Advies wegbermverlaging in Natura 2000 gebieden
Advies wegbermverlaging in Natura 2000 gebieden
Tekst: Irma Wynhoff Rapportnummer: VS2008.039
November 2008 Productie: De Vlinderstichting Postbus 506 6700 AM Wageningen telefoon: 0317-467346 fax: 0317-420296 email:
[email protected] homepage: www.vlinderstichting.nl Opdrachtgever: Provincie Noord-Brabant (als onderdeel van Actieplan Pimpernelblauwtjes) Deze publicatie kan worden geciteerd als: Wynhoff, I. (2008): Advies wegbermverlaging in Natura 2000 gebieden. Rapport VS2008.038, De Vlinderstichting, Wageningen. Trefwoorden: Pimpernelblauwtje, donker pimpernelblauwtje, grote pimpernel, gewone steekmier, moerassteekmier, wegbermbeheer, wegbermverlaging
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Vlinderstichting en de opdrachtgever.
Advies wegbermverlaging in het Natura2000-gebied Vlijmensch Ven, Moerputten en Bossche Broek
Inleiding De gemeentes ´s Hertogenbosch, Vught en Heusden beheren bermen die onderdeel uitmaken van het Natura 2000-gebied “Vlijmens Ven, Moerputten, Bossche Broek” (nr. 132). Deze bermen zijn onderdeel van het leefgebied van twee doelsoorten van dit gebied, te weten de vlindersoorten pimpernelblauwtje (H1959) en donker pimpernelblauwtje (H1061). Tevens bevinden zich er twee typen doelhabitattypen, zij het in fragmentarische vorm. Dit zijn de glanshaver- en vossenstaarthooilanden met glanshaver (H6510A) en hetzelfde habitattype met vossenstaart (H6510B). Deze vegetatietypen zijn, mits zij ook de waardplant Grote pimpernel en bepaalde soorten knoopmieren herbergen, leefgebied voor de bovengenoemde vlindersoorten. Daarmee worden zij tevens beschermd door Europese wetgeving. Beide vlindersoorten worden in Appendix II en Appendix IV van de Habitat Richtlijnen genoemd, waardoor zowel vlinders als leefgebied beschermd worden. De wegberm speelt ook een belangrijke rol als begeleidend element langs de straat. Gemeentes zijn verantwoordelijk voor de verkeersveiligheid en dit houdt in dat regelmatig onderhoud plaats moet vinden. Zo moet de vegetatie langs de rijbaan niet zo hoog worden dat bochten en kruispunten onoverzichtelijk worden. Verder moet regenwater van de rijbaan in de wegberm kunnen wegsijpelen om gevaarlijke situaties voor passerende verkeersdeelnemers te voorkomen. Dit is van groot belang omdat de betroffen wegen voor het merendeel buiten de bebouwde kom liggen (erfontsluitingswegen), de verkeersdichtheid er (o.a. door sluipverkeer) hoog is en er (te) snel wordt gereden. In de loop der jaren wordt de begroeiing op de bermen steeds dichter en wordt daardoor mogelijk de afvoer van regenwater belemmerd. Daarom wordt in veel gemeentes regelmatig de wegberm verlaagd. Hierbij ontstaat echter een conflict tussen het natuurbelang en de verkeersveiligheid. Immers, zeker als de berm in de volledige breedte wordt verlaagd wordt daarmee beschermd leefgebied vernietigd, en dat mag niet gebeuren. De leefwijze van de vlindersoorten Het pimpernelblauwtje en het donker pimpenelblauwtje hebben een bijzondere levenswijze. In tegenstelling tot de meeste andere vlindersoorten leven de rupsen niet van plantaardig materiaal, maar doen zich tegoed aan de larven van bepaalde knoopmierensoorten. De vrouwtjes van beide vlindersoorten zetten de eitjes af op de knoppen van de grote pimpernel, een plantensoort die onder andere in Noord-Brabant veelvuldig in de bermen en langs slootkanten voorkomt. In de zomer valt deze soort op door de donkerrode bloemhoofden.
DE VLINDERSTICHTING
2008| ACTIEPLAN PIMPERNELBLAUWTJES
4
Uit de eitjes komen naar enkele dagen de rupsen tevoorschijn. Zij leven eerst van de ontwikkelende zaden en de bloembodem en groeien gedurende drie tot vier weken tot een lengte van 2 tot 4 mm. In die periode vinden drie vervellingen plaats. Zodra de rups zijn vierde larvenstadium heeft bereikt, stopt hij met eten en verlaat de grote pimpernel. Op de bodem moet hij nu worden ontdekt en meegenomen door werksters van knoopmierensoorten. Zij nemen de rupsen mee naar het mierennest, in de veronderstelling dat het hun eigen broed is. Eenmaal in het mierennest begint de rups de mierenlarven te verorberen. Als de winter invalt en het mierennest in diapauze gaat, doet de rups mee. In de lente worden mieren en rupsen weer actief. De rups verorbert nu een groot aantal larven tot zijn eind mei tot begin juni gaat verpoppen. Dat doet ze in de hoogste kamer van het mierennest. Vanaf missen juni verlaten de vlinders dan de poppenhuid, om vervolgens met opgevouwen vleugels naar buiten te kruipen. De mannetjes en vrouwtjes ontmoeten elkaar, paren en een nieuwe cyclus kan beginnen.
Het donker pimpernelblauwtje
Het pimpernelblauwtje
Het pimpernelblauwtje heeft zich aangepast aan de moerassteekmier (Myrmica scabrinodis). Alleen in de nesten van deze knoopmierensoort maakt de rups een redelijke kans zich tot vlinder te kunnen ontwikkelen. Het donker pimpernelblauwtje daarentegen doet het beter in de nesten van de gewone steekmier (Myrmica rubra). Voor het pimpernelblauwtje moet een combinatie van grote pimpernel en moerassteekmier aanwezig zijn, het donker pimpernelblauwtje heeft de waardplant in combinatie met de gewone steekmier nodig. Ondanks dat beide mierensoorten algemeen zijn, is de combinatie met de waardplant behoorlijk zeldzaam. Uit eerder onderzoek is gebleken dat niet meer dan 10 tot 30% van de onderzochte planten in het gebied tussen het Drongelens Kanaal en de Maas één van de twee mierensoorten in zijn buurt heeft. Slechts een relatief klein deel van de waardplanten op de bermen is dus daadwerkelijk geschikt als leefgebied of verbreidingsbaan voor de vlinders. Wegberm met grote pimpernel en knoopmieren: een potentieel leefgebied voor pimpernelblauwtje en donker pimpernelblauwtje.
Het is duidelijk dat de berm als begeleidend element van de straat een andere functie vervult dan als leefgebied van vlinders, mieren en planten. Hieruit ontstaat de uitdaging om deze functies met elkaar te combineren, en wel op een manier die niet nadelig is voor de verkeersveiligheid of de overleving van bedreigde vlinders. Hier is dus maatwerk gevraagd. DE VLINDERSTICHTING
2008| ACTIEPLAN PIMPERNELBLAUWTJES
5
Voorschriften van het CROW CROW (Kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) is een Nederlandse organisatie die kennis over verkeer en vervoer bundelt. CROW werkt daarbij met werkgroepen van deskundigen uit de verschillende vakgebieden, die samen aanbevelingen en richtlijnen opstellen over bijvoorbeeld vormgeving en maatvoering van verkeersinfrastructuur. Deze aanbevelingen en richtlijnen worden voor een groot deel in CROW-publicaties of op diverse websites gepubliceerd. De CROW-richtlijnen hebben geen wettelijke status. CROW geeft alleen adviezen voor bijvoorbeeld de wegbeheerder. Over het algemeen geldt wel dat een wegbeheerder in Nederland goed moet kunnen motiveren waarom van de richtlijnen is afgeweken. De meeste gemeentes zijn bij het CROW aangesloten en voeren hun wegbermonderhoud uit volgens de handboeken van deze organisatie. Voor dit probleem is de Publicatie 202: “Handboek veilige inrichting van bermen” van belang. Het CROW geeft hierin geen adviezen met betrekking tot de manier van bermverlaging aan. Wel wordt gemeld, dat de hoogte van de berm liefst 20 mm lager dan de verharding moet zijn. Hierdoor blijft vuil en zand dat door passerend verkeer naar de berm wordt geblazen, daar liggen en wordt een goede afvoer van regen- en smeltwater veilig gesteld. Het CROW stelt dat een berm als gevolg van de verhoging door erin gewaaid zand rond de vijf tot zes jaar verlaagd moet worden. Een hoogteverschil van 20 mm onder het oppervlak van de verharding wordt als voorkeur aangegeven. Telefonisch werd bij het CROW bevestigd dat in uitzonderlijke situaties, zoals wij die hier hebben, maatwerk wordt toegepast. Er worden wel voorschriften in verband met verkeersveiligheid gehanteerd, maar er zijn geen voorschriften voor de breedte van de bermverlaging. Volgens het CROW zou het verlagen van een strook langs de asfaltrand in plaats van de hele berm prima kunnen. Visie van Rijkswaterstraat Bij Rijkswaterstaat wordt maatwerk toegepast als er conflicten tussen verschillende functies van een berm zouden kunnen ontstaan. In plaats van de op strakke voorschriften gebaseerde werkbestekken gaat men gebruik maken van prestatiebestekken. Binnen de prestatiebestekken moeten meerdere functies van een wegberm in combinatie gerealiseerd worden, zoals verkeersveiligheid en natuurbelang. De afvoer van regenwater wordt veilig gesteld door een strook met een breedte van 50 tot 70 (maximaal 100) cm vanaf de asfaltrand te verlagen tot 4 cm onder de bovenkant van het asfalt. De vegetatie op grotere afstand van de straat heeft geen functie wat betreft het afvoeren van regenwater en blijft onaangetast. Soms worden daarnaast nog smalle slootjes loodrecht op de verlaagde strook naar de sloot toe gegraven, die voor een versnelde waterafvoer kunnen zorgen, bijvoorbeeld bij stortregens. In de afbeelding hiernaast is goed te zien, hoe vanuit de straat een strook van de wegberm wordt afgeplagd, terwijl het merendeel van de vegetatie aan de buitenzijde van de plagstrook onaangetast blijft. Daarnaast is het nuttig om alleen daar de berm te verlagen waar zich inderdaad problemen met de waterafvoer voordoen. Deze benadering heeft meerdere voordelen. De kosten worden DE VLINDERSTICHTING
2008| ACTIEPLAN PIMPERNELBLAUWTJES
6
verlaagd omdat alleen daar werk wordt uitgevoerd waar dat nodig is. Er komt minder vervuilde grond vrij, die afgevoerd moet worden. De berm blijft over een grotere lengte onbeschadigd en de aannemer krijgt de kans om daadwerkelijk maatwerk te leveren. Voor de visie van Rijkswaterstraat zie ook de bijgevoegde notitie en de groter afbeelding van het afplaggen. Oplossing voor berm en vlinder Voor de vegetatie in de berm, het pimpernelblauwtje, het donker pimpernelblauwtje en hun mieren is het probleem van de bermverlaging al grootdeels opgelost als de verantwoordelijke gemeentes tot het besluit komen om een strook van de berm langs het asfalt te verlagen en de buitenkant, en zeker de slootrand, ongemoeid te laten. Verder is het aan te bevelen om de werkzaamheden in de winter uit te voeren. Dan bevinden de mieren en de rupsen van de blauwtjes zich in diapauze. Ze zitten dan dieper in de grond dan in de zomer en zijn daardoor beter beschermd voor ingrepen van buiten af. Eveneens is het aan te bevelen om gefaseerd te werken. Hiermee wordt bedoeld dat nooit de hele lengte van de berm aan beide zijden van het asfalt tegelijkertijd wordt verlaagd. Dit wordt al daardoor bereikt dat de verlaging alleen daar wordt uitgevoerd waar feitelijk problemen met de waterafvoer ontstaan. Een gefaseerde uitvoering kan ook worden gerealiseerd doordat in een jaar een kant van de straat en in een ander jaar de andere kant wordt verlaagd. Nog beter is om steeds stukken van zo´n twee- tot driehonderd meter te doen en dan op de andere kant van de straat verder te gaan. De overgeslagen stukken kunnen dan in een volgende winter verlaagd worden. Op deze manier zijn er altijd stukken berm aanwezig die niet verstoord worden, waardoor de schade voor de vlinderpopulaties, mocht die toch optreden, klein zal blijven.
Advies op een rijtje: Strook van 50 tot 70 (maximaal 100) cm langs de asfaltrand verlagen en berm op groter afstand ongemoeid laten. Bermverlaging in de winter uitvoeren als de mierennesten diep in de grond zijn. Gefaseerd werken door alleen daar de berm te verlagen waar problemen met de regenwaterafvoer zijn ontstaan. Gefaseerd werken door slechts een kant van de wegberm te verlagen en de werkzaamheden aan andere kant in een andere winter uit te voeren. Gefaseerd werken door slechts om de twee- tot driehonderd meter de bermverlaging aan de andere kant van de weg uit te voeren en de werkzaamheden aan de overgeslagen stukken in een andere winter uit te voeren.
Aan dit advies zijn toegevoegd: Memo van de heer P.J. Keizer, Rijkswaterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart betreffende verlaging bermen ter voorkoming van wateroverlast Afbeelding werkzaamheden bermverlaging
DE VLINDERSTICHTING
2008| ACTIEPLAN PIMPERNELBLAUWTJES
7
Memo
Ministerie van Verkeer en Waterstaat Rijkswaterstaat
Aan
Mw. Irma Wynhoff Vlinderstichting
Van
Doorkiesnummer
P.J. Keizer Rijkswaterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart
088-7982353
Datum
-
Bijlage(n)
9 oktober 2008 Onderwerp
verlaging bermen ter voorkoming van wateroverlast
Geachte Mw. Irma Wynhoff, Hieronder treft u aan een antwoord op uw vraag, die u gisteren telefonisch stelde.
Notitie ten aanzien van het verlagen van bermen van Rijkswegen om stagnatie van water op de weg te voorkomen. Rijkswaterstaat werkt tegenwoordig niet meer met op strakke voorschriften gebaseerde werkbestekken bij het weg- en groenbeheer, maar met z.g. prestatiebestekken. Dat betekent dat een functionele eis wordt beschreven waaraan een object moet voldoen. Wat betreft het water dat niet op de weg mag blijven staan, de functionele eis is dat er ge en water op de weg mag blijven staan: “Water moet vrij in de berm kunnen stromen”. De aannemer die het onderhoud uitvoert zorgt vervolgens ervoor deze eis te realiseren. In de praktijk betekent het dat een zone van 0,5 tot 0,7 (soms 1,0) m breed wordt verlaagd tot 4 cm onder de bovenkant van het asfalt. Deze maatregel wordt dan alleen toegepast daar waar het probleem met water zich voordoet. Deze aanpak heeft als voordelen: - het grootste deel van de bermvegetatie blijft onbeschadigd; - er komt zo weinig mogelijk grond vrij, die afgevoerd moet worden (grond mag niet ‘zomaar’ in de berm worden achter gelaten; bovendien moet de vrijgekomen grond worden getest op verontreinigingen om de verdere wijze van afvoeren te bepalen); - de aannemer krijgt gelegenheid maatwerk te leveren in plaats van overal te werken, inclusief op plaatsen waar het niet nodig is; - het is financieel de meest aantrekkelijke werkwijze.
Dienst Verkeer en Scheepvaart
Telefoon (088) 798 2 222
Postbus 5044, 2600 GA Delft
Fax (088) 798 2 999
van den Burghweg 1, 2628 CS Delft
E-mail
[email protected] Internet http://www.rijkswaterstaat.nl/dvs
Bereikbaar vanaf NS-station Delft met buslijn 69 (halte Oudelaan), buslijn 129 (Balth. vd Polweg) en buslijn 121 (halte aula TU Delft)
Een bestek uit de tijd dat er nog wel volgens vast omschreven werkvoorschriften werd gewerkt (het z.g. RAW-bestek) beschreef het werk: bermoppervlakte over een zone van 0,5 of of 0,7 of 1,0 m (afhankelijk wat werd gewenst) verlagen tot 4 of 5 cm onder de bovenkant van de wegverharding, bij ZOAB nog 5 cm lager. Ik heb geen documentatie kunnen vinden waarin algemene werkvoorschriften staan over het verlagen van bermen langs wegen om water op de weg te voorkomen.
Met vriendelijke groet, Peter-Jan Keizer
2