Afvallen of aankomen? Een studie naar het effect van afkomst en media-afhankelijkheid op de mate van lichaamsontevredenheid.
Zahra Oumouhou Masterscriptie Afdeling Communicatiewetenschap Universiteit van Amsterdam
Afvallen of aankomen? Een studie naar het effect van afkomst en media-afhankelijkheid op de mate van lichaamsontevredenheid.
Zahra Oumouhou 5604648 Scriptiebegeleider: Dr. Aart S. Velthuijsen
Masterscriptie Afdeling Communicatiewetenschap Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam Graduate School of Communication
Amsterdam, juli 2011 2
Abstract
In de westerse wereld wordt een slank lichaam beschouwd als een schoonheidsideaal voor vrouwen. Het verkrijgen en behouden van een dergelijk slank lichaam is echter niet voor iedereen weggelegd. Dit zorgt ervoor dat vrouwen ontevredenheid over het eigen lichaam kunnen ervaren. Aangezien het dunne schoonheidsideaal niet in alle culturen als standaard wordt gezien, is het mogelijk dat vrouwen met een etnische achtergrond een ander lichaamsmaat beschouwen als standaard. In dit onderzoek is bekeken of blanke Nederlandse vrouwen en Marokkaans-Nederlandse vrouwen verschillen in de mate waarin zij het dunne schoonheidsideaal internaliseren en lichaamsontevredenheid ervaren. Tevens werd onderzocht of de media-afhankelijkheid van de vrouwen invloed heeft op de mate van lichaamsontevredenheid die zij ervaren. Aan de hand van een experiment blijkt dat media-afhankelijkheid en etnische afkomst van een vrouw niet samenhangen met de ervaren lichaamsontevredenheid. Wel blijkt dat etnische achtergrond samenhangt met de mate van internalisatie van het dunne schoonheidsideaal. Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden om door middel van kwalitatief onderzoek nieuwe schalen op te stellen die toepasbaar zijn op vrouwen in Nederland.
Sleutelwoorden: lichaamsbeeld, lichaamsontevredenheid, internalisatie, mediaafhankelijkheid, mediagebruik, etnische afkomst, cultuur
3
Inhoudsopgave Voorwoord..................................................................................................................6
1. Inleiding..................................................................................................................8 1.1 Relevantie.............................................................................................................10 1.2 Lichaamsbeeld......................................................................................................10 1.2.1 Zelfschema’s......................................................................................................11 1.2.2 Sociale vergelijkingstheorie...............................................................................12 1.2.3 Zelfdiscrepantietheorie......................................................................................13 1.2.4 Internalisatie schoonheidsideaal........................................................................13 1.3 Invloed van de media............................................................................................14 1.3.1 Media-afhankelijkheid.......................................................................................15 1.4 Relatie etnisch afkomst met schoonheidsideaal....................................................17
2. Methode..................................................................................................................19 2.1 Onderzoeksdesign & procedure............................................................................19 2.2 Onderzoekseenheden................................................................ ...........................19 2.3 Pretest...................................................................................................................20 2.4 Manipulatie...........................................................................................................20 2.5 Metingen...............................................................................................................21 2.5.1 Zelfdiscrepantie.................................................................................................21 2.5.2 Lichaamsontevredenheid...................................................................................22 2.5.3 Internalisatie schoonheidideaal..........................................................................23 2.5.4 Media-afhankelijkheid................................................................. .....................24 2.5.5 Mediagebruik................................................................................ ....................25 2.5.6 Etnische achtergrond, leeftijd en geslacht...................................... ..................25
3. Resultaten..............................................................................................................26 3.1 Descriptieve analyses..........................................................................................26 3.1.1 Mediagebruik en media-afhankelijkheid..........................................................27 3.1.2 Lichaamsontevredenheid.................................................................................29 3.1.3 Internalisatie schoonheidsideaal......................................................................30 4
3.2 Toetsen van hypothesen.....................................................................................31 3.3 Exploratieve toetsingen......................................................................................35
4. Discussie...............................................................................................................39 4.1 Samenvatting en interpretatie van resultaten......................................................39 4.1.1 Effect media-afhankelijkheid..........................................................................39 4.1.2 Effect internalisatie..........................................................................................40 4.1.3 Effect afkomst.................................................................................................41 4.1.4 Exploratieve analyses......................................................................................42 4.2 Beperkingen en aanbevelingen...........................................................................42
Referenties...............................................................................................................44 Bijlage I...................................................................................................................48
5
Voorwoord
Ik kan me als de dag van vandaag herinneren hoe ik aan het begin van het schooljaar vol spanning aan mijn Masterjaar begon. Mezelf afvragend waar mijn scriptie over zou moeten gaan en hoe ik in staat zou zijn zo een dergelijk boekwerk af te ronden. Niet veel later kwam ik op het internet een interessant artikel tegen over Marokkaanse vrouwen in Marokko die allerlei pillen innemen om het ideale lichaam te krijgen: een voluptueus lichaam. Ik had mijn onderwerp! Een paar maanden verder ben ik alweer bezig met het schrijven van mijn voorwoord.
Als eerst zou ik mijn scriptie graag willen opdragen aan mijn lieve oma die ik tijdens het proces ben verloren. Vervolgens ben ik mijn ouders veel dank verschuldigd voor al hun steun. Iemand anders die een hele belangrijke rol heeft gespeeld in het totstand komen van deze scriptie is natuurlijk mijn begeleider Aart Velthuijsen. Wanneer ik niet meer wist hoe verder te gaan was hij altijd bereid de situatie beter te schetsen. Tevens waren de geplande afspraken met hem erg aanmoedigend. Want had je even niks aan je scriptie gedaan, dan ging je weer hard aan de slag om toch iets te kunnen tonen aan Aart.
Tenslotte wil ik de rest van mijn familie, vrienden en een aantal medestudenten bedanken voor al hun support.
6
7
1. Inleiding
In de loop van de tijd is het lichaamsbeeld dat geportretteerd wordt door de media drastisch veranderd. Het ‘ideale’ lichaamsbeeld is namelijk van voluptueuze vrouwelijke rondingen veranderd in een dun, slank en tenger lichaam (Lavine, Sweeney & Wagner, 1999). Weergegeven modellen op prestigieuze tijdschriften hebben tegenwoordig 20 procent ondergewicht, terwijl een percentage van 15 procent al wordt gezien als een diagnostisch kenmerk voor anorexia nervosa (Dittmar & Howard, 2004). Voor de meeste vrouwen is het verkrijgen en behouden van een dergelijk slank lichaam biologisch onhaalbaar (Grabe & Hyde, 2006). Dit kan vervolgens leiden tot minder zelfvertrouwen en in sommige gevallen zelfs tot ontevredenheid over het eigen lichaam (o.a. Groesz, Levine & Murnen, 2002; Grabe, Ward & Hyde, 2008).
Uit een meta-analyse van Groesz, Levine en Murnen (2002) blijkt dat de lichaamstevredenheid van vrouwen veel lager is wanneer zij afbeeldingen van dunne modellen bekijken dan wanneer zij afbeeldingen zien van gemiddelde modellen, modellen met overgewicht of producten. Velen wijzen dan ook naar de media als schuldige voor alle lichaamsontevredenheid die vrouwen ervaren (o.a. Wilcox & Laird, 2000), omdat zij het dunne lichaamsbeeld in films, soaps, videoclips en allerlei bladen weergeven, aanmoedigen en belonen (Grabe, Ward & Hyde, 2008).
Aangezien de media zodanig geïntegreerd zijn in ons dagelijks leven vormt de invloed van de media op het lichaamsbeeld en lichaamsontevredenheid van de vrouw een veel onderzocht onderwerp. Niet elke vrouw is echter gevoelig voor de mediabeelden die het dunne ideaalbeeld portretteren (Tiggemann, 2006). Het is dan ook van belang om andere factoren die mogelijk van invloed kunnen zijn te onderzoeken. Een factor die niet vaak onderzocht is in combinatie met lichaamsontevredenheid is de mediaafhankelijkheid. Het is namelijk van belang om ook te kijken naar hoeverre vrouwen zelf bepalen om gebruik te maken van media die afbeeldingen en informatie bevat over het slanke ideaalbeeld voor het vervullen van gewenste doelen. Een andere factor die ook waardevol kan zijn voor het uitbreiden van de wetenschappelijke kennis over lichaamsontevredenheid onder vrouwen is de culturele achtergrond van de vrouwen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat Afro-Amerikaanse vrouwen een hogere BMI hebben 8
dan Amerikaans-Aziatische en blanke vrouwen (Caucasian). Desondanks hebben de blanke vrouwen meer last van lichaamsontevredenheid en zijn vaker op dieet dan de andere vrouwen (Akan & Grilo, 1995). Dergelijke resultaten wijzen op de mogelijkheid dat er verschillen zijn over eetgedrag en lichaamsbeeld onder vrouwen met verschillende etnische achtergronden.
In Nederland is er sprake van een multiculturele samenleving waarbij vrouwen met diverse etnische achtergronden worden blootgesteld aan dezelfde media, die vooral de blanke vrouw vertegenwoordigen. Aan de hand hiervan zal worden getracht te onderzoeken of verschillen heersen in lichaamsontevredenheid onder de vrouwen in Nederland. De onderzoeksvraag die hierbij centraal staat is:
Hoe hangen media, media-afhankelijkheid en etnische achtergrond samen met de lichaamsontevredenheid van de jonge vrouwen in Nederland?
Deze studie richt zich op jonge Nederlandse en Marokkaanse vrouwen in Nederland. De leeftijdscategorie die aangeduid wordt met het begrip ‘jong’ is van 18 tot 26 jaar. De keuze voor deze categorie is gemaakt omdat lichaamsontevredenheid tijdens de tienerjaren toeneemt en langzaam aan stabiel wordt voor volwassenen (Grabe & Hyde, 2006). Om te achterhalen of er sprake is van een verschil in lichaamsontevredenheid tussen vrouwen met een diverse etnische achtergrond is het belangrijk dat de mate lichaamsontevredenheid relatief stabiel is. Aangezien vrouwen met een leeftijd tussen 18 en 26 jaar beschouwd kunnen worden als jong volwassenen, wordt deze categorie gehandhaafd.
Voordat de andere hoofdstukken aan bod komen, wordt eerst een kanttekening gemaakt over een aantal begrippen die door de gehele studie terugkomen. Aangezien onderzoek wordt verricht naar verschillen in lichaamsontevredenheid tussen vrouwen met diverse etnische afkomsten, wordt soms gebruik gemaakt van raciale begrippen. Vaak wordt verwezen naar ‘allochtone vrouwen’ en ‘autochtone vrouwen’. Hiermee wordt verwezen naar overwegend blanke vrouwen met blanke ouders en vrouwen met ouders van een ander afkomst. Tevens wordt soms gesproken over Marokkaanse vrouwen, hiermee wordt verwezen naar Marokkaans-Nederlandse vrouwen die al heel lang in 9
Nederland wonen maar zich nog wel identificeren met Marokko. Het is niet de bedoeling van deze studie om mensen in hokjes te plaatsen of om een discussie uit te lokken.
1.1 Relevantie De vorming van een lichaamsbeeld en de mate van lichaamsontevredenheid onder vrouwen is een belangrijk onderwerp aangezien het onder andere kan leiden tot depressiviteit (Grabe & Hyde, 2006). Tevens is het ook van belang om te onderzoeken of de culturele achtergrond van een vrouw invloed heeft op de mate van lichaamsontevredenheid die zij ervaart. Uit eerdere onderzoeken uit de Verenigde Staten is gebleken dat vrouwen met een Afro-Amerikaans achtergrond meer tevreden zijn met het eigen lichaam dan blanke vrouwen. Uit recentere onderzoeken blijkt echter dat er niet veel verschillen te vinden zijn in de lichaamsontevredenheid van vrouwen met diverse raciale achtergronden (Grabe & Hyde, 2006). Door middel van deze studie wordt getracht te onderzoeken of de verschillen die in de VS gevonden zijn tussen vrouwen met diverse etnische achtergronden ook te traceren zijn tussen vrouwen met diverse achtergronden in Nederland of dat de mate van lichaamsontevredenheid redelijk overeenkomt. Tevens wordt gekeken naar de samenhang tussen media-afhankelijkheid en de mate van ervaren lichaamsontevredenheid. De reden hiervoor is dat menig onderzoek gekeken heeft naar de invloed van media op lichaamsontevredenheid, maar de afhankelijkheid van dergelijke media buiten achting laat.
In de volgende paragrafen wordt een aantal theorieën behandeld die een rol speelt bij de ontwikkeling van een lichaamsbeeld en lichaamsontevredenheid. Vervolgens wordt ingegaan op de invloed van de media en media-afhankelijkheid op het lichaamsbeeld en wordt afgesloten met de relatie tussen etnische afkomst en het schoonheidsideaal.
1.2 Lichaamsbeeld Het lichaamsbeeld van een persoon komt tot stand door middel van verschillende complexe attitudes die iemand heeft ten opzichte van het eigen lichaam en uiterlijk (Cash & Henry, 1995). Deze attitudes kunnen bestaan uit zelfpercepties, cognities, affectie en gedrag ten opzicht van de eigen fysieke kenmerken (Cash & Henry, 1995). Het lichaamsbeeld dat 10
iemand van zichzelf heeft is relevant voor het vormen van de identiteit en zelfvertrouwen (Miller, Gleaves, Hirsch, Green, Snow & Corbett, 2000). Zo wordt het uiterlijk door veel vrouwen beschouwd als een belangrijk aspect bij zelfevaluatie en voor het bepalen van het sociale succes die zij hebben (Dittmar & Howard, 2004).
Er is veel onderzoek uitgevoerd naar de ontwikkeling van het dunne lichaamsbeeld, waaruit blijkt dat de familie een belangrijke rol speelt. Het dunne lichaamsbeeld schijnt voornamelijk van moeder naar dochter overgedragen te worden. Tevens wordt er ook een rol toegediend aan de vriendenkring van een individu. De massamedia worden echter door het enorme bereik en de alomtegenwoordigheid die zij hebben, bestempeld als de machtigste zenders van sociaal-culturele idealen (Tiggemann & McGill, 2004). Uit eerdere inhoudsanalyses van zowel tijdschriften als televisie blijkt dat de meerderheid van de weergegeven vrouwen jong, lang en extreem dun zijn (Tiggemann, 2006). De kloof tussen de gemiddelde lichaamsgrootte van vrouwen en het heersende dunne ideaal is dan ook groter dan het ooit is geweest (Tiggemann & McGill, 2004) met als gevolg dat sommige jonge meisjes en vrouwen zich ongelukkig voelen en onder druk worden gezet om af te vallen (Dittmar & Howard, 2004).
Aangezien niet iedereen even beïnvloed wordt door het heersende dunne ideaalbeeld wordt hieronder een aantal factoren besproken die van invloed kunnen zijn voor het internaliseren van het dunne schoonheidsideaal.
1.2.1
Zelfschema’s
Het vormen van een eigen lichaamsbeeld komt tot stand door middel van cognitieve schema’s. De zelfschematheorie gaat ervan uit dat mensen cognitieve representaties over zichzelf hebben (Markus, 1977). De representaties bestaan uit georganiseerde informatie die verkregen is uit eerdere ervaringen. Zelfschema’s spelen een belangrijke rol bij het verwerken van informatie, omdat informatie uit de omgeving die voldoet aan de schema’s sneller geselecteerd en verwerkt wordt. Doordat overeenkomende informatie sneller geselecteerd en verwerkt wordt bieden zelfschema’s een soort kader aan waarmee bepaald kan worden welke informatie relevant is voor een persoon (Markus, 1977). 11
Een vorm van zelfschema waarbij het uiterlijk centraal staat is het zelfschema voor uiterlijk. Een persoon die het uiterlijk belangrijk vind zal geleverde informatie over het uiterlijk sneller selecteren en verwerken en kan hierdoor veel gevoeliger zijn voor schoonheidsstandaarden. Tiggemann (2006) heeft dan ook een verband kunnen vaststellen tussen zelfschema’s voor het uiterlijk en de mate van lichaamsontevredenheid. Meisjes met ontwikkelde zelfschema’s voor het uiterlijk reageerden veel gevoeliger op mediabeelden die het dunne ideaal bevatten, waardoor zij meer ontevreden waren over het eigen lichaam.
1.2.2
Sociale vergelijkingstheorie
De sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954) gaat er vanuit dat mensen behoefte hebben aan stabiele en accurate zelfevaluaties en met name van het gedrag en vaardigheden. De zelfevaluatie vindt plaats met behulp van objectieve en non-sociale standaarden (Taylor & Lobel, 1989). Bij gebrek aan objectieve en non-sociale standaarden vindt evaluatie van meningen en vaardigheden plaats door deze respectievelijk te vergelijken met meningen en vaardigheden van anderen (Festinger, 1954). Zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeken hebben bevestigd dat vrouwen aangeven dat zij zichzelf vergelijken met modellen die in modebladen staan (Tiggemann, 2006). Het is dus mogelijk dat een vrouw die zichzelf vergelijkt met een model dat afgebeeld staat in een tijdschrift, het afgebeelde model als standaard aanneemt (Wilcox & Laird, 2000).
Mensen die een verschil ondervinden tussen zichzelf en personen waarmee ze zichzelf vergelijken, zullen mogelijkerwijs actie ondernemen om de verschillen te verkleinen of helemaal weg te nemen (Festinger, 1954). Bij een vergelijking met het dunne schoonheidsideaal wordt het lastig voor iemand die hier niet aan voldoet om de verschillen te verkleinen of weg te nemen. Dit kan gevolgen hebben zoals faalgevoelens en ontoereikendheid van de eigen vaardigheden (Festinger, 1954).
Volgens Festinger (1954) is een persoon echter eerder geneigd om zijn vaardigheden niet te vergelijken met anderen die te verschillend zijn dan zichzelf, maar eerder met mensen die zoveel mogelijk gelijk zijn aan zichzelf. Het is mogelijk dat vrouwen met 12
een etnische afkomst die niet voldoen aan het westerse ideaalbeeld zichzelf vergelijken met een ander lichaamsbeeld. De betekenis van het lichaam is namelijk ook afhankelijk van culturele en sociale groepscontexten (Grabe & Hyde, 2006). Hieruit kan aangenomen worden dat er mogelijke verschillen kunnen ontstaan tussen vrouwen met diverse cultuurachtergronden in de mate waarin zij een slank lichaam nastreven en de mate van lichaamsontevredenheid die zij ervaren. Vele onderzoeken hebben dan ook aangetoond dat donkere vrouwen meer tevreden zijn over het eigen lichaam dan blanke vrouwen (Roberts, Cash, Feingold & Johnson, 2006).
1.2.3
Zelfdiscrepantietheorie
Volgens de zelfdiscrepantietheorie is het ‘zelf’ opgebouwd uit drie dimensies: het actuele zelf, het ideale zelf en het verwachte zelf (Higgins, 1987). Het actuele zelf verwijst naar kenmerken waarvan de persoon zelf en/of anderen vinden dat die persoon deze bezit. Het ideale zelf staat voor kenmerken die de persoon en/of anderen graag willen dat de persoon in bezit heeft (Higgins, 1987). De zelfdiscrepantietheorie gaat ervan uit dat er discrepantie ontstaat wanneer er een verschil wordt ervaren tussen de actuele staat van een persoon en de ideale staat die gewenst is. Hierdoor wordt ontevredenheid ervaren door desbetreffend persoon (Richins, 1991). Naarmate de kloof tussen het actuele en ideale zelf toeneemt, worden de emoties van ontevredenheid en teleurstelling sterker (Higgins, 1987). Ontevredenheidsgevoelens over een bepaald zelfaspect kunnen ontstaan wanneer er discrepantie ontstaat op een attribuut die als belangrijk wordt beschouwd voor het individu (Richins, 1991). Dit geeft aan dat individuen die het uiterlijk als een belangrijke dimensie van hun zelfheid ervaren te maken krijgen met discrepanties in de meeste gevallen waarbij zij geconfronteerd worden met mediabeelden van aantrekkelijke modellen wat uiteindelijk resulteert in lichaamsontevredenheid (Richins, 1991).
1.2.4
Internalisatie schoonheidsideaal
Het internaliseren van het slanke schoonheidsideaal houdt de mate in waarin een individu zich cognitief de sociaal opgezette idealen van aantrekkelijkheid toe-eigent en zich bezighoudt om deze idealen te bewerkstelligen (Thompson & Stice, 2001). Veel 13
onderzoeken hebben aangetoond dat internalisatie een belangrijke factor is die invloed heeft op de associaties tussen mediablootstellingen en lichaamsontevredenheid (Dittmar & Howard, 2004). De mate waarin het dunne schoonheidsideaal geïnternaliseerd wordt verschilt echter per vrouw. Sommige vrouwen zijn namelijk wel op de hoogte van het belang van hun uiterlijk en lichaam maar nemen niet veel actie om aan het ideaal te voldoen. Terwijl sommige vrouwen het dunne schoonheidsideaal internaliseren als een persoonlijk geloofsysteem, en veel actie ondernemen om aan het ideaal te voldoen (Dittmar & Howard, 2004).
1.3 Invloed van de media Veel onderzoeken hebben aangetoond dat er een link getrokken kan worden tussen massamedia en lichaamsontevredenheid (Tiggemann, 2006). Dit blijkt uit experimentele onderzoeken die hebben aangetoond dat een korte blootstelling aan mediabeelden die het dunne schoonheidsideaal bevatten onmiddellijk leiden tot negatieve effecten op de tevredenheid over het eigen lichaam (Tiggemann, 2006). Deze negatieve effecten blijven in ieder geval voor een korte periode standhouden (Tiggemann, 2006).
Een mogelijke verklaring hiervoor kan gevonden worden in de cultivatietheorie. Deze theorie gaat er namelijk van uit dat de media de socialisators en cultivators van de hedendaagse samenleving vormen (De Boer & Brennecke, 2003). Hiermee wordt bedoeld dat de media de rol van cultuurverspreider op zich heeft genomen (De Boer & Brennecke, 2003). Dit houdt in dat als de media voornamelijk slanke en aantrekkelijke vrouwen presenteert, het publiek op een gegeven moment deze vrouwen beschouwt als een standaard waar andere vrouwen aan moeten voldoen. Aangezien de gemiddelde vrouw er anders uit ziet dan de getoonde standaard, kan dit leiden tot lichaamsontevredenheid.
Uit onderzoek blijkt dat de tijdsduur die besteedt wordt aan het kijken naar soaps en films correleert met de mate van lichaamsontevredenheid die ervaren wordt, terwijl de tijd die besteed wordt aan het kijken van muziekvideo’s correleert met de mate van internalisatie van het dunne schoonheidsideaal (Tiggemann & Pickering, 1996). Ander onderzoek geeft aan dat vooral printmedia die afbeeldingen van dunne vrouwen bevat 14
leidt tot meer zorgen over het gewicht, lichaamsontevredenheid, zelfbewustzijn, negatieve humeur en vermindering van aantrekkelijkheid (Tiggemann & McGill, 2004). De oorzaak hiervoor is dat printmedia zoals tijdschriften vooral worden gebruikt om informatie te vergaren over het uiterlijk, terwijl televisie meer dient om te ontspannen (Tiggemann, 2003).
1.3.1
Media-afhankelijkheid
Zoals aangegeven is er sprake van een ingewikkeld causaal verband tussen mediablootstelling en het streven tot een dun lichaamsbeeld wat vervolgens kan resulteren tot lichaamsontevredenheid. Hierdoor wordt echter een beeld geschetst van een alomheersende media die door middel van beelden van het dunne ideaal veel invloed uitoefenen op het lichaamsbeeld van de ontvangers. Niettemin heeft de ontvanger invloed op de media die gebruikt worden en voor welke doelen deze gebruikt worden. De media system dependency theorie van DeFleur en Ball-Rokeach (1989) probeert duidelijk te maken waarom massacommunicatie in sommige gevallen sterke en directe effecten veroorzaken en in andere gevallen indirecte en zwakke effecten (De Boer & Brennecke, 2003). Volgens de MSD-theorie gebruiken mensen de media om een aantal doelen die zij nastreven waar te maken. Het gaat hierbij om doelen waarbij informatie van belang is en die geleverd kan worden door de media (De Boer & Brennecke, 2003).
De uitwisseling van informatiedoelen van het publiek en de informatiebronnen van de media leidt tot diverse afhankelijke relaties tussen individuen en de media (De Boer & Velthuijsen, 2001). Het is dus duidelijk dat ‘afhankelijkheid’ een belangrijke rol speelt binnen de theorie. Het publiek is afhankelijk van de media door middel van drie capaciteiten die zij leveren, en gebruikt kunnen worden als hulpbronnen om bepaalde doeleinden te behalen: het verzamelen of scheppen van informatie, het verwerken of bewerken van informatie en het verspreiden van informatie (De Boer en Brennecke, 2003). De doelen die het publiek nastreeft kunnen verdeelt worden onder drie doelen: begrip, oriëntatie en spel (DeFleur & Ball-Rokeach, 1989). Individuen gebruiken namelijk de media om zichzelf en hun omgeving te begrijpen, om wegwijs te maken over een specifiek gedrag en voor ontspanning en culturele socialisatie (De Boer & 15
Velthuijsen, 2001). Deze drie doeleinden kunnen zowel voor persoonlijke of sociale doelen gebruikt worden (De Boer & Brennecke, 2003). Het inzetten van deze drie doelen op het persoonlijke vlak leidt tot zelfbegrip, actie-orientatie en solitair spel. Op sociale vlak worden deze gebruikt voor het verkrijgen van sociaal begrip, interactieoriëntatie en sociaal spel (DeFleur & Ball-Rokeach, 1989).
De MSD-theorie kan toegepast worden op het verklaren van de media-effecten op het lichaamsbeeld en lichaamsidealen van jonge vrouwen. Om zelfbegrip te krijgen over het lichaamsbeeld en uiterlijk gebruiken jonge vrouwen de media om hun eigen oordelen, gedragingen en karaktereigenschappen op dit gebied te kunnen interpreteren. Om te achterhalen hoe men zich dient te gedragen op het gebied van lichaamsbeeld en uiterlijk ten opzichte van anderen kunnen de media gebruikt worden voor interactie-oriëntatie. Wanneer de media meer gebruikt worden als leidraad voor het eigen, individuele gedrag om het schoonheidsideaal te verkrijgen berust dit op interactie-oriëntatie. Tenslotte kan uiterlijk gerelateerde media bij individueel gebruik benut worden voor ontspanning en voor algemene en culturele ontwikkeling (solitair spel). Wanneer jonge vrouwen in een groep gebruik maken van de media ter ontspanning is dit een vorm van sociaal spel.
Jonge vrouwen die uiterlijk gerelateerde media gebruiken voor het verwezenlijken van eerder genoemde doelen zijn veel afhankelijker van de media dan jonge vrouwen die dit minder belangrijk vinden. Aangezien de media veel gebruik maken van geïdealiseerde lichaamsbeelden is te verwachten dat media-afhankelijke vrouwen zichzelf gaan vergelijken met de idealen of deze zelfs internaliseren. Hierdoor kan verwacht worden dat zij zich minder tevreden voelen over het eigen lichaam en uiterlijk aangezien er sprake is van een opwaartse vergelijking.
H1: Jonge vrouwen die meer media-afhankelijk zijn over het uiterlijk ervaren naarmate zij meer media gebruiken meer lichaamsontevredenheid dan jonge vrouwen die weinig tot niet media-afhankelijk zijn.
16
1.4 Relatie etnische afkomst met schoonheidsideaal Niet alle vrouwen zijn even kwetsbaar voor nadelige effecten van mediabeelden die het dunne ideaal bevatten (Tiggemann, 2006). Sociaal-culturele waarden vormen een belangrijke invloed op de ontwikkeling van eet- en dieetgedrag en attitudes jegens het lichaamsbeeld (Akan & Grilo, 1995). Een aantal onderzoeken heeft getracht te achterhalen of er verschillen heersen over het lichaamsbeeld onder diverse bevolkingsgroepen. De meeste onderzoeken hebben vooral onderzoek gedaan naar blanke vrouwen met een Kaukasisch achtergrond, Afro-Amerikaanse achtergrond en Aziatische achtergrond (Akan & Grilo, 1995). Uit deze onderzoeken blijkt meestal dat vrouwen met een kaukasisch achtergrond het meest ontevreden zijn met het eigen lichaam (Akon & Grilo, 1995). Donkere vrouwen daarentegen hebben minder moeite met een volslank lichaam omdat zij anders gebouwd zijn en meer aanleg hebben voor lichaamsvormen. Daarnaast ervaren zij minder sociale druk op het gebied van lichaamsgewicht met gevolg dat zij minder lichaamsontevredenheid ervaren (Grabe & Hyde, 2006).
Door gebrek aan onderzoek over de heersende schoonheids- en lichaamsidealen tussen vrouwen met diverse etnische achtergronden in Nederland, is het lastiger om aan te geven hoe blanke jonge vrouwen en andere vrouwen met een ander raciale achtergrond hierover denken. Aangezien we in Nederland blootgesteld worden aan de westerse media waarin het dunne, blonde schoonheidsideaal alom gepresenteerd wordt, kan aangenomen worden dat blanke Nederlandse vrouwen zich in enige mate kunnen identificeren met dit lichaamsbeeld en misschien zelfs internaliseren. Dit ligt veel ingewikkelder voor andere vrouwen met een etnische achtergrond zoals Marokkaanse en Turkse vrouwen.
Uit een recent nieuwsartikel van een Arabische zender wordt gemeld dat Marokkaanse vrouwen in Marokko gebruik maken van verschillende pillen en kruiden om aan te komen, met gevaar voor het oplopen van gezondheidsklachten. Dit wordt allemaal gedaan voor het verkrijgen van ronde en vrouwelijke lichaamsvormen (Al-Ashraf, 2011). De hunkering naar een voluptueuze lichaam wordt gevoed door enorme druk van de vriendenkring en partners die een voluptueus lichaam beschouwen als een schoonheidsstandaard (Al-Ashraf, 2011). Verondersteld kan worden dat het mogelijk is 17
dat Marokkaanse vrouwen en meisjes in Nederland een voluptueus en vrouwelijk lichaam als schoonheidsstandaard aannemen. In beschouwing moet worden genomen dat de Marokkaanse vrouwen in Nederland zich begeven in een andere omgeving en blootgesteld worden aan andere media dan de Marokkaanse vrouwen in Marokko. Verondersteld wordt dat er een verschil zal zijn tussen blanke Nederlandse jonge vrouwen en Marokkaanse jonge vrouwen in de mate van lichaamsontevredenheid, maar dat dit verschil niet enorm zal verschillen aangezien de Marokkaanse jonge vrouwen enigszins beïnvloed worden door het westerse schoonheidsbeeld die gepresenteerd wordt door de media.
H2: Jonge autochtone vrouwen ervaren meer drang om het dunne schoonheidsideaal na te streven, dan jonge vrouwen met een etnische achtergrond. H3: Jonge autochtone vrouwen ervaren een grotere mate van lichaamsontevredenheid dan jonge vrouwen met een etnische achtergrond.
18
2
Methode
2.1 Onderzoeksdesign en procedure Voor het beantwoorden van de vraagstelling over het effect van media en etnische achtergrond op de lichaamsontevredenheid van jonge vrouwen in Nederland wordt gebruik gemaakt van een experiment met een 2x3 factoren tussen personen design. De eerste factor is de afkomst van de respondenten (Nederlandse vrouwen en Marokkaanse vrouwen), en de tweede factor bestaat uit een afbeelding van een slank model, gemiddeld slank model en een volslank model.
Tabel 1. Onderzoeksdesign
Afkomst Nederlands Marokkaans
Model slank
middel
volslank
De benaderde proefpersonen wordt gevraagd een online vragenlijst in te voeren. Alvorens te beginnen met de vragenlijst krijgen de deelnemers eerst een afbeelding te zien van een model uit één van de drie categorieën: slank model, gemiddeld slank model en volslank model. Vervolgens kunnen ze beginnen aan de vragenlijst die schalen bevat waarmee belangrijke variabelen voor het onderzoek worden gemeten (zie metingen). Alle proefpersonen krijgen dezelfde vragenlijst om in te vullen. Na het verzamelen van de data werden de gegevens gedownload in het programma SPSS, waarna er berekeningen zijn uitgevoerd die betrekking hebben op het beantwoorden van de hypothesen.
2.2 Onderzoekseenheden Aan het onderzoek hebben in totaal 128 (= N) proefpersonen meegedaan. Alle proefpersonen waren jonge vrouwen die in Nederland wonen, waarvan 73 (= N) van Nederlandse afkomst en 55 (= N) van Marokkaanse afkomst. De proefpersonen werden verzameld met behulp van het sneeuwbaleffect. In eerste instantie werden jonge 19
vrouwen met een Nederlandse en Marokkaanse achtergrond uit eigen omgeving benaderd. De proefpersonen kregen een verzoek via de mail om aan het onderzoek mee te werken en om deze ook vervolgens door te sturen naar Nederlandse en Marokkaanse vrouwelijke bekenden die in de leeftijdscategorie vallen. De benaderde jonge vrouwen dienden een leeftijd te hebben tussen de 18 en 25 jaar. Voor deze leeftijdscategorie is gekozen omdat de lichaamsontevredenheid tijdens de tienerjaren toeneemt en vervolgens relatief stabiel wordt voor volwassen vrouwen (Grabe & Hyde, 2006). Een andere reden is dat het grootste verschil in lichaamsontevredenheid tussen donkere vrouwen en blanke vrouwen waargenomen wordt aan het eind van de tienerjaren en de jongvolwassen jaren (Grabe & Hyde, 2006).
2.3 Pretest Voor het beslissen welke afbeeldingen getoond zullen worden aan de proefpersonen werd een pretest afgenomen onder 8 vrouwelijke proefpersonen. Alle proefpersonen kregen een zestal afbeeldingen te zien. Hierbij representeerden twee afbeeldingen een slanke lichaamsmaat. De volgende twee afbeeldingen bevatten een model met een gemiddelde lichaamsmaat. De laatste twee afbeeldingen bevatten een model met een volslanke lichaamsmaat. De proefpersonen werd gevraagd welke afbeelding zij het beste een representatie vinden van een slank, gemiddeldslank en volslank lichaamsmaat. Aan de hand van de resultaten werden de meest gekozen afbeeldingen gebruikt voor het experiment.
2.4 Manipulatie Het manipulatiemateriaal van dit onderzoek bestaat uit drie afbeeldingen van modellen met drie verschillende lichaamsmaten. De eerste afbeelding is van een zeer slank model. De tweede afbeelding bevat een model met een gemiddeld slank figuur, met vrouwelijke rondingen maar heeft niet teveel overgewicht. Tenslotte bevat de laatste afbeelding een model met een volslank lichaam met enig overgewicht (zie figuur 1). Gekozen is voor modellen in zwemkleding omdat de lichaamsvorm dan het beste waar te nemen is. Aangezien dit onderzoek in de zomerperiode is gehouden, is het niet ongewoon om in aanraking te komen met afbeeldingen van vrouwen in zwemkleding. De proefpersonen krijgen de afbeelding aan het begin van het onderzoek te zien. Vervolgens wordt ze gevraagd om de vragen in te vullen. 20
Figuur 1. Getoonde afbeelding per conditie
Conditie I
Conditie II
Conditie III
2.5 Metingen
2.5.1
Zelfdiscrepantie
Het begrip zelfdiscrepantie komt niet voor in de hypothesen en wordt verder ook niet gebruikt voor het toetsen van de hypothesen. In de vragenlijst wordt dit begrip echter meegenomen uit interesse voor de resultaten.Voor het meten van de zelfdiscrepantie over het eigen lichaam werd gebruik gemaakt van het Body-Image Ideals Questionnaire van Cash en Szymanski (1995). Deze questionnaire bestaat uit acht stellingen die bestaan uit een a en b onderdeel. In het a-onderdeel wordt gevraagd in hoeverre een bepaald lichaamsdeel voldoet aan het standaardideaal van de proefpersoon. Dit onderdeel kan beantwoord worden aan de hand van een 4-punts-Likertschaal lopend van ‘precies zoals ik ben’ tot ‘helemaal niet zoals ik ben’. Het b-onderdeel bevat vragen die vast dienen te stellen in hoeverre proefpersonen het belangrijk vinden om te voldoen aan de eerder genoemde schoonheidsidealen. Dit onderdeel wordt ook gemeten aan de hand van een 4-punts-Likertschaal lopend van ‘niet belangrijk’ tot ‘erg belangrijk’. Tenslotte wordt afgesloten met twee controlevragen (De Ridder, 1999). De eerste vraag dient vast te stellen hoe groot het verschil is tussen het huidige en ideale lichaam van de respondenten met een 7-punts-Likertschaal die varieert van ‘helemaal niet groot’ tot ‘heel erg groot’. De tweede controlevraag meet hoe belangrijk zij een ideaal lichaam 21
belangrijk vinden aan de hand van een 7-punts-Likertschaal van ‘helemaal niet belangrijk’ tot ‘heel erg belangrijk’.
2.5.2
Lichaamsontevredenheid
Voor het meten van de mate van lichaamsontevredenheid werd gebruik gemaakt van The Body Dissatisfaction subschaal wat een onderdeel is van het Eating Disorders Inventory (Garner, Olmstead & Polivy, 1983). De originele versie van de Body Dissatisfaction subschaal bevat negen stellingen. Deze versie wordt aangevuld met 9 stellingen die gebruikt zijn in het onderzoek van Trampe (2002). De zestien stellingen worden getoetst aan de hand van een 6-punts-Likertschaal lopend van ‘nooit’ tot ‘altijd’.
Figuur 1. The Body Dissatisfaction subschaal Ik vind dat mijn buik te dik is Ik vind dat mijn dijen te dik zijn Ik vind dat mijn buik precies goed is Ik ben tevreden met de vorm van mijn lichaam Ik vind dat mijn billen precies goed zijn Ik vind dat mijn heupen te breed zijn Ik vind dat mijn dijen precies goed zijn Ik vind dat mijn billen te dik zijn Ik vind dat mijn heupen precies goed zijn
Figuur 2. Aanvullende stellingen van Trampe Ik vind dat mijn borsten te klein zijn Ik vind dat mijn kuiten precies goed zijn Ik vind dat mijn borsten precies goed zijn Ik vind dat mijn armen precies goed zijn Ik vind dat mijn kuiten te dik zijn Ik vind dat mijn borsten te groot zijn Ik vind dat mijn armen te dik zijn 22
Ben je tevreden met je lichaam? Ben je tevreden met jezelf?
2.5.3
Internalisatie schoonheidsideaal
Om te meten in welke mate de proefpersonen het dunne schoonheidsideaal nastreven wordt gebruik gemaakt van de Sociocultural Attitudes Toward Appearance Questionnaire (SATAQ) (Heinberg, Thompson & Stormer, 1994). De questionnaire bevat 13 stellingen die beantwoord kunnen worden met behulp van een 6-puntsLikertschaal lopend van ‘nooit’ tot ‘altijd’.
Figuur 3. Sociocultural Attitudes Toward Appearance Questionnaire Het is mijn doel er net zo uit te zien als vrouwelijke filmsterren en televisiepersoonlijkheden. Ik vind dat kleding slanke vrouwen beter staat. Als ik slanke vrouwen in clips zie, zou ik willen dat ik ook zo slank was. Ik zou er niet zo uit willen zien als de modellen in tijdschriften. Ik vergelijk mijn lichaam met dat van vrouwen in tijdschriften en op televisie. Dikke mensen worden in onze maatschappij niet als onaantrekkelijk beschouwd. Als ik foto’s van slanke vrouwen zie, zou ik willen dat ik ook slank was. Aantrekkelijkheid is belangrijk als je in onze maatschappij iets wilt bereiken. Ik zou eruit willen zien als een badpakmodel. Mensen vinden dat hoe slanker je bent, hoe beter kleding je staat. Om succes te hebben in onze maatschappij, moet je aandacht besteden aan je uiterlijk. Als ik mode- en/of lifestyle tijdschriften lees, vergelijk ik mijn lichaam met dat van de modellen. In onze maatschappij is het belangrijk dat je er altijd aantrekkelijk uitziet.
23
2.5.4
Media-afhankelijkheid
Om de media-afhankelijkheid te meten wordt gebruik gemaakt van de korte versie (Klein, 2001) van het Amsterdam Media Dependency Inventory die opgesteld is door De Boer en Velthuijsen (1999). De originele versie van de AMDI telt twintig stellingen terwijl de korte versie slechts 7 stellingen bevat. De keuze voor de korte versie is gemaakt om de vragenlijst niet al te lang te maken, omdat proefpersonen niet al te lang hun concentratie bij de vragenlijst kunnen houden. De korte AMDI versie heeft een stelling voor alle zes media-afhankelijkheidsdoelen en een zevende stelling die het doel ‘sociale spel’ scheidt in ‘amusement’ en ‘waarden en normen’. Voor dit onderzoek worden de zeven stellingen aangepast op het onderwerp ‘schoonheidsgebied’. De proefpersonen konden antwoord geven op een 6-punts-Likertschaal lopend van ‘nooit’ tot ‘altijd’.
Figuur 4. Korte versie Amsterdam Media Dependency Inventory Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken weet ik beter wat er allemaal gebeurt en mogelijk is op schoonheidsgebied. Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken begrijp ik mijn eigen gedrag op schoonheidsgebied beter. Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken kan ik meepraten met mijn omgeving over wat er allemaal gebeurt en kan op schoonheidsgebied. Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken weet ik beter hoe ik in nieuwe of moeilijke situaties op het gebied van schoonheidsstandaarden zou kunnen handelen. Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken kan ik me samen met anderen vermaken en tijd verdrijven. Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken leer ik meer over hoe andere mensen denken en doen als het gaat om uiterlijk. Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken kan ik mezelf ontspannen en vermaken.
24
2.5.5
Mediagebruik
Om informatie over de mate van mediablootstelling van de proefpersonen te verkrijgen word een drietal vragen over dit onderwerp gesteld (Van der Toorn, 2006). In de eerste vraag dienen de proefpersonen aan te geven hoeveel tijd zij besteden aan radio, tijdschriften, internet, televisie en films. Vervolgens geven zij in de tweede vraag aan hoe belangrijk zij deze media belangrijk vinden voor het verkrijgen van informatie over schoonheidsstandaarden. Proefpersonen konden antwoord geven door middel van een 7punts-Likertschaal, lopend van ‘zeer onbelangrijk’ tot ‘zeer belangrijk’. Tenslotte geven ze in de laatste vraag aan hoe vaak zij naar programma’s kijken waarbij schoonheidstandaarden en het uiterlijk centraal staan. Hierbij kon geantwoord worden op een 6-punts-Likertschaal lopend van ‘nooit’ tot ‘altijd’.
2.5.6
Etnische achtergrond, leeftijd en geslacht
Aan het eind van de vragenlijst wordt aan de proefpersonen gevraagd tot welke etnische groepering zij behoren. Hierdoor kan er een onderscheid worden gemaakt tussen de Nederlandse proefpersonen en Marokkaanse proefpersonen. Tevens wordt de leeftijd gevraagd om te controleren of de proefpersonen daadwerkelijk tot de gekozen leeftijdscategorie behoren. Tenslotte wordt voor de zekerheid gevraagd naar de sekse van de proefpersonen om uit te sluiten dat het onderzoek door een mannelijke proefpersoon is ingevuld. Doordat een aantal proefpersonen middels een sneeuwbaleffect aan de vragenlijst zijn gekomen, is het mogelijk dat deze per ongeluk bij een mannelijke proefpersoon terecht is gekomen.
25
3. Resultaten
In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het onderzoek behandeld worden. In de eerste deel wordt aan de hand van beschrijvende statistiek een inleiding gemaakt van de resultaten. Vervolgens worden de resultaten van de getoetste hypothesen vermeld in het tweede deel. Tenslotte worden er een aantal relevante analyses besproken onder het derde deel ‘exploratieve analyses’.
3.1 Descriptieve analyses In totaal hebben 128 respondenten (= N) aan dit onderzoek meegewerkt met een gemiddelde leeftijd van 21,98 (SD = 1.88). Vrouwen met een Nederlandse afkomst hadden (N = 73) de overhand over de Marokkaans vrouwen (N = 55). De respondenten werden aselect toegewezen tot één van de drie condities. Figuur 5 brengt de selectie in kaart.
Figuur 5. Condities 40 35 30 25 Nederlands
20
Marokkaans 15
Totaal
10 5 0 Slank
Middel
Volslank
26
3.1.1
Mediagebruik en media-afhankelijkheid
De respondenten besteden in totaal 6 uur en 51 minuten (SD = 242.47 minuten) per dag aan media. Hiervan wordt 35,9 minuten (SD = 81.65 min.) besteed aan radio, 16,9 minuten (SD = 40.39 min.) aan tijdschriften, 3 uur en 54 minuten (SD = 136.24 min.) aan het internet en wordt er 2 uur en 6 minuten (SD = 111.72 min.) per dag gekeken naar de televisie. Per week bekijken de respondenten gemiddeld 2.12 films. In figuur 6 wordt weergegeven hoeveel minuten Nederlandse en Marokkaanse jonge vrouwen gemiddeld besteden aan media op een willekeurige dag. Figuur 6.1 geeft aan hoeveel films Nederlandse en Marokkaanse jonge vrouwen gemiddeld bekijken per week.
Figuur 6. Mediagebruik in minuten
Figuur 6.1 Aantal films
250
3
200
2,5 2
150 NL 100
Mar.
1,5
0,5
0
0 Tijdschrift
Internet
Mar
1
50
Radio
NL
Televisie
Film
De respondenten is ook gevraagd hoe vaak de gebruikte media uiterlijk gerelateerde informatie bevat. Hieruit blijkt dat de ondervraagde jonge vrouwen soms tot vaak gebruik maken van uiterlijk gerelateerde media. In figuur 7 worden de verschillen in het gebruik van uiterlijk gerelateerde media tussen Nederlandse en Marokkaanse vrouwen getoond.
27
Figuur 7. Gebruik uiterlijk-gerelateerde media 50 45 40 35 30
Nederlands
25
Marokkaans
20
Totaal
15 10 5 0 nooit
zelden
soms
vaak
meestal
altijd
Een ander media-aspect waar belang aan wordt gehecht in dit onderzoek is de mate waarin de vrouwen afhankelijk zijn van de media betreft het verkrijgen van informatie over het dunne schoonheidsideaal. Uit de resultaten blijkt dat de vrouwen vaak (M = 3.59; SD = 0.95) media-afhankelijk zijn. Om variantie-analyses uit te kunnen draaien met deze variabele is deze 6-punts-schaal omgezet tot een dichotome variabele met de labels ‘laag’ en ‘hoog’. In figuur 8 worden de verschillen in media-afhankelijkheid tussen Nederlandse en Marokkaanse vrouwen getoond.
Figuur 8. Media-afhankelijkheid 45 40 35 30 25
Nederlands
20
Marokkaans
15
Totaal
10 5 0 nooit
zelden
soms
vaak
meestal
altijd
28
3.1.2
Lichaamsontevredenheid
De mate van lichaamsontevredenheid is gemeten aan de hand van The Body Dissatisfaction subschaal van Garner, Olmstead en Polivy 1983. Voor deze subschaal is een betrouwbaarheidsanalyse uitgedraaid waaruit blijkt dat er sprake is van een negatieve betrouwbaarheid (α = -.31). Een reden hiervoor kan liggen aan hoe de items opgesteld zijn. Hierdoor is besloten om drie variabelen te vormen die samen de mate van lichaamsontevredenheid aangeven. De eerste variabele is de ‘algemene lichaamsontevredenheid’ met een hoge betrouwbaarheid (α = .83). Bij deze variabele staat een hogere score voor een hogere mate van lichaamstevredenheid. De tweede variabele ‘lichaamstevredenheid’ heeft een betrouwbare Cronbach’s Alfa van 0,84 (= α). Voor deze variabele geldt ook dat een hogere score voor een hogere mate van lichaamstevredenheid staat. De laatste variabele ‘uitgebreid lichaamsontevredenheid’ geeft ook aan betrouwbaar te zijn (α = .78). Voor de laatste variabele geldt dat een hogere score staat voor een hogere mate van lichaamsontevredenheid. De gemiddelde score op de gebruikte items geeft de mate van lichaamsontevredenheid aan. Uit de resultaten blijkt dat de jonge vrouwen enige mate van lichaamsontevredenheid ervaren (M = 3.57; SD = 0.53). In figuur 9 worden de verschillen in mate van lichaamsontevredenheid tussen Nederlandse en Marokkaanse vrouwen getoond.
Figuur 9. Totale lichaamsontevredenheid 60 50 40 Nederlands
30
Marokkaans 20
Totaal
10 0 nooit
zelden
soms
vaak
meestal
altijd
29
3.1.3
Internalisatie schoonheidsideaal
De mate van internalisatie van het dunne schoonheidsideaal werd gemeten aan de hand van de Sociocultural Attitudes Toward Appearance Questionnaire van Heinberg, Thompson en Stormer (1994). De gemiddelde score op de gebruikte items geeft de mate van internalisatie aan, waarbij een hogere score staat voor een hogere mate van internalisatie. De resultaten geven aan dat de vrouwelijke respondenten soms tot bijna vaak het dunne schoonheidsideaal internaliseren (M = 3.86; SD = 0.94). ). In figuur 10 worden de verschillen in mate van internalisatie tussen Nederlandse en Marokkaanse vrouwen getoond.
Figuur 10. Internalisatie 40 35 30 25 Nderlands
20
Marokkaans 15
Totaal
10 5 0 nooit
zelden
soms
vaak
meestal
altijd
30
3.2 Toetsen van hypothesen De opgestelde hypothesen in dit onderzoek hebben betrekking op de invloed van drie condities die bestaan uit een afbeelding van een slank model, een gemiddeld slank model en een volslank model.
De eerste hypothese voorspelt dat de mate van media-afhankelijkheid van jonge vrouwen over uiterlijk gerelateerde informatie samenhangt met de mate van lichaamsontevredenheid die zij ervaren. Verondersteld wordt dat hoe hoger de mediaafhankelijkheid des te hoger de mate van ontevredenheid over het eigen lichaam. Hierbij werd gekeken naar drie verschillende maten van lichaamsontevredenheid. De eerste geeft de algemene lichaamsontevredenheid weer van de respondenten. De tweede weergeeft de mate van tevredenheid waarbij lichaamsdelen beschouwd worden als ‘precies goed’. Met de laatste lichaamsontevredenheid variabele wordt de ontevredenheid over het lichaam uitgebreid behandeld door te vragen naar de tevredenheid over bepaalde lichaamsonderdelen. Uit de analyse met ‘algemene lichaamsontevredenheid’ blijkt dat jonge vrouwen met een lage media-afhankelijkheid inderdaad (M = 4.21; SD = 1.02) minder lichaamsontevredenheid ervaren dan jonge vrouwen met hoge media-afhankelijkheid (M = 3.97; SD = 1.03). De analyse met ‘lichaamstevredenheid’ geeft aan dat jonge vrouwen met een lage media-afhankelijkheid (M = 4.11; SD = 1.15) ook meer tevreden zijn over het eigen lichaam dan jonge vrouwen met een hoge media-afhankelijkheid (M = 3.96; SD = .99). De laatste analyse met ‘uitgebreide lichaamsontevredenheid’ geeft een heel klein verschil aan waarbij jonge vrouwen met een lage media-afhankelijkheid (M = 3.34; SD = 1.13) iets minder lichaamsontevredenheid ervaren dan de jonge vrouwen met hoge media-afhankelijkheid (M = 3.36; SD = 1.20). De figuren 11.1, 11.2 en 11.3 geven een visuele overzicht van de resultaten weer.
31
Figuur 11.1 5 4 3
Laag
2
Hoog
1
Totaal
0 Slank
Middel
Volslank
Figuur 11.2 5 4 3
Laag
2
Hoog
1
Totaal
0 Slank
Middel
Volslank
Figuur 11.3 5 4 3
Laag
2
Hoog
1
Totaal
0 Slank
Middel
Volslank
Om te onderzoeken of de gevonden verschillen niet gebaseerd zijn op toeval werd een univariate variantie-analyse uitgevoerd voor een mogelijk linear verband tussen het effect van de conditie en media-afhankelijkheid op de mate van lichaamsontevredenheid. Uit de analyse blijkt dat de invloed van conditie en mediaafhankelijkheid op de mate van algemene lichaamsontevredenheid niet significant is, F(2,122) = .66, ns. De analyse met de variabele die de tevredenheid over het lichaam meet geeft ook aan niet significant te zijn, F(2,122) = 2.44, ns. Tevens geeft de derde en laatste lichaamsontevredenheid variabele aan dat er geen significant verband gevonden 32
kan worden tussen conditie, media-afhankelijkheid en mate van lichaamsontevredenheid, F(2,122) = 2.07, ns. Het is duidelijk dat hypothese één verworpen wordt.
De tweede hypothese voorspelt dat jonge vrouwen met een Nederlands achtergrond meer drang zullen ervaren om het dunne schoonheidsideaal na te streven dan jonge vrouwen met een Marokkaans achtergrond. De analyse geeft aan dat Nederlandse jonge vrouwen inderdaad een hogere (M = 4.16; SD = .82) mate van internalisatie van het dunne schoonheidsideaal ervaren dan Marokkaanse jonge vrouwen (M = 3.45; SD = .94). Figuur 12 geeft een visueel overzicht weer van de resultaten.
Figuur 12 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
Nederlands Marokkaans Totaal
Slank
Middel
Volslank
Om te achterhalen of de resultaten niet gebaseerd zijn op toeval is ook ditmaal een variantie-analyse uitgevoerd tussen conditie, afkomst en mate van internalisatie van het dunne schoonheidsideaal. De analyse geeft aan dat er geen sprake is van een significant linear verband dat aanduidt dat conditie en afkomst samenhangen met de mate van internalisatie, F(2,122) = .11, ns. Wanneer slechts wordt gekeken naar de samenhang van afkomst op de mate van internalisatie van het schoonheidsideaal is er wel sprake van een significant verband, F(1,122) = 19.85; p < .01. Dit betekent dat de afkomst van een vrouw samenhangt met de mate waarin zij het dunne schoonheidsideaal internaliseert en nastreeft. Dit betekent dat hypothese 2 deels aangenomen kan worden.
33
De derde hypothese voorspelt dat jonge vrouwen met een Nederlands achtergrond een grotere mate van lichaamsontevredenheid ervaren dan jonge vrouwen met een Marokkaans achtergrond. Om lichaamsontevredenheid volledig te kunnen meten is zoals bij de eerste hypothese gebruik gemaakt van alle drie variabelen die lichaamsontevredenheid meten. De eerste analyse met ‘algemene lichaamsontevredenheid’ geeft aan dat Nederlandse jonge vrouwen meer (M = 3.99; SD = .91) lichaamsontevredenheid ervaren dan Marokkaanse jonge vrouwen (M = 4.20; SD = 1.18). De analyse met ‘lichaamstevredenheid’ geeft aan dat Nederlandse jonge vrouwen iets meer (M = 3.93; SD = 1.02) lichaamsontevredenheid ervaren dan Marokkaanse jonge vrouwen (M = 4.15; SD = 1.13). Tenslotte geeft ook de laatste analyse met ‘uitgebreid lichaamsontevredenheid’ aan dat jonge Nederlandse vrouwen meer (M = 3.53; SD = 1.18) lichaamsontevredenheid ervaren dan jonge Marokkaanse vrouwen (M = 3.11; SD = 1.12). De figuren 13.1, 13.2 en 13.3 weergeven een visueel overzicht van de resultaten.
Figuur 13.1 4,3 4,2 4,1 4 3,9 3,8 3,7 3,6 3,5
Nederlans Marokkaans Totaal
Slank
Middel
Volslank
Figuur 13.2 5 4 3
Nederlands
2
Marokkaans
1
Totaal
0 Slank
Middel
Volslank
34
Figuur 13.3 5 4 3
Nederlands
2
Marokkaans
1
Totaal
0 Slank
Middel
Volslank
Voor deze laatste hypothese is ook een variantie-analyse uitgevoerd met conditie, afkomst en mate van lichaamsontevredenheid. Uit de eerste analyse blijkt dat er geen significant verband getrokken kan worden tussen conditie, afkomst en algemene lichaamsontevredenheid, F(2,122) = .78, ns. Een tweede analyse met de variabele die de mate van lichaamstevredenheid meet geeft ook aan dat er geen sprake is van een significant verband, F(2,122) = 2.48, ns. Tenslotte geeft de laatste analyse met uitgebreide lichaamsontevredenheid aan dat ook hiervoor geen significant verband aangetoond kan worden, F(2.122) = 1.23, ns. Dit houdt in dat hypothese drie verworpen moet worden.
3.3 Exploratieve toetsingen Tijdens het analyseproces werd een aantal analyses uitgevoerd die niks te maken hebben met de hypothesen, maar die wel aanvullende resultaten bevatten voor deze studie. Dit paragraaf zal ingaan op deze aanvullende resultaten.
Alle exploratieve analyses zijn berekend door middel van een correlatie. Alvorens de uitkomsten van de correlaties te bespreken wordt een kanttekening gemaakt betreft de variabelen die de mate van lichaamsontevredenheid meten. Doordat de variabelen verschillend gelabeld zijn leidt dit soms tot een negatieve samenhang. De waarden voor algemene lichaamsontevredenheid en lichaamstevredenheid lopen namelijk van
35
ontevreden naar tevreden, terwijl de waarden voor uitgebreide lichaamsontevredenheid lopen van tevreden naar ontevreden.
Als eerste zal worden gekeken naar het effect van zelfdiscrepantie. Dit begrip is in de vragenlijst opgenomen, maar is verder niet gebruikt voor de hypothesen. De mate van zelfdiscrepantie wordt gemeten aan de hand van drie variabelen. De eerste is ‘algemene zelfdiscrepantie’ en meet de algehele discrepantie tussen het huidige lichaam en ideale lichaam van de respondenten. De tweede variabele ‘zelfdiscrepantie deel a’ meet de discrepantie tussen een aantal huidige lichaamsdelen en ideale lichaamsdelen. De laatste variabele ‘zelfdiscrepantie deel b’ geeft aan in hoeverre de respondenten bepaalde ideale lichaamsdelen belangrijk vinden.
Volgens de zelfdiscrepantietheorie kunnen ontevredenheidsgevoelens ontstaan naarmate de kloof tussen het actuele en ideale zelf toeneemt (Higgins, 1987). Op basis hiervan kan verondersteld worden dat iemand met een grote discrepantie tussen het huidige lichaam en het ideale lichaam meer lichaamsontevredenheid ervaart, dan een persoon met weinig tot geen discrepantie tussen het huidige lichaam en het ideale lichaam. Om vast te stellen of dit ondersteunt wordt door empirische cijfers worden correlaties voor de verschillende zelfdiscrepantie variabelen en lichaamsontevredenheid variabelen berekend.
De resultaten geven een negatieve samenhang aan tussen algemene zelfdiscrepantie en algemene lichaamsontevredenheid (r = -.57, p < .001), en een negatieve samenhang tussen algemene zelfdiscrepantie en lichaamstevredenheid (r = -.54, p < .001). Dit houdt in dat naar mate de algemene zelfdiscrepantie hoger is, de algemene lichaamsontevredenheid lager is. Dit gaat tegen de verwachtingen in, echter dient rekening gehouden te worden met hoe de variabelen gelabeld zijn. De tweede correlatie geeft aan dat naarmate de algemene zelfdiscrepantie hoger is, de lichaamstevredenheid lager is. Tenslotte is er sprake van een positieve samenhang tussen algemene zelfdiscrepantie en uitgebreide lichaamsontevredenheid (r = .43, p < .001). Dit betekent dat naarmate de algemene zelfdiscrepantie hoger is, de uitgebreide lichaamsontevredenheid ook hoger is.
36
Vervolgens is er gekeken naar de samenhang tussen ‘zelfdiscrepantie deel a’ en lichaamsontevredenheid. De resultaten geven een negatieve samenhang aan tussen zelfdiscrepantie deel a en algemene lichaamsontevredenheid (r = -.51, p < .001), en een negatieve samenhang tussen zelfdiscrepantie deel a en lichaamstevredenheid (r = -.46, p < .001). Dit houdt in dat naar mate de zelfdiscrepantie deel a hoger is, de algemene lichaamsontevredenheid en lichaamstevredenheid lager zijn. Tenslotte is sprake van een negatieve samenhang tussen zelfdiscrepantie deel a en uitgebreide lichaamsontevredenheid (r = .42, p < .001). Dit geeft weer dat naarmate de zelfdiscrepantie deel a hoger is, de uitgebreide lichaamsontevredenheid ook hoger is. Tenslotte zijn er analyses uitgevoerd voor ‘zelfdiscrepantie deel b’. Uit de resultaten blijkt een negatief samenhang tussen zelfdiscrepantie deel b en algemene lichaamsontevredenheid (r = -.28, p < .001), en een negatief samenhang wordt ook aangetroffen tussen zelfdiscrepantie deel b en lichaamstevredenheid (r = -.24, p < .001). Dit houdt in dat naar mate de zelfdiscrepantie deel b hoger is, de algemene lichaamsontevredenheid en lichaamstevredenheid lager zijn. Tenslotte is sprake van een positieve samenhang tussen zelfdiscrepantie deel b en uitgebreide lichaamsontevredenheid (r = .24, p < .001). Dit betekent dat naarmate de zelfdiscrepantie deel b hoger is, de uitgebreide lichaamsontevredenheid ook hoger is.
Vrouwen met een hogere mate van internalisatie van het dunne schoonheidsideaal streven meer naar het behalen van het dunne schoonheidsideaal dan vrouwen met een lage mate van internalisatie (Thompson & Stice, 2001). Het is denkbaar dat vrouwen met een hoge internalisatie van het dunne schoonheidsideaal enige mate van discrepantie ondervinden tussen het huidige en ideale zelf. De resultaten geven een positieve samenhang aan tussen internalisatie en algemene zelfdiscrepantie (r = .52, p < .001) en een positieve samenhang tussen internalisatie en zelfdiscrepantie deel a (r = .35, p < .001). Tevens is sprake van een positief samenhang tussen internalisatie en zelfdiscrepantie deel b (r = .41, p < .001). Dit betekent dat naarmate de internalisatie hoger is, de algemene zelfdiscrepantie, zelfdiscrepantie deel a en zelfdiscrepantie deel b ook hoger zijn.
37
Aangezien eerdere onderzoeken hebben aangetoond dat de mate waarin het dunne schoonheidsideaal geïnternaliseerd wordt invloed heeft op de mate van lichaamsontevredenheid (Dittmar & Howard, 2004), wordt onderzocht of er sprake is van een samenhang tussen deze twee. De resultaten geven een negatieve samenhang tussen internalisatie en algemene lichaamsontevredenheid (r = -.53, p < .001), en een negatieve samenhang tussen internalisatie en lichaamstevredenheid (r = -.45, p < .001). Dit betekent dat naar mate de internalisatie hoger is, de algemene lichaamsontevredenheid en lichaamstevredenheid ook lager zijn. Voor de interpretaie van resultaten dient nogmaals rekening gehouden te worden met de labels van de variabelen. Tenslotte is sprake van een positieve samenhang tussen internalisatie en uitgebreide lichaamsontevredenheid (r = .50, p < .001). Dit geeft weer dat naarmate de internalisatie hoger is, de uitgebreide lichaamsontevredenheid ook hoger is.
38
4. Discussie
Door middel van deze studie werd getracht te onderzoeken welk invloed mediaafhankelijkheid en afkomst van jonge vrouwen hebben op de mate lichaamsontevredenheid die zij ervaren. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat afkomst en cultuur van een persoon wel degelijk effect hebben op het lichaamsbeeld en vervolgens op de ervaren lichaamsontevredenheid (o.a. Akan & Grilo, 1995). Tevens is er veel onderzoek uitgevoerd op het effect van media en mediagebruik op de mate van lichaamsontevredenheid (o.a. Tiggemann, 2006; Wilcox & Laird, 2000). Voor zover bekend is echter geen onderzoek uitgevoerd naar het effect van media-afhankelijkheid op de mate van lichaamsontevredenheid. Deze studie tracht hier een blik op te werpen. In het eerste deel van dit hoofdstuk worden de gevonden resultaten besproken. In het tweede deel wordt het gehele onderzoek ter discussie gesteld.
4.1 Samenvatting en interpretatie van resultaten Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van drie condities waarbij een afbeelding werd getoond van een vrouwelijk model in zwemkleding. De modellen verschillen in lichaamsgrootte: slank, gemiddeld en volslank. Voor elke hypothese werd gekeken naar de invloed van de condities op een aantal factoren. Dit deel bespreekt of de hypothesen ondersteund worden en welke lering hieruit getrokken kan worden.
4.1.1
Effect media-afhankelijkheid
De eerst hypothese voorspelde dat jonge vrouwen die meer media-afhankelijk zijn over het uiterlijk meer lichaamsontevredenheid zullen ervaren dan jonge vrouwen die weinig tot niet media-afhankelijk zijn over het uiterlijk. Tegen de verwachting in blijkt dat conditie en media-afhankelijkheid over het uiterlijk niet samenhangt met de mate van lichaamsontevredenheid. De resultaten geven aan dat er sprake is van een klein verschil tussen de vrouwen met een lage media-afhankelijkheid over het uiterlijk en vrouwen met een hoge media-afhankelijkheid. Dit verschil is echter niet significant en aan het toeval toe te schrijven. Hiermee wordt bekrachtigd dat de hypothese niet ondersteunt wordt. 39
Geconcludeerd kan worden dat het zien van een afbeelding van een slank, gemiddeld of volslank model geen directe effect heeft op de mate van lichaamsontevredenheid die ervaren wordt. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat vrouwen in het dagelijkse leven vaak in aanmerking komen met afgebeelde modellen (zowel slank als volslank) dat een enkele afbeelding niet genoeg is om invloed te hebben op de mate van lichaamsontevredenheid. Anders zou dit betekenen dat de ervaren lichaamsontevredenheid continu aan het schommelen is bij elke blootstelling aan vrouwelijke lichamen. Een andere verklaring hiervoor is dat het niet duidelijk is hoelang de vrouwen naar de afbeelding hebben gekeken, en of ze anders naar de afbeelding hebben gekeken omdat zij zich bewust zijn dat het een onderzoek betreft. Het is mogelijk om in een vervolgonderzoek hier rekening mee te houden door net zoals in het onderzoek van Hawkins, Richards, Granley en Stein (2004) deelnemers 30 minuten de tijd te geven om door een gemanipuleerd tijdschrift te bladeren, waarbij één conditie alleen slanke modellen en de andere conditie alleen volslanke modellen te zien krijgt. Een laatste verklaring voor het gebrek aan significante resultaten is de opstelling van de vragen die media-afhankelijkheid meten. Deze vragen gaan namelijk over uiterlijkgerelateerde media. Aan het begin van de vragen wordt getracht uit te leggen wat hiermee bedoeld wordt. Het is echter mogelijk dat mijn definitie van het begrip niet goed is over gekomen op de respondenten.
4.1.2
Effect internalisatie
De tweede hypothese verwachtte dat jonge vrouwen met een Nederlands afkomst meer drang zullen ervaren om het dunne schoonheidsideaal na te streven dan jonge vrouwen met een Marokkaanse afkomst. In tegenstelling tot de hypothese blijkt er geen sprake is van een samenhang tussen conditie en de mate van internalisatie en blijken de resultaten gebaseerd op toeval. De etnische afkomst van de vrouwen blijkt wel samen te hangen met de mate waarin het dunne schoonheidsideaal geïnternaliseerd en nagestreefd wordt. De resultaten wijzen namelijk aan dat er significante verschillen gevonden zijn tussen jonge vrouwen van Nederlandse en Marokkaanse afkomst, waarbij de Nederlandse vrouwen het dunne ideaal meer internaliseren dan de Marokkaanse vrouwen. Dit houdt in dat de tweede hypothese gedeeltelijk aangenomen kan worden. Geconcludeerd kan worden dat het zien van een afbeelding van een slanke, gemiddeld of volslanke model geen effect heeft op de mate van internalisatie van het dunne schoonheidsideaal. 40
Daarentegen hebben de afkomst en de cultuur waarin een vrouw opgroeit of gedeeltelijk mee krijgt effect op de mate van internalisatie. Een verklaring hiervoor is zoals eerder aangekaart dat het zien van een enkele foto voor een korte tijd niet direct kan leiden tot een drastische verandering in de mate van internalisatie van het dunne ideaalbeeld. De afkomst en cultuur van een persoon daarentegen vormt vanaf de geboorte al een jarenlange beïnvloedingsproces.
4.1.3
Effect afkomst
De derde hypothese voorspelt dat jonge vrouwen met een Nederlandse achtergrond een grotere mate van lichaamsontevredenheid ervaren dan jonge vrouwen met een Marokkaans achtergrond. Echter blijkt uit de resultaten dat conditie noch afkomst samenhangen met de mate van lichaamsontevredenheid die ervaren wordt door vrouwen. De gevonden verschillen geven aan dat Nederlandse jonge vrouwen iets meer lichaamsontevredenheid ervaren dan Marokkaanse jonge vrouwen. Aangezien deze verschillen niet significant zijn worden ze toegeschreven aan het toeval. Geconcludeerd wordt dat de afkomst van een persoon als het zien van een afbeelding van een slank, gemiddeld en volslank model geen effect hebben op de mate van lichaamsontevredenheid die ervaren wordt. Een verklaring voor het ontbreken van de invloed van conditie op lichaamsontevredenheid is hetzelfde als bij de eerste en tweede hypothese, namelijk één foto is niet genoeg om een significant effect uit te lokken. Het is complexer om een duidelijke verklaring aan te kaarten voor het ontbreken van een effect van afkomst op mate van lichaamsontevredenheid, omdat meerdere factoren een rol kunnen spelen. Als eerst is het experiment uitgevoerd onder blanke Nederlandse vrouwen en Marokkaans-Nederlandse vrouwen die allemaal in Nederland wonen. Het artikel dat besproken wordt over Marokkaanse vrouwen die graag willen aankomen is gebaseerd op Marokkaanse vrouwen die in Marokko wonen. Het is dus goed mogelijk dat Marokkaans-Nederlandse vrouwen vanuit Marokkaans culturele perspectief meekrijgen dat het mooi is om volslank te zijn, en vanuit de westerse cultuur dat het dunne lichaamsbeeld ideaal is. Er vanuit gaande dat de meeste MarokkaansNederlandse vrouwen zichzelf vooral blootstellen aan westerse media, is het mogelijk dat zij het dunne schoonheidsideaal meer beschouwen als standaard waardoor lichaamsontevredenheid van Nederlandse als Marokkaanse vrouwen niet veel verschilt.
41
4.1.4
Exploratieve analyses
Na het toetsen van de hypothesen zijn er exploratieve analyses uitgevoerd, om te kijken of er andere significante effecten vastgesteld kunnen worden. De aanvullende analyses geven een aantal interessante resultaten weer.
De exploratieve analyses geven een gedeeltelijke postieve samenhang aan tussen de zelfdiscrepantie en mate van lichaamsontevredenheid. Dit betekent dat naarmate de zelfdiscrepantie van een vrouw toeneemt, ook de mate van lichaamsontevredenheid gedeeltelijk toeneemt. Tevens blijkt uit de resultaten van de analyses dat er sprake is van een positieve samenhang tussen de mate van internalisatie en zelfdiscrepantie. Geconcludeerd kan worden dat naar mate de internalisatie van het dunne schoonheidsideaal toeneemt, de ervaren zelfdiscrepantie tussen het huidige en ideale lichaam ook toeneemt. Tenslotte geven de resultaten een gedeeltelijke positieve samenhang weer tussen de mate van internalisatie en mate van lichaamsontevredenheid. Aan de hand van deze samenhang kan geconcludeerd worden dat naarmate de internalisatie van het dunne schoonheidsideaal toeneemt, de mate van lichaamsontevredenheid gedeeltelijk toeneemt.
De oorzaak van de gedeeltelijke positieve bevindingen heeft te maken met de labels van de drie variabelen die lichaamsontevredenheid meten.
4.2 Beperkingen en aanbevelingen De eerste beperking van dit onderzoek heeft betrekking op de respondenten. Het aantal respondenten die hebben meegewerkt aan het onderzoek is kleinschalig en niet evenredig verdeelt aangezien meer Nederlandse vrouwen (N = 73) deel hebben genomen dan Marokkaanse vrouwen (N = 55). Voor vervolgonderzoek wordt een grootschalig onderzoek aangeraden, waarbij meerdere etnische afkomsten worden opgenomen.
Een tweede beperking is de opzet van het onderzoek. Gekozen is voor een experiment aan de hand van een online survey. De keuze is gemaakt omdat deze manier het mogelijk maakt om veel respondenten te werven. Echter geef je hiermee de controle op 42
de respondenten uit handen. Hierdoor kunnen zij de vragenlijst met weinig of geen concentratie hebben ingevuld, wat de resultaten beïnvloed. Tevens bevat de vragenlijst enkele vragen die erg op elkaar lijken maar net iets anders meten, het is mogelijk dat respondenten voor het gemak hetzelfde antwoorden. Aangeraden wordt om voor vervolgonderzoek gebruik te maken van een schriftelijke vragenlijst die ingevuld wordt in aanwezigheid van de onderzoeker.
Een andere beperking is het manipulatiemateriaal. Om respondenten niet te veel te belasten is gekozen om elk conditie één afbeelding van een model met een bepaalde lichaamsgrootte te tonen. Aangezien voor alle hypothesen geen significante resultaten gevonden zijn voor conditie, is het duidelijk dat een korte blootstelling aan één afbeelding niet effectief werkt. Zoals eerder voorgesteld is het aan te raden om voor vervolgonderzoek gebruik te maken van meedere afbeeldingen of een gemanipuleerd tijdschrift. Tevens is het misschien handiger om slechts gebruik te maken van twee condities met een extreem dunne model en een extreem dikke model. Een andere punt waaraan aandacht besteedt dient te worden is de mate waarin de respondenten zich kunnen vergelijken met de getoonde modellen. Hiermee wordt bedoeld dat rekening gehouden moet worden met de afkomst van de respondenten. Voor dit onderzoek bijvoorbeeld kon wellicht beter gekozen worden voor een slank, gemiddeld en volslank model met blanke uiterlijke kenmerken, en een slank, gemiddeld en volslank model met Marokkaanse uiterlijke kenmerken.
Tot slot is in deze studie gebruik gemaakt van bestaande en betrouwbare schalen. Los van de schaal die media-afhankelijkheid meet, zijn alle schalen echter opgesteld en gebruikt in de Verenigde Staten. Het is dan ook mogelijk dat deze schalen meer gericht zijn op de Amerikaanse samenleving en minder representatief zijn voor gebruik in Nederland. Het is aan te raden om voor vervolgonderzoek eerst een kwalitatief onderzoek op te zetten dat kan dienen voor het opstellen van representatieve schalen voor vrouwen in Nederland. Hopelijk vormt dit onderzoek als handvat voor het uitbreiden van de kennis over licaamsontevredenheid in combinatie met etnische afkomst in Nederland.
43
Referenties
Akan, G.E., & Grilo, C.M. (1995). Sociocultural influences on eating attitudes and behaviors, body image, and psychological functioning: A comparison of AfricanAmerican, Asian-American, and Caucasian college women. International Journal of Eating Disorders, 18(2), 181-187. Al-Ashraf, H. (2011, 23 januari). Morocco’s health experts warn against weight gain pills. Al Arabia News. Opgehaald 2 februari, 2011, van http://www.alarabiya.net/articles/2011/01/23/134701.html. Cash, T.F., & Henry, P.E., (1995). Women’s body images: The results of a national survey in the U.S.A. Sex Roles, 33(1/2), 19-28. Cash, T.F., & Szymanski, M.L. (1995). The development and validation of the BodyImage Ideals Questionnaire. Journal of Personality Assessment, 64, 466-477. de Boer, C., & Brennecke, S. I. (2003). Media en publiek: Theorieën over mediaimpact. (5e herziene druk). Amsterdam: Boom Onderwijs. de Boer, C., & Velthuijsen, A.S. (1999). Het meten van media-afhankelijkheid. Intern rapport. Amsterdam: ASCOR. de Boer, C., & Velthuijsen, A. S. (2001). Participation in conversations about the news. International Journal of Public Opinion Research, 13(2), 140-158. DeFleur, M.L., & Ball-Rokeach, S.J. (1989). Theorie of Mass Communication (fifth ed.). New York: Longman. de Ridder, M. (1999) Mediagebruik, lichaamsbeeld en de zelf-discrepantie theorie. Doctoraalscriptie afdeling Communicatiewetenschap. Universiteit van Amsterdam.
44
Dittmar, H., & Howard, S. (2004). Thin-ideal internalization and social comparison tendency as moderators of media models’ impact on women’s body-focused anxiety. Journal of Social and Clinical Psychology, 23(6), 768-791. Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human Relations, 7, 117-140. Garner, D.M., Olmstead, M.P., & Polivy, J. (1983). Development and validation of a multidimensional eating disorder inventory for anorexia nervosa and bulimia. International Journal of Eating Disorders, 2(2), 15-34. Grabe, S., & Hyde, J.S. (2006). Ethnicity and body dissatisfaction among women in the United States: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 132(4), 622-640. Grabe, S., Ward, L.M., & Hyde, J.S. (2008). The role of the media in body image concerns among women: A meta-analysis of experimental and correlational studies. Psychological Bulletin, 134(3), 460-476. Groesz, L.M., Levine, M.P., & Murnen, S.K. (2002). The effect of experimental presentation of thin media images on body satisfaction: A meta-analytic review. International Journal of Eating Disorder, 31, 1-16. Hawkins, N., Richards, P.S., Granley, H.M., & Stein, D.M. (2204) The impact of exposure to the thin-ideal media image on women. Eating Disorders, 12(1), 35-50. Heinberg, L.J., Thopmson, J.K., & Stormer, S. (1994). Development and validation of the socioculture attitudes towards appearance questionnaire. International Journal of Eating Disorders, 17(1), 81-89. Higgins., E.T. (1987). Self-discrepancy: A theory relating self and affect. Psychological Review, 94, 319-340.
45
Lavine, H., Sweeney, D., & Wagner., S.H. (1999). Depicting women as sex objects in television advertising: Effects on body dissatifaction. Personality and Social Psychology Bulletin, 25(8), 1049-1058. Markus, H. (1977). Self-schemata and processing information about the self. Journal of Personality and Social Psychology, 35, 63-78. Miller, K.J., Gleaves, D.H., Hirsch, T.G., Green, B.A., Snow, A.C., & Corbett, C.C. (2000). Comparisons of body image dimensions by race/ethnicity and gender in a university population. International Journal of Eating Disorders, 27, 310-316. Richins, M.L. (1991). Social comparison and the idealized images of advertising. Journal of Consumer Research, 18(1), 71-83. Roberts, A., Cash, T.F., Feingold, A., & Johnson, B.T. (2006). Are Black-White differences in females’body dissatisfaction decreasing? A meta-analytic review. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 74(6), 1121-1131. Taylor, S.E., & Lobel, M. (1989). Social comparison activity under threat: Downward evaluation and upward contacts. Psychological Review. 96(4), 569-575. Thompson, J. K., & Stice, E. (2001). Thin-ideal internalization: Mounting evidence for a new risk factor for body image disturbance and eating pathology. Current Directions in Psychological Science, 10(5), 181-183. Tiggemann, M. (2003). Media exposure, body dissatisfaction and disordered eating: Television and magazines are not the same! European Eating Disorders Review, 11(5), 418-430. Tiggemann, M. (2006). The role of media exposure in adolescent girls’ body dissatisfaction and drive for thinness: Prospective results. Journal of Social and Clinical Psychology, 25(5), 523-541.
46
Tiggemann, M., & McGill, B. (2004). The role of social comparison in the effect of magazine advertisements on women’s mood and body dissatisfaction. Journal of Social and Clinical Psychology, 23(1), 23-44. Tiggemann, M., & Pickering, A. S. (1996). Role of television in adolescent women’s body dissatisfaction and drive for thinness. International Journal of Eating Disorders, 20, 199–203. Trampe, D. (2002). Self-discrepancy and body dissatisfaction: A development and reduction of a negative body image. Masterthesis: Universtity of Amsterdam. van der Toorn, A. (2006). Let’s talk about sex: Een onderzoek naar de invloed van gesprekken tussen soappersonages op het reduceren van onzekerheid en het valideren van meningen. Doctoraalscriptie. Afdeling Communicatiewetenschap, Universiteit van Amsterdam. Wilcox, K., & Laird, J.D. (2000). The impact of media images of super-slender women on women’s self-esteem: Identification, social comparison and self-perception. Journal of Research in Personality, 34, 278-286.
47
Bijlage I Vragenlijst Welkom bij mijn afstudeeronderzoek over de invloed van vrouwelijke afbeeldingen op jonge vrouwen. Fijn dat je wilt meedoen! Neem rustig de vragen door en kruis het antwoord aan dat voldoet aan je mening. Bekijk de volgende afbeelding en begin vervolgens met het beantwoorden van de vragen. (Voor afbeeldingen raadpleeg hoofdstuk methode_
Q 1 De eerste vragen gaan over jouw lichaam. Geef in het a-deel van elke vraag aan in welke mate je persoonlijke ideaal overeenkomt met hoe je bent. Geef vervolgens in het b-deel van elke vraag aan hoe belangrijk het ideaal voor je is.
1a. Mijn ideale lengte is: 1b. Hoe belangrijk is jouw ideale lengte voor je? 2a. Mijn ideale huidconditie is: 2b. Hoe belangrijk is jouw ideale huidconditie voor je? 3a. Mijn ideale haardikte is: 3b. Hoe belangrijk is jouw ideale haardikte voor je? 4a. Mijn ideale gezicht is: 4b. Hoe belangrijk is jouw ideale gezicht voor je? 5a. Mijn ideale lichaamsverhoudingen zijn:
precies zoals ik ben niet belangrijk precies zoals ik ben niet belangrijk precies zoals ik ben niet belangrijk precies zoals ik ben niet belangrijk precies zoals ik ben
bijna zoals ik ben
niet echt zoals ik ben
helemaal niet zoals ik ben
een beetje belangrijk
tamelijk belangrijk
erg belangrijk
bijna zoals ik ben
niet echt zoals ik ben
helemaal niet zoals ik ben
een beetje belangrijk
tamelijk belangrijk
erg belangrijk
bijna zoals ik ben
niet echt zoals ik ben
helemaal niet zoals ik ben
een beetje belangrijk
tamelijk belangrijk
erg belangrijk
bijna zoals ik ben
niet echt zoals ik ben
helemaal niet zoals ik ben
een beetje belangrijk
tamelijk belangrijk
erg belangrijk
bijna zoals ik ben
niet echt zoals ik ben
helemaal niet zoals ik ben 48
5b. Hoe belangrijk zijn jouw ideale lichaamsverhoudingen voor je? 6a. Mijn ideale gewicht is: 6b. Hoe belangrijk is jouw ideale gewicht voor je? 7a. Mijn ideale borstgrootte is: 7b. Hoe belangrijk is jouw ideale borstgrootte voor je? 8a. Mijn ideale uiterlijk is: 8b. Hoe belangrijk is jouw ideale uiterlijk voor je?
niet belangrijk precies zoals ik ben niet belangrijk precies zoals ik ben niet belangrijk precies zoals ik ben niet belangrijk
een beetje belangrijk
tamelijk belangrijk
erg belangrijk
bijna zoals ik ben
niet echt zoals ik ben
helemaal niet zoals ik ben
een beetje belangrijk
tamelijk belangrijk
erg belangrijk
bijna zoals ik ben
niet echt zoals ik ben
helemaal niet zoals ik ben
een beetje belangrijk
tamelijk belangrijk
erg belangrijk
bijna zoals ik ben
niet echt zoals ik ben
helemaal niet zoals ik ben
een beetje belangrijk
tamelijk belangrijk
erg belangrijk
Q2 Geef aan wat het beste bij je mening aansluit
Vind je het verschil tussen je huidige en ideale lichaam groot?
heel erg klein
tamelijk klein
enigszins klein
Hoe belangrijk is het ideale lichaam voor jou?
heel erg onbelan grijk
tamelijk onbelan grijk
enigszins onbelang rijk
geen verschil
enigszins groot
tamelijk groot
heel erg groot
neutraal
enigszins belangrij k
tamelijk belangri jk
heel erg belan grijk
49
Q3 De volgende vragen hebben te maken met tevredenheid over jezelf in het algemeen, en je tevredenheid over specifieke lichaamsonderdelen. Aangezien we niet op elk moment even tevreden zijn, wordt er gevraagd naar hoe vaak je tevreden bent. nooit
zelden
soms
vaak
meestal
altijd
Ben je tevreden met je lichaam?
Ben je tevreden met jezelf?
Ik vind dat mijn buik te dik is.
Ik vind dat mijn dijen te dik zijn.
Ik vind dat mijn borsten te klein zijn.
Ik vind dat mijn kuiten precies goed zijn.
Ik vind dat mijn buik precies goed is.
Ik ben tevreden met de vorm van mijn lichaam.
Ik vind dat mijn billen precies goed zijn.
Ik vind dat mijn borsten precies goed zijn.
50
Ik vind dat mijn heupen te breed zijn.
Ik vind dat mijn dijen precies goed zijn.
Ik vind dat mijn armen precies goed zijn.
Ik vind dat mijn billen te dik zijn.
Ik vind dat mijn heupen precies goed zijn.
Ik vind dat mijn kuiten te dik zijn.
Ik vind dat mijn borsten te groot zijn.
Ik vind dat mijn armen te dik zijn.
51
Q4 Geef aan in hoeverre je het eens bent met de volgende stellingen over het belang van het uiterlijk voor jou. nooit
zelden
soms
vaak
meestal
altijd
Het is mijn doel er net zo uit te zien als vrouwelijke filmsterren en televisiepersoonlijkheden.
Ik vind dat kleding slanke vrouwen beter staat.
Als ik slanke vrouwen in clips zie, zou ik willen dat ik ook zo slank was.
Ik zou er niet zo uit willen zien als de modellen in tijdschriften.
Ik vergelijk mijn lichaam met dat van vrouwen in tijdschriften en op televisie.
Dikke mensen worden in onze maatschappij niet als onaantrekkelijk beschouwd.
Als ik foto’s van slanke vrouwen zie, zou ik willen dat ik ook slank was.
Aantrekkelijkheid is belangrijk als je in onze maatschappij iets wilt bereiken.
Ik zou eruit willen zien als een badpakmodel.
Mensen vinden dat hoe slanker je bent, hoe beter kleding je staat.
Om succes te hebben in onze maatschappij, moet je aandacht besteden aan je uiterlijk.
52
Als ik mode- en/of lifestyle tijdschriften lees, vergelijk ik mijn lichaam met dat van de modellen.
In onze maatschappij is het belangrijk dat je er altijd aantrekkelijk uitziet.
Q5 Mensen gebruiken diverse media zoals televisie, tijdschriften en billboards om diverse redenen. In de volgende vragen gaat het om artikelen, programma’s e.d. die iets te maken hebben met het uiterlijk (foto’s van modellen, gezichtscrème, kleren enzovoort). Ik noem dit voor het gemak uiterlijkgerelateerde media. nooit
zelden
soms
vaak
meestal
altijd
Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken weet ik beter wat er allemaal gebeurt en mogelijk is op schoonheidsgebied.
Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken begrijp ik mijn eigen gedrag op schoonheidsgebied beter.
Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken kan ik meepraten met mijn omgeving over wat er allemaal gebeurt en kan op schoonheidsgebied.
Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken weet ik beter hoe ik in nieuwe of moeilijke situaties op het gebied van schoonheidsstandaarden zou kunnen handelen.
53
Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken kan ik me samen met anderen vermaken en tijd verdrijven.
Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken leer ik meer over hoe andere mensen denken en doen als het gaat om uiterlijk.
Door naar uiterlijkgerelateerde media te kijken kan ik mezelf ontspannen en vermaken.
De volgende vragen gaan over het gebruik van de media in het algemeen. Ik erken dat het lastig is om het antwoord van de volgende vragen in te schatten. Ik stel het dan ook erg op prijs dat je erover nadenkt. Q6 Geef aan hoeveel uren en minuten je gisteren gemiddeld besteed hebt aan: aantal uur
aantal minuten
Radio Tijdschriften Internet Televisie
Q7 Hoeveel films zie je gemiddeld per week als je bioscoop, televisie, video’s en dvd’s bij elkaar neemt? ............ Films
54
Q8 Hoe vaak gebruik je onderstaande media voor het verkrijgen van informatie over het uiterlijk/schoonheidsideaal? nooit
zelden
soms
vaak
meestal
altijd
Radio
Tijdschriften
Internet
Televisie
Films
Q9 Kijk je wel eens naar televisieprogramma’s waarin het onderwerp ‘uiterlijk’ aan de orde komt? Hierbij kun je denken aan programma's zoals America's next top model etc.
nooit zelden soms vaak meestal altijd
Tot slot nog enkele algemene vragen Q10 Wat is je afkomst?
Nederlands Marokkaans Turks Surinaams anders, nl. ____________________
Q11 Wat is je leeftijd? Q12 Wat ben je? Man Vrouw
Heel erg bedankt voor het invullen van de enquête! Je hebt me er enorm mee geholpen. Mocht je nog vragen of opmerkingen hebben kun je contact met me opnemen via mijn mailadres. 55