Aantekeningen Economie VWO-5 onderdeel 5: Risico en informatie (… het vervolg) Hoofdstuk 19 § 1 Wanneer gezinnen of bedrijven geld beleggen, zetten ze geld op een spaarrekening bij een financiële instelling of kopen ze effecten. Deze zogenoemde effecten zijn documenten met elk een eigen verwachte financiële waarde en bijbehorend risico. De Effectenbeurs (in Amsterdam) is de plaats waar de aankoop- en verkooporders van effecten worden uitgevoerd. Hieronder volgen twee voorbeelden van effecten: 1. Een aandeel is een bewijs van deelname in het aandelenkapitaal van een BV of NV. De bezitter van een aandeel is dus mede-eigenaar van een BV of NV en heeft daarom recht op een deel van de winst. Bij een obligatielening wordt een grote geldlening opgesplitst in kleinere stukken. 2. Bij de uitgifte van bedrijfsobligaties en staatsobligaties ‘kopen’ beleggers dus een nieuwe schuldbekentenis van een bedrijf of de staat. Ze lenen daarmee bijvoorbeeld € 500,- per obligatie aan een bedrijf of de staat. Het bedrijf of de staat betaalt gedurende de looptijd van de lening periodiek rente (een vast rentepercentage over de schuld) aan de obligatiehouder. Aan het eind van de looptijd betaalt het bedrijf of de staat daarnaast ook het geleende bedrag terug aan de obligatiehouder. De nominale waarde van een obligatie staat op de obligatie zelf vermeld. Dit is het bedrag waarover de couponrente wordt ontvangen en het bedrag dat aan het einde van de looptijd aan de obligatiehouder wordt betaald. §2 In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe de contante waarde van een obligatie kan worden berekend. In april 2010 was het vertrouwen van beleggers in de Griekse staat tot een dieptepunt gedaald. Beleggers twijfelden (terecht) zeer sterk of de Griekse staat nog wel aan haar betalingsverplichtingen op de uitgegeven staatsobligaties kon voldoen. In die tijd stonden de koersen van de bestaande Griekse staatsobligaties flink onder druk. RTL-Z wist geregeld te melden dat de marktrente (het rendement op 10-jaars staatsleningen) opnieuw was gestegen terwijl de couponrente uiteraard onveranderd bleef. De wijze waarop RTL-Z deze marktrente vaststelt staat hieronder weergegeven: De contante waarde van een bestaande Griekse staatsobligatie met een nominale waarde van € 500 en een couponrente van 7% en een (resterende) looptijd van 3 jaar. Stel dat de koers (een indexcijfer) van deze staatsobligatie op 1 april 2010 97,423 bedraagt. De waarde van de obligatie zou bij doorverkoop dan (€ 500 × 0,974229…) = € 487,11 zijn. Met behulp van deze waarde kan worden berekend dat beleggers kennelijk een marktrente van 8% hanteerden voor deze staatsobligatie. € 35 / 1,08 + € 35 / (1,08)2 + € 535 / (1,08)3 = € 487,11
Stel dat de koers (een indexcijfer) van deze staatsobligatie op 30 april 2010 daalt naar 93,728. De waarde van de obligatie zou bij doorverkoop dan (€ 500 × 0,937277…) = € 468,64 zijn. Met behulp van deze waarde kan worden berekend dat beleggers toen kennelijk een hogere marktrente van 9,5% hanteerden voor deze staatsobligatie. € 35 / 1,095 + € 35 / (1,095)2 + € 535 / (1,095)3 = € 468,64 De stijgende marktrente die kan worden afgeleid van een dalende obligatiekoers geeft een indicatie van het geslonken vertrouwen van beleggers in de kredietwaardigheid van de Griekse staat. Beurskoers van een obligatie =
Beurswaarde van een obligatie Nominale waarde van een obligatie
× 100(%)
§3 De vermogensmarkt kan worden opgesplitst in de geldmarkt en de kapitaalmarkt. De geldmarkt: hier worden kortlopende kredieten met een (oorspronkelijke) looptijd van maximaal 2 jaar verhandeld. Omdat het krediet kortlopend is, is het risico van wanbetaling kleiner en daarmee de rentevoet lager. Bijvoorbeeld: kortlopende spaartegoeden, kortlopende termijndeposito’s, rekening courant kredieten (= rood staan op de betaalrekening), leverancierskrediet De kapitaalmarkt: hier worden langlopende kredieten met een (oorspronkelijke) looptijd van langer dan 2 jaar verhandeld. Omdat het krediet langlopend is, is het risico van wanbetaling groter en daarmee de rentevoet hoger. Bijvoorbeeld: aandelen, obligaties, hypothecaire leningen, langlopende spaartegoeden Een hypothecaire lening is een geldlening waarbij een onroerend goed (zoals grond en gebouwen) als onderpand dient. Hoewel het krediet langlopend is, verkleint het onderpand het risico van wanbetaling en kan de rentevoet daardoor relatief laag zijn. Hoe werkt nu eigenlijk het marktmechanisme op de kapitaalmarkt? Als op de kapitaalmarkt de vraag naar krediet groter / kleiner is dan het aanbod van krediet, zal het rentepercentage (de prijs van krediet) gaan stijgen / dalen. Als op de kapitaalmarkt de vraag naar een bepaald aandeel groter is dan het aanbod ervan, zal de koers (de prijs) van dat aandeel op de effectenbeurs stijgen. Bedenk dat bij hoge winstverwachtingen van een onderneming de vraag naar die aandelen zal toenemen en het aanbod ervan zal afnemen waardoor de beurskoers van het aandeel zal gaan stijgen! Als op de kapitaalmarkt de vraag naar bepaalde obligaties kleiner is dan het aanbod ervan, zal de koers van die obligaties op de effectenbeurs dalen. De koers van een bestaande obligatie van € 500,- waarover jaarlijks 5% rente wordt ontvangen, zal dalen als de rentevergoeding op nieuwe obligaties bijvoorbeeld 6% per jaar bedraagt. Beleggers vinden de obligatie met de lagere rentevergoeding namelijk minder aantrekkelijk waardoor de vraag ernaar daalt, terwijl het aanbod ervan stijgt.
In figuur 19.5 op TB blz. 33 staat een mooie kapstok weergegeven die diverse aspecten aangeeft die van invloed zijn op de marktrente. Hieronder volgt een aantal opmerkingen: Personen met een lage tijdsvoorkeur zijn bereid voor een lagere vergoeding hun consumptie uit te stellen. Zij zullen dus eerder gaan sparen bij een lage rentevoet. Personen met een hoge tijdsvoorkeur zijn pas bereid hun consumptie uit te stellen als ze daarvoor een hogere vergoeding voor krijgen. Zij zullen dus pas gaan sparen bij een hoge rentevoet. Hoe hoger de geldschieter het risico van wanbetaling, het risico van een dalende wisselkoers van buitenlandse valuta of het risico van geldontwaarding inschat, des te hoger de vergoeding (de marktrente) is die hij zal eisen voordat hij bereid is zijn geld uit te lenen. Het mag duidelijk zijn dat beleggers in Griekse staatsobligaties hoofdzakelijk vanwege het toegenomen risico van wanbetaling een hogere marktrente eisten. Dit kwam tot uitdrukking in de afgenomen betalingsbereidheid van beleggers voor Griekse staatsobligaties waardoor de koersen daarvan (flink) daalden. Zodra de geldlener in staat is meer zekerheden te verstrekken (zoals het onderpand van onroerende goederen) aan de geldschieter, is de laatste partij eerder bereid genoegen te nemen een lagere rentevergoeding op de lening. Het risico van wanbetaling wordt namelijk verkleind wanneer de geldschieter het onderpand mag gebruiken om de geldlener zijn verplichtingen te laten nakomen. Basisperiode Nominale spaarsaldo (uitgedrukt in euro’s)
€ 900
Prijs per liter diesel
€ 1,50
Reële spaarsaldo (koopkracht uitgedrukt in liters)
600 liter
RSIC =
NSIC CPI
× 100
Periode 1
Stijgings- Basisperiode Periode 1 percentage indexcijfer indexcijfer € 921,60 100 102,4 NSIC 2,4% Nominale rente € 1,52 100 101,33 CPI 1,33% Inflatie 606,32 liter 100 101,05 RSIC 1,05% Reële rente
RSIC = reële spaarsaldo indexcijfer NSIC = nominale spaarsaldo indexcijfer CPI (of PIC) = Consumentenprijsindex (of prijsindexcijfer)
De nominale rente op een spaarrekening bij de ING-bank bedraagt in 2013 2,4% op jaarbasis. De inflatie bedraagt in dat jaar 1,33%. De reële rente bedraagt dan: RSIC = 102,4 × 100 = 101,05 101,33
→
1,05% (en dus niet (2,4% – 1,33% =) 1,07%!!)
Wanneer het nominale rentetarief precies even hoog is als het inflatiepercentage blijft de reële waarde / koopkracht van het spaargeld gelijk.
De verwachte beleggingswinst = de verwachte beleggingsopbrengst – het belegde bedrag Formule:
Verwachte rendement =
Verwachte beleggingswinst Belegde bedrag
× 100%
De verwachte beleggingswinst kan bestaan uit ontvangen dividend of rente en/of behaalde koerswinst. Een belegger behaalt koerswinst als hij zijn aandelen of obligaties voor een hogere koers kan verkopen dan de koers bij aankoop. De rendementen en risico’s van het beleggen in aandelen en obligaties lopen nogal uiteen. 1. Beleggen in aandelen levert (historisch gezien) het hoogste verwachte rendement op ondanks het hoogste risico. Het risico ontstaat op twee manieren. Bij een faillissement krijgen de aandeelhouders pas geld uitgekeerd nadat alle schulden aan de bedrijfsobligatiehouders zijn terugbetaald. Daarnaast wordt eventuele winst pas uitgekeerd na alle rentebetalingen. 2. Beleggen in bedrijfsobligaties levert een minder hoog verwacht rendement op dan bij aandelen, maar het risico dat de belegger loopt is dan ook lager. Bij een faillissement krijgen de houders van bedrijfsobligaties hun geld eerder uitgekeerd. Mocht er na het terugbetalen van alle schulden nog geld over zijn, dan is dat nog beschikbaar voor de aandeelhouders. Daar komt nog bij dat rentebetalingen altijd vooraf gaan aan eventuele winstuitkeringen. 3. Beleggen in staatsobligaties levert het laagste verwachte rendement op, maar het risico van deze beleggingsvorm is het laagst. Landen kunnen (bijna) niet failliet gaan, bedrijven wel. De staat heeft namelijk wel de mogelijkheid om (extra) inkomsten te generen via hogere belastingtarieven om zo aan haar verplichtingen te voldoen. Vanwege het bijzonder lage risico van wanbetaling nemen sommige beleggers graag genoegen met een lage rentevergoeding. Beleggers eisen in de praktijk een risicopremie voor beleggingen met grotere risico’s in de vorm van een hoger rendement dan beleggingen met kleinere risico’s. Als een belegger handelt met voorkennis heeft hij bedrijfsinformatie die niet algemeen bekend is. Als algemeen bekend wordt dat een bedrijf in financiële problemen zit, neemt het verwachte rendement van de belegging af en het risico ervan toe. De vraag naar het aandeel daalt terwijl het aanbod stijgt. Met voorkennis kan een belegger zijn aandeel op tijd verkopen voor de koersdaling. Handelen met voorkennis is strafbaar in Nederland. Het aantonen dat een belegger met voorkennis heeft gehandeld is echter zeer lastig. Debet Totale activa
Balanstotaal
De balans van Sfinks N.V. per 09-05-2013 € 350.000 | Aandelenvermogen | Totale reserves | Vreemd vermogen € 350.000 | Balanstotaal
Credit € 100.000 € 40.000 € 210.000 € 350.000
Het aandelenvermogen bestaat uit 2.000 aandelen van elk € 50 nominaal. Het eigen vermogen per aandeel bedraagt (€ 140.000 / 2.000 aandelen =) € 70 Op de effectenbeurs blijken beleggers zelfs bereid € 72,50 per aandeel te betalen…
§4 Hoe komt de koers van aandelen op de effectenbeurs tot stand? Via een kooporder geeft een belegger aan hoeveel aandelen hij van welk bedrijf wil kopen tegen welke maximumprijs per aandeel. Via een verkooporder geeft een belegger aan hoeveel aandelen hij van welk bedrijf wil verkopen tegen welke minimumprijs per aandeel. Bij een bestensorder geeft een belegger aan hoeveel aandelen hij van welk bedrijf wil kopen of verkopen ongeacht de prijs van het aandeel. In een gegeven tijdsbestek komen bij een beurshandelaar de volgende orders binnen voor het aandeel DSM (Dutch State Mines, nu een chemiebedrijf ). Kooporders 800 aandelen DSM à € 49,00 500 aandelen DSM à € 49,10 400 aandelen DSM à € 49,20 650 aandelen DSM à € 49,30 Bestensorders 550 aandelen DSM
Verkooporders 650 aandelen DSM à € 49,10 700 aandelen DSM à € 49,20 300 aandelen DSM à € 49,30 200 aandelen DSM à € 49,40 Bestensorders 250 aandelen DSM
Een paar voorbeeldberekeningen als toelichting: Dus bij een koers van € 49,10 vragen beleggers (550 + 650 + 400 + 500 =) 2.100 aandelen DSM. En bij een koers van € 49,20 bieden beleggers (250 + 650 + 700 =) 1.600 aandelen DSM aan. Dat leidt tot de volgende vraag- en aanbodcijfers voor het aandeel DSM. Koers aandeel DSM € 48,90 € 49,00 € 49,10 € 49,20* € 49,30 € 49,40 € 49,50
Vraag naar aandeel DSM 2.900 2.900 2.100 1.600* 1.200 550 550
Aanbod van aandeel DSM 250 250 900 1.600* 1.900 2.100 2.100
De evenwichtskoers* van het aandeel wordt vastgesteld op die koers (prijs) waarbij vraag naar en aanbod van het aandeel gelijk zijn aan elkaar. Uit bovenstaande tabel blijkt dat de evenwichtskoers € 49,20 bedraagt waarbij in totaal 1.600 aandelen DSM worden verhandeld. Als de winstverwachtingen van DSM naar boven worden bijgesteld door de directie, wordt het aandeel aantrekkelijker om in te beleggen. Hierdoor zal het aantal kooporders toenemen / zullen in de kooporders hogere bedragen worden geboden waardoor de vraag naar het aandeel DSM bij elke koers stijgt. Tegelijkertijd zal het aantal verkooporders afnemen / zullen in de verkooporders hogere bedragen worden gevraagd waardoor het aanbod van het aandeel DSM bij elke koers daalt. Bij de oude evenwichtskoers zal nu de vraag naar het aandeel DSM groter zijn dan het aanbod waardoor de koers van het aandeel gaat stijgen.
§5 Hieronder staan nog eens alle verschillen tussen aandelen en obligaties op een rijtje gezet: Aandelen Bewijs van mede-eigendom in een BV of NV / Deel van het eigen vermogen (op de balans) Geeft wel recht op invloed bedrijfsbeleid Permanent vermogen wordt niet afgelost Dividend is afhankelijk van de winst
Obligaties Schuldbewijs van een BV of NV / Deel van het vreemd vermogen (op de balans) Geeft geen recht op invloed bedrijfsbeleid Tijdelijk vermogen wordt wel afgelost Rente is onafhankelijk van de winst
Het verband tussen de marktrente en de obligatiekoersen. Als de marktrente stijgt / het rentepercentage op nieuwe staatsobligaties hoger ligt, wordt het minder aantrekkelijk om te beleggen in bestaande staatsobligaties (met een lager rentepercentage). Hierdoor zal het aantal kooporders afnemen / zullen in de kooporders lagere bedragen worden geboden waardoor de vraag naar bestaande staatsobligaties bij elke koers daalt. Tegelijkertijd zal het aantal verkooporders toenemen / zullen in de verkooporders lagere bedragen worden gevraagd waardoor het aanbod van bestaande staatsobligaties bij elke koers stijgt. Bij de oude evenwichtskoers zal nu de vraag naar bestaande staatsobligaties kleiner zijn dan het aanbod waardoor de koers van het aandeel gaat dalen. Het verband tussen de marktrente en de aandelenkoersen. Als de rente op de kapitaalmarkt stijgt, gaan de kosten van geld lenen omhoog. Dat drukt de winst van investeringen vanwege hogere rentekosten of het verminderen van de productiviteit van het bedrijf. & Als de rente op de vermogensmarkt stijgt, wordt geld lenen duurder. Gezinnen en bedrijven zullen dan minder gaan lenen waardoor de consumptie en investeringen minder snel groeien of zelfs dalen. Hierdoor kan de winstgevendheid van bedrijven teruglopen. Bij lagere winstverwachtingen van een onderneming zal de vraag naar die aandelen afnemen en het aanbod ervan zal toenemen waardoor de beurskoers van het aandeel zal gaan dalen! En omgekeerd natuurlijk! § 6 Toezicht financiële markten De Nederlandsche Bank (DNB) houdt prudentieel, dus bedrijfseconomisch toezicht op alle financiële instellingen. Deze financiële instellingen moeten steeds voldoen aan de door DNB bepaalde eisen, waardoor de financiële gezondheid van die instellingen en de financiële sector als geheel gewaarborgd blijft. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op het gedrag van financiële instellingen t.a.v. hun klanten, bedoeld om de consument te beschermen. De AFM probeert een goede (financiële) marktwerking te stimuleren zodat er voldoende concurrentie tussen de aanbieders blijft bestaan. Daarnaast is het verstrekken van duidelijke en juiste informatie door de aanbieders over de door hun aangeboden financiële producten aan de klant essentieel. De groene kaders over Winstverdriedubbelaar en Kredietcrisis bieden interessante contexten!
Hoofdstuk 20 §1 In het groene kader wordt de levensloop van een startende onderneming van eenmanszaak, via vennootschap onder firma en besloten vennootschap, tot een beursgenoteerde naamloze vennootschap beschreven. Ook hier weer een interessante context! § 2 Vier ondernemingsvormen De ondernemingsvorm / rechtsvorm van een organisatie is de juridische vorm van een organisatie. 1. Eenmanszaak Eigendom en leiding zijn in handen van één persoon: de ondernemer. Eigenaar is volledig aansprakelijk voor de schulden van zijn onderneming met zowel zakelijk als privé vermogen. 2. Vennootschap onder firma (VOF) Eigendom en leiding zijn in handen van 2 of meer personen: de firmanten. Hoofdelijke aansprakelijkheid: elk van de firmanten kan voor het geheel van de schulden van de onderneming aansprakelijk worden gesteld met zowel zakelijk als privé vermogen. Een natuurlijk persoon is een persoon van vlees en bloed met rechten en plichten. Een rechtspersoon is een organisatie die door de wet rechten en plichten heeft toegewezen gekregen. Daarmee is de organisatie dus aansprakelijk en niet de personen achter de eigenaren van de organisatie. Alleen de BV en de NV hieronder zijn rechtspersonen. 3. Openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid (OVR) Het wetsvoorstel over de invoering van de OVR is in september 2011 ingetrokken. 4. Besloten vennootschap (BV) Scheiding van leiding en eigendom. De leiding (de directie) is in loondienst van de onderneming. De BV is eigendom van de aandeelhouders die via het kopen van aandelen mede-eigenaar van de onderneming zijn geworden. De BV / NV als rechtspersoon is aansprakelijk voor de schulden van de onderneming. De eigenaren (aandeelhouders) van de BV / NV dus niet. Of te wel bij een faillissement van een BV / NV is de aandeelhouder in het ongunstigste geval alleen het bedrag dat hij voor zijn aandelen heeft betaald kwijt. Zijn privé vermogen loopt dus geen gevaar. Aandeelhouders ontvangen dividend (= winstuitkering) over hun aandelen. Aandelen staan op naam en zijn daardoor niet vrij verhandelbaar. Een aandeelhouder die zijn aandelen toch wil verkopen zal deze eerst aan de andere aandeelhouders moeten aanbieden. Daarna bestaat de mogelijkheid om de aandelen aan een nieuwe aandeelhouder te verkopen met toestemming van alle overige aandeelhouders. Daarmee is de kans op een ‘vijandige’ overname uitgesloten. Dit verklaart tevens het besloten karakter van de BV.
5. Naamloze vennootschap (NV) Scheiding van eigendom en leiding (zie NV). Aansprakelijkheid (zie NV). Aandeelhouders ontvangen dividend over hun aandelen (zie NV). Aandelen staan niet op naam en zijn dus vrij verhandelbaar. § 3 De principaal-agentrelatie: de relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer Wanneer de eigenaren van een EZ of een VOF personeel in dienst nemen, kunnen de belangen van de eigenaren in conflict komen met de belangen van het ingehuurde personeel. In een BV en NV wordt een scheiding tussen leiding en eigendom aangebracht, daardoor kunnen de belangen van de eigenaren in conflict komen met de belangen van de directie. Binnen organisaties kunnen de belangen van de leidinggevenden in conflict komen met de belangen van de ondergeschikten. Kortom: Doet de opdrachtnemer eigenlijk wel precies wat de opdrachtgever van hem vraagt? In alle drie gevallen is er sprake van een principaal-agentrelatie: een opdrachtnemer die handelt ten behoeve van een opdrachtgever. Er ontstaat een principaal-agentprobleem als 1. er sprake is van een belangentegenstelling (1) tussen de principaal (opdrachtgever benoemen (2)) en de agent (opdrachtnemer benoemen (3)), waarbij de agent andere belangen nastreeft dan de principaal voor ogen heeft. en 2. er sprake is van asymmetrische informatie waarbij de principaal onvoldoende informatie (4a) heeft of krijgt om te zien of de agent zich wel aan de opdracht of het contract houdt (4b). De agent zit namelijk dichter op de materie dan de principaal, zodat de agent een informatievoorsprong heeft. Het resultaat van deze asymmetrische informatie is dat er inefficiency optreedt bij de productie. Aanpak principaal-agent probleem: 1. De principaal moet de agent op een zodanige wijze (financieel) prikkelen dat hij de belangen van de opdrachtgever toch zo goed mogelijk probeert na te streven. 2. De principaal moet de activiteiten van de agent blijven contoleren en waar nodig bijsturen. Dit leidt tot de zogenoemde monitoringskosten. Door allerlei eisen, voorwaarden en beloningensystemen in een contract tussen opdrachtgever en opdrachtnemer vast te (laten) leggen, worden de transactierelaties tussen de deelnemers aan het economische proces verbeterd. Alle kosten die een opdrachtgever extra moet maken om de opdrachtnemer precies dat te laten doen wat de opdrachtgever van hem verlangt leiden tot transactiekosten. Denk aan de kosten van het management om het personeel te controleren en motiveren, het extra loon om werknemers (via resultaatafhankelijke beloningen) te prikkelen om harder te werken in het belang van de onderneming en het verstrekken van bonussen aan de directie (in loondienst) als ze de gewenste groeidoelstellingen van omzet of winst voor de aandeelhouders weten te realiseren.
Remember from chapter 2 and 18!! Transactiekosten zijn alle extra kosten (boven op de verkoopprijs) die gemaakt moeten worden om het ruilen zelf mogelijk te maken. Er is sprake van asymmetrische informatie wanneer een verzekeringsmaatschappij een informatieachterstand heeft op de individuele verzekeringsnemer op het moment dat verzekering wordt afgesloten. De verzekeraar kent namelijk alleen de gemiddelde kans op schade en dus alleen het gemiddelde risico van de verzekerden. De individuele verzekeringsnemer heeft echter meer kennis dan de verzekeringsmaatschappij over het te verzekeren risico. Door asymmetrische informatie ontstaan er voor de verzekeraar twee problemen: 1. Bij averechtse selectie sluiten vooral mensen die van zichzelf weten dat ze een groot risico lopen een verzekering af. 2. Bij moreel wangedrag hebben mensen die een verzekering hebben afgesloten de neiging om zich risicovoller te gaan gedragen, want het risico is toch afgedekt. Het gevolg van averechtse selectie en moreel wangedrag is dat de premieopbrengsten de kosten van de toenemende schade-uitkeringen niet langer meer kunnen dekken, zodat de winstgevendheid van de verzekeringsmaatschappijen onder druk komen te staan. Echter het doorvoeren van premieverhogingen kan verzekeraars te veel klanten gaan kosten. Een verzekeraar kan kiezen uit drie oplossingen voor het probleem van asymmetrische informatie: 1. Informatie verzamelen over verzekeringsnemers. Bijvoorbeeld het vragen om (medische) bewijzen / verklaringen die informatie geven omtrent het risico van de individuele verzekeringsnemer. Bijvoorbeeld het constateren dat een verzekeringsnemer bovengemiddeld schadeclaims indient bij de verzekeringsmaatschappij zou bewijs kunnen leveren voor moreel wangedrag. Een dergelijke verzekeringsnemer zou in de toekomst geweigerd kunnen worden. 2. Bij premiedifferentiatie wordt voor het verzekeren van dezelfde schade verschillende premies gevraagd aan de verzekerden. Door verschillende premies te vragen aan verschillende groepen verzekeringsnemers op basis van verschillen in risico’s, wordt het probleem van averechtse selectie opgelost. Het probleem van averechtse selectie kan ook worden opgelost door verschillende premies te vragen aan dezelfde verzekeringsnemers. 3. Door het invoeren van een eigen risico wordt het ‘eerste’ gedeelte van de schade (tot een afgesproken drempel) niet door de verzekeraar vergoed, dit deel moet de verzekerde zelf betalen. In ruil hiervoor verlaagt de verzekeraar de verzekeringspremie van de verzekerde. Het invoeren van een eigen risico kan moreel wangedrag tegengaan omdat cliënten dan een kleinere prikkel hebben om zich risicovoller te gaan gedragen omdat ze nu wel een gedeelte van de schade zelf moeten betalen. Mensen die een klein risico lopen, hebben vrijwel nooit schade. Ze zullen eerder kiezen voor een hoog eigen risico omdat ze dan een lagere verzekeringspremie betalen. Mensen die een groot risico lopen, hebben vaker schade. Ze zullen eerder kiezen voor een laag eigen risico omdat ze dan een hogere schade-uitkering krijgen. De hogere verzekeringspremie nemen ze op de koop toe. In feite vindt langs deze weg ook premiedifferentiatie plaats.
§ 4 Een terugtredende overheid De overheid heeft diverse redenen om in te grijpen in het marktmechanisme.
De overheid wenst invloed uit te oefenen op de prijsvorming: Het instellen van minimumprijzen ter bescherming van de producent. Het instellen van maximumprijzen ter bescherming van de consument. Het instellen van accijnzen om de consumptie van alcoholhoudende dranken, brandstoffen en tabaksproducten af te remmen. Het verstrekken van subsidies op milieuvriendelijke(re) producten om het gebruik ervan te stimuleren.
De overheid neemt (via staatsbedrijven) de productie van sommige goederen zelf ter hand om de kwaliteit ervan beter te kunnen garanderen en de prijs op een betaalbaar niveau te houden.
De overheid laat zelf collectieve goederen produceren. Deze komen via het marktmechanisme niet tot stand omdat niemand van gebruik van worden uitgesloten.
Er is sprake van een natuurlijk monopolie als een bepaald product bij elke productieomvang tegen de laagste kostprijs (GTK) kan worden geproduceerd als het door slechts één aanbieder op de markt wordt gebracht. Zie figuur 20.2 TB blz. 62. De productie van goederen die relatief hoge TCK kennen, lenen zich hier vooral voor. Bij uitbreiding van de productie zal de sterk dalende GCK (bij een gelijkblijvende MK) de kostprijs voortdurend laten dalen. In het geval van een natuurlijk monopolie zou de overheid het wettelijk alleenrecht van productie kunnen toekennen aan een overheidsbedrijf die tegen een zo laag mogelijk kostprijs en verkoopprijs kan produceren en leveren. Op deze wijze wordt het totale surplus en daarmee de welvaart verhoogd.
Bij verzelfstandiging blijft een staatsbedrijf volledig in handen van de staat maar worden de tekorten / verliezen niet langer meer aangevuld door de staat. Bijvoorbeeld de NS. Bij privatisering gaat een staatsbedrijf gedeeltelijk of zelfs geheel over in particuliere handen, waardoor de onderneming vanaf dat moment naar (maximale) winst moet gaan streven. Bijvoorbeeld KPN. Om welke redenen kiest de overheid er voor om staatsbedrijven te privatiseren?
Private ondernemingen kunnen sneller op veranderingen inspelen dan overheidsbedrijven omdat het politieke besluitvormingsproces daarvoor te traag is.
Nogal wat overheidsbedrijven waren gebonden aan een bepaalde regio waardoor het management sterk werd beperkt in zijn uitbreidingsmogelijkheden.
Private ondernemingen streven naar winst. Managers en werknemers in dergelijke ondernemingen reageren op resultaatafhankelijke financiële prikkels die hen aanzetten tot efficiëntere productiemethodes en het ontwikkelen en verbeteren van kwalitatief hoogwaardige producten. Dit is bij overheidsbedrijven nauwelijks het geval.
Bij liberalisering van de markten staat de overheid toe dat er zich meer aanbieders op een bepaalde markt mogen begeven. Bijvoorbeeld: het ontkoppelen van de aanleg en onderhoud van infrastructurele voorzieningen en netwerken van het ‘gebruik’ van deze voorzieningen en netwerken, maakt het mogelijk dat er meerdere aanbieders kunnen gaan opereren op de ‘gebruikersmarkt’.
Meer aanbieders op de markt kan de onderlinge concurrentie verhogen waardoor de prijzen van de producten omlaag kunnen gaan en /of de kwaliteit van de producten omhoog kan gaan.
Meer aanbieders op de markt betekent dat de consumenten een ruimere keuze hebben bij het kopen van hun producten.
Bij deregulering vermindert de overheid het aantal regels waaraan bedrijven zich moeten houden. Bijvoorbeeld: Ruimere openingstijden van winkels en horecagelegenheden. Versoepeling van het ontslagrecht.
Nobodyhaseverdiedfromhardworkingneitherfrombeingkindtoanotherone©sopleasetryharderin2014byDonLeonardofreesermons!!