AOW inkopen of niet?
Onderzoek uitgevoerd door: Sociale Verzekeringsbank Afdeling Business Controlling November 2007
Inhoudsopgave 1
Inleiding.......................................................................................................................................................3 1.1 Achtergrond..........................................................................................................................................3 1.2 probleemstelling en doel van het onderzoek...........................................................................................4 1.3 Indeling ................................................................................................................................................5 2 Wie maken gebruik van de inkoopregeling? ..................................................................................................6 2.1 De berekening van de premie voor de inkoop van AOW ......................................................................6 2.2 gebruik van de inkoopregeling ..............................................................................................................6 3 Waarom geen inkoop? ................................................................................................................................10 3.1 Toegang tot de inkoopregeling............................................................................................................10 3.2 Opzet enquête en respons....................................................................................................................10 3.3 Uitkomsten van de enquête.................................................................................................................12 3.3.1 Herkomst van respondenten ........................................................................................................12 3.3.2 Achtergrondkenmerken respondenten..........................................................................................12 3.3.3 Immigranten en hun inkomsten vanaf pensionering......................................................................14 3.3.4 De inkoopregeling en informatievoorziening................................................................................16 4 Inkoop, koopsom of lijfrente? .....................................................................................................................18 4.1 De kosten voor de inkoop van AOW ..................................................................................................18 4.2 Vergelijking kosten koopsompolis en inkoop AOW ............................................................................18 4.3 Inkoopregeling en maandbetaling ........................................................................................................21 5 Conclusies en aanbevelingen .......................................................................................................................23 Bijlage A Overzicht bedragen inkoopregeling ..........................................................................................25 Bijlage B Enquête niet-gebruik inkoopregeling ........................................................................................26
2
1 1.1
Inleiding Achtergrond
Elke Nederlands ingezetene die nog geen 65 jaar oud is, is verplicht verzekerd voor de AOW. Deze verplichte verzekering geeft recht op opbouw van een AOW-uitkering ter grootte van twee procent per jaar vanaf de 15de verjaardag. Immigranten die na hun 15de verjaardag naar Nederland komen, hebben vaak een gat in de opbouw van hun AOW-pensioen. Om dit gat te dichten hebben zij de mogelijkheid om AOW in te kopen over de periode vanaf hun 15de verjaardag tot het moment dat zij verplicht verzekerd zijn geworden en alleen als zij in de tussengelegen tijd niet eerder verplicht verzekerd waren. Tot 2001 moesten zij hiervoor binnen een jaar na aanvang van de verplichte verzekering voor de AOW een aanvraag indienen bij de SVB. In 2001 is deze aanvraagtermijn verruimd tot vijf jaar.1 Inkopen van de AOW over een deel van de niet-verzekerde periode is niet mogelijk. De inkoopregeling staat open voor iedereen die voorafgaand aan de verplichte verzekering niet eerder verplicht verzekerd is geweest en nog geen 65 jaar oud is.2 Wie eenmaal verplicht verzekerd is geweest en na een aantal niet-verzekerde jaren weer verplicht verzekerd raakt, kan dus geen gebruik maken van de inkoopregeling. De reden hiervoor is dat iemand in die situatie zich vrijwillig had kunnen verzekeringen voor de AOW binnen een jaar nadat de periode van verplichte verzekering ophield.3 Wie dit nalaat kan dit later dus niet corrigeren door de inkoop van AOW. Iemand die bij pensionering een gat in de opbouw van de AOW heeft en daardoor een (huishoud)inkomen onder het sociaal minimum heeft, kan aanspraak maken op een aanvulling vanuit de bijstand. Op verzoek van het toenmalige kabinet heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in de periode 2005/2006 een onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de toegang van immigranten tot de sociale zekerheid te beperken. Een van deze mogelijkheden bestond uit het verplichten van de inkoop van AOW tijdvakken over niet-verzekerde jaren. Door niet te voldoen aan deze verplichting, zou een eventuele onvolledige AOW-uitkering niet meer door een bijstandsuitkering worden aangevuld tot het relevante sociale minimum.4 Dit onderzoek leidde voor de verplichte inkoop van de AOW tot de conclusie dat toepassing hiervan “…gelet op nakoming van internationale verplichtingen op dit punt slechts zeer beperkt effect sorteren. Toegelaten verdragsvluchtelingen, EU-burgers, alsmede onderdanen van verdragslanden, waaronder Turkije en Marokko, waarmee een bilateraal sociale zekerheidsverdrag is gesloten, kunnen namelijk niet verplicht worden om vóór of bij binnenkomst in Nederland de niet-verzekerde jaren AOW in te kopen. Tevens is het ontzeggen van het recht op aanvullende bijstand voor 65-plussers met een onvolledige AOW strijdig met de voor Nederland geldende non-discriminatieverplichtingen. Tot slot kan de 1 Ministerie van SZW, Brief met kenmerk WBJA/JA/2007/1769 aan de Commissie Gelijke Behandeling, Uw oordeel 2007-4, 22 januari 2007 2 Art. 38, lid 1, AOW 3 Art. 35, lid 1, AOW 4 Ministerie van SZW, Brief met kenmerk W&B/URP/05/15211 aan de voorzitter van de Tweede Kamer, Migratie en ingroei sociale zekerheid, 9 maart 2005
3
verplichte inkoop van AOW-tijdvakken ook de aantrekkelijkheid van Nederland voor kennismigranten verminderen. Het kabinet is dan ook niet voornemens deze variant in wetgeving om te zetten.”.5 In de praktijk maken weinig immigranten gebruik van de inkoopregeling voor de AOW: sinds de ingebruikname in december 1997 van het huidige debiteurensysteem van de SVB voor inkoop tot en met het eerste kwartaal van 2007 zijn er 565 gevallen geregistreerd. Dit staat in schril contrast met een gemiddeld aantal van meer dan 90.000 immigranten per jaar in de leeftijdsklasse van 15 tot 65 jaar dat in die periode in Nederland is komen wonen. Voor het beperkte gebruik van de inkoopregeling, noemen diverse bronnen verschillende oorzaken. Een mogelijke oorzaak is dat “als gevolg van de lange verzekeringsperioden die moeten worden ingekocht, het verschuldigde premiebedrag nogal kan oplopen”.6 Met andere woorden, de regeling is voor veel migranten te duur. Een andere oorzaak zou kunnen zijn, dat een immigrant binnen vijf jaar na aanvang van de verplichte verzekering een aanvraag in moet dienen en bovendien “het bedrag van de gemiste jaren” ineens moet betalen.7 Verder lijken veel immigranten niet op de hoogte te zijn van het feit dat zij een AOW-gat hebben en de mogelijkheden die er zijn om dit gat te dichten.8,9
1.2
probleemstelling en doel van het onderzoek
Gegeven hetgeen hiervoor is beschreven staat in dit onderzoek de vraag centraal waarom zo weinig immigranten gebruik maken van de inkoopregeling. Aanvullend daaraan is de vraag gesteld of immigranten een andere voorziening hebben getroffen om het gat in de opbouw van hun AOW-pensioen te dichten. Dit laatste kan een private voorziening zijn in de vorm van bijvoorbeeld een lijfrenteverzekering of een koopsompolis, maar het zou ook kunnen dat een AOW-gat (gedeeltelijk) gedicht wordt door een pensioenvoorziening die in het land van herkomst is opgebouwd. Het doel van dit onderzoek is om inzicht te verwerven in de mate waarin immigranten bekend zijn met de inkoopregeling voor de AOW, hoe zij de voorlichting hierover ervaren en hoe zij met een gat in de opbouw van hun AOW-pensioen omgaan. De onderzoeksvragen die hierbij horen zijn: • Weten immigranten van het bestaan van de inkoopregeling voor de AOW en als dat zo is, hoe zijn zij aan de informatie hierover gekomen? • Waarom hebben immigranten die weten dat de inkoopregeling bestaat, maar deze niet hebben afgesloten, dit niet gedaan? • Welke inkomensvoorzieningen hebben immigranten voor hun oude dag? • Hebben westerse immigranten andere motieven om geen AOW in te kopen dan niet-westerse immigranten en zit er verschil tussen beide groepen in de
5 Ministerie van SZW, Brief met kenmerk W&B/URP/06/7663 aan de voorzitter van de Tweede Kamer, Migratie en sociale zekerheid, 5 april 2006 6 Kamerstukken II 2000-2001, 27 468, Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en Anw, Nr. r3, Memorie van toelichting 7 FNV, Hoe de FNV het AOW-gat wil dichten, Notitie, 16 april 2007 8 http://surinaams.caribiana.nl/innederland/Car_070117_AOW_Surinamers 9 http://surinaams.caribiana.nl/innederland/Car20070118_verburg_aow
4
inkomensvoorzieningen die zij hebben getroffen voor het moment dat zij met pensioen gaan?
1.3
Indeling
Hoofdstuk twee geeft een analyse van de inkoopgevallen die de SVB in de periode 1997 tot en met het eerste kwartaal van 2007 geregistreerd heeft. Om een antwoord te vinden op de vragen uit paragraaf 1.2 is een enquête onder immigranten gehouden. De resultaten hiervan staan beschreven in hoofdstuk drie. In het vierde hoofdstuk staat een vergelijking tussen de hoogte van de premie voor de inkoopregeling en de premie voor een lijfrenteverzekering of koopsompolis om het AOW-gat bij pensionering te kunnen vullen. Conclusies en aanbevelingen staan in hoofdstuk vijf.
5
2 2.1
Wie maken gebruik van de inkoopregeling? De berekening van de premie voor de inkoop van AOW
Alvorens over te gaan tot een beschrijving van de mensen die gebruik hebben gemaakt van de inkoopregeling, geeft deze paragraaf eerst een beknopt overzicht van de berekening van de hiervoor verschuldigde premie. Tot omstreeks 1998 berekende de SVB de premie voor de inkoopregeling op basis van het premieplichtig inkomen in het jaar dat de verplichte verzekering aanving en het geldende premiepercentage in dat jaar. Het product van deze twee leverde de verschuldigde jaarpremie op. Vermenigvuldigd met het aantal niet-verzekerde jaren, gaf dat de totaal verschuldigde premie voor de inkoop van de AOW. Sinds 1998 berekent de SVB de verschuldigde premie per niet-verzekerd jaar volgens de wettelijke richtlijnen zoals die ook nu nog gelden. Voor elk niet-verzekerd jaar vormen het in dat jaar geldende premiepercentage en premieplichtig inkomen van degene die AOW wil inkopen de basis voor de berekening van de premie. De totaal verschuldigde premie is gelijk aan de som van de berekende premies voor elk nietverzekerd jaar. Deze wijze van berekenen kan zowel tot een hogere als tot een lagere verschuldigde premie leiden dan bij de oude manier van premieberekening. De huidige berekeningswijze sluit wel beter aan bij de premie die verplicht verzekerden moeten betalen: die premie is namelijk ook gebaseerd op het inkomen en premiepercentage in het jaar waarover de premie betaald moet worden. Wat de uitvoering van de regeling betreft is de huidige berekeningswijze veel arbeidsintensiever dan voorheen, omdat voor alle niet-verzekerde jaren het inkomen gecontroleerd moet worden in plaats van alleen het inkomen in het jaar dat de verplichte verzekering begint. De AOW-premie is aan een maximum gebonden. Alleen over de eerste twee schijven van het belastbaar inkomen is premie verschuldigd. Wie meer verdient, betaalt de maximumpremie. Ook voor de inkoopregeling geldt dit maximum. Wie niet aannemelijk kan maken dat zijn inkomen in een bepaald jaar lager was dan het maximum waarover premie verschuldigd is, moet over dat jaar de maximum premie voor de inkoop van AOW betalen. Daarnaast geldt voor de inkoopregeling, anders dan voor verplicht verzekerden zonder inkomen, een minimumpremie. De hoogte hiervan voor niet–verzekerde jaren gelegen voor 2001 is gelijk aan vijf procent en voor de jaren vanaf 2001 gelijk aan tien procent van de maximaal verschuldigde premie.10 2.2
gebruik van de inkoopregeling
Van de immigranten die in de periode 1999-2002 verplicht verzekerd raakten, kochten er per jaar ongeveer zeventig AOW in. Van de migranten die in 2003 naar Nederland kwamen, staan er maar 45 in het inkoopsysteem van de SVB geadministreerd. Voor de jaren daarna tot 2006 zijn dit er respectievelijk 35, 26 en 22. De daling zal in werkelijkheid minder sterk zijn dan af te lezen uit het administratieve systeem, omdat migranten die in 2003 of later in Nederland zijn komen wonen, nog 10
Wet van 26 april 2001, Stb. 2001, 212, Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en Anw
6
altijd de mogelijkheid hebben om AOW in te kopen. Maar gegeven de ervaring uit de jaren voor 2003 dat migranten die AOW inkopen dit gemiddeld tussen de twee en drie jaar na het ingaan van hun verplichte verzekering doen, lijkt het niet waarschijnlijk dat deze aantallen uiteindelijk weer rond de zeventig per jaar zullen uitkomen. De oorzaak voor de daling zou voor een deel kunnen samenhangen met de verhoging van de minimum premie in 2001. In Figuur 2.1 is de leeftijdsverdeling weergegeven van personen die AOW hebben ingekocht.
Figuur 2.1 Leeftijdsverdeling inkopers AOW bij aanvang verplichte verzekering 50-65 jaar 7% 35-49 jaar 14%
15-19 jaar 56%
20-34 jaar 23%
Het merendeel van de inkopers is nog geen 20 jaar oud. Van deze jongeren had 97 procent geen inkomen in elk van de niet-verzekerde jaren. De overige 3 procent van deze groep had een gemiddeld inkomen over de niet-verzekerde jaren van minder dan € 5.000,-. Met andere woorden, al deze inkopers hebben een relatief lage premie hoeven te betalen voor het dichten van hun AOW-gat, namelijk hoofdzakelijk de minimumpremie. Van de 28% inkopers die de leeftijdsklasse van 20 tot en met 34 jaar vormen, had de helft nog nooit inkomen gehad op het moment dat zij verplicht verzekerd waren. Van de andere helft van deze groep had het overgrote deel een gemiddelde inkomen over de niet-verzekerde jaren dat beneden de € 5.000,- lag. Van alle inkopers had 71 procent in geen van de niet-verzekerde jaren een inkomen. Een kwart had een gemiddeld inkomen over de periode voorafgaand aan de verplichte verzekering van minder dan € 5.000,- per jaar. Maar zeven inkopers hadden een gemiddeld inkomen over de niet-verzekerde jaren dat hoger was dan € 15.000,- per jaar. Zij waren allen ouder dan 50 jaar toen zij verplicht verzekerd raakten. In Tabel 2.1 staat per leeftijdsklasse wat het gemiddelde bedrag is geweest dat inkopers hebben betaald. Omdat al deze inkopers op verschillende tijdstippen verplicht verzekerd zijn geraakt, kunnen de bedragen in de tabel niet als indicatie worden gezien voor wat de inkoopregeling gemiddeld kost. Iemand die nu verplicht verzekerd raakt en AOW inkoopt, betaalt daarvoor meer dan iemand van dezelfde leeftijd een paar jaar geleden. De tabel geeft alleen een indruk van het oplopen van de premie met de leeftijd, als gevolg van een grotere aantal niet-verzekerde jaren en ook 7
het feit dat naarmate iemand ouder is, de kans groter is dat hij ook inkomen heeft gehad in de voorliggende jaren, dat bovendien in de loop der tijd vaak hoger is geworden. Tabel 2.1 Gemiddelde inkooppremie per leeftijdsklasse
Leeftijdsklasse 15-19 20-34 35-49 50-65 Totaal
Gemiddelde premie 567 2.592 6.878 19.871 2.930
Vijftigplussers betaalden 35 keer zoveel premie als jongeren tot 20 jaar. Overigens betaalde zeventig procent van de jongeren de premie niet zelf, maar werd dit voor hen gedaan door bijvoorbeeld hun ouders of de werkgever van die ouders. In de overige leeftijdsklassen betaalde tachtig procent of meer de inkooppremie zelf. De inkopers zijn in zestig procent van de gevallen vrouwen. De verdeling tussen mannen en vrouwen is niet voor elke leeftijdsklasse gelijk, zoals te zien is in Figuur 2.2. Omdat de aantallen inkopers in elke leeftijdsklasse laag zijn, zijn deze voor de volledigheid vermeld in de figuur. Figuur 2.2 Verdeling inkopers naar geslacht en leeftijd Inkoop totaal
Man
Leeftijdsklasse
50-65
10
28
13
35-49
67
33
20-34
99
169
15-19
100%
Vrouw
75%
50%
25%
146
0%
25%
50%
75%
100%
In de jongste leeftijdsklasse is minder dan de helft een vrouw. In de drie andere leeftijdsklassen is driekwart of meer vrouw. De reden voor dit verschil is niet uit het administratieve systeem te halen. Van alle inkopers woonde bijna de helft voor hun verplichte verzekering in Nederland in een ander westers11 land. Hiervan was 55 procent vrouw. Van de inkopers die eerder in een niet-westers land woonden, was twee derde vrouw. Het onderscheid naar vorig woonland, levert verschillende plaatjes voor de verdeling naar mannen en vrouwen per leeftijdsklasse op. Dit is te zien in Figuur 2.3. Figuur 2.3 Verdeling naar geslacht, leeftijd en herkomstland 11
Westerse landen zijn volgende de definitie van het CBS alle landen in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Japan en Indonesië
8
Vorig woonland niet-westers
Leeftijdsklasse
50-65
7
35-49
15-19
56
69
75%
50%
25%
50-65
45
8
68
0%
25%
Vorig woonland westers
Man
13
4
20-34
100%
Vrouw
Leeftijdsklasse
Man
1
35-49
75%
100%
20-34
100%
11
7
19
20
40
83
15-19
50%
Vrouw
75%
50%
25%
67
0%
25%
50%
AOW-inkopers die uit niet-westerse landen naar Nederland komen en tussen de 20 en 50 jaar oud zijn, zijn voornamelijk vrouwen. Onder de vijftigplussers uit die landen, ligt het percentage vrouwen iets lager dan in de twee daaronder gelegen leeftijdsklassen. Bij de AOW-inkopers die afkomstig zijn uit een westers land, neemt het aandeel vrouwen toe naarmate de leeftijd vordert.
9
75%
100%
3 3.1
Waarom geen inkoop? Toegang tot de inkoopregeling
Hoewel de inkoopregeling open staat voor mensen onder de 65 jaar die niet eerder verplicht verzekerd zijn geweest, is het de vraag of dit voor iedereen uit deze groep even zinvol is. Wie in het land van herkomst over de in Nederland niet-verzekerde jaren pensioen heeft opgebouwd, zou door AOW in te kopen over een aantal tijdvakken een dubbele uitkering krijgen, namelijk het pensioen uit het land van herkomst en de Nederlandse AOW. Overigens staat niets dit in de weg: uitkeringen op grond van een vrijwillige verzekering zoals de inkoopregeling mogen niet in mindering worden gebracht op andere uitkeringen. Anticumulatie zoals bedoeld voor vrijwillige verzekeringen is niet toegestaan.12 Met de inkoop van AOW verzekert iemand zich wel van een extra stukje inkomen vanaf pensionering. Of dit aantrekkelijk is, hangt mede af van de hoogte van het staatspensioen in het land van herkomst. Ook immigranten die voornemens zijn Nederland binnen een paar jaar weer te verlaten zullen niet zo snel gebruik maken van de inkoopregeling. Na hun vertrek ontstaat er weer een gat in de AOW-opbouw en zij zullen eerder hun heil zoeken in oplossingen die hun land van herkomst hen biedt. Een immigrant die voldoet aan de voorwaarden voor de inkoopregeling en voorziet op het moment van pensionering geen andere bronnen van inkomsten te hebben dan de AOW, heeft de keuze om het gat in de opbouw te dichten door AOW in te kopen of te rekenen op een aanvulling vanuit de bijstand. De afweging die iemand hiervoor moet maken is die tussen de prijs voor de inkoopregeling en de beperkingen die de WWB65+ oplegt aan degenen die hier aanspraak op maken, waaronder een maximaal verblijf in het buitenland van 13 weken per jaar13 en de middelentoets.14 Overigens moet iemand om deze rationele afweging te kunnen maken al op de hoogte zijn van de inkoopregeling en dus al nadenken over het inkomen vanaf pensionering. Tot slot dient opgemerkt te worden, dat hoewel het zinvol voor iemand zou kunnen zijn om AOW in te kopen, de leeftijd waarop iemand naar Nederland komt ook een factor van belang is: jongeren zullen over het algemeen nog weinig of in ieder geval minder nadenken over hun pensioen dan ouderen, omdat dat nog te ver in de toekomst ligt. Dit kan een reden zijn waarom zij niet op zoek gaan naar informatie over mogelijkheden om een toekomstig pensioengat te dichten.
3.2
Opzet enquête en respons
Om inzicht te krijgen in de vraag waarom immigranten geen AOW inkopen is een enquête gehouden. Deze is opgenomen in Bijlage B. Voor het verkrijgen van een adressenbestand zijn daartoe twee gegevensbestanden gebruikt. Voor migranten die vanuit een ander land in de Europese Unie (EU) naar Nederland komen, heeft de SVB 12 13 14
Art. 46bis, lid 3, onder c, Verordening 1408/71 Art. 13, lid 4, Wet Werk en Bijstand Art. 31, lid 3, Wet Werk en Bijstand
10
een abonnement op de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Uit de GBA zijn 2.500 adressen getrokken van personen tussen 15 en 65 jaar oud die minder dan vijf jaar geleden in Nederland zijn komen wonen. Daarnaast zijn 2.500 adressen uit het kinderbijslagsysteem van de SVB getrokken van personen die vermoedelijk van buiten de EU naar Nederland zijn gekomen en hier nog geen vijf jaar wonen. De term vermoedelijk slaat op het feit dat de selectie van adressen is gemaakt op basis van de nationaliteit van betrokkenen. Hoewel de totale steekproef van 5.000 adressen geen representatieve weergave is van de populatie migranten in Nederland, is verondersteld dat deze wel voldoende basis biedt voor een realistisch beeld van de bekendheid met de inkoopregeling en de wijze waarop migranten in hun inkomsten na pensionering voorzien. De keuze om het vrij hoge aantal van 5.000 enquêtes te versturen is gemaakt, omdat vooraf rekening werd gehouden met een vrij lage respons. Dit is gebaseerd op de respons op een enquête uit 2004 onder emigranten, die vanuit Nederland naar het buitenland verhuisden zonder een vrijwillige verzekering voor de AOW af te sluiten.15 Van de 1.200 enquêtes die toen verstuurd werden, kwamen er slechts 144 ingevuld retour en kon tien procent niet besteld worden. Op voorhand was niet te zien wat de achtergrond van de geadresseerden was. De enquête is daardoor ook terechtgekomen bij een groot aantal mensen voor wie de inkoopregeling niet van toepassing is. Een groot deel hiervan bestond uit personen die weliswaar enige tijd in het buitenland hebben gewoond, maar gedurende die tijd altijd onder de Nederlandse wetgeving zijn blijven vallen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om ambassadepersoneel of militairen die door het Ministerie van Defensie in het buitenland gestationeerd zijn. Een andere groep bestaat uit Nederlanders die door hun vertrek naar het buitenland niet langer onder de Nederlandse wetgeving vielen en inmiddels weer teruggekeerd zijn. Zij hebben vaak wel een gat in de opbouw van hun AOW, maar hadden bij hun vertrek de mogelijkheid om dit te dichten door het afsluiten van een vrijwillige verzekering voor de AOW. De verzending van de enquête aan deze groep mensen heeft tot een groot aantal telefonische reacties geleid (die niet geteld zijn maar tussen de 50 en 100 liggen), van geadresseerden die zich afvroegen wat ze met de enquête moesten doen. Een groot deel van deze personen heeft besloten de enquête niet terug te sturen. De enquête leidde ook tot een beperkt aantal (minder dan 10) bellers, die meer informatie over de inkoopregeling wilden hebben. Overigens was in de aanbiedingsbrief van de enquête het internetadres opgenomen waar degenen die over internet beschikken meer informatie over de regeling en een aanvraagformulier kunnen vinden. In totaal hebben 663 geadresseerden de enquête teruggestuurd en kwamen 176 enquêtes onbestelbaar retour. Bij deze onbestelbare enquêtes, drie procent van het totaal, ging het in vrijwel alle gevallen om mensen die inmiddels niet meer op het betreffende adres woonden en bijna niet om redenen als bijvoorbeeld een onvolledig of onbekend adres. Gecorrigeerd voor deze enquêtes komt de respons uit op veertien procent. Niet gecorrigeerd voor onbestelbaar retour gezonden enquêtes is het responspercentage voor adressanten die vanuit de EU naar Nederland gekomen zijn 15
De Jonge, T. Onverzekerd vertrokken, BCU05/0423, Sociale Verzekeringsbank, December 2005
11
gelijk aan tien procent. Voor adressanten van buiten de EU is dit gelijk aan zeventien procent. Deze percentages zijn vrij laag, maar daar was, zoals eerder opgemerkt, rekening mee gehouden. Naast algemene redenen voor non-respons zoals het niet mee willen werken aan enquêtes of het vergeten terug te sturen ervan, kunnen als redenen aangevoerd worden dat sommige adressanten niet tot de doelgroep behoorden, omdat zij altijd verplicht verzekerd zijn gebleven en speelt ongetwijfeld ook mee dat niet alle adressanten de Nederlandse taal (al) voldoende beheersen om de enquête in te kunnen vullen. Zes enquêtes zijn buiten beschouwing gebleven, omdat de adressanten aangaven nooit buiten Nederland gewoond te hebben. Het is niet duidelijk hoe zij in de steekproef terecht zijn gekomen.
3.3
Uitkomsten van de enquête
3.3.1 Herkomst van respondenten Bekend is dat het merendeel van de 65-plussers in Nederland met een onvolledige AOW-uitkering, zogenaamde gekorte AOW’ers, van niet-westerse komaf is. In het jaar 2000 gold dit voor twee derde van de gekorte AOW’ers. Volgens een prognose van de SVB uit 2006, kan dit percentage oplopen tot iets meer dan tachtig procent in 2015.16 In de verdere analyses is daarom waar het over inkomsten gaat, steeds een uitsplitsing naar herkomst van de respondenten gemaakt. Uitspraken over het totaal aantal respondenten worden daarbij niet gedaan, omdat er niet herwogen is naar herkomstgroepering. Van alle respondenten is een kwart in Nederland geboren, twintig procent in een ander westers land en vijfenvijftig procent in een niet-westers land. De meeste in Nederland geboren respondenten behoren naar verwachting niet tot de doelgroep van de inkoopregeling, omdat zij eerder verplicht verzekerd zijn geweest. Een vijfde van hen woonde voor hun terugkeer naar Nederland in een niet-westers land, de rest in een westers land. Op twee procent na, woonden de immigranten die in een ander westers land dan Nederland geboren zijn, voor hun komst naar Nederland ook al in een westers land, meestal hun geboorteland (87% van de gevallen). Bijna negentig procent van de respondenten die in een niet-westers land geboren zijn, kwam vanuit hun geboorteland naar Nederland. Van de overige tien procent woonde iets minder dan twee derde voor hun komst naar Nederland in een ander niet-westers land. Gegeven het voorgaande, is in het vervolg als herkomst van de immigranten, gekozen voor het geboorteland. In de meeste gevallen komt dit overeen met het vorige woonland.
3.3.2 Achtergrondkenmerken respondenten Alvorens in te gaan op de resultaten van de enquête die samenhangen met het AOWgat dat migranten hebben, volgen in deze paragraaf eerst enkele achtergrondkenmerken. 16
De Jonge, T. Gekorte AOW’ers in Nederland, in: De AOW, Veel besproken, nu beschreven, Kennis voor het leven #5, Sociale Verzekeringsbank, SDU, Den Haag, 2006
12
Geslachtsverdeling Van het totaal aantal respondenten is 56% vrouw. Onder de respondenten die in een westers land anders dan Nederland zijn geboren is de verhouding tussen mannen en vrouwen gelijk. De groep in Nederland geboren respondenten bestaat voor twee derde uit mannen. Bij degenen uit een niet-westers land komen is dit omgekeerd en is twee derde een vrouw. De werkelijke verhouding tussen de geslachten ziet er anders uit. Volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waren in de periode 2004-2006 de percentages mannen onder immigranten tussen de 20 en 65 jaar oud geboren in Nederland, andere westerse landen of niet-westerse landen respectievelijk 56%, 51% en 49%.17 Het verschil met de percentages in de steekproef is te verklaren, doordat het kinderbijslagsysteem gebruikt is om adressen te trekken. Aangezien kinderbijslag meer aan moeders dan aan vaders wordt uitgekeerd, zaten er in het getrokken bestand meer vrouwen dan mannen. Bij de verwerking van de resultaten is hiervoor gecorrigeerd met een weegfactor. Leeftijd bij aankomst in Nederland Ongeveer een derde van de respondenten was tussen de 35 en 45 jaar oud bij aankomst in Nederland. De herkomst maakt daarbij niet uit. Meer dan de helft van de respondenten die oorspronkelijk uit Nederland komen, is ouder dan 45 jaar bij terugkomst. Voor de overige respondenten geldt dat maar voor een vijfde. Migratiemotief Voor het grootste deel, 63%, van de van origine Nederlandse respondenten, is retourmigratie het motief om terug te keren naar Nederland. Een ongeveer even groot deel van hen, wil ook in de toekomst in Nederland blijven. Een kwart is daar nog niet zeker van. De belangrijkste reden, 38%, voor niet-westerse respondenten om naar Nederland te komen is gezinsvorming of gezinshereniging. Op de tweede plaats komt het motief asiel, dat een derde van deze groep als reden genoemd heeft. Bij westerse migranten zijn werk en studie even belangrijk als gezinsvorming of gezinshereniging. Beide motieven zijn door een derde van de respondenten met deze herkomst genoemd. Omvang AOW-gat Driekwart van de respondenten heeft aangegeven langer dan tien jaar buiten Nederland gewoond te hebben. Dit geldt zowel voor degenen die in Nederland geboren zijn als degenen die in een ander land geboren zijn. Bij het merendeel van de respondenten dat een gat in de AOW-opbouw heeft, is dat dus groter dan 20%. Opleidingsniveau Voor zowel opleiding als inkomen is gekeken naar het niveau van de respondenten zelf en hun eventuele partner samen. Het opleidingsniveau van westerse respondenten en hun partners, inclusief degenen die in Nederland geboren zijn, is relatief hoog. Meer dan de helft van hen heeft een opleiding op HBO/WO-niveau afgerond. Van degenen uit deze groep die in Nederland geboren zijn heeft maar 2% alleen basisonderwijs gevolgd. Dit percentage komt onder degenen die in een ander westers land geboren zijn uit op 7%. Bij de niet-westerse respondenten en hun partners komt
17
CBS Statline, Immi- en emigratie naar geboorteland, geslacht en leeftijd, 11-7-2007
13
het aandeel dat een opleiding op HBO/WO-niveau heeft gedaan uit op een kwart en heeft 30% niet meer dan basisonderwijs gevolgd. Inkomensniveau Net als bij het opleidingsniveau zijn de verschillen in inkomens tussen de westerse en niet-westers migranten groot. Van de in Nederland geboren respondenten en hun partners heeft 15% geen inkomen en 18% een inkomen van minder dan € 17.500,- per jaar. Onder westerse migranten komen deze percentages op respectievelijk 13% en 14% uit. Voor de niet-westerse migranten liggen deze percentages aanmerkelijk hoger: een kwart heeft geen inkomen en 43% heeft een inkomen dat op nog geen € 17.500,- per jaar uitkomt. Een kwart van de migranten van Nederlandse komaf heeft een jaarinkomen dat hoger is dan € 50.000,- per jaar en van een vijfde van hen is dit lager maar wel hoger dan € 30.000,- per jaar. Dit laatste geldt ook voor een vijfde van de migranten die in een ander westers land geboren zijn. Het inkomen van eveneens een vijfde van deze migranten ligt boven de € 50.000,- per jaar. Onder de migranten van niet-westerse komaf liggen deze aandelen veel lager: maar 5% behoort tot de hoogste inkomensgroep en 8% heeft een inkomen dat tussen de € 30.000,- en € 50.000,- per jaar ligt.
3.3.3 Immigranten en hun inkomsten vanaf pensionering De adressanten voor de enquête zijn allemaal mensen die (nog) geen AOW hebben ingekocht. De vraag die speelt is of zij andere inkomstenbronnen hebben, waarmee zij hun toekomstige AOW-tekort kunnen compenseren. In de enquête is naar de volgende mogelijke bronnen gevraagd: • Pensioen vanuit een ander land dan Nederland; • Inkomsten vanuit een ander land dan Nederland anders dan pensioen (zoals een arbeidsongeschiktheidsuitkering of nabestaandenpensioen); • Een aanvullend, arbeidsgerelateerd pensioen vanuit Nederland; • Inkomsten uit een private pensioenvoorziening zoals een lijfrenteverzekering of een koopsompolis; • Andere dan de hiervoor genoemde bronnen, zoals inkomsten uit vermogen, eigen bedrijf of arbeid. De antwoorden hierop zijn gepresenteerd in Figuur 3.1.
14
Figuur 3.1 Inkomstenbronnen immigranten vanaf pensionering Nederland
Westers land
Niet-westers land
80%
Percentage respondenten
70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Buitenlands pensioen
Buitenlands inkomen
Aanvullend pensioen
Private regeling
Andere bron
Voor alle respondenten is het aanvullende, Nederlandse pensioen de meest voorkomende andere bron van inkomsten. Driekwart van de van origine Nederlandse respondenten bouwt aanvullend pensioen op. Voor de niet-westerse respondenten geldt dit maar voor iets meer dan een kwart van de gevallen. De helft van de westerse respondenten heeft pensioen in het buitenland opgebouwd. Buitenlands pensioen is voor maar 12% van de niet-westerse respondenten een toekomstige bron van inkomsten. Een private pensioenvoorziening is vooral iets waar in Nederland geboren respondenten gebruik van maken. Voor alle mogelijk bronnen geldt dat niet-westerse respondenten hier in veel mindere mate op rekenen dan de overige respondenten. Veel respondenten hebben meer dan één extra inkomstenbron. Een indruk hiervan geeft Tabel 3.1. Voor deze tabel zijn de inkomensklassen van de respondent en eventuele partner samengenomen. Voor een laag inkomen geldt dat hooguit een van de twee partners een inkomen heeft van maximaal € 17.500,- per jaar. Voor een midden inkomen geldt dat of beide partners een inkomen hebben dat niet hoger is dan € 17.500,- per jaar of dat een van beide partners geen inkomen heeft en de ander een inkomen dat tussen de € 30.000,- en € 50.000,- per jaar ligt. In alle andere gevallen is het inkomen als hoog aangemerkt. Overigens zijn eventuele extra inkomstenbronnen van partners buiten beschouwing gebleven, omdat hierover geen informatie beschikbaar is. Tabel 3.1 Extra inkomstenbronnen per inkomensklasse respondent plus partner
Inkomensklasse Laag
Midden
Hoog
Aantal andere bronnen 0 1 2-plus 0 1 2-plus 0 1
Nederland 2% 2% 7% 4% 15% 18% 3% 15%
Geboorteland Westers 7% 2% 7% 7% 13% 9% 8% 12%
Niet-westers 33% 11% 4% 24% 11% 5% 3% 3% 15
2-plus
34% 100%
Totaal
35% 100%
6% 100%
Uit Tabel 3.1 blijkt dat hoe hoger het inkomen is, des te vaker respondenten twee of meer extra inkomstenbronnen hebben. Dit geldt met name voor respondenten uit westerse landen. Onder niet-westerse respondenten uit de hoogste inkomensklasse komt dit verhoudingsgewijs maar weinig voor. Relatief weinig westerse respondenten uit de laagste inkomensklasse hebben helemaal geen of maar een extra inkomstenbron. Onder niet-westerse respondenten met een laag inkomen, geldt dit voor 44% van de gevallen. Van de respondenten die met het motief gezinsvorming of gezinshereniging naar Nederland gekomen zijn, verwacht 57% geen extra inkomstenbron te hebben als zij met pensioen gaan. Voor asielzoekers ligt dit percentage met 80% aanmerkelijk hoger. Onder andere respondenten komt het percentage respondenten zonder extra inkomstenbron onder de 20% uit.
3.3.4 De inkoopregeling en informatievoorziening In totaal gaf 16% van de respondenten aan op de hoogte te zijn van de inkoopregeling. Waar zij de informatie hierover vonden is af te lezen uit Figuur 3.2. Figuur 3.2 Informatiebronnen inkoopregeling 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
Andere bronnen
Familie, vrienden, kennissen
Gemeente
Andere internetsite
Internetsite SVB
SVB
Werkgever
Geen infobron
0%
De SVB is de belangrijkste bron geweest voor respondenten voor het vinden van informatie over de inkoopregeling, gevolgd door de bron familie, vrienden en kennissen. In een enkel geval hebben responden meerdere bronnen aangegeven voor het vinden van informatie. De combinatie SVB en internetsite SVB zat daar niet tussen. Het percentage voor de SVB en de internetsite van de SVB als informatiebron samen, is gelijk aan 42%. Hoewel de SVB dus duidelijk de belangrijkste informatiebron is, heeft maar 7% van alle respondenten, dus ook degenen die niet van het bestaan van de inkoopregeling weten, hier informatie gevonden. Twee derde van de respondenten die op de hoogte zijn van de inkoopregeling heeft aangegeven tevreden te zijn over de wijze van informeren. Bijna de helft van de 16
respondenten die niet tevreden waren vond dat het te lang duurde om de juiste informatie te vinden of vond de informatie onduidelijk. Voor een kwart van de ontevreden respondenten was het lastig geweest om de juiste organisatie te vinden. Slechts een enkeling heeft AOW ingekocht voor partner (5) of kinderen (4). Op een respondent na viel het inkomen van iedereen die AOW voor een ander gezinslid heeft ingekocht in de klasse hoog (zie toelichting boven Tabel 3.1). De belangrijkste reden dat respondenten die weten dat ze AOW in kunnen kopen dit niet gedaan hebben, is dat zij de premie te hoog vinden. Dit heeft een derde van hen aangegeven. Onder de niet-westerse respondenten komt dit aandeel zelfs op 45% uit. Van de respondenten rekent 17% op een aanvulling vanuit de bijstand en ziet er daarom vanaf om AOW in te kopen. Van de niet-westerse respondenten gaf een derde dit als reden. Een voldoende inkomen van de partner is door 13% als reden genoemd. Het gebrek aan vertrouwen in de AOW voor de toekomst is weliswaar met 16% door meer respondenten genoemd, maar het merendeel van deze respondenten is in Nederland geboren en voor hen is de inkoopregeling niet relevant. Alle andere redenen werden door minder dan 10% van de respondenten genoemd.
17
4
Inkoop, koopsom of lijfrente? De kosten voor de inkoop van AOW
4.1
De premie voor de vrijwillige verzekering dient in een keer over de gehele te verzekeren periode betaald te worden. De hoogte hiervan is gelijk aan de som van de jaarpremies over elk jaar van inkoop, zoals al beschreven is in paragraaf 2.1. De jaarpremie voor elk niet-verzekerd jaar, hangt af van het inkomen in dat jaar. De inkooppremie is daardoor voor iedereen anders. Om een indicatie te geven van de hoogte van de inkooppremie, zijn daarom in Figuur 4.1 de inkooppremies voor twee verschillende situaties bij verschillende leeftijden waarop de verplichte verzekering aanvangt weergegeven. Voor het aanvangsjaar van de verplichte verzekering is hierbij uitgegaan van 2007. De minimumsituatie is die, waarbij iemand in elk van de nietverzekerde jaren geen inkomen had. De maximumsituatie is die, waarin iemand over elk niet-verzekerd jaar de maximum premie verschuldigd is. Figuur 4.1 Premiehoogte bij aanvang verplichte verzekering in 2007 Minimum inkoop
Maximum inkoop
120.000 110.000 100.000 90.000 80.000 70.000 60.000 50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50 52 54 56 58 60 62 64 Leeftijd bij ingaan verplichte verzekering
Voor de minimumsituatie loopt de premie op van € 444,- voor een 16-jarige tot € 6.759 voor iemand van wie de verplichte verzekering pas op zijn 65ste verjaardag begint. Omdat uitgegaan is van 2007 voor het ingaan van de verplichte verzekering, geldt voor ouderen voor de meeste niet-verzekerde jaren een minimumpremie van vijf procent van de maximumpremie. Zou dit percentage altijd gelijk geweest zijn aan tien procent, dan zou dit laatste bedrag uitkomen op € 10.974,-. Voor de maximumsituatie zijn de bedragen voor een 16-jarige en 65-jarige respectievelijk € 4.439,- en € 109.741,-.
4.2
Vergelijking kosten koopsompolis en inkoop AOW
Zoals in paragraaf 1.1 al is aangegeven en overduidelijk blijkt uit het aantal mensen dat AOW inkoopt, is de inkoopregeling geen verplichting voor migranten met een gat in hun AOW-opbouw. Voor sommige van hen zou een verplichting ook nadelig uitpakken, omdat zij door het afsluiten van een koopsompolis of lijfrenteverzekering goedkoper uit zijn. Om hier een indruk van te geven, zijn de prijzen voor koopsommen voor mannen en vrouwen berekend voor zowel de situatie waarin zij 18
een AOW-gat op basis van de AOW voor alleenstaanden willen dichten, als voor de situatie waarop de grootte van het AOW-gat gebaseerd wordt op de AOW voor gehuwden. Voor deze berekeningen18 zijn de volgende veronderstellingen gedaan: • De koopsompolis geeft recht op een levenslange, maandelijkse uitkering vanaf het bereiken van de 65-jarige leeftijd; • De hoogte van de maandelijkse uitkering is gelijk aan de grootte van het pensioengat dat iemand zou hebben, gegeven de hoogte van het AOW-pensioen op 1 januari 2007; • De rekenrente is gelijk aan 3%; • Omdat de uitkeringen pas gedaan zullen worden vanaf het bereiken van de 65jarige leeftijd is uitgegaan van een indexatie van 2% per jaar. • Er is rekening18 gehouden met een opslag voor onder andere administratie-, incasso- en excassokosten (kosten gemoeid met de uitbetaling). Figuur 4.2 is een uitbreiding van Figuur 4.1 met de kosten van een koopsompolis. In het linkerplaatje zijn de kosten voor wie een AOW-gat voor gehuwden wil dichten met een koopsompolis afgezet tegen de inkoopregeling. In het rechterplaatje is uitgegaan van de AOW voor alleenstaanden. In beide plaatjes is onderscheid tussen mannen en vrouwen gemaakt. Een koopsompolis is voor vrouwen duurder dan voor mannen, omdat zij een gemiddeld langere levensverwachting hebben. Figuur 4.2 Premie inkoopregeling en kosten koopsompolis Maximum inkoop
Koopsom man gehuwd
Koopsom vrouw gehuwd
Minimum inkoop 120.000
110.000
110.000
100.000
100.000
90.000
90.000
80.000
80.000
Bedrag in euro's
Bedrag in euro's
Minimum inkoop 120.000
70.000 60.000 50.000 40.000
Koopsom man alleen
Koopsom vrouw alleen
70.000 60.000 50.000 40.000
30.000
30.000
20.000
20.000
10.000
10.000
0
Maximum inkoop
0 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50 52 54 56 58 60 62 64 Leeftijd bij ingaan verplichte verzekering
16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50 52 54 56 58 60 62 64 Leeftijd bij ingaan verplichte verzekering
Uit Figuur 4.2 is duidelijk af te lezen dat voor wie altijd het maximum premieplichtig inkomen heeft verdiend en nog relatief jong is, een koopsompolis wat kosten betreft te verkiezen is boven de inkoopregeling. In de maximumsituatie ligt het omslagpunt in leeftijd waarop de inkoopregeling goedkoper wordt dan een koopsompolis voor gehuwde vrouwen rond de leeftijd van 53 jaar. Voor gehuwde mannen is dit 60 jaar. Het omslagpunt voor alleenstaanden ligt lager, omdat zij in absolute zin een groter gat moeten dichten. De AOW voor alleenstaanden is immers hoger dan voor gehuwden. Voor vrouwen ligt dit punt bij een leeftijd van 41 jaar en bij mannen komt dit uit op 49 jaar. Bij de berekening van de kosten van de koopsompolis is geen rekening gehouden met de belastingvoordelen die gelden voor personen met een gat in de opbouw van hun aanvullende, werkgerelateerde, tweedepijlerpensioen. Zou daarmee wel rekening 18 De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de formules in “De Heer, W.J.C. en J. Sattler, Actuariële Wiskunde, derde druk”. Met dank aan Paolo Covelli voor het uitwerken van de formules in Excel.
19
gehouden zijn, dan zouden de kosten voor een lijfrenteverzekering (koopsompolis met maandbetalingen)19 veel lager uitvallen. Het belastingvoordeel geldt overigens alleen bij een gat in de opbouw van het aanvullende pensioen en niet bij een gat in de opbouw van de AOW. Voor mensen die niet meer dan de minimumpremie voor de inkoop hoeven te betalen, zal een koopsompolis over het algemeen duurder uitvallen. Het is lastig op een simpele manier aan te geven wat het effect van de belastingaftrek op de kosten voor een lijfrenteverzekering is. Om toch een indicatie te geven, zijn twee voorbeeldsituaties naast elkaar gezet, waarbij in de ene situatie iemand een bruto jaarinkomen van € 40.000,- heeft en in het andere geval van € 80.000,-. Een indicatie voor de jaarruimte in 2007 voor iemand met een bruto inkomen van € 40.000,- per jaar is volgens een berekening op www.lijfrenteinfo.nl € 1.497,-. Bij dit inkomen, kan deze jaarruimte tegen een tarief van 42% worden afgetrokken van de belastingen. Bij een jaarinkomen van € 80.000,- is de jaarruimte voor lijfrenteaftrek gelijk aan € 3.047,- wat tegen een tarief van 52% kan worden afgetrokken. Verondersteld is dat het inkomen, de jaarruimte en het belastingtarief tegen welke de lijfrente kan worden afgetrokken constant blijven tot aan het moment van pensionering en het moment waarop begonnen wordt met de uitbetaling van de lijfrente. Uiteraard gaat het hier om sterk gestileerde situaties, maar ze dienen alleen ter illustratie. In Figuur 4.3 zijn de totale kosten (maandbedrag maal aantal maandpremies minus belastingvoordeel) voor de lijfrenteverzekering in beide situaties weergegeven en vergeleken met de bedragen die voor een koopsompolis of de inkoop van AOW en de maximum- of minimumsituatie betaald zouden moeten worden. Figuur 4.3 Premie inkoopregeling, koopsompolis en lijfrenteverzekering met belastingaftrek
120.000
Lijfrente of koopsom voor een man die het AOW-gat voor gehuwden wil dichten
Bedrag in euro's
100.000
80.000
Inkoop maximumsituatie Koopsom zonder aftrek
60.000
Lijfrente Jaarinkomen € 80.000,Jaarruimte € 3.047,-
40.000 Lijfrente Jaarinkomen € 40.000,Jaarruimte € 1.497,-
20.000
Inkoop minimumsituatie
0 16
20
24
28
32
36
40
44
48
52
56
60
64
Leeftijd bij ingaan verplichte verzekering
19
De kosten voor een lijfrenteverzekering zijn gelijk aan de kosten voor een koopsompolis vermenigvuldigd met een factor die onder meer afhangt van de leeftijd en het geslacht van de betrokkene op het moment van afsluiten van de verzekering. Deze factor is nodig, omdat in plaats van een bedrag in een keer te betalen, maandelijks een bedrag wordt betaald en elke nieuwe maandbetaling een maand minder lang kan worden vastgezet om te renderen dan de vorige betaling.
20
Figuur 4.3 laat duidelijk zien, dat met name voor de hogere inkomens, een lijfrenteverzekering met de geboden fiscale ruimte al snel voordeliger is dan de inkoopregeling. De knik in de twee lijfrentelijnen doet zich voor op het punt waar de jaarpremie hoger wordt dan de jaarruimte en nog slechts een deel van de premie aftrekbaar is. De koopsom- en lijfrentelijnen kruisen elkaar op een gegeven moment, omdat de factor die is toegepast om de lijfrente premie per maand te voldoen ervoor zorgt dat de totale lijfrentepremie hoger uitkomt dan de eenmalige kosten voor de koopsompolis.
Inkoopregeling en maandbetaling
4.3
Een van de bezwaren tegen de inkoopregeling is, dat deze te duur is. Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is in sommige situaties een voorziening in de private sfeer inderdaad voordeliger, maar voor veel migranten met een AOW-gat is de inkoopregeling een relatief goedkope oplossing om dit gat te dichten. Grootste nadeel is dat de premie over de totale niet-verzekerde periode in een keer betaald moet worden. Voor veel, met name lagere inkomens, is dit onoverkomelijk. Een oplossing zou zijn om de inkoopregeling zo aan te passen, dat ook maandbetalingen mogelijk zijn, tot het moment dat iemand AOW-gerechtigd wordt. Dit zou in analogie met de betalingen voor een private lijfrenteverzekering kunnen gebeuren. De premie voor de inkoopregeling zou dan met eenzelfde factor als gebruikt worden om de prijs van een koopsompolis om te rekenen naar de maandpremie voor en lijfrenteverzekering vermenigvuldigd kunnen worden. Om de factor geslachtsonafhankelijk te maken, kan een voor mannen en vrouwen gemiddelde factor toegepast worden. In deze paragraaf is voor het gemak bovendien uitgegaan van de factor die gebaseerd is op het dichten van het AOW-gat voor gehuwden. De factor geldt dan als compensatie voor de vertraging in de bijdrage aan het omslagstelsel van de AOW. In Figuur 4.4 is weergegeven tot welke maandpremies tot aan pensionering dit zou leiden voor zowel de minimumsituatie als de maximumsituatie. Maandpremies van meer dan € 1.000,per maand zijn hierin afgekapt. Figuur 4.4 Inkooppremie bij maandelijkse betaling Maximumsituatie 1.000
900
900
800
800 Maandpremie in euro's
Maandpremie in euro's
Minimumsituatie 1.000
700 600 500 400 300
700 600 500 400 300
200
200
100
100
0
0 16
20
24
28
32
36
40
44
48
Leeftijd bij aanvang verplichte verzekering
52
56
60
64
16
20
24
28
32
36
40
44
48
52
Leeftijd bij aanvang verplichte verzekering
Iemand die op z’n 16de jaar verplicht verzekerd wordt en in het voorafgaande jaar geen inkomen had, zou in een inkoopregeling met maandbetalingen tot aan het moment van pensionering € 1,- per maand aan premie kwijt zijn, om vanaf de leeftijd van 65 jaar een volledig AOW-uitkering te kunnen ontvangen. Zou zijn inkomen in het niet-verzekerde jaar boven het maximale premieplichtige inkomen hebben gelegen, dan zou de maandpremie uitkomen op € 10,-. Komt iemand als 40-jarige naar Nederland, dan mist hij de helft van het aantal opbouwjaren voor de AOW. In de 21
56
60
64
minimumsituatie zou hij € 22,- per maand moeten betalen om zicht te krijgen op een volledige AOW-uitkering. In de maximumsituatie zou dit maandbedrag uitkomen op € 336,- tot aan pensionering. Iemand die pas op 60-jarige leeftijd verplicht verzekerd zou raken en voor elk van de niet-verzekerde jaren de minimumpremie verschuldigd zou zijn, zou vijf jaar lang een maandpremie van € 117,- moeten betalen om recht te krijgen op een volledige AOW-uitkering. Zou hij altijd meer verdiend hebben dan het maximale premieplichtig inkomen, dan zou dat tot een maandpremie van € 1.896,leiden. Dit laatste bedrag zal voor de meeste mensen onacceptabel hoog zijn, maar voor lagere inkomens, zou een inkoopregeling met de mogelijkheid van maandbetalingen een oplossing kunnen zijn.
22
5
Conclusies en aanbevelingen
De analyse van het bestand van mensen dat AOW hebben ingekocht en van de enquête onder mensen die dit niet hebben gedaan, leidt tot de volgende conclusies: • Het aantal immigranten dat AOW inkoopt is zeer beperkt. Sinds 2003 lijkt dit aantal bovendien terug te lopen. Dit zou het gevolg kunnen zijn van de verhoging van de minimumpremie in 2001 van vijf procent naar tien procent van de maximale premie. • De inkoopregeling is vooral aantrekkelijk voor jongeren: het merendeel van de immigranten die de inkoopregeling hebben gebruikt om hun AOW-gat te dichten, is nog geen 20 jaar oud. Voor de meesten van hen betaalden anderen, zoals bijvoorbeeld hun ouders of de werkgevers van die ouders de inkooppremie. • Inkoop van AOW gebeurt vrijwel uitsluitend door mensen die hiervoor de minimumpremie hoeven te betalen: ruim zeventig procent van de immigranten die AOW hebben ingekocht hadden in geen van de niet-verzekerde jaren inkomen en een kwart had een gemiddeld inkomen over de niet-verzekerde periode van minder dan € 5.000,- per jaar. • De inkomenssituatie van westerse immigranten verschilt sterkt van die van nietwesterse immigranten: waar een vijfde van de westerse immigranten in de toekomst naast de AOW niet verwacht een andere bron van inkomsten te zullen hebben, geldt dit voor zestig procent van de niet-westerse immigranten. Van deze laatste groep heeft meer dan helft op dit moment bovendien een inkomen in het laagste segment, terwijl dit maar voor een derde van de westerse immigranten zonder andere inkomsten naast de AOW geldt. • De bekendheid van de inkoopregeling voor de AOW is beperkt. Minder dan een vijfde van de respondenten gaf aan te weten dat inkoop mogelijk is. Zij noemden de SVB als belangrijkste informatiebron. • Afgezien van de onbekendheid van de regeling, kan ook de informatievoorziening beter voor degenen die de informatie wel weten te vinden. Een derde van de respondenten die aangaven de regeling te kennen, was niet tevreden over de wijze waarop zij aan de informatie waren gekomen. De meesten vonden het te lang duren om de juiste informatie te vinden of vonden de informatie niet duidelijk. • De inkoopregeling is te duur. Dit is de belangrijkste reden die is genoemd om geen AOW in te kopen. Daarnaast rekent een deel van de respondenten op een aanvulling vanuit de bijstand. Te duur en rekenen op bijstand zal vaak samen gaan: degenen die de premie niet kunnen opbrengen vanwege hun lage inkomen, zullen in de toekomst aangewezen zijn op aanvullende bijstand. Overigens speelt hier ook mee dat de premie in een keer moet worden betaald. Wie lage inkomsten heeft, zal niet altijd al voldoende opzij hebben kunnen zetten om een groot bedrag in een keer te kunnen betalen. • Met name voor hogere inkomens is een koopsompolis of lijfrenteverzekering voordeliger dan de inkoopregeling AOW. Voor lagere inkomens is inkopen vaak de meest voordelige optie, alhoewel deze ondanks dat zij een minimumpremie moeten betalen vaak nog onbetaalbaar zal blijken te zijn voor hen. Aanbevelingen: 23
• De inkoopregeling lijkt voor veel mensen die in de toekomst aangewezen zijn op bijstand te duur. Voor mensen met weinig inkomsten, is het bezwaarlijk om in een keer het volledige premiebedrag te betalen. Daar komt bij dat de inkoop binnen vijf jaar na aanvang van de verplichte verzekering moet worden aangevraagd. Deze termijn is voor sommigen wellicht te kort om voldoende geld opzij te kunnen zetten. Het verdient daarom aanbeveling om de termijn waarbinnen een beroep op de inkoopregeling kan worden gedaan op te rekken tot het moment dat iemand AOW-gerechtigd wordt, omdat immigranten dan meer tijd hebben het benodigde premiebedrag bij elkaar te sparen. • Een andere mogelijkheid om het probleem van de hoge kosten van de inkoopregeling tegemoet te komen is, om de mogelijkheid te bieden om de premie te voldoen via maandbetalingen tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. In analogie met koopsommen en lijfrentes zou op de inkooppremie dan een leeftijdsafhankelijke factor kunnen worden toegepast, gebaseerd op AOW voor gehuwden, als compensatie voor de vertraging in de bijdrage aan het omslagstelsel van de AOW. In tegenstelling tot een betaling ineens, zal dit maandbedrag voor veel immigranten die de minimumpremie verschuldigd zijn wel op te brengen zijn: voor iemand die op zijn 16de verplicht verzekerd raakt, zou deze maandpremie uitkomen op € 1,-, voor een immigrant die op zijn 40ste in Nederland komt wonen is dat € 22,- en voor wie op het moment van aanvang van de verplichte verzekering 60 jaar is, komt dit uit op € 117,-. • Weinig immigranten weten dat de inkoopregeling bestaat. Het verdient aanbeveling te onderzoeken hoe en binnen welke termijn mensen na vestiging in Nederland hierover geïnformeerd moeten worden en door welke organisatie. Daarbij is van belang om te onderkennen dat mensen bij aankomst in Nederland vaak veel zaken moeten regelen waardoor informatie over bijvoorbeeld de inkoopregeling op dat moment aan hun aandacht zal ontgaan. Deze informatie moet hen daarom aangeboden worden op een moment dat zij daar bewust aandacht aan kunnen besteden.
24
Bijlage A
Overzicht bedragen inkoopregeling
Bedragen per 1 januari 2007
25
Bijlage B
Enquête niet-gebruik inkoopregeling
26
27
28
29