Aanvullend onderzoek naar cultuurhistorische, archeologische en landschappelijke waarden in een zijdal van de Ruiten Aa bij Smeerling.
J. Molema & M. Rooke Libau, juni 2006
Aanvullend onderzoek naar cultuurhistorische, archeologische en landschappelijke waarden in een zijdal van de Ruiten Aa bij Smeerling. Inleiding Kader: onderhavig onderzoek is een aanvulling op onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het project Hermeandering Ruiten Aa. Dit project behelst reconstructie van de historische beekloop van de Ruiten Aa en herstel van cultuurlandschappelijke elementen (steilranden, houtwallen, esranden). Tevens wordt in het kader van dit project gezocht naar mogelijkheden voor waterberging. Het plangebied valt binnen de gemeenten Stadskanaal en Vlagtwedde. Het gedeelte waarvoor nu het onderhavige aanvullende onderzoek is verricht valt binnen de gemeente Stadskanaal. Het ligt direct ten oosten van Smeerling en ten westen van het Metbroekbosch. In het zuiden wordt het plangebied begrenst door de weg van Smeerling naar Ellersinghuizen; in het noorden door de aansluiting op de Ruiten Aa. Het plangebied wordt doorsneden door een zandweg. De zandweg doorkruist het zijdal.
afbeelding 1: ligging van het onderzoeksgebied.
Vraagstelling en doel: In dit deel van het plangebied wordt gezocht naar mogelijkheden voor het vergroten van de afvoer van water. Vergroting kan worden gerealiseerd door de beek in het zijdal te verbreden, of te verdiepen. Onderhavig onderzoek moet uitwijzen of verbreden dan wel verdiepen zonder voorbehoud kan worden uitgevoerd. Het onderhavig onderzoek richt zich op het gedetailleerd in kaart brengen van cultuurhistorische en archeologische resten en landschappelijk karakteristieke elementen in het beekdal. Daarnaast worden zones in beeld gebracht waarin dermate grote bodemverstoringen/wijzigingen van het cultuurlandschap hebben plaatsgevonden dat toekomstige bodemingrepen geen schade aan bodem en landschap teweeg kunnen brengen. Onderzoeksopzet: Voorafgaand aan het veldwerk heeft bureauonderzoek plaatsgevonden. Het bureauonderzoek bestond uit het raadplegen van archeologische gegevens (database Archis van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, depotgegevens Nuis, onderzoeksrapportages), historisch kaartmateriaal, kadastergegevens, bodemkundige gegevens, fysisch geografische gegevens en hoogtegegevens. De gegevens die uit het bureauonderzoek zijn verzameld zijn door middel van een veldinspectie gecontroleerd en daar waar nodig bijgesteld. In het kader van de veldinspectie zijn tevens aanvullende gegevens verzameld. Een deel van de veldinspectie bestond uit een booronderzoek. Dit booronderzoek was gericht op het vaststellen van de bodemsoort en de mate van gaafheid daarvan.
1
Bureauonderzoek Archis In het kader van bureauonderzoek is Archis geraadpleegd (bijlage 1). In het zijdal van de Ruiten Aa is één archeologische vondst geregistreerd (Archis waarnemingsnr. 16723), namelijk een stenen bijl uit de Nieuwe Steentijd (4400-2000 voor Chr.). Op circa 250 meter buiten het zijdal, is in het hoofddal van de Ruiten Aa een tweede bijlvondst bekend (Archis waarnemingsnr. 17676). Het betreft een zogenaamde hamerbijl uit de Nieuwe Steentijd of de vroege Bronstijd (2000-1800 voor Chr.). Dergelijke voorwerpen zijn destijds waarschijnlijk als offer in het rivierdal gedeponeerd. Ten westen, noordwesten en ten noordoosten van het onderzoeksgebied ligt een drietal essen die behoren tot de buurschap Smeerling. De essen zijn in Archis geregistreerd onder de codes 7366, 7365 en 7347 (bijlage 1). De laatstgenoemde es is geclassificeerd als een terrein van hoge archeologische waarde; de andere essen als terreinen van archeologische waarde. Er zijn in Archis geen redenen aangevoerd die het verschil in classificatie rechtvaardigen. Juist onder de essen met de classificatie ‘archeologische waarde’ is er een grote kans op de aanwezigheid van resten van de middeleeuwse nederzetting Smeerling, vanwege hun ligging aan de rand van de huidige nederzetting. Kadastrale minuut en historische kaarten Uit bestudering van de kadastrale minuut van 1828 (bijlage 2) blijkt dat de moderne loop van de beek in het zijdal enigszins afwijkt van de loop in 1828. In 1828 heeft de beek de vorm van een lineair element, met in het zuiden een plotselinge kleinschalige meandering. Tussen circa 1900 en 1950 is de strakke, lineaire vorm gewijzigd in een iets gebogen vorm. Het meanderende deel in het zuiden is vervangen door een gegraven watering met stuw. Niet zichtbaar op de kadastrale minuut, noch op andere historische kaarten, is het verloop van het beekdal in oostelijke richting. Volgens Snijders (1985) gaat het beekdal zuidoostwaarts over in een beekdalvlakte. Overigens liggen in en nabij het plangebied ook resten van dezelfde fossiele (vermoedelijk laatpleistocene) beekdalvlakte, doorsneden door een iets jonger beeksysteem (zie resultaten veldonderzoek). De kadastrale minuut wekt de indruk dat dit deel van het beekdal strak is ingericht in de vorm van opstrekkende kavels. In de oorspronkelijk aanwijzende tafels wordt dit gebied echter omschreven als hooiland en bos. Ingrepen van de mens hebben zich beperkt tot enkele smalle greppels en houtwallen. Dit deel van het beekdal behoort tot de fraaiste en meest oorspronkelijke landschapselementen van Westerwolde ( zie: resultaten veldonderzoek). Depotgegevens Nuis De gegevens in het Noordelijk Archeologisch Depot te Nuis komen overeen met de gegevens die in Archis zijn vermeld. Onderzoeksrapportages In het kader van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) is een verkennend archeologisch/cultuurhistorisch/landschappelijk onderzoek in vrijwel het gehele dal van de Ruiten Aa uitgevoerd (Haring e.a., 2001). In dit rapport zijn uitspraken gedaan over de verwachte aanwezigheid van archeologische/cultuurhistorische resten, alsmede de verwachte conserveringsgraad van deze resten. Onderhavig onderzoek kan worden beschouwd als een vervolg op dat onderzoek. Bodemkaart, geofysische kaart en hoogtekaart Voorafgaand aan het veldonderzoek is op hoofdlijnen een beeld gevormd van de in het plangebied aanwezige bodems, het aanwezige reliëf, en morfologische elementen (fysische geografie). Hiertoe zijn de Bodemkaart (Stiboka, 1980), de Fysisch-Geografische kaart (Snijders, 1985) en de hoogtekaart (gegevens DLG) bestudeerd. Aanvullende informatie is verzameld uit Haring e.a. (2001). De Bodemkaart geeft aan dat in het plangebied venige beekdalgronden (Bodemkaartcode Abv) en beekeerdgronden van lemig fijn zand (Bodemkaartcode pZg23) aanwezig zijn. Voor een groot gedeelte van het dal binnen het onderzoeksgebied geeft de bodemkaart geen duidelijke informatie. Dit heeft deels te maken met de grillige genese van het plangebied. Deze laat zich niet duidelijk op de Bodemkaart vastleggen. Het veldonderzoek heeft duidelijke informatie over de bodem in het plangebied opgeleverd (zie hieronder). De Fysisch-Geografische kaart classificeert het plangebied als beekdal, vlak, met restveen (code oFL 2). Ten zuidoosten van het onderzoeksgebied gaat dit dal over in een beekdalvlakte (code Fv1). De hoogtekaart geeft een beeld van de loop van de beek voor kanalisatie (zie bijlage 3). Meteen ten noorden van de zandweg bevond zich een meander. In het deel direct ten zuiden van de zandweg is het dal te smal om
2
onderscheid te maken tussen de oorspronkelijke en de gekanaliseerde loop. Op de hoogtekaart is goed te zien dat de beek oorspronkelijk meanderend naar het zuidoosten afbuigt. Veldonderzoek Booronderzoek en visuele inspectie In het plangebied zijn 16 boringen uitgevoerd (bijlagen 4 en 5). De boringen zijn dusdanig verspreid over het beekdal en het aangrenzende gebied, dat een goed beeld van de bodemopbouw en fysische genese van het plangebied is verkregen. Uit de boringen 1, 4, 5, 6, 9, 10 en 13 t/m 16 is gebleken dat de bodems in het dal grotendeels bestaan uit venen en kleien (zie boorgegevens; bijlage 5). De veenbodems zijn doorgaans afgedekt met een laagje zandige, humeuze klei. Dit komt overeen met de bodemkundige gegevens die in het beekdal van de Ruiten Aa zijn verzameld (Maas, Molema & Rooke, 2006). De kleilaag op het veen houdt verband met laatmiddeleeuwse Dollardinbraken, waardoor zeewater via rivierdalen diep landinwaarts kon doordringen. Kleiafzettingen zijn tot even voorbij Vlagtwedde in het dal van de Ruiten Aa aangetroffen. Het veen in het beekdal is een broekveen. Op de overgang van klei naar veen bevindt zich een venige kleilaag. In de boringen 4 en 5 is onder een toplaag van klei een fluviatiele zandlaag aanwezig. Deze zandlaag rust op een zware grijsgekleurde klei die minstens tot 1,20 m. –Mv aanwezig is. In de overige boringen in het beekdal zijn deze kleilaag en de afdekkende zandlaag niet meer aangetoond. Boringen 2 en 3 zijn geplaatst op een dekzandruggetje die geheel omgeven wordt door twee fossiele beekgeulen en daardoor als een eiland in het beekdal ligt. In beide boringen is een podzolbodem aangetroffen. In boring 2 is de top van de podzol vermengd. Deze verwerking heeft gezien de homogenisatie van de vermengde laag in een ver verleden plaatsgevonden, mogelijk ten behoeve van de aanleg van een kleine akker. In boring 3 is een volledige, gave podzolbodem aanwezig (inclusief strooisellaag). In boring 11 is een opvallend profiel van klei (toplaag), sterk lemig dekzand, klei, lössleem, en wederom dekzand aangetroffen. De klei in de top is de middeleeuwse Dollardafzetting die in het gehele beekdal is aangetroffen. De onderliggende afzettingen dateren uit het laat-pleistoceen. In boring 12, geplaatst aan de rand van het beekdal in een kleine depressie, ligt op een basis van dekzand (met in de top een leemlaagje) een dun pakket veraard veen. In boring 7 is onder een dunne laag dekzand (40 cm; geen bodemontwikkeling) een pakket bleke klei van tenminste 80 cm dikte aangetroffen. Deze kleiafzetting ligt buiten het huidige, diep ingesneden beekdal, op een opvallend hoge locatie. Gezien de afdekking door dekzand is de klei van pleistocene ouderdom. Vermoedelijk hangt de afzetting samen met het eerste ontstaan van het Ruiten Aa systeem. De klei is een geulsysteem afgezet. Het verloop van de geul is aan het maaiveld aan de hand van afwijking in begroeiing te herkennen. Er is aan het maaiveld geen zichtbare insnijding. Het Ruiten Aa systeem is vermoedelijk ontstaan uit een zuid-noord georiënteerde beek(dal)vlakte (zie: Snijders, 1985), waarin kleien werden afgezet. Het systeem werd gevoed door water uit de Eems. In de beekdalvlakte ontwikkelde zich een meanderend, insnijdend systeem met een breed dal als volwaardige zijtak van de Eems. In de loop van het Holoceen verlandde de aftakking vanuit de Eems en versmalde de bedding van de rivier dusdanig dat de benaming beek inmiddels op zijn plaats was. Voeding van het beeksysteem vond vanwege de verlanding niet langer plaats vanuit de Eems maar vanuit de venen in zuid Drenthe en zuid Groningen. Nabij het Lieftinghs Broek zijn tijdens eerder onderzoek (Haring e.a, 2001) fluviatiele kleien aangetroffen die vermoedelijk tot dezelfde afzettingen behoren als die nu bij Smeerling zijn aangetoond. Buiten het beekdal, ten oosten van de boringen 6, 7 en 8, ligt een dekzandgebied met bewoningsresten op dekzandkopjes en karrensporen. Deze resten strekken zich buiten het plangebied uit. Voorde/stuw Direct ten zuiden van de zandweg, ter hoogte van boring 8 en 9, is tijdens de visuele inspectie een concentratie van veldkeien (granieten) aangetroffen. De keien liggen aaneengesloten over een lengte van circa 10 meter in de bedding en op de oevers van de beek. Langs de oevers zijn de keien deels vastgezet met houten staken die in de ondergrond zijn gedreven. De keien wekken de indruk de verharding van een voorde te zijn. Op dezelfde locatie als de keien is een houten balk haaks op de bedding geplaatst (afbeelding 2 en 3). Deze balk is gezien de aanwezigheid van machinaal geproduceerde ijzeren bouten van tamelijk recente ouderdom. De balk rust op de genoemde keien en fungeert daardoor als een stuwtje. Nabij de balk ligt enig baksteenpuin. Deze bakstenen dateren uit de 18 e of vroege 19 e eeuw, maar kunnen op een veel later tijdstip op deze locatie zijn beland. Het is de vraag of keien en balkconstructie gelijktijdig zijn. De keien kunnen deel uit maken van een oude voorde. Op de militair topografische kaart van circa 1900 (zie: www.kich.nl) is ter plaatse van de keienconcentratie een duidelijke knik in het verloop van de beek herkenbaar. Mogelijk is dit een aanwijzing voor de aanwezigheid van de keienconstructie/voorde rond deze tijd. Indien de keien inderdaad een voorde betreffen, dan hebben ze gefunctioneerd als doorwaadbare plaats voor het vee dat in het beekdal graasde en zonder uitweiden van de ene dalzijde naar de andere dalzijde kon komen.
3
afbeelding 2: stuw (balk) en keien in de bedding
afbeelding 3: balk en keien in de oeverzone
Onderzoek naar voorden in Noord-Brabant heeft uitgewezen dat er bij voorden een hoge concentratie vondsten aanwezig is (Roymans, 2005). De aanwezigheid van archeologische resten bij deze mogelijke keienvoorde is afhankelijk van de functie (alleen koevoorde?) en de ouderdom. De zandweg die het beekdal direct ten noorden van de keienconcentratie doorkruist is van hoge ouderdom. De weg heeft deel uitgemaakt van het agrarisch systeem van Smeerling en droeg zorg voor de bereikbaarheid van de meest oostelijke es. Het ontstaan van Smeerling ligt in de Middeleeuwen. De zandweg zal zeker van middeleeuwse ouderdom zijn, maar kan misschien ook al in voorgaande perioden als oversteek door het dal hebben gefunctioneerd. Conclusies en aanbevelingen Het plangebied bevat resten van het beeksysteem van de Ruiten Aa. Deze resten zijn zeer gaaf bewaard gebleven, hoewel een deel van de huidige beekloop in tamelijk recente tijd door menselijk ingrijpen een enigszins gewijzigde loop heeft gekregen. Het oostelijk deel van het beekdal, ruwweg tussen de boringen 1 en 5 en verder ook oostwaarts buiten het plangebied doorlopend, bevat een aantal fossiele beekgeulen die nog goed in het landschap zijn te herkennen. Ook een in het beekdal gesitueerde dekzandrug is gaaf bewaard en bevat oude resten van menselijke activiteiten. In en direct buiten het beekdal zijn zeer waardevolle resten van de genese van het Ruiten Aa systeem aanwezig. In het plangebied ligt een mogelijke koevoorde, waarvan de ouderdom niet in dit onderzoekskader is komen vast te staan. De houten stuw die op dezelfde locatie ligt is van tamelijk recente ouderdom, gezien de gebruikte materialen. De zandweg direct ten noorden van de mogelijke voorde is van hoge ouderdom en cultuurhistorisch waardevol. De aanwezigheid van archeologische resten bij deze dalovergang is waarschijnlijk. Ten oosten van de boringen 6, 7 en 8 ligt een dekzandgebied met karrensporen en bewoningsresten. Aanbevolen wordt bodemingrepen in het plangebied te vermijden. Aanbevolen wordt ingrepen die het huidig karakter van het beekdal wijzigen te vermijden. Een uitzondering kan worden gemaakt ten aanzien van de voorgenomen verbreding of verdieping van de moderne loop van de beek, in het tracé tussen de weg van Smeerling naar Ellersinghuizen in het zuiden en de zandweg in het noorden. Een lichte verbreding is hier acceptabel gezien de beekverlegging die hier in een subrecent verleden heeft plaatsgevonden (vergelijk de moderne topografie met die uit circa 1828 en circa 1900 (bijlage 2 en www.kich.nl). Verbreding houdt in dat de mogelijke koevoorde deels (in de oeverzones) vernietigd wordt. Aangezien aanpassing aan de beek op deze locatie noodzakelijk is voor de realisatie van het hermeanderingsproject in het dal van de Ruiten Aa, moet het verbreden van een deel van de beek in het zijdal als een noodzakelijk kwaad worden gezien. Aanbevolen wordt verbreding in een zo beperkte mate toe te passen en de koevoorde te ontzien. Mocht dit laatste niet te realiseren zijn, dan wordt aanbevolen de keien op de oevers na verbreding te herplaatsen. Verdiepen is ongewenst, zeker op de locatie van de voorde omdat daarmee de keienvloer op de beekbodem ook zou verdwijnen. Bodemingrepen die ten behoeve van de aanpassing van de moderne beek zullen plaatsvinden, dienen onder archeologische begeleiding plaats te vinden. Indien tijdens de begeleiding archeologische resten worden aangetroffen, dient een opgraving van deze resten te worden uitgevoerd.
4
Voordat ingrepen op de locatie van de (mogelijke) koevoorde plaatsvinden, dienen de aanwezige resten zorgvuldig te worden gedocumenteerd (tekenen, fotograferen en verzamelen materiaal ten behoeve van het vaststellen van de ouderdom van de constructie en ten behoeve van het herplaatsen van de constructie). Beekverbreding tussen de mogelijke voorde en de zandweg dient voorafgegaan te worden door gravend onderzoek, tenzij de verbreding van dusdanig geringe aard is dat gravend onderzoek niet uitvoerbaar is. In dit geval dient begeleiding plaats te vinden. Onderzoek dient zich immer te beperken tot de omvang van de (voorgenomen) verbreding. Randvoorwaarden voor begeleiding/opgraving dienen door middel van een Programma van Eisen (PvE) te worden vastgelegd. In onderhavig advies wordt ervan uitgegaan dat ten noorden van de zandweg geen aanpassingen aan de moderne beek plaatsvinden. Indien hier het reconstrueren/uitgraven van oude meanders wordt voorgenomen, dan dient bij realisatie archeologische begeleiding plaats te vinden. Literatuur Haring, R.M.K., G.J. Maas, J. Molema & Th. Spek, 2001. Archeologische verwachtingen in Westerwolde. Een archeologische, bodemkundige en landschappelijke verkenning binnen de Ecologische Hoofdstructuur, Alterra Rapport 255, Wageningen Maas, G.J., J. Molema & M. Rooke, 2006. Hermeandering Ruiten Aa; een onderzoek naar de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden in het stroomdal van de Ruiten Aa tussen Ellersinghuizen (aansluiting Voedingsleiding) en Veele (aftakking Oude Loo). Roymans, J.A.M., 2005. Een cultuur-historisch verwachtingsmodel voor Brabantse beekdallandschappen: een mogelijke toekomst voor het verleden van de beekdalen. VU Amsterdam. Snijders, F.L., 1985. Fysische geografie in de provincie Groningen. Milieu- en landschapsonderzoek P.P.D. Groningen. Stiboka, 1980. Bodemkaart van Nederland, schaal 1: 50000, blad 13 Winschoten. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen www.dewoonomgeving.nl : Minuutplan Onstwedde, sectie I Smeerling. Landmeter A. Hansum, 1828. www.kich.nl : Historische kaart van rond 1900.
5
Bijlage 1: gegevens Archis
6
Bijlage 2: minuutplan Onstwedde, detail sectie I Smeerling. Landmeter A. Hansum, 1828.
7
Bijlage 3: Hoogtekaart
8
Bijlage 4: boorlocaties
Legenda huizen
voorde boorpunt met volgnummer
9
Bijlage 5: boorgegevens
Legenda: X: verstoord O-horizont: Een moerige horizont die bestaat uit, in een aëroob milieu, opgehoopte plantenresten (strooisellaag) en die ligt boven een A- of een E-horizont. E-horizont: uitspoelingshorizont. A-horizont: bovengrond van mineraal of moerig materiaal, aan het oppervlak ontstaan, relatief donker gekleurd; de organische stof is geheel of gedeeltelijk biologisch omgezet. B-horizont: een inspoelingshorizont of een volledig gehomogeniseerde horizont. C-horizont: minerale of moerige horizont die weinig of niet is veranderd door bodemvorming, waarbij een O-, A-, E- of B-horizont wordt gevormd. Doorgaans zijn de bovenliggende horizonten uit soortgelijk materiaal ontstaan. e: met kenmerken van ontijzering. g: horizont met roestvlekken (g=gley) h: met een ophoping van organische stof p: recent door de mens bewerkte A-horizont, zoals de bouwvoor (Ap, p = ploegen). Diep bewerkte gronden leveren meestal een menging van verschillende horizonten op, aangeduid bijv. als A/B/C. r: geheel gereduceerde horizont.
1.
0-20 20-45 45-50 50-
1AC 1C 2C 3C
klei zandige klei veen broekveen
2.
0-20 20-
verwerkte A/E/B zand BC
zand
3.
0-10 10-20 20-
O AE (B)C
strooisellaag lemig zand zand
4.
0-15 15-30 30-45 45-
1ACg 1C 2C 3Cg
klei zandige klei zand, beekafzetting grijze zware klei, sterk siltig.
5.
0-30 30-40 40-
1ACg 1Ce 2Cg
sterk zandige klei bleek zand grijze zware klei
In het traject tussen boring 5 en 6 werd klei waargenomen in door betreding door runderen veroorzaakte gaten en geulen.
6.
0-20 20-50 30-40 40-45 45-55 55-
1ACg 1Cg 2Cg 3C 4C 5C
zandige, humeuze klei klei klei met siltlaagjes venige klei veen met siltlaagjes broekveen
10
7.
0-40 40-
1Ce 2Ce
bleek zand bleke, siltige klei
8.
0-30 30-
X 1C
puin, baksteen lemig dekzand
9.
0-30 30-40 40-50 50-60 60
1ACg sterk zandige klei 1Cg grijze klei 2Cg venige klei 3C broekveen met siltlaagjes boring beëindigd, ondoordringbaar (hout)
10.
0-25 25-30 30-35 35-
X 1Cg 2Cg 3C
sterk humeuze klei sterk zandige klei venige klei zand (dekzand)
11.
0-20 20-30 30-35 35-45 45-55 55-
1AC 2C 3C 4Cg 5C 6C
sterk zandige, humeuze klei sterk zandige klei sterk lemig zand (dekzand) klei (löss) leem zand (dekzand)
12.
0-30 30-33 33-
1A 1C 2C
veen, veraard bleke leem zand (dekzand)
13.
0-30 30-45 45-55 55-65 65-100
X 1Cg 2C 3C 4Cg
klei, sterk zandig, humeus en ijzerrijk klei, humeus, met siltbandjes veen met zandlaagjes veen (broekveen) donkergrijze, venige, slappe klei
14.
0-40 40-60 60-75 75-
1ACg p 1Cg 2Cg 3C (g)
15.
0-40 40-
1A 1C
kleiig veen broekveen
16.
0-
1A
veen
sterk zandige klei, humeus. klei, minder humeus venige klei slappe venige klei overgaand in broekveen
11
libau steunpunt monumenten en archeologie hoge der a 5 9712 ac groningen telefoon (050) 3126545 fax (050) 3123362 email:
[email protected]
12