Answer key 1A. According to student s own personal details. 2A

Answer key 1A. According to student’s own personal details. 2A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

bomen bommen bellen prijzen straten balen oren ballen stukken kansen

11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.

afspraken mannen namen ogen pennen muren messen taken brieven zalen

boom bom huis raam mens pil been tas vraag pak

11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.

neef kaart kantoor bus potlood neus sok bedrijf teen wens

ik begin ik blijf ik denk ik doe ik drink ik eet ik fiets ik ga ik gebruik ik geef ik haal ik heet

jij begint hij blijft zij denkt het doet u drinkt jij eet hij fietst zij gaat het gebruikt u geeft jij haalt hij heet

wij beginnen jullie blijven zij denken wij doen jullie drinken wij eten jullie fietsen zij gaan wij gebruiken jullie geven wij halen jullie heten

2B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 2C. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.

13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48.

ik hoor ik ken ik kijk ik krijg ik leer ik lees ik lieg ik lig ik luister ik maak ik moet ik neem ik oefen ik ontmoet ik probeer ik reis ik schrijf ik slaap ik sport ik spreek ik sta ik studeer ik verander ik versta ik vertel ik vind ik volg ik wacht ik werk ik weet ik woon ik zeg ik zet ik zie ik zit ik zoek

zij hoort het kent u kijkt jij krijgt hij leert zij leest het liegt u ligt jij luistert hij maakt zij moet het neemt u oefent jij ontmoet hij probeert zij reist het schrijft u slaapt jij sport hij spreekt zij staat het studeert u verandert jij verstaat hij vertelt zij vindt het volgt u wacht jij werkt hij weet zij woont het zegt u zet hij ziet zij zit het zoekt

3.3 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

B C B A C A C B

zij horen wij kennen jullie kijken wij krijgen jullie leren zij lezen wij liegen jullie liggen wij luisteren jullie maken zij moeten wij nemen jullie oefenen wij ontmoeten jullie proberen zij reizen wij schrijven jullie slapen wij sporten jullie spreken zij staan wij studeren jullie veranderen wij verstaan jullie vertellen zij vinden wij volgen jullie wachten wij werken jullie weten zij wonen wij zeggen jullie zetten jullie zien zij zitten wij zoeken

4A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

driehonderd veertig zevenhonderd eenentwintig achtentachtig twaalfhonderd drieduizend zeshonderd tweeëntachtig veertienduizend vijfhonderd vierendertig vijfenveertigduizend negenhonderd zeventien

4B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

zestien euro achtentachtig vierenveertig euro vijftien drie euro zesentwintig zevenendertig euro vijfennegentig twaalf eurocent twintig euro negenenzeventig eenenzestig euro achtennegentig

4C. 1. 2. 3. 4. 5.

€ 1,90 € 1,50 € 3,95 € 1,85 € 2,10

6. 7. 8. 9. 10.

€ 2,45 € 2,75 € 3,15 € 1,05 € 1,60

2 1 4 7 5

6. 7. 8. 9. 10.

3 6 2 5 9

5. 6. 7. 8.

2e (tweede) de begane grond 5e (vijfde) de kelder

4D. 1. 2. 3. 4. 5.

... ... ... ... ...

€ 3,80 € 1,95 € 11,20 € 12,95 € 10,50

... ... ... ... ...

€ 7,35 € 16,50 € 6,30 € 5,25 € 14,40

4E. 1. 2. 3. 4. 5A.

3e (derde) 1e (eerste) 7e (zevende) 8e (achtste)

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Tichelstraat 53 Brouwersgracht 267 Holbeinstraat 27 1 hoog Haarlemmerdijk 134 II hoog Rooseveltlaan 592 III hoog 1e Lindendwarsstraat huis Fokke Simonzstraat 11 Marnixstraat 498 I hoog Prins Bernardplein 5 Leidsekade 52 B

5B. 1. 2.

6. 7.

6225 LG Maastricht 2518 MT Den Haag

3. 4.

3512 SB Utrecht 1013 KR Amsterdam 8054 PN Zwolle 9727 DB Groningen

8. 9.

5.

3068 XC Rotterdam

10.

7521 JL Enschede 8914 ET Leeuwaarden 5600 UV Eindhoven

030 020 038 050 010

6. 7. 8. 9. 10.

043 070 053 058 040

5C. 1. 2. 3. 4. 5.

– – – – –

231 531 453 526 414

28 47 74 48 57

04 99 24 52 54

– – – – –

350 324 484 212 244

66 06 98 84 95

60 84 99 60 05

5D. 1. HYPERLINK "mailto:[email protected]" [email protected] 2. HYPERLINK "mailto:info@vandorp–educatief.nl" [email protected] 3. HYPERLINK "http://www.belastingdienst.nl" www.belastingdienst.nl 4. HYPERLINK "http://www.expatica.com/housing/" http://www.expatica.com/housing/ 5. HYPERLINK "http://www.rijbewijs.nl/nl/english.html" www.rijbewijs.nl/nl/English.html 6. HYPERLINK "http://www.access-nl.org" www.access–nl.org 7. HYPERLINK "http://www.ind.nl/EN/verblijfwijzer/" www.ind.nl/EN/verblijfwijzer/ 8. HYPERLINK "http://woordenboek.startpagina.nl/" http://woordenboek.startpagina.nl/ 9. HYPERLINK "http://www.uitzendinggemist.nl/" www.uitzendinggemist.nl/ 10. HYPERLINK "http://nl.wikipedia.org/wiki/Hoofdpagina" http://nl.wikipedia.org/wiki/

Hoofdpagina

5E. According to student’s own personal details. 6A. 1. 4. 7. 10.

to begin to do to cycle to be called

2. 5. 8. 11.

to stay to drink to go to hear

3. 6. 9. 12.

13.

to look

14.

to learn

15.

16. 19. 22.

17. 20. 23.

to make to write to speak

18. 21. 24.

26.

to find

27.

to follow

28.

to listen to try to do exercise to understand to work

to think to eat to give to know (somebody / place) to lie / to be situated to take to sleep to stand

29.

30.

to live

31.

to say

32.

to know (something) to see

33.

to look for

25.

6B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

Tim werkt ... Wij werken ... Jij werkt ... Zij zijn ... Ik ben... Zij is ... Tim is ... Wij zijn ... Jij bent. ... Mijn collega huurt ... Ik huur ... Zij huren .... Chantal en Tim vinden ... Chantal vindt ... Wij vinden ... Ik woon ... Mijn collega woont ... Chantal en Tim wonen ... Zij zoeken ... Hij zoekt ... Jij zoekt ... Zij zijn ... zij wonen ...

9. 10. 11. 12.

Zij is ... zij woont ... Ik ben ... ik woon ... Jij kent ... Ik en mijn collega kennen ... Ik ken ... Ik volg ... Mijn collega volgt ... Tim en mijn collega volgen ... Zij verstaan ... zij spreken ... Mijn manager verstaat .... zij spreekt Wij spreken... zij spreekt Jullie blijven ... jullie hebben .... U blijft ... u hebt ... Tim blijft ... hij heeft ...

6C. 2.

Dit is Olga Petrovsky. Zij is Financieel Adviseur bij ABN AMRO. Zij is 29 jaar oud en zij is getrouwd. Zij komt uit Rusland en zij spreekt Russisch, Pools, Frans en Engels.

3.

Dit is Maik Klaassen. Hij is leraar bij LanguageWise. Hij is 39 jaar oud en hij is niet getrouwd. Hij komt uit Australië en hij spreekt Nederlands, Engels, Duits, Frans, Italiaans en Spaans.

4.

According to student’s own personal details.

6D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

Ik ben al tweeëneenhalf jaar auditor bij BME. Hij werkt al vijftien maanden bij ABN AMRO in Den Haag. Zij zijn al tien jaar getrouwd. Wij volgen al drie weken een cursus Nederlands bij een taleninstituut in Amsterdam Ik woon nog niet zo lang in het centrum van Rotterdam. Zij zoeken al negen maanden een baan bij een internationaal bedrijf. Zij werkt nog niet zo lang op het hoofdkantoor van BME in Amsterdam Amstel. Ik huur al twee maanden een appartement met vijf kamers in het centrum van Utrecht.

9. 10.

Zij wonen al heel lang samen. Hij is al een jaar manager bij een multinational.

6E. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

kennen heet kom ben werk heb vind spreek / volg versta ben / heb / heet / wonen huren is / werkt / zoekt zijn / kennen

6F. According to student’s personal preferences. Answers should duplicate ‘short responses’ in Ex.6 E.

6G. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.

Hij / Zij heet ... Hij / Zij komt uit ... Ik ken hem / haar via ... Hij / Zij is ... jaar oud. Hij / Zij is ... Hij / Zij werkt bij ... Hij / Zij heeft een tijdelijk / permanent contract. Hij / Zij spreekt ... Ja, hij is ... / Nee, zij is niet ... Hij / Zij woont in ... Ja, hij / zij vindt het leuk in ... Zijn / Haar adres is ... ... Zijn / Haar mobiele telefoonnummer is ... Zijn / Haar e-mailadres is ...

7A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

heet kom doe werk Heb woon Vind spreek doe sport Ben zijn Ken

7B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.

Hoe laat Hoe lang Waar Wat Hoe oud Hoe laat Waar Wanneer Waarom wie Hoe Hoe vaak Waar / hoeveel Wat voor Hoe

7C. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

Werkt Tim ...? Werkt zij ...? Werken jullie ...? Ken jij ...? Spreken zij ...? Spreken jullie ...? Versta jij ...? Schrijft hij ...? Hebben jullie ...? woon jij? Vindt Chantal ...?

12. 13. 14. 15.

Heeft zij ...? blijven jullie ...? Sport jij ...? is de vergadering ...?

8A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

Ik ben mijn huiswerk aan het maken. Hij is een rapport aan het typen. Zij zijn een project aan het bespreken. Hij is een klant aan het bellen. Mijn collega’s zijn koffie aan het drinken. Zij is televisie aan het kijken. Wij zijn deze oefening aan het nakijken.

8B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.

Ik ben een e-mail aan het schrijven. Wij zijn deze oefening aan het nakijken. Hij is zijn manager aan het zoeken. Zij zijn aan het lunchen. Tim is zijn auto aan het parkeren. Wij zijn een project aan het bespreken. Els is een sigaret aan het roken. Ik ben met een klant aan het bellen. Zij zijn aan het vergaderen. Hij is koffie aan het drinken. Ik ben een document aan het printen. Zij is haar bureau aan het opruimen. Hij is met een klant in Den Haag aan het lunchen. Zij is een rapport vol typfouten aan het corrigeren. Zij is aan het solliciteren. Hij is iets in het woordenboek aan het opzoeken.

8C. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

Ik zit een e-mail te schrijven. Zij ligt / zit in bed een boek te lezen. Zij staan / zitten uit het raam te kijken. Zij zitten een project in de vergaderzaal te bespreken. Wij zitten deze oefening te maken. Hij staat bij de koffieautomaat koffie te drinken.

4.3 7. 8. 9. 10.

Hij heeft om een halfsigaret zeven een borrel mette Zij zit / staat in the kantine roken. Zij loopt onze manager te zoeken. Hij staat met een collega op de gang te praten. Hij loopt te stressen.

9A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

De trein naar Den Haag vertrekt om twaalf uur veertig van spoor 19a. De trein naar Apeldoorn vertrekt om negen uur vijftien van spoor 7b. De trein naar Maastricht vertrekt om negentien uur dertien van spoor 2a. De trein naar Amersfoort vertrekt om acht uur twee van spoor 8a. De trein naar Utrecht vertrekt om tweeëntwintig uur drieëndertig van spoor 1b. De trein naar Den Bosch vertrekt om elf uur zestien van spoor 2b. De trein naar Groningen vertrekt om twintig uur negentien van spoor 14a.

9B. 1.1 1.2 1.3 2.1 2.2 2.3 2.4 3.1 3.2 4.1 4.2

Tim heeft op maandag om half negen een afspraak met de manager in kamer 231. Hij heeft om kwart over tien een vergadering met het projectteam in de vergaderzaal. Hij heeft om drie uur een presentatie op de tweede verdieping. Tim heeft op dinsdag om tien voor half tien aan afspraak bij de tandarts. Hij heeft om twaalf uur een lunchafspraak met een klant in Den Haag. Hij heeft om kwart voor vijf overleg met TPG in Hoofddorp. Hij heeft om zeven uur ’s avonds een eetafspraak met vrienden in ‘Café De Jaren’. Tim heeft op woensdag om half elf een brainstorningssessie in kamer 105. Hij heeft om tien over half drie een conferencecall met een klant in Parijs in kamer 245. Tim heeft op donderdag om kwart voor negen een conferencecall in kamer B.26. Hij heeft om één uur een lunchafspraak met Chantal in ‘Café De Jaren’.

4.3 5.1

Hij heeft om half zeven een borrel met collega’s in de kantine. Hij heeft op vrijdag vrij.

9C. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Madonna is op zestien augustus negentien achtenvijftig geboren. Kroonprins Willem Alexander is op zevenentwintig april negentien zevenenzestig geboren. Marilyn Monroe is op een juni negentien zesentwintig geboren. Rembrandt is op vijftien juli zestien zes geboren. Elvis is op acht januari negentien vijfendertig geboren. Joost van den Vondel is op zeventien november vijftien zevenentachtig geboren. Mozart is op zevenentwintig januari zeventien zesenvijftig geboren. George Michael is op vijfentwintig juni negentien drieënzestig geboren. Ik ben op ...... geboren.

9D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Tim is op een april jarig en hij is Ram. Elly is op vier juni jarig en zij is Tweelingen. Ron is op achtentwintig oktober jarig en hij is Schorpioen. Paul is op drieëntwintig februari jarig en hij is Vissen. Karin is op achtentwintig november jarig en zij is Boogschutter. John is op acht augustus jarig en hij is Leeuw. Chantal is op elf september jarig en zij is Maagd. Gerald is op vierentwintig december jarig en hij is Steenbok. (According to student’s personal situation.)

9E. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.

Goede Vrijdag is volgend jaar op ... Het is in de lente en het valt op een ... Eerste paasdag is volgend jaar op ... Het is in de lente en het valt op een ... Tweede paasdag is volgend jaar op ... Het is in de lente en het valt op een ... Koninginnedag is volgend jaar op 30 april. Het is in de lente en het valt op een ... Herdenkingsdag is volgend jaar op 4 mei. Het is in de lente en het valt op een ... Bevrijdingsdag is volgend jaar op 5 mei. Het is in de lente en het valt op een ... Hemelvaartsdag is volgend jaar op ... Het is in de lente en het valt op een ... Pinksteren is volgend jaar op ... Het is in de lente en het valt op een ... Tweede pinksterdag is volgend jaar op ... Het is in de lente en het valt op een ... Prinsjesdag is volgend jaar op ... Het is in de herfst en het valt op een ... Sinterklaas is volgend jaar op ... Het is in de winter en het valt op een ... Eerste kerstdag is volgend jaar op 25 december. Het is in de winter en het valt op een ... Tweede kerstdag is volgend jaar op 26 december. Het is in de winter en het valt op een ... Oud en Nieuw is volgend jaar op 31 december. Het is in de winter en het valt op een ...

10A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Om 10.15 uur ’s ochtends pauzeren wij. Daarna lunchen wij in de kantine. Na de lunch heb ik een afspraak in het centrum van Amsterdam. Tussen 13.00 uur en 15.45 uur ’s middags ben ik niet bereikbaar. Om15.40 uur ben ik weer terug op kantoor. Om 17.50 uur ga ik naar huis. Na het werk ga ik een uurtje sporten. Morgenochtend om 9.30 uur begint de les. Om 20.00 uur ’s avonds heb ik een eetafspraak met een groep vrienden. Hopelijk wordt het niet te laat, want ik heb morgen een drukke dag voor de boeg.

10B. According to student’s personal schedule. Structure should duplicate Ex. 10A. 10C. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.

C A B A A B C B B A B C

11A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

zullen ... doen Zullen ... sporten Zullen ... gaan Zullen ... uitnodigen zal ... bellen zal ... komen zullen ... afspreken zal ... bellen

11B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

ga ... doen gaan ... huren gaan ... maken ga ... laten zien gaan ... maken gaat ... verhuizen / ga ... helpen gaat ... duren ga ... uitrusten gaat ... winkelen gaat…regenen ga ... kijken

12A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.

B A C C A A C B B A A C

13A. 1. 2. 3. 4. 5.

Chantal vindt sporten niet leuk. Tim vindt voetballen spannend maar Chantal vind voetballen saai. Ik vind uit eten gaan gezellig / vreselijk. Wij vinden deze oefening nuttig / nutteloos. Ik vind sushi lekker / vies.

13B. According to student’s personal preferences adhering to the following examples. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.

Ik sport graag / niet graag. Ik voetbal graag / niet graag. Ik fiets graag / niet graag. Ik fitnes graag / niet graag. Ik dans graag / niet graag. Ik ga graag / niet graag kamperen. Ik ga graag / niet graag naar de bioscoop. Ik ga graag / niet graag naar het strand. Ik kijk graag / niet graag televisie. Ik wandel graag / niet graag in de natuur. Ik ga graag / niet graag stappen. Ik ga graag / niet graag naar de kroeg.

13C. 1. 2. 3.

Ik houd (niet) van jazzmuziek. Ik houd (niet) van schoonmaken. Ik houd (niet) van films met veel bloed en geweld.

4. 5. 6.

Ik houd (niet) van kamperen. Ik houd (niet) van harde muziek. Ik houd (niet) van operamuziek.

13D. 1. 2. 3. 4. 5.

Mijn lievelingsmuziek is ... Mijn lievelings-cd is … Mijn lievelingsschrijver is … Mijn lievelingsvrucht is … Mijn lievelingskleur is …

13E. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Wat jammer! Wat aardig! Wat toevallig! Wat erg! Wat vervelend! Wat een onzin! Wat mooi! Wat stom van mij! Wat raar!

13F. According to student’s personal preferences. Answers should duplicate ‘short responses’ in Ex.13F. 14A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

gezin ouder (s) vader (s) moeder (s) kind (eren) zoon (s) dochter (s) broer (s) zus (sen) man (nen) vrouw (en) stiefvader (s) stiefmoeder (s)

16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28.

familie grootouder (s) kleinkind (eren) kleinzoon (s) kleindochter (s) oom (s) tante (s) nicht (en) neef (neven) nicht (en) neef (neven) schoonouder (s) zwager (s)

2. 14. 15.

stiefbroer (s) stiefzus (sen) gezin

Wij vinden het ( modernschoonzus 29. / ouderwets / heel 30. grootvader (s) 31. grootmoeder (s)

14B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

grootvader / zijn zijn / hun / kleindochters man / vrouw / kinderen vader / moeder / haar broer / haar / zijn tante / oom neef / zijn schoonzus / kinderen zwager / zijn / oom schoondochter / hun

14C. 1. 2. 3. 4. 5.

hem / zijn haar / haar hen (or ze) , hun jou (or je) / jouw jullie / jullie

14D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

ze (or hen) / zij ze (or hen) hem ze (or hen) hem / Hij / zijn haar / Zij / haar je / mij / jou het / zijn jij / je jullie / jullie

14E. According to student’s personal preferences. 1.

Ik vind hem / haar ( aardig / niet zo vriendelijk / afstandelijk / een beetje autoritair ).

2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Wij vinden het ( modern / ouderwets / heel ruim / te klein / gezellig / ongezellig ). Hij vind hem ( lekker / te slap / te sterk / hartstikke vies ). Hij vindt ze (or hen) ( vriendelijk / een beetje verlegen / arrogant / vervelend ). Hij vindt hem ( interessant / indrukwekkend / te gewelddadig / saai ). Ik vind het ( mooi ingericht / ongezellig / helemaal niet leuk ). Ik vind het ( heel lekker / bijzonder / helemaal niet lekker / vies ). Hij / Zij vindt het ( prachtig / heel gezellig / heel toeristisch / te druk ). Zij vindt ze (or hen) ( hartstikke mooi / gaaf / niet slecht / heel gewoon ). Ik vind het ( interessant / onoverzichtelijk / onzin ).

14F. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

Kim mailt haar secretaresse haar maandelijkse declaratieformulier altijd vóór het einde van de maand. Ik stuur je het document vanmiddag vóór 16.00 uur. Elly laat haar collega’s haar vakantiefoto’s tijdens de lunchpauze zien. De klant laat ons zijn beslissing morgenmiddag weten. Tim moet zijn collega zijn laptop morgen teruggeven. Ik zal Tim de boodschap meteen na de lunchpauze doorgeven. Zij stuurt haar manager honderden e-mails iedere dag. Wij gaan de klant het jaarverslag maandagochtend presenteren.

14G. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

Kim mailt het haar altijd vóór het einde van de maand. Ik stuur het je vanmiddag vóór 16.00 uur. Zij laat ze hun tijdens de lunchpauze zien. Hij laat het ons morgenmiddag weten. Jij moet het mij morgen teruggeven. Ik zal het haar meteen na de lunchpauze doorgeven.

7. 8.

Tim gaat het haar na het werk vragen. Wij gaan het hun maandagochtend presenteren.

15A. 1. 1a. 1b. 2a. 2b. 2c. 2d. 2e. 2f. 3a. 3b. 3c. 4a. 4b. 5a. 5b. 5c. 5d. 6a. 6b. 6c. 6d. 6e. 6f. 7a. 7b. 7c. 7d.

om met bij / op / in achter / in in / van bij op uit in in / van buiten langs dichtbij (or vlakbij) / aan / op om / naast / tussen / in met / over / voor in met / op tegenover / vóór met om na vóór op / om tot in het westen in het zuiden in het oosten in het noorden

15B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Hallo, met Tim van den Oort. Goedemorgen. BME, met de receptie. Ik bel om een afspraak met maken. Voor wanneer? Kun jij om 10.00 uur? Kan dat? Is 11.00 uur goed? Ja, dat kan. Nee, dan kan ik niet. Dat komt mij heel goed uit.

11. 12. 13. 14. 15.

Afgesproken. Dan zien wij elkaar om 9.00 uur. Is goed. Tot morgen om 10.00 uur. Bedankt voor het bellen.

16A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.

Nee, ik kom niet uit Nederland. Nee, ik heb geen eigen auto. Nee, ik vind ijshockeyen niet leuk. Nee, ik woon niet in het centrum van Den Haag. Nee, ik spreek geen Swahili. Nee, ik heb geen familie in IJsland. Nee, ik ga niet naar het feestje. Nee, ik ben niet ziek. Nee, ik vind karnemelk niet lekker. Nee, wij hebben morgen geen Nederlandse les. Nee, zij kunnen morgen niet. Nee, ik zie jouw pen nergens. Nee, ik heb vanavond niets te doen. Nee, dat is niet mogelijk. Nee, ik ga nooit naar de kerk. Nee, ik drink geen alcohol. Nee, ik ken hem niet. Nee, ik ken niemand uit Nieuw-Zeeland. Nee, ik weet niet hoe hij heet. Nee, er is niets aan de hand.

16B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Heb jij dit weekend plannen? Vind jij wodka lekker? Heeft hij broers of zussen? Spreken zij Nederlands? Gaan zij donderdag naar Schiphol? Gaat hij naar Rotterdam verhuizen? Wil jij koffie? Zijn zij getrouwd? Hebben zij kinderen? Heb jij tijd om je huiswerk te maken?

17A. 1a.

ligt

1b. 2a. 2b. 3a. 4a. 4b. 5a. 5b. 5c.

hangt zit staat ligt zit staat ligt zit ligt

17B. 1a. 1b. 1c. 2a. 2b. 3. 3a. 3b. 3c. 4a. 4b. 4c. 4d.

stoppen zit ligt zetten / liggen leg ligt leggen leggen / stoppen doen zetten doen zetten zet

18A. Inversion in the following answers is optional. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

Nee, zij werkt momenteel niet. Ja, overdag heeft zij veel vrije tijd. Nee, iedere dag is anders want zij doet heel veel verschillende dingen. Ja, tegenwoordig sport zij vrij veel. Zij gaat drie keer per week naar de sportschool. Zij aerobict twee keer per week. Zij fitnest een keer in de week samen met Tim. Zij gaat af en toe hardlopen. Ja, bijna iedere week gaat zij met de trein naar een andere stad. Zij reist altijd na 9.00 uur ’s ochtends want dan krijgt zij 40 procent korting. Ja, meestal komt zij vóór 19.00 uur ’s avonds thuis want dan komt Tim thuis van zijn werk.

12. 13. 14. 15.

Zij eten bijna altijd samen. Door de week gaan zij zelden uit eten. Ja, zij gaan in het weekend regelmatig uit eten. Nee, elke week is voor haar anders.

18B. According to student’s personal experiences. Structure should be similar to Ex. 18A.

19A. 1. 1a. 1b. 2. 2a. 3a. 3b. 3c. 3d. 3e. 4. 4a. 4b. 4c. 4d. 4e.

moet wil zal Wil Kun or kan Zal zal Kun or kan Kun or kan moet Zullen moet Kun or kan kan / zullen wil Zullen

19B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Wilt wil willen / Mogen or Kunnen zal wil willen wil Wilt Mag / wil

19C. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.

Mogen wij bestellen? Ik wil graag afrekenen. Kan ik hier pinnen? Marianne moet om 16.00 uur naar huis gaan. Wat zullen wij dit weekend gaan doen? Ik moet onze afspraak helaas verzetten. Zullen wij zaterdagavond uit eten gaan? Mijn manager wil met mij spreken. Tim en Chantal kunnen niet naar mijn feestje komen. Wij moeten de afspraak helaas afzeggen. Zullen wij zaterdagmiddag gaan winkelen? Hij wil dit jaar een reis door Zuid–Amerika maken. Mag ik u wat vragen? Moet jij aanstaande zaterdag werken? Hij wil vrijdag en maandag vrij nemen. Bij de supermarkt mag je maximaal € 20,00 extra opnemen. Hij kan zaterdagavond niet bij mij komen eten. Zullen wij eerst een kopje koffie drinken? Wil jij misschien wat drinken? Tim wil de nieuwe film van Tarantino zien.

19D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.

Wilt u iets bestellen? Hebt u al een keus gemaakt? Wilt u misschien iets drinken? Anders nog iets? Wij willen graag bestellen. Ik wil graag een rode wijn. Voor mij een witte wijn. Deze keer trakteer ik. Mag ik afrekenen? Zo is het goed. Alstublieft. Alsjeblieft. Dank u wel. Dank je wel. Bedankt. Alstublieft. Alsjeblieft.

20A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

afgaan opstaan klaarmaken uitgaan aankomen langsgaan afspreken thuiskomen uitslapen uitrusten

20B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27.

koffie zetten de krant lezen naar het journaal kijken douchen zich scheren mijn kleren strijken zich aankleden klaar zijn naar het station fietsen duren vertrekken koffie halen een praatje maken mijn e-mail lezen mijn e-mail beantwoorden een vergadering hebben lunchen lunchpauze nemen rapporten schrijven naar huis gaan koken televisie kijken naar bed gaan boodschappen doen gaan stappen hockeyen naar de kroeg gaan

20C. 1. 2. 3.

Ik sta door de week om 7.00 uur op. Tim neemt morgen vrij. Elly gaat om 8.30 uur de deur uit.

4. 5. 6. 7. 8.

Tim en Elly komen vóór 9.30 uur op kantoor aan. Wij nemen altijd onze boeken naar de les mee. Ik slaap altijd in het weekend uit. Op zondagavond rust Tim meestal goed uit. Wat spreken wij af?

20D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

Ik moet door de week om 7.00 uur opstaan. Tim wil morgen vrijnemen. Elly moet om 8.30 uur de deur uitgaan, anders komt zij te laat op kantoor aan. Tim en Elly mogen tussen 7.00 uur en 9.30 uur op kantoor aankomen, maar zij moeten wel elke dag tenminste 8 uur werken. Wij moeten altijd onze boeken naar de les meenemen. Ik kan nooit in het weekend uitslapen, want op zaterdag squash ik om 8.00 uur en op zondag hockey ik om 9.00 uur. Op zondagavond wil Tim altijd goed uitrusten, anders is hij te moe voor de aankomende volgende werkweek. Wat zullen wij afspreken?

20E. 1a.

1b. 1c. 1d. 2a. 2b. 2c. 2d. 2e. 2f. 3a.

Ik leg nu uit hoe je de volgende oefening moet maken. Iemand leest eerst de tekst voor en wij lezen mee. Dan vul je de antwoorden in. Mag ik woorden in het woordenboek opzoeken? Wij kijken samen de antwoorden na. We maken eerst deze oefening af en dan gaan we pauzeren. Daarna geef ik het huiswerk op. De wekker gaat om 7.00 uur af. Sta je dan meteen op? Ik ontbijt, ik douche, ik kleed me aan en dan ga ik naar mijn werk. Hoe laat kom je op kantoor aan? Om 18.00 uur ga ik weer weg. Hoe laat kom je normaal gesproken thuis? Eerst voer jij je pinpas in. Dan toets jij je pincode in.

3b. 3c. 4a. 4b. 4c. 5a. 5b. 6a. 6b. 6c. 6d. 6e. 7a. 7b. 7c. 7d.

8a. 8b. 8c.

Na de transactie neem jij je geld uit. Vervolgens pak je de transactiebon en je geld en daarna kun jij je geld uitgeven! Ik bel je dan op. 22.30 uur komt mij beter uit. Als je nog bezoek hebt, dan mag je me later terugbellen. Je stapt op Amstel Station de metro in. Je gaat met de metro naar Duivendrecht en dan stap je over op de trein. Waar stap ik uit? Zeg, zullen we vanavond uitgaan? Waar heb je zin in? Hoe laat zullen we afspreken? En waar spreken we af? Ik heb er heel veel zin in. Zal ik iets te eten en drinken meenemen? Je hoeft geen eten mee te nemen, maar iedereen mag wel een fles wijn of wat bier meenemen. En waar spreken we allemaal af? Dan gaat de picknick gewoon door, maar in plaats van buiten houd ik de picknick binnen. Daarom spreken we in de buurt van het café ‘Het Blauwe Theehuis’ af, snap je? Ik kijk echt naar het weekend uit, zeg! Dat hangt ervan af. Ga je mee? Ik zal erover nadenken.

21A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

staan ... te kletsen schijnen ... te zijn zit ... te bellen probeer ... te bereiken vergeet ... terug te bellen beloof ... te helpen begint ... te regenen zitten ... te lezen durf ... te vragen proberen ... te vergeten ... mee te brengen

21B. 1a. 1b. 2a.

durf ... te vragen beloof ... door te verbinden hoop ... te horen

2b.

hoeft ... terug te bellen

21C. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Ik ga naar de supermarkt om boodschappen te doen. Ik blijf vanavond op kantoor om een rapport af te maken. Wij hebben vanavond een vergadering om een project te bespreken. Tim en Chantal gaan naar de kroeg om met vrienden een biertje te drinken. Zij gaat naar de makelaar om een woning te vinden. Wij gaan naar IKEA om nieuwe meubels te kopen. Zij gaan naar de bioscoop om de nieuwe film van Tarantino te zien. Ik ga morgen naar de vreemdelingenpolitie om mijn verblijfsvergunning te verlengen. Chantal moet naar het postkantoor om postzegels te kopen. Tim zet de televisie aan om naar het journaal te kijken.

21D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Door hard te werken, kun jij ... ... zonder te kloppen In plaats van alle woorden in een woordenboek op te zoeken, kun je ... Door niet te kletsen en door door te werken, zul je ... In plaats van altijd te klagen, is het ... ... door minder te eten en door meer te sporten. Zonder regelmatig te oefenen, zul je ... Door veel te oefenen, leer je ... ... zonder te roken.

21E. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

Niet te geloven! Dat is niet te doen! Het is niet te drinken! niet te lezen! Dat is niet te harden! Het is niet te eten!

3. 7. 8. 9.

Ik vind niet te tillen! het jammer dat ik geen intensieve niet uit te houden! niet te betalen!

22A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Ik hoop dat het dit weekend mooi weer wordt. Ik zal zorgen dat ik de volgende keer mijn agenda niet vergeet. Weet jij dat zij twee maanden op vakantie naar Afrika gaan? Denk jij dat hij op tijd zal komen? Schiet een beetje op. Ik wil niet dat wij te laat komen. Ik zal zorgen dat ik vóór vrijdag de telefoonrekening betaal. Hij vindt het een goed idee maar ik geloof dat zijn vrouw het geen goed idee vindt. Ik beloof dat ik voor de volgende les mijn huiswerk zal maken. Iedereen vindt dat mijn Nederlands steeds beter wordt.

22B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

Ik heb geen idee wat voor werk hij doet. Ik heb geen flauw idee waar zij werken. Hij wil weten waarom ik bij BME werk. Ik weet niet wie hun manager is. Jij kunt beter de secretaresse vragen wanneer de cursus begint. Misschien weet zijn secretaresse hoe zijn vrouw heet. Weet jij toevallig hoelang Tim al bij BME werkt? Ik zal je vanmiddag per e-mail laten weten hoe laat onze afspraak morgen in Rotterdam is.

22C. 1. 2.

Ik vind het belangrijk dat ik een beetje Nederlands spreek. Mijn collega’s vinden het leuk dat ik Nederlands leer. (or ...dat ik Nederlands aan het leren ben.)

3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Ik vind het jammer dat ik geen intensieve cursus Nederlands mag volgen. Het is belangrijk dat je genoeg Nederlands begrijpt om je post te kunnen lezen. Wat stom van mij dat ik mijn agenda niet bij me heb. Ik zal zorgen dat ik mijn agenda naar de volgende les zal meebrengen. Ik ben helemaal niet blij dat ik vanavond moet overwerken. Vind jij dat mijn Nederlands steeds beter wordt? Het is duidelijk te horen dat je Nederlands vooruitgaat. Wat jammer dat jij nu naar huis moet gaan.

23A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.

Voordat of Sinds omdat totdat zolang aangezien Tenzij Zodra Hoewel mits Terwijl zodat Als Nadat

23B. 1. 2.

3.

Als je de taal niet spreekt, is het niet zo gemakkelijk om in een land zoals Frankrijk, Italië of Spanje werk te vinden. Omdat veel buitenlandse bedrijven een vestiging in Amsterdam hebben, kun je zonder al te veel problemen een baan in Nederland vinden zonder dat je het Nederlands beheerst. Omdat de meeste internationale bedrijven aan het moederbedrijf in Amerika, Engeland of Australië rapporteren, is de voertaal bij de meeste internationale bedrijven Engels.

4. 5.

6. 7.

8. 9.

Zodra je een vacature vindt, kun je solliciteren. Nadat je je cv naar BME in Nederland hebt gemaild, krijg je meestal een telefoontje van iemand op het internationale hoofdkantoor in Amsterdam. Als alles tijdens het sollicitatiegesprek goed gaat, mag je onmiddellijk beginnen. Voordat je naar Nederland komt, moet je bij de Nederlandse Ambassade een verblijfsvergunning en een werkvergunning aanvragen. Als je geluk hebt, duurt het slechts drie maanden voordat je papieren in orde zijn. Terwijl je een appartement zoekt en je gezondheidsverzekering, leaseauto en parkeervergunning regelt, moet je gewoon werken.

23C. 1. 2. 3.

4. 5. 6. 7. 8. 9.

Omdat Tim op werkdagen vroeg moet opstaan, zet hij altijd de wekker. Hoewel de wekker om 7.00 uur afgaat, blijft hij meestal een kwartiertje liggen omdat hij altijd moe is. Omdat hij het belangrijk vindt om op de hoogte te blijven van wat er in de wereld gebeurt, leest hij iedere ochtend de krant en kijkt hij naar het ochtendjournaal. Voordat hij om 8.30 uur de deur uitgaat, doucht hij, strijkt hij zijn kleren, föhnt hij zijn haar, en trekt hij zijn kleren aan. Als de trein geen vertraging heeft, komt hij om 9.15 uur op kantoor aan. Zodra hij op kantoor aankomt, haalt hij eerst koffie en dan maakt hij een praatje met zijn collega’s. Tenzij hij een lunchvergadering heeft, luncht hij altijd om 12.15 uur in de kantine. Vanwege het tijdsverschil heeft hij vaak aan het eind van de middag een conferencecall met klanten in Amerika en Canada. Als hij een deadline moet halen, moet hij soms overwerken, anders gaat hij normaal gesproken om 17.00 uur naar huis.

24A. 1.

zich vervelen

2. 3. 4. 5. 6. 7.

zich verstaanbaar maken zich inspannen zich concentreren zich voorstellen zich afvragen zich herinneren

24B. 1a. 1b. 1c. 2a. 2b. 2c. 3a. 3b. 3c. 4a. 4b. 4c. 5a. 5b. 5c. 6a. 6b. 6c. 7a. 7b. 7c. 8a. 8b. 8c. 9a. 9b. 9c. 10a. 10b. 10c. 11a. 11b. 11c. 12a. 12b. 12c. 24C.

Ik verveel me geen seconde. Hij verveelt zich geen seconde. Wij vervelen ons geen seconde. Ik voel me niet zo lekker. Andrea voelt zich niet zo lekker. Zij voelen zich niet zo lekker. Ik kan me verstaanbaar maken. Hij kan zich verstaanbaar maken. Tim en Chantal kunnen zich verstaanbaar maken. Ik ga me eerst even omkleden. Tim gaat zich eerst even omkleden. Wij gaan ons eerst even omkleden. Ik moet me heel goed concentreren. Elly moet zich heel goed concentreren. Zij moeten zich heel goed concentreren. Soms erger ik me aan mijn buren. Soms ergert hij zich aan zijn buren. Soms ergeren wij ons aan onze buren. Dat kan ik me voorstellen. Dat kan Paul zich voorstellen. Dat kunnen wij ons voorstellen. Ik verslaap me nooit. Silvia verslaapt zich nooit. David en Kim verslapen zich nooit. Dat vraag ik me af. Dat vraagt hij zich af. Dat vragen Ron en ik ons af. Ik maak me zorgen. Mijn moeder maakt zich zorgen. Mijn ouders maken zich zorgen. Dat herinner ik me niet meer. Dat herinnert Annemieke zich niet meer. Dat herinneren wij ons niet meer. Ik geneer me een beetje. Jij geneert je een beetje. Jullie generen je een beetje.

10. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

Na het werk ga ik meteen naar huis om me Herinner jij je dat nog? Maak jij je daarover zorgen? Kun jij je verstaanbaar maken? Moet jij je heel goed concentreren als jij Nederlands spreekt? Hoe voel jij je? Kun jij je dat voorstellen? Ga jij je voor de volgende cursus inschrijven? Hoeveel tijd heb jij nodig om je klaar te maken?

24D. Het bevalt hem heel erg goed in Amsterdam. Hij verveelt zich geen seconde. Er zijn zo ontzettend veel uitgaansmogelijkheden in Amsterdam en via zijn werk leert hij veel nieuwe mensen kennen. Wat zijn Nederlands betreft, kan hij zich prima verstaanbaar maken, en dat vindt hij heel belangrijk. Maar hij moet zich nog altijd heel erg inspannen om steeds nieuwe woorden te leren. Als hij een vergadering in het Nederlands bijwoont, moet hij zich heel goed concentreren, anders raakt hij de draad kwijt. Hij vraagt zich af hoe andere buitenlanders dat ervaren. Hij kan zich voorstellen dat zijn Duitse collega’s minder moeite hebben met het Nederlands omdat het Duits en het Nederlands veel op elkaar lijken. Maar hij vindt het Nederlands een moeilijke taal. Hij kan zich niet meer herinneren dat het hem ooit zoveel moeite heeft gekost om zijn moedertaal te leren. 24E. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

... maar ik kan me nu al prima verstaanbaar maken bij de Albert Heijn en in een restaurant of café. Elk jaar schrijven wij ons in voor een taalcursus. Sinds hij in Nederland woont, verveelt hij zich geen seconde. Ik moet me goed concentreren om geen fouten te maken. Zij moet zich heel hard inspannen om de nieuwe werkprocedures te leren. Wij verheugen ons op onze volgende vakantie. Hij voelt zich niet lekker. ..., dus meldt hij zich ziek en blijft hij lekker thuis. Als ik iemand ontmoet, herinner ik me zijn of haar naam nooit. ... en wij ergeren ons ontzettend aan de herrie, vooral ’s avonds laat.

10.

11.

Na het werk ga ik meteen naar huis om me om te kleden ... Na het sporten blijf ik soms om me te ontspannen met een biertje aan de bar. Desondanks kan zij een Nederlandstalig programma voor 50 procent volgen als zij zich goed concentreert.

24F. 1a. 1b. 1c. 2a. 2b. 2c. 3a. 3b. 3c. 4a. 4b. 4c. 5a. 6a.

Ik verveel me. In Amsterdam zijn er te veel uitgaansmogelijkheden om je te vervelen. Ik hoop dat ik me daar niet zal vervelen. Ik schrijf me voor de volgende cursus Nederlands in. Ik ga me voor de volgende cursus Nederlands inschrijven. Ik hoop dat het niet te laat is om me voor de volgende cursus Nederlands in te schrijven. Ik kan me verstaanbaar maken in het Nederlands. Mijn Nederlands is goed genoeg om me verstaanbaar te kunnen maken. Voordat iemand zich in een vreemde taal verstaanbaar kan maken, moet hij een basis woordenschat van 500 woorden hebben. Ik voel me niet lekker en daarom blijf ik vandaag thuis. Als ik me niet lekker voel, dan moet ik me vóór 9.00 uur ziek melden. Zodra ik me weer beter voel, zal ik me beter melden. ’s Ochtends na het douchen kleed ik me aan. Na het werk kleed ik me om. Voordat ik naar bed ga, kleed ik me uit. Als ik me ’s ochtends verslaap, dan heb ik maar een kwartier de tijd om me klaar te maken. Eerst scheer ik me, daarna douche ik en dan kleed ik me aan.

25A. 1. 2. 3. 4. 5.

Voer uw pinpas in. Toets uw pincode in. Maak uw keuze. Druk op ‘saldo’ of ‘geldopname’. Selecteer het gewenste bedrag. Wilt u een transactiebon? Druk op ‘ja / nee’.

6. 7. 8.

Neem uw pinpas terug en wacht op uw geld. Neem uw geld uit. Berg uw pinpas en geld goed op.

25B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25.

Hou(d) op! Pas op! Ga weg! Schiet op! Kijk uit! Let op! Schei uit! Ga door! Hou(d) vol! Kom binnen! Neem plaats! Ga je gang! Pak maar! Doe Tim de groeten! Let op het afstapje! Hou(d) je mond! Doe de deur dicht! Zet het raam open! Kom een keertje langs! Denk erover na! Maak er wat van! Heb geduld! Laat maar zitten! Doe rustig aan! Doe alsof je thuis bent!

25C. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 25D.

Gedraag je! Hou(d) je vast! Maak je geen zorgen! Stel je voor! Maak je niet zo druk! Wind je niet zo op! Bemoei je er niet mee!

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

Laten we gaan! Laten we beginnen! Laten we wachten! Laten we hem vragen! Laten we dit weekend naar Parijs gaan! Laten we op het internet kijken! Laten wij het proberen!

25E. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

Fitnes ze! Werk ze! Slaap ze! Eet ze! Sport ze! Fiets ze! Lunch ze!

25F. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.

Wees nou aardig! Wees nou niet zo onaardig! Wees nou voorzichtig! Wees nou niet zo ongeduldig! Wees nou niet zo vaag! Wees nou redelijk! Wees nou niet zo negatief! Wees nou verstandig! Wees nou eerlijk! Wees nou niet zo opdringerig! Wees nou stil! Wees nou blij!

25G. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Niet parkeren. Trekken. Niet storen. Hier melden. Niet aanraken. Duwen. Niet betreden. Fietsers oversteken. 2x bellen. (Tweemaal bellen) Binnenlopen zonder kloppen.

25H. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.

Aanbieding. Vol. Bezet. Buiten bedrijf. Te huur. Afgeprijsd. Uitverkoop. Te koop. Leegverkoop. Breekbaar. Geen toegang. Uitrit vrijlaten.

26A.

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

SINGULAR

PLURAL

het bedrijf dit bedrijf dat bedrijf de man deze man die man het verschil dit verschil dat verschil het resultaat dit resultaat dat resultaat de vrouw deze vrouw die vrouw de vergunning deze vergunning die vergunning het kantoor dit kantoor dat kantoor de vergadering deze vergadering die vergadering het gebouw dit gebouw dat gebouw het huis dit huis

de bedrijven deze bedrijven die bedrijven de mannen deze mannen die mannen de verschillen deze verschillen die verschillen de resultaten deze resultaten die resultaten de vrouwen deze vrouwen die vrouwen de vergunningen deze vergunningen die vergunningen de kantoren deze kantoren die kantoren de vergaderingen deze vergaderingen die vergaderingen de gebouwen deze gebouwen die gebouwen de huizen deze huizen

Caroliendat huis

die huizen

26B. 1.

het moment / het hoofdkantoor / de kantoren het klimaat / de zomer het contract / de post de hoofdstad / het westen het Nederlands / het woord het leren / de grammatica / het Nederlands het leuke / het probleem het park / het bedrijfsrestaurant de verdieping / het centrum het rapport de klant / het bedrijfsresultaat / het jaar het toerisme / de bron het verschil / het woordenboek het museum / de schilderijen / het Impressionisme het kopieerapparaat / de secretaresse / de monteur

2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.

26C. 1. 2. 3. 4. 5.

ons kantoor onze manager ons jaar ons hoofdkantoor / onze kantoren ons huis / onze buren

26D. 1.

2.

Carolien

:

Tim

:

Carolien Tim

: :

Carolien

:

Tim

:

Hoe vind je mijn nieuwe laptop? Ik vind hem heel compact. Hij weegt bijna niets en het geheugen is 120 GB. Hoe duur was hij? Niet zo duur, hoor. Hij is tweedehands. Heb jij nieuwe schoenen? Ja, hoe vind jij ze?

3.

4.

5.

Carolien

:

Tim

:

Maik

:

Carolien

:

Maik

:

Carolien

:

Tim

:

Carolien

:

Tim Carolien

: :

Ik vind ze heel mooi. Zitten ze lekker? Nog niet, maar ik moet ze nog een beetje inlopen. Wat vind jij van Tim, onze nieuwe collega? Ik vind hem heel aardig en hij is ook heel erg knap. Vind jij niet? Absoluut. Maar hij heeft al een vriendin, hoor. Hoe vind jij het nieuwe softwareprogramma ? Het is heel gebruikersvriendelij k. Wij hebben nieuwe computers op kantoor. En? Hoe vind jij ze? Ze zijn heel modern en heel snel.

27A. 1. 2.

steden / voetgangers / auto’s / trams / snelwegen / restaurants / kroegen / terrasjes / mogelijkheden / musea / bioscopen / disco’s collega’s / afdelingen / nationaliteiten / verschillen / verslagen / medewerkers / rapporten / secretaresses /

28A. 1. 2.

het internationale kantoor een internationaal kantoor de internationale kantoren de buitenlandse collega een buitenlandse collega

3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

14. 15. 16. 17. 18.

de buitenlandse collega’s het democratische land een democratisch land de democratische landen de productieve afdeling een productieve afdeling de productieve afdelingen de belangrijke afspraak een belangrijke afspraak de belangrijke afspraken het culturele verschil een cultureel verschil de culturele verschillen de goede gelegenheid een goede gelegenheid de goede gelegenheden het ingewikkelde formulier een ingewikkeld formulier de ingewikkelde formulieren het gezellig café een gezellig café de gezellige cafés de afwisselende baan een afwisselende baan de afwisselende banen de spannende film een spannende film de spannende films het slechte resultaat een slecht resultaat de slechte resultaten het nagesynchroniseerde televisieprogramma een nagesynchroniseerd televisieprogramma de nagesynchroniseerde televisieprogramma’s de mobiele telefoon een mobiele telefoon de mobiele telefoons het lange verslag een lang verslag de lange verslagen het leuke feestje een leuk feestje de leuke feestjes het Nederlandse bedrijf een Nederlands bedrijf de Nederlandse bedrijven de nuttige oefening

een nuttige oefening de nuttige oefeningen 28B. 1.

Europese / klein / dichtstbevolkte / vierkante / meeste / politieke / officiële / oud / Europese / klein / elke / officiële / tweetalige / verschillende / andere / multicultureel

29A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

groter harder dichterbij mooier sneller beter kouder lekkerder interessanter liever

29B. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

jonger / ik sportiever / jij vroeger / hij korter / wij meer / jullie beter / jij minder / zij

29C. 1. 2. 3. 4. 5.

kleinere goedkoper slechtere drukkere moeilijkere

29D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.

vlakste / Friesland groenste / Gelderland hoogste / Limburg grootste / Amsterdam mooiste / (student’s preference) dichtstbevolkte / Nederland kleinste / Monaco populairste / het Engels bekendste / de Amstel rijkste / Luxemburg kortste / 21 december langste / 21 juni

29E. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

niet zo lang als niet zo rommelig als even veel als niet zo zenuwachtig als even oud als niet zoveel als

29F. 1. 2. 3. 4. 5.

steeds langer / steeds korter steeds eenvoudiger / steeds sneller steeds gemakkelijker / steeds meer steeds groter / steeds meer steeds vaker / steeds beter

30A. 1. 2. 3. 4. 5.

Te veel / zoveel / veel genoeg weinig zat zoveel / weinig

30B. 1. 2. 3. 4.

kopjes / stuks glazen glas / glazen glas / glazen / portie / porties

5.

schaaltjes

30C. 1.

2.

3.

De kortste reistijd van Amsterdam naar New York duurt in totaal 7 uur en 50 minuten. Je hoeft niet over te stappen. De langste reistijd van Amsterdam naar New York duurt in totaal 8 uur. Je hoeft niet over te stappen. De kortste reistijd van Amsterdam naar Kaapstad duurt in totaal 11 uur en 35 minuten. Je hoeft niet over te stappen. De langste reistijd van Amsterdam naar Kaapstand duurt in totaal 15 uur en 30 minuten. Je moet in Nairobi overstappen. De kortste reistijd van Amsterdam naar Sydney duurt in totaal 23 uur 35 minuten. Je moet in Kuala Lumpur overstappen. De langste reistijd van Amsterdam naar Sydney duurt in totaal 34 uur en 35 minuten. Je moet in Kuala Lumpur overstappen.

31A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Een dokter is iemand die zieke mensen geneest. Een leraar is iemand die les geeft. Een fietsenmaker is iemand die fietsen repareert. Een politicus is iemand die in de politiek werkt. Een tandarts is iemand die problemen met je gebit oplost. Een politieagent is iemand die bij de politie werkt. Een bakker is iemand die brood en gebak bakt en verkoopt. Een manager is iemand die leiding aan een groep medewerkers geeft. Een makelaar is iemand die huizen en appartementen verkoopt of verhuurt. Een boekhouder is iemand die met cijfers werkt.

3. 31B. (According to student’s personal situation.) 1.

2. 3. 4.

5.

6.

Het café dat onder mijn appartement zit, Ja, ik ken iemand die meer dan vier talen spreekt. Nee, ik ken niemand die meer dan vier talen spreekt. Ja, ik ken iemand die heel sportief is. Nee, ik ken niemand die heel sportief is. Ja, ik ken iemand die uit Zuid–Afrika komt. Nee, ik ken niemand die uit Zuid–Afrika komt. Ja, ik ken iemand die internet nooit gebruikt. Nee, ik ken niemand die internet nooit gebruikt. Ja, ik ken iemand die meer dan vijf kinderen heeft. Nee, ik ken niemand die meer dan vijf kinderen heeft. Ja, ik ken iemand die een instrument kan spelen. Nee, ik ken niemand die een instrument kan spelen.

31C. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

Ik heb een collega die zes talen spreekt. Wij hebben veel vrienden die uit het buitenland komen. Tim werkt op het hoofdkantoor van BME dat tegenover Station Amsterdam–Amstel zit. Zij zoeken een woning in de binnenstad van Amsterdam die niet te duur is. Zij werkt in een team dat voor een groot deel uit expats bestaat. Ik moet drie rapporten schrijven die vóór vrijdag klaar moeten zijn. Wij hebben veel huiswerk dat mij veel tijd gaat kosten.

31D. 1. 2.

De rivier die door Amsterdam loopt, heet de Amstel. Die kamer die ik met drie andere collega’s deel, is erg klein.

3. 10. 4. 5. 6.

Een café Het encyclopedie dat onderismijn iets appartement waarin je zit, geeft heel veel geluidsoverlast. De cursus Nederlands die ik momenteel volg, is erg goed. Het huiswerk dat wij voor de volgende les moeten maken, is gemakkelijk. Je verblijfsvergunning die je nodig hebt om in Nederland te mogen wonen, moet je elk jaar verlengen.

31E. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

De manager voor wie ik werk. is erg sympathiek. Mijn vriend met wie ik al vijf jaar samenwoon, komt uit Italië. De collega over wie jullie roddelen, is een goede vriend van mij. Mijn grootouders met wie ik een sterke band heb, wonen in Australië. De mensen naast wie wij wonen, komen uit Marokko. Hun manager voor wie zij veel respect hebben, heeft een functie met veel verantwoordelijkheden.

31F. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Een koffiezetapparaat is iets waarmee je koffie zet. Een televisie is iets waarmee je naar uitzendingen kunt kijken. Een agenda is iets waarin je je afspraken noteert. Een telefoon is iets waarmee je een gesprek kunt voeren met iemand die ergens anders is. Een magnetron is iets waarin je je maaltijden kunt opwarmen. Een woordenboek is iets waarin je de betekenis van woorden kunt opzoeken. Een mobiele telefoon is iets waarmee je via antennes bijna overal kunt bellen. Een rekenmachine is iets waarmee je sommen kunt berekenen. Een fototoestel is iets waarmee je foto’s maakt.

10.

Een encyclopedie is iets waarin je informatie over mensen, dieren en dingen kunt opzoeken.

31G. 1. 2. 3.

4. 5. 6.

De televisieprogramma’s waarnaar mijn vriendin altijd kijkt, zijn erg saai. De formulieren waarmee je een verblijfsvergunning aanvraagt, zijn erg ingewikkeld. Het woordenboek waarin ik altijd nieuwe woorden opzoek, is speciaal voor buitenlanders die Nederlands als tweede taal leren. Het examen waarop ik me momenteel voorbereid, is erg belangrijk voor mijn toekomst als auditor. Het boek waarmee ik momenteel bezig ben, heet ‘Het meisje met de parel’ van Tracey Chevalier. Het ding waarin je eten klaarmaakt, heet een ‘koekenpan’.

31H. 1. 2. 3. 4. 5.

Hij gaat naar Amerika terug, wat ik erg jammer vind. Mijn ouders komen volgende maand naar Nederland, wat ik erg leuk vind. Bij ons op kantoor zijn er veel verschillende nationaliteiten, wat een internationale sfeer creëert. Maar de vreemdelingenpolitie is in het weekend gesloten, wat ik erg vervelend vind. De woordvolgorde in het Nederlands is heel anders dan in mijn moedertaal, wat Nederlands een moeilijke taal maakt.

31I. 1. 2.

Er is nog veel wat ik over mijn vak moet leren. Iets wat ik heel graag in Amsterdam wil zien, is het Anne Frankhuis.

3. 22.

invullen

invullen Met dit boek ( in leer + ge je alles wat je nodig hebt om een eenvoudig gesprek in het Nederlands te kunnen voeren.

1.

studeren

2.

wonen

3.

werken

4.

mailen

5.

oefenen

6.

lunchen

7.

maken

8.

wachten

9.

regenen

10.

sturen

11.

willen

12.

kopiëren

13.

zetten

14.

solliciteren

15.

gebruiken

16.

veranderen

17.

vertellen

18.

beloven

19.

herhalen

20.

ontmoeten

21.

herkennen

studeren ( ge + stam + d) wonen ( ge + stam + d) werken ( ge + stam + t) mailen ( ge + stam + d) oefenen ( ge + stam + d) lunchen ( ge + stam + t) maken ( ge + stam + t) wachten ( ge + stam + t) regenen ( ge + stam + d) sturen ( ge + stam + d) willen ( ge + stam + d) kopiëren ( ge + stam + d) zetten ( ge + stam) solliciteren ( ge + stam + d) gebruiken (stam + t) veranderen (stam + d) vertellen (stam + d) beloven (stam + d) herhalen (stam + d) ontmoeten ( ge + stam + t) herkennen (stam + d)

32A. Ik heb gestudeerd Jij hebt gewoond Hij heeft gewerkt Wij hebben gemaild Jullie hebben geoefend Zij hebben geluncht Ik heb gemaakt Jij hebt gewacht Het heeft geregend Hij heeft gestuurd Wij hebben gewild Jullie hebben gekopieerd Zij hebben gezet Ik heb gesolliciteerd Jij hebt gebruikt Hij heeft veranderd Wij hebben verteld Zij hebben beloofd Ik heb herhaald U hebt ontmoet Hij heeft herkend

22.

invullen

23.

uitleggen

24.

aanvragen

25.

afmaken

26.

inrichten

27.

indienen

28.

klaarmaken

29.

meemaken

30.

ophalen

31.

bijwonen

32.

opruimen

33.

rondreizen

34.

schoonmaken

35.

voorbereiden

invullen ( in + ge + stam + d) uitleggen ( uit + ge + stam + d) aanvragen ( aan + ge + stam + d) afmaken ( af + ge + stam + t) inrichten ( in + ge + stam) indienen ( ge + stam + d) klaarmaken ( klaar +ge + stam + t) meemaken ( mee + ge + stam + t) ophalen ( op + ge + stam + d) bijwonen ( bij + ge + stam + d) opruimen ( op+ ge + stam + d) rondreizen ( rond + ge + stam + d) schoonmaken ( schoon + ge + stam + t) voorbereiden ( voor + stam)

Zij hebben ingevuld Wij hebben uitgelegd Ik heb aangevraagd Jij hebt afgemaakt Hij heeft ingericht Wij hebben ingediend Zij hebben klaargemaakt Ik heb meegemaakt Hij heeft opgehaald Wij hebben bijgewoond Zij hebben opgeruimd Ik heb rondgereisd Jullie hebben schoongemaakt Hij heeft voorbereid

32B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

gestudeerd / rondgereisd / gewerkt / ontmoet/ meegemaakt gesolliciteerd / aangevraagd / ingevuld / gekopieerd / ingediend geschilderd / ingericht / opgeruimd / schoongemaakt geregend / opgehaald voorbereid / geleerd / gemaakt afgeleerd bijgewoond / gevolgd / geluncht / herhaald / uitgelegd

33A. 1. 2. 3. 4.

aangeboden / aangenomen afgekregen bezocht gebroken

5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26.

gedaan gegeten / gedronken / thuisgebracht gegeven / genoten gehad gezien / gelachen gekozen gelaten gehouden gekeken gelezen verloren doorgebracht / genomen ontbeten ontvangen geschreven geslapen gesproken / besproken gehad / gestaan / gestolen verstaan / begrepen gewassen gezeten gezocht / gevonden / geholpen

34A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21.

ben .... afgestudeerd is ... gebeurd ben ... gefietst is ... gelukt zijn ... verhuisd is ... aangekomen ben ... begonnen zijn ... thuisgebleven zijn ... gegaan ben ... gekomen ben ... opgestaan ben ... gereden zijn ... gestorven zijn ... thuisgekomen is ... vertrokken is ... gevallen ben ... gevlogen ben ... weggegaan is ... geworden ben geweest is ... uitgelopen

34B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.

ben ... geboren zijn ... verhuisd ben ... opgegroeid heb ... gezeten heb ... gedaan heb ... gestudeerd heeft ... geduurd heb ... gedaan ben ... afgestudeerd Hebt ... gevonden heb ... rondgereisd heb ... gesolliciteerd hebt … gewerkt bent … gekomen ben … verhuisd heb ... bezocht

34C. According to student’s personal situation. Structure should follow Ex. 34B. 35A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

Misschien heb jij je vergist. Zij heeft zich afgevraagd. Ik heb me bedacht. Hij heeft zich verslapen. Wij hebben ons verveeld. Zij heeft zich omgekleed. Ik heb me zorgen gemaakt. Heb jij je niet aan al die herrie geërgerd? Jullie hebben je niet aan de regels gehouden. Hij heeft zich voor zijn onaardige opmerking verontschuldigd. Ik heb me ontzettend vermaakt.

35B. 1.

2.

ben ... geweest heb ... vrij genomen ben ... weggegaan ben ... thuisgebleven Heb ... je ... verveeld

3. 4. 5. 6.

hebben ... gehad hebben ... ons ... vermaakt heb ... gedaan heb ... me ... ontspannen hebben … gefietst hebben … gelegen je niet hebt verveeld ben … gelopen

36A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.

Zij zijn gaan fietsen. Wij hebben onze paspoorten niet kunnen vinden. Hij heeft zijn auto moeten laten repareren. Zij hebben vóór de maandafsluiting alle rapporten moeten afkrijgen. Ik heb haar drie keer gebeld maar ik heb haar niet kunnen bereiken. Ben jij in het weekend gaan winkelen? Zij heeft haar manager daarover horen praten. Hij heeft zijn computer opnieuw moeten laten installeren. Tijdens mijn reis naar Thailand heb ik veel leuke mensen leren kennen. Heb jij het ongeluk zien gebeuren? Tijdens het examen hebben de kandidaten niet mogen praten. Chantal heeft haar haar laten knippen. Tim heeft het verslag niet op tijd kunnen afmaken. Wij hebben onze woning willen laten verbouwen. Ik heb me naar BME in Nederland laten overplaatsten. Hij heeft langer op zijn werk moeten blijven om het rapport af te maken. Ik heb in Hawaï leren diepzeeduiken. Ik heb het rapport aan mijn manager laten zien. Hij heeft een probleem gehad maar zijn manager heeft hem niet kunnen helpen. Vanwege vertraging hebben de reizigers lang op de trein moeten wachten.

37A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.

Wij hebben een huis in Haarlem gekocht. Wij hebben lang over de prijs onderhandeld. De eigenaars hebben ons bod aanvaard. Wij hebben op maandag het contract ondertekend. Ik heb onderschat hoeveel tijd en geld het heeft gekost om ons nieuwe huis te verbouwen. Veel problemen tijdens de verbouwing hebben wij niet kunnen voorzien. Zij heeft een zware operatie aan haar knie ondergaan. Voordat ik de klant heb kunnen bellen, heb ik eerst met mijn manager overlegd. Ik heb mijn manager niet kunnen overtuigen. Zoiets is mij nooit overkomen. Zij hebben twee keer hun reis naar Sevilla onderbroken. Zij hebben in Parijs en ook in Barcelona overnacht. Hij heeft mij een stuk chocoladetaart aangeboden. Ik heb de verleiding niet kunnen weerstaan. Hij heeft het geld niet gestolen, maar hij heeft zijn onschuld ook niet kunnen bewijzen. Ik heb kleine foutjes in mijn huiswerk voorkomen door mijn antwoorden twee keer te controleren.

38A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

Ik ben gisteren met de fiets naar mijn werk gegaan. Gistermiddag is hij met de auto naar Den Haag gegaan om een klant te bezoeken. Wij hebben gisteravond een eetafspraak met vrienden uit Canada gehad. Ik heb vorige week vrijgenomen maar ik heb niets speciaals gedaan. Zij is afgelopen weekend met haar vriend naar Parijs gevlogen. Vorige maand hebben zij veel moeten overwerken. Vorig jaar heeft hij zijn zomervakantie op het Griekse eiland Santorini doorgebracht. Hij is twee jaar geleden naar Amerika teruggegaan.

38B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

nog geen al / nog niet dit jaar ooit Deze maand ooit / nooit deze week net

39A. 1. 2. 3. 4.

5. 6.

7. 8. 9. 10. 11.

Omdat ik gisteren een verslag op kantoor heb moeten afmaken, ben ik pas heel laat thuisgekomen. Hoewel zij gisteren tot 23.30 uur heeft overgewerkt, is zij vanochtend om 6.30 uur op kantoor aangekomen. Omdat wij afgelopen week niet alles hebben afgekregen, is onze manager heel pissig geworden. Voordat hij zijn aanvraagformulier voor verlenging van zijn verblijfsvergunning heeft kunnen indienen, heeft hij een kopie van zijn arbeidsovereenkomst moeten maken. Omdat wij vóór de maandafsluiting alles hebben afgekregen, heeft onze manager het project kunnen aftekenen. Nadat ik de nodige formulieren heb ingevuld, heb ik de aanvraag voor verlenging van mijn verblijfsvergunning ingediend. Sinds hij anderhalve maand geleden ontslag heeft genomen, is hij aan geen enkel nieuw project begonnen. Totdat je je werkvergunning hebt ontvangen, mag je officieel niet werken. Omdat zij hun huiswerk niet hebben gemaakt, hebben zij de les niet optimaal kunnen volgen. Aangezien wij Les 23 niet goed hebben geleerd, hebben wij Les 39 niet zo gemakkelijk gevonden. Totdat je deze conjuncties van buiten hebt geleerd, zul je de volgende lessen erg moeilijk vinden.

39B. All b) answers finish with suggestions only. 1a) 1b)

2a) 2b) 3a) 3b) 4a) 4b)

5a) 5b) 6a) 6b)

7a) 7b) 8a) 8b) 9a) 9b)

Ik ben gisterochtend vroeger dan normaal opgestaan Omdat ik gisterochtend vroeger dan normaal ben opgestaan, ben ik heel vroeg op kantoor aangekomen waardoor ik heel veel heb kunnen doen. Zij is afgelopen zaterdag met twee vriendinnen gaan winkelen. Omdat zij afgelopen zaterdag met twee vriendinnen is gaan winkelen, heeft zij geen geld meer om de huur te betalen. Mijn vriend heeft mij gistermiddag van mijn werk opgehaald. Omdat mijn vriend me gistermiddag van mijn werk heeft opgehaald, heb ik niet in de regen naar huis hoeven fietsen. Tijdens hun reis vorig jaar naar Thailand hebben zij veel leuke mensen leren kennen. Omdat zij tijdens hun reis vorig jaar naar Thailand veel leuke mensen hebben leren kennen, hebben zij besloten om dit jaar weer op vakantie naar Thailand te gaan. Ik heb gisterenavond moeten overwerken. Omdat ik gisterenavond heb moeten overwerken, ben ik vanochtend heel erg moe. Ik heb me zes maanden geleden naar BME in Nederland laten overplaatsen. Omdat ik me zes maanden geleden naar BME in Nederland heb laten overplaatsen, heb ik mijn Master in Canada niet kunnen afmaken. Tim heeft afgelopen week zijn computer opnieuw moeten laten installeren. Omdat Tim afgelopen week zijn computer opnieuw heeft moeten laten installeren, heeft hij de hele week niets kunnen doen. Mijn ouders zijn nooit in Nederland geweest. Omdat mijn ouders nooit in Nederland zijn geweest, komen zij deze zomer vier weken bij mij logeren. Tim heeft toen die nieuwe functie niet aangenomen. Omdat Tim toen die nieuwe functie niet heeft aangenomen, werkt hij nu in Nederland.

10a) 10b) 11a) 11b) 12a) 12b) 13a) 13b) 14a) 14b) 15a) 15b) 16a) 16b) 17a) 17b) 18a) 18b) 19a) 19b) 20a) 20b)

Sinds (afgelopen) maandag heeft zij geen tijd gehad om de klant terug te bellen. Omdat zij sinds (afgelopen) maandag geen tijd heeft gehad om de klant terug te bellen, heeft de klant haar manager gebeld. Mijn vriend heeft altijd in een ander land willen werken. Omdat mijn vriend altijd in een ander land heeft willen werken, wonen wij nu in Nederland. Het vliegtuig is met een vertraging van 25 minuten vertrokken. Omdat het vliegtuig met een vertraging van 25 minuten is vertrokken, heb ik mijn aansluiting in New York gemist. Zij hebben te weinig tijd aan hun huiswerk besteed. Omdat zij te weinig tijd aan hun huiswerk hebben besteed, hebben zij veel fouten gemaakt. Wij hebben afgelopen zomer onze woonkamer met nieuwe meubels ingericht. Omdat wij afgelopen zomer onze woonkamer met nieuwe meubels hebben ingericht, zijn wij niet op vakantie gegaan. Hij heeft zijn verblijfsvergunning niet op tijd aangevraagd. Omdat hij zijn verblijfsvergunning niet op tijd heeft aangevraagd, heeft hij het land moeten verlaten. Ik heb me op het laatste moment bedacht. Omdat ik me op het laatste moment heb bedacht, ben ik niet meegegaan. Mijn collega heeft zich verslapen. Omdat mijn collega zich heeft verslapen, is hij tijdens de vergadering niet aanwezig geweest. Wij hebben het contract van onze nieuwe huurwoning nog niet ondertekend. Omdat wij het contract van onze nieuwe huurwoning nog niet hebben ondertekend, kunnen wij nog niet intrekken. De deelnemers hebben de studielast van de cursus onderschat. Omdat de deelnemers de studielast van de cursus hebben onderschat, hebben zij te weinig tijd aan hun huiswerk besteed. Vanwege al die herrie heb ik me niet kunnen concentreren. Omdat ik me vanwege al die herrie niet heb kunnen concentreren, ben ik in een andere kamer gaan zitten .

40A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.

Dit is de lekkerste appeltaart die ik ooit heb gegeten. Dit is het spannendste boek dat ik ooit heb gelezen. Dat zijn de hoogste gebouwen die ik ooit heb gezien. Dat is de slechtste koffie die ik ooit heb geproefd. Dat is de verschrikkelijkste muziek die ik ooit heb gehoord. Dat is het overzichtelijkste verslag dat ik ooit heb geschreven. Dat is de leukste vakantie die ik ooit heb gehad. Dit is het duurste cadeau dat ik ooit heb gekregen. Het Nederlands is de moeilijkste taal die ik ooit heb geleerd. Mijn laptop is de meest geavanceerde computer die ik ooit heb gebruikt. Dit is het mooiste huis waarin ik ooit heb gewoond. Hij is de slimste collega met wie ik ooit heb samengewerkt. Dat is de knapste man die ik ooit ben tegengekomen. Dat is de meest interessante vrouw met wie ik ooit heb gesproken. De hogesnelheidstrein (TGV) van Amsterdam naar Parijs is de snelste trein waarin ik ooit heb gereisd.

41A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

heb ... gedaan zijn ... geweest hebben ... laten zien zijn ... geweest heeft ... meegenomen hebben ... gemaakt hebben ... gewinkeld hebben ... gedaan zijn gegaan hebben ... laten zien zijn ... geweest hebben laten fotograferen ben ... geweest

10. 11.

heb ... gedaan heb ... gedaan ben ... uitgegaan heb ... gehad heb ... gekeken

41B. INFINITIEF

PERFECTUM

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27.

aanbieden zich aankleden aankomen aannemen aanvaarden achterhalen afstuderen zich afvragen beatwoorden zich bedenken beginnen begrijpen bespreken bezoeken blijven breken brengen denken doen doorbrengen drinken duren durven zich ergeren ervaren eten fietsen

28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38.

gaan gebeuren geboren worden gebruiken genieten geven halen hebben herhalen horen houden

ik heb aangeboden jij hebt je aangekleed hij is aangekomen wij hebben aangenomen ik heb aanvaard jij hebt achterhaald hij is afgestudeerd wij hebben ons afgevraagd ik heb beantwoord jij hebt je bedacht hij is begonnen wij hebben begrepen ik heb besproken jij hebt bezocht hij is gebleven wij hebben gebroken ik heb gebracht jij hebt gedacht hij heeft gedaan wij hebben doorgebracht ik heb gedronken het heeft geduurd hij heeft gedurfd wij hebben ons geërgerd ik heb ervaren jij hebt gegeten hij is gefietst / hij heeft gefietst wij zijn gegaan het is gebeurd ik ben geboren hij heeft gebruikt wij hebben genoten ik heb gegeven jij hebt gehaald hij heeft gehad wij hebben herhaald ik heb gehoord jij hebt gehouden

39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83. 84. 85. 86. 87.

invullen kennen kiezen kijken klaarmaken komen kopen krijgen kunnen lachen laten leggen leren lezen liggen logeren luisteren lukken lunchen maken moeten mogen nemen zich omkleden onderbroken ondergaan onderhandelen onderhouden ondernemen onderschatten ondertekenen ondervinden ontbijten ontmoeten ontvangen opgroeien opstaan overdrijven overkomen overkomen overleggen overleven overlijden overnachten overwegen proberen regenen rondkijken schrijven

hij heeft ingevuld wij hebben gekend ik heb gekozen jij hebt gekeken hij heeft klaargemaakt wij zijn gekomen ik heb gekocht jij hebt gekregen hij heeft gekund wij hebben gelachen ik heb gelaten jij hebt gelegd hij heeft geleerd wij hebben gelezen ik heb gelegen jij hebt gelogeerd wij hebben geluisterd het is gelukt ik heb geluncht jij hebt gemaakt hij heeft gemoeten wij hebben gemogen ik heb genomen jij hebt je omgekleed hij heeft onderbroken wij hebben ondergaan ik heb onderhandeld jij hebt onderhouden hij heeft ondernomen wij hebben onderschat ik heb ondertekend jij hebt ondervonden hij heeft ontbeten wij hebben ontmoet ik heb ontvangen jij bent opgegroeid hij is opgestaan wij hebben overdreven het is me overkomen ik ben overgekomen hij heeft overlegd wij hebben overleefd hij is overleden jij hebt overnacht ik heb overwogen wij hebben geprobeerd het heeft geregend ik heb rondgekeken hij heeft geschreven

88. 89. 90. 91. 92. 93. 94. 95. 96. 97. 98. 99. 100. 101. 102. 103. 104. 105. 106. 107. 108. 109. 110. 111. 112. 113. 114. 115. 116. 117. 118. 119. 120. 121. 122. 123. 124. 125. 126. 127. 128. 129. 130.

slapen spreken stelen sterven studeren thuisblijven thuiskomen trekken uitgaan zich uitkleden vallen zich verbazen vergeten zich vergissen verhuizen verkennen verkopen verliezen zich verslapen verstaan vertellen vertrekken zich vervelen vinden volgen voorkomen voorkomen voorspellen voorzien vragen (zich) wassen weggaan werken weten willen wonen worden zeggen zetten zien zijn zitten zoeken

wij hebben geslapen ik heb gesproken jij hebt gestolen hij is gestorven wij hebben gestudeerd ik ben thuisgebleven jij bent thuisgekomen hij heeft getrokken wij zijn uitgegaan ik heb me uitgekleed jij bent gevallen het heeft me verbaasd wij zijn / hebben vergeten ik heb me vergist jij bent verhuisd hij heeft verkend wij hebben verkocht ik heb verloren jij hebt je verslapen hij heeft verstaan wij hebben verteld ik ben vertrokken jij hebt je verveeld hij heeft gevonden wij hebben gevolgd ik heb voorkomen het is voorgekomen hij heeft voorspeld wij hebben voorzien ik heb gevraagd jij hebt (je) gewassen hij is weggegaan wij hebben gewerkt ik heb geweten jij hebt gewild hij heeft gewoond wij zijn geworden ik heb gezegd jij hebt gezeten hij heeft gezien wij zijn geweest ik heb gezeten jij hebt gezocht

41C. 3.

Tim

:

Waar ben jij onder

Dialogue based on student’s personal situation. 41D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

zijn ... teruggekomen ben ... geweest hebben ... doorgebracht ben ... geweest ben ... geweest ben ... geweest ben ... geweest heb ... gedaan heb ... gevolgd heb ... gezien heb ... bezocht heb ... gewandeld heb ... gepakt heb (or ben) ... verbleven heb ... gehuurd heb ... moeten delen ben ... gegaan heb ... gedaan heb ... gekookt ben ... gegaan heb ... genoten

12. 13.

41E. Dialogue based on student’s personal situation. 42A. Personal preferences are suggestions only. 1.

2.

Tim

:

Ik Tim

: :

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Waar ben jij goed in? Ik ben goed in talen. Daar ben ik ook goed in. Waar ben jij slecht in? Ik ben slecht in namen onthouden. Daar ben ik ook slecht in.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

10.

Tim Ik

:

Ik

:

Tim

:

Tim Ik

: :

Tim

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Tim

:

Ik benben Waar financieel jij onder de indruk van? Ik ben onder de indruk van Chantals Nederlands. Daar ben ik ook onder de indruk van. Waar ben jij gek op? Ik ben gek op chocola. Daar ben ik ook gek op. Waar ben jij waardeloos in? Ik ben waardeloos in wiskunde. Daar ben ik ook waardeloos in. Waar ben jij bang voor. Ik ben bang voor slangen. Daar ben ik ook bang voor. Waar ben jij blij mee? Ik ben blij met deze cursus Nederlands. Daar ben ik ook blij mee. Waar ben jij optimistisch over? Ik ben optimistisch over de aankomende maanden, ondanks de moeilijkheden van de afgelopen maanden. Daar ben ik ook optimistisch over. Waar ben jij pessimistisch over? Ik ben pessimistisch over mijn kansen op een promotie. Daar ben ik ook pessimistisch over. Waar ben jij financieel afhankelijk van?

11.

12.

13.

14.

Maik Ik

:

Tim

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Daar ik ook Ik benkijk financieel afhankelijk van mijn baan. Daar ben ik ook financieel afhankelijk van. Waar ben jij enthousiast over? Ik ben enthousiast over ons nieuwe project. Daar ben ik ook enthousiast over. Waar ben jij zenuwachtig over? Ik ben zenuwachtig over het examen aan het eind van deze cursus. Daar ben ik ook zenuwachtig over. Waar ben jij tevreden over? Ik ben tevreden over de vooruitgang van mijn Nederlands. Daar ben ik ook tevreden over. Waar ben jij geïnteresseerd in? Ik ben geïnteresseerd in politiek. Daar ben ik ook geïnteresseerd in.

42B. Personal preferences are suggestions only. 1.

2.

Tim Ik

: :

Tim

:

Maik

:

Ik

:

Waar heb jij trek in? Ik heb trek in een stuk pizza. Daar heb ik ook trek in. (OF) Daar heb ik geen trek in. Waar kijk jij naar uit? Ik kijk naar de zomer uit.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

10.

Maik Ik

:

Maik Ik

: :

Maik

:

Maik Ik

: :

Maik

:

Maik Ik

: :

Maik

:

Maik Ik

: :

Maik

:

Maik Ik

: :

Maik

:

Maik Ik

: :

Maik

:

Maik Ik

: :

Maik

:

Maik

:

Ik kijkkijk Daar naar ik het ook naar uit. (OF) Daar kijk ik niet naar uit. Waar heb jij zin in? Ik heb zin in een stukje appelgebak. Daar heb ik ook zin in. (OF) Daar heb ik geen zin in. Waar houd jij van? Ik houd van video’s kijken. Daar houd ik ook van. (OF) Daar houd ik niet van. Waar werk jij aan? Ik werk momenteel aan mijn huiswerk voor onze volgende Nederlandse les. Daar werk ik ook aan. (OF) Daar werk ik niet aan. Waar kijk jij naar? Ik kijk naar het journaal. Daar kijk ik ook naar. (OF) Daar kijk ik niet naar. Waar denk jij aan? Ik denk aan het aankomende weekend. Daar denk ik ook aan. (OF) Daar denk ik niet aan. Waar geniet jij van? Ik geniet van een gezellige avond met vrienden. Daar geniet ik ook van. (OF) Daar geniet ik niet van. Waar twijfel jij aan? Ik twijfel aan mijn antwoorden voor deze oefening. Daar twijfel ik ook aan. (OF) Daar twijfel ik niet aan. Waar kijk jij naar uit?

11.

12.

13.

14.

Ik

:

Maik

:

Maik

:

Ik

:

Maik

:

Maik

:

Ik

:

Maik

:

Maik

:

Ik

:

Maik

:

Maik

:

Ik

:

Maik

:

Ik lijk kijk het naarmeest het op weekend uit. Daar kijk ik ook naar uit. (OF) Daar kijk ik niet naar uit. Waar denk jij over na? Ik denk over mijn toekomst na. Daar denk ik ook over na. (OF) Daar denk ik niet over na. Waar zie jij tegen op? Ik zie tegen het volgende project op. Daar zie ik ook tegen op. (OF) Daar zie ik niet tegen op. Waar maak jij je zorgen over? Ik maak me zorgen over mijn toekomst. Daar maak ik me ook zorgen over. (OF) Daar maak ik me geen zorgen over. Waar word jij moe van? Ik word moe van al jouw vragen. Daar word ik ook moe van. (OF) Daar word ik niet moe van.

42C. Personal preferences are suggestions only. 1.

2.

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Voor wie is jouw manager verantwoordelijk? Hij is verantwoordelijk voor een team van 25 medewerkers. Op wie lijk jij het meest? Op je moeder of op je vader?

3.

4.

5.

6.

7.

8.

Ik

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Ik

:

Tim

:

Ik

:

Ik lijk het meest op mijn vader. Naar wie aard jij het meest? Naar je moeder of naar je vader? Ik aard het meest naar mijn moeder. Op wie ben jij ooit heel erg boos geweest? Ik ben ooit heel erg boos op mijn beste vriend geweest. Met wie is jouw manager getrouwd? Hij is getrouwd met een heel aantrekkelijke vrouw. Op wie ben jij heel trots? Ik ben heel trots op mezelf. Op wie ben jij ooit heel erg verliefd geweest? Ik ben ooit heel erg verliefd op een buurjongen geweest. Op wie ben jij ooit jaloers geweest? Ik ben ooit jaloers op mijn broer geweest.

43A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Er is Is er Er zijn zijn er Is er / er is zijn er Er is zijn er Is er / er zijn Er zijn / maandag / dinsdag / woensdag / donderdag / vrijdag / zaterdag / zondag

43B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

Er wandelen Er wachten Er zit Er hangt Er werken Er ligt komen er Er gebeurt Er zit Er valt Zit er / er zit

43C. Responses are suggestions only. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Ik heb er twee. Ik heb er geen. Ja, wij hebben er een stuk of 40 bij ons op kantoor. Ik ontvang er zo’n 150 per dag. Ik krijg er gemiddeld 3 per dag. Ik spreek er zes. Ik heb er 4. Ik heb er 18. Ik heb er heel veel. Ik heb er nog niet zoveel.

43D. Responses are suggestions only. 1. 2. 3. 4. 5.

Ja, ik ga er ongeveer twee keer per maand naartoe. Ja, ik ga er vier keer per week naartoe. Nee, ik ben er nooit geweest. Ik ga er ongeveer drie keer per jaar naartoe. Ik ben er dit jaar al twee keer naartoe geweest.

43E. 1. 2. 3.

Ja, ik kijk ernaar uit. Wij zijn er nog mee bezig. Ik heb er ook zin in.

4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22.

Je went er heel snel aan. Ja, wat vind je ervan? Ik vind er niets aan. Ja, zij ziet ertegen op. Ja, ik word er ook gek van. Ja, zij zijn er heel blij mee. Nee, hij is er niet zo tevreden over. Zij wil er nog over nadenken. Nee, zij is er nog niet overheen. Zij beginnen er morgen mee. Ja, maar ik kom er nu even niet op. Nee, wij hebben er geen last van. Nee, ik begrijp er niets van. Ja, maar ik snap er niets van. Ik reken erop. Ja, ik heb er ook heel veel moeite mee. Nee, ik houd er niet van. Ik ben er ook gek op. Ja, want er zijn genoeg mensen die er belangstelling voor hebben. Dat heeft er niets mee te maken. Nee, ik ben er nog steeds mee bezig.

23. 24. 43F. 1. 2. 3. 4. 5.

Nee, wij zijn er nog niet aan gewend. Nee, ik heb er geen tijd voor gehad. Nee, hij is er niet aan toegekomen. Ik heb er 28 uur over gedaan. Zij heeft er 40 minuten op moeten wachten.

44A. 1.

15.

2.

studeerde / studeerden volgde / volgden

3.

praatte / praatten

17.

4.

leerde / leerden

18.

5.

lunchte / lunchten

19.

6.

gebruikte / gebruikten woonde / woonden

20.

7.

16.

21.

ontmoette / ontmoetten vulde ... in / vulden ... in leverde ... in / leverden ... in maakte ... af / maakten ... af ruimde ... op / ruimden ... op groeide ... op / groeiden ... op studeerde ... af / studeerden ... af

8.

22.

9.

probeerde / probeerden werkte / werkten

10.

haalde / haalden

24.

11.

zette / zetten

25.

12.

wilde / wilden

26.

13.

vertelde / vertelden

27.

14.

veranderde / veranderden

28.

bereidde ... voor / bereidden ... voor reisde ... rond / reisden ... rond maakte ... klaar / maakten ... klaar haalde ... op / haalden ... op wachtte ... af / wachtten ... af herkende ... herkenden woonde ... samen / woonden ... samen

23.

44B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

woonde / werkte hoorde solliciteerde belde wilde reageerde verdiende leerde / ontmoette

44C. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19.

begon begreep besloot bood bleef brak bracht dacht deed droeg dronk at ging gaf had hielp hield koos keek

begonnen begrepen besloten boden bleven braken brachten dachten deden droegen dronken aten gingen gaven hadden hielpen hielden kozen keken

20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46.

kwam kocht kreeg liet las lag liep nam ontving reed schreef sliep sprak stond trok vergat verloor vond vloog vroeg wist werd zag zei was zat zocht

kwamen kochten kregen lieten lazen lagen liepen namen ontvingen reden schreven sliepen spraken stonden trokken vergaten verloren vonden vlogen vroegen wisten werden zagen zeiden waren zaten zochten

44D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

begon was begreep besloot bood ... aan ging ... uit bracht ... door bleef ... thuis las keek tv zaten

44E. 1. 2. 3. 4.

woonde werkte had was

3. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.

Toen ik /mijn maakte verdiende manager zag, liep hij zijn woonden hadden besloten kostte sprak vond / beheerste zou / wilde begon dacht / ontdekte / afhing

44F. Dialogue 1 1. 2. 3. 4. 5. 6.

heette was ging werd dacht wist

Dialogue 2 1. 2. 3. 4.

zat / wilde / kwam zag / fietste ... door / reed / kon Was kwam ... aan

44G. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

tenniste / tennis las / lees danste / dans leerde / leer luisterde / luister deed / (student’s personal preference)

44H. 1. 2.

Toen ik de secretaresse zag, was zij koffie aan het halen. Toen ik Tims kamer binnenliep, zat hij achter zijn bureau zijn lunch te eten.

3. 4. 5. 6. 7.

Mijn grootouders Toen ik mijn manager met wie zag,ikliep toen hijeen zijnsterke secretaresse te zoeken. Toen ik Tim en zijn collega’s zag, stonden zij in de koffiehoek koffie te drinken. Toen wij de vergaderzaal binnenkwamen, waren zij hun volgende project aan het bespreken. Toen zij ons zagen, stonden wij voor het raam naar het ongeluk te kijken. Toen ik jou zag, liep jij in de gang met een knappe man te praten.

45A. 1. 2. 3. 4. 5.

Wij hadden toen veel vrienden die uit het buitenland kwamen. Zij zochten toen een woning in de binnenstad van Amsterdam die niet te duur was. Zij werkte toen in een team dat voor een groot deel uit expats bestond. Tim werkte toen op het hoofdkantoor van BME dat tegenover Station Amsterdam Amstel zat. Ik moest toen een rapport schrijven dat vóór vrijdag klaar moest zijn.

45B. 1. 2. 3. 4. 5.

De kamer die ik toen met drie andere collega’s deelde, was erg klein. Het verslag dat hij toen aan mij liet zien, zat vol fouten. De cursus Nederlands die ik toen volgde,vond ik erg goed. Het café dat toen onder mijn appartement zat, gaf heel veel geluidsoverlast.. De formulieren die ik elk jaar voor mijn verblijfsvergunning moest invullen, waren lang en ingewikkeld.

45C. 1. 2.

De manager voor wie ik toen werkte, was erg sympathiek. Mijn vriend met wie ik toen 5 jaar samenwoonde, kwam uit Italië.

3. 11. 4. 5.

Hoewel Mijn grootouders wij er de hele met wie dag ik mee toen bezig eenwaren, sterke band had, woonden in Australië. De mensen naast wie ik toen woonde, kwamen uit Marokko. Hun manager voor wie zij toen veel respect hadden, had een functie met veel verantwoordelijkheden.

45D. 1. 2. 3. 4. 5.

De televisieprogramma’s waarnaar mijn vriendin toen (altijd) keek, waren erg saai. De formulieren waarmee ik toen een verblijfsvergunning moest aanvragen, waren erg ingewikkeld. Het examen waarop ik me toen voorbereidde, was erg belangrijk. Het boek waarmee ik toen bezig was, heette ‘Het meisje met de parel’ van Tracey Chevalier. Die fiets waarmee ik toen altijd naar mijn werk fietste, had ik eigenlijk van een vriend geleend.

46A. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

7. 8. 9. 10.

Terwijl Chantal ’s ochtends koffie zette, douchte ik. Terwijl wij allemaal heel hard werkten, was onze manager op vakantie. Terwijl ik mijn huiswerk maakte, keek ik televisie. Omdat mijn collega’s heel hard aan het praten waren, kon ik me niet concentreren. Terwijl de leraar de oefening uitlegde, maakten de studenten aantekeningen. Aangezien hij Het Imperfectum van de meest gebruikte onregelmatige werkwoorden niet kende, hielp zijn vriend hem met zijn huiswerk. Nadat zij thuiskwamen, kleedden zij zich om en gingen zij uit eten. Zodra ik haar zag, wist ik dat er iets aan de hand was. Aangezien drie collega’s ziek waren, was er weinig kans dat zij het werk zouden afkrijgen. Er waren twee goede films op televisie, dus moest ik kiezen welke ik wilde zien.

11.

Hoewel wij er de hele dag mee bezig waren, lukte het ons niet om het rapport af te krijgen. Voordat hij naar huis fietste, pleegde hij een paar telefoontjes.

12.

46B. According to student’s personal situation. 47A. 1.

a) b)

FOUT GOED

2.

a) b)

FOUT GOED

3.

a) b)

GOED FOUT

4.

a) b)

FOUT GOED

5.

a) b)

GOED FOUT

6.

a) b)

GOED FOUT

7.

a) b)

FOUT GOED

8.

a) b)

FOUT GOED

9.

a) b)

GOED FOUT

10.

a) b)

FOUT GOED

11.

a) b)

FOUT GOED

12.

a) b)

FOUT GOED

10. 13. 14.

a) b)

Tot dan toe was die computer de meest geavanceerde computer GOED die ik ooit had FOUT

a) b)

GOED FOUT

48A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

Zij hadden geen honger want zij hadden al gegeten. De man naast mij in het vliegtuig was heel zenuwachtig want hij had nooit eerder gevlogen. Ik was heel erg moe want ik had niet goed geslapen. Ik vond de les niet zo gemakkelijk omdat ik me niet goed had voorbereid. Zij zag er heel bruin uit. Zij was namelijk net van vakantie teruggekomen. Ik kon mijn manager niet vinden. Volgens zijn secretaresse was hij al naar huis gegaan. Mijn collega wilde mijn laptop lenen want hij had zijn laptop thuis laten liggen. Hij had de trein gemist omdat hij te laat op het station was gekomen.

48B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Tot dan toe was dat de lekkerste appeltaart die ik ooit had gegeten. Tot dan toe was dat het spannendste boek dat ik ooit had gelezen. Tot dan toe waren dat de hoogste gebouwen die ik ooit had gezien. Tot dan toe was dat de slechtste koffie die ik ooit had geproefd. Tot dan toe was dat de verschrikkelijkste muziek die ik ooit had gehoord. Tot dan toe was dat het overzichtelijkste verslag dat ik ooit had geschreven. Tot dan toe was dat de leukste vakantie die ik ooit had gehad. Tot dan toe was dat het duurste cadeau dat ik ooit had gekregen. Tot dan toe was het Chinees de moeilijkste taal die ik ooit had geleerd.

10. 11. 12. 13. 14. 15.

Tot dan toe was die computer de meest geavanceerde computer die ik ooit had gebruikt. Tot dan toe was dat het mooiste huis waarin ik ooit had gewoond. Tot dan toe was hij de slimste collega met wie ik ooit had samengewerkt. Tot dan toe was hij de knapste man die ik ooit was tegengekomen. Tot dan toe was zij de meeste interessante vrouw met wie ik ooit had gesproken. Tot dan toe was de hogesnelheidstrein (TGV) van Amsterdam naar Parijs de snelste trein waarin ik ooit had gereisd.

48C. 1. 2. 3. 4. 5.

Dat had je me eerder moeten vertellen! Zoiets had ik nooit durven zeggen! Hij had het rapport misschien op tijd kunnen afkrijgen als hij mij om hulp had gevraagd! Dat had je eerst met je manager moeten bespreken! Je had mee gemogen als jij dat had gewild.

48D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

49A.

Had ik maar niet zoveel chocola gegeten! Had ik maar niet zoveel wijn gedronken! Had je mij maar gebeld! Had je mij maar gevraagd! Had ik hem maar drie maanden eerder ontmoet. Had je ze maar uitgenodigd! Hadden we maar één trein eerder genomen! Had je me maar gewaarschuwd! Hadden we Tim en Chantal maar meegevraagd! Was ik maar op tijd aangekomen! Was ik maar eerder met deze cursus begonnen! Was ik maar met een andere luchtvaartmaatschappij gevlogen! Had ik maar meer tijd aan mijn huiswerk besteed!

5. Als de bank ons geen hypotheek verstrekte, Answers are suggestions only. Student’s answers should follow the same structure as indicated below. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.

Als het dit weekend mooi weer is, dan ga ik naar het strand. Als ik vanavond niet te moe ben, dan ga ik fitnessen. Als mijn contract niet wordt verlengd, dan ga ik naar een andere baan in een ander land solliciteren. Als ik bij mijn huidige werkgever wegga, dan solliciteer ik naar een functie bij een van mijn grootste klanten. Als de bank ons geen hypotheek verstrekt, dan kunnen wij geen huis kopen. Als ik aan mijn Nederlands blijf werken, dan zal ik het over 6 maanden vloeiend kunnen spreken. Als mijn vriend/vriendin mij vanavond niet kan ophalen, dan moet ik in de regen naar huis fietsen. Als de vergadering niet uitloopt, dan kan ik eerder naar huis gaan. Als ik tijd heb, dan maak ik eerst mijn werk af voordat ik naar huis ga. Als ik hem vóór 5 uur niet kan bereiken, dan probeer ik het morgen vroeg nog een keer. Als ik het met mijn vriend(in) uitmaak, dan ga ik naar Canada terug. Als ik € 1 miljoen win, dan koop ik een mooi huis in het centrum van Amsterdam.

49B. Answers are suggestions only. Student’s answers should follow the same structure as indicated below. 1. 2. 3. 4.

Als het dit weekend mooi weer was, dan zou ik naar het strand gaan. Als ik vanavond niet te moe was, dan zou ik gaan fitnessen. Als mijn contract niet werd verlengd, dan zou ik naar een andere baan in een ander land solliciteren. Als ik bij mijn huidige werkgever wegging, dan zou ik naar een functie bij een van mijn grootste klanten solliciteren.

5. 10. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.

Als de ik hem bankvóór ons geen 5 uurhypotheek niet had kunnen verstrekte, dan zouden wij geen huis kunnen kopen. Als ik aan mijn Nederlands bleef werken, dan zou ik het over 6 maanden vloeiend kunnen spreken. Als mijn vriend/vriendin mij vanavond niet kon ophalen, dan zou ik in de regen naar huis moeten fietsen. Als de vergadering niet uitliep, dan zou ik eerder naar huis kunnen gaan. Als ik tijd had, dan zou ik eerst mijn werk afmaken voordat ik naar huis ging. Als ik hem vóór 5 uur niet kon bereiken, dan zou ik het morgen vroeg nog een keer proberen. Als ik het met mijn vriend(in) uitmaakte, dan zou ik naar Canada teruggaan. Als ik € 1 miljoen won, dan zou ik een mooi huis in het centrum van Amsterdam kopen.

49C. Answers are suggestions only. Student’s answers should follow the same structure as indicated below. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Als het dit weekend mooi weer was geweest, dan was ik naar het strand gegaan. Als ik vanavond niet te moe was geweest, dan was ik gaan fitnessen. Als mijn contract niet was verlengd, dan had ik naar een andere baan in een ander land gesolliciteerd. Als ik bij mijn huidige werkgever was weggegaan, dan had ik naar een functie bij een van mijn grootste klanten gesolliciteerd. Als de bank ons geen hypotheek had verstrekt, dan hadden wij geen huis kunnen kopen. Als ik aan mijn Nederlands was blijven werken, dan had ik het over 6 maanden vloeiend kunnen spreken. Als mijn vriend/vriendin mij vanavond niet had kunnen ophalen, dan had ik in de regen naar huis moeten fietsen. Als de vergadering niet was uitgelopen, dan had ik eerder naar huis kunnen gaan. Als ik tijd had gehad, dan had ik eerst mijn werk afgemaakt voordat ik naar huis was gegaan.

10. 5. 11. 12.

Als ik jou hemwas, vóórzou 5 uur ik een nietpaar had dagen kunnenin het bereiken, in noorden, dan hethad oosten, ik hetinmorgen het zuiden vroeg en nog in een westen het keer geprobeerd. van (land) doorbrengen. Zo Als ik het met mijn vriend(in) had uitgemaakt, dan was ik naar Canada teruggegaan. Als ik € 1 miljoen had gewonnen, dan had ik een mooi huis in het centrum van Amsterdam gekocht.

50A. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

Zou u mij kunnen helpen? Zou ik mogen bestellen? Zou u mij kunnen zeggen waar de dichtstbijzijnde geldautomaat zit? Zou ik u wat mogen vragen? Zou u hem een boodschap kunnen doorgeven? Zou ik eventjes uw mobiele telefoon mogen gebruiken?

50B. Answers are suggestions only. 1. 2. 3. 4. 5.

Als ik moest verhuizen, dan zou ik naar het platteland verhuizen. Als ik niet meer hoefde te werken, dan zou ik veel reizen. Als ik een totaal ander beroep moest kiezen, dan zou ik X willen worden? Als ik een andere voornaam moest kiezen, dan zou ik ‘Alexander’ willen heten. Als ik een andere taal moest leren, dan zou ik Japans leren?

50C. 1. 2. 3. 4.

Als ik jou was, zou ik naar de tandarts gaan. Als ik jou was, zou ik naar het politiebureau gaan om aangifte te doen. Als ik jou was, zou ik met de buren gaan praten. Als ik jou was, zou ik naar de huisarts gaan.

5.

Als ik jou was, zou ik een paar dagen in het noorden, in het oosten, in het zuiden en in het westen van (land) doorbrengen. Zo krijg je een goede indruk van de diversiteit van mijn land.

50D. 1. 2. 3. 4. 5.

Zou de supermarkt nog open zijn? Zouden zij al thuis zijn? Zou zij ziek zijn? Zou de batterij op zijn? Zou zij een Delfts Blauw bord mooi vinden?

50E. 1. 2. 3. 4.

Jij zou toch alles regelen? Jij zou het restaurant toch bellen? Jij zou mij toch terugbellen? Jij zou alles toch uitzoeken?

51A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

Ons kantoor wordt dagelijks schoongemaakt. Er wordt in de meeste landen gevoetbald. Glas wordt van water en zand gemaakt. De meeste auto–ongelukken worden door ongeduldig rijgedrag veroorzaakt. De parkeergarage wordt om 23.30 uur gesloten. Nee, alcohol wordt niet aan minderjarigen verkocht. Bij slecht weer wordt het openluchtconcert geannuleerd. Op verjaardagen in Nederland wordt ‘Lang zal hij/zij leven’ gezongen.

51B. 1. 2. 3.

De telefoon is in 1857 door de Italiaan Antonio Meucci uitgevonden. De telefoon is in 1876 door de Schot Alexander Graham Bell gepatenteerd. Australië is in 1606 door de Nederlander Willem Janszoon ontdekt.

4. 5. 6. 7. 8. 9.

Een magnetron Australië is in 1788 is een door keukenapparaat de Engelsen waar gekoloniseerd. Het eerste kleurentelevisieprogramma is in 1953 door de Amerikanen uitgezonden. De meeste grachtenpanden in Amsterdam zijn in de zeventiende eeuw gebouwd. Zuid–Amerika is in 1498 door de Italiaan Christoffel Columbus ontdekt. De naam van de Europese Gemeenschap is in 1992 veranderd in Europese Unie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is Nederland op 5 mei 1945 van de Nazi’s bevrijd.

51C. 1. 2. 3. 4. 5.

werd ... gerepareerd werd ... verklaard werd ... geschreven werd ... gedaan werd ... grootgebracht werd ... ontregeld werd ... geadviseerd

51D. 1. 2. 3. 4. 5.

Een afwasmachine is een huishoudelijk artikel waarin de afwas (= de vaat) wordt gedaan. Een wasdroger is een huishoudelijk artikel waarin de was wordt gedroogd. Een stofzuiger is een huishoudelijk artikel waarmee de vloer wordt schoongemaakt. Een magnetron is een keukenapparaat waarin eten wordt klaargemaakt of opgewarmd. Een fornuis is een toestel waarop eten wordt klaargemaakt.

51E. 1. 2. 3.

Een afwasmachine is een huishoudelijk artikel waar de afwas in wordt gedaan. Een wasdroger is een huishoudelijk artikel waar de was in wordt gedroogd. Een stofzuiger is een huishoudelijk artikel waar de vloer mee wordt schoongemaakt.

4. 5.

Een magnetron is een keukenapparaat waar eten in wordt klaargemaakt of opgewarmd. Een fornuis is een toestel waar eten op wordt klaargemaakt.

51F. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

... moet worden gemaakt ... kan mijn auto niet worden gerepareerd ... moet hij elk jaar worden gekeurd ... wil ik naar een ander kantoor worden overgeplaatst ... zal mijn boeking automatisch worden geannuleerd ... zouden zij moeten worden verboden ... moeten regelmatig worden geoefend anders zullen zij nooit goed worden geleerd

52A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

G D F H C A E B

52B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

E D F H A G C B

52C. 1. 2. 3. 4.

D F C H

3. 5. 6. 7. 8. 9.

Een manager moet ervoor zorgen dat alle B I G A E

52D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

D B E G I A H C F

52E. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Ik ben er trots op dat ik deze cursus heb volgehouden. Het ziet ernaar uit dat wij de deadline niet gaan halen. Ik zie ertegen op om volgende maand te verhuizen. Ik heb er geen zin in om vanavond uit te gaan. Ik kijk ernaar uit om met Kerst naar huis te gaan. Ik denk erover na om een paar jaar in Australië te gaan werken. Ik reken erop dat jullie op tijd komen. Ik ben er niet aan gewend om zo hard te werken. Ik heb er geen moeite mee om af en toe in het weekend te werken.

52F. 1. 2.

Ik word er gek van wanneer mensen mij nietszeggende e-mails sturen. Ik houd er niet van als collega’s mij vragen stellen over mijn privé–leven.

3.

Een manager moet ervoor zorgen dat alle nodige controles op tijd worden uitgevoerd. Ik ben er niet aan toegekomen om al het huiswerk te maken. Ik wil er wel mee doorgaan maar ik weet niet of ik er de komende maanden tijd voor zal hebben. Ik ben ervan overtuigd dat de enige manier om een vreemde taal goed te leren, is door veel te oefenen. Ik had er nooit aan gedacht om het zo te doen. Een manager is ervoor verantwoordelijk dat zijn teamleden de nodige werkzaamheden correct uitvoeren. Ik heb er een hekel aan als mensen een sigaret opsteken terwijl ik nog zit te eten.

4. 5. 6. 7. 8. 9.

53A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

deze dit deze dit deze dit deze dit

die dat die dat die dat die dat

53B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

mijn haar onze ons hun uw zijn jullie

53C. 1. 2. 3. 4. 5.

van mij van hem van hun van haar van u

Tims Maiks Elly’s Pauls Marco’s Elise’s Rons José’s

6. 7. 8.

van ons van jou van jullie

53D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

die van mij die van hun dat van hem dat van jou die van haar die van ons dat van jou

53E. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

de jouwe het jouwe de hare de mijne het hunne de onze het mijne het jouwe

54A. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

B A A B A B

54B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 54C.

B B A A A A

1. 2. 3. 4. 5. 6.

A B A B B B

54D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.

mag / kan kun moet mogen hoef mag kunnen / moet Mocht kunnen / moet hoeven mag hoeft Mag wil moet / hoeft kan moet hoef / moet mag moeten / hoeven

55A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Het regent. Het tocht. Het hagelt. Het motregent. Het onweert. Het sneeuwt. Het vriest. Het giet. Het dooit.

55B. 1. 2. 3.

het spijt me. Het bevalt haar. Het valt ons mee.

4. 5. 6. 7. 8.

Het ligt hem. Het valt ze/ hen zwaar. Het maakt hem niet uit. het valt me tegen. het lukt haar niet.

55C. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Het lukte me. Het verbaasde me. Het beviel me. Het speet me. Het lag me. Het maakte me niet uit. Het viel me mee. Het viel me zwaar. Het viel me tegen. Het overkwam me.

56A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

H I E A F C D G B

56B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Ik vind het niet erg. Ik heb het heel erg leuk gehad. Ik heb het koud. Ik ben het met hem eens. Waar heb je het over? Mijn mobiele telefoon doet het niet meer. Ik heb het momenteel heel druk op mijn werk. Ik heb het warm. Ik heb het enorm naar mijn zin.

57A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Marijke zei dat ze heel moe was. Zij zei dat ze het de laatste tijd heel druk had. Ook zei ze dat ze haar werk niet erg leuk vond. Toen vertelde ze dat ze in het weekend moest overwerken. Daarna vertelde zij ook dat ze op vakantie wilde maar het mocht niet van haar manager. Zij vertelde dat ze geen zin had om naar het kerstgala te gaan. Vervolgens zei ze dat haar manager al twee weken ziek was. Ook zei ze dat ze haar secretaresse sinds de dag daarvóór niet meer had gezien. Tot slot zei zij dat ze van plan was om zich de volgende dag ziek te melden.

57B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Ron vroeg hoe het met me ging. Hij wilde weten waar ik momenteel werkte. Hij vroeg of ik een vriendin had. Hij wilde weten of wij samenwoonden. Hij vroeg hoelang wij hier al woonden. Hij vroeg of ik het leuk vond om weer in Canada te zijn. Hij vroeg of wij plannen hadden om terug te gaan. Hij zei dat ik jou de groeten moest doen. Hij zei ook dat hij zal opzoeken de volgende keer dat hij in Nederland was.

58A. 1. 2. 3. 4. 5.

draadloos werkloos energieloos pijnloos dakloos

58B. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

onmogelijk onvriendelijk onzakelijk onduidelijk onhandig onwaarschijnlijk

58C. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

onleesbaar onhaalbaar onverstaanbaar onvoorspelbaar onbetaalbaar onweerstaanbaar onbereikbaar ondenkbaar

58D. 1. 2. 3. 4.

onvergetelijk onaantrekkelijk onbegrijpelijk onvermijdelijk

58E. 1. 2. 3. 4.

ongeschikt onervaren ongepast onverantwoord

58F. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

belangrijk grappig persoonlijk gevaarlijk redelijk regelmatig toegankelijk voordelig gunstig zakelijk

11. 12.

interessant geestig

59A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43.

achterhoofd beest bel blut bod boeg bomen / bos brand dag draad druk / ketel eind / Latijn graag hak / tak hand hand hoofd hoofd hoogte kam kat / boom vliegen / klap knie knoop knop spijker / kop kwartje liedje lijf lijf loodjes mosterd / maaltijd moeite mond / tanden blad / mond mouw aap / mouw mug / olifant nut oefening pas pet prijs

44. 45. 46. 47. 48. 49.

puntjes rood rug storm / glas voeten zin

61A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

van dienst doorverbinden ogenblikje / bezet Graag met in verband met / verzetten agenda lukken helaas afspreken genoteerd bedankt Geen dank

61B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

Met Wat leuk zin / iets leuks plannen niet zoveel / lijkt Ogenblikje. reserveren Ken gek op Redden afspreken gezellig Tot straks

64A.

 To ... HYPERLINK "mailto:[email protected]" [email protected]; HYPERLINK "mailto:[email protected]" [email protected]; [email protected]

 CC ... Subject Attachement(s)

Functioneringsbeoordelingen Functioneringsbeoordelingsformulier

Beste geadresseerden, Omdat jullie nog niet zo lang bij BME werken, wil ik jullie hiermee het e.e.a. uitleggen m.b.t. de jaarlijkse functioneringsbeoordelingen die ons voor de deur staat. Aan het begin van elk jaar voeren wij voor elke werknemer een functioneringsbeoordeling uit. De functioneringsbeoordeling is een overzicht van jouw professionele doelstellingen en de te nemen actie(s) om deze doelstellingen te realiseren. Na afloop van een project is het de bedoeling dat jij je eigen functioneren beoordeelt a.h.v. een cijfer van 1 (onvoldoende) t/m 5 (uitstekend). In overleg met jouw coach wordt de door jou ingevulde beoordeling eventueel bijgesteld. Vervolgens gaat deze conceptbeoordeling ter goedkeuring naar een directielid. Bijgevoegd een functioneringsbeoordelingsformulier dat jullie uiterlijk vóór 31 januari moeten invullen. Zodra het formulier is ingevuld, graag een afspraak met je coach maken om jouw eigen beoordeling te bespreken. Mocht je nog vragen hebben, dan hoor ik graag van je. Alvast bedankt, Remco van der Veen Manager Afd. BTW

64B.

 To ...  CC ...

[email protected]

Subject

Afspraak om functioneringsbeoordeling te bespreken Functioneringsbeoordeling Tim van den Oort

Attachement(s)

Marco, Volgens verzoek van mijn manager, Remco, heb ik mijn functioneringsbeoordeling ingevuld (zie bijvoegsel) en nu wil ik graag een afspraak met je maken om deze te bespreken. Ik heb heel erg mijn best gedaan om het formulier in het Nederlands in te vullen, maar waar nodig heb ik mijn opmerkingen in het Engels geschreven. Ik ga ervan uit dat een uur voldoende zal zijn om alle punten door te nemen. Wat mijn beschikbaarheid betreft, kan ik de aankomende weken alleen ’s ochtends van 8.30 uur t/m 9.00 uur of ’s middags v.a. 17.30 uur. Graag hoor ik van je. Met vriendelijke groet, Tim

65B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

verzoek vraag op mijn kantoor graag te betalen bedrag aankomst als moet meteen officiële papieren betreffend ook volgens

65D. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

laat weten vervullen geschikt zijn moet ingeleverd stuur voor officiële verklaring

65F. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

krijgt een paar opsturen bellen bij de hand P.S.

65G. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

GOED FOUT GOED FOUT FOUT GOED FOUT FOUT

65I. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

maakt het mogelijk contract bedrijf belooft akkoord gaat met hebt gekregen kopen al nog moet betalen aan het begin als

12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21.

versie 2 - aug 2008

inclusief en ook veranderen voorwaarden bijgewerkt van toepassing positief bedrag geld eisen voor uw gebruik door te laten zien