Alleen maar winnaars Defensiesamenwerking tussen Rusland en Wit-Rusland Sico van der Meer
Al jarenlang praten Rusland en Wit-Rusland over het vormen van een unie. Vooral WitRusland, ook wel ‘de laatste dictatuur in Europa’ genoemd, hoopt op een dergelijke terugkeer naar de tijden van de Sovjet-Unie. Toch wordt de wens tot unievorming voornamelijk met de mond beleden. Op politiek en economisch niveau is er van samenwerking nog nauwelijks sprake. Alleen op defensiegebied valt vergaande samenwerking waar te nemen – de militairen lopen kennelijk harder dan hun politieke bazen. Opvallend genoeg lijkt het alsof deze defensiesamenwerking uitsluitend winnaars kent. Niet alleen Rusland en Wit-Rusland hebben er voordeel bij, maar zelfs voor de internationale gemeenschap in haar geheel is er winst: ‘pariastaat’ WitRusland zal onder Russische hoede niet snel afglijden naar de statuur van ‘schurkenstaat’. Min of meer met tegenzin werd Wit-Rusland in 1991 onafhankelijk. Nooit eerder in de geschiedenis had het land volwaardige onafhankelijkheid gekend, en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie werd door de meerderheid van de bevolking betreurd. Na de eerste aarzelende stappen in het post-sovjettijdperk, koos het land in 1994 Alexander Loekasjenko tot president. Onder zijn dictatoriale regime keerde Wit-Rusland weer terug naar het sovjettijdperk – maar dan zonder de overige sovjetrepublieken. Het land is tegenwoordig een enorm openluchtmuseum waarin de tijd twintig jaar lijkt te hebben stilgestaan.1 President Loekasjenko heeft zich vanaf zijn aantreden voorstander getoond van een herstel van de voormalige Sovjet-Unie. Als eerste stap daarvoor ziet hij de vorming van een unie tussen Rusland en Wit-Rusland. De voordelen daarvan lijken, van hem uit gezien, duidelijk: de ineengestorte economie van Wit-Rusland zou zeer gebaat zijn bij aansluiting bij Rusland en voor Loekasjenko zelf valt er veel meer macht te verwerven – de dictator schijnt (in eerste instantie) te opteren voor de functie van vice-president van de Russisch/Wit-Russische Unie. Geen daden maar woorden Rusland heeft nooit echt afwijzend gestaan tegenover de avances van kleine buur WitRusland. Onder president Jeltsin werden daadwerkelijk verdragen gesloten die op termijn een totstandkoming van de unie mogelijk zouden moeten maken. Zijn opvolger Poetin heeft zich weliswaar minder enthousiast opgesteld, maar ook hij belijdt met de mond steun aan de vorming van een Russisch/Wit-Russische unie. Poetin ziet maar al te goed dat het verarmde Wit-Rusland economisch gezien een gigantisch blok aan zijn been zou worden, om nog maar te zwijgen van de machtshonger die Loekasjenko ten toon spreidt. Loekasjenko is na het aantreden van Poetin ook iets minder enthousiast geworden, waarschijnlijk doordat hij zijn kansen zag afnemen om de machtigste man van de unie te worden.2 Officieel blijft de toekomstige vorming van de unie echter op de politieke agenda staan, ondanks de wat afgenomen dadendrang bij de beide presidenten. Onder delen van de bevolking – in Rusland vooral bij de communisten en nationalisten en in Wit-Rusland bij vrijwel iedereen – heerst namelijk nog wel enthousiasme over de vorming van de unie. In de loop der jaren zijn al wel enkele gezamenlijke politieke instituties opgericht. Vooral de oprichting van een apart uniebestuur, in 1999, leek op het oog spectaculair. Dit uniebestuur – in feite meer een soort Russisch/Wit-Russisch overlegorgaan – werd gemodelleerd naar het voorbeeld van de Sovjet-Unie, met een Parlementaire Vergadering, een Opperste Raad en een Uitvoerend Comité. In de praktijk zijn deze bestuursorganen echter lege hulzen gebleven. Niet alleen hebben ze nauwelijks financiële middelen tot hun beschikking, maar 1
bovenal ontbreekt het ze aan taken en verantwoordelijkheden. Het uniebestuur heeft sinds de oprichting dan ook nooit daadwerkelijk gefunctioneerd. Vrijwel alle contacten vonden plaats op nationaal regeringsniveau, en aan Wit-Russische zijde dan vooral via de president. Op economisch terrein is er eveneens nauwere samenwerking betracht, maar ook hier bleef het veelal bij mooie woorden en viel de dadendrang tegen. Er zijn weliswaar een aantal verdragen gesloten om grensoverschrijdende handel te vergemakkelijken, maar echt fundamentele beslissingen, zoals de vorming van een monetaire unie, zijn nog niet genomen. Russische bases Waar de politici zijn blijven steken in het uitdragen van mooie woorden over de Russisch/WitRussische samenwerking, zijn er op militair gebied wel concrete stappen genomen. Een reden hiervoor is ongetwijfeld dat dit het enige beleidsveld is waarbij er voor de Russen wat te halen valt in Wit-Rusland. De meest concrete ontwikkeling betreft het openstellen van het Wit-Russische grondgebied voor de Russische krijgsmacht. Direct na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie leek dat geen vanzelfsprekendheid, want in de Wit-Russische militaire doctrine van 1992 werd nog gesproken over ‘volledige neutraliteit’ van het land. Na het aantreden van president Loekasjenko in 1994 werd echter afscheid genomen van deze strikt neutrale opstelling – dat de militaire doctrine pas in 2002 werd gewijzigd, was daarbij van geen enkel belang.3 Momenteel hebben de Russen verschillende militaire bases in Wit-Rusland in gebruik, waaronder strategisch zeer belangrijke. In Gantsevitsji (bij de stad Baranovitsji) hebben de Russen bijvoorbeeld een radarstation opgericht voor hun waarschuwingssysteem tegen inkomende raketten. De oprichting van deze radarbasis, na een overeenkomst met WitRusland in 1995, kwam de Russen bijzonder gelegen, omdat er gaten begonnen te vallen in hun raketwaarschuwingssysteem. Eerst al doordat de Russen, na mislukte onderhandelingen, hun radarstation in Letland hadden moeten ontmantelen, en vervolgens omdat het satellietennetwerk van het waarschuwingssysteem steeds verder begon af te takelen – door geldgebrek kan daar niet meer in geïnvesteerd worden.4 Een grondstation is goedkoper dan een nieuwe satelliet, en kan net zo effectief zijn wanneer het op de juiste plaats staat. Wit-Rusland is zo’n plaats. Vanaf het radarstation in Gantsevitsji kan momenteel de lancering van ieder projectiel in Europa worden waargenomen. Een andere zeer belangrijke basis voor de Russen ligt bij Vileyka. Dit betreft een lage-frequentie-radiostation dat wordt gebruikt als commando- en controlecentrum voor (nucleaire) onderzeeboten. Gezamenlijk commando De defensiesamenwerking tussen Minsk en Moskou gaat echter verder dan het simpele openstellen van het Wit-Russische grondgebied voor Russische militairen. De strijdkrachten van beide landen werken bijzonder nauw samen, zelfs zover dat ze in oorlogsomstandigheden onder één commando zullen vallen. In theorie zijn beide krijgsmachten min of meer geïntegreerd, in de praktijk valt dat echter ook wel weer mee. De meest vergaande samenwerking is die tussen de grensbewakingstroepen van Rusland en Wit-Rusland. Sinds 1995 worden gezamenlijke patrouilles uitgevoerd, niet alleen langs de gezamenlijke grens, maar ook langs de Wit-Russische grenzen met Polen, Litouwen en Letland. Waarnemers menen dat de grenstroepen formeel onder een gezamenlijk Russisch/Wit-Russisch commando vallen, maar dat het er in de praktijk op neerkomt dat Rusland de lakens uitdeelt bij de Wit-Russische grensbewaking.5
2
Op meer abstract niveau, maar desondanks zeker revolutionair, is de vorming van een gezamenlijke ‘regionale militaire coalitie’. In 1999 werd een overeenkomst gesloten tussen de Russische minister van Defensie Sergejev en zijn Wit-Russische collega Tsjoemakov, waarin werd afgesproken om te komen tot ‘de oprichting van een regionale militaire coalitie in westelijke richting.’6 Concreet betekent de overeenkomst dat, wanneer er wat voor aanval dan ook zou plaatsvinden op Wit-Rusland en/of de westgrens van Rusland, de strijdkrachten van beide landen onder één bevel komen te staan en volledig geïntegreerd zullen opereren. In de praktijk betekent dit eigenlijk alleen maar dat er een gezamenlijk commandocentrum is opgericht, dat pas daadwerkelijk in gebruik wordt genomen ‘als dat nodig mocht zijn’. Deze overeenkomst werd niet voor niets gesloten in 1999: het was het jaar van de in beide landen verfoeide NAVO-acties in Kosovo en van de naderende oostelijke uitbreiding van de NAVO. Na de ondertekening van de overeenkomst verkondigden beide ministers echter dat ze geen aanval van wie dan ook verwachtten, maar dat tot de samenwerking was besloten voor het geval er toch ooit zo’n dreiging zou ontstaan. Opvallend is de grootte van de ‘regionale coalitie’: hoewel er geen officiële cijfers zijn vrijgegeven, werd gesuggereerd dat het om een troepenmacht van circa 300.000 manschappen zou gaan. Aangezien de Wit-Russische krijgsmacht uit ongeveer 80.000 militairen bestaat, zou dit betekenen dat de groep voornamelijk uit Russische troepen uit de westelijke provincies zou bestaan, aangevuld met de totale Wit-Russische krijgsmacht. De getalsmatige verhouding tussen beide bijdragen duidt er op dat, net als bij de grensbewaking, Rusland het volledig voor het zeggen zou krijgen in deze coalitie. Benadrukt moet echter worden dat deze coalitievorming voorlopig theoretisch is: hoewel er op veel terreinen, zoals technische afstemming en militair onderwijs, al wel vergaande samenwerking bestaat, blijven beide krijgsmachten formeel geheel afzonderlijk en alleen op hun eigen grondgebied actief. De samensmelting krijgt pas gestalte in geval van een aanval op Russisch of Wit-Russisch grondgebied.7 Strijd om de defensie-industrie Een hoofdstuk apart in de defensiesamenwerking betreft de Wit-Russische defensieindustrie. Op dit gebied is de samenwerking niet zonder problemen tot stand gekomen. WitRusland beschikt over een zeer geavanceerde defensie-industrie, een erfenis van voor de onafhankelijkheid. In de tijden van de Sovjet-Unie, was in Wit-Rusland de specialistische industrie voor defensie-elektronica gevestigd. De hightech-halffabrikaten werden naar Rusland gebracht om daar in de diverse soorten wapentuig te worden gemonteerd. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, zagen de Russen tot hun schrik dat hun strategische defensie-industrie deels van een ander land afhankelijk werd. Dat was op zich nog niet zo erg, want Wit-Rusland bleef gewoon doorleveren alsof er niets veranderd was. Vervelender was de concurrentie die ontstond. De Wit-Russische defensie-industrie, nog altijd grotendeels in handen van de staat of in een enkel geval van nauw met de staat verbonden zakenlieden, begon in de jaren negentig ook gretig naar andere landen te exporteren. Daarbij werden regelmatig orders, lees: harde valuta, weggekaapt voor de neus van de Russen. De Wit-Russische defensie-industrie won vooral klanten door de bijzonder lage productiekosten (met name door de goedkope arbeidskrachten) voor de geavanceerde technologie die geleverd werd. Maar er zijn ook gevallen bekend waarin Wit-Rusland in andere GOS-staten, inclusief Rusland, defensiematerieel opkocht tegen de binnen het GOS afgesproken kortingen, en dat vervolgens – tegen diezelfde afspraken in – doorverkocht aan andere landen. Door dan met een vrij beperkte winstmarge genoegen te nemen, bleven de Wit-Russen toch nog goedkoper aanbieden dan de officiële Russische prijzen voor export naar niet-GOS-staten.8 Dat Wit-Rusland ook defensiematerieel aan de Verenigde Staten leverde, heeft in Rusland ook geen warm onthaal gekregen – veel potentiële andere kopers konden het niet waarderen dat de Amerikanen nu alle details van het aan te schaffen wapentuig konden onderzoeken.
3
Het wapenexportbeleid van Wit-Rusland heeft kortom veel wrevel gewekt bij de Russen. Vooral in de tweede helft van de jaren negentig zijn daarom diverse pogingen ondernomen om Wit-Russische defensiebedrijven in Russische handen te krijgen. Tevergeefs in eerste instantie, omdat de bedrijven grotendeels staatseigendom waren en vrijwel alle winsten naar het Presidentiële Fonds vloeiden – president Loekasjenko had dus alle reden om zich tegen Russische invloed op ‘zijn’ defensie-industrie te verzetten. In de presidentiële belangen zat echter ook een paradox: er vloeide zoveel van de winst naar de president, dat er voor de industrie te weinig overbleef om te investeren. Om te overleven konden de bedrijven daarom niet anders dan buitenlandse investeerders aantrekken. In 2000 moest Loekasjenko onder Russische druk overstag gaan en werd een overeenkomst gesloten: voortaan was het voor Russische bedrijven toegestaan om belangen te nemen in de Wit-Russische defensieindustrie. De belangrijkste bedrijven kwamen de afgelopen jaren volledig onder Russische controle te staan, en zijn min of meer ‘ongevaarlijk’ gemaakt: de ontwerp- en productieafdelingen zijn veelal naar Rusland overgebracht, terwijl in Wit-Rusland slechts assemblagetaken zijn achtergebleven. Overigens ging deze industriële herstructurering gepaard met vele ontslagen, die de Wit-Russische publieke opinie over de unie met Rusland waarschijnlijk enigszins negatief beïnvloed hebben.9 Geen ‘schurkenstaat’ De balans opmakend, blijkt Wit-Rusland op defensiegebied momenteel onder bijzonder grote invloed van Rusland te staan. De grensbewakingstroepen van het land staan al min of meer onder Russisch bevel, de rest van de krijgsmacht werkt nauw samen met de Russen en zal in geval van oorlog geheel opgaan in de Russische krijgsmacht. Bovendien is de strategisch en economisch belangrijke defensie-industrie sinds 2000 vrijwel volledig onder Russische zeggenschap gekomen. De vraag is wie de winnaars en de verliezers zijn van deze ontwikkelingen. Het lijkt erop dat iedereen winnaar is: Rusland, Wit-Rusland, maar ook de rest van de wereld. Rusland heeft zijn strategische invloedsfeer zonder veel problemen kunnen uitbreiden naar het westen – tot aan de grenzen van het NAVO-territorium toe. Wit-Rusland, op zijn beurt, kan iedere buitenlandse investering gebruiken. De meeste Russische investeringen in de Wit-Russische defensie vloeien niet in de zakken van de bevolking, maar in die van de politieke leiders, Loekasjenko voorop. Zij profiteren er volop van, zonder aan binnenlandse macht te hoeven inleveren. En de rest van de wereld hoeft ook niet te klagen over de Russisch/Wit-Russische defensiesamenwerking. Het in het verleden blijven hangen, dictatoriaal bestuurde WitRusland wordt vaak beschouwd als een onbetrouwbaar, geïsoleerd en verdacht land, een pariastaat kortom. De defensiesamenwerking met Rusland zorgt er in ieder geval voor dat het land niet zal afglijden tot het kaliber ‘schurkenstaat’. Dat de Russen de touwtjes op defensiegebied in handen hebben genomen in Wit-Rusland, geeft de rest van de wereld op zijn minst wat minder reden tot bezorgdheid over de krijgskundige escapades van de zo dichtbij gelegen pariastaat. Wat natuurlijk nog geen reden mag zijn om dictator Loekasjenko binnenslands zijn gang te laten gaan – maar dat is een ander verhaal. Sico van der Meer is verbonden aan de Stichting Maatschappij en Krijgsmacht te Den Haag. Noten 1.
2. 3.
Over de op sovjetleest geschoeide economie, zie: Herman W. Hoen, ‘Geen hervormingen, geen crisis? Het sprookje van de Wit-Russische economie’, Oost-Europa Verkenningen (maart 2002) p. 28-38. Barbara Törnquist-Plewa, ‘Haperende natievorming. De unie tussen Wit-Rusland en Rusland’, Oost-Europa Verkenningen (maart 2002) p. 6-18, aldaar p. 8-9. Steven J. Main, The military doctrine of the Republic of Belarus’ (Camberley 2002) p. 1-4. De letterlijke tekst van de huidige doctrine is te vinden op de website van het Wit-Russische ministerie van Defensie: www.mod.mil.by.
4
4. 5. 6. 7. 8. 9.
Kaare Dahl Martinsen, ‘The Russian takeover of Belarus’, Comparative Strategy 21 (2002) p. 401-416, aldaar p. 404. Ibidem, p. 405. Steven J. Main, Belarus and Russia. Military cooperation 1991-2000 (Camberley 2002), p. 8. Ibidem, p. 9. Martinsen, ‘The Russian takeover of Belarus’, p. 406. Ibidem, p. 407.
5