hoek, die van WR”
Met uitzondering van de centrale poort wordt zowel inzake hoeken als poorten een constructie gehanteerd, bestaande uit nomen in status determinatus + relatief pronomen + nomen in status determinatus. De ligging van de centrale poorten wordt op tweeërlei wijze beschreven: 1° תרעin status constructus + substantief (“centrum”) in status determinatusen 2° תרעin status determinatus + adjectief (“centraal”) in status determinatus. Twee voorbeelden bleven bewaard, waarin ofwel gebruik wordt gemaakt van twee windrichtingen ofwel van de combinatie aanwijzend pronomen + windrichting: vanaf de eerste hoek/NO vanaf de tweede hoek/ZW
4Q554 1 I 11 4Q554 1 I 17
“ ומ זוית [מדנחא די בצפונאen vanaf de poort van het oosten, die van het noorden”
“ ו[מ זויתא דא למערבאen vanaf deze hoek in het westen”
Bij middel van eerstgenoemde formule wordt het vertrekpunt van de gehele opmeting gesitueerd in het noordoosten. Aangezien geen andere voorafgaande oriëntatie en positiebepaling bewaard zijn gebleven, is dit een logische werkwijze. De vermelding van de tweede hoek, de zuidoostelijke, is ongetwijfeld ook voorafgegaan door middel van plaatsbepaling, in dit geval de zuidelijke windrichting, maar deze aanwijzing is verloren gegaan. De opmeting vanaf de tweede hoek wordt ingeleid bij middel van een oriëntatie aan de hand van een hoofdwindstreek (“naar het westen”). Deze tweede positiebepaling is nodig, om aan te geven in welke richting het opmetingstraject verder verloopt, met andere woorden in uurwijzerzin. Tot hiertoe werd immers nog maar één enkele muur gevolgd, de oostelijke, die zich uitstrekt van noord naar zuid. Theoretisch liggen nu twee mogelijkheden open: de opmeting verderzetten in oostelijke of in westelijke richting. Nu het verdere verloop in uurwijzerzin duidelijk geformuleerd is, volstaat oriëntatie bij middel van één enkele inrichting. Of en hoe laatstgenoemde werkwijze juist wordt toegepast, kan echter niet uit de beschikbare tekst worden getoetst, aangezien de oriëntatie en plaatsbepaling van de derde en de vierde hoek niet bewaard zijn gebleven. De laatste oriëntatie en positiebepaling, die worden uitgevoerd, dit wil zeggen die van de laatste hoek, tevens vertrekpunt van de rondleiding, wordt uitgevoerd bij middel van één enkele windrichting, “<de> hoek, die van het oosten”.
106
Volgens Ditommaso394 wordt in sommige gevallen de ligging van muursegmenten en poorten bij middel van windstreken bepaald: 4Q554 I 11, 15, 17, 17, 22, II 5 en 9. In vier gevallen betreft de positie een punt, waar een muur eindigt aan een specifieke hoek: 4Q554 1 I 17 en 22; II 5 en 9. Ditommaso bespreekt drie wijzen van positiebepaling. De eerste oriëntaie en plaatsbepaling zijn bedoeld, om het startpunt van de rondleiding aan te geven (4Q554 1 I 11). De tweede is waarschijnlijk bedoeld, om de richting van de rondleiding te herhalen (4Q4554 1 I 15). De laatste (4Q554 1 I 17) moet worden beschouwd als een anomalie, waarbij de windrichting wordt vermeld van een muursegment, dat aanvangt bij een hoek maar er niet op eindigt. Mogelijk was deze aanwijzing bedoeld, om eraan te herinneren, dat de rondleiding in uurwijzerzin verloopt.
394
Ditommaso 2005: 28: voetnoot 50.
107
8. Rondleiding stad op macroniveau395: stadsomwalling, woonblokken, stratenpatroon, torens, stadspoorten en poternen 8.1. Introductie rondleiding: stadspanorama Of het begin van de rondleiding onmiddellijk volgt op de aanvang van de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem is een vraag, die niet kan worden beantwoord, gelet op de onvolledig bewaarde tekst op manuscript 4Q554. Zoals eerder vermeld onder 3.2. is dit volgens aan aantal onderzoekers wel zo. Gaat men er van uit, dat de rondleiding van de stad een aanvang neemt aan de noordoostelijke hoek van haar omwalling, die wordt genoemd op 4Q554 1 I 11396, dan kan redelijkerwijze worden aangenomen, dat hieraan een inleiding voorafgaat. Bedoelde inleiding kan betrekking hebben op de gehele tekst in het algemeen of de rondleiding in het bijzonder. De rondleiding, beschreven in Aramees ieuw Jeruzalem, leunt sterk aan bij de rondleiding in de tempel in Ezechiël 40 – 48. De inleiding tot laatstgenoemde passus bevat bondig samengevat volgende elementen: 1° datering van de gebeurtenis, 2° de hand van de Heer is op de profeet, wat wil zeggen, dat de profeet een visioen heeft, 3° de Heer voert de profeet naar een berg in het land Israël, op wiens zuidwand een stad is gebouwd, 4° in een van de stadspoorten verschijnt een man met een bronzen gedaante met in zijn hand een linnen meetsnoer en een meetriet en 5° de man spreekt de profeet aan, om aandachtig de rondleiding van de stad te volgen en wat hij heeft waargenomen aan het huis van Israël te verkondigen. Herkenbare elementen in het tekstgedeelte van Aramees ieuw Jeruzalem, onmiddellijk voorafgaand aan de eigenlijke opmeting van de stadsomwalling vanaf de noordoostelijke hoek, zijn: 1° het getal [שתת עשר, “zestien” (4Q554 1 I 9), 2° plaatsbepaling: בדר]ומ[א, “in het zuiden” (4Q554 1 I 9) en 3° ongekende (afgebroken) elementen, וכלהו מביני ד, “en zij <waren> allen verschillend deze” (4Q554 1 I 10). Volgens de vertaling van Beyer397 verwijst het getal “16” naar evenveel rechthoeken: “sechzehn [Rechtecke]”. Verder in tekst zal blijken, dat de stadswal 12 poorten heeft, vier aan elke zijde (4Q554 1 I 12 – II 10) en dat zes boulevards de stad verdelen (4Q554 1 II 16 - 22) in 16 arealen: drie boulevards lopen van oost naar west en drie van zuid naar noord. Meetkundig gezien kunnen moeten bedoelde arealen rechthoekig van vorm zijn, want de stad zelf heeft immers een rechthoekig grondplan van 140 op 100 stadia. Volgens de vertaling van Beyer verwijst de beschrijving “Und sie sind allen von einander unterschieden”398 naar deze rechthoeken399. Hierbij dient evenwel te worden opgemerkt, dat het genus van beide benamingen voor woonblokken in de tekst van ieuw Jeruzalem, ַרזָה+ְ en ְ ַר ָזיָה+, vrouwelijk is. Het begeleidende 395
Betreffende de rondleiding op macroniveau: zie afbeelding 31.2., tweede volume. Niet expliciet: García Martínez 1992b: 194 en Beyer 2004: 129: “J1: “Die Stadtmauer. ” Expliciet: Puech 1995: 89: “Le manuscrit 4Q Ja semble avoir préserveé des restes de la première colonne, et une reconstruction du texte à l’aide de 5Q15 et de 4Q Ja-b permet de retrouver une bonne partie des quatre premières colonnes de cette oeuvre.”; id. 2003: 381: “It seems likely that manuscripts 4Q554, 4Q554a and 5Q15 have preserved the remainders of the first columns of the ew Jerusalem scroll.” 397 Beyer 1984: 214 en 2004: 130: “sechzehn [Rechtecke]”. 398 Cook 2005: 44 leest מכוניןin plaats van מביניen vertaalt bij middel van ”and all of the facing each”. 399 Beyer 1984: 214 en 2004: 130.
396
108
participium, ְמבַ ?ְנִ י/מ ִבינִ י, ְ op 4Q554 1 I 10 is in morfologisch opzicht duidelijk mannelijk pluralis en kan dus op geen van beide termen rechtstreeks betrekking hebben. Bedoeld participium kan slechts betrekking hebben op de 16 rechthoeken, als deze bij middel van een niet bewaarde mannelijke term zijn vermeld. Slechts één van de drie elementen, “zestien”, “zuiden” en “verschillend”, komt voor in de inleiding tot de rondleiding van Ezechiël: de stad is daar gelegen op de zuidflank van de berg, waar de Heer de profeet naartoe heeft gevoerd: “In de gezichten van God bracht hij mij in het land Israël en Hij plaatste mij op een zeer hoge berg en aan deze was zoals een bouwwerk van een stad tegen het zuiden (= op de zuidwand).” (40: 2). De profeet wordt in een positie geplaatst, van waaruit hij een overzicht heeft over de gehele stad. Heeft de bezoeker van het Nieuwe Jeruzalem, beschreven in de Aramese tekst, vooraleer hij de rondleiding aanvatte, de stad ontwaard vanop afstand, weliswaar in het kader van een visioen? Heeft hij bijgevolg ook de rastervormige opdeling ervan in 16 rechthoeken aanschouwd? In het bewaarde tekstgedeelte van Aramees ieuw Jeruzalem wordt de ligging van de stad op een hoge berg niet vermeld400. 8.2. Rondleiding omheen de stadsomwalling en de hoofdpoorten 8.2.1. Inleiding De rondleiding van de stadsomwalling verloopt vanaf de noordoostelijke hoek van de stad achtereenvolgens langsheen de oostelijke muur, de zuidelijke, de westelijke muur en tenslotte langs de noordelijke muur. Hierbij worden vermeld: de plaatsbepaling van elke hoek en poort, de benaming van elke poort evenals de afstand tussen de poorten. De afstand tussen de poorten van de oostelijke en van de westelijke wal bedraagt enerzijds telkens 35 stadia en anderzijds 25 stadia in de noordelijke en de zuidelijke wal. Dit levert een rechthoekige stadsomtrek op, bestaande uit 16 walsegmenten. De reconstructie van het tekstgedeelte 4Q554 1 I 11 - 12 - II 10 - 11 is mogelijk bij middel van de zinspatronen401, de volgorde van de poorten402 en de opgemeten afstanden403. Zoals eerder (4.2.) is gebleken, kan de bezoeker van de rondleiding niet met zekerheid worden geïdentificeerd. Er zijn evenmin aanwijzingen voorhanden, om de gids te identificeren. Voorstellen tot identificatie met de profeet Ezechiël berusten op gelijkenis tussen architectuurbeschrijving in Aramees ieuw Jeruzalem en in Ezechiël 40 – 48. Volgens García Martínez404 en Wise405 draagt in de aanvang van 4Q J een hemelse topograaf/engel een roede van 7 ellen. Hieromtrent dient te worden opgemerkt, dat nergens wordt gespecificeerd, wie de opmeter/gids is406. Dat een roede gelijk is aan 7 ellen kan alleen maar impliciet worden opgemaakt uit de vermelding van afmetingen in roeden, gevolgd door dezelfde afmetingen uitgedrukt in ellen407. In Ezechiël daarentegen wordt expliciet verwezen naar een roede van 6 ellen (40: 5):
400
De Apocalyps van Johannes (21: 10) vermeldt een grote en hoge berg. Zie 7.1., eerste volume. 402 Zie 7.2., eerste volume. 403 Zie 8.2.3., eerste volume. 404 García Martínez 1992b: 194. 405 Wise 1990: 65. 406 Zie hoofdstuk 4.3., eerste volume. 407 Zie onder 13.6.2., eerste volume. 401
109
“(…) en in de hand van de man was een meetroede van zes ellen, <elke el> van een el en een handbreed (…).” 8.2.2. Verslag rondleiding omheen de stadswallen en - poorten De rondleiding wordt aangevat aan de noordoostelijke hoek: “(11) [en vanaf] [de hoek] van het oosten, die VACAT in het noorden .” (4Q554 1 I). De eerste poort, die wordt genoemd is die van Simeon. Zij bevindt zich op 35 stadia vanaf de noordoostelijke hoek in zuidelijke richting: “(12) [mat hij op tot aan de poort van het noorden:]vijfendertig stadia. En daar (13) [ deze poort, genoemd naar hem ’de poort van] Simeon’ (...)” (4Q554 1 I). De tweede poort in de oostelijke wal bevindt zich in het centrum ervan. Haar benaming, Levi, bleef niet bewaard evenmin als de afstand vanaf de poort van Simeon: “(13) en vanaf deze poort naa[r] de poort van het centrum, (14) [mat hij op vijfendertig stadia en ]daar deze poort, die <was> [ge]noemd naar hem, ’de poort, (15) [van Levi’” (4Q554 1 I). Daarna gaat de rondleiding verder in zuidelijke richting naar de poort van Juda, waarvan de benaming evenmin bewaard bleef maar de afstand vanaf de poort van Levi wel, 35 stadia: “(15) (…) en vanaf deze poort mat hij op tot aan de poort van het z]uiden: vijfendertig stadia, (16) [en daar deze poort, genoemd naar hem, ’de poort van Juda’ (…)” (4Q554 1 I ). De rondleiding wordt verdergezet vanaf de poort van Juda tot aan de zuidoostelijke hoek. De afmeting van dit muursegment bleef niet bewaard: “(16) (...) En vanaf deze poort mat hij op tot aan de hoek (17) [van het oosten, vijfendertig stadia (…)” (4Q554 1 I). Vervolgens gaat de rondleiding verder in westelijke richting langs de zuidelijke muur tot aan de poort van Jozef, wiens naam bewaard is gebleven, de afstand vanaf de zuidoostelijke hoek tot aan deze poort echter niet: “(17) (…) en] vanaf VACAT deze hoek naar het westen (18) [mat hij op tot aan de poort van het oosten en daar deze poort,] genoemd naar hem ‘de poort van Jozef’” (4Q554 1 I). Vanaf de poort van Jozef gaat de tocht verder tot aan de centrale poort van de zuidelijke muur, die van Benjamin, wiens naam niet bewaard is gebleven, de afstand vanaf de vorige poort daarentegen wel: 25 stadia: “(19) [en vanaf deze poort mat hij op tot aan de poort van het centrum] 25 stadi]a: en daar (20) [deze poort, genoemd naar hem, ‘de poort van Benjamin’ (…)” (4Q554 1 I). Daarna wordt de rondleiding verdergezet tot aan de poort van Ruben, wiens naam bewaard is gebleven, de afstand vanaf de vorige poort evenwel niet: “(20) (…) En vanaf] deze [po]ort mat hij op tot aan de poort (21) [die van het westen: 25 stadia en daar deze poort, genoemd naar hem, ] ‘de poort van Ruben’ (…)” (4Q554 1 I). Vervolgens wordt de afstand opgemeten vanaf de poort van Ruben tot aan de zuidwestelijke hoek: “(21) (…) en [vanaf] deze [po]ort, (22) [mat hij op tot aan de hoek, die van het westen: 25 stadia (…)” (4Q554 1 I). Daarna volgt de opmeting het tracé van de westelijke muur: “(22) en] vanaf deze hoek mat hij op tot aan …” (4Q554 1 I). Het tekstgedeelte van de manuscripten met betrekking tot de poorten van de westelijke wal is weggebroken. Hierdoor ontbreken 1° de benaming van de poorten van Issaḥar, Zebulon en Gad en 2° de afmetingen vanaf de noordwestelijke hoek: “(1?) [de poort van het zuiden: vijfendertig stadia en daar deze poort, genoemd naar hem, ‘de poort van Issaḥar’. ] (2?) [en vanaf deze poort mat hij op tot aan de poort van het centrum: vijfendertig stadia.] ( 3?) [en daar deze poort, genoemd naar hem, ‘de poort van 110
Zebulon.’] (4?) [en vanaf deze poort mat hij op tot aan de hoek van het noorden: vijfendertig stadia.] (5?) [en daar deze poort, genoemd naar hem, ’de poort van Gad.’] (6?) [en vanaf deze poort mat hij op tot aan de hoek van het westen, die van het noorden: vijfendertig stadia.]” (4Q554 1 II). Vanaf de zesde regel op de tweede kolom is er opnieuw tekst beschikbaar, weliswaar in erg verhakkelde toestand. De afstand, 25 stadia, en de naam van Dan zijn gedeeltelijk leesbaar: “(6) [en vanaf deze hoek mat hij op tot aan de poort van het westen: stad]i[a] (7) [2]5”. En daar [(deze poort, genoemd naar hem, ‘de poort van Da)]n’” (4Q554 1 II). De centrale poort van de noordelijke wal is die van Naftali. De afstand vanaf de poort van Dan is verloren gegaan: “(7) (…) en vanaf deze poort mat hij op tot aan (8) de centrale: stadi[a 25 en daar ] deze [poort], gen[oe]md naar hem, ’de poort van aftali’” (4Q554 1 II). Vervolgens wordt de afstand opgemeten vanaf de poort van Naftali tot aan de poort van Ašer: 25 stadia: “(8) (…) en vanaf dez[e] (9) poort mat hij op tot aan de poort [van het ]o[osten] 25 [s]tadia. En daar deze poort genoemd, (10) ’de poort van VACAT Ašer’” (4Q554 1 II). De afstand vanaf de poort van Ašer tot aan de noordoostelijke hoek, zowel begin- als eindpunt van de rondleiding, bedraagt 25 stadia: “(10) naar hem, ’de poort van VACAT Ašer’. En hij ma[t op vanaf] deze [poor]t tot aan de hoek, die van het oosten: stadia (11) 25 VACAT […]” (4Q554 1 II). 8.2.3. Resultaat opmeting stadsomwalling De reconstructie van de tekst van de opmeting en van de volgorde van de poorten levert volgend resultaat op: wal oostelijke oostelijke
vertrekpunt noordoostelijke hoek poort van Simon
oostelijke oostelijke zuidelijke zuidelijke zuidelijke zuidelijke westelijke westelijke westelijke westelijke noordelijke noordelijke
[poort van Levi] poort van Juda zuidoostelijke hoek poort van Jozef [poort van Benjamin] poort van Ruben [zuidwestelijke hoek] [poort van Issaḥar] [poort van Zebulon] [poort van Gad] [noordwestelijke hoek] [poort van Dan]
noordelijke noordelijke
poort Naftali poort Ašer
eindpunt poort Simeon poort van het midden [poort Juda] zuidoostelijke hoek poort van Jozef middelste poort poort van Ruben zuidwestelijke hoek [poort van Issaḥar] [poort van Zebulon] [poort van Gad] [noordelijke hoek] [poort van Dan]
aantal stadia 35 [35]
referentie 4Q554 1 I 12
35 [35] [25] 25 [25] [25] [35] [35] [35] [35] [25]
1 I 15
poort van het midden poort van Ašer noordoostelijke hoek
[2]5
1 II 7
[2]5 25
1 II 9 1 II 10 - 11
1 I 19
Uit voorgaande tabel kan worden opgemaakt, dat de oostelijke en westelijke wal elk 140 (= 35 x 4) stadia lang zijn, de zuidelijke en de noordelijke wal elk 100 (= 25408 x 408
Betreffende de lezing van het getal “25”, gespeld bij middel van cijfertekens: zie onder 26.1., tweede volume.
111
4) stadia. De totale omtrek bedraagt bijgevolg 140 + 100 + 140 + 100 = 480 stadia. Al naar gelang van de gehanteerde standaard varieert de stadsomtrek uitgerekend in kilometers van ca 90 tot ca 110 km met een oppervlakte van circa 500 tot circa 730 km2 409. De afmeting van de totale omtrek, 480 stadia, stemt exact overeen met de afmeting van de omwalling van Babylon, die Herodotus vermeldt410. Puech411 houdt er rekening mee, dat de tekst letterlijk moet worden genomen, wat wil zeggen, dat in de afmeting van elk muursegment de afmetingen van de poortgebouwen zijn inbegrepen. Bovendien bevat de stadswal tevens een aantal secundaire poorten (poternen), die bij de opmeting van de stadsomtrek evenmin worden vermeld. De opmetende beschrijving van een omwalling in Ezechiël, in Aramees ieuw Jeruzalem en op de Tempelrol wordt verder besproken onder 15.2.. 8.3. Algemene vorm en afmetingen woonblokken412 Na opmeting van de stadsomwalling, wordt de rondleiding verdergezet binnenin de stad. De intrede wordt in de tekst expliciet uitgedrukt bij middel van de formule “En hij leidde mij naar de binnenzijde van de stad (( ”)ואעלני לגוא קריתא4Q554 1 II 12). Hier wordt echter niet vermeld langs welke poort gids en bezoeker de stad binnengaan. De poort, waarlangs Nehemija tijdens zijn nachtelijke verkenningsronde de stad verlaat, de Dalpoort, en waarlangs hij terugkeert, wordt wel expliciet genoemd ( eh 2: 13 en 15). In Ezechiël wordt de intrede van de buitenste voorhof ingeleid bij middel van de uitvoerige opmeting van het oostelijke poortgebouw (40: 6 – 17). De eerste passus omtrent de woonblokken op manuscript 4Q554 (1 II) luidt als volgt: “(12) En hij leidde mij naar de binnenzijde van de stad en [hij] ma[t het (= elk) woon]blok op, [de buitenzijd]e van de lengte en van de breedte: roeden (13) 51 bij 51 in het vi[erkant, rondomheen:] ellen 350 (14) 7 (+ 350 = 357). <En> aan elke zijde {en} een peristylium/open ruimte ()שבק413 [(ro)]ndomhee[(n)] het woonblok ()])ס([חר סחר לפרזיתא. de portiek/de buitenzijde van de straat ()ברית שוק: roeden (15) drie, 21 ellen. En ook [(to)]onde hij mij de afmeting/de afmetingen van de woonblokken alle ervan ()משחת פרזיא כלה: tussen een woonblok en een woonblok (16) een straat: haar breedte zes roeden, [(elle)]n [(4)]2. En de boulevards, die zich uitstrekkend <waren>”. Eens de stad betreden, meet de gids onmiddellijk de omtrek op van een woonblok, waarvan de lengte en de breedte identiek zijn: 51 roeden/357 ellen in het vierkant (= ca 185 m414) (4Q554 1 II 12 - 14//5Q15 1 I 1). Eén term en drie uitdrukkingen in de passus 4Q554 1 II 14- 15//2Q24 1: 2 - 3//5Q15 1 I 1 - 2 vormen onderwerp van discussie: 409
Uitvoeriger vermelding: zie onder 26.2., tweede volume. Herodotus, Historiën, I 178: “Zij (= de stad) is vierkant en meet 120 stadia aan elke zijde. De stadsomtrek in zijn totaal bedraagt 480 stadia.” Met dank aan Puech, die tijdens de conferentie te Aixen-Provence (31 juni- 2 juli) hierop de aandacht heeft gevestigd evenals op de mogelijkheid aan de hand van genoemde gegevens de afmeting van een stadium naar het hedendaags metriek stelsel om te rekenen. 411 Puech 1995: 98: “Le nombre d’îlots est plus difficile à apprecier, mais puisque le métreur divin ne tient pas compte de la largeur des 3 portes dans ses mesures entre les portes pour la longueur d’un côté du rectangle, on est autorisé à en faire de même dans le calcul des îlots: (…)”. 412 Zie afbeelding 30.3., tweede volume. 413 Zie voetnoten 45 en 46 bij García Martínez 1992b: 194. 414 Volgens de berekening van García Martínez 1992b: 194. 410
112
1° aan de term ְ ִבק: worden volgende betekenissen toegekend: “open(gelaten) ruimte; voetpad; overgroeide laan; peristylium” 415. 2° de betekenis van de uitdrukking ק$- ָ ָריַת, waarschijnlijk een status constructusverbinding, beschouwd als toelichting bij het voorafgaande, hangt bijgevolg ook af van de betekenis hieraan toegekend: “de buitenzijde van de straat” of “de portiek van de straat”.416 De berekening door Licht417 van een gevelbreedte van een poortgebouw van 4 roeden418 houdt geen rekening met een open ruimte of en peristylium tussen het woonblok en de belendende straat. 3° de tweede uitdrukking סחֹ ר ְסחֹ ר לְ ְפ ַריז ַָתא: ְ 419 - volgens Licht geniet de vertaling bij middel van “around all the insulae” de voorkeur boven “around each insula”, omdat volgens hem de ongelooflijke breedte van de straten een bijkomend voetpad rondom elk afzonderlijk woonblok overbodig maakt. De uitdrukking “rondomheen de woonblokken” wijst er volgens hem niet op, dat de bedoelde blokken aan elk van de vier zijden omgeven zijn door een voetpad. De eerste lezing is volgens hem in linguïstisch opzicht de betere. - García Martínez wijst er terecht op, dat de visie van Licht in strijd is met de formulering in de tekst420. Het bedoelde architectonisch element scheidt de woonblokken af van de straat. Ongetwijfeld wordt met de typisch Aramese wending ְסחֹ ר ְסחֹ רnaar herhaling421 verwezen, die eenduidig is in haar betekenis: “rondomheen”. Dit betekent, dat een woonblok wel degelijk aan de vier zijden omgeven wordt door een open ruimte/trottoir van 3 roeden/21 ellen ()בריתא. - beschouwt men de desbetreffende zinsnede, ולכל רוח ושבק ])ס([חר סחר לפרזיתא ברית שוק, zuiver grammaticaal, dan valt het volgende op: . de conjunctie verbonden met שבקis overbodig. . de vorm פרזיתאkan worden verklaard als een gentilicumvorm, afgeleid van ַרזָה+: ְ ַר ָזיָה+ְ . Door middel van laatstgenoemde vorm kunnen theoretisch zowel een vrouwelijke status determinatus singularis als pluralis worden gevormd: ְ ַר ָז ַי ָתא+ en ַר ָז ָי ָתא+ְ . De tekst van Aramees ieuw Jeruzalem vertoont echter drie vormen status determinatus pluralis, die naar morfologie mannelijk zijn: ְ ַר ָז ֵיא+, waarvan één op 4Q544 1 II 15. Het is weinig waarschijnlijk, dat de auteur op enkele regels afstand verschillende pluralisvormen zou gebruiken. Bijgevolg stel ik voor פרזיתאte beschouwen als status determinatus singularis, zowel op 4Q554 1 II 12 als op 14. Genoemde analyse wordt bevestigd door middel van 4Q554 1 III 19: “(…) En een poort tegenover de poort, geopend naar het binnenste van het woonblok ( ”)פרזיתאen “ d]eze woonblokken ( )א[ל פרזיאaan de zijde van [de] stadswal [“ (11Q18 6: 2). 4° de derde uitdrukking, משחת פרזיא כלה, roept het probleem op van de volledigheid van de vermelde afmetingen: betreft deze volledigheid de afmetingen van alle woonblokken of alle afmetingen van één enkel woonblok? Dit probleem wordt verder besproken onder 13.6.1., waar de conclusie wordt getrokken, dat in grammaticaal opzicht beide mogelijkheden openblijven maar inhoudelijk gezien alle woonblokken worden bedoeld.
415
Bespreking betekenis: zie onder 26.3.16., tweede volume. Zie onder 26.3.3., tweede volume. 417 Zie onder 9.2.2., eerste volume. 418 Licht 1979: 53. 419 Licht 1979: 51 – 52. 420 García Martínez 1992b: 194: voetnoot 45. 421 Bernhardt 1970: vergelijkt de herhaling met סביב סביבin Ez 40: 5. 416
113
8.4. Straten rondomheen woonblokken De overgang naar de beschrijving van de boulevards en het stratenplan verloopt bij middel van de beschrijving en opmeting van de straten, die elk van de woonblokken omgeven. Bedoelde blokken worden van elkaar gescheiden bij middel van straten met een breedte van 6 roeden of 42 ellen: “(…) tussen een woonblok en een woonblok: een straat: haar breedte zes roeden, [(42 elle)]n,” (4Q554 1 II 15 – 16//2Q24 1: 4//5Q15 1 I 2). Voorgaande beschrijving levert het grondplan op van een woonblok, inclusief peristylium/open ruimte en de omliggende straten.422. 8.5. Boulevards (= grote straten)423 en ligging tempel De stad wordt niet alleen doorkruist bij middel van straten palend aan de woonblokken maar ook door middel van zes grote straten ()שקיא רברביא, hierna boulevards genoemd: - drie van laatstgenoemden strekken zich uit van het oosten naar het westen. Twee hiervan zijn 10 roeden of 70 ellen breed. De derde, dit is de breedste is 18 roeden of 126 ellen breed en loopt links of noordelijk van de tempel. Hoewel de lengte van bedoelde boulevards onvermeld blijft, kan zij gemakkelijk worden berekend. De noordelijke en de zuidelijke wal zijn immers 100 rēs lang, wat bijgevolg de lengte is van de oost-westassen. De desbetreffende tekstpassus luidt als volgt: “(16) (…) En de boulevards, die zich uitstrekkend <waren> (17) vanaf het oosten naar het we[sten: ] tien [roeden] de breedte van de straat: ellen (18) 70 2 <= straten>. En de derde, die lin[k]s/ten no[ord]en van de tempel, mat hij op, roeden (19) 18 {ellen} haar breedte, [12]6 ellen.” (4Q554 1 II 16 19//5Q15 1 I 3 - 4)”. - drie boulevards lopen van het zuiden naar het noorden. Twee hiervan zijn 9 roeden en 4 ellen breed of 67 ellen. De derde is 13 roeden en één el breed of 92 ellen. Zoals bij de oost-westassen kan de lengte van genoemde boulevards worden berekend aan de hand van de ermee parallel lopende oostelijke en westelijke wal: 140 rēs. De desbetreffende tekstpassus luidt als volgt: “(19) (...) En de breedte (20) van de straten, die uitgevende <waren> vanuit het zui[den naar het noorden. Twee van hen:] 9 roeden (21) en 4 ellen voor één (= elke) straat [67] elle[n” (4Q554 1 II 19 - 21//5Q15 1 I 4 - 5). De breedste van bedoelde boulevards ligt in het midden van de drie: “(21) (…) en de centrale, die in het cen]trum (22) van de stad, hij mat haar breedte op: [(13)] roede[(n en één el en)] 92 [( ellen)]” (4Q554 1 II 21 - 22//5Q15 1 I 5 – 6). 8.6. De 12 hoofdpoorten424 ()תרעיא רבריא Na de poternen worden de hoofdpoorten besproken. Naar poortgebouwen en poortvleugels wordt in Aramees ieuw Jeruzalem verwezen bij middel van de respectieve termen תרעen דש. Mogelijk expliciet verwijst de uitdrukking תרעיא רבריא, “de hoofdpoorten” (5Q15 3: 2) en “naar alle twaalf poorten[…] (11Q18 17 II 3) naar de 12 poorten van de stadsomwalling. Waarop de onvolledig bewaarde passus 422
Zie afbeelding 30.3., tweede volume. Zie afbeelding 30.2., tweede volume. 424 Betreffende de ligging van de poorten: zie afbeelding 30.2., tweede volume. 423
114
betrekking heeft, is niet duidelijk: “(20) […]de poorten, ellen (21) […] twee, naar de poort (22) […]xxx drie bij drie, en de torens <waren> zich uitstrekkend “(4Q554 2 II). “de hoofdpoorten” (5Q15 3: 2) en “naar alle twaalf poorten[…] (11Q18 17 II 3) naar de 12 poorten van de stadsomwalling. Waarop de onvolledig bewaarde passus betrekking heeft, is niet duidelijk: “(20) […]de poorten, ellen (21) […] twee, naar de poort (22) […]xxx drie bij drie, en de torens <waren> zich uitstrekkend “(4Q554 2 II). Een tweede beschrijving is minder onvolledig (5Q15 22): (3) “[… naa]r elke poort en een poort twee poortvleugels ()דשי, die van steen <waren>, zijn (= hun) breedte, die van de [poortvleugels] (< )דשי[אbedroeg> [één] roede, zeven ellen VACAT]”. (4) [hij toonde mij de afmeting] van de twaal[f poort]en: de breedte van hun poorten drie roeden, [éénentwintig] elle[n … elke] (5) [poort en de poort tw]ee [poortvleugels, de breedte van [de] poortvleugels anderhalve roede, [t]ieneneenhalf ellen […]o[…] (6) [… tor]ens, één aa[n] de [r]echterzijde en één aan de linkerz[ijde], hun breedte en hun hoogte […] (7) […]binnenin de poort aan de [rechter]zijde van de torens naar de hoogte van [de] to[rens …] (8) […]vijf [el]len, [v]eertig ellen aan elke zijde van [de] poort.” Als de tekst van fragment 22 een aaneengesloten geheel vormt, dan worden er volgende architectonische elementen in beschreven: architectonische elementen albast onyx poternen (2 x) poort (2 x) poortvleugels
aantal
beschrijving
ta]chtig
“breedt[e: twee roeden/veertien ellen …]”
twee
poort(openingen) poortvleugels tor]ens
12
“van steen, zijn breedte, die van [de] vleugels: [één] roede, [zeven ellen VACAT …]” “breedte: drie roeden, éénentwintig elle[n …]” “breedte anderhalve roede, [t]ieneneenhalve el” “één aa[n] de [r]echterzijde en één aan de linkerz[ijde]” aankondiging afmetingen van breedte en hoogte, die niet bewaard zijn” “[een trap?] aan de rechterzijde van de torens voert naar de hoogte van de torens; aan de binnenzijde waarvan?” “vijf [el]len, [v]eertig ellen”
torenpoort aan de rechterzijde aan elke zijde van de poort
5Q15 22 1 1 2 3 3 4 5 6
7 8
Met zekerheid kan worden opgemaakt, dat de afmetingen van de hoofdpoorten worden vermeld. Uit de combinatie van de vierde en de vijfde regels kan worden afgeleid, dat het de poortopeningen betreft. Op de vijfde regel wordt de breedte van de poortvleugels gerapporteerd: anderhalve roede/10, 5 ellen, wat de helft is van de afmetingen op regel 4: 3 roeden/21 ellen. Het getal 12 op de vierde regel verwijst naar de 12 hoofdpoorten. De bewaarde tekst van de beschrijving betreft de buitenzijde. Elke poort heeft twee poortvleugels, die elk 1, 5 roede of 10,5 el breed. Rechts en links heeft een poortgebouw een toren, waarvan de afmetingen van de breedte en de hoogte verloren zijn gegaan. Mogelijk verwijst de uitdrukking “naar de hoogte” naar de trap binnen elke toren. Waarop de afmetingen 5 ellen en 40 ellen betrekking 115
hebben is niet duidelijk. Het is onmogelijk een grondplan van bedoelde poorten af te leiden uit de bewaarde tekst. Volgens García Martínez425 en Puech426 betreft het vierkante torens met 5 roeden of 35 ellen zijde. Zij hadden elk een trap van 5 ellen breed, die naast de poort aan de binnenzijde van de stadswal en aan de rechterzijde van de torens opsteeg tot bovenin de torens. Volgens García Martínez heeft de afmeting van 40 ellen betrekking op de trapconstructie. Zonder ernaar te verwijzen steunen beide onderzoekers op de vergaande aanvulling van Milik zonder steun van een parallelpassus: “(10) [Et il me montra les dimensions des] douze [entrée]s (du rempart); la largeur de leurs portes est de trois cannes, [vingt et une] coudée[s … Chaque (11) porte a deux battants; largeur des battants: une canne et demi, dix coudées et demi[… (12) Chaque porte est flanquée de deux tou]rs, une à droite et une à gauche; leur largeur et leur longueur [ont la meme dimension: cinq cannes sur cinq, (13) trente-cinq coudées. Et l’escalier qui flanque] la porte (qui est) à l’intérieur, à [droi]te des tours, monte à la hauteur des tou[rs et il est large de cinq coudées. Les tours (14) et les escaliers ont cinq sur cinq cannes et] cinq [cou]dées égal à quarante [coudées] de chaque côté de la port[e].(5Q15 1 II = 5Q15 22: 3 - 8). Op bedoelde interpretatie kan volgende kritiek worden uitgebracht: - torens met een vierkant grondplan zijn niet uitgesloten, aangezien uitsluitend de breedte en de hoogte worden aangekondigd en niet de lengte. Hierbij dient te worden opgemerkt, dat de uitdrukkingen “met dezelfde afmeting” en “in het vierkant” ontbreken427. - de rapportering van een afmeting van 5 ellen bevindt zich op de achtste regel, die van de breedte op de vijfde. Beide rapportering liggen wel erg ver uit elkaar, om betreking te hebben op afmetingen van dezelfde constructie. - een trap aan de rechterbuitenzijde van de poort aan de binnenzijde van de stadswal is mogelijk volgens de gegevens van de zevende regel, hoewel de trap zelf niet wordt genoemd. - trap opstijgend tot boven in de torens: aanvaardbaar gelet op de uitdrukking 8ברו מג]דליא, “naar de hoogte van de torens” (7), die naar een trap kan verwijzen maar niet naar een wenteltrap. - de afmeting van 40 ellen kan naar de hoogte van het poortgebouw verwijzen, gelet op de afmetingen van poortgebouwen op de Tempelrol: 45 ellen (11Q19 XXXVI 14/6) en 70 ellen (11Q19 XL 19/12). Geen van beide onderzoekers verwijst naar elementen (torens?), die zich aan de linker- en de rechterzijde van het gebouw bevinden (6). Op manuscript 11Q18 (17 II) worden 12 poorten genoemd, waarvan niet duidelijk is welke poorten hiermee worden bedoeld. Volgende gegevens zijn bewaard gebleven: “(1) zeven op zeven en x[…] (2) drie roeden en de hoogte van [de] poort[en …] (3) naar alle twaalf poorten[…] (4) twee en de dikte <was> de breedte van [d]e muu[r …] (5) voor hen honderd roeden[…]”. Als het tempelcomplex een omwalling had met 12 poorten, zoals de omwalling van de midden- en buitenhof op de Tempelrol, dan komen zij ook in aanmerking. Afgezien van de vermelding “drie roeden” op de 425
García Martínez 1992b: 195. Puech 1995: 90. 427 Zie onder 13.7., eerste volume. 426
116
tweede regel, bevat aangehaalde passus geen enkel gegeven, dat overeenstemt met 5Q15 frg. 22. 8.7. De poternen De betekenis van de term שפשwordt verder besproken onder 26.3.18., tweede volume. De betekenis “poterne, uitvalspoort” past bij de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem. Omtrent de poternen ()שפַ ַש?ָא ְ vernemen we verder het volgende: “(2) [en hij toonde mij de afmeting van de vierhonderd?428ta]chtig poternen: [hun] breedt[e, die] van de poternen twee roeden [veertien ellen …] (3) [… naa]r elke poort en een poort twee poortvleugels, die van steen <waren>, zijn (= hun) breedte, die van de [poortvleugels] [één] roede, zeven ellen VACAT]” (5Q15 22). Aangehaalde passus bevat volgende informatie: - het aantal poternen, waarvan door een aantal onderzoekers wordt aangenomen, dat het slechts gedeeltelijk bewaard is: “[ta]chtig”, aangevuld tot “[vierhonderdta]chtig”. Dit getal in combinatie met 1432 op 4Q554 2 II 15 – 16 wordt verder besproken onder 10.7.1.. - zij worden gedefinieerd als “poorten”, gelet op (3)429: “[… naa]r elke poort en poort twee deurvleugels van steen”. - hun afmetingen: 2 roeden breed. Puech voegt hier de vermelding “14 ellen” aan toe maar die is niet bewaard gebleven430. - aanwezigheid van twee stenen poortvleugels van elk één roede breed, wat samen 2 roeden oplevert, dit is de breedte van de poterne431. Slechts de vorm קנהis bewaard gebleven. Aangezien de vorm qan± enkelvoud is kan worden aangenomen, dat het om 1 enkele roede gaat en bijgevolg om 7 ellen. Het feit, dat deze afmetingen overeenstemmen met die van de gehele poterne, wijzen er volgens García Martínez432 wel degelijk op, dat het om poorten gaat. 8.8. Stadsmuren en de torens Op de eerste kolom van het tweede fragment van manuscript 4Q554 zijn weinig gegevens bewaard: 2 [ro]eden (14), roeden (15), ]afmeting (16) en de stad (17). Het betreft hier elementen, die passen in de beschrijving van architectonische elementen. In de tweede kolom (4Q554 2 II) komen onder meer fundamenten, edelstenen, poorten en torens voor. Mogelijk verwijst deze passus opnieuw naar de stadsomwalling: “(13) (…) ooxx zijn/haar fundament; zijn breedte: twee roeden, [ellen] (14) veert[i]en en zijn/haar hoogte zeven roeden, negenenveertig ellen. En zijn/haar geheel (15) <was> gebouwd in electrum en in saffier en in robijn en zijn houtwerk <was> van goud en zijn torens <waren> duizend- (16) vierhond]erdtweeën[de]rtig . En hun lengte en hun breedte één (= dezelfde) afmeting (17) […] en hun hoogte, tien roeden (18) […] 14 (19) […]twee (20) […]de poorten, ellen (21) […] twee, naar de poort (22) […]xxx drie bij drie, en de torens <waren zich> uitstrekkende.” Aangehaalde passus wordt verder besproken onder 10.7.1.. De stadswal in Aramees ieuw Jeruzalem is opgetrokken in edelstenen, zoals in de in Jesaja (Hymnen tot Zion), in Tobit, de Kronieken 428
Zie onder 10.7.1., eerste volume. García Martínez 1992b: 189. 430 Puech 1995: 91. 431 García Martínez 1992b: 189. 432 García Martínez 1992b: 195. 429
117
(beschrijving tempel Salomo) en in de Apocalyps van Johannes433. De torens hadden klaarblijkelijk een vierkant grondplan: “(16) (…) En hun lengte en hun breedte één (= dezelfde) afmeting.” Hun aantal wordt beproken onder 19.5. 8.9. Bekleding van de gehele stad en haar straten Laconiek wordt vermeld, dat de gehele stad en haar straten geplaveid zijn door middel van witte steen: “En de gehele straat en de gehele stad [(<waren> geplaveid door middel van witte steen) …]” (4Q554 1 II 23//5Q15 1 I 6). Dit principe wordt bevestigd door 2Q24 (8: 3), waarop muren/wanden van witte steen worden genoemd in gedeeltelijk bewaarde context. Een Neo- of Jongbabylonische tekst noemt obsidiaan, lapis lazuli, witte steen (PAPPARDILI) en kostbare jaspis als bouwmaterialen in een eulogie van Babylon434. In combinatie met de andere kostbare gesteenten en materialen, genoemd in Aramees ieuw Jeruzalem, wijst het veralgemeende gebruik van witte steen mogelijk op de goddelijke aanwezigheid in de tempel, die in de stad is gelegen 435. Nebukadnezar II vermeldt uitdrukkelijk de bekleding van straten van Babylon bij middel van kostbare gesteenten, met name breccië en gehouwen steen uit de bergen.436.
433
Betreffende zie ook onder 14.2.1., eerste volume. Zie verder onder 14.2.2., eerste volume. 435 Zie onder 10.5., 14.2.2. en 16.3., eerste volume. 436 George 1992: 360. Zie ook onder 16.3., eerste volume. 434
118
9. Rondleiding stad op bewonersniveau: woonblokken en huizen 9.1. Volgorde informatieverstrekking en algemene vorm woonblok De auteur van de Aramese tekst vat de opmetende beschrijving van een woonblok aan met één van de poortgebouwen. Daarna geeft hij een partiële voorstelling van het geheel bij middel van een kwadrant van het woonblok. Binnenin het woonblok toont de gids de woonmodules tussen twee poortgebouwen: acht van een poortgebouw tot aan de hoek van het woonblok en zeven vanaf deze hoek tot aan het andere poortgebouw (5Q15 1 II 6//4Q554a II 3). Dit levert een totaal op van 15 woonmodules, opgesteld in winkelhaakvorm, tussen twee poortgebouwen (5Q15 1 II 6//4Q554a II 3). Aangezien de woonblokken een vierkant grondplan (51 x 51 roeden/357 ellen) hebben, bedraagt het totaal huizen 60. De tekst noemt dit totaal niet. 9.2. Poortgebouwen 9.2.1. Tekstanalyse437 Als eerste bestanddeel van een woonblok wordt één van de vier poortgebouwen behandeld438. Het betreft een poortgebouw met drie ingangen. Licht439 geeft hiervan een reconstructie aan de hand van een zakelijke tekstanalyse. Hij deelt het desbetreffende tekstgedeelte op in een aantal uitspraken, aangeduid bij middel van de kapitalen H – O. In de hierna volgende bespreking wordt deze code behouden met aanvulling van X, waarmee informatie wordt aangeduid, die niet expliciet in de tekst wordt vermeld maar wel bij middel van combinatie van andere gegevens uit de tekst kan worden afgeleid, dit wil zeggen impliciete informatie. Dit wijst op een tekst in de vorm van een impliciet en onvolledig wiskundig vraagstuk440. Het tekstgedeelte met betrekking tot de woonblokken werd overgeleverd bij middel van de manuscripten 4Q554, 4Q554a en 5Q15441: uitspraak 1° X1: gevelbreedte straatzijde
afmetingen 4 ellen
2°
2 roeden, 14 ellen
3° 4° 5°
H: breedte poortopening aan straatzijde (4Q554 1 III 14//5Q15 1 I 18 – 19) I: diepte portiek aan straatzijde (4Q554 1 III 14) J: poortopening aan de straatzijde (5Q15 1 I 20) K: de inkomhal aan de straatzijde (4Q554 1 III
verschil som 7 + 8 huizen + breedte 1 huis en totale lengte één zijde woonblok: 51 – 47 ellen
1 el <4 ellen breed> 13 (?) x 10 ellen
437
Betreffende de beschrijving en opmeting van een poortgebouw: zie afbeelding 30.9., tweede volume. 438 García Martínez 1992b: 195: “The text continues with the description of a typical block of houses, staring with the elements of access, that is, the gate complex which serves as entry to the block.”; Puech 1995: 90: vervolgens worden de afmetingen van de poortgebouwen van de woonblokken gegeven: twee roeden of 14 ellen. De breedte van het poortgebouw buiten: [4] ellen. 439 Licht 1979: 54 – 58 (+ fig. 3). 440 Zie verder onder 13.1., eerste volume. 441 Zie ook onder 9.3., eerste volume.
119
6°
7°
15//5Q15 1 I 20) X2: breedte (en hoogte) poortopening aan de straatzijde
breedte: 4 ellen en hoogte: 7 ellen
L: centrale inkomhal rechts (4Q554 1 III 16//5Q15 1 I 21) M: toegangsopening aan de rechterzijde van de centrale inkomhal rechts (4Q554 1 III 16 – 17//5Q15 1 I 21 - 22) L’: afmetingen van de centrale inkomhal (4Q554 1 III 17 – 19//5Q15 1 I 22 – II 2) indirecte informatie X3: volledige afmetingen centrale inkomhal, inclusief muurdikte
geen afmetingen
11°
N: poortopening aan binnenzijde woonblok (4Q554 1 III 19 – 20; 5Q15 1 II 1 – 2)
<4 ellen; linteel: 1 el afmetingen hal: 13 (?) x 10 ellen>
12°
impliciete informatie X4: aanwezigheid inkomhal aan de hofzijde
13°
Oa: trappenhuis linkerzijde van poortgebouw (4Q554 1 III 20; 5Q15 1II 2 – 3) Oc: poort trappenhuis tegenover poort aan rechterzijde poortgebouw (4Q554 1 III 21 – 22; 5Q15 1 II 3 - 4) Ob: afmetingen grondplan trappenhuis (4Q554 1 III 21; 5Q15 1 II 3) Od: centrale zuil wenteltrap (4Q554 1 III 22; 4Q554a II 1; 5Q15 1 II 4 – 5) Oe: binnenzijde trappenhuis (4Q554a II 1; 5Q15 1 II 5) Of: hoogte wenteltrap (5Q151 II 5)
8°
9°
10°
14°
15°
16°
17° 18°
afgeleid uit de vermelding van de breedte van de laterale poortopening: (5Q15 1 I//4Q554 1 III 16 – 17)
4 ellen breed, 7 ellen hoog
1 roede = 7 ellen breed, 2 roeden = 14 ellen lang breedte gehele centrale hal = lengte hiervoor opgemeten gedeelte: 2 roeden of 14 ellen; totale lengte = bestaat som breedten onderdelen: 7 ellen (L) + 10 ellen (breedte K) + 7 ellen = 24 ellen; muurdikte aan buitenzijde: aangezien de gevelbreedte 28 ellen bedraagt levert dit een verschil op van 4 ellen, die kunnen worden toegewezen aan de muurdikte aan weerszijden van de centrale hal; berekening bevestigd door een andere: gedeeltelijke afmetingen van de centrale inkomhal (L) en de breedte van één massieve toren: 9 ellen – 7 ellen = 2 ellen. poortopening: zelfde afmeting als aan straatzijde
omwille van architectonische symmetrie kan worden aangenomen, dat zich in het achterste deel van het poortgebouw structuren bevinden, die identiek zijn aan H en I (inspringende portiek van 1 el diep en 2 roeden of 14 ellen breed)), X2 (een poortopening van 1 el breed) en K (een inkomhal van op 13 x 10 ellen); naar deze inkomhal aan de hofzijde wordt wel verwezen in uitspraak Oa geen afmetingen
<4 ellen>
zelfde afmeting als de andere poorten
2 x 2 roeden = 14 x 14 ellen [6 x 6 ellen]
4 ellen [2 roeden]
120
volledig gerestaureerd
9.2.2. Gevelbreedte poortgebouw impliciete informatie X1: gevelbreedte van een poortgebouw Volgens Licht bedraagt de gevelbreedte van een poortgebouw 4 roeden of 28 ellen, waardoor aan weerszijden 9 ellen ruimte overblijft voor een massieve toren in metselwerk442. Bedoelde gevelbreedte wordt afgeleid uit het verschil tussen de totale lengte van een zijde van een woonblok, 51 roeden, expliciet vermeld op 4Q554 1 II 12, en de som van de gevelbreedte van de woonmodules aan de straatzijde, waaraan toegevoegd 2 roeden zijgevelbreedte aan de woonmodule op de hoek van de rij met zeven modules: 47 roeden (7 x 3 = 21 + 2 = 23 + 8 x 3 = 24). De schikking van de huizen in rijen van 7 en 8 aan weerszijden van een poortgebouw hebben voor gevolg, dat genoemd poortgebouw niet in het midden van een zijde staat443. 9.2.3. Beschrijvende opmeting poortgebouw444 uitspraak H: de breedte van de portiek aan de straatzijde Uitspraak H, die de opmetende beschrijving van het poortgebouw inleidt, bestaat volgens Licht uit de regels 18 en 19 van 5Q15 1 I: “(18) [en hij toonde mij de afmetingen van de poorten van de woonblokken: hun breedte ] twee roeden, vee[r]tie[n] ellen en de bree]dt[e (19) [… en hij mat op haar] breed[te, die van de gehele in]komhal. twee roeden, veertien ellen. [...]” (5Q15 1 I). Hij volgt hierin de reconstructie van Milik445 die lijkt te steunen op de nagenoeg volledig bewaarde uitspraak op 4Q554 1 II 15: “En ook [(to)]onde hij mij de afmeting/de afmetingen van de woonblokken alle ervan” (//2Q24 1: 3 – 4). De reconstructie van de eerste twee regels ontlokt volgende overweging bij Licht: “The text seems to be generably reliable, with the exception of the first two lines which Milik reconstructed plausibly, although without much support from the Cave 4 material (to judge from his indications). His reading also seems pleonastic.”446. Volgens de gereconstrueerde uitspraak H bevinden de auteur en zijn gids zich op de straat aan de voorzijde van het poortgebouw bij het begin van de beschrijving. De bewaarde tekst vermeldt achtereenvolgens afmetingen, een dimensie, breedte en opnieuw dezelfde dimensie, blijkbaar die van de gehele inkomhal, gevolgd door haar afmetingen. Uit de vrij goed bewaarde tekst kan worden opgemaakt, dat de inkomhal 2 roeden of 14 ellen breed is. Licht begrijpt “inkomhal” hier als het inspringende gedeelte van 1 el diep, dat beschreven wordt in uitspraak I, waarvan de reconstructie op 5Q15 wordt bevetsigd bij middel van 4Q554 1 III 14. Deze interpretatie roept volgende vragen op: 1° kan de term verwijzen naar bedoeld architectonisch element, 2° waarop hebben de andere afmetingen en dimensies betrekking?
442
Licht 1979: 56. Licht 1979: 53. 444 Zie afbeelding 30.9., tweede volume. 445 Bespreking reconstructie Milik: zie onder 3.4., eerste volume: 446 Licht 1979: 54. 443
121
uitspraak I: diepte portiek aan straatzijde Aan het einde van 5Q15 1 I 19 reconstrueert Licht447, zonder expliciet te verwijzen naar 4Q554 1 III 14, “וית טלולה אמה חדה: “En het linteel <was> één el.” Deze uitspraak betekent volgens Licht, dat de ruimte onder het linteel bestaat uit een ondiepe portiek van één el diep, dit wil zeggen één el vanaf de straatzijde naar binnen inspringend. Het is volgens Licht moeilijk een andere visuele voorstelling te bedenken. uitspraak J : aankondiging opmeting gelijkvloers poortgebouw Uitspraak J (5Q15 1 I 20) kondigt de opmeting aan van de gehele inkomhal in haar geledingen: “[En hij mat ]de[gehele] inkomhal ([ )אספאop] en de ruim[ten ()תוניא erv]an.” Volgens Milik, Licht en Fitzmyer en Harrington448 lijkt aangehaalde uitspraak te refereren aan de twee poortvleugels, uitgevend op de straatzijde, gelet op hun respectieve vertaling: “Et il mesura sur chaque] seuil ses battants”, “And he measured the doors of every vestibule” en “[And he measured at every] threshold the do[ors on] it”. De auteur van de Aramese tekst wendt verschillende termen aan, om hetzij de gehele binnenruimte van het poortgebouw aan te duiden hetzij de verschillende onderdelen ervan. De term ֹ&ס, “inkomhal”449, verwijst respectievelijk naar de gehele binnenruimte van het poortgebouw (uitspraak J), naar de inkomhal aan de straatzijde (uitspraak K) en naar de centrale inkomhal rechterzijde (uitspraak L). De linkerzijde van de centrale inkomhal wordt &סֹ עֲ ָללָה, “inkomhal van de ingang” genoemd (uitspraak L’) en de inkomhal aan de hofzijde respectievelijk עַ לָל, “ingang” (uitspraak L’) en מֶ עָ ל, “ingang” (uitspraak Oa). Genoemde termen hebben volgens Licht in de beschrijving van het poortgebouw dezelfde betekenis: “entrance, vestibule”450. De overgang van het gebruik van de term ֹ &סnaar de termen עַ לָלen מֶ עָ לverloopt bij middel van het tussenstadium &סֹ עֲ לָלָ ה, waarin beide termen vertegenwoordigd zijn. impliciete informatie X2: breedte poortopening aan de straatzijde De breedte van de poortopening aan de straatzijde kan worden afgeleid uit de vermelding van de breedte van de laterale poortopening: “(21) En de poort aan de zijde van de binnenmuur [die van de rechterzijde. zoals de afmeting van de poort] (22) [(buiten: haar breedte ] [(v)]ier [(ell)]en, haar hoogt[e] zeven [ellen] en twee poortvleugels <waren> eraan.” (5Q15 1 I//4Q554 1 III 16 – 17). uitspraak K: de inkomhal aan de straatzijde Vervolgens toont de gids aan de bezoeker de afmetingen van de inkomhal aan de straatzijde, die niet wordt genoemd: “(20) (…) VACAT En hij mat op binnenin de ink[o]mhal ()א]ס[פא: haar lengte [(der)tien] ellen (en haar breedte tien ellen)].” (5Q15 1 I//4Q554 1 III 15). Bedoelde hal is 10 ellen breed en waarschijnlijk 447
Licht 1979: 54 en 55. Zie tekstcommentaar in voetnotenapparaat in tweede volume. 449 Zie ook 26.3.1., tweede volume. 450 Licht 1979: 55. 448
122
13 ellen lang, dit is dus 4 ellen smaller dan de ondiepe buitenste portiek. Aangezien het poortgebouw 4 roeden of 28 ellen breed is aan de buitenzijde (zie verder onder 13.3.), blijft er aan beide zijden van de buitenste inkomhal ruimte over voor twee torens, opgetrokken in vol metselwerk, elk 9 ellen dik (28 – 10 = 18: 2 = 9). Wordt aan de lengte van de inkomhal (= 13 ellen) de diepte van één el van de inkomportiek (uitspraak I) toegevoegd op dezelfde as, dan levert dit 14 ellen of 2 roeden op, die overeenkomen met de breedte van 2 roeden van de belendende huizen (5Q15 1 II 8)451. Poortopening J ontkracht deze overeenstemming, omdat er immers een zekere dikte voor haar stijlen vereist is. Uit uitspraak M leidt Licht af, dat bedoelde stijlen 2 ellen dik zijn, wat evenwel niet blijkt uit bedoelde uitspraak. Daarin wordt een breedte van 4 ellen genoemd, een hoogte van 7 ellen en twee poortvleugels. Theoretisch zijn er twee plans mogelijk: - ofwel staan de binnengevels van de huizen en de poorttorens op eenzelfde lijn en springt de façade van het poortgebouw 2 ellen vooruit naar de straatzijde. - ofwel staan de buitengevels van de huizen op dezelfde lijn als de straatbreedte van de eerste inkomhal, waarbij het poortgebouw 2 ellen uitsteekt naar de straatzijde. Mogelijk werd deze problematiek toegelicht in het beschadigde gedeelte van uitspraak H of was het een detail, dat de auteur is ontgaan. Licht geeft de voorkeur aan het tweede plan, want alleen op deze wijze blijft er voldoende ruimte over voor toegang tot dat huis, dat zich het dichtst bevindt bij het trappenhuis aan de rechterzijde van het poortgebouw. Aan de argumentatie van Licht kan worden toegevoegd, dat bij een uitspringend poortgebouw de omtrek van een woonblok van 51 x 51 roeden of 357 x 357 ellen, zoals vermeld op 4Q554 1 II 13 – 14//2Q24 1: 1 – 3//5Q15 1b I 1, wordt overschreden. Uitspraak M beschrijft een poort, “wier afmetingen <waren> zoals die van de buitenste poort.” Bijgevolg tekent Licht een ingang van de poortopening J aan de straatzijde, die identiek is aan die van uitspraak M, dit wil zeggen een poortopening van 4 ellen breed. uitspraak L: centrale inkomhal rechts Daarna wordt de bezoeker binnengevoerd in een tweede binnenruimte, de centrale inkomhal, vanuit de straatzijde gezien, gelegen achter de ruimte, die eerst werd opgemeten. De aard hiervan wordt duidelijk in het vervolg van de tekst: “(21) (…) (En hij voer)]de [mij] binnen [(de)] inkomhal (([ )אספ])אen zie)] een andere inkomhal ()אס.” (5Q15 1 I //4Q554 1 III 16). Inzake de interpretatie van Licht moet hier worden opgemerkt, dat de auteur van de rol eerst inkomhal K binnentreedt en pas van daaruit de aanwezigheid vermeldt van de grotere centrale hal. De centrale hal wordt evenwel pas later opgemeten. In de volgende uitspraak M gaat de auteur immers onmiddellijk over tot de beschrijving van de rechterpoortopening van het gebouw. De werkwijze van de auteur komt ook hier duidelijk tot uiting: hij beschrijft de architectuur in functie van de route, die hij volgt, in functie van de positie, waarop hij zich bevindt en in functie van de elementen, waarop hij zijn aandacht richt452.
451 452
Zie verder onder 9.3.2., uitspraak α. Zie ook verder onder 13.2., 13.3. en 13.4., eerste volume.
123
uitspraak M: toegangsopening aan de rechterzijde van de centrale inkomhal Aan de rechterzijde van de centrale inkomhal en dus tevens van het gehele poortgebouw bevindt zich een poortopening, die zijwaarts toegang verleent tot de achtergevels van de woonhuizen aan de binnenzijde van het woonblok. Poortopening M is 4 ellen breed en 7 ellen hoog, zoals bij de buitenste poort vooraan, referentiepunt voor de afmetingen van de drie andere poorten, inclusief, die van het trappenhuis: “(21) En de poort aan de zijde van de binnenmuur [die van de rechterzijde. zoals de afmeting van de poort] (22) [(buiten: haar breedte ] vier [ell]en, haar hoogt[e] zeven [ellen] en twee poortvleugels <waren> eraan.” (5Q15 1 I//4Q554 1 III 16 – 17). uitspraak L’: afmetingen linkerdeel centrale inkomhal Na de opmeting van de laterale poortopening volgt die van de centrale inkomhal L: “(17) En vo[or ](18) de[ze p]oort < bevond zich> de inkomhal ( )אסvan de ingang ()עללה: haar breedte één roede, zeven ellen. En haar lengte, van de ingang (< )עללbedroeg> twee roeden, ellen (19) 14 en de hoogte twee roeden, 14 ellen.” (4Q554 1 III//5Q15 1 I 22 – II 2). De afmetingen van de hal bedragen 1 x 2 roeden of 7 x 14 ellen. impliciete informatie X3: volledige afmetingen centrale inkomhal, inclusief muurdikte Hoewel niet expliciet, noemt uitspraak L’ uitsluitend de afmetingen van het linkerdeel van de centrale hal, die, zoals verder zal blijken, ook nog een centraal gedeelte heeft in het verlengde van de inkomhal aan de straatzijde en de inkomhal aan de hofzijde. De breedte van de gehele centrale hal is gelijk aan de lengte van het gedeelte ervan, dat juist werd opgemeten: 2 roeden of 14 ellen. De lengte bestaat uit de som van de breedten van de hiervoor genoemde onderdelen: 7 ellen (L) + 10 ellen (breedte K) + 7 ellen = 24 ellen. Aangezien de gevelbreedte 28 ellen bedraagt levert dit een verschil op van 4 ellen, die kunnen worden toegewezen aan de muurdikte aan weerszijden van de centrale hal. Bedoelde berekening wordt bevestigd door een andere, waarbij uitsluitend rekening wordt gehouden met de gedeeltelijke afmetingen van de centrale inkomhal (L) en de breedte van één massieve toren: 9 ellen – 7 ellen = 2 ellen. uitspraak /: poortopening aan de binnenzijde van het woonblok Aan de hofzijde van het poortgebouw bevindt blijkbaar zich eveneens een inkomhal, waarnaar de auteur van de Aramese tekst niet expliciet verwijst. Hij vermeldt wel haar afmetingen bij middel van verwijzing naar die van de poortopening aan de straatzijde: “ (19) En een poort tegenover de poort, geopend naar het binnenste van het woonblok (20) met dezelfde afmeting als (= zoals de afmeting van) de buitenste poort.” (4Q554 1 III//5Q15 1 II 1 – 2). impliciete informatie X4: aanwezigheid inkomhal aan de hofzijde Omwille van architectonische symmetrie kan volgens Licht worden aangenomen, dat zich in het achterste deel van het poortgebouw structuren bevinden, die identiek zijn aan H en I (inspringende portiek van 1 el diep en 2 roeden of 14 ellen breed)), X2 (een 124
poortopening van 1 el breed) en K (een inkomhal van op 13 x 10 ellen). Om het trappenhuis te situeren verwijst deze uitspraak wel naar deze inkomhal aan de hofzijde. uitspraak Oa: trappenhuis aan de linkerzijde van het poortgebouw Het trappenhuis wordt gesitueerd aan de hand van de inkomhal aan de hofzijde: “(20) En aan de linkerzijde van deze ingang ( )מעלאtoonde hij mij het huis van de trap, die rondomheen gaa[(nde) <was> en omhoog]gaande.” (4Q554 1 III //5Q15 1 II 2 – 3). Volgens Licht is de uitspraak “en aan de linkerzijde van deze ingang” te beknopt, om het bedoelde trappenhuis te situeren. Uitspraak Oc bevat echter een aanwijzing, die mogelijk maakt dit bouwelement nauwkeuriger te situeren. uitspraak Oc: poortopening van het trappenhuis tegenover poort aan de rechterzijde van het poortgebouw Licht reconstrueert “poorten tegenover poorten met dezelfde afmetingen”453, om mogelijk te maken, dat er zich aan de linkerzijde van het gebouw een poortopening bevindt tegenover M: “(3) En poo[rten tegenover] (4) poorten met de(zelfde) afmeting.” (5Q15 1 II //4Q gaa[(nde) <was> en omhoog]gaande. 554 1 III 21 - 22). Aangezien opening M expliciet wordt gesitueerd aan de rechterzijde van de hoofdas van het gebouw, suggereert de auteur van de Aramese tekst, dat het grondplan langs weerszijden symmetrisch is langsheen twee assen. Volgens de horizontaal georiënteerde as stemt de achterste helft van het gebouw overeen met de voorste helft. Volgens de verticale as stemt de linkerhelft overeen met de rechterhelft. Bijgevolg situeert Licht rechts een hal, die overeenstemt met hal L aan de binnenzijde van opening Oc, die overeenstemt met opening M. Openingsuitspraak Oa kan nu worden begrepen. Nadat hij de hallen L en N te heeft aanschouwd, wordt de aandacht van de bezoeker gevestigd op een trappenhuis aan de linkerzijde van het poortgebouw vanaf de straatzijde gezien. Uitspraak Oa wijst erop, dat de toegang tot de trap zich tegenover opening M bevindt. Links van opening Oc leidt een wenteltrap omhoog. Bijhorend trappenhuis van het Nabatese type454 heeft een vierkant grondplan van 2 roeden op 2/14 ellen. De vier poorten met dezelfde afmetingen bevonden zich paarsgewijze tegenover elkaar. Mogelijk leidde de wenteltrap naar het dak van de huizen langs beide zijden van het complex455. uitspraak Ob: afmetingen grondplan trappenhuis Volgens Licht456 hebben de uitspraken Ob, Od en Oe betrekking op het trappenhuis. Dit trappenhuis heeft een grondplan van 2 x 2 roeden of 14 x 14 ellen: “(20) (…) Zijn breedte (20) en zijn lengte één (= dezelfde) afmeting: twee roeden op twee, veertien ellen.” (4Q554 1 III //5Q15 1 II 3). De tekst specificeert op geen enkele wijze, of hier de binnen- of buitenafmetingen worden bedoeld457.
453
Milik 1962: 190, Fitzmyer en Harrington 2002: 58 en García Martínez en Tigchelaar 1998: 1141 recostrueren op dezelfde wijze. 454 Zie hiervoor onder 5.2.1., eerste volume. 455 García Martínez 1992b: 196. 456 Licht 1979: 58. 457 Vergelijking met de voorstellingstechniek op de Tempelrol: zie onder 15.4., eerste volume.
125
uitspraak Od: centrale zuil van de wenteltrap De vierkante zuil van de wenteltrap wordt expliciet vermeld maar de afmetingen ervan zijn verloren gegaan: “(4) En een zuil in het binnenste van de ruimte, waarop de trap rondomheen gaan[de] en omhoog gaan[de] <was>, zijn breedte en [zijn] len[gte zes op zes] (5) in het vierkant.” (5Q15 1 II //4Q554 1 III 21 – 22//4Q554a II 1). Bernhardt458 en Licht459 leiden de afmetingen van 6 ellen op 6 af uit andere afmetingen van de wenteltrap460. De totale doormeter van het interieur van trappenhuis bedraagt 2 roeden of 14 ellen (Ob). Licht neemt de afmeting van 2 ellen muurdikte over van Oc, waar de toegang tot het trappenhuis wordt opgemeten. Uitspraak Oe vermeld een trapbreedte van 4 ellen. Vat men genoemde afmeting van 14 ellen op als zijnde die van het gehele interieur van het trappenhuis, dan blijft er ruimte over voor een vierkante centrale zuil van 6 x 6 ellen: 14 ellen – 8 (= 4 x 2) = 6 ellen. Bij een zuil van 6 x 6 ellen bedraagt de verhouding tot het binnengrondoppervlak van het trappenhuis 14: 6 = 2, 33. Op de Tempelrol bedraagt genoemde verhouding 12: 4 = 3. Opgegraven vierkante trappenhuizen vertonen volgende verhoudingen, in meters461: 3, 6: 1 = 3, 6 (Er-Ram, Nabatese tempel), 3:1 = 3 (Gerasa, Zeustempel), 2, 6: 0, 9 = 2, 88 (Filippopolis, theater), 2: 0, 7 = 2, 85 (Jeruzalem), 2: 0, 75 = 2, 66 (Gerasa, tempel van Artemis), 2, 7: 1,1 = 2, 45 (Mhai). De verhouding op de Tempelrol sluit direct aan bij de maximale van 3, die in Aramees ieuw Jeruzalem benadert die van de minimale, 2, 45. uitspraak Oe: breedte binnenzijde trappenhuis Zoals blijkt uit berekeningen op basis van voorgaande gegevens462 is een trede 4 ellen lang: “(5) En de trap, die omhooggaande <was> aan de zijde van zijn breedte vier ellen (…)” (5Q15 1 II //4Q554a II 1). Uitspraak Of: hoogte van het trappenhuis De meeste onderzoekers463 lezen resten van “twee roeden” maar hiervan is op de foto geen enkel spoor zichtbaar: “(5) (…) en rondomheen gaande en omhoog gaande een hoogte [twee roeden] tot (…)” (5Q15 1 II//4Q554a II 1). Samenvatting Ob, Od, Oe en Of464: het trappenhuis in zijn geheel heeft een grondoppervlak van 2 x 2 roeden of 14 x 14 ellen (Ob). De dikte van de muren van opening Oc – en bijgevolg ook van de muren van het trappenhuis - kunnen in overeenstemming met die van opening M op 2 ellen worden geraamd. De buitenmuren van het trappenhuis waren waarschijnlijk 3 ellen dik omwille van de sterkte. De breedte van de treden bedraagt 4 ellen (Oe). Hierdoor blijven 6 ellen over voor de zijden van de vierkante zuil in het midden (Od). Het trappenhuis is mogelijk 2 roeden hoog (Of). 458
Bernhardt 1970: 60. Licht 1979: 58. 460 Zo ook García Martínez 1992b: 196 en Puech 1995: 91. Betreffende de reconstructie van de tekst: zie commentaar in voetnoot bij 5Q15 1 II 4. 461 Afmetingen: zie Negev 1973: 383. 462 Zie verder onder samenvatting Ob, Od, Oe en Of. 463 Milik 1962b: 190, Bernhardt 1970: 55, García Martínez en Tigchelaar 1998: 1140 en 2005: 5. 464 Licht 1979: 58. 459
126
9.2.4. Bespreking reconstructie Licht Eens het volledige grondplan van een poortgebouw geschetst, valt op, dat niet alle onderdelen van bedoeld plan beschreven zijn. Een scharnierfunctie in de redenering van Licht heeft de uitspraak L over de inkomhal. De centrale ruimte als dusdanig, dit wil zeggen de ruimte gelegen tussen de hallen K en N, wordt niet in haar globale vorm beschreven. Als de interpretatie van Licht hier correct is, dan kan zijn gehele reconstructieplan als waarschijnlijk worden beschouwd. In elk geval hanteert de auteur van Aramees ieuw Jeruzalem op sommige punten een andere beschrijvingstechniek dan die van Ezechiël en die van de Tempelrol465. 9.3. Woonmodules 9.3.1. Aantal woonmodules en hun schikking in een woonblok466 Na de opmeting van een poortgebouw van het woonblok, voert de gids de bezoeker binnenin het woonblok. Volgens García Martínez bevat 5Q15 1 II 6 – 15 de beschrijving van een typisch huis, dat model staat voor alle huizen van een woonblok. De leemten en de onduidelijkheid van de tekst maken de inhoud van bedoelde passus naar het einde toe eerder onbegrijpelijk467. Binnenin het woonblok worden de huizen getoond tussen twee poortgebouwen: acht van een poortgebouw tot aan de hoek van het woonblok en zeven vanaf deze hoek tot aan het andere poortgebouw (5Q15 1 II 6//4Q554a II 3). Dit levert een totaal op van 15 huizen, expliciet vermeld in de tekst, in winkelhaakvorm, tussen twee poortgebouwen (5Q15 1 II 6//4Q554a II 3). Aangezien de woonblokken een vierkant grondplan (51 x 51 roeden/357 ellen) hadden, bedroeg het totaal huizen 60, totaal, dat in de tekst niet wordt genoemd. In het kader van deze structuur moeten de poortgebouwen zich bevonden hebben in het midden van elke zijde van het blok. De desbetreffende passus in de tekst luidt als volgt: “(6) En hij voerde mij [binnen in] het woonblok en hij toonde mij erin de huizen van poort tot poor[(t ( )תרע לתר])עvijftien , ac)]ht aan éé[n zijde naar de hoek] (7) [en zev]en van de hoek tot aan de andere ( )תרעא אחרנאpoort.” (5Q15 1 II//4Q554a II 3). Aangehaalde passus is volgens Licht468 duidelijk in zijn formulering en biedt geen problemen. Men hoeft zich enkel voor te stellen, dat elk blok vier poorten heeft, één in het midden van elke zijde. De aanwezigheid van vier poorten in elk woonblok wordt reeds aangenomen door Milik469. De Aramese tekst verschaft informatie over een kwadrant van de omtrek van een blok. Het gehele blok bestaat uiteraard uit viermaal zulke kwadrant. De visie van Licht kan bij middel van volgende drie punten worden besproken: 1° de voorstelling van Licht berust op de onderstelling, dat een woonblok vier poortgebouwen vertoont, wat in de desbetreffende tekst niet expliciet wordt geformuleerd, 2° de bedoelde passus wordt begrepen als de beschrijving van een segment, in casu een kwart gedeelte, van een woonblok. Dit levert een omtrek op van 465
Zie verder onder 15.3., eerste volume. Zie afbeelding 30.12.2., tweede volume. 467 García Martínez 1992b: 197. Volgens Milik omvatten beide niveaus acht kamers, vier aan elke zijde van een centrale gang van vijf el breed. Toch schrijft hij: “Tous ces détails sont malheureusement laissés sous-entendus par l’auteur.” (1962: 187). Licht 1979: 46: “to obscure for my comprehension.” 468 Licht 1979: 52: “This part of the text is straightforward and poses no difficulties. ” 469 Milik 1962: 185: “(…) et enfin, très en detail, un des quatre porches de l’ilôt (i 15 ii 5). ” 466
127
47 x 47 roeden, waaraan een breedte van 4 roeden per poortgebouw wordt toegevoegd, die als voldoende wordt beschouwd.470 En 3° een zwak punt in de voorstelling is de positie van de hoekmodules. Een woonmodule is 3 roeden lang en 2 ellen breed. Laat men een hoekmodule met zijn breedte aanpalen aan de lengte van een ander hoekmodule, dan blijft er niet genoeg ruimte over ten behoeve van de toegangsopening van eerstgenoemd hoekmodule, die 2 roeden meet471. 9.3.2. Afmetingen en aard woonmodules472 Uit de tekst kan worden opgemaakt, dat een woonmodule drie niveaus vertoont: een gelijkvloers, een verdieping en een terras, respectievelijk aangeduid bij middel van de termen בית, תוen דכ. De buitenomvang bedraagt 3 x 2 roeden = 21 x 14 ellen, de binnenafmetingen waarschijnlijk 19 x 12 ellen. De zinvolle toewijzing van de afmetingen 1 roede x 4 el x 1 roede aan een of meer vertrekken biedt een probleem. Mogelijk betreft het de traphal. Vensters en bijhorende bedden bieden een tweede probleem. Volgens sommigen behoren deze elementen niet toe aan de woonmodules zelf maar aan structuren op de binnenhof van de woonblokken. Een derde probleem biedt de betekenis van de uitdrukking כוי אטימ. Betreft het afgesloten of afsluitbare vensters en op welke wijze werden zijn afgesloten? Naar analogie met de Tempelrol betreft het volgens Yadin473 opbergnissen. Hier wordt de werkwijze van Licht toegepast zoals bij de beschrijving van het poortgebouw van de woonblokken474, de tekst wordt opgedeeld in uitspraken α – ο: α: buitenafmetingen, lengte en breedte, van het gelijkvloers (4Q554a II 4 – 5//5Q15 1 II 7 - 8) β: buitenafmetingen van de verdiepingen (5Q15 1 II 8) γ: totale hoogte van een woonmodule (4Q554a II 5//5Q15 1 II 7) δ: ingang woonmodule (4Q554a II 5; 5Q15 1 II 8 - 9) ε: onduidelijke interieurafmetingen gelijkvloers (4Q554a II 6//5Q15 1 II 9 - 10) ζ: hoogte gelijkvloers (5Q15 1 II 9 10) η: interieuropmeting van een niveau (4Q554a II 7//5Q15 1 II 11) x1: afgeleide informatie: dikte van de muren x2 een woonmodule heeft drie niveaus ι: 22 bedden (5Q15 1 II 11//4Q554a II 7) θ: 11 (?) vensters/nissen boven de bedden (5Q15 1 II 11)
3 roeden x 2 of 21 ellen x 14
expliciete vermelding
3 roeden x 2 of 21 ellen x 14
verwijzing naar α
2 roeden of 14 ellen
expliciete vermelding
in het midden, breedte: 2 roeden/14 ellen
expliciete vermelding
1 roede/7 ellen
expliciete vermelding
19 x 12 ellen
expliciete vermelding
1 el
afleiding uit β en η afleiding uit expliciete vermelding expliciete vermelding
470
Licht 1979: 53: “(…) a sufficiently broad span (…)”. Zie afbeelding 30.13.3., tweede volume. 472 Zie tweede volume: afbeeldingen 30.14.1. en 30.14.2., tweede volume. 473 Zie onder 26.3.9., tweedevolume. 474 Licht 1979: 47 en 54 - 58. 471
128
κ: goot buiten (5Q15 1 II 12) λ: afmetingen van het venster (5Q15 1 II 12) µ: onbestemde afmetingen (4Q554a II 9) ν: platvormen (5Q15 1 II 15) ο:onbestemde afmetingen (5Q15 1 II 15) betreffende het dak (5Q15 1 II 15)
2 ellen hoog, breedte ?, diepte = dikte muur
expliciete vermelding expliciet en verwijzing naar dikte van de muur
19 ellen
expliciet
De vermelde afmetingen laten toe de algemene afmetingen van een woonblok als volgt te specificeren, zoals eerder door Licht475 aangetoond: 1° afmeting gezamenlijke gevellengte woonmodules van hoek tot poort: 7 x 3 roeden + 2 roeden breedte hoekmodule = 23 roeden, 2° afmeting gezamenlijke gevellengte woonmodules van poort tot hoek: 8 x 3 roeden = 24 roeden, 3° totale lengte bebouwde zijde zonder poortgevel: 23 + 24 roeden = 47 roeden en 4° totale lengte bebouwde zijde inclusief poortgevel: 23 + 24 roeden + 4 = 51 roeden476. uitspraak α: buitenafmetingen, lengte en breedte, van het gelijkvloers Nadat het aantal woonmodules tussen twee poortgebouwen en de tussenliggende hoek werd vermeld, worden de afmetingen van de woonmodules meegedeeld. De auteur wendt evenwel niet de algemene term voor “afmeting”, משחה, aan maar wel de specifieke term voor breedte, פותאהו: (7) “(…) Hun afmetingen ()פותאהו de lengte van [de] gelijkvloerse niveaus [drie roeden lang, éénen]twint[ig <ellen> en hun breedte] (8) twee [roed]en, veertien ellen. ” (5Q15 1 II //4Q554a II 4 - 5). Een huis is dus 3 roeden/21 ellen lang en 2 roeden/14 ellen breed. Gelet op uitspraak η, betreft het hier de buitenafmetingen, aangezien daar waarschijnlijk de interieurafmetingen, 19 x 12 ellen, worden meegedeeld. uitspraak β: buitenafmetingen van de verdiepingen De afmetingen van de verdiepingen zijn identiek aan die van de gelijkvloerse niveaus: “(8) En zoals deze <waren> alle verdiepingen ()תוניא.” (5Q15 1 II//4Q55a II 5). Dit wil zeggen, dat de buitenafmetingen van de verdiepingen 21 ellen x 14 bedragen. uitspraak γ: totale hoogte van een woonmodule De totale hoogte van een woonmodule, dit is de totale hoogte van alle niveaus samen, bedraagt 2 roeden of 14 ellen: “(8) (…) [en (hun hoogte tw)]ee [(roeden)], veert[(ien)] el[(le)]n” (5Q15 1 II//4Q554a II 5), zoals opgemerkt door García Martínez “ The total structure is 2 reeds or 14 cubits high.”en Puech “ (…) tou(te)s les chambres/étages (twny’), 2 cannes ou 14 coudées de haut (…)”477.
475
Licht 1979: 53 Eerder onder 9.2.2. werd reeds vermeld, dat volgens Licht de gevelbreedte van een poortgebouw 4 roeden bedraagt, gelet op het verschil tussen een totaal van 47 roeden voor de huizen aan één zijde van een woonblok en de 51 roeden van een volledige buitenzijde van een woonblok (4Q554 1 II 12). 477 García Martínez 1992b: 196; Puech 1995: 91. 476
129
uitspraak δ: ingang woonmodule De toegangspoort tot een woonmodule, 2 roeden/14 ellen breed, bevindt zich in het midden: “(8) (…) en hun poort (9) [ in het centrum de breedt]e <ervan bedroeg> t[we]e roeden, veerti[en] ellen.” (5Q15 1 II//4Q554a II 5), zoals vastgesteld door García Martínez478 en Puech479: “(…) et leur porte au milieu, 2 cannes ou 14 coudées de large.”. García Martínez480 merkt op, dat een toegangspoort met genoemde afmetingen, 2 roeden wel erg breed is voor een huis met een lengte van 3 roeden/21 ellen en een breedte van 2 roeden/14 ellen. Volgens Milik481 vergist de auteur zich hier door de afmetingen te herhalen van de inkomhallen van de woonblokken, zoals geformuleerd in: “(18/15) [en hij toonde mij de afmetingen van de poorten van de woonblok, hun breedte] twee roeden, vee[r]tie[n] ellen en de bree]dt[e.” (5Q15 1 I) Bovendien zou het om een intrusie in de tekst gaan. Milik verklaart niet waarom. Aangezien onmiddellijk hiervoor de gehele hoogte van een gehele woonmodule wordt genoemd is het vermelden van de toegang ervan niet onlogisch. Milik482 voegt op 5Q15 II 9 פותיin, waardoor de afmetingen van drie dimensies worden gerapporteerd: “vier ellen breed, lang en één roede hoog, zeven ellen.” Er wordt niet gepreciseerd in het midden van welke muur zich de toegang bevindt. Logischerwijze kan bedoelde poort alleen maar aangebracht zijn in de lange zijde van een huis en aan de binnenzijde van het woonblok. Dit schept problemen aangaande de toegangspoort van de woonmodules in de rijen van acht op de hoeken van het woonblok. Daar zijn geen 2 roeden meer beschikbaar in de lange zijde zoals kan worden opgemaakt op het hiervoor weergegeven grondplan. De ingang van een woonmodule bevindt zich in elk geval aan de binnenzijde van een woonblok, omdat eerder wordt vermeld, dat de gids de bezoeker binnenin het woonblok heeft binnengeleid 4Q554a II 3//5Q15 1 II 6). uitspraak ε: aankondiging opmeting interieur van een woonmodule Na de opmeting van de buitenafmetingen en de positiebepaling van de ingang worden de afmetingen aan de binnenzijde van de woonmodules aangekondigd483 op 5Q15 1 II 9: “(9) en hij mat de breedte op van het inter]ieur van de gelijkvloerse niveaus en hun binnenzijde, die [van de] ver[diepingen;”. Deze aankondiging volgt logisch op de vermelding van de afmetingen van de toegang tot een module, als naar analogie met de opmeting van het poortgebouw484 de auteur in de persoon van de gids de opmetende beschrijving uitvoert vanop de plaats, waar hij zich bevindt, hier onmiddellijk na het betreden van een module. Aangehaalde uitspraak loopt parallel met de aankondiging van de opmeting van alle ruimten van het gelijkvloers van een poortgebouw in uitspraak J.
478
García Martínez 1992b: 197. Puech 1995: 195. 480 García Martínez 1992b: 197. 481 Milik 1962: 192: aantekening bij de achtste en negende regel. 482 Milik 1962: 190. 483 Puech 1995: 91: “Mesure du milieu (mÛy]’t byt’) de la maison et de l’intérieur (gwh) des chambres, [4 coudées de large], 1 canne ou 7 coudées de long et de haut”. 484 Zie hiervoor onder 9.2.3., eerste volume. 479
130
uitspraak ζ: moeilijk situeerbare afmetingen betreffende het interieur van het gelijkvloers, mogelijk van de traphal Het verband tussen voorgaande uitspraak en uitspraak ζ is onduidelijk: “ellen] (10) [(vier de lengte en de hoogte één roede, zeven ellen)].” (5Q15 1 II //4Q554a II 6). Aangezien, de laatst vermelde afmetingen betrekking hebben op de toegang tot een module en in de vorige uitspraak opmeting van de niveaus aan de interieurzijde wordt aangekondigd, betreffen de genoemde afmetingen een bouwkundig onderdeel, dat zich in de nabijheid van de ingang bevindt. Of het getal “vier” betrekking heeft op ellen is waarschijnlijk, aangezien een afmeting van 4 roeden de afmetingen van een woonmodule zelf zou overschrijden (3 roeden x 2 /14 ellen x 12) en hier dus niet past. Als de lengte van de bedoelde ruimte inderdaad 4 ellen bedraagt, dan is zij kleiner dan het grondoppervlak van een woonmodule en wordt met het opgemeten onderdeel mogelijk de traphal bedoeld, zoals geopperd door García Martínez485. Als dit het geval is, ontbreekt de beschrijving van de trap, zoals bij het poortgebouw486. uitspraak η: hoogte gelijkvloers Uitspraak η luist als volgt: “en <de> hoogte één roede, zeven ellen)” (5Q15 1 II 10//4Q554a II 6). De hoogte van 1 el kan overeenstemmen met de hoogte van één niveau, als de vermelde hoogte van 2 roeden in uitspraak δ betrekking geeft op de totale hoogte van een huis. uitspraak ι: interieuropmeting van een niveau Ondersteld kan worden, dat vervolgens de interieurafmetingen worden vermeld van een niveau, meer bepaald de verdieping, die als laatste element werd genoemd op de voorgaande regel: “(10) […van elk]e kamer negent[ien] ellen [(hun lengte)] (11) [en hun breedte tw]aalf“ (5Q15 1 II//4Q554a II 10). Het eerste letterteken op de 10de regel van 5Q15 1 II is volgens PAM 42.323 א, waarvan de rechterarm is weggebroken. Daarop volgt de vorm דכא, die mogelijk verwijst naar het opgemeten niveau, dit wil zeggen de verdieping. Volgens Milik487 moet voorafgaand aan de genoemde אeen vorm van het werkwoord אכל, “eten” worden gelezen. Bijgevolg vult hij aan bij middel van ואחזיאני משחת בתי מכל[אmet als vertaling“[Et il me montra les dimensions des salles] à manger”. De aangevulde werkwoordsvorm kan een infinitief pəcal zijn: mi’kal > mēkal. Fitzmyer en Harrington, Ditommaso en Cook volgen deze lezing488. Andere onderzoekers zien er een samentrekking in van de prepositie מmet het nomen כל:) met als vertaling “jenes Zimmer”489 en “… Raum”490. Volgens Puech is de lezing van Milik op 5Q15 1 II 10 bty ]mkl’ minder waarschijnlijk is dan de lezing ]bty’491. In laatstgenoemde lezing wordt gerefereerd aan “[binnenafmetingen] van de huizen”. In dit geval wordt met dwkn (5Q15 1 II 13) een 485
Verdere bespreking onder 9.3.3., eerste volume. Zie hiervoor onder 9.2.3. (uitspraken Od en Oe), eerste volume. 487 Milik 1962: 192. 488 Fitzmyer en Harrington 2002: 58 – 59, Ditommaso 2005: 49 een 50 en Cook 2005: 54 – 55. 489 Bernhardt 1970: 71. 490 Maier 1995: 303 en 1997: 327. 491 Puech 1995: 100.
486
131
ruimte bedoeld, “hof, platvorm of terras”, waarvan de afmetingen precies overeenstemmen met die van de centrale kamer van het gelijkvloers, die zelf blijkbaar een soort van triclinium was met 22 bedden en 11 vensters. Onderzoek van foto PAM 42.323 bevestigt de alternatieve lezing van Puech niet. Van de voorgestelde lettertekens bty’ is slechts laatstgenoemd teken bewaard, weliswaar met weggebroken rechterarm. In voorliggend proefschrift wordt aangenomen, dat de vermelde afmeting, “negentien”, betrekking heeft op de interieurlengte van de verdieping van een woonmodule, op voorgaande regel vermeld als תוניא. Geen vertaling bieden Eisenman en Wise, Vermes en García Martínez en Tigchelaar492 . Volgens García Martínez betreft aangehaalde passus nog steeds de afmetingen inzake een woonhuis van een blok493. Volgens hem betreft het mogelijk de binnenafmetingen van het verdiep, dat de vorm heeft van een hal, gewoonweg “de plaats” () ֹ"כָא genoemd, die een oppervlakte heeft van 19 x 12 ellen. Bedoelde afmetingen stemmen overeen met een muurdikte van 1 el, zoals mogelijk kan worden opgemaakt uit het verschil met de afmetingen, vermeld in uitspraak κ: buitenlengte van 21 ellen – 2 x 1 el= 19 ellen en buitenbreedte van 14 ellen – 2 x 1 el = 12 ellen. Gelet op de uitspraak “zoals deze” (5Q15 1 II 8) vertoonde het interieur van het gelijkvloers dezelfde afmetingen. Er moet worden opgemerkt, dat de uitspraken β en ε naar de eerste verdieping verwijzen bij middel van de term תוניא. impliciete informatie: dikte van de muren (x1) en een woonmodule heeft drie niveaus (x2) Als uitspraak ε de interieurafmetingen van een niveau vermeldt, 19 x 12 ellen, en uitspraak α de buitenafmetingen, 3 x 2 roeden of 21 x 14 ellen, dan levert het verschil een muurdikte op van 2 ellen, dit wil zeggen 1 el per muur. Hoewel de tekst er niet expliciet naar verwijst, kan worden aangenomen, dat elke woonmodule meer dan één niveau heeft494. Deze conclusie vloeit voort uit - de vermelding van de afzonderlijke hoogte, telkens 1 roede of 7 ellen, van twee niveaus: “(9) [En hij mat de hoogte op van het inter]ieur van de gelijkvloerse niveaus () en de hoogte van het interi]eur ()מצי[עת, die [van de] verdi[epingen ()ת]וניא: ellen] (5Q15 1 II//4Q554a II 5 – 6) (10) [(vier <de> lengte en <de> hoogte één roede, zeven ellen.)” (5Q15 1 II//4Q554a II 6 - 7). - de gezamenlijke hoogte van twee niveaus wordt eerder vermeld: “(8) [en (hun hoogte tw)]ee [(roeden)], veert[(ien)] el[(le)]n” (5Q15 1 II //4Q554a II 5), nadat de aandacht er werd op gevestigd, dat alle verdiepingen dezelfde afmetingen hebben als de gelijkvloerse niveaus: “(7) Hun afmetingen : de lengte van [(de)] gelijkvloerse niveaus: [drie roeden lang, éénen]twint[ig <ellen> en hun breedte] (5Q15 1 II//4Q554a II 4 - 5) (8) twee [roed]en, veertien ellen. En zoals deze <waren> alle verdiepingen (( ”)תוניא5Q15 1 II//4Q554a II 5). - het gebruik van verschillende termen voor de verschillende niveaus: . een gelijkvloers, “huis” (בתיא/ )בתיgenoemd (5Q15 1 II 7//4Q554a II 4).
492
Eisenman en Wise: 1992: 45, Vermes 1996: 326 en García Martínez en Tigchelaar 1998: 1141 – 1142. 493 García Martínez: 1992b: 197: voetnoot 55. 494 García Martínez 1992b: 196: “The houses possess two floors of identical dimensions: the ground floor which the text identifies as houses ( בתיאand )בתי, and the upper stories which are termed “chambers”” ()תוניא. Puech 1995: 91: “(…) et de même pour tou(te)s les chambres/étages (twny’), 2 cannes ou 14 coudées de haut (…).”
132
. een verdieping, achtereenvolgens “verdieping” (( )תוניא5Q15 1 II 7 en 9) en “kamer” ( ֹ"כָאmet binnenafmetingen 19 x 12 ellen) genoemd (5Q15 1 II 10 - 11) . een dakterras (5Q15 1 II 13; ָ"ֹ ) omwille van de vermelding van randen ()תחומי. Volgens de vertaling van Milik “[Et il mesura la largeur des pièces au milieu du rezde-chaussée et à l’interieur de l’é[tage]: quatre [coudées]; longueur et hauteur: une canne, sept coudées.”495 betreft het hier de afmeting van alle kamers van een woonmodule zowel op het gelijkvloers als op het verdiep. Dit blijkt tevens uit zijn vertaling van תוניא: “’chambres’, dans le contexte: ‘chambres de l’étage, dortoirs’”496. Bernhardt en García Martínez delen deze visie497. Milik verwoordt zijn kijk op de woonhuizen van een woonblok als volgt: “ ביתאet באתי1 II 6 – 10 “maisons” de 3 sur 2 cannes, qui longent les murs interieurs des ilots. Elles doivent être en réalité le rez-de-chaussée au-dessus duquel se trouvaient les תוניאll. 8 – 9, cubicula de mêmes dimensions , sans doute un dortoir. Pour la hauteur de ces maisons à étage on donne d’abord la dimension globale: deux cannes 1.8, et ensuite la hauteur des maisons et des chambres: une canne et une canne, l. 10. Les dimensions des pièces sont: une canne de long et de haut sur 4 coudées de large , ll. 9 – 10 . On supposera qu’il y avait huit pièces au-rez-de-chaussée et huit à l’étage, réparties quatre par quatre des deux côtés du couloir central mesurant 5 coudées sur 2 cannes. Le corridor était parallèle au petit côté de la maison et il communiquait par un escalier avec l’étage.”498. uitspraak θ: 22 bedden Na de interieurafmetingen volgt de aanwezigheid van 22 stuks meubilair, aangeduid door middel van de vorm ערשי, mogelijk bedden per woonmodule: “(11) Een woonmodule tw[e]eën[t]wintig bedd[en.” (5Q15 1 II//4Q554a II 7). Het is niet duidelijk, of bedoelde bedden zich op de verdieping bevinden, aangezien de term בית wordt gebruikt, die zowel de algemene betekenis “woonmodule” heeft als de specifieke betekenis “gelijkvloers”499. Volgens Milik wijzen de meubelstukken op triclinia in een eetzaal500. Welke betekenis er ook wordt aan toegekend, is de vermelding van 22 bedden mijns inziens het enige teken van menselijke bewoning in de gehele tekst, afgezien van de beschrijving van de eredienst in uitvoering. uitspraak κ: 11 (?) vensters/nissen boven de bedden Bovenaan de bedden bevinden zich afsluitbare/afgesloten vensters of nissen: “(11) (…) en <er waren> elf] (gedeeltelijk) afgesloten/afsluitbare/vensters//nissen bovenaa[(n de bedden]” (5Q15 1 II). Aangehaalde passus biedt twee problemen: 1° het aantal vensters/nissen: het aantal van de vensters/nissen is volledig verloren gegaan op 4Q554a, op 5Q15 1 II 11 is slechts het tiental bewaard: [ ערש]י וחדהen 2° de uitdrukking: כוי אטימ, die op haar beurt een dubbel probleem schept: 1° betreft het inderdaad vensters, dit wil zeggen openingen doorheen de gehele dikte van de muur 495
Milik 1962: 192. Milik 1962: 188. 497 Bernhardt 1970: 74 en García Martínez 1992b: 196. 498 Milik 1962: 187. 499 Zie betekenis onder 26.3.2., tweede volume. 500 Zie hiervoor onder uitspraak ζ. 496
133
en 2° hoe de term אטימbegrijpen? Laatstgenoemd probleem wordt behandeld onder 24.10. uitspraak λ: goot buiten 4Q554a II 8 vermeldt een “buitenste goot”: “En] aan de (= hun) zijde de buitenste goot.” Op 5Q15 1 II 12 vult Milik, “caniveau extérieur” aan zonder expliciete verwijzing naar de paralleltekst van 4Q554a II 8 ()ו[לידה אמה בריתא: “Et à côté de la (salle) il y a son caniveau extérieur ()]ולידה אמה בריתא.”501 Andere onderzoekers vertalen als volgt: “äuβere …” (Fachausdruck für ein Bauteil?)502, “äussere Rinnstein”503, “caniveau extérieur”504, “Kanal ausserhalb”505, “outer canal?”506, “outer gutter”507 en “passage”508.Volgens Ditommaso is dit een moeilijke zin, aangezien de structuur, waaraan de goot bevestigd is ongeïdentificeerd blijft509. Samen met Ditommaso wordt hier de vertaling van García Martínez en Tigchelaar gevolgd510. uitspraak µ: afmetingen van het venster Volgens García Martínez beschrijft de auteur de vensters opmetend: “(12) (…) het venster: zijn hoogte, twee [el]len [zijn breedte] en zijn dikte <was> de breedte van de muur […]” (5Q15 1 II). De diepte (dikte) van een venster is gelijk aan de dikte van de muur, omwille van het verschil tussen de buitenafmetingen van een woonmodule, 21 x 14 ellen, en de binnenafmetingen, 19 x 12 ellen, wat 2 ellen in het totaal oplevert en dus 1 el per muur, afmeting die García Martínez onderstelt als hypothese.511 De opbergnissen op de Tempelrol (11Q19) zijn 2 ellen diep (XXXIII (18/11 - 19/12)), terwijl de muur van het huis van het cultusgerei 3 ellen dik is (XXXI (20/11). uitspraak ν: ontoewijsbare afmetingen De volgende uitspraak bevat ontoewijsbare afmetingen: “[…]de eerste/voorste [de leng]te/[breed]te: roeden” (4Q554a II 9). Betreffende welke lengte of hoogte? Of hoort deze uitspraak bij de voorgaande? Wordt “eerste” of “voorste” bedoeld”? Waarvan? uitspraak ο: platvormen Aangezien niets in de tekst er evenwel op wijst, dat er sprake is van een andere localiteit dan een woonhuis van een blok, bestond volgens García Martínez het dak
501
Milik 1962: 192. Beyer 1984: 513. 503 Bernhardt 1970: 72. 504 Milik 1962: 190/192. 505 Maier 1997: 327. 506 García Martínez 1992b: 198. 507 García Martínez 1997: 1140 – 1141, Fitzmyer en Harington 2002: 61 en Cook 2005: 51. 508 Chyutin 1997: 30. 509 Ditommaso 2005: 56. 510 García Martínez en Tigchelaar 1998: 1110. 511 García Martínez 1992b: 198: voetnoot 56. 502
134
van een huis mogelijk uit een platvorm ()דוכ512. Ik treed dit standpunt bij om volgende redenen: 1° er wordt in de korte passus geen melding gemaakt van een ander bouwwerk, dat wordt betreden, 2° de, weliswaar onvolledig bewaarde, beschrijving van het trappenhuis in een poortgebouw neemt een aanvang met het grondoppervlak en wordt verdergezet in de hoogte en 3° de beschrijvende techniek van de auteur berust op summatieve consecutiviteit, in het geval van een woonhuis vanaf het gelijkvloers via de verdieping naar het dakterras513. Dit platvormachtige dak was 19 ellen lang en [12 ellen breed], dit is dezelfde oppervlakte als de twee andere niveaus van een woonhuis: “En hij mat de ra]n[d]en van [de] platvormen op [: hun lengte ne]gentien en [hun] breedte […]”. Laatstgenoemd standpunt wordt in voorliggend proefschrift overgenomen. Het standpunt van Milik, waarvolgens de term דוכverwijst naar een soort hof aan de buitenzijde van het gelijkvloers wordt besproken onder 26.3.5., tweede volume. uitspraak π: ontoewijsbare afmetingen De volgende regels vermelde een dimensie, hoogte, en afmetingen, die niet in een context kunnen worden gesitueerd: “(14) […]o[…]o en [hun] ho[ogte] <waren> geopend xo[…] (15) [en hun breedte? ] dri[e ell]en en [t]ien <ellen> lang […]” (5Q15 1 II). Daarna volgen afmetingen (“drie ellen” en “tien ellen”), waarvan niet met zekerheid kan worden achterhaald, waarop zij betrekking hebben514. 9.3.3. 5Q15 1 I 10 -15: Voortzetting beschrijving woonmodules of nieuwe constructies? Vanaf 5Q15 1 I 10 lopen de meningen aangaande de inhoud van de tekst uiteen. De beschrijving geformuleerd in 5Q15 1 II 10 - 15 wordt, op tweeërlei wijze geïnterpreteerd: 1° volgens García Martínez 515 betreffen de elementen, waarvan de afmetingen vervolgens worden gegeven geen andere constructies dan de woonhuizen zelf en 2° volgens Milik516 behoren deze structuren mogelijk tot andere gebouwen en niet tot de eerder genoemde woonmodules: “[Et il me montra les dimensions des salles] à manger”. Hij denkt aan triclinia wegens de vermelding van 22 bedden. Bernhardt wijst eveneens de visie van Milik af, die een eetzaal in het binnenste van het woonblok voorstelt517. Volgens de onderzoeker betreft het een woonmodule of een ruimte, waarin zich 22 “Sitzpölster” bevinden, als de reconstructie van Milik correct is. Bernhardt laat de mogelijkheid van een woonmodule of een onderdeel ervan open: “ein Haus oder ein Raum”. Milik wordt in zijn interpretatie bij middel van bijzondere constructies, bestemd voor het nuttigen van maaltijden gevolgd door Vermes, Fitzmyer en Harrington, Ditommaso en Cook518. 512
García Martínez 1992b: 198. Zie verder onder 13.3., eerste volume. 514 García Martínez 1992b: “Owing to their patchy character , nothing, except isolated measures, can be elucidated from the rest of the fragments of 1Q32, 2Q24 and 5Q15, which continue the description of the city.”; Puech 1995: 91: “Puis suivent en 5Q15 1 ii 14 – 15 et 4Q ab 1 11 – 14 d’autres mesures sans rapport avec des éléments conservés.” 515 García Martínez 1992b: 197 (tweede alinea) en voetnoot 55. 516 Milik 1962: 188: betreffende de bespreking van de vorm אooo[ ] op regel 5Q15 II 10; García Martínez 1992b: 197: voetnoot 55. 517 Bernhardt 1970: 75. 518 “[And he showed] me the dimensions of the dining-[halls]”: Vermes 1995: 326;”He showed me the houses] for dining(?):” Fitzmyer en Harrington 2002: 58 – 59: “[Then he showed me the measurements 513
135
Naar aanleiding van de term formuleert Milik519 de beschrijving en de opmeting van de huizen als volgt: 1° de “huizen” ( )ביתאvan 3 op 2 roeden bevinden zich aan de binnenzijde van de woonblokken, 2° de genoemde ביתאmoeten worden beschouwd als het gelijkvloers, waarboven zich de תוניאbevinden (5Q15 1 II 8- 9), dit zijn cubicula met dezelfde afmetingen als het gelijkvloers, ongetwijfeld slaapvertrekken. - inzake de hoogte van deze woonmodules met een verdieping wordt eerst de globale afmeting gerapporteerd: 2 roeden (5Q15 1 II 8), 3° vervolgens wordt de hoogte vermeld van de “huizen” en van de “kamers”: respectievelijk 1 roede en nogmaals 1 roede (5Q15 1 II 10//4Q554a II 6), 4° de afmetingen van de vertrekken (מציעת ביתא en [ )כוהו די ת]וניאbedragen 1 roede lang en hoog op 4 ellen breed (5Q15 1 II 9 – 10) en 5° er moet worden aangenomen, dat gelijkvloers en verdieping elk acht vertrekken tellen. Genoemde vertrekken bevinden zich per vier aan beide zijden van de centrale gang, die 5 ellen op 2 meet. Bedoelde gang loopt evenwijdig met de smalle zijde van het gebouw en staat in verbinding met een trap naar de verdieping. Deze gang meet 5 ellen op 2 roeden. Volgens Milik worden al deze details door de auteur ondersteld maar niet expliciet beschreven. Bernhardt vraagt zich af, waar zich zulke kleine maar ongewoon hoge kamers kunnen hebben bevonden520. De woonmodules met één ruimte (per niveau), gelegen langsheen de buitenmuur van het woonblok, komen hier niet voor in aanmerking. Mogelijk werden de oorspronkelijke afmetingen door de scribent verkeerd overgeschreven. Een andere mogelijkheid bestaat erin, dat uitsluitend lengte en breedte werden weergegeven, en dat een latere scribent de hoogte heeft toegevoegd. Een derde mogelijkheid bestaat erin, deze kleine ruimten op te vatten als onderdelen van een bijkomende constructie binnenin het woonblok521. Bernhardt wijst op de problemen, geschapen in de visie, waarin zowel het gelijkvloers als de verdieping opgedeeld zijn in acht hoge maar smalle kamertjes, vier per vier gelegen langsheen een smalle gang. Bernhardt meent te begrijpen uit de visie van Milik, dat er twee soorten woonmodules zijn: modules met één enkele ruimte per niveau, waarvan één slaapplaats op de verdieping en andere met acht smalle kamers langsheen een gang, zowel op het gelijkvloers als op de verdieping. De gebouwen met slechts één ruimte per niveau hebben een zeer geringe hoogte , die slechts de helft van hun breedte bedraagt. Bovendien is over gemeenschappelijke slaapzalen in Qumran niets gekend. In de modules met acht kamers per niveau ontstaat een eigenaardige situatie. Aangezien de gang, volgens Milik, parallel loopt met de smalle zijde van het woonhuis moeten de kamers met hun lange zijde van 7 ellen naar de gang gericht zijn, dit wil zeggen naast elkaar, wat een totale lengte van 14 ellen oplevert. De twee andere van de vier kamers liggen dan achter eerstgenoemde kamers van de gang af gezien. Zij hebben bijgevolg geen directe toegang tot de gang. Dit is in principe mogelijk maar aangezien de smalle kamers bestemd waren voor individuen, moet worden aangenomen, dat zij elk een toegang tot de gang hebben en bijgevolg met hun smalste zijde naar de gang toe gericht zijn. Alle hiervoor vermelde problemen worden vermeden, als men voor de derde mogelijkheid kiest: de smalle kamers maken deel uit van andere constructies dan de woonmodules.
of the houses for dining (?)”: Ditommaso 2005: 50; “and he showed me the measurement houses] of dining”: Cook: 2005: 54 – 55. 519 Milik 1962: 187. 520 Bernhardt 1970: 74 – 75. 521 Bernhardt 1970: 178.
136
García Martínez formuleert een tweeledige kritiek op Milik. Hij522 gaat vooreerst niet akkoord met de interpretatie door Milik van uitspraak ε. Laatstgenoemde acht de afmetingen 4 x 4 ellen x 1 roede van toepassing op alle lokalen van een woonmodule, zowel op hun gelijkvloers als op hun verdieping. Vooreerst onderstelt Milik, dat de vertrekken van 1 roede lang, 4 ellen breed en 1 roede hoog per vier langs weerszijden van een gang van 2 roeden op 5 ellen waren gelegen. Dit biedt volgende problemen: 1° ofwel liggen de kamers parallel met de gang. 8 ellen x 4 breedte levert dan 32 ellen op + 5 ellen van de breedte van gang = 37 ellen, waardoor de binnenlengte van het huis van 19 ellen ver wordt overschreden. Hun lengte van 1 roede komt helemaal niet overeen met die van de breedte van een woonmodule, dit is 2 ellen. In dit geval hebben slechts twee kamers toegang tot de gang en 2° ofwel hebben de bedoelde kamers elk toegang tot de gang. Hun gezamenlijke breedte bedraagt dan 16 ellen, wat meer is dan de 12 ellen binnenbreedte van een huis. Hun lengte van 1 roede laat een breedte van 1 roede over voor een eventuele gang. De tekst laat niet toe op deze of een andere wijze de oppervlakte van een niveau (gelijkvloers of verdieping) op te delen op basis van de maten 4 ellen x 1 roede x 1 roede met uitzondering van de hoogte, die voor een lokaal met genoemde breedte buiten proportie is. García Martínez gaat er niet mee akkoord, dat bij middel van de vermelding van de afmetingen van bedoelde lokalen de beschrijving van de woonmodule afgesloten wordt. Aangezien het laatste element genoemd de ingang is, kan de traphal het eerste element binnen gezichtsbereik zijn. Hij is van oordeel, dat de auteur van de Aramese rol het eerste element beschrijft, dat hij tegenkomt bij het betreden van een woonhuis, hier mogelijk de traphal van een individueel woonmodule, die naar boven leidt. Vervolgens vloeit volgens García Martínez het probleem van de interpretatie van Milik voort uit zijn reconstructie van de uitdrukking בית מכלא, die in geen enkele andere tekst voorkomt523. Bovendien verwijst de term ערשיvolgens García Martínez uitsluitend naar bedden, wiegen of een lijkbaar maar zeker niet naar een triclinium. Volgens de oudere versie van het woordenboek van Westsemietische inscripties is de basisbetekenis van “ ערשlit”524, volgens de jongere versie betekent crš “couch” 525. De term “couch” heeft als betekenis zowel“rustbank” als “sponde”, wat mijns inziens de verwijzing naar aanligbedden niet volledig uitsluit. In één tekst verwijst de term naar een “lijkbaar” en in een ander geval naar de rustbank van een godheid in een tempel526. Volgens Krauss kan de term ook “wieg” betekenen527. Zoals kan worden opgemaakt uit de voorgaande beschrijving van de uitspraken α - ν, onder 9.3.2.wordt in voorliggend proefschrift het standpunt ingenomen, dat de beschrijving van de woonmodules continu verloopt vanaf het gelijkvloers tot aan het dakterrras.
522
García Martínez 1992b: 197: voetnoot 54: “The measurements of this structure are a reed and a half high and a reed deep, which allow us to imagine the stair as a four-cubits ramp (precisely the measurements of the winding staircase of the entrance of the block), similar to the ramps located near the towers”. 523 García Martínez 1992b:197: voetnoot 55; bespreking: zie hiervoor onder uitspraak η: interieuropmeting van een niveau. 524 Jean en Hoftijzer: 1965: 222. 525 Hoftijzer en Jongeling 1995: 890. 526 Jean en Hoftijzer: 1965: 222 en Hoftijzer en Jongeling 1995: 890. 527 Cf. Krauss 1966 : vol I: 65 en 394
137
9.3.4. Verder verloop beschrijving en opmeting Zonder overlappingen met 5Q15 1 II loopt de tekst van 4Q544a II als volgt verder: “(9) [… (en zijn dikte <was> de breedte van de muur) … ] de eerste/voorste [de lengt]e: roeden (10) [… en de andere ellen. En hij mat op de ra(nd)e(n van) de (platvormen: hun lengte: (negenti)]en [ellen] en hun breedte: [(twaalf)] ellen […] (11) [en hun (ho)ogte … geopend xo] … twee roeden, vier ellen (12) [tien en hun breedte (dr)ie elle(n en ) t(ien ell(en lang) …], anderhalve [e]l en hun hoogte binnenin (13) […]xxx het [da]k …, dat boven hen ”. Niettegenstaande de fragmentarische context en verschillende interpretatiemogelijkheden kan volgens García Martínez528 fragment 5Q15 2 betrekking hebben op de modules van een woonblok: “(1) […]ox ramen […] (2) […] alle huizen, diegene, die binnenin o[…] (3) […] elke [po]ort van hem en hun inkomhallen [hun] breed[te …] (4) […] de [z]uilen twaalf ellen […] (5) […] van zuil tot zuil[…]”. Mogelijk vermeldt dit kleine fragment de vestibule (van de woonmodules), meer in het bijzonder de zuilen. De afmetingen, 12 ellen, kunnen betrekking hebben op de hoogte van de zuilen of op de afstand ertussen. 11Q18 6 verschaft nog verdere informatie omtrent de woonblokken, meer specifiek aangaande blokken, gelegen aan de zijde van de stadswal: “(1) [… veertig roeden] tweehonderdtachtig ell[en …] (2) … d]eze woonblokken aan de zijde van [de] stadswal […] (3) […] het zuiden en de helft […]x[…] (4) […]de woonblokken[…]”. 9.3.5. Algemene vorm en afmetingen woonblok en woonmodule: overzicht gegevens in tabelvorm totale omtrek woonblok (8.3.)
4Q554 1 II 12 - 14//5Q15 1I1
peristylium/open ruimte rondom woonblok (8.3.) straatbreedte tussen de woonblokken (8.4.)
4Q554 1 II 14 – 15//2Q24 1: 2 – 3//5Q15 1 I 1 - 2
51 roeden x 51 of 357 ellen x 357 breedte: 3 roeden of 21 ellen
4Q554 1 II 15 – 16//2Q24 1: 4//5Q15 1 I 2
6 roeden of 42 ellen
5Q15 1 II 6//4Q554a II 3
15
aantal woonmodules van poort tot poort (9.3.1.) totaal aantal woonmodules per blok (9.3.1.) aantal woonmodules van hoek tot poort (9.3.1.) afmeting gezamenlijke gevellengte woonmodules van hoek tot poort (9.3.2.) aantal woonmodules van poort tot hoek (9.3.1.) afmeting gezamenlijke gevellengte woonmodules van 528
Licht 1979: 47 en 48; García Martínez 1992b: 194; Puech 1995: 89 Licht 1979: 47 en 48; García Martínez 1992b: 194; Puech 1995: 90 Licht 1979: 47 en 48; García Martínez 1992b: 194; Puech 1995: 90; Licht 1979: 52; García Martínez 1992b: 196
60
García Martínez 1992b: 196
5Q15 1 II 7//4Q554a II 3
7
5Q15 1 II 6//4Q554a II 3
7 x 3 roeden + 2 roeden breedte hoekmodule = 23 roeden 8
Licht 1979: 52; García Martínez 1992b: 196; Puech 1995: 91 Licht 1979: 53
8 x 3 roeden = 24 roeden
García Martínez 1992b: 199.
138
Licht 1979: 52; García Martínez 1992b: 196; Puech 1995: 91; Licht 1979: 53
poort tot hoek (9.3.2.) afmetingen poortgebouw (9.2.1) totale lengte bebouwde zijde zonder poortgevel (9.3.2.) totale lengte bebouwde zijde inclusief poortgevel (9.3.2.) buitenafmetingen, lengte en breedte, van het gelijkvloers (9.3.2.) buitenafmetingen van de verdiepingen (9.3.2.) totale hoogte van een woonmodule (9.3.2.) ingang woonmodule in het midden achtergevel (9.3.2.) moeilijk situeerbare interieurafmetingen (traphal?) (9.3.2.) hoogte gelijkvloers (9.3.2.) interieuropmeting van een niveau (9.3.2.) afgeleide informatie: dikte van de muren (9.3.2.) afgeleide informatie: aantal niveaus per module (9.3.2.) 22 bedden (9.3.2.)
H-O
23 + 24 roeden = 47 roeden
Licht 1979: 54 – 58; García Martínez 1992b: 195; Puech 1995: 91 Licht 1979: 53
23 + 24 roeden + 4 = 51 roeden
Licht 1979: 53
α
3 roeden x 2 of 21 ellen x 14
β
3 roeden x 2 of 21 ellen x 14
Milik 1962: 187; Licht 1979: 52; García Martínez 1992b: 196; Puech 1995: 91; García Martínez 1992b: 196; Puech 1995: 91
γ
2 roeden of 14 ellen breedte : 2 roeden of 14 ellen
δ
Milik 1962: 187; García Martínez 1992b: 196 García Martínez 1992b: 196
ζ
η ι
1 roede of 7 ellen 19 ellen x 12
x1
1 el
x2
drie
θ
vensters/nissen boven de bedden (9.3.2.) goot buiten (9.3.2.)
κ
afmetingen van het venster (9.3.2.)
ν
platvormen (9.3.2.)
π
11 (?)
λ 2 ellen hoog, breedte ?, diepte = dikte muur 19 ellen
Puech 1995: 91
Milik 1962: 192; García Martínez 1992b: 196; Puech 1995: 91 Milik 1962: 192; Puech 1995: 91 Milik 1962: 192; García Martínez 1992b: 196 Puech 1995: 91
García Martínez 1992b: 196
9.3.6. Visie Chyutin In de visie van Chyutin529 omsluiten de woonmodules het woonblok niet maar staan zij parallel opgesteld, acht rijen in totaal van de ene zijde van het vierkant tot aan de tegenoverliggende. Elke woonmodule met een oppervlak van 3 x 2 roeden530 heeft een hof ( )דֹּכָּן531. met identieke oppervlakte. Hof en woonhuis zijn samen even diep als een 529
Chyutin 1997: 92 – 93. Chyutin 1997: 92 – 98. 531 Chyutin 1997: 92: “courtyard”. 530
139
poortgebouw: 4 roeden breed532. De woonmodules hebben twee verdiepen van elk 1 roede hoog, met een totale hoogte van 2 roeden. Binnenin is elke verdiep 6 ellen hoog en de zoldering is 1 el dik. De hoogte van de modules is dezelfde als die van de poternen en de poortgebouwen van het blok, die beiden ook twee verdiepen tellen. De muren van de huizen zijn 1 el dik, zoals bij de poorten, wat aan binnenafmetingen 19 x 12 ellen oplevert. De toegang tot de huizen bevindt zich in het midden van de achtergevel. Daar is ook een trap aangebracht, die vanuit de hof naar de eerste verdieping leidt533. De verdieping is opgedeeld in vier cellen met 4 ellen breedte. Er worden ook eethuizen beschreven, die kunnen gelegen zijn op het gelijkvloers van de huizen of hiertoe special ingerichte huizen. Een eetruimte meet binnen 19 x 21 ellen en binnenin staan rondom rond 22 bedden opgesteld. Een bed meet 2 x 1 el. De eetruimte met een ingang van 2 roeden (=14 ellen) breed. Er bevinden zich elf afgesloten ramen boven de bedden aan de achterzijde van het huis. Het betreft hier een rij afgesloten of doorschijnende stenen elementen, versierd bij middel van afbeeldingen van palmbomen van elkaar afgescheiden, om aldus een opening te scheppen. De achterzijde van de huizen biedt aldus een uitzicht van afwisselend afgesloten en open vensters. De tien openingen aldus gecreëerd, leveren samen met de afgesloten ramen de totale lengte op van het huis: 21 ellen. De afgesloten vensters kunnen worden beschouwd als bergruimten. De binnenafmetingen van de hoven bedragen 19 x 13 ellen en worden omgeven door een muur van 1 el dik. De afmeting van 51 roeden van een zijde van een woonblok bestaat uit 3 roeden (= lengte woonmodule) x 15 (= aantal modules) + 6 roeden (= breedte poortgebouw) = 51 roeden. Tussen de parallelle rijen woonmodules lopen stegen van 19 ellen breed. Een grote straat, die de twee enige tegenover elkaar gelegen poortgebouwen verbindt, is 6 roeden breed, even breed als de genoemde gebouwen. Aan de zijden, die niet volledig worden afgesloten bij middel van de gevel van de woonmodules tekent Chyutin534 muren en in het midden van zulke zijde situeert hij een poterne ()שפש. Vier punten van kritiek op de visie van Chyutin535 kunnen als volgt worden geformuleerd: 1° Chyutin houdt onvoldoende rekening met de desbetreffende passus, die duidelijk bepaalt, dat acht woonmodules zich aan één zijde naar de hoek bevinden en zeven van de (= deze) hoek tot aan de andere (= de volgende) poort. In de door hem voorgestelde opstelling speelt de tweede poort, die wordt genoemd, geen rol. In de twee rijen bestaande uit acht woonmodules + poortgebouw + zeven woonmodules komt maar éénmaal een poort voor. In de andere rijen komen helemaal geen poorten voor, 2° hij begrijpt de vorm " ֹו ָכ ַנ?ָאop 5Q15 1 II 13 [als “courtyard” en niet als platvorm. Hij neemt aan, dat zulke hof dezelfde afmeting heeft als het grondplan van een woonmodule. Dit laat geen opstelling toe zoals voorgesteld door Licht, omdat dit problemen oplevert bij de hoekmodules, 3° hij introduceert de poternen in de structuur van een blok, wat begrijpelijk is, als men de reconstructie van de eerste kolom van 5Q15 volgt, zoals uitgevoerd door Milik. Daar komen de poternen immers aan bod in het kader van de beschrijving van de woonblokken en 4° hij begrijpt de uitdrukking אמה בריתאop 4Q544a II 8, door hem als amah gelezen, als een soort stegen536.
532
Chyutin 1997: 89. Chyutin 1997: fig 15, 16 en 17. 534 Chyutin 1997: 93: figuur 14. 535 Betreffende de visie van Chyutin: zie afbeeldingen 30.13.1. – 30.13.4., tweede volume. 536 Chyutin 1997: 92: “alleys”. 533
140
10. Stadsplattegrond en ligging tempel 10.1. Algemene vorm stadsplan In de meetkunde kan een vierhoek, waarvan de vier zijden niet gelijk zijn maar wel twee aan twee een rechthoek of een parallellogram zijn. De meest voor de hand liggende vorm van een stadsomwalling is uiteraard eerstgenoemde. Hoewel dit nergens expliciet kan uit worden afgeleid, lijkt plaatsbepaling bij middel van hoeken betrekking te hebben op rechte hoeken. De passus inzake de hoeksteen in Jesaja 28 kan hiervoor als richtingaangevend worden beschouwd: “(16) Zie! Ik leg een grondsteen in Sion, een beproefde teen, een kostbare hoeksteen, die goed gegrondvest is. Degene, die gelooft zal zich niet haasten. (17) En ik zal gericht stellen naar het richtsnoer en de gerechtigheid naar het paslood (…)” 10.2. Rechthoekige omtrek als weergave verhoudingen binnen een vierkant Chyutin heeft er terecht op gewezen, dat de verhouding van de lengte tot de breedte van de stadsomtrek in Aramees ieuw Jeruzalem de verhouding weergeeft tussen de zijde en de diagonaal van een vierkant: 100 : 140 = 5: 7537. Als Ezechiël 48 de inspiratiebron is van de Aramese tekst, dan is het vierkante grondplan, zoals daar beschreven, bijgevolg niet helemaal verloren gegaan: “(30) en dit de uitgangen van de stad: vanaf de hoek van het noorden: 4500 maten (31) en de poorten van de stad naar de naar stammen van Israël: drie poorten in het noorden: één poort van Ruben, één poort van Juda, één poort van Levi (32) en naar de hoek van het oosten: 4 500 maten en drie poorten: één poort van Jozef, één poort van Benjamin, één poort van Dan (33) en de hoek van het zuiden: 4500 maten en drie poorten: één poort van Simeon, één poort van Issaḥar, één poort van Zebulon (34) de hoek van het westen: 4 500 maten en drie poorten: één poort van Gad, één poort van Ašer, één poort van aftali (35) rondomheen: 18 000 <maten>; en vanaf die dag < luidt> de naam van de stad: ‘de Heer is daar.’” Het vierkant wordt niet meer op directe wijze in zijn eenvoudige verschijningsvorm weergegeven maar indirect bij middel van zijn interne verhoudingen, dit wil zeggen bij middel van een inzicht in de verhoudingen binnenin een vierkant538. De auteur van Aramees ieuw Jeruzalem was dus nog creatiever ten aanzien van zijn inspiratiebron dan reeds door García Martínez vermeld539. De auteur heeft de vorm van het grondplan getransponeerd van een vierkant in een rechthoek. Deze operatie werd echter niet willekeurig uitgevoerd, want de verhouding lengte/breedte weerspiegelt de interne verhouding binnenin een vierkant. Hoewel een aantal onderzoekers zich verwonderen over de rechthoekige vorm van de stad in de Aramese tekst is genoemde vorm niet helemaal afwezig in de heiligdommen beschreven in de Tanach. Meer bepaald de omheining van de voorhof van de tabernakel heeft een rechthoekige omtrek van 100 x 50 ellen (Ex 27: 9 – 18; 38: 9 – 13).
537
Chyutin 1997: 142. Zie ook onder 4.2. (8.: getallenraadsels), eerste volume. 539 García Martínez 1988: 449. 538
141
10.3. Vierkant/rechthoek en omwikkeling Qumranrollen Uit archeologische vondsten in Qumran kan worden opgemaakt, dat er een direct verband bestaat tussen vierkant en rechthoek. Yadin vestigt er de aandacht op, dat in grot 1 16 rechthoekige linnen doeken werden gevonden met een patroon, ingeweven bij middel van blauwe linnen draad540. Op basis van de Mišna541. kan worden aangenomen, dat genoemde doeken werden aangewend, om heilige geschriften in te wikkelen. Hoewel de vorm eenvoudig lijkt, vergde de aanmaak van de genoemde doeken bijzondere vaardigheid. Vier rechthoeken zijn concentrisch om elkaar heen geschikt. De centrale figuur is een rechthoek, de twee buitensten zijn veeleer vierkant. De afmeting van de doeken zelf is bijna volledig vierkant: 57 x 60 cm542. Heeft dit patroon een religieuze betekenis? De voor de hand liggende suggestie is, dat hier de grondplannen van religieuze gebouwen worden voorgesteld. In de Codex Amiatinus wordt de tabernakel voorgesteld bij middel van een rechthoek. De figuren op de doeken van Qumran stemmen hiermee niet overeen evenmin als met het vierkante grondplan van de tempel en de stad in Ezechiël. Yadin is van oordeel, dat er een verband bestaat met het tempelcomplex, zoals beschreven op de Tempelrol, maar kan verschillende details niet verklaren. Het opbergen van de heilige teksten in doeken met genoemd motief is volgens hem dezelfde daad als het opbergen ervan in de tempel. 10.4. Omheining voorhof tabernakel543 De beschrijving van de omheining van de voorhof rondom heen de tabernakel sluit op een andere wijze aan bij Aramees ieuw Jeruzalem. De vorm ervan is immers rechthoekig: van de voorhof op analytische wijze tweedimensionaal beschreven bij middel van de vier zijden: 1° noordzijde: 100 ellen544, 2° zuidzijde: 100 ellen545, 3° westzijde: 50 ellen546 en 4° oostzijde: 50 ellen547. Zoals op de Tempelrol wordt de breedte van de poort vermeld. De draperieën zijn bevestigd aan 20 palen aan de lange zijden, aan tien palen aan de westzijde en tweemaal drie aan de oostzijde en vier voor het deksel. 10.5. Ligging van de tempel548 Over de lokalisatie van de tempel bestaat onenigheid. Enerzijds wordt de tempel links of ten noorden van de breedste boulevard gesitueerd, anderzijds wordt de tempel bovendien in een bijzonder gedeelte van de omtrek van 140 x 100 stadia gesitueerd.
540
Yadin 1983: 198 – 200. Mišnā Kelīm 28: 4: “Omwikkelingen voor rollen (8חוֹת ְספָ ִרי+ְ ”… ) ִמ ְט. Zie ook Sukenik 1955: 18 vv. 542 Zie afbeelding 30.4., tweede volume. 543 Zie afbeelding 30.5., tweede volume. 544 Taba: Ex 27: 11; Tabj: Ex 38: 11. 545 Taba: Ex 27: 11; Tabj: Ex 38: 9. 546 Taba: Ex 27: 12; Tabj: Ex 38: 12. 547 Taba: Ex 27: 13; Tabj: Ex 38: 13; variant: poort in de oostzijde: 15 x 2 ellen + deksel: 20 ellen; Taba: Ex 27: 14 – 16; Tabj: Ex 38: 14 – 15 en 18. 548 Zie afbeeldingen 30.2. , 30.7.1., 30.7.2. en 30.8., tweede volume. 541
142
Aangezien de tekst betrekking heeft op de oriëntatie van verkeersaders bij middel van hoofdwindrichtingen, kan de plaatsbepaling van een gebouw in zulke context slechts resulteren in een lokatie links/rechts of boven/onder van een verkeersader. Gelet op de leesbare lettertekens komt uitsluitend de term לA ְמ-ַ in aanmerking, om de lokatie van de tempel aan te duiden. Genoemd nomen betekent zowel “links” als “noorden”. Eenzelfde semantische situatie doet zich voor bij het nomen י.ִַ י, dat zowel “rechterzijde” als “zuiden” betekent.549 De positiebepaling bij middel van eerstgenoemd nomen geschiedt in de tekst ten opzichte van de breedste van alle boulevards. Dit houdt in elk geval in, dat de tempel zich niet op maar naast de desbetreffende boulevard bevindt. De desbetreffende passus komt voor op twee manuscripten:”<En> de d[e]rde, die li[nk]s/ten no[ord]en van de tempel, mat hij op:” (4Q554 1 II 18 //5Q15 1 I 3 – 4)”. Aangaande de zekerheidsgraad van de lezing van de vorm לA ְמ-ַ dient het volgende te worden opgemerkt: 1° 4Q554 1 II 18: ש]מא[ל: śin: slechts het uiterste uiteinde van de rechterarm bewaard; lāmed: volledig bewaard en 2° 5Q15 1 I 4: שמא([ל: lāmed: volledig bewaard. Bij toekenning van één van de twee betekenissen onderscheiden zich twee groepen onderzoekers. Een aantal onderzoekers hanteert de betekenis “ten noorden”.550 Andere onderzoekers vertalen bij middel van “links”.551 Volgens Puech loopt de breedte van alle boulevards ten noorden van de tempel552. Volgens Maier zijn beide betekenissen van toepassing553. De tempel lag niet in het centrum, aangezien de oost-weststraat van stadspoort tot stadspoort voert, dit wil zeggen tussen haar en de noordelijke hoofdstraat, de breedste van de zes boulevards. Deze ligging van de tempel kan worden verklaard door het feit, dat de offerdieren langs de noordzijde van de tempel worden binnengevoerd en daar verwerkt. Waarschijnlijk voerde geen enkele straat rechtstreeks naar de tempel. Spijtig genoeg zijn de gegevens over de tempelpoorten en hun onderlinge afstanden slechts gedeeltelijk bewaard. Mochten zij in een vierkant geordend zijn, dan moet de strook van 40 res aan de west- of oostrand gelegen hebben. Volgens Maier kan worden aangenomen, dat de beide breedste boulevards verband houden met de positie van de tempel: in het noordwesten? Yarbro Collins laat beide mogelijkheden open en vertaalt bij middel van “left (north)”554. Volgens Eisenman en Wise bevindt de poort van Levi zich in het midden van de oostelijke muur, in rechte lijn tegenover het offeraltaar en de ingang van de tempel555.
549
In het Hebreeuws bestaat eenzelfde semantische situatie van polysemie: מאֹל-ְ betekent zowel “linkerzijde” als “noorden”, terwijl י ִָמיzowel “rechts” als “zuiden” betekent. 550 Milik 1962 185 (de breedste straten zijn de middelste en verzekeren het verkeer van en naar de tempel), 190 en 191, Beyer 1984: 217, García Martínez 1992b: 194, García Martínez en van der Woude 1995: 151 en 153 en 2007: 601 en 603. 551 Licht 1979: 49, García Martínez 1987: 219, Maier 1995 I: 301 (5Q15), García Martínez 1996: 131 en García Martínez en Tigchelaar 1998: 1108 en 1109 (4Q554) en 1138 – 1139 (5Q15). 552 Puech 2003: 383 en 390. 553 Maier 1995 II: 734: noot: 721 en 1997: 322: voetnoot 1054. 554 Yarbro Collins 2006: 247. 555 Eisenman en Wise 1992: 45.
143
Bij de lokalisatie van de tempel moet eerst worden bepaald, vanuit welk oriëntatiepunt de begrippen “links” en “ten noorden” moeten worden gezien. Het meest voor de hand liggend is het oosten. Vanuit deze windrichting gezien betekent “links” onder de breedste boulevard en “ten noorden” erboven. De ligging van de tempel wordt niet gedefinieerd ten opzichte van een verticale as, dit wil zeggen een noord-zuidas. Mogelijk komt de centrale noord-zuidboulevard hiervoor in aanmerking. De tempel kan dus op de vier hoeken van het kruispunt, gevormd door de twee breedste boulevards liggen. Aangezien de term שמאלtwee verschillende betekenissen heeft, kan de vraag worden gesteld, of de auteur bedoelde term niet bewust heeft aangewend, om de lezer in het ongewisse te laten omtrent de preciese ligging van de tempel556. Mocht dit zijn bedoeling zijn geweest, dan is zijn werkwijze in dit geval in strijd met de indruk van volledigheid en nauwgezetheid, die, hij bij de toehoorder/lezer wil opwekken557. De combinatie van andere kostbare gesteenten en materialen, genoemd in Aramees ieuw Jeruzalem, met het veralgemeende gebruik van witte steen, waarmee zowel de stad zelf als haar straten zijn bekleed, wijst mogelijk op de goddelijke aanwezigheid in de tempel, gelegen in de stad. De witte steen wordt immers op gelijkwaardige basis genoemd met andere kostbare gesteenten in een lofzang op Babylon558. 10.6. Uiteenlopende visies op het grondplan van /ieuw Jeruzalem 10.6.1. Twee visies Het probleem van de ligging van de tempel is verbonden aan de totaalvisie op het grondplan van het Nieuwe Jeruzalem. Dienaangaande werden twee visies geformuleerd zij het niet steeds op even expliciete wijze: a. ofwel omsluit de stadsomwalling van 140 + 100 + 140 + 100 = 480 stadia (= ca 32 x 23 km = ca 110 km)559 wel degelijk de gehele stad als woongebied met in haar midden de tempel. b. ofwel dient er rekening te worden gehouden met een onderverdeling binnenin de genoemde omtrek van 480 stadia op basis van de reinheidsgraad en bevindt de tempel zich niet in het woongebied. Een aantal onderzoekers, die Aramees ieuw Jerzuzalem wel behandelen, vermijden een standpunt in te nemen. Schiffman ontwijkt een stellingname door de ligging van de tempel niet te vermelden560. In hun inleiding tot een bloemlezing in vertaling situeren Eisenman en Wise de tempel ten aanzien van de poort van Levi in de oostelijke muur maar gewagen zij niet van een heilig en een profaan gebied561. Cook562 vermeldt de ligging van de tempel op generlei wijze in zijn inleiding tot een bloemlezing in vertaling.
556
Zie ook 4.2. (8.: (getallen)raadsels), eerste volume. Zie onder 13.1., eerste volume. 558 Zie onder 8.9., 14.2.2. en 16.3., eerste volume. 559 García Martínez 1992b: 194. 560 Schiffman 1995: 394. 561 Eisenman en Wise 1992: 45. 562 Cook 1996 180. 557
144
10.6.2. Visie a, gesteund op de lezing van 4Q554 1 II 18 – 19//5Q15 1 I 3 - 4: tempel in de stad/breedste boulevard binnenin de stad563 In deze visie houden de onderzoekers zich aan de gegevens van de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem. Ten eerste heeft de stad een rechthoekige omtrek van 140 x 100 stadia. Ten tweede bevat elk van de walsegmenten drie tegenover elkaar gelegen poorten. Ten derde lopen er van de zes boulevards drie noord-zuid en drie oost-west. Eén van elke groep is breder dan de twee andere. Van de breedste noordzuidboulevard wordt in de tekst gespecificeerd, dat hij de middelste is van de drie, van de breedste oost-westboulevard, tevens de breedste van allen, wordt de ligging ten aanzien van de twee andere niet aangegeven. Volgens Puech is de breedste boulevard de middelste van de drie oost-westassen564 en verbindt hij de poorten van Levi en Zebulon met elkaar565. De cardo verbindt twee poorten, genoemd naar Benjamin en Naftali, de jongste zonen van Rachel en Bilba, enerzijds en de decumanus verbindt de twee poorten, genoemd naar Levi en Zebulon, zonen van Lea, anderzijds566. Ten vierde ligt de tempel ten noorden/links van de breedste boulevard en wel degelijk in de bewoonde stad zelf. Hier kan worden aan toegevoegd, dat de ligging van het heiligdom in het midden van de bewoonde zone niet wordt tegengesproken door de legering van des stammen in umeri 2: 2: “De kinderen van Israël zullen zich legeren, ieder onder zijn vaandel, volgens de tekens van het huis van hun vaderen, rondom tegenover de tent van de samenkomst zullen zij zich legeren.” Daarna worden het aantal leden per stam en hun oversten opgesomd. Een bijzondere jongere versie van een nieuw Jeruzalem met de tempel in de bewoonde stad biedt de Apocalyps van Johannes, waar weliswaar geen tempel in architectonische zin aanwezig is maar wel in metaforische zin567. God zelf en zijn lam zijn de tempel (21: 22). Volgens Johns gaat García Martínez te ver, als hij het Aramese ieuw Jeruzalem als “missing link” bestempelt van een traditie, die uitmondt in de Apocalyps van Johannes.568 Het bezwaar van Johns wordt tegengesproken door de hiervoor genoemde teksten. Als onderdeel van het priestergeschrift gaat umeri terug tot de zesde eeuw v .C.. De Apocalyps van Johannes werd in de eerste eeuw van onze jaartelling opgesteld. Aramees ieuw Jeruzalem werd geschreven tussen 250 en 200 v.C. en is zowel naar tempelligging als in chronologisch opzicht een schakel in een traditie. De plaats van de tempel wordt evenmin tegengesproken door het gebruik van edele materialen569. Één van de stenen op het borststuk van de ‘efōd is van onyx. Electrum wordt rechtstreeks in verband gebracht met de verschijning van God, de vloer onder de voeten van God, zijn troon en het sieraad van de koning van Tyrus in de hof van Eden zijn in saffier. Robijn is de grondstof, door God toegezegd voor de bouw van de poorten van Jeruzalem. Ten vijfde is genoemde stad volledig bebouwd bij middel van woonblokken. García Martínez570, Puech571 en minder expliciet Maier572 nemen dit standpunt in. 563
Zie afbeelding 30.2., tweede volume. Puech 1995: 90. 565 Puech 2003: 383 en 390. 566 Puech 2003: 390. 567 Yarbro Collins 2006: 253: “”(…) the gathering of God and the Lamb constitutes a metaphorical temple within the city.” 568 Johns 2006: 266 – 267; García Martínez 1992b: 186. 569 Uitvoerige bespreking: zie hoofdstuk 17. 570 García Martínez 1983, 1992b en 2000. 571 Puech 1995 en 2003. 572 Maier 1997. 564
145
10.6.3. Visie b, op basis van Ezechiël: tempel buiten de stad/breedste boulevard aan de rand van de stad.573 Om deze visie te begrijpen zijn twee verschillende passussen van Ezechiël (45: 5 – 6 en 48: 8 – 22) van belang. De toewijzing van het land aan de 11 stammen wordt beschreven geschiedt bij middel van de toekenning van een horizontale strook aan elke stam. Bedoelde stroken worden opgesomd van noord naar zuid: Dan, Naftali, Ašer, Manasse, Efraïm, Ruben, Juda, Benjamin, Simeon, Issaḥar en Zebulon (48: 1 – 7; 23 – 29)574. De strook, die in het midden van het land ligt, wordt verdeeld tussen de priesters, de Levieten en de profane stad enerzijds en het staatshoofd anderzijds575: 1) een vierkant gebied van 25 000 x 25 000 ellen wordt afgebakend (48: 8 en 20). Dit is de מָ ה$ר,ְ in brede zin. Genoemd vierkant gebied wordt als volgt verder opgedeeld: 1° een eerste strook land van 10 000 x 25 000 wordt toegewezen aan de priesters (Ez 45: 1 – 4; 48: 9 - 12). Dit is de מָ ה$ר,ְ in beperkte zin, dit wil zeggen de ֶמַ ת\הַ ֹד$ר,ְ , “מה$ר ָ ,ְ van het heilige“ (48: 10 - 12). 2° een tweede strook land van 10 000 x 25 000 ellen wordt toegewezen aan de Levieten (45: 5; 48: 13 - 14). 3° de stad zelf (4 500 x 4 500 ellen) is in het centrum van de derde strook gelegen met een oppervlak van 25 000 x 5 000 ellen (publiek domein) (45: 6; 48: 15 - 20). 4° aan de rechter- en aan de linkerzijde van de drie genoemde delen, die één groot vierkant vormen bevindt zich een open terrein. Dit is het land van de vorst (48: 21 22). De tempel (500 x 500 ellen) bevindt zich niet in de stad zelf maar binnen het gebied van de priesters (45: 4; 48: 10: in het midden ervan). De meeste onderzoekers situeren het deel van de Levieten noordelijk ten aanzien van dat van de priesters.576: Volgens Block577 daarentegen ligt de strook van de Levieten tussen het deel van de priesters en het publieke domein in het zuiden. Bedoelde visie vertrekt van de onderverdeling van het vierkante gebied in stroken op basis van hun reinheidsgraad en hiermee verbonden de ligging van de tempel. Aangezien in de Aramese tekst de breedste boulevard wordt gesitueerd ten opzichte van de tempel speelt de ligging van eerstgenoemde een belangrijke rol in visie b. De aanhanger van bedoelde visie trachten tevens de afmetingen, vermeld in Ezechiël, in overeenstemming te brengen met die van de Aramese tekst. Milik poogt de afmetingen van het heilige gebied (מה$ר ָ ,) ְ in Ezechiël te verzoenen met die van het Nieuwe Jeruzalem in de Aramese tekst. Het gehele gebied in dit Nieuwe Jeruzalem deelt hij op in vier horizontale stroken: eerst de strook van de Levieten, daarna die van de priesters met de tempel, vervolgens een neutrale strook als reinheidsbuffer en ten slotte de strook voor de profane stad. De drie eerstgenoemde stroken vormen samen een vierkant. Dit vierkant gebied ligt noordelijk van de strook met de profane stad. Bedoelde visie berust op zes beschouwingen578: 573
Zie afbeeldingen 30.7.1., 30.7.2. en 30.8., tweede volume. Zie afbeelding 30.17., tweede volume. 575 Zie afbeelding 30.18., tweede volume. 576 Bernhardt 1970: 41, Fuhs 1988: 271, Allen 1990: 282, Cooke 1960: 532, Zimmerli 1969: 1221 – 1224, Zimmerli 1983: 535, Chyutin 1997: figuur 9. 577 Block 1998: 733. 578 Milik 1962: 185. 574
146
1° harmonisering afmetingen: de grote omwalling, genoemd in de manuscripten van grot 4, is 140 stadia lang van zuid naar noord en 100 van oost naar west. Is een stadion 30 roeden = 210 ellen, dan is de omtrek van het Nieuwe Jeruzalem ongeveer identiek aan die van het vierkante gebied in de מָ ה$ר,ְ in brede zin (Ez 48: 20): (140 x 2 x 210) + (100 x 2 x 210) = 100 800 ellen tegenover 25 000 x 4 = 100 000 ellen. 2° inhoud van de omwalling: gelet op de genoemde overeenstemming in oppervlakte, omgeeft de volledige omwalling van 140 x 100 ellen zowel de מה$ר ָ ,ְ in beperkte zin (Ez 45: 1 – 5; 48: 9 – 14) als het gebied van de stad ten zuiden ervan (Ez 45: 6 en 48: 15 – 18). Hier wijkt Milik voor een eerste maal af van Ezechiël, waar de omwalling met 12 poorten een oppervlakte van 4 500 x 4 500 eenheden omsluit. 3° vier horizontale stroken: door de 12 poorten bij middel van boulevards579 met elkaar te verbinden, worden vier identieke horizontale stroken gevormd van 35 x 100 stadia, waarvan de drie noordelijke bij benadering een vierkant vormen van 105 x 100 stadia = 22 050 x 21 000 stadia. Dit stemt overeen met de rechthoek van het heilige gebied (45: 1 en 5: priesters + Levieten) van 25 000 x 20 000 stadia. Hier wijkt Milik voor een tweede maal af van Ezechiël, waar slechts sprake is van drie horizontale stroken. 4° volgens Milik loopt de (breedste ?) oost-westboulevard niet door de bewoonde stad. Twee van de zes boulevards zijn breder dan de andere, omdat zij het verkeer naar de tempel leiden. Het betreft respectievelijk de middelste noord-zuidboulevard en de oost-westboulevard, die ten noorden loopt van de tempel: “Deux des six avenues de l’écrit araméen sont plus larges que les autres car elles assuraient l’important traffic vers le Temple; c’est l’avenue nord-sud médiane (5Q15 1 i 5-6) et l’avenue estouest ‘qui est au nord du Temple’ (ll. 3 – 4). Le Temple était donc au centre de la bande centrale de la ‘part consacrée’, mais touchant à sa limite nord. ” (1962: 185). Met het oosten als oriëntatiepunt ligt de tempel dus links van de breedste van alle boulevards. Milik vermeldt dit niet. In elk geval bevindt de tempel zich op het gebied van de priesters, zoals de tempel van Ezechiël 45: 2 – 4 en 48: 9 – 12. Bij middel van de breedste boulevard stond hij in verbinding met het gebied van de Levieten ten noorden ervan (Ez 45: 5 en 48: 13). De plaatsbepaling van de breedste boulevard door Milik berust op zuivere willekeur evenals die van de tempel. 5°. reinheidsbuffer: de strook tussen die van de priesters en die van de stad diende als reinheidsbuffer tussen het heilige gedeelte en het lekengedeelte omwille van de zorg om cultusreinheid van de sekteleden van Qumran. Zoals reeds eerder geformuleerd wijkt Milik af van Ezechiël door het aantal stroken op te drijven van drie naar vier. Spil in de redenering van Milik is beschouwing 4°. Hierin poneert hij, dat de tempel zich bevindt in het centrum van de centrale strook van de מה$ר ָ ,ְ in brede zin, een concept, waarvan in de Aramese tekst hoegenaamd geen sprake is. Volgens Milik zijn stad en tempel dus op duidelijke wijze van elkaar gescheiden. Dit is in tegenspraak met de Aramese tekst. Milik maakt gebruik van de afwezigheid van expliciete positiebepaling van de breedste boulevard in de Aramese tekst, om haar in het kader van zijn visie in te passen. Genoemde boulevard wordt de noordelijke en niet de middelste van de drie oost-westverkeersassen. De bewoonde stad beslaat de gehele zuidelijke strook (100 x 35 ellen) van de oppervlakte omsloten door middel van een omwalling van 140 x 100 stadia.: “Pour l’auteur de la description araméenne c’est la même bande sud tout entière, 35 x 100 stades, qui constitue la ville.” 580. 579 580
Milik 1962: 185: “avenues”. Milik 1962: 186.
147
Volgens Licht zijn tempel en lekenstad eveneens van elkaar gescheiden581. Hij keert echter het grondplan van Milik om. H formuleert expliciet, dat de breedste boulevard de zuidelijke is van de drie oost-westassen582 en dus niet de noordelijke, zoals bij Milik: “Street E was thus evidently intended as a kind of plaza or place for assembly adjoining the Temple and lying to the southside of the street network. In other words, the decumanus maximus has been shifted to the south because of the sacred character of the city.” Merkwaardig zijn de argumenten van Licht, om tempel en stad ten aanzien van elkaar te situeren: 1° volgens Milik is de lezing van “links” op de manuscripten van de Aramese tekst onzeker maar die van “tempel” wel. Hieruit concludeert Licht impliciet, dat eender welke windrichting kan worden gelezen. Desbetreffend moet worden opgemerkt, dat de lezing van “links/noorden” bij Milik niet expliciet wordt behandeld. Hij leest en vertaalt als volgt: respectievelijk ש]מא[לen “[nor]d”. 2° het heilige karakter van de stad. De bewoonde stad strekt zich dus uit ten noorden van de breedste boulevard, die dienst doet als piaza of ontmoetingsplaats. Vervolgens ontwikkelt Licht een redenering, waaruit hij besluit, dat de bewoonde stad een vierkant grondplan heeft583. De drie noordelijke stroken vormen een soort van vierkant. Hierbij dient het model van Ezechiël 48: 16 - 17 als voorbeeld: een vierkant van 4 500 x 4 500 ellen, omgeven door een strook van velden van 250 ellen breed, levert een totale oppervlakte op van 5 000 x 5 000 ellen. Dit is volgens Licht in tegenspraak met de visie van Milik, die volgens hem de gehele rechthoekige oppervlakte van de omtrek 140 x 100 stadia beschouwt als de stad, doorsneden bij middel van straten en bebouwd door middel van woonblokken. Volgens Licht voert Milik aan, dat de auteur van de Aramese tekst afwijkt van Ezechiël 48: 20. Dientengevolge verkiest Licht de onderstelling, dat de muur met een omtrek van 140 x 100 stadia niet de stadsomwalling vormt en dat de auteur van Aramees ieuw Jeruzalem toch nauw aansloot bij het model van Ezechiël. Hieruit volgt de impliciete conclusie van Licht, dat het vierkant, gelegen boven de breedste en zuidelijk gelegen boulevard bebouwd is bij middel van woonblokken584. Beyer volgt impliciet de visie van Licht op de 12 noordelijke rechthoeken (= drie horizontale stroken), die samen nagenoeg een vierkant vormen. Hij keert evenwel terug naar de opvatting van Milik, door dit vierkante terrein te beschouwen als het heilige gebied met in het midden de tempel. De vier zuidelijke rechthoeken vormen samen de bewoonde stad (Wohnstadt) met in totaal 816 woonblokken.585 Broshi neemt het model van Licht over586: de bewoonde stad wordt gevormd door de drie noordelijke stroken. Hij geeft dezelfde afbeelding587 als Licht met dezelfde nummering588. Broshi vermijdt elke expliciete uitspraak inzake de ligging van de 581
Licht 1979: 48. Puech 1995: 89: “Licht refuse le plan rectangulaire de la ville pour retenir le carré comme en Ezéchiel!” 582 Licht 1979: 48: bedoelde straat loopt van de poort van Juda naar die van Issaḥar. In dit geval betreft het de zuidelijke oost-westas. 583 Licht 1979: 49 – 50. 584 Zie ook Licht 1979: figuur 1. 585 Beyer: 1984: 214. Zie afbeelding 30.7.2., tweede volume. 586 Broshi 1995: 14. 587 Zie afbeelding 30.7.2., tweede volume. 588 Broshi 1995: 15.
148
tempel maar uit zijn figuur 1589 kan worden afgeleid, dat hij impliciet van oordeel is, dat de tempel zich ten zuiden van de breedste en zuidelijk gelegen boulevard bevindt. Volgens zijn visie op de structuur van de tekst Chyutin verloopt het bezoek van het Nieuwe Jeruzalem vanuit het heilige binnenste naar buiten590. Bewoonde zone en tempel zijn van elkaar gescheiden. Na de beschrijvende opmeting van de stad zelf, zet de auteur een stap naar buiten, om de omwalling met 12 poorten op te meten met als resultaat een omtrek van 140 x 100 stadia. In figuur 11 van Chyutin beperkt de gehele omtrek van het Nieuwe Jeruzalem zich tot 22 x 22 stadia591. Hij komt tot deze conclusie592, 1° omdat de ideale architectonische vorm volgens de joodse traditie het vierkant is593. Volgens de afmetingen, bepaald op de Tempelrol meet de tempel 1 800 x 1 800 ellen 594 . 2° omdat de tempelzone 22 x 8 stadia moet beslaan. 3° Chyutin neemt de visie van Milik over, waarvolgens de tempel zich in het midden bevindt van een strook. Van Licht neemt hij over, dat de tempelstrook ten zuiden gelegen is van het bebouwde gebied. Tempel en profane stad zijn dus van elkaar gescheiden. 4° aangezien de totale omtrek van de stad, inclusief het heiligdom, 22 x 22 stadia meet, moet het bij middel van woonblokken bebouwde stadsoppervlak een omtrek hebben van 22 x 14 ellen595. De twee smalle oost-westboulevards doorsnijden dit gebied. De breedste boulevard vormt de zuidgrens ervan, zoals bij Licht. Chyutin wijkt echter af van Licht door aan het geheel van de drie bewoonde stroken een rechthoekige vorm toe te kennen596 en geen vierkante. Met betrekking tot de ligging van de tempel herstelt Chyutin de term “links” in ere, die hij evenwel begrijpt als “noordelijk”. Bijgevolg loopt de breedste boulevard ten noorden van de tempel. Deze visie is wel in overeenstemming met de Aramese tekst maar tempel en stad blijven gescheiden. Volgens Vanderkam en Flint597 1° neemt het bezoek een aanvang buiten de stad, waar aan de bezoeker de afmeting van de omwalling worden meegedeeld. Beide onderzoekers vermelden de bedoelde afmetingen niet maar wijzen wel op de rechthoekige vorm van het grondplan. 2° vervolgens komt in de tekst de binnenzijde van de stad aan bod, die het patroon van een schaakbord vertoont en bebouwd is bij middel van 192 woonblokken. Bij middel van laatstgenoemde uitspraak en figuur 17.2598 sluiten beide onderzoekers aan bij de visie van Chyutin, waarvolgens de bewoonde stad zelf weliswaar rechthoekig is maar tempelzone en bewoonde stad samen een vierkant vormen van 22 x 22 stadia599. 589
Zie afbeelding 30.7.2., tweede volume. Chyutin 1997: 75 – 76. 591 Chyutin 1997: 86. 592 Chyutin 1997: 85. 593 Chyutin 1997: 85 en 87 – 88. 594 Chyutin 1997: 85 en 87: afmetingen volgens de Tempelrol. 595 Zie ook Chyutin 1997: 85. 596 Zie ook Chyutin 1997: figuur 10. 597 Vanderkam en Flint 2002: 369. 598 Vanderkam en Flint 2002: 371: versie van Chyutin van 1994. 599 Zie afbeeldingen 30.13.1. en 30.13.2., tweede volume. 590
149
García Martínez formuleert volgende kritiek op Milik en Licht600: 1° de stelling van Licht wordt tegengesproken door de manuscripten van grot 4, die de afmetingen geven van de buitenwal in de vorm van een rechthoek – geen vierkant – de afmetingen van de stad zijn groter dan die in Ezechiël. 2° de hypothese van Milik is evenmin in overeenstemming met de gegevens van de tekst. Milik begrijpt de verhouding tussen de 12 poorten en de zes straten, die de stad in vierkanten verdelen maar de beperking van het bewoonde gebied tot de onderste strook van het vierkant lijkt willekeurig. De Aramese tekst specificeert, dat de straten doorheen de stad lopen “en dat in het midden van de stad” de breedste noord-westas loopt (5Q15 I 5//4Q J II 15 – 16). De afmetingen van de straten en de boulevards worden vermeld in samenhang met de beschrijving van de woonblokken. De auteur van de Aramese tekst heeft zojuist de algemene afmetingen van elk woonblok meegedeeld en hij wijst erop, dat de blokken van elkaar gescheiden zijn bij middel van straten. Verder vermeldt hij de afmetingen van deze straten, om vervolgens zijn aandacht te richten op de zes brede boulevards. Ter specificatie voegt hij eraan toe, dat de breedste boulevard langsheen de noordelijke zijde van de tempel loopt. Daarna vermeldt hij de boulevard, die doorheen het stadscentrum loopt. De opvatting van Milik, waarvolgens uitsluitend de oost-westboulevards de stad van poort tot poort doorkruisen en niet de zuid-noordboulevards, berust op willekeur. In de opbouw van de tekst worden zij immers alle in verband werden gebracht met de straten, die de woonblokken van elkaar scheiden. Voor de auteur omringt de wal de gehele stad en lag de tempel er ergens binnenin. De jongste visie wordt geformuleerd door Puech601. De poorten van Benjamin en Naftali worden verbonden door de brede zuid – noordboulevard en de poorten van Levi en Zebulon, die ten noorden loopt van de tempel, worden verbonden bij middel van de brede oost – westboulevard. Genoemde boulevards leiden naar het hart van de stad, waar het heiligdom zich bevindt. De breedste boulevard loopt langs het heiligdom. 10.7. Aantal poternen, torens en woonblokken Omwille van de volledigheid worden hier de voorstellen betreffende het aantal poternen en het aantal torens en hun onderling verband besproken. 10.7.1. 80 of 480 poternen, 1432 torens en afmeting rēs In de editio princeps van manuscript 5Q15 leest Milik op 22: 2602 een mogelijk onvolledig bewaard telwoord als “tachtig”. Anderen lezen “vierhonderdta]chtig”: “[en hij toonde mij de afmeting van de ta]/vierhonderdta]chtig poternen: [hun] breedt[e, die] van de poternen twee roeden, [veertien ellen …]” Milik verantwoordt de lezing “80” bij middel van ingewikkelde berekeningen en arbitraire reductie van afmetingen603. Het centrum van de zuidelijke strook van het voorbehouden gebied is bestemd voor de stad met zijden van 4 500 ellen en een
600
García Martínez 1992b: 187 – 188. Puech 2003: 390 – 391. 602 = Milik 1962: 1 I 8; 189 en 191. 603 Milik 1962: 186. García Martínez 1992b: 190; Licht 1979: 50: “mathematical and exegetical acrobatics”. 601
150
voorstad van 500 ellen naar elke windrichting (Ez 45: 6 en 48: 15 – 20604, 30 – 35605). De berekening van Milik met betrekking op het getal “80” bevat volgende acht stappen: 1° in de visie van Milik beslaat de stad in de Aramese tekst de gehele oppervlakte van het beschreven complex, dit is een oppervlakte van 35 x 100 stadia606 en beslaat de zuidelijke strook van de totale oppervlakte van 240 x 100 stadia. 2° het bewoonde stadsgebied bestaat volledig uit insulae. 3° één insula in enge zin heeft een omtrek van 51 x 51 roeden. 4° één insula in ruime zin is omgeven bij middel van een open ruimte/peristylium van 3 roeden breed en een straat, waarvan de helft in de berekening moet worden opgenomen. Zulke straat is 6 roeden breed. Dit levert een totale oppervlakte op van 60 roeden (= 51 + 6 + 3) x 60. Kritiek: genoemd getal wordt door Milik niet toegevoegd aan de 60 roeden. Milik verrekent slechts één halve straatbreedte per woonblok, daar waar elk woonblok langs de vier zijden door een straat is omgeven. 5° aan deze berekening moet de breedte worden toegevoegd van de poterne, waarop de straat uitgeeft, dit is 2 roeden of 14 ellen (5Q15 1 I 8). 6° beschouwt men het totale aantal insulae aan de drie buitenzijde van de bebouwde kom, dan bekomt men volgend resultaat: - aan de twee smalle zijden: 35 x 1 stadion of 30607 roeden = 1050 roeden, wat 1050: 60608 roeden = 17,5 mogelijke insulae oplevert. Verwaarloost men het getal na de komma, dan levert dit in totaal 34 insulae op aan de oostelijke en aan de westelijke zijde samen. - aan de zuidzijde biedt elk van de vier walonderdelen van elk 25 stadia (= 25 x 30 = 750 roeden) ruimte aan 750: 60 roeden = 12, 5, dit wil afgerond zeggen 12 insulae. 7° in totaal levert dit volgens Milik 82 insulae op aan de buitenzijde van de bebouwde zone, 34 + 48 (= 12 x 4) of juister 80, aangezien de twee insulae op de zuid-oost en zuid-westhoek slechts éénmaal moeten worden verrekend. 8° Deze uitkomst bevestigt het aantal van de poternen: 80. Het totale aantal insulae zou dan 816 (17 x 48) of afgerond 800 bedragen. Mijns inziens vertoont de visie van Milik twee zwakke punten: 1° er wordt geen rekening gehouden met de boulevards609 en 2° er wordt geen rekening gehouden met eventuele constructies tegen de binnenzijde van de omwalling. Starcky introduceert als eerste de lezing “480”: “Si je lis correctement ce chiffre mutilé, il répond aux 480 stades de l’enceinte, chaque stade répondant à un ilôt, comme l’a vu J.T. Milik. Ces poternes sont aux extrèmités des rues séparant les ilôts.” Starcky leest dus “(4)80 poternes”610, een aantal, dat overeenstemt met de 480 stadia van de volledige stadsomtrek. Hij sluit zich aan bij Milik, door elke stadion te laten overeenstemmen met een woonblok en poternen te situeren aan de uiteinden van de 604
In geen van beide passussen worden lengtematen vermeld, uitsluitend de getallen. Hier wordt geen specifieke lengte-eenheid vermeld, wel “maten”. 606 Milik 1962: 186: “Pour l’auteur de la description araméenne c’est la même bande sud mais tout entière, 35 x 100 stades, qui constitue la ville.” Mijns inziens doorkruisen volgens Milik de brede lanen de gehele tərumā en niet alleen het grondgebied van de eigenlijke stad, wat voor de breedte hiervan nog slechts 35 stadia overlaat, dit is de afstand tussen een poortgebouw en een zuidelijke buitenhoek van de stadswal. 607 Milik 1962: 185: 1 stadiàn = 30 roeden = 210 ellen. 608 Afmeting van één enkele zijde van een insula, inclusief perystilium en de halve breedte van de belendende straat . 609 2Q24 1: 4; 4Q554 1 II 16 – 20; 5Q15 1 I 2 – 5. 610 Starcky 1977: 39. 605
151
straten, die de woonblokken van elkaar scheiden. “Ce chiffre de 480 suppose une poterne aux quatre angles du rempart, mais ne tient pas compte des douze portes.” (1977: 39). De twee lezingen, “480”: en “80” worden tot op vandaag gehandhaafd611. Volgens García Martínez is het getal “80”, zoals ondersteld door Milik, verkeerd en wordt het ingegeven, door de identificatie van de stad met de zuidelijkste strook van het stedelijke complex, beschreven in het Aramese ieuw Jeruzalem.612 In deze visie bevinden de 80 poternen zich aan drie buitenzijden van genoemde strook. De poternen zijn volgens García Martínez evenwel aangebracht over de gehele omtrek van de stadsomwalling, die een rechthoek vormt met een omtrek van (140 x 2) + (100 x 2) = 480 rēs. Volgens García Martínez613 blijven beide lezingen, respectievelijk 80 en 480, hypothetisch. Beide getallen kunnen materieel passen bij de leemte van de ontbrekende tekst. Bij middel van de lezing “480” worden ingewikkelde berekeningen en arbitraire reductie van afmetingen vermeden, waartoe Milik genoopt werd, om een zinvolle betekenis aan het getal 80 te geven. Starcky leest op 4Q554 2 II 15 – 16 het getal 1432 bij middel van reconstructie, אל ]וארבע מא[ה ו]ת[לתי ותרי, en brengt het in verband gebracht met de eerder genoemde [4]80 poternen. Starcky reconstrueert het aantal poternen bij middel van de totale stadsomtrek in stadia. Het getal 1432 levert twee torens op per poterne en een toren tussen twee poternen. De hoeken hebben geen poternen. Dit levert volgende berekening op: 480 x 3 torens = 1432 of 4 x 358 torens = 1432 (= 1440 – 8 torens op de hoeken)614. Twee torens per poterne + één tussenliggende toren kan volgens Puech615 worden afgeleid uit:“(17) […] en hun hoogte, tien roeden (18) […]14 (19) […] twee (20) […]de poorten, ellen (21) […] twee, naar de poort (22) […] drie bij drie, en de torens <waren> zich uitstrekkend” (4Q554 2 II). Andere onderzoekers volgen de reconstructie, voorgesteld door Starcky.616: Eisenman en Wise vermelden “bijna 1500 torens” 617. García Martínez merkt op, dat “one thousand four hundred and thirty two towers” overeenstemt met “three towers for each small stretch of wall formed by the 480 posterns separated from each other.” 618 Hij voegt hieraan toe, dat “The author has been precise enough in his calculation not to include the towers of the four corners, nor the 28 towers that flanked the 12 main gates of the town 611
Lezen “480”: García Martínez 1985: 569; 1988: 449: voetnoot 36; 1992b: 190; 1996: 132, Broshi 1995: 14 en 16, Puech 1995: 90. Beyer neemt eveneens het getal 480 over in verband met het aantal torens: 1432. In zijn tekstuitgave verwijst hij kruisgewijs naar beide getallen 2004: 132. Lezen “80”: García Martínez 1987: 219, García Martínez en van der Woude 1995: 153; 2007: 603, García Martínez en Tigchelaar 1998: 1138 en 1139 en Cook 2005: 52 – 53. Maier 1995 II: 303 en 1997: 325: vertaalt niets. 612 García Martínez 1992b: 189 – 190; Milik 1962: 189 en 191. 613 García Martínez 1992b: 190: “Unfortunately the text of 5Q15 is mutilated at that point and the corresponding part does not appear in 4Q J either, so that both Milik’s reading (80 posterns) and our own (480 posterns) are bound to remain hypothetical. Both readings can be fitted into the dimensions of the missing text, but our reconstruction avoids the complicated calculations and the arbitrary reductions of measurements that Milik is compelled to make in order to offer satisfactory explanation of the number 80, is confirmed by the number of towers, to which we shall refer later on, and gives a rational basis to the calculation of the absolute measures of the city imagined in J.” 614 Starcky 1977: 39: twee torens voor elke secundaire poort en een andere tussen twee poorten, zonder versterking op de hoeken mee te rekenen = 480 x 3 = 1440 – 8 = 1432. 615 Puech 1995: 92. 616 Puech 1995: 91 – 92, García Martínez en van der Woude 1995: 152 en 2007: 602, Maier 1995: 735 en 1997b: 32, García Martínez en Tigchelaar 1998: 1111, Cook 2005: 49. 617 Eisenman en Wise 1992: 45. 618 García Martínez 1992b: 199.
152
previously mentioned.”619. De onderliggende berekening luidt: 480 x 3 = 1440 – 8 = 1432. Rekenkundig gezien houdt de berekening rekening met volgende elementen: 1° de torens van de 12 hoofdpoorten worden buiten beschouwing gelaten evenals eventuele torens (twee per hoek) op de vier hoeken van de omwalling, 2° elke poterne heeft twee torens en 3° tussen elk van de poternen bevindt zich eveneens een toren. Ditommaso onderzoekt de formule 3 x 480 – 12 + 4 = 1432. Hij analyseert genoemde berekening als volgt620: x = + =
3 480 1440 12 4 1432
torens per cluster stadia in de stadsomtrek één toren per stadion torens van de stadspoorten enkelvoudige hoektorens torens
Om drie redenen is deze verklaring van het aantal torens niet houdbaar. Twee redenen hebben betrekking op de lezing van de cijfertekens: 1° een omtrek van 480 stadia, onderstelt afmetingen van 25 stadia van de walsegmenten van noordelijk en de zuidelijke wallen. Genoemde muren 96 zijn en geen 100 stadia lang621. 2° het komt er uitsluitend op aan torens toe te voegen of weg te nemen in functie van een architectonisch schema, dat door de tekst niet wordt gedragen. Vervolgens poneert Ditommaso, dat een stadsomtrek van 480 stadia ook een complex van drie poternen op elke hoek vereist. Neemt men deze weg en vervangt men ze door één enkele hoektoren, dan betekent dit een verlies van 8 torens, wat als resultaat 1432 – 8 = 1424 oplevert. 3° complexen met drie torens berusten niet op de inhoud van de tekst en passen niet in een schema met het getal 1432. Ditommaso kan zich geen schema voorstellen, waarin 1n32 torens (n = 1 … 9 x 100, waarin het getal 4 niet inbegrepen is) op zinvolle wijze fungeren. Het eerste bezwaar van Ditommaso vervallen, omdat er wel degelijk “25” moet worden gelezen als afmetingen van de noordelijke en de zuidelijke muursegmenten, zoals aangetoond onder 25.3., tweede volume. Om de verhoudingen binnen het metriek stelsel te berekenen en er decimale afmetingen aan toe te kennen ontwikkelen Starcky en García Martínez nagenoeg dezelfde gedachtengang. De reconstructie van het getal “[4]80” getal berust op de totale omvang van de stadsomwalling: 140 (x 2) + 100 (x 2) = 480 stadia. Vervolgens wordt aangenomen, dat met elke stadion een poterne aan de buitenzijde van de omwalling overeenstemt en aan de binnenzijde een smalle straat, dit wil zeggen, een straat, die een woonblok omgeeft. Het verschil tussen beider redenering bestaat in de waarde, toegekend aan één stadion. Starcky622 volgt een gelijkaardige gedachtengang maar hij neemt slechts één enkele van de helften van de twee straten aan weerszijden 619
García Martínez 1992b: 199: voetnoot 60. Ditommaso 2005: 60 – 61. 621 Vergelijk met 8.2.3., eerste volume. Betreffende de lezing van de cijfertekens: zie 26.1., tweeede volume. 622 Starcky 1977: 39. 620
153
van een woonblok in aanmerking, waardoor hij uitkomt op 1 rēs = 60 roeden. Volgens García Martínez beslaat één zijde van een woonblok 63 roeden: woonblok vrije ruimte breedte straten totaal
51 x 51 roeden = 357 ellen 3 roeden = 21 ellen aan één zijde 6 roeden = 42 ellen aan weerszijden 6 roeden = 42 ellen
51 roeden 06 roeden
357 ellen 042 ellen
06 roeden 63 roeden
042 ellen 441 ellen
Inzake de breedte van de smallere straten wordt aangenomen, dat het gedeelte van genoemde straten, dat bij een woonblok moet worden gerekend aan weerszijden 3 roeden bedraagt, dit is de halve breedte van een straat. Op basis van deze berekening heeft García Martínez de afmetingen berekend van een el, een roede en een stadion, waarbij wordt aangenomen, dat één zijde van een woonblok, inclusief vrije ruimte/persitylium en een halve straatbreedte, overeenstemt met een stadion: 1 rēs = 63 roeden = 441 ellen = 229 m623. Als elk woonblok aan de vier zijden omgeven is door middel van een straatgedeelte van 3 roeden dan kunnen er drie soorten rechthoeken worden onderscheiden, die elkaars spiegelbeeld zijn volgens de horizontale of de verticale as624: - de rechthoeken A, D, M en P: zij grenzen aan hun lengte en hun breedte aan de stadsomwalling, waarvan zij gescheiden zijn bij middel van een smalle straat met 3 roeden breedte. Bij middel van hun andere lengte en breedte grenzen zij aan de smallere boulevards. Er kan worden aangenomen, dat zij aan die zijde geen straatgedeelte meer vertonen, want de functie van verkeersweg wordt overgenomen, door bedoelde boulevards. - de rechthoeken E, H, I en L: bij middel van één lengte grenzen zij aan de stadsomwalling, waarvan zij gescheiden zijn door middel van een halve straatbreedte van 3 roeden. Aan de ander drie zijden, worden zij begrensd bij middel van een smalle boulevard, die fungeert als verkeersweg. - de rechthoeken B, C, N en O: bij middel van één breedte grenzen zij aan de stadsomwalling, waarvan zij gescheiden zijn bij middel van een halve straatbreedte van 3 roeden. Aan twee zijden grenzen zij aan een smalle boulevard en aan één enkele zijde aan een brede boulevard, die dienst doet als verkeersader. - de rechthoeken F, G, J en K liggen binnenin de stad en zijn uitsluitend omgeven door middel van boulevards en hebben aan hun buitenzijde dus geen straat. Genoemde berekening projecteert een interne structuur naar de indeling van de stadsomwalling. Hierbij wordt evenwel geen rekening gehouden met de breedte van de boulevards, die misschien geen invloed heeft op de afmetingen aan de buitenzijde, dit wil zeggen op de omvang van de 12 poortgebouwen. Gaat men er van uit, dat elk woonblok, inclusief vrije ruimte/peristylium en een halve straatbreedte, een breedte van 63 roeden bedraagt, dan kan de afmeting van een walzijde niet alleen bestaan uit de optelling van een aantal woonblokken. Enerzijds vallen de halve straatbreedten weg aan de zijden, waarlangs boulevards lopen en anderzijds moet de breedte van de boulevards worden toegevoegd. Dit geeft volgende resultaten: - voor de noord- en zuidzijde: 100 (4 x 25) – 18 (3 x 6) = 82 + 18, 8 (2 x 9, 4) + 13, 1 = 113, 9 roeden. 623 624
García Martínez 1995: 192 – 193. Zie afbeelding 30.2., tweede volume.
154
- voor de oost- en westzijde: 140 (4 x 35) – 18 (3 x 6) = 122 + 18, 8 (2 x 9, 4) + 18 = 158, 8 roeden. De aldus bekomen resultaten stemmen niet overeen met de afmetingen na opmeting van de stadsomwalling. Het getal 4]80 wordt als volgt in verband gebracht met het aantal torens van de stadsomwalling: niet inbegrepen de torens aan de 12 hoofdpoorten. één toren op elk van de vier hoeken van de omwalling. 1428 torens, drie per poterne (3 x 480 = 1440 – 12) totaal
0000 0004 1428 1432
In deze berekening wordt rekening gehouden met één enkele toren per hoofdpoort en drie per poterne. In voorliggend proefschrift wordt na herberekening bij middel van de beschikbare gegevens dit standpunt niet verder gevolgd. Volgens Puech kan een verband worden gelegd tussen de poorten en rituelen bij middel van de Tempelrol 625: “(1) [in de hoek, de noordoostelijke en …] (2) - (7) […] (8/1) […] zullen zij eten […] (9/2) […] … […] … […] (10/3) […] zullen zij eten en drinken (11/4) … […]. Tot graan, tot nieuwe wijn en tot [verse olie …] (12/5) … [Israëlieten. En op de dag van de eerstelingen …] (13/6) […]… westelijke poort [… granaatappelen] (14/7) […]… hout, dat …[ … voedseloffer van het offer,] (15/8) waarop wierook komt en … [… de naijver] (16/9) En aan de rechter[zijde] van deze poort elk voedseloffer […] zonde-offer, dat […] (17/10) … daar zullen zij eten [de zo]ndeoffers, de vogel en tevens tortelduiven en duiven. (18/11) VACAT (11Q19 XXXVIII). Puech: deze lengtematen zijn van belang voor de afmetingen 1° van de stad: (140 op 100 stadia) x 2 en 2° van een woonblok626: 357 + 42 = 399 ellen (+ 21 = een halve straatbreedte) = 420 of (+ 42 = een gehele straatbreedte) = 441 en hun totaal aantal. De stad had dus een omtrek van (140 x 2) + (100 x 2) = 480 stadia of x 60 = 28 800 625
Puech 1995: 92. Puech 1995: 98: voetnoot: 39. Milik 1962: 186: geeft voor de theoretische oppervlakte (= de lengte) van een woonblok: 51 + 6 + 3 = 60 roeden (2de regel), waaraan moet worden toegevoegd “de breedte van de nevenpoort, die aan het einde staat van elke steeg (1.8) (= 2 roeden). Het is verbazingwekkend niet de totale breedte van de steeg aan te treffen, 6 roeden of 42 ellen, aangezien deze elk woonblok afscheidt. Milik, die gekozen heeft voor een rēs van 30 roeden schat op 816, afgerond 800, het totale aantal van de woonblokken, waarbij hij als volgt tewerk is gegaan: 35 stadia x 30 = 1050: 60 = 17, 5 woonblokken, hetzij 17 woonblokken x 2 = 34 voor de oost- en westzijde van de zuidelijke strook die alleen de stad zouden uitmaken; aan de zuidzijde zouden er 25 x 30 = 750: 60 = 12, 5, dit is 12 woonblokken x 4 = 48, wat in het totaal voor de drie zijden 34 + 48 = 82 – 2 woonblokken, wat overeenstemt met 80 nevenpoorten! Volgens Wise 1990: 82 – 83 telde de stad welgeteld 3 500, als volgt berekend: (357 ellen + 42 + 21) = 420 ellen voor een woonblok, dit is (140 stadia x 30 x 7 = 29.400: 420 =) 70 woonblokken aan de lange zijde en 50 aan de lange zijde van de rechthoek, dit is in het totaal 70 x 5 = 3 500! De auteur neemt een res aan van 30 roeden, houdt geen rekening met de tempel in het centrum van de grote tranversale en longitudinale, en telt slechts een halve steegbreedte in plaats van een gehele steegbreedte! Zelfs, als niet is aangetoond, dat de goddelijke opmeter ze heeft meegeteld, dan was het toch nodig geweest hiervoor een verklaring te geven! 626
155
roeden of 201 600 ellen = 90, 72 km of 480 x 63 = 30 240 roeden = 211 680 ellen = 95, 256 km. Een eenvoudige verklaring voor ongerijmdheden, die de getallen 480 en 1432 oproepen kan erin bestaan aan te nemen, dat het wiskundig vraagstuk627, waarmee de stad beschreven wordt in de Aramese tekst onvolledig is en bijgevolg ook alle onderdelen van het vraagstuk niet noodzakelijk met elkaar zijn gecoördineerd. 10.7.2. Aantal woonblokken Volgens Puech bedroeg het aantal woonblokken in theorie 14 000628. Dit getal berust op de afmetingen van de stadsomtrek, zonder rekening te houden met de breedte van de 12 poorten, waarbij wordt ondersteld, dat de zijde van één woonblok overeenstemt met één rēs, dan levert dit een totaal op van 14 000 (= 140 x 100) potentiële woonblokken. Hiervan moet men de oppervlakte van het tempelcomplex, bestaande uit het heiligdom en van de voorhoven, en de breedte van de boulevards aftrekken, wat een totaal van 12 000 bewoonde woonblokken of 1 000 per stam oplevert.
627 628
Zie 13.1., eerste volume. Puech 1995: 98 – 99.
156
11. Het tempelcomplex en zijn toebehoren 11.1. Benaming In Aramese Qumranteksten, waaronder Aramees ieuw Jeruzalem, verwijzen twee termen naar de tempel: 1° הֵ יכַל: Apocriefe Levib (4Q541 4 II 6), Aramees ieuw Jeruzalem (2Q24 4: 3; 11Q18 19: 1 en 3; 20: 2; 31 II 6; 32: 3 en 6), Henochc (4Q204 1 IV 4); Henochg (4Q212 1 IV 18); en 2° מ ְק ַדש: ַ Apocriefe Levi a (4Q540 1: 5) (4Q554 1 II 18; 5Q15 1 I 5[; 11Q18 9: 6). Beide termen hebben in Aramees ieuw Jeruzalem steeds st. det. sg.. Er komen blijkbaar geen verwijzingen voor bij middel van de drie uitdrukkingen uit de beschrijving van de tabernakel evenmin als bij middel van de termen בית, בניen קודש. De tabernakel, zoals beschreven in Exodus, heeft drie specifieke benamingen: 1° ְָ .ִ ַה, “de plaats”, 2° ִמ ְַ הָ עֵ ד= ת, “de plaats van de getuigenis” en 3° אֹ הֶ ל מוֹעֵ ד, “de tent van de ontmoeting”. De tempel en het tempelcomplex van Salomo hebben zeven benamingen, waarvan er vijf de term ֵ ית bevatten: 1° ֵ ית יְהוָ ה, “het huis van de Heer” (1 Kon 6: 37; 7: 51; 8: 11; 2 Kron 3: 1; 5: 1), 2° 8]הי ִ ֱֵ ית הָ א, “het huis van God” (2 Kron 3: 3), 3° הַ ַ יִת ליהוָ ה, “het huis voor de Heer” (1 Kon 6: 1), 4° הַ ַ יִת, “het huis” (1 Kon 6: 2 – 10, 12 - 15, 17 – 19, 21 – 22, 27, 29 en 38; 8: 6; 2 Kron 3: 6 – 8, 10, 15, 22; 5: 7), 5° ַדוֹל/ ַהַ ַ יִת ה, “het grote huis”(2 Kron 3: 5), 6° הֵ יכַל, “tempel” (1 Kon 6: 3 en 17) en 7° ֶהַ ֹד, “het heiligdom”. De auteur van Ezechiël hanteert volgende benamingen, waarvan twee met de term ֵ ית: 1° הַ ַ יִת, “het huis” (40: 5, 48; 41: 5, 7, 8, 13, 26; 42: 15; 47: 1), 2° יתי ִ ֵ, “Mijn huis” (44: 7), 3° הָ הֵ יכָל, “de tempel” (41: 1, 15, 23, 25), 4° ֶהַ ֹד, “het heiligdom” (41: 23; 42: 14; 44: 1, 5; 45: 4), 5° ִמ ְק ָ" ִי, “Mijn heiligdom” (44: 7, 11) en 6° ָהַ ִ נְ י, “gebouw” (41: 12, 15). Op de Tempelrol luidt de meest gangbare benaming "ַ ִמ ְק, “heiligdom” (11Q19 III 11; XXIX 8 en 9; XXXV 7; XLIII 12; XLV 8, 10, 12 en 17; XLVI 2, 3, 8, 9, 10, 11 (2 x); XLVII 4, 9, 11, 12, 13, 16, 17 en 18; LII 14, 15, 17, 18 en 20; 11Q20 XII 11, 12, 20, 21 en 22; 11Q21 3: 4 en 5). In een aantal gevallen wordt הֵ יכַלgebruikt (11Q19 XXX 5, 7, 8; XXXI 6 en 7; XXXV 8 en 10) en éénmaal קודש, “heilige plaats”: (XXXII 12). Viermaal wordt op 11Q19 de term ביתgebruikt: עליו8בי[ת לשו, “[… h]uis, om Mijn naam over te plaatsen …” (III 4), בבית אשר א]שכי, “in het huis, dat Ik zal vestigen” (XXIX 3), בבית אשר ִת ְבנֶה, “in het huis, dat gij zult bouwen” (XXX 4) en ]מעל לבית המ, “boven het huis van xx[…” (XXXII 11). Op de Tempelrol (11Q19) verwijst de term היכלin de bewaarde passussen naar het tempelgebouw en niet naar het gehele tempelcomplex. Dit kan worden opgemaakt uit de plaats van het trappenhuis van de wenteltrap (XXX 5, 7, 8; XXXI 6 en 7) en de heiliging van constructies op de binnenhof (XXXV 8 en 10). In een aantal gevallen verwijst מקדשnaar het tempelgebouw (III 11), gelet op de vermelding van het reukwerkaltaar en de tafel van de toonbroden, maar in andere naar het tempelcomplex (XLVI 2, 3, 8, 9, 10, 11 (2 x)), aangezien vervuiling door vogels wordt tegengegaan door middel van vogelverschrikking, aan te brengen op de daken en poorten van de buitenhof en er een gracht moet worden gegraven rondomheen het gehele complex. In Aramees ieuw Jeruzalem verwijst היכלzeker naar het tempelgebouw, wanneer de toonbroden worden vermeld (11Q18 20: 2), de term מקדשnaar het tempelgebouw naar analogie met mogelijke beschrijving van het trappenhuis van de wenteltrap (11Q18 9: 2).
157
11.2. Beschrijvend vergelijkingsmateriaal in de Tanach en in Qumranteksten Als bronnen ter vergelijking bevat de Tanach de beschrijving van het mobiel heiligdom van de tabernakel in Exodus, de beschrijving van de eerste tempel in de boeken 1 Koningen en 2 Kronieken en de tempel volgens de tōrā van Ezechiël. Uit Qumran is de beschrijving van de normatieve tempel op de Tempelrol gekend. In de vier gevallen betreft het een complex, bestaande uit het eigenlijke heiligdom, omgeven door één tot drie voorhoven629 en het brandofferaltaar. De tabernakel heeft één enkele voorhof630, de tempel volgens de tōrā van Ezechiël twee631 en de normatieve tempel drie632. Aard en schikking van de voorhoven in de beschrijving van de eerste tempel is niet duidelijk633. De voorhoven in Ezechiël en op de Tempelrol hebben poortgebouwen. De voorhof van de tabernakel is afgesloten bij middel van een deksel. Het eigenlijke heiligdom omvat volgens de beschrijving van de tabernakel, de eerste tempel en de tempel volgens de auteur van Ezechiël het heilige en het allerheiligste. Het tempelgebouw van de twee laatstgenoemde heiligdommen heeft ook een inkomhal. Op de Tempelrol is uitsluitend de benaming van de inkomhal bewaard. De eerste tempel en de tempel in Ezechiël hebben zijvleugels. In Ezechiël worden verdiepingen van de neventrekken ven het tempelgebouw genoemd (41: 6 – 7) evenals de drie verdiepingen van de priesterlijke sacristieën (42: 5 - 6). In twee gevallen wordt op de Tempelrol naar bovenverdiepingen verwezen, éénmaal van het tempelgebouw gebouw zelf, bereikbaar bij middel van een externe wenteltrap (11Q19 VI 12/1 – 20/9 en XXX 17/5b – 22/10 en XXXI 15/6 – 18/9) en éénmaal aan de binnenzijde van de buitenmuur van het complex (XLII 7 - 10). Het brandofferaltaar wordt in alle genoemde teksten behandeld. Op de binnenhof van de Tempelrol (11Q19) zijn een huis van het wasbekken (XXXI 10 – XXXIII 7) en een huis voor het cultusgerei opgetrokken (XXXIII 8 – 34: ?). De tabernakel had een wasbekken (Ex). De beschrijving van de tempel van Salomo en de Tempelrol besteedt bijzondere aandacht aan wasbekkens. Op de voorhof van de tempel van Salomo staat een enorm bronzen wasbekken opgesteld op 12 bronzen runderen (1 Kon 7: 23 – 26 en 2 Kron 4: 2 – 5). Tevens staan 10 mobiele wasbekkens ter beschikking (1 Kon 7: 27 – 39 en 2 Kron 4: 6 en 14). Een bronzen wasbekken met dito voet staat opgesteld tussen de tabernakel en het altaar (Ex 30: 18). Ezechiël verwijst helemaal niet naar het wasbekken.De eerste tempel heeft één groot wasbekken en mobiele. Ezechiël en de Tempelrol vermelden elk een slachtplaats en kookplaatsen634. De terminologie met betrekking tot de hoofdonderdelen van het tempelcomplex en het tempelgebouw luiden als volgt: voorhof binnenhof middenhof buitenhof
tempel van Salomo ְ ד ֹולָה/ ַחָ צֵ ר ה nihil
Ezechiël 42: 10 46: 1 nihil 42: 1
629
TR חצר חצר פנימית חצר פנימיה חצר שנית חצר שלישית חצר חיצונה
J עזרה ? ? ?
Ps 65: 5, 84: 3, 92: 14, 96: 8, 100: 4, 116: 19 en 135: 2 vermelden “voorhoven” ()חַ ְצרוֹת ְ in pluralis zonder specificatie van het aantal. 630 Ex 27: 9; 38: 9; 40: 8 en 40: 33. 631 Ez 40: 17: binnenhof en 40: 28: buitenhof. 632 Binnenhof: 11Q19 XXXVII 4, tweede voorhof: XXXVIII 12 en derde voorhof: XL 5. 633 1 Kon 7: 1 – 12. 634 Zie verder onder 15.6. en 15.7., eerste volume.
158
inkomhal
8ָל$א
heilige
הֵ יכַל
allerheiligste brandofferaltaar
ְ" ִביר ִמזְ ֵ ַח
wasbekken
ִ ?וֹר
8ָל$א 8ָאֵ יל 41: 1 grote hal
8אול
?
?
?
ִמזְ ֵ ַח
? ִמזְ ֵ ַח
ַק ִ"י ַק ִ"י ַ?ָא מדבח
nihil
ִ ?וֹר
ִ ?וֹר
11.3. Gegevens Aramees ieuw Jeruzalem Naar analogie met de beschrijving van de tabernakel, de tempel van Salomo, de tempel in Ezechiël en de normatieve tempel van de Tempelrol kan worden verwacht, dat in de oorspronkelijke tekst van Aramees ieuw Jeruzalem volgende basisgegevens waren verwerkt: 1° een tempelgebouw met een inkomhal, een tempelhal en het allerheiligste en eventueel zijvleugels en verdiepingen en 2° één of meer voorhoven en 3° het brandofferaltaar, het wasbekken, een slachtplaats en kookplaatsen. De tekst van Aramees ieuw Jeruzalem verschaft geen informatie met betrekking tot een wasbekken, een slachtplaats en kookplaatsen. Schaarse informatie kan worden ontwaard in verband met 1° de aanwezigheid van een voorhof, mogelijk meer dan één, 2° een door middel van goud beklede muur, 3° poorten van de binnenste voorhof, 4° hoger gelegen aanbouw aan het tempelgebouw en 5° afmetingen, die niet kunnen worden toegewezen. Verwijzing naar het allerheigste van de tempel is mogelijk maar niet zeker. De term היכלverwijst zeker naar het tempelgebouw, wanneer de bezoeker de ceremonie met het vervangen en nuttigen van de toonbroden op de sabbat aanschouwt:” (1) [… e]lke zevende dag voor God [het] gedenkof[fer …] (2) [(het brood en zij zullen) het (brood)] nemen naar buiten uit het tempelgebouw naar rechts/het zuiden van de/zijn westzijde [(en het zal worden verdeeld)] (3) [… en ik keek naar datgene, wat verdee]ld wordende aan vierentachtig priesters x[…] (3a) met alles <was> verzadigd/voldaan de verdeling van de tafels van (4) [… de oudsten, diegenen onder h]en, en veertien priest[ers …] (5) [… de priesters VACAT de [twee broden], diegenen, [waarop] was de wierook[…] (6) [… was één van de twee, het brood werd ge]geven aan de ho[ge]priester […] (7) [… met hem en het andere werd gegeven aan de plaatsvervanger, die] dichtbij [staan]de x[…]” (11Q18 20). De term מקדשverwijst eveneens naar het tempelgebouw in een erg onvolledige passus, waarin waarschijnlijk een wenteltrap wordt genoemd, “rondom]heen naar de verdieping”afmetingen van 6 bij 6 ellen, die mogelijk naar de centrale zuil van de trap verwijzen, en een constructie, die boven een andere is gebouwd, mogelijk de bovenbouw van een trappenhuis of de bovenverdieping van het tempelgebouw, zoals beschreven op de Tempelrol635 (11Q18 9: 1, 3, 4 en 6). De vorm לעליתאverwijst naar hoger gelegen gebouwonderdelen. Bij middel van het verschijnsel “levende wateren” kan de beschrijving van een met goud beklede muur aan het tempelgebouw maar ook aan de stad worden toegewezen: “(1) [… d]ie van levende wateren (( )מי חיי2) […] deze [m]uur goed (= zuiver) goud (3) […]xx het water van(af)” (11Q18 10 I). Volgens Ezechiël (47: 1) lopen de bedoelde wateren van onder uit de tempelmuur. Tempelmuren bekleed door 635
Zie onder 15.4., eerste volume.
159
middel van goud zijn gekend uit de beschrijving van de tempel van Salomo (1 Kon 6: 22) en de Tempelrol (trappenhuis 11Q19 XXXI 8).Volgens Zacharija (14: 8) vloeien de wateren uit Jeruzalem. De aangehaalde passus laat niet te achterhalen, om welke muur het gaat. Stadsmuren bekleed door middel van goud zijn gekend uit Tobit (13: 17). Het is erg onzeker, of van de drie basisonderdelen van het tempelgebouw, inkomhal, heilige en allerheiligste laatstgenoemd deel, ַק ִ"י ַק ִ"י ַ?ָא, “allerheiligste”, wordt vermeld in een passus, waar verwezen wordt naar de aflossing van de tempelwacht: “ (1) […]het tellen [niet] meer, uitgezonderd voor hen, die zijn/zullen zijn […] (2) […]x en allen, die hun weke[n] voleindigend wordende zullen zijn[…] (3) […]hun broeders zullen zijn in hun plaats tredende, vierhonder[d …] (4) […]x hij zei tegen mij zesentwintig o[…] (5) [… de hei]ligste van de offergaven en xx[…] (6) […] zij zullen zijn [b]innenga[a]nde x[…]” (11Q18 15). De uitdrukking “het heilige van de heiligen” op 11Q18 15: 5 kan zowel betrekking hebben op een welbepaalde offergave of op de plaats in de tempel, waar de ark van het verbond staat opgesteld, en die uitsluitend door de hogepriester mag betreden worden op de grote verzoendag. De tekstgedeelten voorafgaand aan en volgend op deze regel wijzen niet op het heiligste vertrek van de tempel. Bedoelde tekstgedeelten betreffen de aflossing van de wacht, een mededeling door de gids, waarin het getal 26 en de handeling van het binnengaan door meerdere personen. Volgens García Martínez kan de beschrijving op 2Q24 3 van saffieren poorten betrekking hebben op de tempel aangezien de andere poorten van steen zijn636: “[… en] hij mat tot aan de poort van [de] saffier[…]”. Deze zienswijze kan worden versterkt door middel van de conclusie, dat kostbare materialen, waaronder saffier, verwijzen naar de aanwezigheid van God (zie 10.8.2.). Saffier wordt, samen met electrum, echter ook aangewend bij de bouw van een constructie met meer dan duizend torens, waarschijnlijk de stadsomwalling (4Q554 2 II 15 – 16). Volgende ontoewijsbare afmetingen met betrekking tot het tempelgebouw worden vermeld: “(3) […]x de tempel ( )היכלאen van/wie xx[…] (4) […] [z]even/[v]ier roeden[…] (5) […]op vier x[…] (6) […]x van de tempel (( ”)היכלא11Q18 32). Zeer waarschijnlijk hebben de afmetingen in de aangehaalde passus betrekking op de tempel. Het is evenwel niet mogelijk te bepalen welk. Passus 2Q24 8: 7 verwijst naar een voorhof bij middel van de term עזרתא: “[…]de tempelvoorhof ([ )עזרתאen] hij toonde m[ij][…]o[…]een andere buiten[…]”. Mogelijk kan de aangehaalde passus niet alleen worden begrepen als de verwijzing naar één enkele voorhof maar ook nog naar een andere erbuiten. De aanwezigheid van meer dan één enkele voorhof is gekend uit Ezechiël, waar twee voorhoven worden vermeld en de Tempelrol, waar drie voorhoven worden beschreven. Aangaande voorhoven in Aramees ieuw Jeruzalem zijn géén specifieke architectonische gegevens gekend. Mogelijk verwijst een passus, waarin het wasbekken wordt genoemd samen met zuilengalerijen en zuiver goud, naar de binnenhof.637
636
5Q15 22: “3 (…) en een poort twee poortvleugels, die van steen <waren> (…)”. (= Milik 1962: 5Q15 1 I 9) 637 Zie verder onder 11.6.3., eerste volume.
160
Een onvolledig bewaarde passus verwijst waarschijnlijk naar de poorten van de binnenhof: “(1) […]x de poorten, [die ]voor ( )לקבלhet tempelgebouw ( )היכלאx[ …] (2) […] op de zevende dag en op de eerste dag van [de] m[aand.] (3) [… h]eilig hij, de tempel en de grote glorie[…] (4) […] voor alle tijden VACAT […]” (11Q18 19). Mogelijk dienen de poorten in deze passus te worden begrepen als de poorten van de binnenhof, naar analogie met Ezechiël en de Tempelrol. 11.4. Architectonische gegevens volgens Wise en Puech Wise acht de aanwezigheid van de tempelbeschrijving in Aramees ieuw Jeruzalem bewezen, omdat volgens Jongeling een aantal fragmenten van 11Q18 afmetingen van de tempel en zijn altaar vermelden638. De formulering van Jongeling heeft evenwel betrekking op de maten van zuilen en van offergaven op het altaar: “Afin de donner une impression générale de notre texte nous mentionnons qu’il traite de diverses mensurations, pour des colonnes entre autres, et de sacrifices faits sur l’autel”.639 Wise meent de beschrijving van een architectonisch element te ontwaren, waarvan het bestaan door Yadin eerder afgeleid was bij middel van twee onrechtstreekse verwijzingen640. Volgens Yadin had de binnenste voorhof een buitenste omwalling en een muur binnenin de voorhof, die het tempelgebouw zelf, het altaar, het huis van het wasbekken het huis van het cultusgerei, de constructie met de 12 zuilen en de stoa achteraan omgaf641. Bedoelde muur had een lengte van 120 ellen van een hoek vanaf één hoek tot aan de hoek van zijn poort.642 Wise brengt de vermoede binnenmuur in verband met passus 2Q24 8: 7 en 8: (7) […]de tempelvoorhof ([ )עזרתאen] hij toonde m[ij][…]o[…]een andere buiten[…] (8) […]o honderd[entien/twintig …]. Volgens hem verwijst de Aramese term עזרתאnaar de Hebreeuwse uitdrukking החצר הפנימית op de Tempelrol. De desbetreffende terminologie en afmeting kunnen een beschrijving bieden van de binnenhof. García Martínez643 wijst de conclusie van Wise af, omdat de specifieke terminologie en afmetingen in 2Q24 niet voorkomen. Puech ziet een parallel in de beschrijving van de drie voorhoven op de Tempelrol en in Aramees ieuw Jeruzalem 4Q554 2 I – II, waarvan de tekst als volgt luidt: 4Q554 2 I: “(14) […] twee [ro]eden (15) […] en roeden (16) […]oo afmeting (17) […]xx de stad II (12) [ ]x[ ] (13) […]o[…]x … oo … x … ooxx zijn/haar fundament; zijn breedte: twee roeden, [ellen] (14) veert[i]en en zijn/haar hoogte roeden zeven, ellen negenenveertig. En zijn/haar geheel (15) <was> gebouwd in electrum en in saffier en in robijn en zijn houtwerk644 <was> van goud en zijn torens <waren> duizend- (16) [vierhond]erdtweeën[de]rtig . En hun lengte en hun breedte één (= dezelfde) afmeting (17) […] en hun hoogte, tien roeden (18) […] 14 (19) […]twee (20) […]de poorten, ellen (21) […] twee, naar de poort (22) […]xxx drie bij drie, en de torens <waren> zich uitstrekkend”. Puech verwijst naar parallellen met 638
Wise 1990: 66: “Such a suggestion is not mere supposition; Jongeling states that many of the 11Q fragments apparently detail the measurements of the temple and the altar.” 639 Jongeling 1970: 58. 640 11Q19 XXXVII 9 en XXXV 8 – 9. 641 Yadin 1983: 205 – 207. Zie ook García Martínez 1992b: 183. 642 11Q19 XXXVI 4 en 12 – 13. 643 1992b: 183 643 García Martínez 1992b: 183. 644 García Martínez en Tigchelaar 1998: 1111: „his laths”.
161
11Q19 XXXVIII 4 – 15 en 11Q19 XLI 4 – XLII 4 maar verwijst niet naar precieze parallellen met de Aramese tekst. In de uitgave van Steudel645 heeft 11Q19 XXXVI 11/3 – 22/14; XXXVIII 17/10) betrekking op de beschrijving en opmeting van de binnenhof, XXXVIII 19/12 – 22/15 op die van de binnenhof en XL 12/5 – XLII 11/6 op die van de buitenhof. 11.5. Brandofferaltaar Het brandofferaltaar, מַ ְד ִבח, wordt in Aramees ieuw Jeruzalem zevenmaal vermeld in status determinatus singularis: מַ ְד ִב ָחא: 2Q24 4: 6[; 6: 3[; 7: 2; 11Q18 13: 4; 22: 1[ en 5[; 29: 1[. Het brandofferaltaar ( )מדבחwordt vermeld in zeven onvolledig bewaarde maar herkenbare passussen, waarin offerceremoniën worden beschreven: “eerst (adv.) op [het] alta[ar …] (in verband met de ceremonie met de toonbroden; 2Q24 4: 6), “[in olie …]het [al]taar voor een [aangename] geur” (11Q18 22: 5 - 6) “een vi]erde sə’ā en hij bracht omhoog naar het altaar zijn geheel [“ (11Q18 13: 4), “]x voor [het] al[taar” (11Q18 29: 1) en “op de vier horens van [het] altaar” (11Q18 22: 1). In twee gevallen is te context uitermate onvolledig bewaard: “]en het gehele altaar[“ (2Q24 7: 2) en “] de [h]oorn ( )קרvan het [altaar” (2Q24 6: 3). Als constructief element van het altaar worden uitsluitend de vier horens vermeld in: “[…]o op de vier horens van [het] altaar” (11Q18 22: 1). De Pentateuch646 noemt het aantal horens van het altaar niet genoemd maar Ezechiël (43: 20) en de Tempelrol (11Q19 XXIII 17/12) wel. De Herwerkte Pentateuch (4Q365a 12a –b II 8) en de Tempelrol (11Q19 XII 18/13) noemen de hoeken ervan niet. Uit de laconieke vermelding “de [h]oorn van het [altaar” in een erg onvolledig bewaarde context, waarin tweemaal de dimensie “breedte” wordt genoemd evenals plaatsbepaling bij middel van de uitdrukkingen מ ד, “langs hier” en מ כא, “langs daar”, kan worden afgeleid, dat de fragmentarische context betrekking heeft op de vorm van het altaar (2Q24 5+ 6) Een verloren gegane dimensie “en zijn breedte hebben dezelfde afmeting” worden vermeld op 2Q24 5: 2. PLaatsbepaling van het beschrevene geschiedt bij middel van de uitdrukkingen “vanaf hier” (2Q24 5: 3 + 6: 1) en “vanaf daar” (2Q24 6: 2) en tenslotte bij middel van “zijn breedte” (6: 4). De rituele context van het altaar in Aramees ieuw Jeruzalem (11Q18 22: 1 – 6) en in Exodus (29: 12 – 13 + 23 – 25) lopen zeer sterk parallel647. Dit wijst op de aanwezigheid van het altaar op de binnenhof in de Aramese tekst. In de Tanach wordt het brandofferaltaar aangeduid bij middel van de term מזְ ַ ח, ִ “altaar” of uitgebreider bij middel van de uitdrukking מזְ ַ ח הָ ֹעלָה, ִ “het altaar van het brandoffer” (Ex 40: 6). Vier soorten brandofferaltaar worden beschreven. Op de berg Sinaï draagt God een altaar te bouwen in aarde. Als een stenen altaar wordt opgericht, dan moeten ongehouwen stenen worden aangewend (Ex 20: 24 – 25). Het altaar van de tabernakel is het vervaardigd in hout, overtrokken door middel van brons en heeft het een rooster. (Ex 27: 1 – 8). Het bronzen altaar van de tempel van Salomo wordt uitsluitend in 2 Kronieken beschreven (4: 1). Er wordt geen gewag gemaakt van de vier horens. Het brandofferaltaar wordt in Ezechiël (43: 13 - 17) uitvoerig maar op bijzondere wijze beschreven. Op basis van bedoelde tekst hebben onderzoekers verschillende voorstellingen ontwikkeld, die volgens sommigen een zikkuratstructuur heeft, volgens anderen eerder een plateauvormige. De beschrijving van het brandofferaltaar in Ezechiël is een typisch voorbeeld van een onvolledig en impliciet 645
Steudel: 2001. Ex 29: 12 en 16 en Lev 4: 7, 18, 25, 30, 34; 8: 15; 9: 9; 16: 18. 647 Bespreking: zie onder 17.11., eerste volume. 646
162
wiskundig vraagstuk648. Gemeenschappelijk aan alle voorstellingen zijn een vierkant grondplan, de vier horens, een vierkante geul aan de basis en een trap naar het oosten gericht. Het materiaal wordt niet vermeld. Het altaar, beschreven in Makkabeën (1 Mak 4: 36 – 61; 2 Makk; 10: 3) is eveneens van ongehouwen steen. In de Brief van Aristeas (§ 86 – 87) wordt de aandacht gevestigd op de helling en wordt de ingenieuze afvoer van bloed en water beschreven. Het brandofferaltaar wordt tweemaal beschreven op de Tempelrol (11Q19 III 23/14b – 26/17 en XII 14/8 – 19/13). Enkele details van de beschrijving van het brandofferaltaar op de Tempelrol zijn bewaard gebleven: (23/14b) […] VACAT Het gehele brandof[fer]altaar […] (24/15) […] zuiver [br]ons en het traliewerk d[at] boven […]” (11Q19 III). Naar het reukwerkaltaar wordt verwezen bij middel van zijn welriekend reukwerk en de tafel voor de toonbroden wordt nog net vermeld: “[… het altaar] van het welriekend reukwerk en de tafe[l …]” (11Q19 III (19/10). De vier horens van het altaar worden genoemd met betrekking tot de tabernakel en de tempel in Ezechiël. Verwijzing ernaar is bewaard gebleven op de Tempelrol. In de Targum Leviticus (4Q156 2: 2) wordt de handeling van Lev 16: 18, waarbij bloed van de os rondom de horens van het altaar wordt gedaan. Volgens de beschrijving van de tabernakel staat het brandoffer opgesteld voor de ingang ervan (Ex 40: 6), in de tempel van Salomo voor de tempel (2 Kon 16: 14). Later laat Aḥaz, koning van Juda, na de inname van Damascus door de Assyrische koning Tiglat-Pileser III een brandofferaltaar bouwen naar een model in Damascus en wordt het bronzen altaar van Salomo verplaatst naar het noorden (2 Kon 16: 10 – 14). Het brandofferaltaar wordt gewoonweg niet genoemd in de beschrijving van de tempelbouwwerkzaamheden aan de tempel van Salomo volgens 1 Koningen maar wel bij de inwijding (8: 22). Volgens 2 Kronieken (4: 1) mat het brandofferaltaar 20 x 20 x 10 ellen. 11.6. Toebehoren tempelgebouw 11.6.1. Positieve en negatieve inventaris Van het toebehoren, dat in de beschrijving van de tabernakel, de eerste tempel, de tempel volgens Ezechiël en op de Tempelrol wordt genoemd vermeldt Aramees ieuw Jeruzalem slechts de tafel van de toonbroden, het vaatwerk, cultusalaam en ornament. Worden niet vermeld of zijn in de overgeleverde tekst niet bewaard gebleven: de ark, het verzoendeksel, de cherubijnen, de twee stenen tafelen, de voorhang, het reukwerkaltaar, de kandelaar, de twee zilveren trompetten en de twee bronzen zuilen. De ark met het verzoendeksel en de twee bijhorende cherubijnen, worden uitvoerig beschreven bij de bouw van de tabernakel (Ex 26: 34; 37: 1 – 10) en minder uitvoerig bij de bouw van de tempel van Salomo (1 Kon 6: 23 – 28 en 8: 3 – 9; 2 Kron 3: 10 - 13) en in een onvolledig bewaarde passus van de Tempelrol (11Q19 VII 14/9 - 17/12). De twee stenen tafelen, door Mozes bij Horeb in de ark gelegd (Deut 10: 1 – 5), worden vermeld bij de inwijding van de tempel van Salomo (1 Kon 8: 9). De voorhang wordt beschreven in verband met de tabernakel (Ex 26: 33), de tempel van Salomo (2 Kron 3: 14) en mogelijk ook in de tempelbeschrijving op de Tempelrol (11Q19 III 11/2). Een voorhang aan de ingang van het tempelgebouw wordt uitsluitend genoemd inzake de tabernakel (Ex 26: 36 – 37).Het reukwerkaltaar van de tabernakel wordt in Exodus uitvoerig beschreven (30: 16) evenals de tafel van de toonbroden (37: 10 - 15). Eerstgenoemd altaar heeft vier horens (30: 2). Het dak en 648
Zie verder onder 13.1., eerste volume.
163
de horens van laatstgenoemd altaar zijn eveneens overtrokken bij middel van goud. In de beschrijving van de tempel van Salomo worden het gouden reukwerkaltaar (1 Kon 6: 22; 7: 48; 2 Kron 4: 19) samen met meerdere tafels voor de toonbroden genoemd (1 Kon 7: 48). In 1 Kon 6: 20 is een cederhouten altaar overtrokken bij middel van goud. Gelet op de terminologie betreft het hier het reukwerkaltaar. In 1 Kon 7: 48 worden het gouden altaar en de gouden tafel genoemd. Het betreft hier duidelijk het reukwerkaltaar en de tafel van de toonbroden. Het gouden reukofferaltaar, dat Antiochus IV Epiphanes liet wegnemen in 169 v. C. (1 Makk 1: 21) werd na de Makkabese overwinning door een nieuw reukofferaltaar vervangen. De auteur van de Tempelrol (11Q19) vermeldt het wierookaltaar ( )מזבח קטורתals onderdeel van het ( היכלIII 19/10) en in verband met de ceremonie met de toonbroden (VIII 16/11). De kandelaar wordt uitvoerig beschreven als toebehoren van de tabernakel (Ex 37: 17 – 28) en op de Tempelrol (IX 6/2 - 16/12a). In de tempel van Salomo stonden 10 gouden kandelaren opgesteld (1 Kon 7: 49; 2 Kron 4: 7). umeri vermeldt als enige de twee zilveren trompetten, die enerzijds moeten worden geblazen bij godsdienstige plechtigheden, met name de hoogtijdagen, de eerste van de maand, de brand- en de dankoffers, en anderzijds wanneer de troepen optrekken ( um 10: 2 – 10). Als enige heeft de tempel van Salomo twee bronzen zuilen opgesteld voor de ingang van het gebouw (1 Kon 7: 15 – 22, 41 – 42 en 2 Kron 4: 12 – 13). Vooraan de tempel van Salomo staan twee bronzen zuilen, Jakin en Boaz, opgesteld, die uitvoerig worden beschreven (1 Kon 7: 15 – 22 en 41 – 42 en 2 Kron 3: 15 - 17). Jeremija 52 en 2 Koningen 25 nemen bedoelde beschrijving van de twee bronzen zuilen gedeeltelijk over in hun relaas van de plundering van de tempel door de Babyloniërs. Het wasbekken wordt bondig besproken in verband met de tabernakel in Exodus (30: 17 11.6.2. Tafel toonbroden Het heiligdom kan drie soorten altaar bevatten: het brandofferaltaar, het reukwerkaltaar en de tafel voor de toonbroden. Het reukwerkaltaar wordt aangeduid bij middel van de uitdrukking טֹרת ֶ ְקi ִמזְ ֵַח ִמ ְק ַטרof מזְ ַ ח הַ ^ָהָ ב, ִ “het gouden altaar” (1 Kon 7: 48; 2 Kron 4: 19). Naar de tafel van de toonbroden wordt eenvoudigweg verwezen bij middel van de term = לְ ָחB ַה, “de tafel”649 (Ex 37: 10; 1 Kon 7: 48), of עֵ י ַזְ ֵ ח.ִ ַה, “het houten altaar” (Ez 42: 22). In de beschrijving van de tabernakel worden zowel de tafel voor de toonbroden, gewoonweg “tafel” genoemd, (Ex 25: 23; 37: 10 – 16) als het reukwerkaltaar (Ex 37: 25 – 28) uitvoerig behandeld. Beide cultusmeubels zijn vervaardigd in acaciahout, overtrokken bij middel van zuiver goud en voorzien van een gouden boord en een gouden ring aan elke hoek. In de ringen zijn draagbomen aangebracht in dezelfde materialen als die van de ark. De tafel is 2 ellen lang, 0,5 el breed en 0,5 el hoog, het altaar 1 el lang en breed en 2 ellen hoog. In Ezechiël wordt de tafel voor de toonbroden, “houten altaar” genoemd en 3 ellen hoog en twee lang, bondig beschreven: 41: “(21) De posten van de grote hal waren vierkant en tegenover de voorzijde van het heiligdom de verschijning zoals de verschijning (22) van het houten altaar. drie ellen hoog en zijn lengte twee ellen650 en het had hoeken en zijn basis en zijn wanden <waren van> hout. (...)”. 2 Kronieken vermeldt meerdere tafels met toonbroden erop zonder enige specificatie van vorm of materiaal (4: 19). 2Q24 maakt volgens Baillet651 mogelijk 649
2 Kron 4: 19 heeft de meervoudsvorm = לְ חָ נוֹתB ַה. Allen 1990: 556: voetnoot 94: “twee ellen breed” weggelaten in MT wegens homoioteleuton. 651 Baillet 1962: 86.
650
164
gewag van ”de tafel, die voor het aangezicht van de Heer zal zijn.”, zoals vermeld in de beschrijving van de tempel in Ezechiël (41: 22). Zijn aanvulling van de tekst is echter arbitrair. Het betreft volgens hem de tafel van de toonbroden: “(1) […] een […]oo[…] (2) [… en] hij mat tot aan de poort van [de] saffier […] (3) de [ta]fel, die voor hem voor[ de Heer is …] (4) […] een/de muur/wand x[…]”. De aanvulling “de Heer” berust op geen enkele parallelpassus. Baillet652 vraagt zich af, of met de “wand” die van de tafel (cf. Ez 41: 22) of die van de poort op de tweede regel wordt bedoeld. Zoals aangetoond bij de bespreking van de cultus (zie verder onder 17.4.) bevatten andere passussen voldoende gegevens, om aan te nemen, dat cultushandelingen met betrekking tot de tafel van de toonbroden worden uitgevoerd: twee rijen toonbroden en handelingen ermee uitgevoerd (2Q24 7 – 10), beschrijving van de tafel, getal 12 en handeling met het brood (11Q18 8: 1 – 3). De tekst van 4Q555 is onvoldoende bewaard, om na te kunnen gaan, of hij de tafel van de toonbroden noemt: “(2) […] olie (?) […] (3) […]xx op [de] tafel[…]” (4Q555 2). De vermelding van de zevende dag, de sabbat, dag, waarop het toonbrood wordt vervangen, op twee fragmenten en de term “gedenkoffer” ( ;דכר]נאLevi 24: 8) kan verwijzen naar de aanwezigheid van de tafel voor de toonbroden (4Q555 3: 3 – 4) evenals elke zevende het naar buiten uit de tempel nemen van het brood en de verdeling ervan (11Q18 20: 1 – 2)//2Q24 4: 8 - 9). 11.6.3. Wasbekken De beschrijving van de tempel van Salomo en de Tempelrol besteden bijzondere aandacht aan wasbekkens. In eerstgenoemd geval wordt de aandacht gevestigd op de beschrijving van de wasbekkens. Op de voorhof van de tempel van Salomo staat een enorm bronzen wasbekken opgesteld op 12 bronzen runderen (1 Kon 7: 23 – 26 en 2 Kron 4: 2 – 5). Tevens staan 10 mobiele wasbekkens ter beschikking (1 Kon 7: 27 – 39 en 2 Kron 4: 6 en 14). De auteur van de Tempelrol richt zijn aandacht op het gebouw, waarbinnen het wasbekken moet opgesteld staan en de afvoer van het door bloed verontreinigde water (11Q19 XXXI 19/10 - 22/13). Ezechiël verwijst helemaal niet naar het wasbekken. Mogelijk wordt een wasbekken genoemd op 11Q18 11: “(6) [… di]e van zuilen rondomheen gaande <was> van poort naar po[ort …] (7) […] van poort naar poort in de stadswal (( ]…[ )מ תרע לתרע בשורתא8) […]x[…]x met kookpot/wasbekken/estrade ( )בכיורo[…]o[…]”. Elders wordt aangetoond, dat de term zowel “stadsmuur” in het bijzonder als “muur” in het algemeen kan betekenen. Het is dus niet uitgesloten, dat op 11Q18 11 naar het wasbekken op de binnenhof wordt verwezen. De vermelding van דהב טב, “zuiver goud”, hoger op bedoeld fragment kan betrekking hebben op het tempelgebouw: (1) […]o xxx zijn vier; v[ier] ellen hoog[…] (2) […]xxx langs de zijde van de muur, die omgevend was xo[…] (3) [… elle]n twee en zijn hoogte <was> twe[e] ellen […] (4) […]xxxx en zijn geheel <was van> zuiver goud, dat/die[…]”. 11.6.4. Cultusgerei Cultusvaatwerk wordt in Aramees ieuw Jeruzalem in een inhoudelijk merkwaardige context, waarin zeven bekers en zes kommen worden genoemd, om te ruiken, zeven ketels, bestemd, om erin te koken op stenen en het enorme getal 32900 (11Q18 18). Het materiaal van bedoeld vaatwerk wordt niet vermeld. In de beschrijving van de 652
Baillet 1962: 86
165
tabernakel (Ex 37: 16) evenals in die van de tempel van Salomo (1 Kon 7: 50; 2 Kron 3: 22; Jer 52: 19; 2 Kon 25: 15; Ezr 1: 9 – 11; 6: 5) wordt gouden vaatwerk vermeld. Volgens drie teksten bevatte de tempel van Salomo ook zilveren vaatwerk (Jer 52: 19; 2 Kon 25: 15; Ezr 1: 9 – 11; 6: 5). Vaatwerk in gepolijst brons is uitsluitend aanwezig in de tempel van Salomo (1 Kon 7: 45; 2 Kron 3: 16; Jer 52: 18; 2 Kon 25: 14). Werktuigen in de tempel van Salomo zijn van gepolijst brons (1 Kon 7: 45; 2 Kron 3: 16) of van goud (1 Kon 7: 50; 2 Kron 4: 22). De Tempelrol somt uitvoerig vaatwerk op evenals gereedschap, waaronder snuiters (8ִ)מֶ לְ ָקחי, messen (ִ י-), ַ zagen ()מג ֵָרה, ְ vleesvorken ( )מַ זְ לֵגen schoppen (8)י ִָעי. Aramees ieuw Jeruzalem noemt hen sporadisch, Ezechiël helemaal niet: 1° ( וֹסTR) en ( כָסJ), “kom”, 2° ( לִ יTR) en מָ א ( J), “vaatwerk”en 3° ( ִ ?וֹרTR) en ( J), “wasbekken”. Vaatwerk wordt niet alleen vermeld met betrekking tot de beschrijving van de tabernakel evenals die van de tempel van Salomo maar ook in verband met de plundering van de eerste tempel. In de beschrijving van de tempel van Salomo en op de Tempelrol worden cultuswerktuigen opgesomd. Aramees ieuw Jeruzalem noemt geen cultusalaam, Ezechiël vermeldt noch vaatwerk noch werktuigen. 11.6.5. Ornament Aramees ieuw Jeruzalem beschrijft de versiering van zeven kronen als volgt: “(1) een druif, wanneer zij voortspruitende uit [de] bloesems[…] (2) vanuit hun scheuten en de vij[fde] kroon[…] (3) het binnenste van een cipressenbloem en [de] ze[sde] kroon[…] (4) de zevende zoals het beeld van bloesem en xx[…]” (11Q18 14 II). De versiering in de beschrijving van Ezechiël bestaat uit planten- en dierenmotieven: 1° palmbomen aan de posten van de poorten (40: 16, 22, 26, 37), 2° in de tempelhal: cherubijnen tussen palmbomen; met dubbel gezicht, dat van een mens en dat van een jonge leeuw, elk gezicht gericht naar een palmboom (41: 18 -19) vanaf het bodemniveau tot boven de deuren, 3° in het allerheiligste: dezelfde versiering als in de tempelhal (41: 25) en 4° aan weerszijden van de afgesloten/afsluitbare vensters (41: 26): palmbomen. De Tempelrol lijkt sporen te bevatten de beschrijving van versiering van de kandelaar: 11Q19 IX “(6/2) […]… zijn en [zijn] bloesemversiering (7/3) […] aan beide zijden (8/4) […] drie bij drie (9/5) […] en de bloesemversiering”. Verscheidene teksten beschrijven de figuren waarmee wanden, poort/deurvleugels en textiel versierd zijn. Cherubijnen tooien de voorhang van het allerheiligste van de tabernakel (Ex 26: 31) en van de tempel van Salomo (2 Kron 3: 14), de deurvleugels van het allerheiligste in de tempel van Salomo (1 Kon 6: 32 en 35), de mobiele wasbekkens op de voorhof van Salomo (1 Kon 7: 29 en 36) en de wanden van het tempelgebouw in Ezechiël (41: 17 – 20). Palmbomen tooien de mobiele wasbekkens van Salomo (1 Kon 7: 36) en de poortgebouwen in de tempelbeschrijving in Ezechiël (40: 16 en 34) evenals de wanden van de tempel (41: 18 – 20). Leeuwen en runderen zijn aangebracht op de mobiele wasbekken van Salomo (1 Kon 7: 29 en 36). Het grote wasbekken van Salomo is versierd door middel van kolinkwinten (1 Kon 7: 24) en de kapitelen van de twee bronzen zuilen bij middel van granaatappelen (1 Kon 7: 20 en 42; 2 Kron 4: 13) 11.7. Ongekend element: troon/tronen In Aramees ieuw Jeruzalem worden in een sterk beschadigd tekstgedeelte tronen ( )כרסיאgenoemd (11Q18 31 II 2). Het boek Koningen (1 Kon 10: 16 – 21) geeft de enige gekende uitvoerige beschrijving van een troon, namelijk die van Salomo. In 166
verband met de beschrijving worden gouden schilden en gouden vaatwerk vermeld. De ivoren troon is overtrokken bij middel van dicht goud. Deze troon heeft zes trappen en het hoofd van de troon is van achter rond en aan beide zijden zijn leuningen aangebracht, waarbij twee leeuwen staan. 12 leeuwen staan op de zes trappen aan weerszijden.
167
168
DEEL VIER: ARCHITECTO/ISCHE VOORSTELLI/GSTECH/IEK I/ ARAMEES IEUW JERUZALEM, I/ EZECHIËL E/ OP DE TEMPELROL653 De uitgebreide joodse architectuurbeschrijvingen van het tempelcomplex en van de stad worden uitgevoerd, hetzij op gebiedende wijze hetzij op empirische wijze, al dan niet visionair van aard, bij middel van een opgeluisterd wiskundig vraagstuk, waarmee de heilige en luisterrijke bouwkundige infrastructuur wordt beschreven, waarbinnen de cultus wordt georganiseerd en bediend. Parallellismen met Assyrische en voornamelijk Babylonische teksten laten toe de hypothese te formuleren, dat de joodse architectuurbeschrijvingen daaruit hebben geput, waarbij zij aspecten combineren, die in eerstgenoemde teksten afzonderlijk of in minder gebundelde mate worden behandeld. In volgend vergelijkend onderzoek van architectuurbeschrijving in Aramees ieuw Jeruzalem654, Ezechiël655 en op de Tempelrol656 worden vier aspecten van opmetende beschrijvingen in de joodse traditie besproken: context, werkwijze, eigenschappen en bijzondere constructietypen. Van genoemde aspecten worden volgende deelaspecten behandeld: 1. context: positie van de auteur (12.1.), positiebepaling in het tijd: bouwfazen en historische context (12.2.) en bouwmodel en – opdracht (12.3.). 2. werkwijze: impliciete verwachting van de auteurs (13.1.), pragmatisch versus gebiedend principe (13.2.) wijze mededeling afmetingen (13.3.), volgorde (13.4.), van het bijzondere naar het algemene en van het algemene naar het bijzondere (13.4.1.), verloop van het gehele bezoekstraject (13.4.2.), absolute en relatieve plaatsbepaling (13.5.), volledigheidsprincipe (13.6.), gebruik van ֹל/וֹל (13.6.1.), hypervolledigheid door middel van redundantie: enkele en dubbele opgave van de afmetingen (13.6.2.), opsomming (13.6.3.), identiteit van afmeting en vorm (13.7.), bij middel van vergelijking (13.7.1.) en bij middel van vierkante vorm (13.7.2.). 3. eigenschappen: afmetingen en dimensies (14.1.), materiaal: hout, steen, goud, zilver, brons, ijzer, kostbare gesteenten en nietvermelde materialen (14.2.) en kleur (14.3.). 4. constructietypen: plattegrond stad en tempelcomplex en ligging tempel (15.1.).omwalling (15.2.), poortgebouwen (15.3.), trappenhuizen (15.4.), slachtplaats (15.5.), kookplaatsen (15.6.), latrines en plaatsen voor melaatsen, mannen met vloeiingen en verontreinigingen (15.7.) en huis van het wasbekken en huis van het cultusgerei (15.8.).
653
Een selectieve samenvatting van dit deel werd voorgesteld op de Conference on “The Aramaic Texts from Qumran” op 2 juli 2008 in Aix-en-Provence in artikelvorm: Antonissen: 2008. 654 1Q32, 2Q24 1, 8: 2 – 3, 9 en 10, 4Q554, 4Q554a, 5Q15 en 11Q18 6, 9, 10 I, 11, 17 II, 19: 1, 21. 655 Ez 40 – 42; 43: 13 – 27; 48: 8 – 20; 48: 30 – 35. 656 Tempelrol (11Q19 III 1 – XIII 9; XXX 3 – XLIV 7/2; XLVI 1 – 11 //11Q20 VIII 9 – 12; IX 1 – 5; X 1 – 6; XI 16 – 17; XII 15 – 26; XIII 1 – 2, 10).
169
12. Context 12.1. Positie van de auteur De positie van de auteur kan afstandelijk of participerend zijn. In het eerste geval speelt hij zelf geen enkele actieve rol in de beschrijving. Hij schrijft gewoonweg een relaas neer. Hij fungeert als notulant. De positie van de auteur kan ook participerend zijn. Hij neemt als bezoeker deel aan een rondleiding en opmeting, die op peripatetische en pragmatische wijze worden uitgevoerd: een bezoeker en een gids bewegen zich voort binnen een architectonisch geheel, waarvan de onderdelen worden getoond en dat aan de hand van kleinere bestanddelen of grotere gehelen wordt opgemeten. De beschrijving gebeurt vanop de plaats, waarop gids en bezoeker zich bevinden. Afstanden kunnen worden opgemeten door ze ook daadwerkelijk af te leggen. De auteur brengt hierover verslag uit. De auteurs van Ezechiël en Aramees ieuw Jeruzalem spelen een participerende rol. Zij brengen verslag uit van een opmeting, die zij lijfelijk hebben bijgewoond. De tekst van Aramees ieuw Jeruzalem is onvoldoende bewaard gebleven, om de auteur en zijn gids te identificeren en de omstandigheden, waarin zij handelen, te kennen. Naar analogie met Ezechiël kan met het nodige voorbehoud worden aangenomen, dat het een visioen betreft, waarin de ikpersoon in de toekomst bestaande architectuur bezoekt. In Ezechiël wordt de beschrijving van als bestaand beschouwde architectuur uitgevoerd in het kader van een visioen, in casu het derde, van de profeet Ezechiël. De inleiding tot de hoofdstukken 40 – 48 licht duidelijk de setting toe van de rondleiding van een bezoeker door een gids: het tijdstip, het 25ste jaar van de ballingschap, in het 14de jaar nadat Jeruzalem door de Babyloniërs was ingenomen (40: 1), de wijze van verplaatsing (40: 1), de plaats, dit is Jeruzalem, (40: 1 – 2) en de personages (40: 1 en 40: 3). Een bronzen gedaante, die de profeet opwacht, is uitgerust met instrumenten, bestemd voor de opmeting van grote en van bescheiden afmetingen, dit wil zeggen een linnen meetsnoer en een meetroede (40: 3). Genoemde gedaante draagt aan de profeet op verslag uit te brengen over wat hij zal aanschouwen: “En de man sprak tot mij: ‘Mensenkind! Zie met uw ogen en hoor met uw oren en zet uw hart op alles, wat ik u zal tonen, want gij werdt naar hier gebracht, opdat ik u zou tonen. Verkondig daarna aan het huis van Israël, alles, wat gij ziende < zijt geweest >.’” (40: 4). De handelingen van de profeet en zijn gids worden expliciet uitgedrukt bij middel van werkwoordsvormen657: בָ א$, “hij ging binnen”, ִביאֵ נִ י,ְ ְו, “hij voerde mij binnen”, וַ ?ָבֵ יא או ִֹתי, “nadat hij daarheen had gebracht”, וַ ?וֹלִ כֵנִ י, “hij leidde mij” וְ ִה;ֵה, “zie!”, צֵ את, ְ “toen hij buitenging”, וְ ?ו ִֹצאֵ נִ יen וְ הו ִֹצי& ִני, “hij voerde mij buiten” וַ י ְִסֵ נִ י, “en hij leidde mij rond”, סָ בַ ב, “hij keerde zich naar”, לַעֲ בֹר כַל$]אֿ ֿא, “ik kon niet doorwaden”, וַ ?ַעֲ בִ ֵרנִ י, “hij deed mij doorwaden”, , “hij ging omhoog”, יתי ִ ר ִא,ָ “ik zag”, וָ אֶ ְשמַ ע, “en ik hoorde”, ְוֹבֵ נִ י,ּ “ik keerde terug”, וַ ָ? ֶב אֹ ִתי, “hij deed mij terugkeren” en וַ ְי ִבֵ נִ י, “hij bracht mij terug”. De opmeting wordt uitgedrukt bij middel van de werkwoordvorm וַ ? ָָמד: מ ַדד, ָ “hij mat op”, מ ָדד ֹו$:, ְ “en hij mat hen op” en וְ כִ @ָה, “nadat hij de maten beëindigd had” en וַ ?עַ ש, “hij maakte (= hij mat) posten”. De verstrekking van informatie wordt uitgedrukt bij middel van de werkwoordsvormen ַוי ְַדֵ ר אֵ לִ י, “hij sprak met mij”, en מ ַדֵ ר, ִ “die met mij sprak”. De tekst van Aramees ieuw Jeruzalem, zoals bewaard gebleven, vertoont geen sporen 657
Betreffende de bronverwijzing van de aangehaalde vormen uit Ezechiël en Aramees ieuw Jeruzalem: 13.2., eerste volume.
170
van historische of enige andere positiebepaling in plaats en tijd, die identificatie van de bezoeker en zijn gids mogelijk maken. Hoewel zij minder talrijk aanwezig dan in Ezechiël, verwijzen werkwoordsvormen duidelijk naar een opmetende rondleiding658: אמר לי חזא אנת, “hij zei tot mij: gij kijkend naar”, ל[מחזא לי, “om] te doen zien ( = tonen) aan mij”, חזי הוית, “en ik kijkende was”, “חַ זֵית,”ik zag”, &חזֵינ ִי ְ en &חזִ יאנִ י, ְ “hij toonde mij”, ְמ ַח, “en hij mat op”, אֱ ַמר לִ י, “hij zei tot mij” en, &עֵ לְ נִ י, “hij voerde mij binnen”. Zoals reeds eerder vermeld, treft men in de bewaarde tekst van Aramees ieuw Jeruzalem geen enkele expliciete verwijzing naar het gebruik van meetinstrumenten in tegenstelling tot Ezechiël. De auteur en zijn gids worden door de onderzoekers als volgt genoemd: Baillet 1955: 243 Baillet 1962: 85 Milik 1962: 185 Meyer 1965: 339 Bernhardt 1970: 24 Fujita 1970: 308 Fujita 1970: 309 Fujita 1970: 313 Fujita 1970: 313 Fujita 1970: 314 Licht 1979: 45 Beyer 1984: 214 en 216 García Martínez 1987: 218 García Martínez 1988: 449 García Martínez 1992b: 194 García Martínez 1993: 44 - 45 Wacholder 1983: 133 Beyer 1994: 96 Broshi 1995: 9 Wise 1996: 180 Chyutin 1997: 12
García Martínez 1999: 449 – 451; 452
García Martínez 2000: 608 García Martínez en Van der Woude 1995: 147 en 2007: 597 García Martínez en Tigchelaar 1998: 308 Puech 2003: 381 Schiffman 1995 Vanderkam en Flint 2002: 369 370 Ditommaso 2005: 110
García Martínez en Van der Woude 2007: 599, 602 658 659
gids un personage céleste, guide, un homme guide ‘métreur divin’ Engel angelus interpres guiding angel angel (?) (2x) angel guide céleste Engel/”Deuteengel”659
angel Engel (Gabriël of Michaël?)
Engel angel angel guide angel divine messenger angel interpreting angel guide interpreting angel engel/gidsengel guiding angel measuring angel heavenly figure (393) author mediating figure (probable angelic) seer figure tolkengel
Referentie: zie onder 13.2., eerste volume. Uitsluitend op 216.
171
bezoeker voyant auteur visionnaire Visionär
writer original author writer writer author Seher visionnaire auteur seer ziener seer Ezekiel or his ghost Seher author unknown recepient author
visitor author seer seer auteur/bezoeker author visionary visionary (394) visionary
De auteur van de Tempelrol speelt een afstandelijke rol. Hij is afwezig in de tekst, die een weergave is van een rechtstreeks geformuleerde bouwopdracht, in de vorm van een toespraak, van God tot Mozes. De bouwopdracht heeft betrekking op de bouw van de normatieve tempel, dit wil zeggen de tempel, zoals die op aarde moet zijn660. De afmetingen worden op directe wijze in de vorm van gebod meegedeeld zonder enige vorm van voorafgaande opmeting. 12.2. Positiebepaling in tijd en modus: bouwfasen en historische context Beschouwt men alle architectonische beschrijvingen in de Tanach, in de teksten uit Qumran en in andere teksten samen, dan treft men er alle fasen in aan, die een bouwwerk in zijn bestaan kan doorlopen. Hierbij valt op, dat de beschrijving van de tempel en van de stad Jeruzalem veel specifieker en uitgebreid worden behandeld dan andere constructies: - bouwproces . bouwopdracht661 (imperatief principe). . trekken van een plan662. . opdracht inzameling grondstoffen en onderdelen663 (imperatief principe). . uitvoering inzameling grondstoffen en onderdelen664 (executief principe). . uitvoering bouwwerken665 (executief principe). . uitgevoerde werken666. . opdracht inrichting667 (imperatief principe). . uitvoering inrichting/inwijding668 (executief principe). - ontwijding669. - sloop en/of beroving670. - verwoesting671. - vervallen toestand672. 660
García Martínez: 1999: 439. Altaren ( um 23: 1,14 en 29; 27: 5 - 6), tabernakel (Taba: Opdracht God aan Mozes: opdrachtsomschrijving bouw heiligdom: 26: 1; 4; 6 – 7; 10 – 11; 14 – 26; 35; 25: 9 – 21; 23 – 29; 31 40; 27: 1 - 8; 30: 1 – 6; 18) en Tempelrol (zie onder 12.3. en 13.2., eerste volume). Tabg: inventaris van de metalen voor de bouw van het heiligdom en de toepassing ervan: 38: 23 – 31); 662 Babyloniërs van Jeruzalem (Ez 4: 1) en door Ezechiël van het tempelcomplex (Ez 43: 10 - 12). 663 Tabernakel (Tabb: God aan Mozes: opdracht aan de kinderen van Israël: inventaris grondstoffen van het te brengen hefoffer: 25: 3 – 5); Tabd: Mozes deelt de opdracht tot levering van grondstoffen mee aan het volk: 35: 5 – 7); Tabe: Mozes deelt de opdracht mee tot vervaardiging van de bestanddelen van het heiligdom: 35: 11 – 18). 664 Tabernakel (Tabh: inzameling van de onderdelen: 35: 22 – 25; Tabi: inventaris van de ingezamelde onderdelen: 39: 33 – 40); tempel van Salomo (1 Kon 5: 13 – 18; 2 Kron 2). 665 Bouw van een altaar (Gen 5: 17; 12: 7 – 8; 13: 18; 22: 9; 26: 25; 33: 17; 35: 7; Ex 17: 15; 24: 4; 32: 5); Tabernakel (Tabj: bouw van het heiligdom: 36: 8; 11 – 14; 17 – 36; 37: 1 – 4; 6 – 7; 9 – 23; 25 – 28; 38: 1 - 11; 14 - 18; 20); Ps 78: 69. 666 Tempel van Salomo (1 Kon 9: 10) 667 Tabernakel (Tabk: opdrachtsomschrijving tot inrichting van het heiligdom: 40: 2 – 8)). 668 Tabernakel (Tabl: uitvoering inrichting van het heiligdom: 40: 17 – 22; 24 – 26; 29) en tempel van Salomo 669 Ontwijding tempel en wijding aan Zeus Olympius (2 Mak 6: 1 – 11). 670 Sloopwerkzaamheden door Aḥaz (2 Kon 16: 17 – 18) en Jošija (2 Kon 23: 13); sloop en roof tempel door Nebukadnezar II (Jer 52 17 – 23; 1 Kon 7: 15 – 20; 41 – 50; 2 Kon 25 13 – 17; 2 Kron 3 15 – 17; 4: 2 – 22). 671 Het begrippenpaar afbreken/opbouwen komt herhaaldelijk voor in de Tanach: Jer 1: 10; 32: 31, Jes 9: 9; 25: 2; 44: 26; 58: 12; 61: 4; Job 12: 14; Mal 1: 4; Qoh: 3: 3. 661
172
- opdracht tot herstel673. - herinrichting674. - herleggen fundering675 (+ plechtigheid). - uitvoering herstel of verfraaiing676. - (her)inwijding677. - normatief ontwerp678. - als bestaand gebouw in de toekomst679. - verheerlijking680. De beschrijving van de tabernakel wordt uitgebreid met een inventaris van de ingezamelde grondstoffen en onderdelen681 en dubbele geruststelling, respectievelijk van Mozes en van de bevolking, door middel van verwijzing naar de vaardigheid van de vaklui682. De bouwwerken in Ezechiël en in Aramees ieuw Jeruzalem worden beschreven als bestaande en voltooide architectuur. Of zij werkelijk onder een of andere vorm bestaan op het ogenblik van hun beschrijving kan uit de tekst niet worden afgeleid. De Tempelrol bevat de opdrachtsomschrijving voor de normatieve tempel. Andere architectuur dan de tempel en de stad Jeruzalem wordt in de Tanach minder grondig behandeld: 1° opdracht683, 2° in uitvoering684, 3° uitgevoerd685, 4° verheerlijking686 en 5° gesloopt en beroofd687.
672
Vervallen toestand van Jeruzalem: Jes 22: 9 – 11, eh 2: 3 en 12 – 20. Jes 44: 28; 45: 13. 674 Aḥaz verplaatst het bronzen altaar van Salomo: 2 Kon 16: 14. 675 Ezr 3: 10 – 13. 676 2 Kron 34: 10 – 13; Ezr 3: 8 – 13; 4: 1 – 4, 12, 16 en 21; 5: 2 – 3, 8 – 9, 11 – 16; 6: 3, 5, 7 – 8, 11, 14 – 15; eh 2: 5 en 8; 3: 1 – 32; Zach 1: 16; 4: 7 en 9; Hag 1: 2, 4, 8; 2: 4, 16 en 18 - 19; 1 Mak 4: 36 – 61; 2 Mak 10; Miš 7: 11; herstel eerste tempel door Jošija (2 Kon 2: 22: 5 - 6), heropbouw eerste tempel (Dan 9: 25; 1 Hen 89: 72 - 73); Jericho (Testimonia 4Q175: 22 - 27). 677 Herstel en herinwijding tempel (1 Mak 4: 36 - 61) 678 Tempelrol: 11Q19//11Q20: García Martínez 1992b: 205 – 206 en 1999: 438 – 439; García Martínez en van der Woude 1994: 135 en 2007: 131. 679 Nieuwe tempel en Jeruzalem (Ez 40: 2 – 43: 27; 47: 1 – 12; 45: 6; 48: 30 – 35), Jeruzalem (Jes 54: 11 – 13). 680 Ez 27: 1 – 7; Ps 122: 3; Est 1: 6; Liederen van het sabbatsoffer; Tob 13: 17; Jes 60: 10; Brief van Aristeas (§ 83 - 106) 681 Tabc: God stelt Mozes gerust: hij heeft aan de vaklui de nodige wijsheid, verstand en wetenschap verleend, de nodige werkzaamheden uit te voeren (beknopte inventaris van de te leveren bestanddelen) (31: 7 – 9); Tabf: Mozes stelt het volk gerust: God heeft aan de desbetreffende vaklui wijsheid, verstand en wetenschap heeft verleend, om deskundig metalen en kostbaar gesteente te bewerken textiel te vervaardigen (35: 32 – 33 en 35). 682 Tabi: inventaris van de ingezamelde onderdelen (39: 33 – 40). 683 Ark van Noach (Gen 6: 14 - 16), bolwerk (Deut 20: 20), leuning op het dak van een nieuw huis (Deut 22: 8), verwoeste/verlaten steden/plaatsen heropbouwen (Am 9: 11 – 15; Ez 28: 26; 36: 10, 33 en 36) 684 Bouw van steden (Gen 5: 17; 10: 11), bouwwerken in Egypte (Ex 1: 11, 14, 21; 5: 7 - 16), Toren van Babel (Gen 11: 1 - 9) 685 De stad Hebron in Egypte ( um 13: 22), Sihon ( um 21: 27), schaapskooien ( um 32; 16 en 24), een huis (Deut 20: 5), onheilige hoogten (Ez 16: 16, 24 – 25 en 31; Jer 19: 5; 1 Kon 3: 2; 11: 7), steden gebouwd door Salomo (1 Kon 9: 12 – 19; 2 Kron 8: 1, 2, 4 (2 x), 5 en 6), paleis van Salomo (1 Kon 9: 10) 686 Poëtische bechrijving van Tyrus (Ez 27: 1 – 7). 687 Jericho: Još 6. 673
173
12.3. Bouwmodel/ontwerp ( ְבנִ ית,) ַ en bouwopdracht Architectonische beschrijvingen in de Tanach, de teksten uit Qumran en andere joodse teksten hebben overwegend betrekking op een specifieke vom van het heiligdom en van de stad Jeruzalem. Aan de bouw van bedoelde architectuur kan een opdrachtsomschrijving verbonden zijn. De eerste bouwopdracht, die God geeft volgens de geschiedschrijving van de Tanach, betreft geen heiligdom van welke aard ook maar de ark van Noach (Gen 6: 14 – 16). De bouwopdracht wordt verstrekt in de context van het goddelijk plan, om alle leven op aarde, inclusief de mensheid, te vernietigen bij middel van een zondvloed. Hierop maakt God als uitzondering Noach en zijn gezin en een paar van elke diersoort. God richt zich direct tot Noach. De werkwoordsvormen bestaan uit imperatieven enerzijds en imperfecta688 en perfecta689 met imperatieve betekenis anderzijds. Het werkwoord היה, “zijn”, komt niet voor, wel de werkwoorden עשה, “maken”, 8שי, “plaatsen”, כפר, “instrijken met pek”, כלה,“voltooien”. Hiertoe moet Noach een houten ark bouwen. De ark is onderverdeeld in compartimenten (8)ק;ִ י. ִ De ark moet van binnen en van buiten worden ingestreken ( )כפרbij middel van pek ()ֹפֶ ר. Bedoelde ark moet 300 ellen lang zijn, 50 breed en dertig hoog. De ark moet een venster ( )צֹ הַ רhebben en een deur (ֶ ַתח+) en zij moet drie verdiepen tellen. Er wordt niet expliciet verwezen naar een bouwmodel/ontwerp bij middel van de term ְבנִ ית,ַ 690, zoals in vier andere gevallen van bouwpdracht in de Tanach. In het eerste geval, waarin genoemde term expliciet wordt genoemd, wordt door God het ontwerp van de tabernakel in de woestijn en bijhorende attributen bepaald. De bouwopdracht wordt expliciet verstrekt met verwijzing naar het model/ontwerp, dat moet worden uitgevoerd: “ aar al wat Ik u tot model/ontwerp van dit tabernakel en een model/ontwerp (בְ נִ ית,) ַ van alle gereedschap ervan zal wijzen even zo zullen jullie dat maken.” (Ex 25: 9). De bouwopdracht, uitvoering en installatie van het heiligdom is verspreid over verscheidene hoofdstukken van het boek Exodus691. In het tweede geval heeft de term ְבנִ ית,ַ betrekking op het ontwerp van het voorhuis van het koninklijk paleis, de boven- en binnenkamers en het huis van de verzoendeksels, dit is de tempel, door David geschonken aan zijn zoon Salomo: de bouw van de tempel van Salomo geschiedt in opdracht. Nadat David de ark naar Jeruzalem had gebracht, draagt God hem bij middel van een tussenpersoon op (2 Sam 6: 1 – 23) een tempel voor hem te bouwen (2 Sam 7: 1 – 12). Volgens de kroniekschrijver worden de bouwwerkzaamheden van David en van Salomo uitgevoerd op basis van goddelijke aanwijzingen. Volgens het boek 1 Kronieken deelt David aan Salomo mee, dat hij door God is uitverkoren, om de tempel te bouwen (28: 10). David deelt dit mee aan het volk (29: 1). De koning geeft het ontwerp (בְ נִ ית,) ַ aan zijn zoon, Salomo (28: 11): “En David gaf zijn zoon Salomo een model/ontwerp van het voorhuis met zijn behuizingen en zijn schatkamers en zijn bovenzalen en zijn binnenkamers en van het huis van de verzoendeksels692.” (28: 11 en 12). De opdracht 688
Lettinga 2000: 170 (§ 77 l.). Lettinga 2000: 168 (§ 77 e.) 690 Meyer I 113: behoud van a in gesloten lettergreep als geval van dissimilatie. Meyer II 36: taqtilvorm van het werkwoord בני: (a/i); qal, “bouwen. 691 Verwijzing: 33., tweede volume. 692 Verzoendeksels: Mozes kreeg het bevel van God een verzoendeksel te vervaardigen van zuiver goud, 21/2 el lang en 11/2 breed. Dit deksel moest boven op de ark van het verbond worden gelegd of erover heen geplaatst. Aan beide uiteinden van dit deksel rezen de cherubijnen op, die er als het ware één geheel mee vormen. Dit deksel moest de mogelijkheid bieden het bloed van de verzoening zo dicht mogelijk bij de Heer te brengen (Lev 16: 14 – 15, Rom 3: 25; Heb 9: 23 – 24). De Heer woont tussen de 689
174
wordt niet gespecificeerd, zoals in Exodus (Taba). Volgens 1 Kronieken (28: 11 – 12) maakt David het uitgewerkte model van het gehele bouwwerk (inclusief de tempel) over aan Salomo in de vorm van een geschrift van de hand van God693. Het derde geval sluit aan bij het tweede. Daar verwijst de term בְ נִ ית,ַ naar het ontwerp van de cherubijnen, door God aan David bekend gemaakt:”(18) En tot het reukaltaar gelouterd goud in gewicht en goud tot het model/ontwerp ( ְבנִ ית,) ַ van de wagens de cherubijnen, die <de vleugels> zouden uitbreiden en de ark van het verbond van de Heer overdekken. (19) Dit alles heeft men mij, bij geschrift te verstaan gegeven van de hand van de Heer al de werken van dit model/ontwerp.” (1 Kron 28: 18 – 19). Het is moeilijk aantoonbaar, dat 1 Kronieken 28 als voorbeeld heeft gediend voor de Tempelrol, zoals door Yadin, Mink en Swanson aangenomen694, gelet op de verstoorde context op de rol. Tenslotte verwijst de term ְבנִ ית,ַ éénmaal naar een menselijk ontwerp/model in pejoratieve context, in casu het ontwerp van het altaar van Damascus, dat door de koning van Israël wordt opgevraagd. Koning Aḥaz van Israël laat een altaar, dat hij gezien heeft in Damascus, kopiëren: “Toen trok de koning Aḥaz Tiglatpileser, de koning van Assyrië, tegemoet naar Damascus en nadat hij gezien had het altaar, dat te Damascus was, zond de koning Aḥaz aan Urija, de priester, de gelijkenis van het altaar en zijn model/ontwerp naar zijn gehele maaksel.” (2 Kon 16: 10). Het gebruik van de term ְבנִ ית,ַ heeft hetzij betrekking op de cultus hetzij op het paleis van Salomo. In het geval van het altaar van Damascus is God niet bij het ontwerp betrokken, in de andere gevallen rechtstreeks of onrechtstreeks bij middel van David. Zonder gebruik te maken van de term בְ נִ ית,ַ lijkt een passus van Jesaja te verwijzen naar een grafische voorstelling van een model/ontwerp: “Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds voor mij.” (49: 16). In Aramees ieuw Jeruzalem noch op de Tempelrol wordt deze term gehanteerd, niettegenstaande het in beide gevallen een goddelijk bouwmodel/ontwerp betreft. De term בְ נִ ית,ַ komt in teksten uit Qumran voor, om te verwijzen naar het beeld van de mens, dat God schiep (Oorlogsrol 1QM X 14), de structuur van de kennis (Zegeningena 4Q286 1 II 6), hemelse structuren en constructies (Zegeningenb 4Q287 2: 2), (Liederen van het sabbatsoffer 4Q403 1 I 44, 1 II 3, 16, 5: 8), het beeld van de troonwagen (4Q405 20 II – 22: 8), de structuur van hemelgeesten (11Q17 VIII 3) en de vorm van borstplaten van hemelbewoners (IX 6). In het boek Ezechiël worden een tempelcomplex en een stad getoond in een visioen. Het ontwerp van het heiligdom, zoals getoond aan de profeet Ezechiël, moet door hem worden opgeschreven voor het volk van Israël, om de bouw ervan te kunnen uitvoeren. In plaats van de term בְ נִ ית,, ַ “ontwerp/model” hanteert de auteur de term רה$צ, ָ “plan”: “(10) Mensenkind, vertel het volk van Israël over de tempel, zodat zij zich schamen over hun wandaden en laat hen het model nameten. (11) En als zij zich schamen over alles, wat ze hebben gedaan, maak hen dan het plan van de tempel (רת הַ ַ יִת$)צ ַ bekend en zijn indeling (נָת ֹו$תכ$), ְ met de uitgangen en de ingangen en zijn gehele plan (ר ָֹתו$ )צen al zijn bepalingen en zijn volledig plan en al zijn voorschriften en teken op (כְ תֹב$) voor hun ogen, opdat zij zouden bewaren zijn volledige plan (ר ָֹתו$ )צen zijn volledige verordening en hen uitvoeren. (12) Dit is de wet van het huis (ו ַֹרת הַ ָ יִת,). Het gehele gebied rondomheen de tempel boven op de berg is cherubijnen. (Ps 99: 1). De vleugels van de cherubijnen bedekken beschermend het verzoendeksel. Op genoemd deksel werd het bloed van het zonde-offer gesprenkeld (Lev 16: 14 – 15). 693 1 Kron 28: 19: ְ ַתב/LXX: γραφη. 694 Yadin 1983: I 77; Mink 1987: 43 en Swanson 225 – 226.
175
allerheiligst. Dit is de wet van het huis.” (43). De Targum Jonathan heeft de term רה$צ. ָ Hiermee wordt de opdracht aan de profeet, gegeven voorafgaand aan de rondleiding, herhaald in andere bewoordingen: “Mensenkind, zie met uw ogen en hoor met uw oren en zet uw hart op alles, wat ik u zal tonen, want opdat gij zoudt zien zijt gij naar hier gebracht. Verkondig aan het huis van Israël, alles, wat gij ziet.” (40: 4). Om naar de optekening van het plan en de bepalingen te verwijzen, wordt op 43: 11 het werkwoord כתב, “schrijven” gebruikt. In Ezechiël 4: 1 wordt het werkwoord חקק, “(in)griffen” aangewend, om, met het oog op belegering door Nebukadnezar II, het tekenen van het plan van Jeruzalem op een kleitablet aan te duiden: “En gij, mensenkind, neem u een zongebakken tegel en leg die voor u en grif ( )וְ חַ ו ָֹתdaarin de stad Jeruzalem.” Het aspect begrijpen met betrekking tot architectuurbeschrijving in de vorm van een wiskundig vraagstuk wordt expliciet geformuleerd in een Babylonische tekst: “Als jij niet begrijpt”695. Hoewel de architectonische beschrijving op de Tempelrol duidelijk betrekking heeft op een bouwopdracht, komt de term בְ נִ ית,ַ er niet op voor. De rol bevat de directe bouwaanwijzigen van God, niet alleen uitgedrukt bij middel van werkwoordsvormen maar ook bij middel van nominale zinnen, zoals verder aangetoond onder 13.2.. Volgens Maier heeft de Tempelrol de waarde van een t²rË.696 Dit impliceert kritiek op de menselijke uitvoering, die niet overeenstemming is met de aanwijzingen voor de bouw van de eerste tempel. Dit past volgens Maier volledig in de traditie in het Oude nabije oosten, om tempelbouw als een door de goden opgelegde koninklijke plicht te beschouwen. Vaak is er een verband met de stichting van een dynastie697. Bijgevolg is een tempel geen menselijk bouwwerk698. Het was vanzelfsprekend in het Israël van na de ballingschap, dat een heiligdom volgens een bouwplan of een model699 wordt uitgevoerd. De tempel van Salomo beantwoordt aan goddelijke richtlijnen. De priesterlijke auteur stemt met deze opvatting in en onderstelt het in het verleden terug geprojecteerde tentheiligdom als een model voor, dat aan Mozes werd getoond en dat hij uitvoerde700. Het visionaire bouwplan moet volgens Ez 43: 10 – 11 uitdrukkelijk worden opgetekend en in Ez 43: 12 is er sprake van de ו ַֹרת הַ בָ יִת,, dit is de tempelt²rË, die in LXX διαγραϕη wordt genoemd. De term בְ נִ ית,ַ noch een Aramees equivalent ervan noch een term voor “plan”, zoals in Ezechiël, noch enige aanwijzing van een bouwopdracht komen voor in de bewaarde tekst van Aramees ieuw Jeruzalem. Mogelijk wordt dit verklaard door het feit, dat de stad en de tempel door God zelf zullen worden gebouwd, zoals vermeld op de Tempelrol: “ (19/7) (…) En ik zal (20/8) eeuwig en altijd bij hen wonen en mijn [hei]ligdom door mijn glorie heiligen, omdat ik (21/9) mijn glorie daarover zal doen verblijven tot op de dag van de schepping ()הבריה, als ik zelf Mijn heiligdom zal scheppen (22/10) door het voor mij te vestigen voor eeuwig, overeenkomstig het 695
AO 6555 4, 6, 18 en 22; zie verder onder 16.2.6., eerste volume. Maier 1977b: 72 – 73. 697 Zie 2 Sam 7: 1 – 16 en 1 Kron 17. 698 Wright 1985: I: 259. 699 Het bestaan van bouwplannen is vrij oud: Heinrich en Seidl 1967: 24 – 45; in de joodse traditie: zie Philo, De opificio mundi § 17 vv. (vgl. de latere Midraš Genesis Rabba I); inzake aanwending van bouwplannen biedt de Apollotempel van het Kleinaziatische Didyma een goed maar omstreden voorbeeld (schaal 1:1) uit de derde eeuw v.C.. Wiseman 1972: 141 – 147 bespreekt de tekening van de opstand van een zikkurat (BM 38217), niet uitgewerkte rasters (BM 80083 en 46740) en het grondplan van een heiligdom (BM 132254). 700 Ex 25: 9. 696
176
verbond, dat ik met Jakob heb gesloten in Betel.” (11Q19 XXIX 7 - 10). In deze optiek zou men de term ָ ִריאה, “nieuw geschapen” verwachten. Vanuit menselijke gezichtshoek zijn aan het bouwproces van de tempel volgende functies verbonden: die van bouwheer, die van architect, die aannemer/werfleider en die van de werklieden. De bouwheer is opdrachtgever en eigenaar, de architect is ontwerper en de wekzaamheden worden uitgevoerd door de aannemer, de werfleider en de werklieden, bouwvakkers en gespecialiseerde werklui. De uitvoering van genoemde functies wordt als volgt uitgeoefend: architect tabernakel tempel van Salomo tempel in Ezechiël tempel in Aramees Nieuw Jeruzalem normatieve tempel op de Tempelrol defintieve tempel op de Tempelrol
God (expliciet) God (expliciet) God (impliciet naar analogie met tabernakel en tempel Salomo) God (impliciet naar analogie met tabernakel en tempel Salomo) God (impliciet naar analogie met tabernakel en tempel Salomo) God (expliciet)
aannemer/ werfleider Mozes koning ?701
werklui mensen mensen ?
?
?
?
mensen
God
God
Het enige geval met het ontwerp van een heilig object, het altaar, uitgevoerd door een menselijke architect, kent een tragisch verloop. Het ontwerp van de stad, beschreven in Ezechiël, is onderdeel van een goddelijk bevel. De bewaarde Aramese tekst is te onvolledig, om hierover een uitspraak te doen. 12.4. Didactisch opzet De architectuurbeschrijving in Ezechiël is expliciet didactisch op twee niveaus. In eerste instantie wordt de bezoeker geïnformeerd over de beschreven architectuur. In tweede instantie is de informatie, die hij visueel en auditief verwerft bedoeld, om doorgegeven te worden aan zijn volk: “En de man sprak tot mij: ‘Mensenkind! Zie met uw ogen en hoor met uw oren en zet uw hart op alles, wat ik u zal doen zien, want, opdat ik u zou doen zien, zijt gij naar hier gebracht. Verkondig daarna aan het huis van Israël alles, wat gij ziet.’” (40: 4). De didactische opzet wordt consequent doorgetrokken door middel van de uitspraak van de gids: “Hebt gij gezien, mensenzoon?” (47: 6), waarmee het doorwaden van de “levende wateren” wordt afgesloten. De tekst van Aramees ieuw Jeruzalem is onvoldoende bewaard, om hierover een uitspraak te doen. Op de Tempelrol is Mozes het medium tot wie God, in de eerste persoon, zijn openbaring richt, die bedoeld is als wet voor eheel Israël. De tekst van de rol kan beschouwd worden als normatieve uitleg , die de enige legitieme weg tot het begrijpen van de ware bedoeling van de oorspronkelijke goddelijke verordeningen bevat.702
701
In het boek wordt de koning wel in de marge van de cultus vermeld (zie verder onder 17.3.1., eerste volume) maar niet in verband met bouwwerkzaamheden aan de tempel. 702 García Martínez en van der Woude 2007: 131.
177
13. Werkwijze 13.1. Impliciet en onvolledig wiskundig vraagstuk, gecombineerd met indruk van volledigheid Gelet op de sterke parallellismen tussen Assyrische en Babylonische architectuurbeschrijvende teksten, wordt in voorliggend proefschrift de hypothese aangenomen, dat de architectuurbeschrijvingen van de Tanach en Qumran in wezen daar hun oorspong hebben. Wiskundige vraagstukken, telling en rituele rondgang, neergeschreven op kleitabletten, hebben als inspiratiebron gediend voor de joodse teksten. De eenvoudigste vorm van een wiskundig vraagstuk biedt de opmeting van de stadsomwalling in Aramees ieuw Jeruzalem. De tekst reikt de afmetingen van de muursegmenten aan maar niet van hun som. Die moet de lezer zelf berekenen. De verhouding van de afmeting van de lengte en de breedte van de rechthoek 7: 5 verwijst eveneens naar een wiskundig probleem, dat van de diagonaal tot de zijde van een vierkant, de vorm die verwacht wordt van de stad, aangenomen, dat een vierkant, respectievelijk een kubus703 de ideale vormen zijn. Vervolgens wordt aan de toehoorder lezer overgelaten het rastervormig boulevardpatroon te combineren met de eerder opgemeten muursegmenten tot een stadsplattegrond. Bij de voorstelling van een woonblok en de bijhorende poortgebouwen wordt eveneens zelfwerkzaamheid van de toehoorder/lezer verwacht. De vorm van een woonblok en zijn samenstelling moet het publiek afleiden uit een kwadrant in winkelhaakvorm. Bij de beschrijvende opmeting van het poortgebouw wordt van het publiek ruimtelijke positiebepaling door middel van assen gevraagd in combinatie met vaardigheid in rekenkunde en teruggrijpen naar eerder ontvangen informatie. Ook de auteur van Ezechiël vermeldt eerst de afmetingen van de stadsomtrek segmentsgewijs maar besluit toch met de totale som ervan. Onontbeerlijke informatie ten behoeve van de voorstelling van het tempelcomplex reikt de auteur van Ezechiël pas aan op het einde van de rondleiding, in casu de afmetingen van de omtrek van bedoeld complex. De opmeting van de poortgebouwen verloopt echter op zulkdanige wijze, dat het publiek zich hiervan op cumulatieve wijze een beeld kan vormen. Bovendien wordt de beschrijving bij elke poort grotendeels maar niet steeds op identieke wijze herhaald. De auteur van de Tempelrol lijkt zijn publiek minder op de proef te stellen. Hij bouwt de structuur van het tempelcomplex op van binnen naar buiten. Eerst behandelt hij de structuur van de binnenhof en daarna voorhof na voorhof tot en met de gracht rondomheen het complex. De constructies op de binnenhof worden in voldoende mate beschreven en zij kunnen nagenoeg nauwkeurig worden gesitueerd. De toehoorder/lezer moet zelf de buitenafmeting van de omwalling van de binnenhof berekenen: 1 muursegment van 120 ellen x 2 + 40 ellen poortbreedte + 2 x een muurdikte van 7 ellen = 294 ellen, wat een binnenafmeting van 280 ellen oplevert. Twee gegevens moeten toelaten een mentaal beeld te vormen van de middenhof en zijn positie ten aanzien van de binnenhof: 1° zijn omwalling bevindt zich op 100 ellen van die van de binnenhof en 2° zijn buitenafmeting bedraagt 480 ellen. De afmeting van de buitenwal wordt bij benadering vermeld: “ongeveer 1 600 ellen”. Inderdaad van hoek bedraagt de afmeting 1 590 ellen, als de afmetingen van de muursegmenten 4 x 360 ellen = 1440 ellen wordt opgeteld bij de poortbreedte: 3x 50 ellen = 150 ellen, of 1604 ellen, als de afstand, waarover uit de omwalling springen, 7 ellen aan weerszijden, wordt toegevoegd. 703
Zoals in de Apocalyps van Johannes: 21: 16.
178
Een anticiperende, complexe en subtiele toepassing van het volledigheidsprincipe berust op de verwachting, die de auteurs van architectuurbeschrijving impliciet opwekken bij de toehoorder/lezer. Door een indruk van volledigheid en nauwkeurigheid te wekken, wordt de beschreven architectuur zo voorgesteld, dat zij naar menselijk bevattingsvermogen 1° kan bevolen worden tot praktische uitvoering, zoals de normatieve tempel op de Tempelrol, 2° kan uitgevoerd worden, zoals de tempel van Salomo in het boek Koningen en in de Kronieken, of 3° uitgevoerd is of toch in voltooide toestand wordt voorgesteld, zoals Aramees ieuw Jeruzalem en Ezechiël. De architectuur van het mobiele heiligdom van de tabernakel, zoals beschreven in Exodus, beantwoordt aan de drie genoemde bouwstadia. Gemeenschappelijk aan Aramees ieuw Jeruzalem, Ezechiël en de Tempelrol is de impliciete verwachting van de auteur, dat de toehoorder/lezer in staat moet worden gesteld, binnen de beperkingen van een gesproken/geschreven tekst, bij middel van de combinatie van de gefaseerde analytische beschrijving, het consecutiviteitsprincipe, het herhalingsprincipe en het inventarisatieprincipe de concrete informatie over de eigenschappen te ordenen in een voorstelling van de beschreven ruimtelijke complexen, hetzij tempelcomplex hetzij stad hetzij de combinatie van beide. Zo kan de toehoorder/lezer zich het grondplan en de samenstelling van de stad, zoals opmetend beschreven in Aramees ieuw Jeruzalem stap na stap voorstellen, op voorwaarde, dat hij alle eerder aangereikte informatie onthoudt en verwerkt. Hetzelfde geldt voor de woonblokken met hun poortgebouwen en woonmodules. De toehoorder/lezer wordt in staat geacht tot inductieve constructie uit een sequentieelinformatieve informatiestroom. Dit kan onder meer worden opgemaakt uit het feit, dat de afmeting van de toegangspoort tot het trappenhuis van het poortgebouw van een woonblok moet worden afgeleid uit de afmeting van de poort aan de rechterzijde van de inkomhal: “En p[oorten tegenover] poorten met dezelfde afmeting.” (4Q554 1 III 21 – 22//5Q15 II 3 - 4). De afmetingen van de poort aan de zijde van de binnenmuur werd eerder in uitspraak M704 vermeld: 4 ellen breed en 7 ellen hoog. De auteur van Ezechiël behandelt eerst twee deelaspecten van de omwalling van de buitenhof, de hoogte van de muur (40: 5) en een typisch poortgebouw (40: 6 – 16). Daarna beschrijft hij deelaspecten van de buiten- en binnenhof vooraleer het tempelgebouw en de constructies errond aan te behandelen, terug te keren naar de buitenhof. Ten slotte verklaart hij de beschrijvende opmeting van het interieur van het tempelcomplex expliciet als afgesloten (42: 15). Pas in dit stadium reikt hij gegevens aan, die onmisbaar zijn, om de eerder verstrekte informatie volledig te kunnen verwerken, met name de afmetingen van de omwalling van de buitenhof (42: 16 – 20). Pas nu kan de toehoorder/lezer zich de plattegrond van het tempelcomplex in zijn totaliteit voorstellen. De auteur van de Tempelrol gaat op conceptuele wijze te werk, waarbij hij het concept van de drie concentrische hoven expliciet formuleert in de opdrachtsomschrijving. Hierdoor kan op duidelijke wijze het gefaseerde verloop van de architectonische voorstelling worden gevolgd. De aanvang van de opdrachtsomschrijving is verloren gegaan. Aangenomen kan worden, dat zij het gehele tempelgebouw betrof, waarvan als eerste het allerheiligste wordt beschreven. Daarna volgen de hal en waarschijnlijk de voorhal. De aandacht gaat evenwel vooral uit naar de beschrijving van de hoven, want daar wordt de cultus uitgeoefend705. Het brandofferaltaar en de andere gebouwen en constructies op de binnenhof worden beschreven. De beschrijving van de binnenhof wordt afgesloten 704 705
Zie onder 9.2.3., eerste volume. Zie ook Yadin 1983: 177.
179
met de omwalling ervan. De expliciete opdrachtsomschrijving voor de midden- en buitenhof luiden als volgt: “(19/12) En gij zult aanbrengen een tweede hof rondom de binnenste hof, een breedte honderd ellen” (11Q19 XXXVIII) en “(12/5) […] en gij zult een derde hof aanleggen […]” (11Q19 XL). Na de opmetende beschrijving en functiebepaling van de buitenhof wordt het terras errond en de gracht daarrond beschreven: “(5) VACAT Gij zult een terras maken rond de buitenste voorhof aan de buitenzijde,” en “(9) Gij zult een gracht/omwalling rondom het heiligdom maken, honderd ellen breed, die” (11Q19 XLVI). De beschrijving van de omwalling van de midden- en buitenhof wordt deductief uitgevoerd. Eerst worden de algemene afmetingen bepaald, zijde per zijde (11Q19 XXXVIII 19/12 - 22/15 en XL 12/5 18/11a). Daarna volgen de specifieke afmetingen van de muursegmenten en de bijhorende poorten (11Q19 XXXIX 17/11b - 22/16; XL 18/11b – XLII 22/17a). De architectonische beschrijving wordt uiteindelijk afgesloten door middel van inrichtingen met betrekking tot reinheid/onreinheid: vogelverschrikking, latrines en plaatsen voor melaatsen en mannen met vloeiingen en verontreinigingen706. Bondig samengevat kan worden geformuleerd, dat de architectuurbeschrijvingen in Aramees ieuw Jeruzalem, in Ezechiël en op de Tempelrol in wezen bestaan uit een wiskundig vraagstuk707. Aangezien het niet als dusdanig wordt aangekondigd is dit vraagstuk impliciet van aard. Een Babylonische tekst bevat daarentegen volgende expliciete formule met betrekking tot een wiskundig vraagstuk inzake berekening van architectuur: “om te berekenen”708. Indruk van volledigheid wordt gewekt bij middel van verschillende technieken709: gebruik van ֹל/ וֹל, redundantie en opsomming. De goddelijke oorsprong van de beschreven architectuur versterkt de indruk van volledigheid. Tenslotte draagt de gids aan de profeet Ezechiël niet alleen op het volledige plan van het tempelcomplex aan het volk van Israël bekend te maken maar ook, om het te tekenen, opdat de Israëlieten het in die vorm zouden bewaren (43: 10 – 12). Aangezien de bedoelde beschrijvingen niet alle gegevens bevatten, om zich een sluitend plan voor te stellen, zijn ze onvolledig. Laatste eigenschap varieert in graad van tekst tot tekst. De Tempelrol is het meest volledig in zijn informatieverstrekking. Gemeenschappelijk aan Aramees ieuw Jeruzalem en aan de Tempelrol zijn de problemen met hoekoplossingen. In eerstgenoemde tekst verspert één van de twee hoekhuizen gedeeltelijk de ingang van het andere710. In laatstgenoemde tekst kunnen de lokalen van de omwalling van de buitenhof op de hoeken niet dezelfde afmetingen hebben711. Volgens de bewaarde tekst lijkt de auteur van de Tempelrol geen informatie te verstrekken over het interieur van de poortgebouwen. Verschillende voorstellingsmogelijkheden van het brandofferaltaar van Ezechiël tonen aan, dat er gegevens ontbreken, om het gestelde wiskundig vraagstuk eenduidig op te lossen712. 13.2. Pragmatisch versus gebiedend principe713 Architectuur kan worden beschreven op pragmatische wijze bij middel van voorbereiding, uitvoering van werken en in gebruikname enerzijds of bij middel van 706
Zie onder 15.9., eerste volume. Zie verder onder 13.1., eerste volume. 708 AO 6555 17; zie verder onder 16.2.6., eerste volume. 709 Zie onder 13.6., eerste volume. 710 Zie bespreking visie van Licht onder 9.2.4., eerste volume. 711 Zie Yadin 1983: 258 (figuur 16). 712 Zie afbeeldingen 30.19.1. en 30.19.2., tweede volume. 713 Betreffende het gebiedend principe op de Tempelrol: zie ook Wise 1990: 61 – 63. 707
180
peripathetisch bezoek in de vorm van een rondleiding aan bestaande architectuur anderzijds. Pragmatische beschrijving wordt uitgevoerd door middel van een verslag over inzameling van de grondstoffen, vervaardiging van onderdelen, rapportering van bouwwerkzaamheden, de inrichting en de inwijding van het bedoelde bouwwerk in de tabernakel714. De beschrijving van de tempel van Salomo is eveneens pragmatisch, omdat er de inzameling van grondstoffen, uitvoering van de werken en inwijding van het heiligdom in wordt besproken. De beschrijving van de renovatiewerkzaamheden aan de omwalling van Jeruzalem door de auteur van ehemija is in twee opzichten pragmatisch. Bij wijze van voorbereiding verkent de profeet ’s nachts segmentsgewijze de stadswallen. Hierbij past de auteur de peripathetische techniek toe. Daarna worden de werkzaamheden segmentsgewijs uitgevoerd en ten slotte wordt de herstelde constructie, eveneens segmentsgewijs, ingewijd. In de twee laatstgenoemde fasen combineert de auteur de uitvoerende met de peripathetische techniek. Het oudste gekende voorbeeld volgens de historiografie van de Tanach van pragmatische peripathetisch bezoekende beschrijving biedt Ezechiël. Aramees ieuw Jeruzalem sluit hier zeer nauw bij aan. Opvallend is wel, dat het lexicon van Ezechiël met betrekking tot handelingen tijdens de rondleiding uitgebreider en gevarieerder is dan dat van bewaarde tekst op de manuscripten van de Aramese tekst, zoals kan worden opgemaakt uit de hierna volgende tabel: Ezechiël elliptisch werkwoord zijn
ieuw Jeruzalem
40: 3 (2x) “wiens gedaante <was> als de gedaante van brons” 40: 3 “in zijn hand <was> een linnen meetsnoer en een meetroede” 40: 3 “in de hand van de man <was> een meetroede” 40: 5 “zij (de stem) <was>” 43: 2 “zij (de gedaante) <was>” 43: 3 “er <was>” 47: 3 “elke el van een el en een handbreed” 40: 5 אמר: qal: “zeggen; spreken” וַ ?אֹמֶ ר אֵ לַי “hij zei tot mij” 41: 4; 42: 13; 43: 7 en 18; 44: 2 en 5; 47: 6; 47: 8 מַ רA “Hij (God) zei” 43: 18; 44: 9; 45: 9 en 18; 46: 1 en 16; 47: 13 בוא: qal: “komen”; hi.: “binnen brengen” וַ ?ָבוֹא: qal ipf. cons. sg. “hij kwam tot bij” 40: 6 3 m. “zij (= de gedaante) kwam” 43: 2, ָ א: qal pf. sg. 3 m. 4 “hij ging (naar binnen)” 41: 3 בָ א$: qal pf. sg. 3 m. ִביאֵ נִ י,ְ ְו: hi. ipf. sg. 3 f. “hij bracht mij binnen” 43: 5 וַ ?ָבֵ יא או ִֹתי: hi. ipf. cs. 3 m.
“nadat hij mij daarheen had gebracht” 40: 3
וַ י ְִביאֵ נִ י: hi. ipf. cs. sg. 3
“hij voerde mij (binnen)” 40: 17,
714
Zie onder 12.2., voetnotenapparaat.
181
אֱ מַ ר לִ י: p³cal pf. sg. 3 m.; 11Q18 15: 4; 18: 5
&עֵ לְ נִ י: ‘afcel pf. sg. 3 m. + pers. suf. sg. 1 c.; 4Q554 1 II 12 ( ;)וIII 16 (;)ו
&עֵ לְ נִ י: ‘afcel pf. sg. 3 m. + pers. suf. sg.
m. וַ י ְִביאֵ נִ י: hi. ipf. cs. sg. 3 m. הֱ ִבי&נִ י: hi. pf. sg. 3 m.
28, 32, 35, 48; 41: 1; 42: 1 “hij bracht mij” 44: 4 “hij (= God) bracht mij (= Ezechiël)” 40: 2 “zijt gij naar hier gebracht” 40: 4
אתה ָ ָה= ב: ho. pf. sg. 2 m. דבר: pi.: “spreken” “hij (= de man) sprak tot mij” 40: וַ י ְַדֵ ר אֵ לִ י: pi. ipf. cs. 4, 45 sg. 3 m. מ ַדֵ ר: ִ pi. pt. sg. m. abs. “die met mij sprak” 43: 6 9הל: qal: ”gaan”; hi.: “leiden” וַ ?וֹלִ כֵנִ י: hi. ipf. cs. sg. 3 “hij leidde mij” 40: 24; 43: 1; 47: 6 m. ה;ֵה: ִ “zie!” וְ ִה;ֵה 40: 3, 5; 43: 2, 5; 47: 1, 2 en 7 יצה: qal: “buitengaan”; hi.: “buitenvoeren” “toen hij buitenging” 47: 3 צֵ את: ְ qal inf. cstr. וְ ?ו ִֹצאֵ נִ י: hi. ipf. sg. 3 m. “hij voerde mij buiten” 42: 1; 47: 2 “hij voerde mij buiten” 42: 15 וְ הו ִֹצי&נִ י: hi. pf. sg. 3 m. כלל: qal: “beëindigen” “nadat hij de maten beëindigd וְ כִ @ָה: qal pf. sg. 3 m. had” 42: 15 מדד: qal: “meten” “en hij mat” 40: 5, 6, 8, 9, 11, 13, וַ ?ָמָ ד: qal ipf. cs. sg. 3 19, 20, 23, 24, 28, 35, 47 en 48; m. 41: 1, 3, 4, 5, 13 en 15; 42: 15, 16, 17, 18, 19, 20; 47: 3, 4 (2x) en 5 “hij mat op” 42: 16, 17, 18 en 19 מָ ַדד: qal pf. sg. 3 m. “en hij mat hen op” 42: 15 מ ָדד ֹו$: ְ qal pf. sg. 3 m. 8 =נְ א: aanspreekformule van God ten aanzien van de profeten 8 =נְ א “hij (= God) zegt” 43: 19, 27; 44: 12 en 15; 47: 23; 48: 29 נגד: hi.: “verkondigen” “verkondig aan het huis ֵד/ ַה: hi. imp. sg. 2 m. van Israël al, wat gij ziet” 40: 4 נוח: hi.: “plaatsen” וַ ְינִ יחֵ נִ י: hi. ipf. sg. 3 m. “hij plaatste mij op” 40: 2 נפל: qal: “zich prosterneren” “ik prosterneerde mij” 43: 3 ֹ ל+ ֶוְ א: qal ipf. sg. 1 c. נשא: qal: “opnemen” אֵ נִ יNָ ,ִ ְו: qal ipf. sg. 3 f. “hij nam mij op” 43: 5 סבב: qal: “zich wenden” וַ י ְִסֵ נִ י: qal ipf. cs. sg. 3 “hij leidde mij rond” 47: 2 m. “hij keerde zich naar” 42: 20 סָ בַ ב: qal pf. sg. 3 m. עבר: qal: “doorwaden” “ik kon niet doorwaden” 47: 5 כַל לַעֲ ֹבר$]אֿ ֿא: qal inf. cstr. “hij deed mij doorwaden” 47: 3, 4 וַ ?ַעֲ ִב ֵרנִ י: qal ipf. cs. sg. (2x) 3 m. עלל: qal: “omhooggaan” “hij ging omhoog” 40: 6 וַ ?עַ ל: qal ipf. cs. sg. 3 m. עמד: qal “staan” “hij <was> staande in de poort” עֹמֵ ד: qal pt. a. sg. m.
182
1 c.; 4Q554 1 II 12 ( ;)וIII 16 (;)ו
מ ַשח: ְ p³cal pf. pl. 3: 2; 4Q554 1 I 16, 20 en 22; II 9, 10, 12 ()ו, 18 en 22; III 15; 5Q15 1 I 4, 6 en 17 ()ו
40: 3; “de man <was> staande” 43: 6 עשה: qal: “maken; meten” “hij maakte (= hij mat) posten” וַ ?עַ ש: qal ipf. cs. sg. 3 40: 14 m. ראה: qal: “zien”; hi.: “tonen” חזי: (Ë); p³cal: “zien”; ‘afcel: “tonen” “ik zag” 41: 8; 43: 3 (2x) יתי ִ ר ִא:ָ qal pf. sg. 1 c. חַ זֵית: p³cal pf. sg. 1 c.; 2Q24 4: 11 ()ו “zie met uw ogen” 40: 4 ראֵ ה:ְ qal imp. sg. 2 m. “ik u zal tonen” 40: 4 אֲ נִ י מַ ְראֶ ה: hi. pt. a. sg. 1 m. הַ ְראו ְֹת ָכה: hi. inf. cstr. + “(opdat) ik u zou tonen” 40: 4 suf. ִ&חזֵיני ְ en &חזִ יאנִ י: ְ ‘afcel pf. sg. 3 m; 2Q24 1: 3 [; 8: 7 [; 4Q554 1 II 15; III 20 en 5Q15 1 II 2 [ en 6 ()ו מ ְחזֵא, ִ “om te zien”: p³cal inf.; 11Q18 19: 6 ()ל חָ זֵי: p³cal pt. a. sg. m. abs.; 2Q24 4: 17 (+ )הוי חָ זֵא: p³cal pt. a. sg. m. abs.; 11Q18 18: 5 8שי: qal: “richten” 8וְ ִשי: qal imp. sg. 2 m. “richt uw aandacht op” 40: 4 שמע: qal: “horen” וָ אֶ ְשמַ ע: qal ipf. sg. 1 c. “ik hoorde” 43: 6 שמָ ע: ְ qal imp. sg. 2 m. “hoor met uw oren” 40: 4 שבב: hi.: “doen terugkeren” “ik keerde terug” 47: 7 שוֹבֵ נִ י: ְ qal inf. cstr. + suf. sg. 1 c. וַ ? ֶָשב א ִֹתי: hi. ipf. cs. sg. “hij deed mij terugkeren” 44: 1 en 47: 1 3 m. וַ י ְִשבֵ נִ י: hi. ipf. sg. 3 m. “hij bracht mij terug” 47: 1 en 6
In afwijking van het principe van de peripathetische opmetende beschrijving maar volledig in de stijl van de Tempelrol, richt God zich tweemaal rechtstreeks door tot de profeet Ezechiël. De opmetende beschrijving van het brandofferaltaar (43: 13 – 17) wordt meegedeeld in het kader van goddelijke bepalingen met betrekking tot de eredienst, ingeleid bij middel van de formule “En hij zei tot mij” (43: 7). Vanaf 47: 13 deelt God bepalingen mee betreffende de verdeling en indeling van het land bij middel van de formule מַ ר אֲ ֹדנָיA ֹה. „Zo heeft de Heer verklaard“. In 48: 30 – 35 volgt de beschrijving van de omwalling van Jeruzalem en de opsomming van de desbetreffende poorten. Op de Tempelrol (11Q19) formuleert God een bouwopdracht. Er wordt niet opgemeten maar opgedragen tot bouwen bij middel van vormen van de werkwoorden בנה, היה, en עשה, terwijl eigenschappen van hetgeen moet worden gebouwd bij middel van nominale zinnen worden geformuleerd. בנה, “bouwen” תבנה, “gij zult bouwen” היה, “zijn” יהיו, “zij zullen zijn”
in het trappenhuis
XXX 13/4
nihil
kommen van het heiligdom
III 21/12
van zuiver goud
de afmetingen hoogte nissen vanaf de grond
XII 14/8 XXXII
nihil
183
והיו נעשות, “zij zullen worden gemaakt” (perifrastisch) עשה, “maken” יעשו, “men zal maken” ועשיתה, “gij zult maken”
17/10 XLII 22/17 XLII 17/12
nihil 8 ellen hoog
alle voorwerpen van het heiligdom
III 17/8
van zuiver goud
een stoa? een voorhangsel niet bewaard
nihil van goud nihil
zuilen een wenteltrap
V 23/13 VII 18/13 VIII 11/6; XXX 15/3 XII 21/15 XXX 17/5
muur trappenhuis een gebouw voor het wasbekken
XXX 19/7 XXXI 19/10
een waterleiding rondomheen wasbekken kettingen
XXXII 19/12 XXXIV 22/15 XXXV 17/10 XXXVIII 19/12
niet bewaard loofhutten op het dak van de derde verdieping van de buitenmuur
ten westen van de tempel een cirkelvormige plaats een tweede voorhof
ועשיתמה, “gij zult hen maken”
תעשה, “gij zult optrekken”
עשו, “maak” nominale zinnen
vier? aan de noordzijde van het tempelgebouw 4 ellen dik in het zuidoosten, met vierkant grondplan, met zijden van 21 ellen, 5 ellen verwijderd van het altaar, muurdikte: 3 ellen, - hoogte20 ellen langsheen het altaar die van de balken en de 12 zuilen naar beneden hangen een portiek met zuilen 100 ellen breed, 400 ellen lang in het oosten; zelfde breedte en lengte aan de drie andere zijden
een derde voorhof niet bewaarde elementen boven de poort een huis ten oosten huis wasbekken
XL 15/5 X 14/9
een vertrek in de stoa van de binnenhof alle muren van het altaar een altaar niet bewaard poort en doorgang op bovenverdieping trappenhuis cellen aan de binnenzijde van de buitenmuur tussen de afzonderlijke poorten drie poorten van
XXXVII 16/8 XII 17/11 XII 19/13 XIII 8/3 XXXI 15/6
XXXI 12
in de oost-, noord- en westmuur
breedte rondom binnenhof
XL 7
omwalling binnenhof
XL 9 - 11
600 ellen breed en 1 600 ellen van de ene buitenhoek tot de andere 7 ellen dik en 49 ellen hoog; nissen tussen de poorten aan de buitenzijde bij het fundament tot aan de
184
XXXIII 15/8
XLI 22/17
nihil met dezelfde afmetingen als het huis van het wasbekken met zitplaatsen voor de priesters en tafels nihil van brons nihil doorgang naar de portiek van het heiligdom nihil
drie poorten in elke muur
XL 11 – XLI 7
breedte en hoogte poorten huis van het wasbekken afstand muur huis cultusgerei – muur huis wasbekken gehele constructie en houtwerk huis cultusgerei twee poorten huis cultusgerei
XXXI 22/13
kroonlijsten breedte poort: 50 ellen en hoogte 70; afmeting muursegment: 360 ellen 4 en 7 ellen
XXXIII 16/9
7 ellen
XXXIII 16/9
zelfde als huis wasbekken
XXXIII 17/10
tegenover elkaar met dezelfde afmetingen als huis wasbekken voorzien van nissen
gehele huis cultusgerei en al zijn muren afmetingen nissen huis cultusgerei
XXXIII 18/11 XXXIII 19/12
2 ellen breed en en 4 ellen hoog
13.3. Combinatie analytisch, consecutief en summatief principe Bij de opmetende beschrijving van de stadsomwalling715 in Aramees ieuw Jeruzalem combineert de auteur op demonstratieve wijze drie principes, met name het analytische, het consecutieve en het summatieve. Zoals hiervoor besproken wordt de stadsomwalling op analytische wijze segment na segment, dit wil zeggen consecutief, opgemeten, waarbij de vier hoeken en de 12 poorten een wezenlijke rol als richtpunten spelen716. Niet alleen de berekening, dit wil zeggen de totale som van alle geregistreerde afstanden, van de totale afmeting van elk van de vier muren maar ook die van de gehele stadsomtrek wordt volledig aan de toehoorder/lezer overgelaten. De auteur van Ezechiël gaat minder analytisch te werk. Met betrekking tot de omtrek van het tempelcomplex worden de afmetingen van de vier muren vermeld (42: 15 – 20) en niet die van de muursegmenten. Met betrekking tot de stad worden eerst de afmetingen van de vier muren genoemd en tot slot de som van eerder genoemde afmetingen (48: 30 – 34). De auteur van de Tempelrol (11Q19) combineert de werkwijzen van de auteur van de Aramese tekst en die van Ezechiël bij de opdrachtsomschrijving van de midden- en de buitenhof. Van eerstgenoemde hof worden eerst de afmetingen van elk van de vier muren vermeld (XXXVII 20/13), waarna de afmetingen van de muursegmenten van buitenhoek tot poort, poort tot poort en poort tot buitenhoek worden meegedeeld (XXXIX 19/13). Van laatstgenoemde hof wordt eveneens eerst gezamenlijk de afmeting van elk van de vier muren vermeld (XL 15/8). Vervolgens wordt op algemene wijze de afmeting tussen twee poorten meegedeeld (XL 20/13), gevolgd door middel van de consecutieve segmentsgewijze vermelding van de afmetingen van elk muursegment (XL 20/13 – 16/11). Hoewel de auteur van ehemija geen afmetingen noemt, wordt de omwalling daar driemaal op een analytische en consecutieve wijze besproken, die sterke overeenkomst vertoont met Aramees ieuw Jeruzalem: eerst verkent Nehemija de bouwvallige omwalling (2: 12 - 20), daarna wordt de restauratie ervan behandeld (3) en tenslotte wordt de omwalling plechtig ingewijd (12: 27 - 43). Aanzet tot de 715
De beschrijving van de omwalling als bijzonder constructietype wordt later besproken onder 15.2., eerste volume. 716 Zie onder 7.1. en 7.2., eerste volume.
185
restauratiewerken in Jeruzalem is de vraag van de Perzische koning naar de droefheid van Nehemija. De profeet wordt daarop naar Jeruzalem gezonden. ’s Nachts verkent hij de stadsomwalling. Hij volgt de omtrek van de omwalling bij middel van een aantal markante richt- en herkenningspunten, voornamelijk poorten: doorheen () ְ de Dalpoort, voorbij (נֵי+ְ \ )אֶ לde Drakenfontein, naar ( )אֶ לde Mistpoort, naar ( )אֶ לde Fonteinpoort, naar ( )אֶ לde vijver van de koning en terug binnen bij middel van () ְ de Dalpoort. Hij stelt vast, dat de muren bouwvallig zijn en de poorten door brand verwoest. Niettegenstaande spot van de overheid vat hij het herstel van de omwalling aan. Met betrekking tot de werkzaamheden noemt de auteur van ehemija de poorten, de torens en de tussenliggende walsegmenten: de Schapenpoort, de torens Mea en Hanaël (3: 1), één segment (3: 2), de Vispoort (3: 3), twee segmenten (3: 4 en 5), de Oude poort (3: 6), vijf segmenten (3: 7 – 10), de Bakoventoren (3: 11), één segment (3: 12), de Dalpoort (3: 13) segment van 1 000 ellen (3: 13), de Mistpoort (3: 14), de Fonteinpoort (3: 15), de muur van de (koninklijke) vijver (3: 15), negen segmenten (3: 16 – 24), de hoek met de hoge toren (3: 25), een segment (3: 26), een toren (3: 26), de Paardenpoort (3: 28), de poort van Mifkad tot aan de bovenzaal (3: 31) en de Schapenpoort (3: 32). Naar de desbetreffende muursegmenten wordt verwezen door middel van verwijzing naar personen, hun onroerende bezittingen of bouwwerken (poorten, torens en punten) in de omwalling: “een/de andere maat” (3: 11, 30), “een andere maat, (vanaf) tegenover de grote uitspringende toren en tot aan de muur van Ofel” (3: 27), een andere maat, vanaf de hoek tot aan de deur van het huis van Eljasib, de hogepriester (3: 20), “een andere maat, vanaf de huisdeur van Eljisab tot aan het uiteinde van het huis van Eljisab” (3: 21), “een andere maat (vanaf) tegenover de helling het wapenhuis de hoek” (3: 19), “tegenover zijn kamer” (3: 30), “tot aan de zetel van de landvoogd zijde van de rivier” (3: 7), “daartoe de Bakoventoren” (3: 11), “tot aan de toren Mea, tot aan de toren Hananaël” (3: 1), “tot aan het huis van de etinim en van de kruideniers tegenover de poort van Mifkad en tot de bovenzaal van het punt” (3: 31), “tot tegenover de Waterpoort aan het oosten en de uitstekende toren” (3: 26), “(vanaf) tegenover de hoek en de hoge toren, die uitspringt, die bij de voorhof van de gevangenis is” (3: 25), “tegenover zijn huis” (3: 10, 28, 29), “tegenover hun huis” (3: 23), “nabij zijn huis” (3: 23), “tegen de hoek en tot aan het punt” (3: 24), “van boven de Paardenpoort, tegenover zijn huis” (3: 28), “tussen de opperzaal van het punt tot de Schapenpoort toe” (3: 32), “over een lengte van duizend el tot aan de Mistpoort” (3: 13), “daartoe de muur van de vijver Šela bij de hof van de koning en tot aan de trappen, die neerdalen vanuit de stad van David” (3: 15), “en zij lieten Jeruzalem tot aan de brede muur” (3: 8), “tot tegenover de graven van David en tot aan de gemaakte vijver en tot aan het huis van de helden” (3: 16). De omwalling van Jeruzalem komt bij ehemija (12: 27 - 43) voor een derde maal ter sprake bij de inwijding ervan. Twee dankkoren, gevolgd door notabelen, begeven zich langs twee verschillende trajecten bovenop de omwalling naar de tempel toe. De stadspoorten en torens zijn richtpunten voor de opstelling van de koren, de richting van hun optocht en de positiebepaling van de gevolgde trajecten. In de drievoudige beschrijving in ehemija wordt op geen enkele wijze aandacht besteed aan afmetingen. De auteur van ehemija lijkt met zijn werkwijze aan te sluiten bij de Babylonische traditie van stadsbeschrijving. In een Jongbabylonische tekst van Oudbabylonische oorsprong wordt de ligging van de 10 stadswijken gesitueerd aan de hand van
186
segmenten van de stadsomwalling, waarbij de poorten als extern richtpunt dienen.717 De auteur van ehemija beoefent geen positiebepaling aan de hand van windstreken, die van de aangehaald Babylonische tekst, van Aramees ieuw Jeruzalem, van Ezechiël en van de Tempelrol wel718. 13.4. Volgorde 13.4.1. Globale en analytische werkwijze met overgang van het bijzondere naar het algemene en van het algemene naar het bijzondere Bij de voorstelling van het grondplan van de stad gaat de auteur van Aramees ieuw Jeruzalem op verschillende niveaus analytisch te werk. Vooreerst wordt de stadsomwalling opgemeten segment per segment, dit wil zeggen per muur van hoek tot poort, van poort tot poort en van poort tot hoek. De vier muren worden afgebakend door middel van hun hoeken, die als oriëntatiepunten dienen719. Daarna voert de gids de bezoeker de stad binnen, waar onmiddellijk een woonblok wordt opgemeten720. Zulk blok vormt het modulaire complex, waaruit het grondplan van elk van de stadsarealen is samengesteld maar waarnaar pas in een volgende fase op indirecte en impliciet wijze zal worden verwezen. Het areaal, waarin het tempelcomplex gevestigd was, had vanzelfsprekend een andere structuur. Zonder enige inleiding, overgang of toelichting laat de auteur aan de toehoorder/lezer over, om de woonblokkenstructuur te integreren in een algemenere onderverdeling van de stadsplattegrond bij middel van zes boulevards721. Drie hiervan lopen van oost naar west en drie van zuid naar noord. De tempel bevindt zich aan het kruispunt van de twee breedste boulevards, dit zijn de middelste van de drie. De analytische werkwijze wordt daarna verder gezet bij middel van de stapsgewijze beschrijvende opmeting van het poortgebouw van een woonblok722, waarop de stapsgewijze beschrijvende opmeting volgt van één van de huizen van een woonblok723. Ezechiël behandelt grondplannen zowel analytisch als globaal. Het grondplan van de stad wordt op twee wijzen in het kader van een grotere entiteit gesitueerd, waarbij tweemaal van het algemene naar het bijzondere wordt gewerkt. Eerst wordt het grondgebied, dat God aan de 12 stammen bij wijze van erfenis toebedeelt, afgebakend (47: 1 – 21), waarna wordt het toegewezen (48: 1 – 29). Daarna worden de afmetingen van de walomtrek vermeld, dit is 4 500 roeden, muur na muur met de bijhorende poorten, gevolgd door de afmetingen van de volledige omtrek, dit is 18 000 roeden (48: 30 – 31). Elders in Ezechiël wordt de stad gesitueerd in het kader van de verdeling van de tərūmā. Hier bevindt de stad zich in de onderste strook van 5 000 x 25 000 roeden en beslaat zij een oppervlakte 4 500 x 4 500 roeden. Haar voorsteden strekken zich naar vier zijden uit over een afstand van 250 roeden. Het resterende gebied dient voor voedselvoorziening (48: 15 - 17). Het grondplan van het tempelcomplex wordt eveneens analytisch en globaal behandeld. De rondleiding binnenin het complex wordt stapsgewijs en dus analytisch aangevat bij de oostpoort, waar zij ook wordt afgesloten bij middel van de formule “ adat hij de maten van het binnenste tempelgebied had beëindigd (…)” (40: 5 – 42: 14). De 717
Zie verder hoofdstuk 16.2.4., eerste volume. Oriëntatie door middel van windstreken: zie onder 13.5., eerste volume. 719 Zie 8.2., eerste volume. 720 Zie 8.3., eerste volume. 721 Zie 8.5., eerste volume. 722 Zie 9.2. en 15.3., eerste volume. 723 Zie 9.3.2., eerste volume.
718
187
opmeting van de gehele omwalling (42: 15 – 20) wordt aangekondigd bij middel van de formule: “en hij mat het helemaal rondom heen”. Daarna wordt de omwalling van het complex muur na muur opgemeten, waarna in algemene bewoordingen, lengte x breedte, bedoelde afmetingen worden samengevat, zonder evenwel de gehele omtrek te vermelden. Eerst wordt de oostelijke muur opgemeten, daarna de noordelijke, vervolgens de zuidelijke en tenslotte de westelijke. Uit de tekst, zoals overgeleverd, kan echter geen omtrekkende beweging van de gids en de bezoeker worden afgeleid. De volgorde, waarin de muren worden genoemd, is in fysiologisch opzicht onlogisch, aangezien de noordmuur onmiddellijk wordt gevolgd door middel van de zuidmuur (42: 17 en 18). De auteur van, de Tempelrol (11Q19) behandelt de afmetingen van de omwallingen, in casu die van de midden- en buitenhof op dezelfde manier als Ezechiël maar de analytische en globale benadering zijn anders geordend ten opzichte van elkaar. Met betrekking tot de omwalling van de binnenhof kunnen geen uitspraken worden gedaan, aangezien de tekst erg onvolledig is bewaard gebleven (XXXVI 20/12 – 22/14). Inzake de middenhof wordt eerst de diepte van de hof en de afmeting van zijn muren vermeld (XXXVIII 19/12 – 21/14) en later de afmetingen van de muursegmenten (XXIX 20/13 – 22/16). Dezelfde werkwijze wordt gevolgd aangaande de buitenhof, waarvan eveneens eerst de diepte wordt meegedeeld samen met de afmeting van zijn muren (XL 15/8 – 16/9) en daarna die van de afzonderlijke muursegmenten (XL (20/13 - XLI (16/11). 13.4.2. Verloop van het gehele bezoekstraject De beschrijving in Aramees ieuw Jeruzalem, in Ezechiël en op de Tempelrol verloopt bij middel van gefaseerde analyse: architectonische eenheden worden onderverdeeld en de onderdelen ervan worden op hun beurt analytisch in een bepaalde volgorde beschreven. Overschouwt men het geheel aan bewaarde materiaal van Aramees ieuw Jeruzalem, dan is het onmogelijk een consequent volgehouden traject vanaf het begin tot het einde van buiten naar binnen aan te nemen. Dit is wel het geval voor het onderdeel van de beschrijving, dat een aanvang neemt met de stadsomwalling en waarvan de tekst, zoals bewaard op de manuscripten, afgesloten wordt door middel van de beschrijving van de woonmodules van een woonblok. Dit traject kan worden gereconstrueerd bij middel van de combinatie van de manuscripten 4Q554, 4Q554a en 5Q15724. Eerst wordt de gehele stadsomtrek opgemeten. Daarna wordt expliciet de stad binnengegaan. Het stratenpatroon wordt op tweeërlei wijzen opgemeten en beschreven: eerst de vierkante woonblokken725, daarna de zes boulevards en de ligging van de tempel726. Daarna wordt een woonblok beschreven, waarvan eerst het poortgebouw wordt behandeld. De beschrijvende opmeting ervan verloopt nagenoeg in één enkele trek bij middel van een aaneensluitend parcours vanaf de voorzijde naar de eerste inkomhal, de tweede met een zijtoegang, de derde hal en tenslotte het trappenhuis links727. De gids voert de bezoeker telkens naar het gebouwonderdeel, dat beschreven wordt en dat hij opmeet. Bij de behandeling van de voorste poortopening wordt wel reeds naar de achterste opening verwezen. Opmeting als handeling wordt éénmaal expliciet vermeld, het binnenvoeren van de bezoeker door de gids eveneens. 724
Zie geïntegreerde vertaling onder 3.3., eerste volume. Zie 8.3. en 8.4., eerste volume. 726 Zie 8.5., eerste volume. 727 Zie 9.2. en 15.3., eerste volume. 725
188
De lokalistaie van de huizen geschiedt bij middel van de beschrijving van een kwadrant. Daarna wordt één enkel huis beschreven728. Situering van andere architectuurbeschrijvende passussen van Aramees ieuw Jeruzalem is materieel en inhoudelijk onmogelijk. Het is bijgevolg onmogelijk de passussen met betrekking tot het tempelcomplex, de stadsomwalling met haar poorten en poternen en de woonblokken, die niet aansluiten bij de doorlopende verhaallijn, te situeren. Of de volledige tekst van Aramees ieuw Jeruzalem de tempel op gelijkaardige wijze als Ezechiël beschrijft, kan moeilijk worden aangetoond729. Er is nagenoeg geen enkele passus bewaard gebleven, waarin afmetingen of beschrijving van tempelonderdelen aan bod komen. Inzake de tempel is een expliciete maar onvolledige cultusbeschrijving bewaard. Opmeting van de verschillende onderdelen van het tempelcomplex maakt het hoofdthema uit van de opmetingswerkzaamheden in Ezechiël. De route, gevolgd door de gids, neemt een aanvang bij de buitenste oostpoort (40: 6). Daarna volgen de buitenste (40: 20) en binnenste noordpoort (40: 23), de buitenste (40: 24) en binnenste zuidpoort (40: 27) en tenslotte de binnenste oostpoort (40: 32). Het tempelcomplex vertoont geen westpoorten. Na bespreking van de buitenste oostpoort (40: 1 - 16), begeeft de bronzen gids zich naar de noordpoort (40: 20 – 23), nadat hij het plaveisel van de buitenste voorhof heeft beschreven en opgemeten (40: 17 – 19). Na opmeting en beschrijving van de noordpoort begeeft de gids zich naar de zuidpoort (40: 24 – 27). Daarna behandelt hij de poorten van de binnenste voorhof: eerst de zuidpoort (40: 28 – 31), vervolgens de oostpoort (40: 32 – 34) en tenslotte de noordpoort (40: 35 – 37). Alle poortgebouwen zijn identiek van constructie en afmetingen. De auteur gaat evenwel niet spaarzaam te werk. Sommige poortgebouwen worden uitvoeriger behandeld dan andere maar geen enkel poortgebouw wordt volledig beschreven, zodat meer dan één beschrijving nodig is, om een totaal beeld te vormen730. Met betrekking tot de noordpoort worden een aantal cultusdetails vermeld. Daar wordt het brandoffer gewassen (40: 38). In de inkomhal staan twee tafels, waarop het brandoffer, het zondeoffer en het schuldoffer worden geslacht (40: 39). Buiten bevinden zich aan weerszijden vier tafels, waarop werd geslacht (40: 42). De tafels van het brandofferaltaar zijn van gehouwen steen en maten een en halve vierkante el. De haardstenen zijn een handbreed dik (40: 43). Vervolgens worden de vertrekken van de zangers vermeld aan de noordzijde van de binnenste voorhof (40: 44), de vertrekken van de priesters aan de zuidzijde van genoemde hof (40: 45) en de vertekken van de Zadokieten (40: 46). Verder wordt de binnenste voorhof opgemeten, waar het altaar staat: 100 vierkante ellen (40: 47). Nu komt het tempelgebouw zelf aan bod (40: 48 41: 26). Eerst wordt de inkomhal behandeld ( 40: 48 – 49). Daarna komt de grote hal aan de beurt (41: 1 – 4). Vervolgens worden de nevenvertrekken beschreven (41: 5 – 12) en de afmetingen van het gehele gebouw vermeld (40: 13 – 15a). Verder wordt het interieur van de grote hal en de inkomhal beschreven (41: 15b – 26). Na de tempel worden de priesterlijke sacristieën besproken (42: 1 – 14). Hiertoe begeeft de gids zich naar de buitenste voorhof. Tenslotte worden de globale afmetingen van het tempelcomplex opgeven (42: 15 – 20). Na afsluiting van de opmeting begeven beide personages zich terug naar de oostpoort, waarlangs de verschijning van God haar intrede doet (43: 1 – 2), waarna de profeet een volgend visioen heeft. Genoemde verschijning voert hem naar de binnenste voorhof (43: 5) en spreekt hem toe. Aan de 728
Zie 9.3.1. en 9.3.2., eerste volume. Zie hoofdstuk 11., eerste volume. 730 Zie vergelijkende tabel onder 15.3., eerste volume. 729
189
profeet wordt opgedragen aan Israël het ontwerp van het eerder beschreven tempelcomplex mee te delen, nadat het volk tot inkeer is gekomen. (43: 6 - 11). Daarna openbaart de goddelijke verschijning de nieuwe Tōrā aan de profeet (43: 12 – 48: 29). In het kader van genoemde Tōrā wordt het altaar beschreven (43: 14 - 17). Dit is een van de weinige architectonische elementen in Ezechiël, die driedimensionaal wordt behandeld731. Om het privilegie van de vorst aan te tonen, wordt de profeet teruggevoerd naar de oostpoort, die gesloten is (44: 1 – 3). Bedoelde poort speelt een belangrijke rol bij de sabbat (46: 1 – 2). Om de bepalingen inzake de tempeldienst mee te delen, wordt de profeet Ezechiël bij middel van de noordpoort naar de voorzijde van het tempelgebouw gebracht (44: 4 - 31). Daarna wordt de verdeling van de middelste strook land uiteengezet samen met een aantal cultusvoorschriften (45: 1 – 46: 18). Verder wordt de architectonische beschrijving aangevuld door middel van de kookplaatsen van de priesters in hun noordelijke vertrekken (46: 19 – 20) en de kookplaatsen in de vier hoeken van de buitenste voorhof (46: 21 - 24). Daarna wordt de profeet teruggevoerd naar de ingang van tempel, waaruit water vloeit (47: 1). Beide personages volgen de loop van genoemd water. Om de 1 000 ellen wordt de diepte van het water beschreven (47: 2 - 12) Bedoeld water mondt uit in de Dode zee en heeft een levenschenkende kracht. Daarna worden de grenzen van het land omschreven (47: 13 - 20) en de verdeling ervan onder de stammen (47: 21 – 48: 29). Beschouwen we het traject gevolgd door de gids, soms in de persoon van God zelf, en de bezoeker dan stellen we een verloop vast van buiten (oostpoort) naar binnen. Het dichtst wordt het allerheiligste benaderd in de grote hal. Het allerheiligste zelf wordt op geen enkele wijze behandeld in tegenstelling tot de beschrijving van de tempel van Salomo (1 Kon en 1 Kron). Om vervolgens de priesterlijk sacristieën te beschrijven begeeft de gids zich opnieuw naar de buitenste voorhof. Daarna begeeft de gids zich opnieuw naar buiten bij middel van de buitenste oostpoort, om de stadsomtrek op te meten. Het gevolgde traject als eenvoudigweg van buiten naar binnen verlopende beschouwen, zoals een aantal auteurs doen, is niet correct. De architectonische beschrijving evenmin als de rondleiding houden niet op bij de opmeting van de omtrek van het tempelcomplex. In het kader van de cultus en de reiniging van het land wordt de rondleiding en de beschrijving verder gezet. Bij middel van de oostpoort ziet de bezoeker de verschijning van God haar intrede doen. Zonder plaatsbepaling wordt het altaar beschreven maar uit de werkwoordsvorm וַ ? ֶָב, “hij deed terugkeren”, kan worden aangenomen, dat beide personages de oostpoort verlaten hebben, om de beschrijving ter plaatse te volgen. Daarna wordt de bezoeker teruggevoerd tot voor het tempelgebouw. In het kader van instructies voor de dienst wordt de verdeling van de middelste strook van het land behandeld. Binnen het tempelcomplex worden tevens de respectieve kookplaatsen van de priesters en van het volk bezocht. Laatstgenoemde bevinden zich in de hoeken van de buitenhof, wat eens te meer een naar buiten gerichte beweging betreft. Nogmaals wordt de bezoeker naar de ingang van het tempelgebouw gebracht, om van daar de loop van de reinigende en levenschenkende wateren naar buiten te volgen. Na de bepaling van de grenzen en de verdeling van het land onder de stammen wordt tot slot teruggekeerd naar de omtrek van de stad. Beschouwt men Ezechiël 40 – 48 in zijn geheel, dan kan onmogelijk worden volgehouden, dat het traject van de rondleiding in Ezechiël eenvoudigweg van buiten naar binnen verloopt. 731
Zie 14.1.1., eerste volume.
190
Het eerste element op de Tempelrol (11Q19), dat verband houdt met architectuur zijn “blauw- en roodpurpere wol” op III 1. Mogelijk wordt hiermee verwezen naar de materialen, die in het tempelgebouw zullen worden verwerkt: zilver (14/5), goud (14/5), brons (16/7), ijzer (16/7) en gehouwen stenen (16/7). Aansluitend op de uitspraak, dat alle gereedschap moet worden vervaardigd (17/8) van zuiver goud volgt een opsomming, waartoe behoren het reukwerkaltaar (19/10), de tafel van de toonbroden (19/10), dienbladen (20/11), plengbekkens (21/12), vuurpannen (21/12), de kandelaar (22/13) en het gerei (23/14). Dit is het meubilair en het gerei van de tempelhal. Het bronzen brandofferaltaar heeft een rooster (23/14 – 24/15). De eerste zuiver architectonische gegevens op kolom IV hebben betrekking op externe elementen: “die naar buiten gaan/uitspringen” (11/2), en tweemaal een geplaveid terras/vloer (13/4 en 14/5). Hierop volgt de uitspraak: “gij zult de inkomhal binnengaan/bouwen” (8). Mogelijk wordt waarschijnlijk het allerheiligste voor het eerst vermeld op IV 22/13 bij middel van de vermelding “twintig ellen in het vierkant”. Of de onvolledig bewaarde gegevens op de kolommen V en VI hiermee verband houden is niet duidelijk. In het allerheiligste worden houten bouwelementen (?), het verzoendeksel en de cherubijnen vermeld. Er wordt verwezen naar een voorhangsel van goud. De tafel voor de toonbroden en de kandelaar worden genoemd. De beschrijving van het tempelgebouw zelf wordt afgesloten bij middel van de beschrijving van het veelkleurige weefsel van de voorhang op kolom X. Op de schaarse kolom XII wordt het brandofferaltaar beschreven, dat zich op de binnenste voorhof bevindt. De beschrijving van gebouwen en installaties van de binnenste voorhof worden beschreven op de kolommen XXX – XXXVIII. Eerst wordt de wenteltrap ten noordoosten van het tempelgebouw behandeld. Vervolgens worden het huis van het wasbekken, het huis van het cultusgerei en de slachtplaats beschreven. Tenslotte wordt een stoa van staande zuilen beschreven, bestemd voor het zonde- en het schuldoffer van de priesters. Daarna wordt de omwalling van de binnenste voorhof en haar poorten besproken. De poorten springen in. Daarna wordt een vertrek vermeld in de binnenstoa van de binnenste voorhof met tafels en zitplaatsen voor de priesters, waar zij hun offers kunnen consumeren. Op XXXVIII wordt de tweede voorhof genoemd. Vervolgens worden de afmetingen van de omwalling bepaalld (lengte, dikte en hoogte). Nissen/constructies zijn aangebracht in de muur. Dakgebinte wordt genoemd. Het aantal poorten per walsegment wordt niet genoemd evenmin als de afmetingen (b x h) van de poorten. Er wordt onmiddellijk overgegaan tot de opsomming van hun benaming en hun ligging. Vervolgens worden de afstanden tussen de hoeken en de poorten en de poorten onderling bepaald. Op XL wordt de derde voorhof genoemd. Tenslotte worden de afmetingen van de buitenste omwalling bepaald (lengte, dikte en hoogte). Nissen/Constructies zijn opgetrokken tegen de muur. Elk walsegment telt drie poorten. Hun benamingen worden vermeld in de loop van de beschrijvende opmeting van de walsegmenten. De breedte van de poortgebouwen wordt vooraf gemeenschappelijk vastgelegd. Uitvoeriger maar gedeeltelijk indirect worden de afmetingen van de poorten meegedeeld na de afmetingen van de walsegmenten. Constructies, aan de binnenzijde aangebouwd tegen de buitenmuur vertonen een gelijkvloers, trappen naar de tweede en derde verdieping en een dak. De tweede en derde verdieping hebben dezelfde vorm als het gelijkvloers. Op het dak bevinden zich zuilen, betimmerd met balken, om loofhutten te bouwen. XLVI vermeldt vogelverschrikking, een terras en een gracht. De essentiële zin van het gehele traject, vanuit het centrum, dit wil zeggen het tempelgebouw tot en met de gracht aan de buitenrand van het gehele complex, verloopt apothemagewijs. 191
De beschrijving van samenhangende gehelen of onderdelen verloopt in een bepaalde volgorde. Bedoelde volgorde kan worden bepaald door middel van ideologie. Het meest duidelijke voorbeeld hiervan biedt de Tempelrol, waarop de beschrijving aanvangt van uit het allerheiligste en eindigt met de buitenzijde van de omwalling van de buitenhof. De beschrijving in Ezechiël lijkt geen rechtlijnig traject te volgen van buiten naar binnen. Aangezien het onmogelijk is het verband tussen alle architectuurbeschrijvende passussen te bepalen732, kan niet worden onderzocht welk het volledige traject van het bezoek is. 13.5. Absolute en relatieve plaatsbepaling In absolute zin geschiedt plaatsbepaling bij middel van windstreken, in relatieve zin bij middel van een hele reeks begrippen, hier beperkt tot het element “hoek”. Zowel de architectuurbeschrijvingen van Ezechiël, Aramees ieuw Jeruzalem en van de Tempelrol als de beschrijvingen van de tabernakel en de tempel van Salomo maken gebruik van oriëntatie bij middel van windstreken. Aramees ieuw Jeruzalem maakt gebruik van tussenwindstreken enerzijds en hoeken anderzijds, om de omwalling en bijgevolg het grondplan van de stad te oriënteren. Zijn bewaard de noordoostelijke (4Q554 1 I 11) en de zuidoostelijke hoek (4Q554 1 I 17). Het rastervormig grondplan van de stad met zes grote boulevards wordt georiënteerd bij middel van de hoofdwindstreken. Bovendien wordt de breedste oostwestboulevard noordelijk (of links?) gesitueerd van de tempel: “En de boulevards, die zich uitstrekkend <waren> vanaf het oosten naar het we[sten, roeden] tien de breedte van de straat: 70 ellen 2 (= straten) ervan. <En> de derde, die ter lin[kerzij]de/ten no[ord]en van de tempel, mat hij op: 18 roeden haar breedte, ellen [12]6. En de breedte van de straten, die zich uitstrekkende <waren> vanuit het zui[den naar het noorden twee van hen: ro]eden 9 en 4 ellen voor één straat elle[n 67. En de middelste, die zich in het centrum van de stad mat hij op: 13 roeden en één el, 92 ellen” (4Q554 II 17//5Q15 1 I 3 – 4 - 4Q554 1 II 22//5Q15 1 I 5 – 6). De auteur van Ezechiël maakt bij positiebepaling nagenoeg uitsluitend gebruik van de hoofdwindstreken. Alle poorten van het tempelcomplex, dit wil zeggen die van de buitenste en de binnenste omwalling, worden ten aanzien van elkaar gesitueerd aan de hand van drie windstreken, het oosten, noorden en het zuiden. De bespreking begint bij de buitenste oostpoort (40: 6), waarna de buitenste (40: 20) en binnenste noordpoort volgen (40: 23), de buitenste (40: 24) en binnenste zuidpoort (40: 27) en tenslotte de binnenste oostpoort (40: 32). Bij de positiebepaling van de kamers van de zangers maakt de auteur gebruik van drie windstreken. De kamers zijn gelegen aan de noordzijde van de binnenhof met uitzicht op het zuiden in het oostelijk gedeelte van de hof (40: 44). Laatstgenoemde plaatsbepaling is het enige geval, waarbij de auteur van Ezechiël gebruik maakt van tussenwindstreken. De kamers voor de priesters, die de tempelwacht waarnemen zijn gevestigd in kamers aan de zuidzijde van de hof (40: 45). Hiervan zijn de kamers met uitzicht op het noorden bestemd voor de priesters, die de wachtdienst van het altaar waarnemen (40: 46). De deuren van de zijvleugels van het tempelgebouw zijn enerzijds naar het noorden gerich en anderzijds naar het zuiden (41: 11). De positiebepaling van de sacristieën wordt uitgevoerd aan de hand van dezelfde drie windstreken: noorden (42: 11 en 13), zuiden (42: 12 en 13) en oosten (42: 12). De afmetingen van de buitenste omwalling 732
Zie onder 3.9., eerste volume.
192
van het tempelcomplex worden eveneens gesitueerd ten aanzien van de hoofdwindstreken. De vier zijden worden opgemeten maar niet in een fysiologisch logische volgorde: als eerste de oostzijde, gevolgd door de zuid- en noordzijde, gevolgd door de westzijde (42: 15 – 19). Hetzelfde principe wordt toegepast op de stadsomwalling met als fysiologisch uitvoerbare volgorde: de noord-, oost-, zuid- en westzijde (48: 30 – 35). Tal van andere elementen worden ook gesitueerd ten aanzien van de drie genoemde windstreken: 1° oosten: één kamer van de zangers aan de zijde van de oostpoort (40: 44), een afgesloten plaats aan de oostzijde van het tempelgebouw (41: 14), aan de oostzijde van de binnenhof bevinden zich kamers (42: 10), de trappen van het brandofferaltaar zijn naar het oosten gericht (43: 17) en 2° noorden: het plaveisel van de buitenhof strekt zich over 100 ellen oostwaarts en noordwaarts uit (40: 19) en de deur van de noordpoort (40: 40). Eénmaal wordt het westen vermeld: de hoek van de weg naar het westen (41: 12). Op twee uitzonderingen na werkt de auteur van de Tempelrol (11Q19) uitsluitend met hoofdwindstreken. Zowel de vier muren van de omwalling van de midden- als van de buitenhof worden gesitueerd aan de hand van hoofdwindstreken, oosten, zuiden, westen en noorden, met expliciete vermelding, dat het alle windrichtingen betreft XXXVIII 13 – 14 en XL 9 - 10). Bij wijze van voorbeeld voor de drie andere muren van de middenhof wordt de muurlengte aan de oostelijke zijde vermeld (XXXVIII 20/13). De poorten van de middenhof worden op dezelfde wijze gesitueerd (XXXIX 18/12 – 19/13): de poorten genoemd naar Simeon, Levi en Juda in het oosten, naar Ruben, Jozef en Benjamin in het zuiden, naar Dan, Naftali en Ašer in het noorden en naar Issaḥar, Zebulon en Gad in het westen. De poorten van de buitenhof worden eveneens op deze wijze gesitueerd (XL 19/12). De hoeken, die als richtpunten fungeren bij de vermelding van de afmetingen van de muursegmenten van beide genoemde hoven, worden in het geval van de middenhof genoemd naar tussenwindstreken, waarvan bewaard het noordoosten, en in het geval van de buitenhof naar hoofdwindstreken, waarvan bewaard het westen en oosten (XL 13 – XLI 16/11; 4Q365c 2 II 4). De drie poorten van het huis van het wasbekken moeten respectievelijk naar het oosten, het noorden en het westen zijn gericht (XXXI 21/12). Het huis van het cultusgerei moet ten oosten van het huis van het wasbekken worden opgetrokken (XXXIII 15/8), de wenteltrap aan de noordzijde van het tempelgebouw (XXX 5). Een cirkelvormige constructie moet worden opgericht ten westen van de tempel (XXXV 17/10). Er moet worden gegeten links van de westelijke poort van de binnenhof (XXXVIII 13/6). De auteur van de Tempelrol maakt tweemaal gebruik van de tussenwindstreken: afmeting muursegment vanaf de noordoostelijke hoek tot aan de poort van Simeon (XXXIX 20/14) en trappenhuis ten noordwesten van tempelgebouw (XXX 19/7). In volgende tabel is de volgorde van de windstreken opgenomen, zoals vermeld in Aramees ieuw Jeruzalem, Ezechiël, op de Tempelrol en in Exodus: Aramees ieuw Jeruzalem door middel van tussenwindstreken: oosten, zuiden, westen, noorden (zie lexicon)
Ezechiël
Tempelrol
Exodus
oosten, noorden, zuiden, westen (42: 15 – 19)
oosten, zuiden, westen, noorden (XXXVIII 13 – 14; XXXIX 12 – 16; XL 11 - 12)
zuiden, noorden, westen, oosten (38: 9 – 12)
noorden, oosten, zuiden, westen (48: 30 – 34)
193
De auteurs van Aramees ieuw Jeruzalem en van de Tempelrol voeren en plaatsbepaling niet alleen uit aan de hand van windstreken maar ook aan de hand van hoeken733. In de bewaarde Aramese tekst worden windrichtingen vermeld met betrekking tot ligging van de omwalling en van de zes grote boulevards en de tempel. Hoeken worden slechts vermeld met betrekking tot de omwalling. Eénmaal wordt in Ezechiël de hoek als oriëntatiepunt gehanteerd zonder enig verband met windstreken. In elk van de vier binnenhoeken van de buitenhof van het tempelcomplex bevindt zich een ander voorhofje met een kookplaats, bestemd voor de bereiding van de offermalen van het volk (46: 21 - 24). De auteur hanteert de term מ ְקצ ַ ֹוע, ִ “binnenhoek”. In Ezechiël wordt eerder gebruik gemaakt van de term הA ֵ+, “zijde” , gecombineerd met windrichtingen: 1° om de onderdelen van de priesterlijke sacristieën te situeren (42: 10 – 12), 2° om een gebouw westelijk van het tempelgebouw te situeren (41: 12), 3° om het gebied van het staatshoofd in het oosten en het westen van de tərūmā te situeren (45: 7), 4° om het grondgebied van Israël in de vier hoofdwindrichtingen af te bakenen (47: 15 - 20), 5° de verdeling van het grondgebied (48: 1 – 7 en 23 - 28), 6° de ligging van de tərūmā in beperkte zin (48: 8) en 7° om de stadsomwalling te beschrijven (48: 30 – 34). Tevens wordt de term <"ֶ ֶר, “weg”, aangewend in combinatie met windrichtingen: 1° , 2° om de omwalling van het tempelcomplex te situeren (42: 16 – 19). Beide termen kunnen worden gecombineerd: 1° wanneer de gids zich naar de buitenste oostpoort begeeft, om de opmeting ervan aan te vatten (40: 6), 2° bij de intrede van de verschijning van God door de oostpoort van de binnenhof (43: 4), 3° inzake de bepaling, dat de oostpoort van de binnenhof (44: 1). De auteur van de Tempelrol (11Q19) combineert eveneens hoeken en windrichtingen. Slechts twee verwijzingen dienaangaande zijn bewaard gebleven: vanaf de noordoostelijke buitenhoek van de middenhof tot aan de poort van Simeon (XXXIX 20/14) en vanaf de poort van Benjamin tot aan de westelijke buitenhoek van de omwalling van de buitenhof (XLI 6/1). De auteur hanteert twee verschillende termen, “binnen-” ()מ ְקצ ַ ֹוע ִ 734 en “buitenhoek” (;ָה+) ִ 735, evenwel niet steeds consequent in overeenstemming met hun betekenis. Afmetingen van onderdelen, gebouwen, muursegmenten en muren worden vermeld van hoek tot hoek: 1° het trappenhuis moet een vierkant gebouw zijn van 20 ellen van buitenhoek tot buitenhoek langsheen de vier hoeken (XXX 18/6), 2° zijn interieur moet 12 ellen zijn van binnenhoek tot binnenhoek zijn (XXX 20/8), 3° de breedte van kamers in de omwalling van de binnenhof moet 26 ellen bedragen van binnenhoek tot binnenhoek (XXXVI 15/7), 4° afmeting vanaf de binnenhoek van de poort tot aan de tweede buitenhoek van de binnenhof (XXXVI 20/12) en 5° de afstand van buitenhoek tot buitenhoek van de buitenhof moet eerder genoemde afmetingen hebben (XL 15/8). Kookplaatsen voor de priesters moeten worden ingericht in de vier binnenhoeken van de binnenhof (XXXVII 21/13). De buitenhoeken van het altaar worden tweemaal genoemd (XII 15/9 en 19/13). In twee gevallen is de context onvolledig bewaard: 1° tot aan de binnenhoek van de poort (XXXVI 12/4) en 2° vanaf de binnenhoek (XXXVI 11/3).
733
Oriëntatie en positiebepaling van de stadsomwalling in de Aramese tekst aan de hand van de combinatie van windrichtingen met hoeken werd eerder besproken in hoofdstuk 7. 734 Onbepaald:11Q19 XXXVI 3, “binnenhoek”: heiligdom: 11Q19 XXX 8, poortgebouw binnenhof: XXXVI 7, binnenhof: XXXVII 13; binnenhoek binnenhof: 11Q20 X 6; binnenhoek binnenhof: 11Q19 XXXVI 12, binnenhoek buitenhof: XLIV 11. 735 Buitenhoeken van het altaar:11Q19 XII 9, 13, XVI 17, XXIII 13, XXXVII 6, XL 8; 11Q20 I 26; “buitenhoek”: van het trappenhuis: XXX 6, van een poort op de binnenhof: XXXVI 4, 12, binnenhoek middenhof: XXXIX 14, 13, binnenhoeken buitenhof: XLI 7, 11, XLIV 8, 9, 15.
194
13.6. Volledigheidsprincipe 13.6.1. Gebruik van ֹל/וֹל Het volledigheidsprincipe kan op verschillende wijzen worden toegepast. Een expliciete wijze is het gebruik van het substantief ֹל/ וֹל,“geheel”, dat in Aramees ieuw Jeruzalem 11 maal voorkomt in verband met architectuur, waarvan éénmaal in een context, die in voldoende mate bewaard is gebleven, om het voorgestelde te begrijpen: וכל שוקא וקריתא, “en de gehele straat en de gehele stad [(<waren> geplaveid door middel van witte steen) …]” (4Q554 1 II 23//5Q15 1 I 6)736. In negen gevallen is de context ontoereikend: 1° en 2° כ)ו(לה, “zijn/haar geheel” (4Q554 2 II 14; 11Q18 8: 1), 3° תר[עא כולה, “de [po]ort, haar geheel” (5Q15 2: 3), 4° וכול מדבחא, “en het gehele altaar” (2Q24 7: 2), 5° כול בנינא ד, “en deze gehele constructie” (11Q18 9: 5 ), 6° כל תוניא, “alle lokalen” (5Q15 1 II 8), 7° כל בתיא, “alle huizen” (5Q15 2: 2) en 8° כול אבנהו, “al hun stenen” (11Q18 10 I 5). De passus met verwijzing naar identieke afmetingen met betrekking tot de woonblokken werd eerder besproken onder 13.3.. Op de Tempelrol (11Q19) moet alle vaatwerk in zuiver goud worden gemaakt (III 8), het gehele altaar vervaardigd zijn in brons (III 14), het gehele trappenhuis bekleed bij middel van goud (XXXI 8), een constructie in verband met het brandofferaltaar geheel opgetrokken in steen (XII 10) en het gehele wandoppervlak ( )כולו קירוvan het huis van het cultusgerei moet worden voorzien van nissen (XXXIII (18/11). Het is niet duidelijk of in de tekst wordt bedoeld, dat het terras de gehele buitenzijde van het tempelcomplex moet omgeven of het uitsluitend moet worden aangelegd vooraan elke poort737 (XLVI 6). In onvolledig bewaarde context worden alle wanden van het altaar genoemd (XII 11), al het raamwerk (V 10; VI 8), 5 ellen in totaal (VII 8) en de gehele stengel (plantaardige versiering kandelaar; IX 9). Eénmaal verwijst Aramees ieuw Jeruzalem op algemene wijze naar alle afmetingen in een context, die weliswaar op drie manuscripten bewaard is gebleven, maar wel in zeer onvolledige toestand. In een zin, die slechts gedeeltelijk in elk van de manuscripten bewaard is gebleven (2Q24 1: 3//4Q554 1 II 15//5Q15 1 I 2), wordt het probleem gesteld van de volledigheid van de gerapporteerde afmetingen: heeft het substantief betrekking op alle afmetingen van één enkel woonblok of op alle woonblokken? De desbetreffende tekst is op geen enkel manuscript intact bewaard, zoals kan worden opgemaakt uit volgende tabel, waarin de bewaarde lettertekens grijs zijn aangegeven: כלה
])פרזיא פרזיא פר])זיא
כול משחת משחת מ([שחת
[וכד אח]זיני וכד ]א[חזיני וכד ])אחזיאני
2Q24 1: 3 - 4 4Q554 1 II 15 5Q15 1 I 2
Geen enkel manuscript bevat alle bestanddelen van de desbetreffende zin. Alle manuscripten bevatten de bijwoordelijke conjunctie וכד, die op 2Q24 en 4Q554 onmiddellijk wordt gevolgd bij middel van de werkwoordsvorm אחזיאני. 736 737
Zie ook onder 8.9., eerste volume. Yadin 1983: 273.
195
Laatstgenoemde vorm is verloren gegaan op 5Q15. 2Q24 vervolgt ononderbroken door middel van een volledige status constructusverbinding כול+ משחת. Volgens deze lezing, voorgesteld door Baillet738, is dus ondubbelzinnig sprake van “elke afmeting/alle afmetingen”. Bernhardt betwist de invoeging van het stukje 1d in fragment 1 van 2Q24.739 Hij vraagt zich af, waarom nu reeds “alle afmetingen” van de woonblokken zouden worden gegeven, terwijl de opmeting van de onderdelen van bedoelde blokken pas later (4Q554 en 5Q15)740 in de tekst wordt gerapporteerd? Volgens Bernhardt past het stukje, ingevoegd door Baillet, eerder in de context van 5Q15 3 omwille van de vermelding “zes maal zes”, die beter past bij het getal “vierentwintig” op 2Q24 1d. In voorliggend proefschrift wordt de lezing, zoals voorgesteld door Baillet, gevolgd, omdat het de opmeting van de buitenafmetingen van de woonblokken betreft, die mee bepalend zijn voor het rastervormig stratenpatroon, waarvan op de volgende regels de hoofdassen worden besproken. De uitvoerbaarheid van deze buitenmatig veelvuldige opmeting lijkt onwaarschijnlijk maar de werkelijk uitgevoerde opmeting van alle woonblokken stemt overeen met een voorstellingstechniek, waarin elementen met identieke afmetingen toch nog worden opgemeten741. De drie manuscripten bevatten sporen, die wijzen op de aanwezigheid van de vorm משחת. 5Q15 1 I 2 is te onvolledig bewaard, om te kunnen bepalen, waar כלmoet worden gelezen, voorafgaand aan of volgend op de status constructusverbinding. Bernhardt merkt dienaangaande op, dat er niet genoeg ruimte voorhanden is, om כולin te voegen, aangezien de beschikbare ruimte reeds wordt ingenomen door het gereconstrueerde [ אחזיני מ742. Dit stemt overeen met de positie van de stukjes nr 14 en 6 op foto PAM 42.320. Dit is tevens de lezing van Milik en van García Martínez en Tigchelaar743. Na de vorm פר]זיאOp 5Q15 1 I 2 leest Milik כלה744. Op deze wijze introduceert hij het begrip “elke/alle” in de bedoelde zin van 5Q15. Deze aanvulling steunt op 4Q554 1 II 15. Volgens de tekst van 4Q554 is het bedoelde substatief verbonden met een persoonlijk suffix pluralis 3 vrouwelijk: כלה. Genoemd suffix kan als antecedent zowel משחתals פרזיאhebben, beide vrouwelijke substantieven. Eerstgenoemde vorm is het eerste deel van een status constructusverbinding met een formele vrouwelijke uitgang, laatstgenoemde vorm is het tweede lid van bedoelde verbinding met een formele mannelijke uitgang: “En ook [(toonde hij mij de afmet)]ing/[(afmet)]ingen van de woonblokken alle ervan: tussen een woonblok en een woonblok” (4Q554 1 II 15). Gelet op zijn positie op 2Q24 1: 3 – 4 heeft het substantief ֹל/וֹל, voorafgaand aan het substantief משחת, betrekking op de afmetingen. Bedoelde vorm kan worden geanalyseerd als status constructus singularis of pluralis. In het eerste geval moet worden vertaald door middel van “elke”, in het tweede door middel van “alle” 745. “(…) En ook to[o]n[d]e hij mij elke afmeting/alle afmetingen ([ )כול משחתvan de woonblokken (…).” Het is in grammaticaal opzicht niet uitgesloten, dat de vorm פרזיאop 4Q554 gevolgd werd bij middel van כלה כלה, waardoor volgende zin, die aanvangt met פרזא לפרזא, duidelijk afgescheiden wordt. 738
Baillet 1962: 85 en pl. 16 , frg 1. Bernhardt 1970: 29 en 30. 740 Bernhardt 1970: 30: verwijst ook naar kolom I 16 - , maar zoals elders aangetoond behoort dit tekstgedeelte tot een andere kolom. 741 Zie onder 13.7.1., eerste volume. 742 Bernhardt1970: 29. 743 García Martínez en Tigchelaar 1998: 1138. 744 Milik 1962: 191. 745 Rosenthal 1995: § 96 (45 – 46): + nomen pluralis in status absolutus: “alle”; Beyer 1984: 604 - 606. 739
196
Bernhardt sluit niet uit, dat op 5Q15 תר]עי פרזיאmoet worden gelezen in plaats van פר]זיא כלה.746 Bij middel van eerstgenoemde lezing zou de beschrijving van de ingang van de woonblokken kunnen worden aangekondigd. Aangezien de door hem bedoelde beschrijving evenwel verder wordt uitgevoerd, is zijn voorstel niet. Foto PAM 42.320 laat niet toe enig letterteken volgend op מ[שחתmet zekerheid te lezen. Waar men de eerste twee lettertekens van een woord zou verwachten, is geen enkel spoor zichtbaar. Daarna volgt een opening. Daarna zijn twee resten zichtbaar: een lichtjes naar links hellende haal en een schuine haal met twee uitsteeksels bovenaan. De leesmogelijkheden van de eerste rest, een verticale haal, zijn erg talrijk. De tweede rest behoort waarschijnlijk toe aan een vervormd letterteken. 13.6.2. Hypervolledigheid door middel van redundantie: enkele en dubbele vermelding van afmetingen Zowel volgens Broshi747 als Beyer748 worden alle afmetingen voor de zekerheid tweemaal gerapporteerd, éénmaal in roeden en éénmaal in ellen749. Ditommaso bevestigt dit maar wijst op de opmerking van García Martínez inzake 11Q18:750 “our manuscript does not duplicate the measures in reeds and cubits as 5Q15 does.” Volgens Ditommaso zijn de afmetingen, uitgedrukt bij middel van ellen, bewaard op 11Q18, te klein, om in roeden te worden uitgedrukt enerzijds en breekt is de tekst afgebroken waar afmetingen in roeden worden vermeld. Verder vestigt Ditommaso er de aandacht op, dat noch 1Q32 noch 2Q24 roeden of ellen bevatten. Nagenoeg elke afmeting in Aramees ieuw Jeruzalem gelijk aan één roede of langer wordt tevens in ellen weergegeven.751 Bedoelde vaststelling wordt bewezen bij middel van de gegevens in onderstaande tabel, waaruit blijkt, dat een el het zevende deel uitmaakt van een roede: roeden geen roeden geen roeden geen roeden geen roeden geen roeden 1 1 1 2 2 2 2 2x2 2 (2x) 2
ellen 4 4 7 12 19 7 7 [7] 14 14 14 14 14 14 (2x) 14
verwijzing 4Q554a II 1//5Q15 1 II 5 4Q554 1 III 17//5Q15 1 I 22 4Q554 1 III 17//5Q15 1 I 22 4Q554a II 7//5Q15 1 II 11 5Q15 1 II 10 4Q554 1 III 18//5Q15 1 II 1 4Q554a II 6 5Q15 22: 3 4Q554 2 II 13 - 14 4Q554 1 III 19//5Q15 1 II 1 5Q15 1 I 18 5Q15 1 I 19 5Q15 1 II 3 4Q554a II 5//5Q15 1 II 8 5Q15 1 II 9
746
Bernhardt 1970: 30. Broshi 1995:12: “D J quotes every figure twice: in cubits and reeds, although the conversion is very simple (1: 7), all to avoid any error or confusion.” 748 Beyer 1984: 214: “ Alle Masse werden zur Sicherheit doppelt angegeben. ” 749 Puech 1995: 96: “les équivalences expressément données.” 750 García Martínez 1992a: 180. 751 Ditommaso 2005: 79: suggereert wel, dat afmetingen groot genoeg moeten zijn, om dubbel te worden weergegeven maar gaat hier niet dieper op in: “As we have noted, however, small distannces are never expressed in rods.” 747
197
3 3 6 7 9 + 4 ellen 10 13 + één el 18 51
21 21 42 49 67 70 92 126 357
2Q24 1 : 2 – 3//4Q554 1 II 14 - 15//5Q15 1 I 1 - 2 5Q15 1 II 7 4Q554 1 II 16//5Q15 1 I 3 4Q554 2 II 14 4Q554 1 II 20 – 21//5Q15 1 I 5 4Q554 1 II 17 – 18//5Q15 1 I 3 - 4 4Q554 1 II 22//5Q15 1 I 5 - 6 4Q554 1 II 19//5Q15 1 I 4 4Q554 1 II 13 - 14//5Q15 1 I 1
De afmeting in roeden gaat steeds vooraf aan de afmeting in ellen uitgedrukt. In minstens één geval lijken afmetingen groter dan 6 ellen niet tweemaal te worden uitgedrukt: “[En hij toonde mij de afmetingen van de gelijkvloerse niveaus: van elk]e kamer negent[ien hun le]ngte en hun breedte [tw]aalf” (5Q15 1 II 10 – 11//4Q554a II 7). In de meeste gevallen volgt in de dubbele opgave de afmetingen, uitgedrukt bij middel van ellen, onmiddellijk op die uitgedrukt in roeden. Hierop maken volgende zinsneden een uitzondering: 1° [12]6 [( פתיה ])אמי18 {קני }אמי, “18 {roeden} roeden haar breedte, [12]6 ellen.” (4Q554 1 II 19 (//5Q15 1 I 4) en 2° 67) ] לשוק חד לאמי4 ואמי9 קני, “9 [ro]eden en 4 ellen voor één straat [67] elle[n” (4Q554 1 II 20 – 21 (//5Q15 1 I 5) . In laatstgenoemde zinsnede wordt אמי voorafgegaan bij middel van de prepositie ל. Bedoelde constructie komt maar éénmaal voor in de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem. In één enkele passus, 4Q554a II 4, heeft de scribent een vergissing begaan en ארכי, “lang” (pl.) geschreven in plaats van אמי, “ellen”. Tweemaal geeft de auteur van Ezechiël afmetingen weer bij middel van roeden en ellen. In het eerste geval heeft deze werkwijze een toelichtende functie. De lengte van het meetriet wordt op deze wijze immers gespecificeerd: 6 ellen van 1 el en een handbreedte lang (40: 5). In het tweede geval heeft de dubbele vermelding geen toelichtende functie: “En ik zag, de tempel een verheven platform had helemaal rondom heen. de fundamenten van de nevenvertrekken. één volle roede, zes ellen, lengte .” (41: 8). De auteur van Aramees ieuw Jeruzalem heeft de werkwijze, toegepast in laatstgenoemd geval, sterk veralgemeend. Op de Tempelrol wordt de techniek van de dubbele vermelding helemaal niet toegepast. De Tempelrol onderscheidt zich éénmaal van de twee andere teksten, wanneer afmetingen van de buitenzijde van de buitenste omwalling bij benadering vermeldt: “in de lengte ongeveer duizend ()כאל752 en zes[honderd] ellen van buitenhoek tot buitenhoek” ( ;מפנה לפנהXL 15/8). 13.6.3. Opsomming Een andere specifieke toepassing van het volledigheidsprincipe biedt de inventaris. Aramees ieuw Jeruzalem bevat hiervan geen voorbeelden op de summiere opsomming van kostbaar gesteente, electrum, saffier en robijn na (4Q554 2 II 15). In Ezechiël worden de structuren van de poorten (zie 11.7.2.) en sacristieën herhaald bij middel van de combinatie van opsommingen, in het geval van poorten onvolledige en verwijzende formules. De Tempelrol (11Q19) bevat volgende eenvoudige opsommingen: 1° van architectonische elementen overtrokken door middel van goud: wanden ()קירותיו, poorten ()ושעריו, dak ( )וגגוvan binnen en van buiten, zuil ()ועמודו 752
Zie ook Yadin 1983: 251.
198
en trappen (( )מעלותיוXXXI 8 – 9) en 2° van de onderdelen en vaatwerk van het huis van het wasbekken: “met deuren (8)מדולתי, nissen (8 )בתיvoor het cultusgerei ()לכלי van het altaar ()מזבח, voor de plengbekkens (8)למזרקי, plengkannen ()ולקשואות, vuurpannen ( )ולמחתותen zilveren vaatwerk ((”)ולכוננות הכסXXXIII 13). 13.7. Identiteit van afmeting en vorm 13.7.1. Bij middel van vergelijking Kenmerkend voor architectuur zijn identieke afmetigen en vormen van onderdelen. De identieke afmetingen van de muursegmenten van de omwalling in Aramees ieuw Jeruzalem worden gewoonweg nagenoeg woordelijk herhaald in de loop van de opmeting. Absoluut letterlijke herhaling wordt echter vermeden door middel van lichte stilistische ingrepen. Bedoeld tekstgedeelte werd reeds eerder grondig besproken in hoofdstuk 7. De auteur van Ezechiël past dezelfde techniek toe bij de opmeting van de omtrek van het tempelcomplex (42: 16 – 20) en de vermelding van afmetingen van de stadsomwalling (48: 30 - 34). Zowel de afmetingen van de walsegmenten van de buitenste omwalling van het tempelcomplex als die van de stadsomwalling worden herhaald, in het eerste geval door middel van stijlvarianten in het tweede geval door middel van letterlijke herhaling. De auteur van de Tempelrol past genoemde techniek consequent toe bij de opmetende beschrijving van de omwalling en de poorten van de midden- en de buitenhof (11Q19 XXXIX 19/13 – 22/16 en XL 20/13 - XLI 16/11). De desbetreffende passussen in Ezechiël en op de Tempelrol worden verder grondig besproken onder 15.2. De auteur van de Aramese tekst vermijdt woordelijke herhaling van afmetingen bij middel van drie verschillende uitdrukkingen במשחה, כמשחת, en משחה חדה. In Ezechiël worden eveneens drie uitdrukkingen aangewend, ַדתe ְ ִמ, ִמ ָ"ה &חַ תen "וֹת.ִַ הָ אֵ לֶה. Twee hiervan vertonen een parallelle constructie met de uitdrukkingen in de Aramese tekst en één met een uitdrukking op de Tempelrol. De uitdrukking ַדתe ְ ִמ heeft een parallel in ָ רA ְ ְ, “met dezelfde lengte (= zoals lengte)” (Ez 42: 11). De auteur van de Tempelrol (11Q19) past nog twee andere technieken toe naast het gebruik van de uitdrukking כמדה הזואת: 1° woordelijke herhaling van eerder vermelde afmetingen en 2° het adverbium ָכָה, “(even)zo”. Genoemd adverbium kan alleen worden gebruikt (XLI 7/2 en 13/8), in een nominale zin met vermelding van dimensies (XXXVIII 13) of met het werkwoord היה, “zijn” en het nomen מדה, “afmeting” (XXXVI 13). De geldigheid van de uitspraak wordt tweemaal versterkt bij middel van een constructie aan de hand van het substantief ֹל/( וֹלXXXVI 13 en XXXVIII 13). Constructie bij middel van genoemd substantief neemt impliciet de functie van expliciete vergelijking over in vier gevallen: 1° de poorten van de binnenhof moeten 40 ellen breed zijn aan alle zijden (XXXVI 5), 2° de lengte van de hof moet 1 600 ellen bedragen, van hoek tot hoek aan elke zijde (XL 8) en 3° de vierkante centrale zuil van het trappenhuis moet aan elke zijde 4 ellen meten. Alle zijden van het huis van het wasbekken moeten 21 ellen lang zijn (XXXI 10) De Aramese uitdrukkingen hebben meestal betrekking op twee elementen, hetzij objecten hetzij de dimensies lengte en breedte. In het geval van de vier paarsgewijze tegenover elkaar liggende poortopeningen van het poortgebouw van een woonblok753 wordt de zeldzame uitdrukking במשחהaangewend. Behalve met betrekking tot 753
Zie grondige bespreking onder 9.2., eerste volume en afbeelding 30.9., tweede volume.
199
laatstgenoemde uitdrukking worden de desbetreffende afmetingen extra expliciet vermeld754. In Ezechiël is het toepassingsgebied gevarieerder: 1° de uitdrukkingen ַדתe ְ ִמen ַדתe ְ ִמbetreffen de vergelijking van de afmetingen van identieke gebouwen en 2° de uitdrukking &חת ַ ִמ ָ"הbetreft identieke onderdelen van gebouwen. Op de Tempelrol hebben herhaling van of verwijzing naar identieke afmetingen betrekking op muursegmenten en afmetingen van poortgebouwen. In een aantal gevallen worden de bedoelde afmetingen expliciet toegevoegd. Is dit het geval, dan wordt dit in volgende tabel aangegeven door middel van een plusteken: Ezechiël
ַדתe ְ ִמ, “zoals de afmeting” afmetingen posten en inkomhallen + (40: 21) vensters, inkomhallen en palmbomen (40: 22) מ ָ"ה &חַ ת, ִ “één afmeting” afmetingen zijkamers poortgebouw (40: 10) afmetingen van de hoekhoven + (46: 22)
Aramees ieuw Jeruzalem
במשחה vier poorten van een poortgebouw (4Q554 1 III 22//5Q15 1 II 4) כמשחת afmeting poortopening in poortgebouw + (4Q554 1 III 17//5Q15 1 I 21) afmeting poortopening in poortgebouw (4Q554 1 III 20//5Q15 1 II 2) משחה חדה onvolledig bewaarde context (2Q24 5: 2) lengte en breedte poortopening poortgebouw (4Q554 1 III 21//5Q15 1 II 3) lengte en breedte torens + ? (4Q554 2 II 16)
"וֹת הָ אֵ לֶה.ִַ , “zoals deze afmetingen” afmetingen posten en inkomhallen zuidpoort buitenhof (40: 24) afmetingen zuidpoort binnenhof (40: 28) 754
Tempelrol (11Q19) woordelijke herhaling van eerder vermelde afmetingen buitenhof: 360 ellen vanaf de hoek tot aan de poort van Simeon (XL 20/13) buitenhof: afmeting muursegmenten vanaf de zuidelijke tot aan de noordelijke hoek (XLI 6/1-15/10) וככה, “evenzo” afmetingen alle poorten binnenhof (XXXVI 13) afmetingen alle zijden van de middenhof (XXXVIII 13) buitenhof: muursegment hoek – poort van Issaḥar + (XLI 7/2) buitenhof: muursegment poort van Dan – poort van Naftali + (XLI 13/8)
כמדה הזואת, “zoals deze afmeting” buitenhof: muursegment poort van Simeon – poort van Levi (XL 22/15) buitenhof: muursegment poort van Levi – poort van Juda + (XL
Zie verwijzing bij middel van plusteken in tabel.
200
afmetingen zijkamers, posten en inkomhallen zuidpoort binnenhof + (40: 29) oostpoort binnenhof (40: 32) zijkamers, posten en inkomhallen + (40: 33) noordpoort binnenhof (40: 35)
22/15)
In Ezechiël worden de structuren van de poorten755 en sacristieën herhaald bij middel van de combinatie van opsommingen, in het geval van poorten onvolledige, en verwijzende formules. Naar identieke vormen wordt expliciet verwezen in Ezechiël bij middel van volgende uitdrukkingen: ְראֵ ה.ַ ַ : identieke vorm van de zuidelijke sacristieën met die van de noordelijke (42: 11), ְראֵ ה.ַ ַ הַ ַמ ְראֵ הde tempelposten (Ez 41: 21), ַאֲ ֶר: figuren van cherubijnen en palmbomen (41: 25), ְ פִ ְתהֵ י הַ @ְ ָכוֹת: zelfde deur aan een toegangsweg als aan de kamers (42: 12), נוֹתf ְֲ הַ ה: identieke vensters in alle poortgebouwen (40: 25), en ָ( ֵ ַר ְח42: 11) identieke vorm van de zuidelijke sacristieën met die van de noordelijke. Op de Tempelrol wordt bevolen, dat de gehele constructie van het huis van het cultusgerei identiek moet zijn aan die van het huis van het wasbekken (XXXIII 9). Hiertoe wendt de auteur een constructie aan door middel van de prepositie כ: וכול בנינו ומקרותיו כבית הכיור. Eenduidige interpretatie van de enige passus in Aramees ieuw Jeruzalem, waarin mogelijk verwezen wordt naar identiekee afmetingen van architectonische elementen, in casu de woonblokken, wordt gehinderd door de onvolledigheid van de bewaarde context en het verschil in tekst tussen de verschillende manuscripten. Bedoelde passus wordt uitvoerig besproken onder 13.6.1.. 13.7.2. Bij middel van vierkante vorm Een uitdrukking met een parallelle betekenis van “dezelfde afmeting” is in Aramees ieuw Jeruzalem מ ַרַ ע, ְ “in het vierkant”: in twee gevallen worden vermelde afmetingen aangevuld door middel van de expliciete uitdrukking “in het vierkant”: omtrek woonblok (4Q554 1 II 12 – 15) en omtrek zuil wenteltrap (5Q15 1 II 4 – 5//4Q554 1 III 21 – 22). In het eerste geval geeft de vermelding “rondomheen” aan, hetzij bij middel van een adverbium ס ֹחר ְסחֹ ר, ְ “rondomheen” hetzij bij middel van een werkwoordsvorm סָ חֵ ר, “rondomheen gaande”, dat de gehele omtrek van een woonblok wordt bedoeld. In drie gevallen worden afmetingen vermeld, die betrekking hebben op een vierkant oppervlak, maar de expliciete vermelding “in het vierkant” is niet toegevoegd: 5Q15 3: 3 (6 x 6 …), 11Q18 9: 3 (6 ellen x 6) en 11Q18 17 II 1 (7 bij 7). De auteur van Ezechiël vult de vermelding van identieke en lengte eveneens aan bij middel van de expliciete vermelding “in het vierkant”. In Ezechiël komt de uitdrukking “in het vierkant” tweemaal expliciet voor. Eénmaal heeft een architectonisch object vierkante afmetingen en wordt hiernaar op redundante wijze verwezen: “En hij mat het voorhof: de lengte honderd ellen, en de breedte honderd 755
Zie onder 15.3., tweede volume.
201
ellen, in het vierkant ( ְמר= ָ עַ ת.); en het altaar was voor aan het huis.” (40: 47) en: “ De Ariël nu, twaalf <ellen> de lengte, met twaalf <ellen> breedte, vierkant (ַ ע$)רב ָ aan zijn vier zijden.” (43: 16). De vierkante vorm van het grondplan van het tempelheiligdom wordt uitvoerig verwoord: “Hij mat het aan de vier zijden ( &רַ ע ְ ְל חוֹת$ר.); het had een muur rondomheen ()סָ בִ יב ָס ִביב, de lengte was vijfhonderd , en de breedte vijfhonderd, om onderscheid te maken tussen het heilige en onheilige.” (42: 20). Eénmaal wordt de identieke afmeting van vier zijden in het vierkant slechts genoemd bij middel van de combinatie van de respectieve uitdrukkingen מר= ָ ע.ְ , “in het vierkant”, en סָ ִביב, “rondomheen”: “Hiervan zullen tot het heiligdom zijn vijfhonderd met vijfhonderd, vierkant rondom.” (45: 2). Een variant biedt de uitdrukking “aan de vier zijden”: afzetsel brandofferaltaar: 14 x 14 ellen (43: 14). Van sommige elementen, in casu de posten van het tempelgebouw, wordt uitsluitend vermeld, dat zij vierkant van vorm zijn, zonder enige informatie over hun afmetingen (41: 21). Van andere vierkante oppervlakten wordt bedoelde eigenschap niet expliciet vermeld: het grondvlak allerheiligste: 20 x 20 ellen (41: 4), een open ruimte: (5 ellen rondom heen: 41: 11), de boezem van het brandofferaltaar: (1 el x 1: 43: 13) en de Harel van het brandofferaltaar (4 ellen : 43: 15). De desbetreffende uitdrukkingen luiden in Targum Jonathan als volgt: “in het vierkant” “vierkant rondomheen” “aan de vier zijden”
Ez ְמר= ָ עַ ת 40: 47 ְמר= ָ ע סָ ִביב 45: 2 חוֹת$&רַ ע ר ְ ְל 42: 20
J ְמ ַרַ ע
targum מרבע
ְס ֹחר ְסחֹר סחור סחור
סחור סחור לארבע רוחיא
De auteur van de Tempelrol (11Q19) vermeldt expliciet de vierkante vorm van volgende elementen: 1° het allerheiligste (waarschijnlijk): 20 vierkante ellen (IV 22/13), 2° het vierkant gebouw voor de wenteltrap: “(17/5) een vierkant gebouw (18/6) van twintig ellen van buitenhoek tot buitenhoek langsheen de vier hoeken (...)”, het vierkant interieur (…) (20/8) zijn interieur zal twaal[f el]len bedragen van binnenhoek tot binnenhoek (…)” (XXX), 3° de vierkante zuil van de wenteltrap: “(22/10) Het zal een vierkante zuil hebben in zijn midden van vier ellen breed aan elke zijde (…)” (XXX), de breedte wenteltrap: 4 ellen (XXX 22/10), 4° het gebouw van het wasbekken “(19/10) En gij zult een gebouw voor het wasbekken optrekken, in het zuidoosten, vierkant. Al zijn zijden 21 (20/11) ellen (…)” (XXXI) 5° en het huis van het cultusgerei: “(16/9) (...) En geheel zijn constructie zal zijn zoals die van het huis van het wasbekken.”( XXXIII). De Tempelrol verwijst tweemaal naar een vierkante omtrek bij middel van de uitdrukking לכול רוחותיו, “naar al zijn zijden”: 4 ellen per zijde van de centrale zuil in het trappenhuis van het tempelgebouw (XXX 21/9 – 22/10) en 21 ellen per zijde van het huis van het wasbekken (XXXI 19/10 – 20/11).
202
14. Eigenschappen 14.1. Dimensies 14.1.1. Een-, twee- en driedimensionale opmeting Een opvallend verschil met Babylonische architectuurbeschrijvende teksten is de afwezigheid van het gebruik van oppervlakte- en inhoudsmaten, die bij de beschrijving van het Esagila, tempelcomplex in Babylon, niet alleen worden aangewend maar waarvan het stelsel in tabelvorm daar wordt toegelicht756. Een bijzondere toepassing van het globaliteitsprincipe in de joodse architectuurbeschrijving biedt de driedimensionale beschrijving757. Aramees ieuw Jeruzalem Uit het lexicon van Aramees ieuw Jeruzalem kan worden opgemaakt, dat drie dimensies expliciet worden genoemd: 9ֹאֲ ר, “lengte”, פֹ ִתי, “breedte” en 8$ר, “hoogte”: van de woonmodules: 4Q554a II 4 – 5//5Q15 1 II 7 – 9, van het trappenhuis: 4Q554a II 2//5Q15 1 II 3 – 5 en van een onbepaald element: 4Q554a II 12//5Q15 1 II 15 (als context volledig). Tweedimensionale voorstelling wordt in Aramees ieuw Jeruzalem gegeven bij middel van de paren lengte en breedte, lengte en hoogte en breedte en hoogte: 1° lengte en breedte: van een huizenblok (4Q554 1 II 12 – 13//2Q24 1: 1 – 2//5Q15 1 I 1), het interieur van de inkomhal aan de straatzijde (4Q554 1 III 15//5Q15 1 I 19), de middelste inkomhal van het poortgebouw (4Q554 1 III 17 – 18//5Q15 1 II 1), de buitenomtrek van het trappenhuis (4Q554 1 III 20 – 21//5Q15 1 II 2 – 3), het gelijkvloers rijhuis: 4Q554a II 5//5Q15 1 II 8 – 9) en het interieur gelijkvloers en verdieping (4Q554a II 7//5Q15 1 II 10 – 11), 2° lengte en hoogte: ondefinieerbaar element (4Q554a II 6//5Q15 1 II 9) en 3° breedte en hoogte: van de poortopening toegangspoort woonblok (4Q554 1 III 17//5Q15 1 I 22) en van een venster/nis (4Q554a II 9//5Q15 1 II 12). In een aantal gevallen worden in de Aramese tekst twee afmetingen van éénzelfde element gerapporteerd maar wordt slechts één enkele van beide dimensies expliciet vermeld. Noch de lengte van de straten rondomheen de woonblokken noch die van de grote boulevards wordt vermeld 1° straten: “(…) tussen een woonblok en een woonblok: <was> een straat: haar breedte, zes roeden, [(42 elle)]n,” (4Q554 1 II 15 – 16//5Q15 1 I 2 en //2Q24 1: 4). De afmeting van de lengte van bedoelde straat moet de toehoorder/lezer zelf afleiden uit de afmeting van de zijde van een woonblok en 2° boulevards: “(…) en de boulevards, die zich uitstrekkend <waren> vanaf het oosten naar het we[sten,] tien [roeden] de breedte van de straat: ellen, 70 2 (=straten) ervan. En de derde, die links/ten noorden van de tempel, mat hij op, 18 roeden {ellen} haar breedte, [12]6 ellen.” (4Q554 1 II 16 - 19//5Q15 1 I 3 - 4). “(...) En de breedte, van de straten, die uitgevende <waren> vanuit het zui[den naar het noorden. Twee van hen:] 9 roeden, en 4 ellen voor één (= elke) straat [67] elle[n” (4Q554 1 II 19 - 21//5Q15 1 I 4 - 5). Vermelding van de dimensie breedte volstaat, aangezien de lengte reeds segmentsgewijs werd gerapporteerd bij middel van de opmeting van de 756 757
George 1992: 118 – 119. Zie onder 14.1.1., eerste volume.
203
stadsomwalling. Blijkbaar wordt uitsluitend de breedte genoemd van de voorste inkomhal van een poortgebouw van een woonblok: 5Q15 1 I: “(18) [en hij toonde mij de afmetingen van de poorten van het woonblok: hun breedte ] twee roeden, vee[r]tie[n] ellen [en de bree]dt[e (19) [… en hij mat op haar] breed[te, die van de gehele in]komhal. twee roeden, veertien ellen.” (//4Q554 1 III 13)”. In Aramees ieuw Jeruzalem worden dimensies vaak expliciet vermeld maar soms ook niet. Laatstgenoemde mogelijkheid werd toegepast 1° zonder expliciete vermelding van de dimensie lengte: de afmetingen van de segmenten van de stadsomwalling: 4Q554 1 I 1 I 12 – II 11 en 2° zonder expliciete vermelding van de dimensie breedte: peristylium/open ruimte rondomheen een woonblok:): “(1) (…) <En> aan elke zijde {en} een peristylium/open ruimte rondomheen het woonblok. de portiek/buitenzijde van de straat [drie roeden,] twintig [el]len, (2) [(en een) (…).” (5Q15 1 I//2Q24 1: 3//4Q554 II 14 – 15) Dimensies worden niet expliciet vermeld in volgende gevallen: 1° zonder expliciete vermelding van de lengte: de afmetingen van de omwalling (4Q554 1 I 1 I 12 – II 11), 2° zonder expliciete vermelding van de breedte: peristylium/open ruimte rondomheen een woonblok (2Q24 1: 3//4Q554 II 14 – 15// 5Q15 1 I 1 – 2), 3° zonder expliciete vermelding van de breedte, die reeds was genoemd met betrekking tot de drie boulevards in oost-westrichting: de drie boulevards in zuid-noordelijke richting (4Q554 1 I 19 – 23//5Q15 1 I 4 – 6), 4° zonder expliciete vermelding van de desbetreffende onderdelen en de bijhorende afmetingen: achterste inkomhal van de toegangspoort tot een woonblok (4Q554 1 III – 20//5Q15 1 II 1 – 2) en 5° zonder expliciete vermelding van lengte en breedte: de verdieping van een rijhuis: (4Q554a II 5//5Q15 1 II 8 – 9). Ezechiël De auteur van Ezechiël vermeldt in drie dimensies de afmetingen van tafels, waarop het brandoffer wordt geslacht: 1, 5 x 1, 5 x 1 el (40: 42), met weglating van de breedte, de hoogte en de lengte van de houten tafel voor de toonbroden (41: 22) en sommige afmetingen van het brandofferaltaar (43: 13 - 17). Het volume van de sokkel met een hoogte van 1 roede, 6 ellen, van de nevenvertrekken rondomheen het tempelgebouw kan worden berekend aan de hand van de gegevens met betrekking tot genoemde vertrekken (41: 8 - 10). Volgende elementen worden tweedimensionaal opgemeten: het reukwerkaltaar: - lengte x breedte (= oppervlakte): een zijkamer van de eerste poort: 1 x 1 roede (40: 7), 50 x 25 ellen: buitenste oostpoort (niet aansluitend: 40: 13 en 15), buitenste noordpoort (40: 21), buitenste zuidpoort (40: 25), binnenste zuidpoort (40: 30), binnenste oostpoort (40: 36), binnenste noordpoort (40: 36), de binnenhof: 100 x 100 ellen (40: 47), het grondvlak inkomhal tempelgebouw: 20 x 11 ellen (40: 49), grondoppervlak allerheiligste: 20 x 20 ellen (41: 4), de Ariël van brandofferaltaar: l 12 x b 12 ellen (43: 16), de rand van het brandofferaltaar: 14 x 14 ellen (43: 14) grondoppervlakvlak tempelhal: 40 x 20 ellen (41: 2), - hoogte en lengte: 3 ellen op 2 ellen: tafel van de toonbroden (41: 22), - breedte en hoogte: de omwalling: breedte: één roede, hoogte: één riet (40: 5), de breedte van de poort deur: 10 ellen, lengte: 13 ellen (40: 11), de voorhof: 100 ellen oost- en noordwaarts (40: 19), en bij middel van één enkele afmeting: Harel: 4 ellen (43: 15). Een merkwaardig geval van gedeeltelijke tweedimensionale opmeting biedt 204
40: 19: “En hij mat de breedte van het voorste deel van de onderste poort (= oostpoort) af vooraan de buitenzijde van de binnenhof: 100 ellen oostwaarts en 100 ellen noordwaarts.” Vanaf de binnenste poortopening van de buitenste oostpoort bedraagt de afstand tot aan de ingang van de binnenste oostpoort 100 ellen en vanaf deze ingang tot aan de noordoostelijke hoek van de binnenste omwalling eveneens 100 ellen. Tempelrol De auteur van de Tempelrol (11Q19) verstrekt driemensionale informatie over de omwalling van hoven: de muren van de middenhof: l 480, h 28 ellen en d 7/4 ellen (XXXVIII 13 - 15), de muren van de buitenhof: l 1600 ellen (van hoek tot hoek), h 49 ellen, d 7 ellen (XL 8 - 9) en de kamers in de muur van de buitenhof: 10 x 20 x 14 ellen (XLII 02 - 03). Worden tweedimensionaal voorgesteld: - de tempel en de binnenste voorhof: het terras rond de muren van het tempelgebouw: 4 x 14? ellen (IV 12/3 – 13/4), de inkomhal: 12 x (?) x 60 ellen (IV 17/8 –18/9), het allerheiligste: 20 x 20 ellen (IV 22/13) en de poorten huis van het wasbekken 4b x 7h ellen (XXXI 22/13). - het trappenhuis: externe afmeting: 20 x 20 ellen (van buitenhoek tot buitenhoek; XXX 18/6), interne afmeting: 12 x 12 ellen (van binnenhoek tot binnenhoek; XXX 20/8 – 21/9) en de zuil van de wenteltrap: 4 x 4 ellen (XXX 21/9 – 22/10). - het huis van het wasbekken: de externe afmeting: 21 x 21 ellen (van hoek tot hoek; XXXI 19/10 – 20/11), de muren: 20 (hoogte), 3 ellen (dikte; XXXI 20/11 – 21/12), de poorten: 7 x 4 ellen (XXXI 22/13), de nissen: 1 el diep (XXXII 16/9); vanaf de grond: 4 ellen (XXXII 17/10) - het huis van het cultusgerei: 21 x 21 ellen (zelfde afmetingen als het huis van het wasbekken; XXXIII 16/9), de muren: 20 x 3 ellen (zelfde al huis van het wasbekken (XXXIII 16/9), de nissen: 2 x 4 ellen (XXXIII 18/11 – 19/12) - de binnenste voorhof: de muur: 45 x d 7 ellen (XXXVI 13/5 – 14/6) en de poorten: 28 x 14 ellen (XXXVI 16/8 – 17/9) - de buitenste (= derde) voorhof: de poorten: h 70, b 50 ellen (XL 19/12 – 20/13) en de ingang: 28 (hoogte) en 14 ellen (breedte; XLI 20/15). 14.1.2. Volgorde vermelding dimensies Weerlegging stelling Ditommaso Zoals kan worden verwacht, worden bij de opmeting in Aramees ieuw Jeruzalem lengte, breedte en hoogte van objecten geformuleerd. Ditommaso formuleert dienaangaande regels. Uit onderzoek blijkt, dat bedoelde regels niet kloppen. Hebben lengte en breedte dezelfde afmetingen, dan hanteert de auteur geen vaste volgorde. Verder werd vastgesteld, dat de lengte steeds voorafgaat aan de breedte, als beide dimensies van afmeting verschillen. Wordt eveneens de hoogte vermeld, dan gaat de breedte vooraf aan de hoogte, als de twee genoemde dimensies aan bod komen maar gaat de lengte vooraf aan de breedte. Van een aantal objecten wordt uitsluitend de breedte opgemeten. Bedoelde dimensie wordt in laatstgenoemd geval niet steeds expliciet genoemd. Inzake zijn voorstel tot reconstructie van 4Q554 1 III 15 formuleert Ditommaso het volgende: “We should also recall that at 4Q554 1 iii [8] – [9], 4Q554 1 iii 20 – 21, 205
and 4Q554 1 iii 22 the odd formula width + length is used whenever the sides of an object are of equal distance and since we find the usual length + width formula here, it is probably not the case that the width of the interior of the vestibule was the same as its length.”758 Elders formuleert Ditommaso met betrekking tot de volgorde van dimensies:“With respect to the order in which measurements of length, width, and height are conveyed in the J, and if we account for instances where the order must be inferred, it is usually the case that the measure of the structure’s length in the J precedes the measurement of its width, and lengt or width preceeds height. There are however examples of the rare formula where the notation of the width of an object precedes that of its length: 5Q15 1 ii 15 (which is very problematic), 4Q554 1 iii 22 (cf. 4554a 1 and 5Q15 1 ii 4), and 4Q554 1 iii 20 – 21 (par. 5Q15 1 II 3). In both of the latter two cases – that is, the two cases where the unusal width-length order is certain – the object that is being measured has a length and a width that are equal. It might be this case, therefore, that equilateral objects in the J elicit this unusual distance phraseology.”759 Hiermee formuleert Ditommaso twee regels: - als lengte en breedte dezelfde afmetingen hebben wordt eerste de breedte genoemd, zoals in de drie passussen, waarnaar wordt verwezen. - in de gangbare formule gaat de lengte vooraf aan de breedte. Genoemde regels worden niet bevestigd door het tekstmateriaal760. Uit eigen onderzoek blijkt, dat in twee gevallen waarin lengte en breedte gelijk zijn wordt de breedte inderdaad eerst vermeld: - “(…) en aan de linkerzijde van deze ingang toonde hij mij het trappenhuis, dat rondomheen gaa[(nde) <was> en omhoog]gaande: zijn br[(eedte)] en zijn lengte één (= dezelfde) afmeting: twee roeden bij twee, veertien ellen. (4Q554 1 III 20 en 21//5Q15 1 II 3) - “zijn (= de trap) breedte en [zijn] len[gte zes op zes]” (5Q15 1 I 4//4Q554 1 III 22 [ ) In twee andere gevallen evenwel, waarin beide dimensies dezelfde afmeting hebben gaat de lengte vooraf aan de breedte: - “En hij leidde mij naar de binnenzijde van de stad en [hij] ma[t het (= elk) huizen]blok op, [de buitenzijd]e van de lengte en van de breedte: roeden 51 bij 51 in het vi[erkant, rondomheen: ] 357 ellen.” (4Q554 1 II 12 - 14) - “En hun lengte en hun breedte één (= dezelfde)” (4Q554 2 II 16) Verschilt de lengte van de breedte, dan gaat de lengte steeds vooraf aan de breedte: - “de poortvleuge[l]s ervan en hij mat op in het binnenste van de inkomhal: zijn lengte [1]3 ell[en en zijn breedte ti[en] ellen.” (4Q554 1 III 15//5Q15 1 I 20) - “[…(de kamer <was> ellen 1)9] hun lengte en hun breedte 12 ellen.” (4Q554a II 7) - [… en de andere ellen en hij mat op de uit(ei)nde(n van) de (platvormen: hun lengte: ellen (negenti)]en en hun breedte: ellen [(twaalf) …] (4Q554a II 10) 758
Ditommaso 2005: 46. Ditommaso 2005: 18. 760 Wise 1990: 80 vermeldt vijf voorbeelden van de volgorde lengte – breedte (voetnoot 63: 5Q15 I 12, 19 – II 1, II 3, 4 en 15) en vier van de omgekeerde (voetnoot 64: 5Q15 I 17, II 7 – 8, 10 – 11 en 13). 759
206
Betreft het rechtopstaande objecten, dan gaat de vermelding van de breedte vooraf aan die van de hoogte: - zoals de afme[ti]ng van de van de buitenste poort: zijn breedte vier ellen, en zijn hoogte 7 ellen en twee poortvleugels. (4Q554 1 III 17). - “(…) zijn/haar fundament; zijn/haar breedte: twee roeden, veert[i]en [ellen] en zijn/haar hoogte zeven roeden, negenenveertig ellen.” (4Q554 2 II 13 14). Worden de afmeting van lengte, breedte en hoogte vermeld, dan wordt hetzij de lengte hetzij de breedte eerst genoemd en de hoogte steeds als laatste: - “Hun [(afmetingen : )] de lengte van de huizen <was> drie roeden, 21 <ellen> lang en hun breedte [(twee) roede(n, 14 ellen en zoals deze al de lokalen)] en hun hoogte is twee roeden, 14 ellen en hun poort <stond> in het centrum” (4Q554a II 4 – 5//5Q15 1 II 7) - “En hun breedte] drie [ell]en en lang [t]ien [… anderhalve el en zijn hoogte binnen” (5Q15 1 II 15//4Q554a II 12) In een onvolledig bewaarde passus lijkt de volgorde hoogte, breedte en lengte te zijn met als bijzonderheid de vermelding, dat de dikte van het bedoelde object gelijk is aan de breedte ervan: “ [en (aan hun zijde <was> de goot buiten) …]oox het venster: de hoogte, twee [el]len [haar breedte] en zijn dikte <was> de breedte van [de] muur [de lengte vooraan]” (5Q15 1 II 12//4Q554a 8 – 9) Het verband tussen dikte en breedte wordt ook in een andere nog minder gaaf bewaarde passus aangehaald: “en de dikte <was> de breedte van [d]e muu[r …] ” (11Q18 17 II 4) Vaak vermeldt de auteur uitsluitend de breedte van een object: -“en de trap, die is omhooggaande aan zijn zijde; zijn breedte ellen vier en rondomheen gaande en omhooggaande een hoogte [twee roeden]” (5Q15 1 II 5//4Q554a II 1 ) - [ellen … en de andere … ellen en hij mat op de ra]n[d]en van [de] platvormen […] negentien en [hun] breedte […] (5Q15 1 II 13 [ ) -[…] elke [po]ort van hem en de inkomhallen [hun] breed[te …] (5Q15 2: 3 [) - “en een poort twee poortvleugels, die van steen <waren>, zijn (= hun) breedte, die van [de] vleugels: [één] roede [, zeven ellen VACAT] (5Q15 22: 3) - “de breedte van hun poorten drie roeden, éénentwintig] elle[n” (5Q15 22: 4) - [poort en de poort … tw]ee, de breedte van [de] deurvleugels anderhalve roede, [t]ieneneenhalve el […]o[…]” (5Q15 22: 5) - “[…] de poort binnenin aan de [rechter]zijde van de torens naar de hoogte van [de] to[rens …]” (5Q15 22: 7) - “[…]zijn [b]reedte één el en de twaal[f …]” (11Q18 8: 2) In een aantal gevallen geeft de auteur weliswaar de afmetingen van de breedte op maar wendt hij de term “breedte” niet expliciet aan: - “Van de straten, die zich uitstrekkende <waren> vanuit het zui[den naar het noorden twee van hen:] 9 [ro]eden en 4 ellen voor één straat, [67] elle[n.” (4Q554 II 19 – 21//5Q15 1 I 4 - 5). - “ de portiek/de buitenzijde van de straat: drie roeden, 21/eenentwintig ellen.” (2Q24 1: 3//4Q554 II 14 – 15//5Q15 1 I 1 - 2). 207
De context van een aantal passussen is ontoereikend, om steekhoudende conclusies te kunnen trekken: 2Q24 5: 2[, 6: 4, 7: 1, 4Q55 4 1 III 13, 2 II 17, 4Q554a II 9 [, 5Q15 1 I 18, II 14[//4Q554a II 11, 8: 1, 9: 1, 11Q18 9: 3[, 11: 3, 17 II 2 en 21: 4. In Ezechiël wordt consequent eerst de lengte en vervolgens de breedte vermeld: 40: 7, 21, 25, 29, 30, 33, 36, 42, 47, 48, 49; 41: 2, 11; 42: 2, 20; 43: 16, 17; 45: 1, 3, 5; 46: 22; 48: 9, 10, 13. Uitzondering hierop bieden 41: 12; 45: 6 en 48: 8. 14.2. Materialen Bij de beschrijving van architectuur worden zowel kostbare als minder kostbare materialen vermeld. Evenals de auteurs van andere teksten hecht die van Aramees ieuw Jeruzalem blijkbaar veel belang aan kostbare materialen. 14.2.1. Kostbare materialen met betrekking tot architectuur in andere teksten Enkele passussen van Aramees ieuw Jeruzalem bevatten de vermelding van kostbare materialen, aangewend bij de bouw van de stad. Kostbare materialen worden voor het eerst ingezameld samen met bouwonderdelen bij de bouw van de tabernakel. Koning David somt in het boek 1 Kronieken 29 op welke kostbare materialen hij heeft klaargelegd voor de bouw van de tempel: goud, zilver, brons, ijzer en hout, om er voorwerpen mee te vervaardigen en kostbaar gesteente in de vorm van chrysoprasen, vulstenen, zwarte en kleurige stenen en allerlei edelgesteente en wit marmer (29: 2) in grote hoeveelheden. 3 000 talenten goud en 7 000 talenten gelouterd zilver worden vermeld, om de muren der gebouwen te overtrekken. Goud is bestemd voor de gouden en zilver voor de zilveren voorwerpen en voor alles wat de handwerkslieden vervaardigen (29: 4 - 5). 5 000 talenten goud en tienduizend darieken, 10 000 talenten zilver, 18 000 talenten koper en 100 000 talenten ijzer en edelstenen worden na oproep gedaan door de oversten der families, de oversten van Israëls stammen, de oversten over 1 000 en 100 en de oversten over het werk van de koning (29: 6 - 8). De aanwending van kostbare gesteenten bij de bouw van de tempel of de stad wordt vermeld in de Kronieken, Deutero-Jesaja en in Tobit761. Salomo bedekt het tempelgebouw bij middel van kostbare stenen tot versiering (2 Kron 3: 6). In DeuteroJesaja (Jes 54: 11 – 12) wordt een schitterende toekomst van Sion in het vooruitzicht gesteld, waarbij verwezen wordt naar de kostbare materialen, waarmee God zelf de stad zal verfraaien: “(11) “Gij verdrukte! Door onweer voortgedrevene, ongetrooste! zie, Ik zal uw stenen volledig sierlijk leggen, en ik zal u op saffieren grondvesten. (12) En uw glasvensters zal Ik kristallijnen maken en uw poorten van robijnstenen en uw gehele landmerk van aangename stenen. (13) En al uw kinderen zullen van de Heer geleerd hebben en de vrede van uw kinderen zal groot zijn.” In een hymne (Tob 13) kijkt Tobit over de verwoesting van Jeruzalem (587 v. C.) heen naar een hoopvolle toekomst, waarin de ballingen en verstrooiden zich van ganser harte tot God wenden, de toewijding van God ervaren in het midden van de naties/volken. Eénmaal wordt in bedoelde hymne verwezen naar de tempel: “(11) loof de Heer op waardige wijze, zegen de koning van de eeuwen, opdat zijn“ tent voor wordt herbouwd in vreugde”. Verder wordt de wederopbouw van Jeruzalem in het vooruitzicht gesteld (17) bij middel van kostbare materialen:“(17) Want Jeruzalem worden herbouwd met saffier en smaragd, met edelsteen en uw muren, torens en borstweringen met zuiver goud. De 761
Zie ook 8.9., 14.2.2. en 16.3., eerste volume.
208
straten van Jeruzalem zullen met een mozaïek van beril, karbonkel en het gesteente van Ofir worden geplaveid.”. De materiële beschrijving van de stad wordt uitsluitend uitgevoerd aan de hand van kostbare materialen. In verband met de bouw van de tabernakel wordt geen kostbaar gesteente genoemd als materiaal maar wel met betrekking tot de uitrusting van de hogepriester. De borstlap is voorzien van vier rijen stenen: sardis, topaas, karbonkel, smaragd, saffier, diamant, turkoois, sardonix en jaspis (Ex 39: 10 – 11). Zowel de materialen al de constructieve elementen van de tabernakel verschillen sterk van die van de tempel, omwille van het (de)monteerbare en mobiele karakter van het bouwwerk. Als metalen worden volgens Exodus goud762, zilver763 en brons764 in ruime mate aangewend. De luister van de tempel van Salomo komt tot uiting in het gebruik van twee metalen, goud765 en brons. In de beschrijving van de troon van Salomo wordt het gebruik van zilver demonstratief afgewezen (1 Kon 10: 16 – 21). Toch bevatte de tempel van Salomo volgens drie teksten ook zilveren vaatwerk (Jer 52: 19; 2 Kon 25: 15; Ezr 1: 9 – 11; 6: 5). Het brandofferaltaar (2 Kron 4: 1), het grote wasbekken met zijn onderstel (2 Kron 4: 2 - 5), de twee pilaren en hun kapitelen (1 Kon 7: 15 en 16), de 10 stellingen met vier wielen (1 Kon 7: 30) wasbekkens (1 Kon 7: 27 en 38) zijn vervaardigd in brons. Potten, schoppen, sprenkelbekkens en alle vaatwerk was van gepolijst brons (1 Kon 7: 45). De bronzen objecten genieten bijzonder aandacht, wanneer in andere boeken van de Tanach (Jer 52: 17 - 23 en 2 Kon 25: 13, 16 en 17) een inventaris wordt opgemaakt van de tempelroof door de Babyloniërs. Zoals het gebruik van brons in de tempel van Salomo, springt bij de 762
Zuiver goud: verzoendeksel (25:17; 37: 6), cherubijnen (37: 7), gereedschap en vaatwerk tafel toonbroden (37: 16), het vaatwerk (25: 29), de kandelaar (25: 31; 37: 17), onderdelen van de kandelaar: schacht, rietjes, schaaltjes, knopen en bloemen (25: 31), knopen en rieten (25: 36; 37: 22), de snuiters en de blusvaten (25: 38; 37: 23), het gereedschap van de kandelaar (25: 39), de kandelaar ven al zijn vaten (37: 24), overtrokken door middel van zuiver goud: de ark (van binnen en van buiten; 25: 11, 37: 2), tafel van de toonbroden (25: 24; 37: 11), reukwerkaltaar (30: 3; 37: 27: dak en wanden, inclusief horens); goud: als grondstof: (25: 3; 35: 5), als hefoffer: vaten (35: 22; 38: 24), als verwerkte grondstof: rand ark (25: 11; 2), ringen ark (25: 12; 37: 3), rand tafel toonbroden (25: 25; 37: 12), ringen ervan (25: 26; 37: 13), haakjes voor polychrome draperieën (26: 6; 36: 13), rand reukwerkaltaar (30: 3), ringen reukwerkaltaar (30: 4; 37: 27; 39: 38), bouwelementen (36: 34), ringen planken (36: 34), dwarsbalken (36: 34); overtrokken via goud: bouwelementen (26: 29; 36: 34), koppen palen (36: 38), vier palen tabernakel (36: 36), haken ervan (36: 36), draagbomen tafel toonbroden (37: 15), draagbomen reukwerkaltaar (37: 28). 763 zilver: als grondstof: (25: 3; 35: 5), als hefoffer: vaten (35: 24; 38: 25, 27), om te verwerken: voetstukken van het heiligdom en van zijn gordijn (38: 29), als verwerkte grondstof: voetstukken bouwelementen (26: 19, 21; 36: 24, 26, 30), voetstukken vier palen (36: 36), dwarsstangen palen voorhof (27: 10, 11, 17; 38: 10, 11, 17), koppen palen voorhof (38: 17), koppen palen voorhof (38: 19), haken palen poort voorhof (38: 19), haken palen (38: 28), koppen palen (38: 28), banden palen (38: 28) 764 brons: als grondstof: (25: 3; 35: 5), als hefoffer: vaten (35: 24; 38: 29), als verwerkte grondstof: haakjes voor de geitenharen gordijnen (26: 11; 36: 18), voetstukken van de deur van de tent (38: 30), brandofferaltaar (38: 30; 39: 39), gereedschap brandofferaltaar (27: 3; 38: 3; 38: 30), rooster van netwerk ervan (27: 4; 38: 30; 38: 4; 39: 39), voetstukken palen voorhof (27: 10, 11, 17; 38: 31, 38: 10, 11, 17), voetstukken vier palen deksel poort voorhof (38: 18), alle gereedschap van het voorhof (27: 19), pinnen tabernakel (38: 31), pinnen voorhof (27: 19; 38: 20; 38: 31), wasbekken (30: 18; 38: 8), voet wasbekken (30: 18; 38: 8:), voetstukken palen tabernakel (36: 38), overtrokken via brons: brandofferaltaar (27: 2; 38: 2), draagbomen ervan (27: 6; 38: 6). 765 Schalen, messen, sprenkelbekkens, vuurpannen (1 Kon 7: 50) zijn vervaardigd in zuiver goud, kettingen (1 Kon 6: 21), reukwerkaltaar (1 Kon 7: 47), tafel toonbroden (7: 48), de heren van de deuren van het tempelgebouw (1 Kon 7: 51) in goud. De binnenbekleding allerheiligste (6: 20) en van het gehele tempelgebouw (1 Kon 6: 21), de vloer (1 Kon 6: 29) evenals de cherubijnen (1 Kon 6: 28) zijn overtrokken door middel van goud.
209
beschrijving van de tabernakel in Exodus het gebruik van kostbaar textiel in het oog. De draperieën van de tabernakel (36: 8), het deksel aan de ingang (36: 37) en het dekzeil van zijn voorhof (38: 18) zijn geweven in fijn getweernd linnen () ָמ ְזָר, ֵ blauw- ( ֵכלֶת,) ְ en roodpurpere ( ָָמ/)&ר ְ en karmozijnrode ( ֹולַעַ ת ָנִ י,) wol. Gelet op zijn herkomst kan hout eveneens worden beschouwd als een kostbaar materiaal. Bij de bouw van het mobiele heiligdom wordt acaciahout (8יIִ ִ )עֲ צֵ יaangewend, om te vervaardigen de ark (25: 10 en 13; 37: 1 en 4), de tafel van de toonbroden (25: 23; 37: 10), de draagbomen ervan (25: 28; 37: 15), het brandofferaltaar (27: 1; 38: 1), de draagbomen ervan (27: 6; 38: 6), het reukwerkaltaar (30: 1; 37: 25), de draagbomen ervan (30: 5; 37: 28), specifieke bouwelementen (26: 15; 36: 20) en de dwarsbalken (36: 31). Bij de bouw van de tempel van Salomo, zoals beschreven in 1 Koningen, worden drie houtsoorten genoemd: cederhout ()אֶ ֶרז, jeneverbessenhout (8)עֲ צֵ י בְ רו ִֹי en olieachtig hout ( ֶ)עֲ צֵ י\ ָמ. Cederhout levert de grondstof voor gewelven (6: 9), zijkamers (6: 10), wanden (6: 15), gehele de binnenaankleding (6: 18), het reukwerkaltaar (6: 20), de balken van de binnenste voorhof (6: 36; 7: 12), de bedekking paleis (7: 3) en het voorhuis van de rechtspraak (7: 7). De vloer van het tempelgebouw (6: 15) en de twee deuren van het allerheiligste (6: 34) zijn vervaardigd in cipressenhout. De twee cherubijnen (6: 23) en de posten van de tempeldeur (6: 32) zijn in olieachtig hout. Cederhout speelt een belangrijke rol bij de heropbouw van de tempel, zoals beschreven in Ezra (3: 7). 14.2.2. Aramees ieuw Jeruzalem ַ ר$אֶ בֶ ִח, “witte steen”. Zowel de straten van de stad als de stad zelf zijn bedekt door middel van witte steen: “(23) En de gehele straat en de stad [ (<waren> geplaveid door middel van witte steen)…]” (4Q554 1 II //5Q15 1 I 6). De vraag dient gesteld in hoever de uitdrukking ַר$ אֶ בֶ ִחsynoniem is van , ִ “albast/marmer”. Vergelijkbare algemene beschrijvingen worden gegeven met betrekking tot bouwwerken van Salomo in 1 Koningen: 1° het paleis is gefundeerd op “kostbare stenen, grote stenen, met stenen van tien ellen en stenen van acht ellen”, waarbovenop “kostbare stenen naar de gehouwen winkelmaten en ceders” zijn aangebracht (7: 10 – 11) en 2° de binnenhof is opgetrokken bij middel van drie rijen gehouwen stenen en een rij cederen balken (6: 36). Het feit, dat een Neo- of Jongbabylonische tekst “witte steen” samen met andere kostbare gesteenten, kornalijn, obsidiaan, lapis lazuli en jaspis, in een eulogie van Babylon noemt766, bevestigt, dat de uitdrukking niet gewoonweg naar de kleur van gesteente verwijst maar naar kostbaar materiaal. "הַ ב,ְ “goud”. Manuscript 11Q18 noemt driemaal goud: “[…] deze [m]uur goed (= zuiver) goud” (10 I 2), […]oxx bedekt <door middel> goud […]” (10 I 6) en “[…]xxxx en zijn geheel goed goud, dat/die[…]” (11: 4). Uit de beschrijving van de tabernakel, de tempel van Salomo en de troon van Salomo (1 Kon 6: 10: 18) in de Tanach kan worden opgemaakt, dat goud veelvuldig werd aangewend als grondstof, als middel, om onderdelen van gebouwen te overtrekken, om tempeltoebehoren in te vervaardigen en de troon van de koning. In Qumranteksten wordt goud als bouwmateriaal vermeld op de Tempelrol, een parallelpassus in de Herwerkte Pentateuch (365c) en in een kopie van Tobit. In de normatieve tempel van de Tempelrol is de voorhang van goud (VII 18/13), zijn vaatwerk (III 17/8), het verzoendeksel (III 18/9) en kommen (III 21/12) van zuiver goud: Het trappenhuis 766
BM 36646 vz. 6’ – 8’. George 1992: 230 – 231.
210
(XXXI 17/8), het balkwerk van de poorten van de binnenhof (XXXVI 11/3) en deuren (XXXIX 10/4; XLI 21/16 – 22/17//365c 2 II 7) zijn overtrokken bij middel van goud. De poortvleugels van de binnenhof zijn overtrokken bij middel van fijn goud (XXXVI 19/11). In de kopie van Tobit uit Qumran is een passus met vermelding van goud als bouwmateriaal gedeeltelijk bewaard767: “(7) [De poorten van Jeruzalem] zullen worden gebouwd [in beryl] en saffier […] (8) [… de muren van Jeruzalem] zullen worden gebouwd in [gou]d en ho[ut …] (9) […] en steen van […]” (4Q196 18) De volledige passus in de Griekse versie luidt: “Want Jeruzalem zal worden herbouwd met saffier en smaragd, met edelsteen en uw muren, torens en borstweringen met zuiver goud. De straten van Jeruzalem zullen met een mozaïek van beryl, karbonkel en het gesteente van Ofir worden geplaveid.” (Tobit 13: 17). In fragmentarische context worden in de Profetie van Joshua goud en zilver genoemd met betrekking tot het huis van God (4Q522 9 II 5). Op de Oorlogsrol (1QM) wordt goud aangewend voorde versiering van wapentuig: bronzen schilden ingelegd met goud en edelstenen (V 5), speren met gouden ringen en een embleem in de vorm van een tarweaar (V 8 en 10) en zwaarden met een embleem in de vorm van een tarwe-aar; versierd met goud, zilver en edelstenen (V 12 en 14). In de Koperen rol (3Q15) komt goud uiteraard veelvuldig voor in een of andere vorm als verborgen schat (I 6, II 4, III 2, VII 16, VIII 7, X 11, XI 1, XII 3 en 6). Volgens de Apocriefe Genesis hakken wezens van goud, zilver, […] en ijzer (1Q20 XIII 9) alle bomen om voor eigen gebruik. In een kopie van Henoch wordt vermeld, hoe Asaël aan de mensen tal van vaardigheden bijbracht, waaronder het bewerken van goud (4Q202 II 27 = 1 Henoch 5: 9 -6). In het Gebed van abonid vermeldt de koning, dat hij zeven jaar lang gebeden heeft tot goden van zilver, goud, [brons en ijzer] (4Q242 1 – 3: 7). In een tekst, verwant aan de Oorlogsrol, Woorden van Michaël (4Q529), worden zilver en goud genoemd in fragmentarische context (1: 15). In een voorloper van het Bijbelse boek Ester, de Proto-Ester (4Q550c), wordt de voorspoed van Bagosi uitgedrukt bij middel van een kroon van goud op zijn hoofd (1 II 3) en het bezit van zilver en goud (1 II 5). In de Targum Job schenken de vrienden zonen en kennissen van de hoofdfiguur een gouden ring.( 11Q10 XXXVIII 8). הוב. Manuscript 11Q18 bevat driemaal de term hwbn: “(5) […h]wbn al hun stenen (6) […]oxx bedekt <door middel van> goud (7) […]honderdentie[n]” (10 I ), “(1) […]o van deze en de ziften, die (2) […]xx het afgedragene en die/dat van de tienden (3) […]hun afgedragen en geschonken/geschikt (4) […] VACAT (5) […]elke zijde westen (6) […]o de wal (7) […] hwbn[s]teen (8) […]aan de rechterzijde” (12 I) “(1) […st]enen hwbn alle van hen (2) […]x (fijn) linnen (3) [… sch]ouderstukken” (16 I). De enige onderzoekers, die de zeldzame term bespreken zijn García Martínez en Tigchelaar768. Een Hebreeuwse parallel komt voor in het boek Ezechiël in het “Klaaglied over Tyrus”, waarbij koopwaren worden opgesomd. 8ָ בְ נִ יE (qərē; kətīb: 8 )והבניwordt hier genoemd samen met ivoren slagtanden en ebbenhout (27: 15). Bijgevolg vertalen een aantal onderzoekers bij middel van “ebbenhout”. García Martínez en Tigchelaar verwijzen naar de mogelijkheid, om in de drie schaars bewaarde passussen van Aramees ieuw Jeruzalem (11Q18) bedoelde term te verbinden met de term אב, “steen”: ה[וב כול אבמהו...], “[… h]wbn al hun stenen” (10 I 5), א[ב הוב...], […]hwbn[s]teen (12 I 7) en א[בני הוב כולהו...], “[… st]enen hwbn alle van hen” (16 I 1). Bijgevolg ligt niet de vertaling bij middel van 767 768
Zie ook 8.9., en 14.2.2. en 16.3., eerste volume. García Martínez en Tigchelaar 1998: 324.
211
“ebbenhout” voor de hand maar een specificatie van een kostbaar gesteente. Mijns inziens wordt laatstgenoemd voorstel bevestigd door middel van passus 11Q18 16 I 1 – 3, waarin de kleding van de hogepriester wordt beschreven, gelet op de termini technici hבו, “fijn linnen” en כתפ, “schouderstukken”. De beschrijving van de hogepriesterlijke kledij gaat immers gepaard met de vermelding van kostbare gesteenten in Exodus (28: 9 - 12; 39: 6 – 7 en 10 – 14). Sommige onderzoekers vertalen de term niet. Volgens andere betreft het een houtsoort, mogelijk “ebbenhout” maar ook “ivoor” of een steensoort. ַח ְ ַמל, “electrum”. Evenals Ezechiël vermeldt de tekst van Aramees ieuw Jeruzalem slechts éénmaal de term ַח ְמַ ל: “En zijn/haar geheel <was> gebouwd in electrum en in saffier en in robijn.” (4Q554 2 II 14 - 15). In de Tanach komt de term uitsluitend voor in het boek Ezechiël steeds in verband met de goddelijke verschijning: - kleur van de glans in de wolk, die op de profeet afkomt (1: 4), kleur van de glans rondom de troon van de Heer (1: 27) en - kleur van de gedaante, die aan de profeet verschijnt (8: 2). In de Liederen van de sabbatoffers (4Q405 20 II – 22: 10/11Q17 V 13) uit Qumran worden de vuurstromen rondomheen de wielen van de troonwagens beschreven bij middel van electrum. Aan bedoelde term worden volgende betekenissen toegekend: “ein Edelstein”, “ein strahlendes Metall” en “electrum”769. 8]י ְַה, “onyx”. Onyx wordt genoemd, samen met albast: “] albast en onyx” (5Q15 22: 1) 770). Bedoeld gesteente komt in de Tanach tweemaal voor met onzekere betekenis volgens Koehler en Baumgartner771. Het gesteente wordt genoemd onder de 12 stenen op de ‘efōd van de hogepriester in Exodus 28: 18 en 39: 11 meer bepaald op de tweede rij samen met hematiet en saffier. Bedoeld gesteente wordt ook vermeld in verband met God in Ezechiël 28: “(13) Mensenkind, hef een klaaglied aan over de koning van Tyrus en zeg tot hem: zo zegt God, de Heer: (14) In Eden waart gij, de hof van God. Allerlei edelgesteente overdekte u: rode jaspis, chrysoliet en onyx, turkoois, chrysopraas en nefriet, saffier, hematiet en malachiet. Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevat en aan u vastgehecht. Toen gij geschapen werd, waren zij klaar.” Bedoeld materiaal komt voor in de Herwerkte Pentateuch (4Q365 12 III 10). Volgens García Martínez 772 komt de term 8] י ְַהin de gekende Aramese woordenschat niet voor. Hij komt wel voor in het Hebreeuws (Exodus 28: 18 en 39: 11 en Ezechiël 28: 13). De oorsprong en de juiste betekenis blijven onzeker. Targum Onkelos vertaalt in de drie genoemde gevallen bij middel van 8כהלו, terwijl Targum eofiti 1 in de vertaling van Exodus de merkwaardige uitdrukking עי עגheeft. De gangbare vertaling bij middel van “diamant” lijkt niet juist, aangezien de bedoelde stenen in Exodus gegraveerd zijn. Als vertaling worden“jaspis” en “onyx” voorgesteld.773 ְַדכוֹד, “robijn”. Robijn wordt vermeld samen met electrum en saffier: “En zijn/haar geheel <was> gebouwd in electrum en in saffier en in robijn.” (4Q554 2 II 14 - 15). Aan genoemde term worden volgende betekenissen toegekend: “ein Edelstein”, “chalcedony” en “a precious stone, ruby (?)”774. In de Tanach, meer bepaald in het boek Jesaja, belooft de Heer poorten van robijnstenen te zullen vervaardigen (Jes 54: 769
Verwijzing: zie voetnoot bij חַ ְמַ ל: 25. Lexicon, tweede volume. = Milik 1962: 1 I 7. 771 Koehler en Baumgartner 2001: 397. 772 García Martínez 1992b: 195: voetnoot 47. 773 Verwijzing: zie voetnoot bij 8] י ְַה: 25. Lexicon, tweede volume. 774 Verwijzing: zie voetnoot bij ְַדכוֹד: 25. Lexicon, tweede volume. 770
212
12). In het klaaglied over Tyrus in het boek Ezechiël wordt robijn genoemd in de opsomming van handelswaren met Syrië (27: 16). Bedoeld gesteente komt in andere Qumranteksten niet voor. יר+ִ ס, ַ “saffier”. Saffier wordt vermeld samen met electrum en robijn: “En zijn/haar geheel <was> gebouwd in electrum en in saffier en in robijn.” (4Q554 2 II 14 - 15). In de Tanach wordt saffier vermeldt als de grondstof voor de grondvesten van Jeruzalem: Jesaja 54: 11: saffieren grondvesten. In Exodus (24: 10) zien Mozes, Aäron, Nadab en Abihu een saffieren vloer onder de voeten van de Heer. In hetzelfde boek wordt saffier genoemd onder de stenen op het borststuk van de hogepriester (Ex 28: 18 en 39: 11).Volgens het boek Ezechiël (1: 26 en 10: 1) is de troon in de hemel van saffier. Tot het kostbaar gesteente, waarmee de koning van Tyrus, waarover geklaagd wordt, bekleed was in Eden behoort saffier (28: 13). In het Hooglied wordt de buik van de geliefde beschreven “als blinkend elpenbeen, overtrokken door middel van saffier” (5: 14). In de Klaagliederen wordt verwezen naar de bijzonderste kinderen van Sion, die roder van lichaam waren dan robijn en gladder waren dan een saffier (4: 7). Saffier wordt genoemd in vier Qumranteksten, in twee ervan in met architectonische context. Volgens Tobit (4Q196 18: 7) zullen de poorten van Jeruzalem worden gebouwd bij middel van beryl en saffier. Targum Job (11Q10) XII 3 heeft in een zwaar beschadigde passus de uitdrukking: “… pla]atsen van saffier”. In de Pèšèr Jesaja (4Q164) worden de uitverkorenen van de Heer vergeleken met saffierstenen: de Heer zal de door hem toegesprokenen vinden in saffierstenen (1: 1) en vergelijking van de vergadering van de uitverkorenen met saffier (1: 3). Volgens Job is wijsheid, uitsluitend begrepen door God, kostbaarder dan saffier (Job 28: 16). In Job 28: 6 wordt saffier in verband gebracht met de wijsheid van God. Als betekenissen worden aan bedoelde term “saffier” of “lapislazuli” toegekend775. De kostbare gesteenten en materialen, genoemd in Aramees ieuw Jeruzalem, laten toe de mogelijkheid van goddelijke aanwezigheid in de tempel, gelegen in de stad, aan te nemen. De schijnbaar eenvoudige benaming “witte steen” krijgt een verheven betekenis op basis van een lofzang op de stad Babylon, waarin bedoelde steensoort op gelijkwaardige wijze vermeld wordt als andere kostbare gesteenten776. 14.2.3. Ezechiël De auteur van Ezechiël vermeldt geen kostbare materialen in zijn beschrijving van de nieuwe tempel en stad. De beschrijving van Ezechiël maakt uitvoerig gebruik van hout, zonder specificatie van de houtsoort: altaar en zijn wanden (41: 22), voorste deel van de inkomhal (41: 25), drempels, afgesloten/afsluitbare vensters (41: 16) beschoten bij middel van hout rondom vanaf het bodemniveau tot aan de vensters (41: 16). Opvallend is echter, dat de zeldzame metaallegering, electrum, in de Tanach uitsluitend wordt genoemd in Ezechiël, niet met betrekking tot architectuur maar aangaande de goddelijke gedaante, die de profeet in zijn eerste visioen ziet (1: 4 en 27). Hout wordt genoemd als enige grondstof, waaruit de tafel van de toonbroden is vervaardigd (41: 22). Verder bevat het boek Ezechiël twee merkwaardige architectonische beschrijvingen aan de hand van beeldspraak, met name die van de stad Jeruzalem als goddelijke bruid (16: 10 – 13) en die van Tyrus in scheepvaarttermen (27: 4 - 7). In het beeld van van laatstgenoemde stad zijn haar 775 776
Verwijzing: zie voetnoot bij יר+ִ ַס: 25. Lexicon, tweede volume. Zie onder 8.9., 14.2., en 16.3., eerste volume.
213
boorden vervaardigd in jeneverbessenhout, haar mast in cederhout, haar riemen uit eik, haar dek in ivoor en essenhout. De zeilen zijn van Egyptisch linnen, de dekzeilen in blauw- en roodpurpere wol. Jeruzalem wordt beschreven als een naakte bruid, die door God wordt opgemaakt. Hij bekleedt haar door middel van veelkleurig weefsel, een linnen sluier en zijden doeken en schoeit haar bij middel van zeekoeienleer. Hij tooit haar bij middel van gouden en zilveren sieraden, dit wil zeggen armbanden, een halssnoer, een neusringetje, oorbellen en een kroon. Gemeenschappelijk aan beide beschrijvingen is het gebruik van textiel, een specifiek kenmerk van de constructie van de tabernakel, zoals beschreven in Exodus. Kostbaar textiel wordt beschreven in het boek Ester, om de luister van het paleis van de Perzische koning, Ahasveros, te illustreren. Ter gelegenheid van een zevendaags feestmaal,aangeboden door de Perzische koning Ahasveros (= Xerxes) aan het gehele volk, wordt de desbetreffende versiering van de binnenhof van het paleis beschreven. Draperieën in wit linnen en blauwpurpere wol zijn bevestigd aan albasten zuilen door middel van touwen in fijn linnen en roodpurpere wol en zilveren ringen. Rustbanken van goud en zilver staan op een mozaïekvloer van porfier, albast, parelmoer en gekleurde stenen (1: 6). 14.2.4. Tempelrol Hoewel de tekst van de Tempelrol (11Q19) beter bewaard is gebleven dan die van Aramees ieuw Jeruzalem, wordt er minder in verwezen naar kostbare materialen. De Tempelrol vermeldt houten panelen (borden)/tafels (11Q19 VII 8/3) en tweemaal cederhouten vakwerk: XXXVI 18/10; XLI 21/16 (//4Q365c 28 II 9). Goud als grondstof wordt het meest genoemd: voorwerpen (III 8), verzoendeksel (III 9) en kommen (III 12) in zuiver goud. Het voorhangsel is van goud (VII 13). Het trappenhuis is overtrokken bij middel van goud (XXXI 8) evenals het balkwerk van de poorten van de binnenvoorhof (XXXVI 11) en deuren (XXXIX 3; XLI 16 - 17). De deuren van de poorten van de binnenhof zijn overtrokken door middel van fijn goud. (XXXVI 11). Brons en ijzer worden genoemd als grondstoffen (III 7). Een niet nader gespecificeerde plaat (XXXIV 1) en het brandofferaltaar en zijn traliewerk zijn vervaardigd in brons (III 14). Het balkwerk van het huis van het cultusgerei (XXXVI 10) en het vakwerk van de poortgebouwen van de middenhof (XLI 16) is van cederhout. Een bord of tafel met betrekking tot het tempelgebouw is van hout (VII 3). Van de drie vergeleken teksten vermeldt uitsluitend de Tempelrol zilver, éénmaal samen met goud als grondstof met betrekking tot het tempelgebouw (III 5) en éénmaal bij de vermelding de van het vaatwerk in het huis van het cultusgerei, waaronder zich zilveren schalen ( )כוננות הכסbevinden, waarop de ingewanden van de offerdieren op het brandofferaltaar worden gebracht (XXXIII 14). Zilver en goud worden genoemd als grondstoffen in verstoorde context (III 5) evenals blauw- en roodpurpere wol (III 2). 14.3. Kleur Aramees ieuw Jeruzalem en de Tempelrol vermelden kleuren, Ezechiël evenwel niet. Eerstgenoemde tekst noemt ”witte steen”, ַר$אֶ בֶ ִח, (4Q554 1 II 23//5Q15 1 I 6). De Tempelrol (11Q19) sluit aan bij de beschrijving van gekleurde weefsels in Exodus met betrekking tot de tabernakel: “blauw-”, ( תכלתIII 11/2) en “roodpurper”, ארגמ (III 11/2 en X 17/12). תולע, “karmozijnrood”, (X 15/10 en 14) komt voor in Jesaja (1: 18) waar het de kleur van de zonden is, die wit zullen worden en in de Klaagliederen (4: 5), waar het de voormalige kleur is van diegenen, die nu drek omhelzen. 214
14.4. Verfraaiing van het wiskundig vraagstuk bij middel van kostbare materialen en kleuren Uit het voorgaande blijkt, dat de joodse auteurs het impliciete en onvolledige wiskundig vraagstuk777, dat zij aanwenden bij de uitoefening van architectuurbeschrijving, verfraaien bij middel van kostbare materialen en kleur, aspecten, die in de Assyrische en Babylonische parallellen zeldzaam zijn. Uitzondering hierop lijkt de beschrijving in Ezechiël, waarin uitsluitend hout, zonder enige specificatie van de soort, wordt genoemd. Beschouwt men de tekst van Ezechiël als geheel, dan vallen twee andere stadsbeschrijvingen op, die van Tyrus en die van Jeruzalem778. In beide gevallen ontbreekt het impliciete wiskundige vraagstuk maar wordt des te meer aandacht besteed aan de luisterrijke verschijning van beide steden, beschreven aan de hand van kostbare materialen, waaronder textiel. De kleuren blauw- en roodpurper, kenschetsend voor de tabernakel, worden genoemd met betrekking tot Tyrus.
777 778
Zie 13.1., eerste volume. Zie hiervoor onder 14.2.3..
215
15. Constructietypen 15.1. Plattegrond stad en tempelcomplex en ligging tempel De stad van Aramees ieuw Jeruzalem heeft een rechthoekige plattegrond met drie poorten in elke muur, genoemd naar de 12 stammen. Het stratenplan is rastervormig. Drie boulevards lopen van oost naars west en drie van zuid naar noord. De middelste is telkens de breedste. De tempel bevindt zich aan het kruispunt van de twee breedste boulevards. De 16 rechthoekige arealen, gevormd door het plan van de boulevards, met uitzondering die van het tempelcomplex, bestaan uit vierkante woonblokken, omgeven door middel van smallere straten779. De beschrijving van de stadsplattegrond blijft in Ezechiël beperkt tot vierkant grondplan. De omwalling heeft 12 poorten, genoemd naar de 12 stammen. De stad is blijkbaar omgeven door buitenwijken. De tempel bevindt zich buiten de stad op het heilig gebied van de priesters. De Tempelrol bevat een geheel ander concept van de verhouding stad-tempel. De auteur gewaagt niet alleen van “de stad van de tempel” (11Q19 XLV 16 – 17; XLVII 12) maar situeert de tempel in de stad, die niet bij naam wordt genoemd (11Q19 XLVII 10 – 11). Enerzijds is het vierkant in Aramees ieuw Jeruzalem impliciet aanwezig bij middel van de rechthoekige omtrek als weergave van de verhoudingen binnen een vierkant (8.3). Twee andere voorbeelden tonen anderzijds aan, dat de vorm van de rechthoek en heiligheid kunnen samengaan, met name in de motieven op de textielverpakking van een aantal rollen (8.4.) en de omheining van de voorhof van de tabernakel (8.5.). De plattegrond van het tempelcomplex is uitsluitend bewaard gebleven in Ezechiël en op de Tempelrol. Het complex van Ezechiël heeft twee binnenhoven met elk drie poorten, een oostelijke, een zuidelijke en een noordelijke. Het tempelgebouw bestaat, zoals in de tabernakel en de tempel van Salomo, uit een allerheiligste, het heilige met een houten reukwerkaltaar en een inkomhal. Op de Tempelrol is de beschrijving van het tempelgebouw grotendeels verloren gegaan. Herkenbaar is de basisstructuur van het complex: drie concentrische binnenhoven omheen het tempelgebouw en andere constructies, zoals het altaar, het huis van het wasbekken en het huis van het cultusgerei, op de binnenhof. De omwalling van de binnenhof heeft vier poorten en een stoa aan de binnenzijde met tafels en zitgelegenheid, waar de offers kunnen worden genuttigd. De omwalling van de midden- en buitenhof hebben 12 poorten, genoemd naar de 12 stammen. Aan de binnenzijde van de omwalling van de buitenhof zijn drie verdiepingen gebouwd met trappenhuizen en een terras bovenaan, waarop de loofhutten worden opgetrokken. Aan de buitenzijde bevinden zich een terras en een gracht. Uitsluitend Ezechiël en de Tempelrol kunnen worden vergeleken. De tekst van Aramees ieuw Jeruzalem, zoals hij bewaard is gebleven, bevat te weinig informatie over het tempelcomplex enerzijds. Anderzijds bevat de Tempelrol geen enkele informatie over de architectuur van de stad en blijven de desbetreffende gegevens in Ezechiël uiterst rudimentair. Overeenkomsten tussen de tweeHebreeuwse teksten zijn het vierkante grondplan van de voorhoven en het feit, dat er meer dan één aanwezig is. Verschillen bieden het aantal voorhoven, twee in Ezechiël en drie op de Tempelrol, en het aantal poorten, drie per voorhof in Ezechiël, vier op de Tempelrol.
779
Zie bespreking onder 8.2., 8.5. en 10.1., eerste volume.
216
15.2. Omwalling Aramees ieuw Jeruzalem, Ezechiël, de Tempelrol//Herwerkte Pentateuch bevatten de beschrijvende opmeting van omwallingen. In de Aramese tekst is uitsluitend de opmeting van de stadsomwalling bewaard gebleven. In Ezechiël wordt de beschrijving van twee omwallingen gegeven, die van het gehele tempelcomplex en die van de stad. De auteur van de Tempelrol wordt beschrijft de omwalling van elk van de drie voorhoven. De Herwerkte Pentateuch bevat een nauwkeurig parallel lopende beschrijving van de omwalling van de buitenhof met die van de Tempelrol. In de Aramese tekst gaat de opmeting van de stadsomwalling vooraf aan de beschrijvende opmeting van de stad. Over de voorstellingstechniek van de beschrijvende opmeting van het tempelcomplex kan geen enkele uitspraak worden gedaan, aangezien hiervan geen bruikbare gegevens zijn bewaard gebleven. Bij de opmeting van de stadsomwalling wordt naar menselijke mogelijkheden gewerkt, waarschijnlijk in de persoon van een goddelijke gezant. De stadsomtrek wordt letterlijk gaandeweg opgemeten en beschreven. De uitgevoerde beweging is aaneensluitend en omtrekkend. Eerder werd aangetoond, dat de basisformulering van de opmeting in geringe mate kan variëren780. De gids voert de opmeting van de stadsomtrek uit op tweedimensionale wijze, waarbij hij zich vanaf de noordoostelijke hoek naar het zuiden begeeft, vandaar naar het westen en ten slotte naar het noorden, om terug te keren naar zijn vertrekpunt in het noordoosten. Onderweg worden de afstanden opgemeten tussen hoeken en poorten, poorten onderling en poorten en hoeken. Om het gefaseerde verloop van de opmeting te situeren en te oriënteren maakt de auteur gebruik van de architectonische elementen hoeken en poorten enerzijds en van windstreken en het begrip “centraal” anderzijds. Het vertrekpunt van de rondleiding is de noordoostelijke hoek, die aldus expliciet wordt beschreven. De drie poorten van elk van de vier muren worden telkens gesitueerd hetzij aan de hand van één van twee tegenover elkaar liggende hoofdwindstreken, hetzij aan de hand van het begrip “centraal”. De poorten dragen de naam van één van de 12 zonen van Jakob781. Eerder is gebleken782, dat plaatsbepaling van elementen van de hoeken en poorten, geschiedt op twee wijzen: op deiktische wijze en een bij middel van windrichtingen. De eenvoudigste wijze, dit is de deiktische, wordt uitgevoerd bij middel van aanwijzende pronomina en wordt overwegend toegepast op poorten. Het betreft hier opmeting vanaf poorten, die al eerder werden gesitueerd aan de hand van windrichtingen of bij middel van het begrip “centraal”. Eénmaal betreft het een hoek maar geen poort. Bij uitvoeriger positiebepaling wordt een beroep gedaan op een hoofdwindrichting of het begrip “centraal”, bij middel van een substantief of een adjectief. Met uitzondering van de centrale poort van een muursegment wordt zowel inzake hoeken als poorten een constructie gehanteerd, bestaande uit nomen in status determinatus + relatief pronomen + nomen in status determinatus. Twee voorbeelden bleven bewaard, waarin ofwel gebruik wordt gemaakt van twee windrichtingen ofwel van de combinatie aanwijzend pronomen + windrichting. Bij middel van eerstgenoemde formule wordt het vertrekpunt van de opmeting gesitueerd in het noordoosten. Aangezien er geen andere voorafgaande oriëntatie en positiebepaling in de tekst is bewaard gebleven, is dit een logische werkwijze. De vermelding van de tweede hoek, de zuidoostelijke, is ongetwijfeld ook voorafgegaan door middel van een plaatsbepaling in het zuiden maar deze is verloren gegaan. Opvallend is wel, dat 780
Zie onder 7.1.6., eerste volume. Zie onder 7.2., eerste volume. 782 Zie onder 7.1.2., eerste volume. 781
217
de opmeting vanaf de tweede hoek wordt ingeleid bij middel van een oriëntatie en plaatsbepaling (“naar het westen”). Deze tweede oriëntatie is nodig, om aan te geven in welke richting het opmetingstraject verder verloopt, met andere woorden in uurwijzerzin. Er is immers tot hiertoe nog maar één enkele muur gevolgd, het oostelijke, dat zich uitstrekt van noord naar zuid. Theoretisch liggen dan twee mogelijkheden open: de opmeting in oostelijke of in westelijke richting verderzetten. Nu het verdere verloop in uurwijzerzin duidelijk is, volstaat vanaf nu oriëntatie en positiebepaling bij middel van één enkele windrichting niet meer. Of en hoe laatstgenoemde werkwijze juist wordt aangewend, kan evenwel niet aan de tekst worden getoetst, aangezien de oriëntatie en plaatsbepaling van de derde en de vierde hoek niet bewaard zijn gebleven. De laatste oriëntatie en plaatsbepaling ten slotte, dit is die van de laatste hoek, tegelijkertijd vertrekpunt, wordt bij middel van één enkele windrichting, “<de> hoek, die van het oosten”, vermeld. De lange zijden van het rechthoekige grondplan bestaan uit 4 x 35 stadia, de korte uit 4 x 25, wat een totale omtrek van 480 stadia oplevert. Ezechiël geeft de totale omtrek van het tempelcomplex op, nadat de beschrijvende opmeting van bedoeld complex voltooid is783. Hoeken noch poorten worden vermeld. Uitsluitend de vier zijden, georiënteerd naar de vier windstreken, in de onlogische volgorde oost, noord, zuid en west, worden gehanteerd. Zoals de auteur van Aramees ieuw Jeruzalem maakt die van Ezechiël gebruik van een repetitief stramien bij de beschrijvende opmeting van de omtrek van het tempelcomplex. Evenmin als in de Aramese tekst wordt in Ezechiël (42: 15 – 20) de opmeting van de vier muren steeds op identieke wijze verwoord. Tweemaal wordt volgende formulering aangewend: “hij mat de zijde van windrichting met de meetroede, vijfhonderd roeden met de meetroede rondom heen” (42: 16 en 17). Eénmaal treedt inversie op: “zijde van windrichting mat hij op, vijfhonderd roeden met de meetroede” (42: 18). Eén formulering vertoont verder doorgedreven modificatie bij middel van toevoeging van een toelichtende formule en verschuiving object van de opmeting (de afstand en niet het muursegment): “hij ging om naar zijde van /windrichting/, hij mat op vijfhonderd roeden met de meetroede” (42: 19). Het heilige karakter van het gehele tempelgebied wordt expliciet vermeld na de samenvatting van de afmetingen van de muuromtrek (42: 20). Ezechiël vermeldt de afmetingen van de stadsomwalling pas op het einde van het gehele boek. Zoals op de Tempelrol bevat genoemde passus een uitspraak van God. De afmetingen worden niet opgemeten op menselijke wijze en bevatten geen gidsende formules. Er komt geen enkele werkwoordsvorm voor. De afmetingen worden rechtstreeks meegedeeld, zoals op de Tempelrol. Niet de vier muren, zoals bij de opmeting van de omwalling van het tempelcomplex, maar de zijden worden ter oriënteratie en positiebepaling aangewend. De afstanden tussen de poorten onderling en ten opzicht van de hoeken worden niet afzonderlijk vermeld. De opsomming van de afmetingen wordt ingeleid bij middel van de uitdrukking: “Dit zijn de uitgangen/grenzen (ו ְֹצאֹ ת,) van de stad” (48: 30). Genoemde opsomming, die een aaneensluitende rondgang vormt, vangt aan met de noordelijke muur (48: 31), verklaring benaming poorten (48: 31), verloopt verder bij middel van de oostelijke (48: 32) en de zuidelijke muur (48: 33) en wordt afgesloten door middel van de westelijke (48: 34). De formulering geschiedt op erg stereotiepe maar niet identieke wijze. Hoewel elk van de poorten afzonderlijk bij naam wordt genoemd, wordt de lengte van de muursegmenten globaal bepaald, zoals inzake de muren van het tempelcomplex, niettegenstaande de stadsmuren elk drie poorten
783
Zie afbeelding 30.22, tweede volume.
218
hebben tegenover één per muur van het complex. In volgende tabel worden de verschillende wijzen van formulering met elkaar vergeleken: van de noordzijde
4 500 maten
en aan de oostzijde
4 500 maten
drie poorten noordwaarts en drie poorten
de zuidzijde
4 500 maten
en drie poorten
de westzijde
4 500 maten
haar drie poorten
een poort van Ruben, een poort van Juda , een poort van Levi Een poort van Jozef, een poort van Benjamin, een poort van Dan Een poort van Simeon, een poort van Issaḥar, een poort van Zebulon een poort van Gad, een poort van Aser, een poort van Naftali
Evenals inzake het tempelcomplex wordt aan het einde de globale omtrek, 1 800 maten, vermeld maar hier dan wel enkel in zijn totaliteit: סָ ִביב, ”de omtrek”. OP de Tempelrol (11Q19) bepaalt God het uitzicht van de drie omwallingen, die van de binnen-, de midden – en de buitenhof784, op gebiedende wijze. Omtrent de binnenhof zijn drie passussen bewaard gebleven: “(11/3) […]. Vanuit de binnenhoek (( ]…[ )מקצוע12/4) [tot aan de buitenhoe]k ( )פנ[תvan de poo[rt …]”, “(20/12) VACAT. En vanaf de buitenhoek ( )פנהvan de poort tot aan de tweede binnenhoek ( )מקצועvan de hof zullen er zijn twintig (21/13) en honderd ellen. En evenzo zal de afmeting van al deze poorten zijn, die (22/14) tot de binnenste hof behoren. (XXXVI) en “(13/6) […]links van de westelijke poort” ( XXXVIII). Uit uitdrukking “westelijke poort” kan worden afgeleid, dat de binnenste voorhof slechts vier poorten had genoemd naar de windrichting, waarnaar zij waren georiënteerd. Afmetingen worden bepaald tussen de binnenhoek van de hof en de buitenhoek ( )פנהvan de poort. Mogelijke vermelding van de dikte van de muur, zoals bij die van de midden(XXXVIII 21/14) en buitenhof (XL 16/9), is niet bewaard gebleven. Volgende tabel bevat een overzicht van de bouwopdracht voor de omwalling van de midden- en buitenhof volgens de Tempelrol (11Q19) en van de buitenhof in de Herwerkte Pentateuch: middenhof 11Q19 XXXVIII “(19/12) En gij zult een tweede hof rondom de binnenste hof aanbrengen,”
buitenhof opmeting van buitenhoek tot buitenhoek ()פנה XL (12/5) “[…] en gij zult een derde hof aanleggen […]” (13/6) “[…] en voor hun dochters en voor de vreemdelingen, die geboren [zijn] in Israël”
“(19/12) een breedte honderd ellen” “(20/13) en een lengte naar het oosten toe vierhonderdtachtig ellen. En overeenkomstig breedte en lengte naar al (21/14) zijn richtingen