Directie Grondgebied Openbare Ruimte Ontwikkeling
Ingekomen stuk D33
Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Telefoon (024) 329 94 44 Telefax (024) 323 93 34 E-mail
[email protected]
Aan de Gemeenteraad van de gemeente Nijmegen
Postadres Postbus 9105 6500 HG Nijmegen
Ons kenmerk
Contactpersoon
13-07-2005
Datum
Datum uw brief
G520/
Gerda Hendriks
Onderwerp
Aantal bijlagen
Doorkiesnummer
Natuurwaardenkaart en Natuurkalender
2 stuks
3299608
Geachte leden van de Raad,
Hierbij ontvangt u ter informatie de Beschermde Natuurwaardenkaart Nijmegen en de Natuurkalender Nijmegen. Het betreft het collegevoorstel nummer 05.008821. Naar wij hebben begrepen is er een extra commissievergadering voor de Commissie Stadsontwikkeling gepland op 5 september 2005. Tijdens deze vergadering worden diverse onderwerpen vanuit het Programma Groen en water behandeld. De voorliggende notities passen binnen dit thema.
Met vriendelijke groet, college van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Secretaris,
mevr. dr. G. ter Horst
ir. H.K.W. Bekkers
Nijmegen, de oudste stad van Nederland. Kijk op www.nijmegen2000.nl
Aan de Gemeenteraad van de gemeente Nijmegen.doc
Beschermde Natuurwaardenkaart Nijmegen Toelichting
A.D.G. Koopman J.M. Reitsma L.S.A. Anema
Beschermde Natuurwaardenkaart Nijmegen Toelichting
A.D.G. Koopman J.M. Reitsma L.S.A. Anema
opdrachtgever: Gemeente Nijmegen 27 juni 2005 rapport nr. 05-065
Status uitgave:
eindrapport
Rapport nr.:
05-065
Datum uitgave:
27 juni 2005
Titel:
Beschermde natuurwaardenkaart Nijmegen
Subtitel:
Toelichting
Samenstellers
Drs. A.D.G. Koopman Ir. J.M. Reitsma Ing. L.S.A. Anema
Aantal pagina’s exclusief bijlagen:
38
Project nr.:
04-478
Projectleider:
ir. J.M. Reitsma
Naam en adres opdrachtgever:
Gemeente Nijmegen Postbus 9150, 6500 HG Nijmegen
Referentie opdrachtgever:
G520/04.0050509, dd. 10-12-2004
Akkoord voor uitgave:
Directeur Bureau Waardenburg bv drs. A.J.M. Meijer
Paraaf: Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Gemeente Nijmegen Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf-gaande schrif-telijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig BRL 9990:2001 / ISO 9001:2001.
2
Voorwoord Gemeente Nijmegen heeft een richtlijn Natuur ontwikkeld, om de natuurwetgeving in de gemeentelijke procedures rondom ruimtelijke plan- en besluitvormingsprocessen te implementeren. Belangrijke onderdelen van deze richtlijn vormen de natuurwaardenkaart en natuurkalender, waarop zichtbaar is waar zich onder andere (strikt) beschermde soorten en habitats bevinden, of waar deze verwacht worden. Om rekening te houden met deze beschermde natuurwaarden, zijn concrete aanwijzingen nodig die aangeven hoe door het jaar heen met beschermde soorten en habitats om moet worden gegaan, dit is uitgewerkt in de natuurkalender. De natuurkalender is apart gerapporteerd (Van Vliet et al., 2005; Bureau Waardenburg rapport nr. 05-080 ). Aan de totstandkoming van dit rapport hebben meegewerkt: Ir. J.M. Reitsma Projectleiding Drs. A.D.G. Koopman Rapportage Ing. L.S.A. Anema GIS: kaartvervaardiging Vanuit Gemeente Nijmegen is dit project begeleid door mevrouw G. Hendriks. Terugkoppeling van de tussentijdse resultaten heeft plaatsgevonden met dhr. G. Mangnus (Natuurmuseum Nijmegen), dhr. G. Dirkse (KNNV, Natuurmuseum Nijmegen) en dhr. R. Leuven (Radboud Universiteit).
3
4
Inhoud Voorwoord............................................................................................................................................................................3 Samenvatting.......................................................................................................................................................................7 1
2
3
4
5
Inleiding.......................................................................................................................................................................9 1.1
Aanleiding ...................................................................................................................................................9
1.2
Uitgangspunten........................................................................................................................................9
1.3
Leeswijzer ..................................................................................................................................................10
Wettelijk kader .......................................................................................................................................................11 2.1
Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn....................................................................................11
2.2
Flora- en faunawet ................................................................................................................................12
2.3
Algemene Maatregel van Bestuur...................................................................................................13
2.4
Natuurbeschermingswet.....................................................................................................................14
2.5
Overige beleidskaders ..........................................................................................................................14
Basiskaarten.............................................................................................................................................................17 3.1
Inleiding......................................................................................................................................................17
3.2
Landschappelijke hoofdeenheden...................................................................................................18
3.3
Begroeiingstypen....................................................................................................................................19
3.4
Beschermde gebieden ..........................................................................................................................19
3.5
Natuurloket...............................................................................................................................................20
3.6
Planten........................................................................................................................................................21
3.7
Zoogdieren................................................................................................................................................22
3.8
Vogels..........................................................................................................................................................24
3.9
Amfibieën, reptielen en vissen...........................................................................................................25
3.10
Beschermde insekten ............................................................................................................................26
3.11
Rode lijstsoorten .....................................................................................................................................27
Beschermde natuurwaardenkaart..................................................................................................................31 4.1
Opbouw kaart.........................................................................................................................................31
4.2
Ruimtelijke ontwikkeling en natuurwaarden ..............................................................................31
4.3
Aandachtspunten per gebiedstype in het geval van ruimtelijke ingrepen ......................32
Literatuur..................................................................................................................................................................35
Bijlage 1 Oude waarnemingen...................................................................................................................................39 Bijlage 2 Winterverblijfplaatsen vleermuizen.........................................................................................................43 Bijlage 3 Basiskaarten......................................................................................................................................................45 Bijlage 4 Beschermde Natuurwaardenkaart..........................................................................................................57
5
6
Samenvatting Achtergrond De Gemeente Nijmegen heeft een Richtlijn Natuur ontwikkeld, om de natuurwetgeving in de gemeentelijke procedures rondom ruimtelijke plan- en besluitvormingsprocessen te implementeren. Belangrijke onderdeel van deze Richtlijn vormt de Beschermde Natuurwaardenkaart. Op de Beschermde Natuurwaardenkaart is in één oogopslag duidelijk waar zich strikt(er) beschermde soorten en/of beschermde habitats bevinden binnen Nijmegen. Parallel hieraan is de Natuurkalender ontwikkeld. De Natuurkalender vormt de praktische vertaling van de verbodsbepalingen en zorgplicht zoals genoemd in de Flora- en faunawet voor allerlei typen werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ingrepen. Met de Natuurkalender en Natuurwaardenkaart kan de Richtlijn Natuur van de gemeente Nijmegen dienen als procedure voor alle projecten/ingrepen waarbij (beschermde) natuurwaarden in het geding zijn. Hierdoor kunnen natuurbelangen vroegtijdig meegewogen worden bij ruimtelijke plannen en ingrepen. Tegelijk kan onnodige vertraging worden voorkomen. Beschermde Natuurwaardenkaart - verspreidingskaarten - basistabel Basis voor de Natuurwaardenkaart (Bijlage 4) wordt gevormd door twee pijlers: beschermde gebieden en beschermde soorten. Beschermde gebieden: het betreft een aantal Speciale Beschermingszones in het kader van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en Natuurbeschermingswetgebieden. Tevens is de begrenzing van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur meegewogen (zie kaart Beschermde gebieden Bijlage 3). Beschermde soorten: het betreft planten, zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen, dagvlinders en overige insecten. Van deze groepen zijn ten behoeve van de Natuurwaardenkaart alleen de strikt(er) beschermde soorten geselecteerd. Hieronder worden soorten uit de categorieën 2 en 3 van de Flora- en faunawet verstaan, respectievelijk ‘bedreigde beschermde soorten’ en ‘strikt beschermde soorten’ (zie § 2.3). ‘Algemene beschermde soorten’ (categorie 1) spelen dus wat betreft de Natuurwaardenkaart geen rol. Verspreidingskaarten van de strikt(er) beschermde soorten zijn opgenomen in Bijlage 3. Het betreft waarnemingen vanaf 1980. Alle verzamelde verspreidingsgegevens zijn samengevat in een basistabel. Hierin staan per groep van organismen alle bekende vindplaatsen van beschermde soorten in Nijmegen en omgeving vermeld (met vermelding van o.a. waarnemingsjaar, coördinaten, bron, beschermingscategorie). Daarnaast zijn in de basistabel ook bedreigde soorten opgenomen, dit zijn soorten die vermeld staan in Rode Lijsten (een aantal bedreigde soorten is niet beschermd). De basistabel is separaat op cd-rom geleverd. Met behulp van deze tabel kunnen ook in de toekomst relevante selecties van soorten (per locatie, per groep, per beschermingsstatus, etc.) en/of kaartpresentaties worden gemaakt. Daarbij is het van groot belang dat de basistabel regelmatig wordt aangevuld met nieuwe gegevens. Hierdoor zal een steeds duidelijker (en actueel) beeld ontstaan van de verspreiding van soorten en daarmee samenhangende natuurwaarden binnen Nijmegen.
7
Beschermde Natuurwaardenkaart – categorieën De Natuurwaardenkaart is een vlekkenkaart waarbij onderscheid gemaakt is in vier categorieën, namelijk: • ‘relatief hoge natuurwaarden’: combinatie van aanwezigheid van beschermde gebieden en beschermde soorten; • ‘relatief lage natuurwaarden’: er is geen sprake van beschermde gebieden; beschermde soorten komen niet of nauwelijks voor; • ‘gemiddelde natuurwaarden’: intermediair tussen de vorige twee; • ‘onbekend’: er zijn te weinig gegevens beschikbaar om tot een correcte natuurwaardenbepaling te kunnen komen. Het betreft uitdrukkelijk een relatieve waardering binnen de Nijmeegse situatie. De binnen Nijmegen aangetroffen beschermde natuurwaarden zijn opgedeeld in drie min of meer evenredige categorieën (hoog, gemiddeld, laag). Vergelijkingen met situaties elders zijn dan ook niet mogelijk. Beschermde Natuurwaardenkaart – sturing bij ruimtelijke ingrepen Bij ruimtelijke ingrepen binnen het grondgebied van gemeente Nijmegen zal de Natuurwaardenkaart (samen met de Natuurkalender) sturing geven aan de te volgen procedure. Zo kan er in een vroeg stadium worden bepaald of aanvullende inventarisaties nodig zijn, of er mogelijk sprake zal zijn van compenserende maatregelen, (externe) effecten op beschermde gebieden, etc. Een aantal conclusies: - Langs de stadsranden zal met name in het zuidoosten (Ooijpolder en uitlopers Heumensoord), zuiden en zuidwesten (Staddijk en Hatertse Broek) en langs de Waal rekening moeten worden gehouden met plaatselijk (zeer) hoge natuurwaarden. - Langs het westelijk deel van de stadsgrens zal rekening moeten worden gehouden met het feit dat er weinig bekend is over het voorkomen van (strikt) beschermde soorten. Dit geldt ook voor het agrarisch gebied ten westen van de A73. - Bij ruimtelijke ingrepen in en langs groene gebieden binnen het stedelijke gebied van Nijmegen en in het gebied ten oosten van de spoorlijn in De Waalsprong zal rekening gehouden moeten worden met vrij hoge tot gemiddelde natuurwaarden. - De directe omgeving van de spoorlijn ten noorden van de Waal en de Spoorkuil in het stedelijke gebied van Nijmegen hebben relatief hoge natuurwaarden. Hiaten In de Natuurwaardenkaart bevinden zich een aantal ‘witte vlekken’ (categorie ‘onbekend’). Van deze gebieden is te weinig informatie beschikbaar. Hiaten in kennis en/of beschikbaarheid van gegevens doen zich met name voor bij de zoogdieren (vooral kleinere zoogdieren en de das) en amfibieën (vooral in het westelijk deel van Nijmegen) en reptielen (met name hazelworm). Aanvullende gegevens kunnen onder andere bij het Natuurloket en Vereniging Das en Boom worden aangevraagd. Vogelgegevens waren in het kader van dit onderzoek niet volledig beschikbaar (met uitzondering van De Waalsprong). Aanbevolen wordt om voor het resterende gebied beschikbare broedvogelgegevens op te vragen bij het Natuurloket, lokale vogelwerkgroepen en/of aanvullende inventarisaties uit te voeren (gericht op Rode lijstsoorten).
8
1 Inleiding 1.1
Aanleiding De Gemeente Nijmegen heeft een richtlijn Natuur ontwikkeld, om de natuurwetgeving in de gemeentelijke procedures rondom ruimtelijke plan- en besluitvormingsprocessen te implementeren. Belangrijke onderdeel van deze richtlijn vormen een nog nader uit te werken natuurwaardenkaart en natuurkalender. Op de natuurwaardenkaart zal in één oogopslag duidelijk moeten worden waar zich onder andere (strikt) beschermde soorten en habitats bevinden, of waar deze verwacht worden binnen het grondgebied van de Gemeente. Om rekening te houden met deze natuurwaarden, zijn concrete aanwijzingen nodig die aangeven hoe door het jaar heen met beschermde soorten en habitats om moet worden gegaan. De natuurkalender vormt hiermee de praktische vertaling van de verbodsbepalingen en zorgplicht als genoemd in de Flora- en faunawet voor allerlei typen werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ingrepen (waaronder ook bouw-, cultuur- en civieltechnische werkzaamheden), reguliere beheer- en onderhoudswerkzaamheden. Met de natuurkalender en natuurwaardenkaart kan de Richtlijn Natuur van de gemeente Nijmegen dienen als procedure voor alle projecten/ingrepen waarbij (beschermde) natuurwaarden in het geding zijn. Hierdoor kunnen natuurbelangen vroegtijdig meegewogen worden bij ruimtelijke plannen en ingrepen. Tegelijk kan onnodige vertraging worden voorkomen. Opdracht Gemeente Nijmegen heeft Bureau Waardenburg gevraagd de natuurwaardenkaart en bijbehorende natuurkalender op te stellen. Het betreft het uitvoeren van een literatuurstudie en bronnenanalyse zodat inzichtelijk wordt gemaakt waar en welke natuurwaarden zich op het grondgebied van de Gemeente bevinden en hoe hiermee om te gaan in het kader van ruimtelijke ingrepen, beheer- en onderhoudswerkzaamheden. De voorliggende rapportage betreft een toelichting bij de Natuurwaardenkaart. Uitwerking van de Natuurkalender heeft in een apart rapport plaatsgevonden: Bureau Waardenburg rapportage nr. 05-080 Natuurkalender Nijmegen (Van Vliet et al., 2005).
1.2
Uitgangspunten Ten behoeve van het opstellen van de natuurwaardenkaart en natuurkalender is uitgegaan van een aantal uitgangspunten. Deze uitgangspunten vormen het kader waarbinnen de kaart en kalender zijn ontwikkeld, en betreffen: • Het plangebied betreft het gehele grondgebied van de gemeente Nijmegen. Relaties met terreinen buiten de gemeente kunnen in sommige gevallen (lokaal) een rol spelen bij de natuurwaardering.
9
• Ten behoeve van het opstellen van de natuurwaardenkaarten zijn diverse bronnen gebruikt, voorzover het soortgroepen betreft, die tenminste één soort bevatten met een wettelijke strikte beschermings- of Rode lijststatus: - bij Gemeente Nijmegen aanwezige relevante literatuur en verspreidingsgegevens; - gegevens afkomstig van de Provincie Gelderland; - floragegevens uit het Herbarium van het Natuurmuseum Nijmegen; - basisgegevens afkomstig uit verspreidingsatlassen en overige literatuur; - flora- en faunagegevens via het Natuurloket bij de PGO’s en de Radboud Universiteit Nijmegen zijn niet opgevraagd, er is voldoende informatie aanwezig gebleken. • Als basis van de natuurwaardenkaart zijn verspreidingsgegevens van diverse (strikt) beschermde soort(groep)en als belangrijk uitgangspunt genomen, naast de beschermde gebieden en belangrijke habitats. • De natuurwaardenkaart en de natuurkalender zijn zodanig opgesteld dat deze tevens in samenhang zijn met het vigerende Groenstructuurplan (1995) en met een eventueel op termijn te ontwikkelen vernieuwde versie daarvan. • Met de ouderdom van veldgegevens is rekening gehouden. Oude waarnemingen (>10 jaar) kunnen nog steeds waardevolle informatie verschaffen, met name indien het lastig vast te stellen soorten zoals vleermuizen betreft. Waarnemingen van vóór 1980 zijn niet opgenomen in de kaarten. Ook zijn zogenaamde ‘zwervers’ niet op de basiskaarten opgenomen, deze zijn vaak incidenteel en vormen geen populatie. In Bijlage 1 is een tabel opgenomen met oude waarnemingen van diverse soorten. • De Natuurwaardenkaart is grotendeels opgesteld als vlekkenkaart zodat de overzichtelijkheid gewaarborgd blijft. In onderliggende databestanden kunnen in sommige gevallen nauwkeurige(re) vindplaatsen bekend zijn. Dit wordt ook in de voorliggende toelichtende rapportage beschreven.
1.3
Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt beknopt het wettelijk kader beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op de basiskaarten (waarnemingenkaarten) die de basis vormen van de Natuurwaardenkaart. De Natuurwaardenkaart wordt in hoofdstuk 4 besproken. Tevens komt de ruimtelijke planvorming in dit hoofdstuk aan de orde. In Bijlage 1 is een lijst opgenomen waarin oude waarnemingen zijn opgenomen, die niet in de basiskaarten zijn opgenomen. In Bijlage 2 zijn winterverblijfplaatsen van vleermuizen opgenomen. Bijlage 3 betreft de basiskaarten waarmee de Natuurwaardenkaart is opgesteld. Bijlage 4 betreft de Natuurwaardenkaart Nijmegen. Deze kaart is tevens in groot formaat (A3) bij de rapportage gevoegd. Tenslotte behoort bij het voorliggende rapport een cd-rom met de basistabel ten behoeve van het eventueel in de toekomst aanpassen en aanvullen van de basiskaarten en Natuurwaardenkaart, indien nieuwe gegevens beschikbaar worden. Deze cd-rom is separaat opgeleverd.
10
2 Wettelijk kader In dit hoofdstuk wordt in het kort het wettelijk kader en de toepassing op ruimtelijke ingrepen beschreven. De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wetgeving. De belangrijkste Europese wetgevingselementen zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Soortenbescherming en gebiedsbescherming staan grotendeels los van elkaar en hebben ieder hun eigen werking. De soortenbescherming is in Nederland verankerd in de Flora- en faunawet (2002), de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998, die na behandeling in de Eerste Kamer in 2005 van kracht zal worden. In het kader van de soortenbescherming wordt een onderscheid gemaakt tussen verbodsbepalingen, waarvan vrijstelling of ontheffing kan worden verkregen, en de zorgplicht, die altijd geldt.
2.1
Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn van kracht in alle Europese lidstaten. Beide hebben twee beschermingsstrategieën: het beschermen van leefgebieden en het beschermen van specifieke soorten en habitats. De Vogelrichtlijn (1979) heeft tot doel de bescherming en het beheer van alle vogels die op het grondgebied van de EU in het wild leven en hun habitats (leefomgeving). Voor een aantal bedreigde soorten en voor een aantal soorten trekvogels zijn in Nederland 44 gebieden als Speciale Beschermingszones aangewezen. Artikel 5 van de Vogelrichtlijn verplicht de lidstaten onder meer om het vangen, het doden en het opzettelijk verstoren van alle in het wild voorkomende vogelsoorten en de beschadiging of vernieling van nesten en het vernielen, rapen en in bezit hebben van eieren te verbieden. In artikel 9 is aangegeven onder welke voorwaarden hiervan afgeweken mag worden. Deze bepalingen zijn opgenomen in de Flora- en faunawet. De Habitatrichtlijn (1992) heeft als doel het behoud van de wilde flora en fauna (behalve vogels) in de Europese Unie. Voor habitats genoemd in Bijlage I en soorten genoemd in Bijlage II van de Habitatrichtlijn, moeten lidstaten Speciale BeschermingsZones instellen, om de gunstige staat van instandhouding te garanderen. In dit kader zijn in Nederland aan de Europese Commissie 141 gebieden aangemeld. Bij ruimtelijke ingrepen is de bescherming in het kader van de Habitatrichtlijn alleen van toepassing indien soorten vermeld op de Bijlage IV binnen het plangebied aanwezig zijn. Ingrepen zijn alleen toegestaan indien de gunstige staat van instandhouding niet wordt bedreigd, er geen alternatieven voor de ingreep zijn en er een groot algemeen belang met de ingreep gemoeid is. De bescherming van gebieden in het kader van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn is van toepassing indien de ruimtelijke ingreep plaatsvindt binnen een Vogel- of Habitatrichtlijngebied. Ook als de ingreep in de omgeving van en Speciale Beschermingszone plaatsvindt moet de “externe werking” onderzocht worden.
11
2.2
Flora- en faunawet De bescherming van dier- en plantensoorten is sinds 1 april 2002 in de Flora- en faunawet geregeld. Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel verbodsbepalingen als een zorgplicht. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij principe'. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Voor verschillende categorieën soorten en verschillende activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor gelden verschillende voorwaarden (zie onder). Naast de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt de zorgplicht ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving (zie kader). De zorgplicht geldt altijd, voor iedereen en in alle gevallen. Verbodsbepalingen volgens de Flora- en faunawet
Verboden handelingen met betrekking tot beschermde planten: Artikel 8:
Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op een andere manier van de groeiplaats verwijderen van planten.
Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van planten.
Verboden handelingen met betrekking tot beschermde dieren: Artikel 9:
Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen van dieren. Het met het oog van bovenstaande doelen opsporen van dieren.
Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van dieren. Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen, verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van dieren; Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van dieren.
Zorgplicht volgens de Flora- en faunawet
artikel 2:
1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
12
2.3
Algemene Maatregel van Bestuur De Minister van LNV heeft door middel van een Algemene Maatregel van Bestuur de regelgeving rond de Flora- en faunawet aangepast, zodat de werking van de wet eenvoudiger wordt. Het belangrijkste gevolg is dat de procedures bij ruimtelijke ingrepen en bij bestendig gebruik en beheer aanzienlijk eenvoudiger worden, aangezien voor de meest algemene soorten er een vrijstelling van de verbodsbepalingen komt (voor onder meer ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer). De interpretatie van een aantal artikelen is, onder meer door het ontbreken van jurisprudentie, nog niet op alle punten geheel helder. Bij het toepassen van de Flora- en faunawet wordt voortaan een onderscheid gemaakt in drie categorieën van beschermde soorten: 1. De algemene beschermde soorten waarvoor ten aanzien van activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en bestendig gebruik en beheer een vrijstelling zonder nadere voorwaarden geldt. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend voor het verjagen, verontrusten, verstoren en onopzettelijk doden van deze groep soorten, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. De zorgplicht blijft van kracht. 2. De bedreigde beschermde soorten: voor een aantal soorten planten en dieren geldt een strikter beschermingsregime. Omdat ze in Nederland als bedreigd worden beschouwd. Vrijstelling geldt als op basis van een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Ontheffing kan worden verleend als geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. 3. De strikt beschermde soorten: alle vogelsoorten alsmede plant- en diersoorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangewezen als bedreigde soorten (genoemd in Bijlage 1 van het betreffende besluit). Voor verstoring (met wezenlijke invloed) van deze soorten kan geen vrijstelling of ontheffing worden verkregen. Voor bestendig gebruik en beheer geldt ook voor deze soorten een vrijstelling ten aanzien van de verbodsbepalingen in artikelen 8, 9, 11 en 12, mits men werkt op basis van een door de minister goed gekeurde gedragscode. Voor het overtreden van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Ontheffing kan alleen worden verleend als er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is, er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang en er geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Een compensatieplan, waarin wordt aangegeven hoe schade aan een soort wordt voorkomen, dan wel wordt gecompenseerd, is doorgaans vereist. Daarnaast is er een kleine categorie van zeldzame soorten die op Bijlage II van de Habitatrichtlijn voorkomen, maar niet beschermd zijn op grond van de Flora- en faunawet. Derhalve bestaat er geen noodzaak of mogelijkheid ontheffing aan te vragen voor ingrepen die deze soorten kunnen beïnvloeden. Deze soorten zijn echter (strikt)
13
beschermd in de Speciale Beschermingszones, die ten behoeve van deze soorten zijn ingesteld. Voor het plegen van ingrepen in zulke gebieden geldt altijd het afwegingskader van de Habitatrichtlijn.
2.4
Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. In de vigerende wet zijn twee categorieën beschermde gebieden te onderscheiden: beschermde natuurmonumenten (particulier eigendom) en staatsnatuurmonumenten (staatseigendom). Handelingen binnen beschermde gebieden die de wezenlijke kenmerken van het gebied aantasten zijn in principe verboden en worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Bij ruimtelijke ingrepen in de nabije omgeving van de beschermde gebieden moet worden bepaald in hoeverre de externe werking van de ingreep een effect heeft op het beschermde gebied. In de loop van 2005 zal de bescherming van Speciale Beschermingszones in het kader van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet worden verankerd.
2.5
Overige beleidskaders Ecologische Hoofdstructuur De ecologische hoofdstructuur (EHS) is geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (1990), welke bestaat uit een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden verbonden door verbindingszones. De begrenzing van de EHS is een provinciale taak. De provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS) is in het streekplan van de provincie opgenomen; ruimtelijke plannen van gemeenten worden hieraan getoetst. De PEHS is de afgelopen jaren in gebiedsplannen nader begrensd (op perceelsniveau), waarbij per begrensde eenheid natuurdoeltypen zijn aangewezen. Provincie Gelderland heeft momenteel een concept PEHS vastgesteld, deze wordt met de vaststelling van het Streekplan Gelderland mogelijk zomer 2005 definitief. Een voorwaarde voor het behoud van de EHS is dat de bestaande bodemkundige en waterhuishoudkundige situatie gehandhaafd wordt. Ruimtelijke ingrepen in de Ecologische Hoofdstructuur die de natuurwaarden kunnen schaden mogen slechts dan plaatsvinden indien er een zwaarwegend maatschappelijk belang mee gemoeid is. Bij aantasting van de EHS is het compensatiebeginsel van toepassing. Dat betekent dat verloren gegane natuur- en landschapswaarden en recreatieve waarden elders moeten worden gecompenseerd, zodat per saldo geen kwaliteitsverlies optreedt en een duurzame situatie ontstaat. Indien het niet mogelijk is eenzelfde oppervlakte aan natuurgebied te compenseren dient in ieder geval kwaliteit gecompenseerd te worden.
14
Gemeentelijk beleid Gemeente Nijmegen heeft delen van het grondgebied die binnen de Provinciale Hoofdstructuur van Gelderland gesitueerd zijn. Bij ruimtelijke ingrepen in of nabij deze PEHS is het noodzakelijk dat een toets aan het Structuurschema Groene Ruimte wordt uitgevoerd. Rode Lijsten Rode Lijsten zijn lijsten met soorten die, op basis van wetenschappelijk onderzoek, vanwege hun aantalsverloop of kwetsbaarheid speciale aandacht behoeven ten einde hun voorkomen veilig te stellen. Het is mogelijk dat een algemeen in Nederland voorkomende soort vanwege zijn internationale status (itz-status) toch op een Rode Lijst verschijnt. Rode Lijstsoorten hebben van zichzelf geen wettelijke bescherming. Zo komt het voor dat zwaar bedreigde soorten niet beschermd zijn (met name het geval bij planten). Er bestaan onder andere Rode Lijsten van planten, mossen, korstmossen, vlinders, libellen, sprinkhanen, amfibieën, reptielen, vissen, vogels en zoogdieren. Voor vogels is naast een Rode Lijst ook sprake van een Blauwe lijst. Soorten die op de Blauwe lijst zijn opgenomen betreffen soorten waarvan Nederland op een bepaald moment van het jaar (meestal buiten het broedseizoen) een groot aandeel van de totale populatie binnen haar landsgrenzen herbergt. Deze soorten hoeven dus niet bedreigd te zijn, zoals bij de Rode Lijst het geval is.
15
16
3 Basiskaarten 3.1 Inleiding Op grond van bestaande abiotische en biotische informatie zijn enkele basiskaarten opgesteld die ten grondslag liggen aan de Natuurwaardenkaart Nijmegen. De basiskaarten zijn opgenomen in Bijlage 3, en worden in dit hoofdstuk beknopt toegelicht. Basistabel De verspreidingskaarten voor planten- en diersoorten zijn gerealiseerd met behulp van een digitaal basisbestand waarin alle verzamelde waarnemingen zijn opgenomen en gecategoriseerd. Het complete digitale basisbestand is op cd-rom bij dit rapport gevoegd. De basistabel bevat relevante informatie met betrekking tot de waarnemingen. Er is bijvoorbeeld onderscheid gemaakt in de nauwkeurigheid van de beschikbare verspreidingsgegevens. Deze categorieën van nauwkeurigheid betreffen kilometerhokgegevens en puntgegevens. Voor sommige soorten zijn ook uurhokgegevens (5x5 km) opgenomen, deze categorie geeft echter een relatief hoge mate van onnauwkeurigheid en is daarom niet op de basiskaarten weergegeven (ook vanwege de overlap met eventuele kilometerhokwaarnemingen). Een voorbeeld van enkele waarnemingen zoals ze zijn opgenomen in de basistabel, is in tabel 1 weergegeven. Met de basistabel is het mogelijk veel verschillende kaartbeelden te genereren vanuit grafische programmatuur zoals ArcView en ArcGis. De gegevens zijn geheel afkomstig uit verspreidingsatlassen (zoals Broekhuizen et al., 1992 en Limpens et al., 1997) en andere onderzoeken (zoals: Zollinger et al, 2004, De Nie, 1996 en Kwak, 2004). Soms waren lijsten met Amersfoort-coördinaten beschikbaar, veelal betrof het afbeeldingen met kilometerhokken. De complete lijst van geraadpleegde documenten is opgenomen in de literatuurlijst in Hoofdstuk 5. In de basistabel zijn geen aantallen opgenomen, slechts waarnemingen.
Tabel 1. NAAM vliegend hert kamsalamander Torenkruid
Voorbeeld van registratie van waarnemingen in de basistabel. LATIJN Lucanus cervus Triturus cristatus Arabis glabra
X 1893 185 184
Y 4273 430 426
JAAR 2001 1992-2003 1996
NAUWKEURIG hectometer km-hok km-hok
FF-WET 2 3 x
RODE LIJST HR BIJLAGE BRON II Smit, 2004 x II, IV Zollinger et al, 2003 Herbarium Natuurmuseum
Basiskaarten Op de basiskaarten (dynamische verspreidingskaarten) wordt de verspreiding van de wettelijke beschermde soorten weergegeven, voorzover er informatie beschikbaar is. De mate van nauwkeurigheid op de kaarten betreft punt, hectometer (100x100 m) en kilometerhokken. Uurhokwaarnemingen (5x5 km) zijn niet weergegeven op de basiskaarten omdat de nauwkeurigheid te laag ligt, en vaak overlapt met beschikbare nauwkeuriger data. Niet alle in Nijmegen voorkomende soorten zijn weergegeven op de kaarten of opgenomen in de basistabel. Er is onderscheid gemaakt in beschermingsstatus.
17
Soorten uit categorie 1 vallen onder de vrijstelling (zie hoofdstuk 2) en zijn (zeer) algemeen in Nederland. Deze (zeer) algemene beschermde soorten zijn niet opgenomen in de kaarten. Soorten uit categorie 2 en 3 zijn opgenomen voorzover informatie over hun verspreiding beschikbaar was. De op basiskaarten weergegeven soorten betreffen dus soorten die beschermd zijn conform de Habitatrichtlijn Bijlage II en IV en de AMvB art. 75 Flora- en faunawet. Enigszins buiten dit wettelijke beschermingskader van de (inter)nationale natuurwetgeving bevindt zich de basiskaart met diverse soorten die op de Rode lijst zijn opgenomen (uitgezonderd paddenstoelen, diverse soorten insecten etc.), maar geen wettelijke beschermingstatus genieten. Voor de duidelijkheid, soorten met een wettelijke beschermingsstatus en een Rode lijststatus zijn op de soortgroepspecifieke basiskaarten opgenomen. Deze kaart is van belang omdat deze soorten qua trend in Nederland (mate van achteruitgang) zeker belangrijk zijn in het waarderen van de natuurwaarden in en om Nijmegen in de toekomst. In de huidige Beschermde Natuurwaardenkaart (Bijlage 4) vallen de Rode lijst-waarnemingen veelal samen met de beschermde natuurwaarden. Aanvullen basistabel De basiskaarten (verspreidingskaarten) komen tot stand door middel van de waarnemingen zoals die in de basistabel zijn opgenomen. Om de kaarten actueel (en mogelijk steeds completer) te houden wordt sterk aanbevolen om elke keer wanneer inventarisaties worden uitgevoerd binnen het stedelijke of landelijke gebied van Nijmegen de verspreidingsgegevens aan de basistabel toe te voegen. De basistabel bevat dus alleen waarnemingen van beschermde soorten èn waarnemingen van Rode lijstsoorten zonder wettelijke bescherming. In het kader van nauwkeurigheid hebben waarnemingen op kilometerhokniveau en puntwaarnemingen duidelijke voorkeur boven uurhokniveau (5x5 km). Kortom: indien de basistabel regelmatig wordt aangevuld met nieuwe gegevens zal een steeds duidelijker beeld ontstaan van de verspreiding van soorten (hoewel de actieradius per soort kan verschillen) en natuurwaarden binnen het grondgebied van Nijmegen.
3.2 Landschappelijke hoofdeenheden De landschappelijke hoofdeenheden zijn weergegeven in vlakken op grove schaal. Er is onderscheid gemaakt in globale landschapstypen/abiotiek (Groenstructuurplan). Nijmegen ligt op het snijvlak van een aantal onderling sterk verschillende landschappelijke hoofdeenheden: • het stuwwallengebied aan de oost en zuidoostzijde van Nijmegen; • het dekzandgebied (grootste deel van de stad ligt hierop); • het rivierengebied (komgronden), aan de noord- en westzijde van Nijmegen; • het rivierengebied (stroomruggen/oeverwallen), aan de noord en westzijde van Nijmegen; • het rivierengebied (complex van oude rivierduinen), aan de zuid-westzijde van Nijmegen.
18
Deze kaart is tot stand gekomen door generalisatie van bestaande bodemkaarten en geomorfologische kaarten (1:50.000; STIBOKA). De overgang van een hoog, droog, besloten bosgebied naar lager gelegen, vochtige rivierkleigebieden heeft van oorsprong een grote verscheidenheid aan biotopen en een grote variatie in planten- en diersoorten met zich meegebracht. De ecologische differentiatie in de regio Nijmegen wordt in eerste instantie bepaald door abiotisch-landschappelijke verschillen. Verschillende factoren zijn hierbij van belang: hoogte, reliëf, bodemtype, mate van voedselrijkdom, (grond)waterstand, waterkwaliteit en grondwaterstromen (infiltratie en kwel).
3.3
Begroeiingstypen Nijmegen kent een grote diversiteit aan begroeiingstypen als gevolg van de landschappelijke en geo(morfo)logische kenmerken. Dit resulteert in een indeling in een aantal categorieën van onder andere stedelijk gebied, park/bosplantsoen, bos en grasland, maar ook begraafplaatsen, forten en fruitteelt worden onderscheiden. De begroeiingstypen zijn als globale contouren aangegeven op de kaart. Opvallend zijn de grote verschillen tussen Nijmegen (en omstreken) en De Waalsprong. In en rond Nijmegen bevinden zich diverse bossen, parkplantsoenen en grote oppervlakten aaneengesloten stedelijk gebied. In De Waalsprong bevindt zich een relatief grote oppervlakten fruitteelt / kassen en graslanden. Ook bevindt zich veel oppervlakte uiterwaard in De Waalsprong.
3.4 Beschermde gebieden Wettelijk beschermde gebieden Met betrekking tot gebiedsbescherming is uitgegaan van de begrenzing van de Speciale Beschermingszones in het kader van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn, zoals deze door het Ministerie van LNV op hun website wordt aangegeven (www.minlnv.nl). Met betrekking tot de begrenzing van beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet is geen exacte begrenzing beschikbaar, behalve voor het gebied Oude Waal. Er bevinden zich meerdere typen beschermde gebieden binnen het grondgebied van Gemeente Nijmegen. De aanwijzings- en aanmeldingsbesluiten zijn op de internet website van het Ministerie van LNV te vinden (www.minlnv.nl). - Vogelrichtlijn: Speciale Beschermingszone Waal. Het betreffen met name de uiterwaarden (en de grote wateren daarbinnen) aan de noordzijde van de Waal. Een tweede Speciale Beschermingszone binnen het grondgebied van Nijmegen betreft een westelijke uitloper van de Geldersche Poort langs de Waal aan de oostzijde van Nijmegen. - Habitatrichtlijn: Speciale Beschermingszone Gelderse Poort. De westelijke uitloper van het beschermde gebied bevindt zich langs de Waal aan de oostzijde van Nijmegen.
19
-
Natuurbeschermingswet: Natuurmonument Oude Waal. Dit beschermde gebied van circa 82 ha bevindt zich in de Ooijpolder aan de oostzijde van Nijmegen. In de nabije omgeving van de oostelijke gemeentegrens bevinden zich de Beschermde Natuurmonumenten Terreinen Boswachterij Groesbeek (12 ha) en Bronnenbos De Refter (4 ha).
Beleidsmatig ‘beschermde’ gebieden’ Met betrekking tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) wordt uitgegaan van de begrenzing zoals deze in 2003 in concept door Provincie Gelderland is vastgesteld. Naar verwachting wordt de definitieve PEHS in het Streekplan Gelderland in 2005 vastgesteld (zie Hoofdstuk 2). Er is in de PEHS onderscheid gemaakt in natuur, verweving en verbindingszones (alle binnen en nabij grondgebied Nijmegen te vinden). Verder bevinden zich HEN1-wateren en mogelijk beschermingsgebieden natte natuur in (de nabije omgeving van) Nijmegen, waar rekening gehouden moet worden met externe werking. Gemeente Nijmegen heeft zelf geen gebieden aangewezen met een speciale gemeentelijke beschermingsstatus.
3.5
Natuurloket Op deze kaart is per soortgroep de mate van onderzoek weergegeven voor de basisverspreidingsgegevens zoals beschikbaar bij het Natuurloket en dus afkomstig van de verschillende PGO’s. Het is belangrijk te realiseren dat dit geen uitputtende inventarisatie betreft van beschikbare onderzoeksgegevens. Er zijn in veel gevallen ook externe onderzoeken uitgevoerd (waar de beschikbaarheid beperkt van kan zijn). Op de deelkaartjes van in totaal zes soortengroepen wordt de mate van onderzoek zoals bekend bij het Natuurloket weergegeven, die in sommige gevallen gebundelde soortengroepen bevatten. Een voorbeeld van een gebundelde soortgroep betreft ‘amfibieën, reptielen en vissen’. De nauwkeurigheid van beschikbare informatie is in drie niveau’s ingedeeld, namelijk ‘niet onderzocht’, ‘slecht tot matig onderzocht’ en ‘redelijk tot goed onderzocht’. Het betreffende kilometerhok op het deelkaartje wordt daardoor als volgt ingevuld: wit, roze en donkerrood. Omdat sommige soortgroepen gebundeld zijn weergegeven, is een gemiddelde van de mate van onderzoek genomen. Samenvattend geldt voor de soortengroepen: Planten zijn veelal goed onderzocht in bijna het gehele grondgebied van Nijmegen. Zoogdieren zijn slecht tot matig onderzocht. Vaak zijn er geheel geen gegevens bij het Natuurloket bekend. Vogels zijn veelal goed onderzocht. Het onderscheid broed- en watervogels levert met name vaak een of-of situatie op: vaak is één van beide groepen redelijk tot goed onderzocht, de andere is dan vaak niet of slecht.
1
20
Hoogste Ecologische Niveau
Amfibieën en reptielen zijn vaak goed onderzocht in de belangrijke (natuur)gebieden binnen en buiten Nijmegen, zoals Heumensoord, Waaluiterwaarden en Hatertse en Overasseltse Vennen. In het stedelijke gebied zijn ook vrij veel kilometerhokken waar geheel geen gegevens bij het Natuurloket bekend zijn. Vissen zijn vaak niet of slecht onderzocht. Dagvlinders zijn in bijna het hele Nijmeegse goed onderzocht. De Waalsprong is minder goed onderzocht. Desalniettemin is veel bekend over het voorkomen van dagvlinders. Overige insekten zijn plaatselijk goed en plaatselijk niet onderzocht volgens de gegevens van het Natuurloket. In deze categorie vallen nachtvlinders, libellen, sprinkhanen en krekels. Over het algemeen is de mate van onderzoek slecht tot matig te noemen. De mate van onderzoek (bekend bij het Natuurloket) naar overige (beschermde) soorten zijn niet weergegeven op kaart. Het betreft onder andere de soortgroepen slakken en diverse insektengroepen die slechts een Rode Lijstvermelding hebben. Deze groepen zijn meestal niet of slecht onderzocht. Uitzondering hierop vormen mossen en korstmossen, deze zijn in sommige kilometerhokken redelijk tot goed onderzocht.
3.6
Planten Binnen het stedelijke gebied van Nijmegen is het voorkomen van plantensoorten relatief goed onderzocht. In totaal zijn binnen de gemeente en de directe omgeving 30 verschillende beschermde soorten aangetroffen (zie tabel 2). Dit kan worden beschouwd als een hoog aantal en is een direct gevolg van de grote diversiteit aan groeiomstandigheden en/of terreintypen in het onderzoeksgebied. De meeste vondsten betreffen de ‘algemene beschermde soorten’ (in tabel 2 met 1 aangeduid) zoals brede wespenorchis, grote kaardebol en zwanenbloem. Deze soorten worden ook binnen het stedelijk gebied van Nijmegen aangetroffen. Uit de categorie ‘bedreigde beschermde soorten’ (in tabel 2 met 2 aangeduid) zijn duidelijk minder vindplaatsen aangetroffen binnen het stedelijk gebied. Uitzondering hierop vormt de spoorkuil (rapunzelklokje, klein glaskruid) en delen van Staddijk (moeraswespenorchis, zie afbeelding 1). Een aantal beschermde soorten komt uitsluitend buiten het grondgebied van Nijmegen voor; vooral in het gebied Overasseltse- en Hatertse Vennen: grote Afbeelding 1.Moeraswespenorchis (foto: R. Munts). keverorchis, gagel, kleine zonnedauw en ronde zonnedauw.
21
Tabel 2.
Beschermde plantensoorten binnen Nijmegen en omgeving. FFWet = Flora- en faunawet (1= algemene beschermde soorten, vrijstelling van ontheffingaanvraag bij ruimtelijke ingrepen; 2 = bedreigde beschermde soorten). RL = Rode Lijst.
NAAM Aardaker Akkerklokje Beenbreek Brede wespenorchis Dotterbloem Gewone vogelmelk Grasklokje Grote kaardebol Grote keverorchis Jeneverbes Klein glaskruid Kleine maagdenpalm Kleine zonnedauw Lange ereprijs Moeraswespenorchis Prachtklokje Rapunzelklokje Rietorchis Ronde zonnedauw Ruig klokje Slanke sleutelbloem Steenanjer Stijf hardgras Tongvaren Veldsalie Waterdrieblad Welriekende agrimonie Wilde gagel Wilde marjolein Zwanenbloem
3.7
FF-WET 1 1 2 1 1 1 1 1 2 2 2 1 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 2 2 1
RL x
x x x x x x x x x x x x x x
Zoogdieren Vleermuizen Vleermuizen worden voornamelijk in Nijmegen-centrum en Nijmegen-oost gemeld. Het gaat vooral om de oude(re) stadsdelen, waar voor vleermuizen voldoende mogelijkheden bestaan om naast foerageergebied ook verblijf- en kolonieplaatsen te vinden. Typische zomerverblijfplaatsen worden bijvoorbeeld aangetroffen in woningen, toegankelijke zolders, kerken en andere gebouwen. Momenteel zijn vooral verblijfplaatsen van de gebouwbewonende gewone dwergvleermuis binnen het stedelijke gebied van Nijmegen bekend. Verder zijn in het park Staddijk, Lindenholt, het Goffertpark en de bosrijke gebieden van Nijmegen-zuidoost ook relatief veel waarnemingen van vleermuizen bekend. De soorten die foeragerend binnen (het stedelijke gebied van) Nijmegen voorkomen, zijn met name gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis. Deze soorten hebben geen Rode lijst-status, maar alle vleermuizen zijn strikt beschermd. Afgezien van gewone grootoorvleermuis zijn deze soorten relatief algemeen in Nederland voorkomend. De nauwkeurigheid van de op
22
kaart aangegeven waarnemingen zijn vooral op kilometerhokniveau, slechts enkele puntwaarnemingen zijn bekend. Er is onderscheid gemaakt in type waarneming, namelijk winterverblijfplaats, zomerverblijfplaats en foeragerend/overvliegend. Winterverblijfplaatsen zijn niet als puntwaarnemingen op deze kaart aangegeven. In Bijlage 2 is een globaal overzicht opgenomen van enkele bekende winterverblijfplaatsen in en rond Nijmegen waar periodiek vleermuizen worden geïnventariseerd. Deze winterverblijven betreffen vooral (kunstmatige) grotten, forten en bunkers. Soorten als gewone dwergvleermuis kunnen echter ook in andere locaties overwinteren, zoals toegankelijke spouwmuren en kelders. Kanttekening is dat grote delen van het stedelijk gebied niet of onvoldoende in kaart zijn gebracht met betrekking tot het voorkomen van vleermuizen. Vleermuizen zijn in de Waalsprong op enkele locaties redelijk onderzocht met behulp van een batdetector. Het betreft de omgeving van het Landgoed Oosterhout, omgeving Lent en Woonpark Oosterhout. Er is geïnventariseerd op foeragerende vleermuizen. Tijdens dit onderzoek aangetroffen soorten zijn: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis. Overige delen van De Waalsprong zijn niet of nauwelijks geïnventariseerd op vleermuizen. Ook bij het Natuurloket zijn weinig gegevens beschikbaar. Buiten Nijmegen zijn de bossen van het Heumensoord, Overasseltse en Hatertse Vennen en Ooijpolder goed onderzocht op vleermuizen. Er komt een grote verscheidenheid aan soorten voor. Overige zoogdieren De strikt beschermde waterspitsmuis is bekend uit het uurhok waarin de Ooijpolder is gelegen. Het is mogelijk dat deze soort wijd verspreid in het waterrijke gebied aanwezig is. Waterspitsmuis heeft voorkeur voor (kwel)sloten met een gevarieerde oeverbegroeiing. De strikt beschermde das bevindt zich vooral in de bossen van het Heumensoord, Heumensbos, en Overasseltse en Hatertse Vennen waar zich meerdere bewoonde en onbewoonde burchten (zijn ook beschermd) bevinden. Dassen hebben een groot foerageergebied, en kunnen daarom foeragerend langs de hele zuidelijke en zuidoostelijke stadsrand worden verwacht. Noot: vanwege het ontbreken van nauwkeurige waarnemingsgegevens is de das is op de basiskaart niet weergegeven in de gebieden Heumensoord en de Overasseltse en Hatertse Vennen. Steenmarter komt in grote delen van de stad voor, ondanks het relatief beperkte aantal bekende waarnemingen. De meeste waarnemingen zijn over het algemeen in de nabijheid van grotere oppervlakten (openbaar) groen, zoals begraafplaatsen, parken en bosranden. Deze groene elementen vormen een geschikt foerageerhabitat voor de steenmarter. De verblijfplaatsen van steenmarter op deze kaart betreffen zonder
23
uitzondering particuliere woningen, schuren en bedrijfgebouwen. Overige verblijfplaatsen zijn niet bekend, maar worden zeker verwacht. Verder kan de eekhoorn op bosrijke locaties in en om de stad worden verwacht. De soort is relatief algemeen in Oost-Nederland. De Waalsprong is matig tot redelijk onderzocht op overige zoogdieren. In de uitgebreide inventarisatie die in 2002-2003 heeft plaatsgevonden (Kwak, 2004), heeft men met name op zichtwaarnemingen geïnventariseerd. Dit kan de oorzaak zijn van het lage aantal waarnemingen van steenmarter in De Waalsprong. Aangenomen wordt dat de soort op meer locaties voorkomt dan de enkele waarneming bij de straat De Boel. In het Heumensoord komt verder ook damhert en wild zwijn voor. Deze schuwe diersoorten worden niet of zeer sporadisch in de nabijheid van de bebouwing van Nijmegen verwacht. Over het voorkomen van beschermde soorten zoogdieren van categorie 2 en 3 (zijnde de strikt(er) beschermde soorten, zie Hoofdstuk 2) zijn slechts versnipperd gegevens beschikbaar. Het voorkomen van de meeste soorten betreft relatief lage nauwkeurigheidsniveaus, zoals uurhok en kilometerhok. Van enkele soorten zijn ook enkele nauwkeuriger gegevens beschikbaar, zoals steenmarter, das en eekhoorn. Belangrijk blijft het feit dat grote delen van (het stedelijk gebied van) Nijmegen niet of nauwelijks op zoogdieren zijn onderzocht. Meer exacte gegevens over de verspreiding van de das zijn aanwezig bij Vereniging Das en Boom.
3.8
Vogels Alle van nature in Nederland voorkomende soorten broedvogels en wintergasten zijn strikt beschermd conform de Vogelrichtlijn. In het kader van deze studie kon alleen worden beschikt over een complete inventarisatie (puntgegevens) van vogels in het Waalspronggebied (Kwak, 2004). Hoewel ook buiten het Waalspronggebied redelijk veel broedvogelgegevens beschikbaar zijn, gaat het in veel gevallen om km- of zelfs uurhokgegevens die (tegen betaling) bij het Natuurloket kunnen worden verkregen. Hiervan is in het kader van deze studie afgezien. Overigens geldt dat wettelijk gezien iedere vogelsoort valt in de zwaarste beschermingscategorie. Om die reden vormen, ook binnen het stedelijk gebied, vogels een belangrijke groep. In de praktijk wordt bij de afweging van effecten op vogels met name ook gelet op de aanwezigheid van bedreigde soorten (Rode of Blauwe lijst). Het is voor de toekomst aan te bevelen om in ieder geval voor de Rode Lijstsoorten binnen Nijmegen een goed beeld van de verspreiding te krijgen, bijvoorbeeld door uitvoering van gerichte, aanvullende inventarisaties. In het Waalspronggebied zijn de volgende Rode lijstsoorten broedvogels aangetroffen: steenuil, tureluur, patrijs, nachtegaal, zomertortel, groene specht, kerkuil, geelgors, ringmus, huismus, veldleeuwerik, kneu, koekoek, matkop, boerenzwaluw, ransuil, graspieper en wielewaal. Incidenteel zijn uit de Waaluiterwaarden broedgevallen van de kwartelkoning bekend.
24
Een aantal van deze soorten komen ook in het stedelijk gebied voor, met name in de parken en groene stadsranden (bijvoorbeeld nachtegaal, groene specht, ringmus, kneu, boerenzwaluw). Karakteristieke soorten voor het stedelijk gebied (gebouwen, woningen, industriegebieden) zijn onder andere gierzwaluw, huiszwaluw, huismus en zwarte roodstaart. Hiervan zijn huiszwaluw en huismus bedreigde soorten. Bekend is verder een broedgeval van een slechtvalk (bedreigd) op de electriciteitscentrale langs de Waal in Nijmegen
3.9
Amfibieën, reptielen en vissen Amfibieën Binnen de Gemeente ligt een aantal locaties waar strikt beschermde soorten amfibieën kunnen worden aangetroffen. Het betreft poelen en visarme sloten in de vochtige uiterwaarden langs de Waal en Staddijk waar kamsalamander, alpenwatersalamander, poelkikker en rugstreeppad voorkomen. In de Waalspong komt plaatselijk poelkikker en kamsalamander voor. Kanttekening hierbij is dat de zuidrand van de gemeente (agrarisch gebied en Haterse broek / Vogelzang) echter nauwelijks is onderzocht op het voorkomen van amfibieën, evenals enkele delen van de stedelijke wateren in Dukenburg en Lindenholt. Ook bij het Natuurloket zijn weinig gegevens beschikbaar over deze gebieden. In de (zeer) nabije omgeving van de gemeentegrens zijn vooral de Overasseltse en Hatertse vennen en de Ooijpolder zeer soortenrijke gebieden. Uitwisseling van soorten amfibieën tussen dit gebied en Staddijk zal echter minimaal zijn. De snelweg A73 vormt hier een forse barrière. Reptielen Reptielen worden alleen in de zuidoostelijke hoek van de Gemeente aangetroffen. Het betreft hoofdzakelijk zandhagedis. Grote populaties zandhagedissen komen voor in het Heumensoord waar zich grote oppervlakten goed ontwikkelde gevarieerde heidevegetaties bevinden, zoals bij het zweefvliegveldterrein en Mulderskop. Ook langs de spoorlijn bevinden zich plaatselijk grote populaties in het Heumensoord. Binnen het grondgebied van Nijmegen zijn geschikte (heide)vegetaties vaak matig ontwikkeld en zeer klein van oppervlak. Incidenteel kunnen zwervende exemplaren 1 tot 2 kilometer binnen het stedelijk gebied worden aangetroffen, waar ze via de schrale vegetaties langs het spoor kunnen komen. Het betreft in die uitzonderlijke gevallen geenszins een stabiele populatie. Hazelworm komt binnen Heumensoord voor. Deze soort is (vergeleken met zandhagedissen) relatief moeilijk waar te nemen, waardoor het moeilijker is om de grenzen van zijn verspreidingsgebied vast te stellen. Het is dan ook niet uitgesloten dat deze soort in de bossen langs de zuidoostelijke rand van de Gemeente plaatselijk kan voorkomen, indien zich lokaal geschikte biotopen bevinden zoals structuurrijke oude bossen of jonge
25
bossen met veel ondergroei (Stumpel, 2004). Het zwaartepunt van het leefgebied van de hazelworm bevindt zich in het Heumensoord. Andere soorten reptielen bevinden zich buiten (de nabije omgeving van) Nijmegen, vooral in het Heumensoord (gladde slang) en Overasseltse en Hatertse vennen (levendbarende hagedis). Vissen Nijmegen heeft een duidelijke tweedeling in de aanwezigheid van wateren binnen het grondgebied. Naast de grote wateren zoals de Waal, het Maas-Waalkanaal en ’t Meertje, bevinden de (stads)wateren zich met name in de lager gelegen delen van Nijmegen (Lindenholt en Dukenburg), de Waalsprong en de Ooijpolder. De hoge delen van Nijmegen (centrum en Nijmegen-oost) bevatten slechts plaatselijk vijvers. De wateren in Lindenholt en Dukenburg zijn deels goed onderzocht op vissen, en kleine modderkruiper is er regelmatig aangetroffen. Aangenomen mag worden dat kleine modderkruiper relatief algemeen voorkomt in de stadswateren in Nijmegen-west. Verder is roofblei aangetroffen op één locatie in Lindenholt. Bij de electriciteitscentrale langs de Waal zijn enkele zeldzame beschermde vissoorten aangetroffen. Het betreft meerval en (larven van) zeeprik. Ook is het voorkomen van (larven) van rivierprik bekend in de Waal langs Nijmegen en in de Ooijpolder. In de Waal komt verder op diverse locaties rivierdonderpad voor, deze soort is dan ook als vrij algemeen voorkomend in de rivier te noemen. Rivierdonderpad heeft evenals rivier- en zeeprik voorkeur voor stenige plaatsen, zoals stortsteen- en puinoevers langs kribben. In het gebied van de Waalspong komt plaatselijk bermpje, bittervoorn en kleine modderkruiper voor. Vissen zijn over het algemeen matig onderzocht binnen het grondgebied van de Gemeente volgens de gegevens van het Natuurloket.
3.10
Beschermde insekten Dagvlinders Binnen gemeente Nijmegen is het voorkomen van twee zeldzame beschermde vlindersoorten vastgesteld. Het betreft iepenpage en rouwmantel. Iepenpage is waarschijnlijk vastgesteld langs het Maas-Waalkanaal in de periode 2000-2002. Deze waarneming betreft een zwervend exemplaar. De waarneming van rouwmantel betreft mogelijk de invasie van rouwmantels in Nederland in 1995. In één uurhok binnen Nijmegen is dat jaar één exemplaar vastgesteld. Later is in 1997 nog een waarneming van rouwmantel geweest in hetzelfde uurhok (Vlinders, 1995; Veling, 1997). Daarna zijn geen waarnemingen meer bekend. Het voorkomen van dagvlinders is bijna in geheel Nijmegen goed onderzocht volgens de gegevens van het Natuurloket. De westelijk rand van de gemeente is echter matig onderzocht, evenals de Waalsprong.
26
Libellen Langs de Waal is het voorkomen van de strikt beschermde rivierrombout sinds enkele jaren bekend. De soort gold tot voor kort als uitgestorven in Nederland. De rivierrombout gebruikt zandstrandjes langs grote rivieren als biotoop om zich van zijn larvenhuid te ontdoen (‘uitsluipen’, eindfase metamorfose). Verder vormt met name het waterrijke gebied van de Overasseltse en Hatertse vennen een bijzonder belangrijk voortplantingshabitat voor libellen. Kevers Het voorkomen van het beschermde vliegend hert is met name bekend uit het Heumensoord. De bossen langs de zuidoostzijde van Nijmegen vormen de rand van het verspreidingsgebied van het Heumensoord, zodat het vliegend hert binnen de gemeentegrens voorkomt. Zwervende exemplaren kunnen zelfs tot in het stedelijk gebied van Nijmegen-zuidoost worden aangetroffen. Mogelijk is hier ook sprake van voortplanting in rottende eikenstammen. Binnen het stedelijke gebied worden echter geen stabiele populaties verwacht.
3.11
Rode lijstsoorten Op deze kaart zijn de soortgroepen weergegeven waarbinnen soorten zijn die geen wettelijke beschermingsstatus hebben, maar wel een Rode lijstvermelding hebben. Het gaat om de soortgroepen libellen, sprinkhanen en krekels, vissen en planten. Deze kaart is van belang omdat deze soorten qua trend in Nederland (mate van achteruitgang) zeker belangrijk zijn in het waarderen van de natuurwaarden in en om Nijmegen in de toekomst. In de huidige Beschermde Natuurwaardenkaart (Bijlage 4) vallen de Rode lijstwaarnemingen veelal samen met de beschermde natuurwaarden. Planten Binnen de gemeente Nijmegen en in de directe omgeving daarvan komt een grote verscheidenheid aan planten voor, waaronder vele landelijk bedreigde soorten (Rode Lijstsoorten). In de basistabel worden in totaal 96 soorten van de Rode Lijst vermeld, die niet beschermd zijn op grond van de Flora- en faunawet. Tabel 3 geeft hiervan een overzicht. Daarnaast komen nog 15 Rode lijstsoorten voor binnen de groep beschermde soorten (zie tabel 2). In totaal gaat het dus om 111 soorten, dit is maar liefst 22% van het totaal aantal soorten van de Rode Lijst 2000 (Van der Meijden et al., 2000). Hiertoe behoren soorten van: - droge milieu’s (stuwwal): onder andere bosdroogbloem, Duits viltkruid, dwergviltkruid, grondster, kruipbrem en riempjes; - zure, vochtige terreinen (vooral omgeving Overasseltse- en Hatertse Vennen): onder andere bruine en witte snavelbies, veenbies, eenarig wollegras, wateraardbei en moerashertshooi; - meer voedselrijke vochtige milieu’s: onder andere krabbenscheer, brede waterpest, rijstgras en moeraswolfsmelk.
27
Binnen de invloedssfeer van de Waal komen een aantal typisch fluviatiele soorten voor zoals groot warkruid, akkergeelster, welriekende agrimonie en kattendoorn. Tabel 3. Rode lijstsoorten planten (niet beschermd) aangetroffen binnen de gemeente Nijmegen en nabije omgeving Absintalsem Akkergeelster Akkerleeuwenbek Beemdkroon Bevertjes Bilzekruid Blauw walstro Bleekgele hennepnetel Bleke zegge Bolderik Bosaardbei Bosdroogbloem Brede waterpest Brede wolfsmelk Bruine snavelbies Dichte bermzegge Doffe ereprijs Draadzegge Duits viltkruid Dwergviltkruid Echte heemst Echte karwij Eenarig wollegras Fraai hertshooi Gagel Gaspeldoorn Geel zonneroosje Gewone agrimonie Gegroefde veldsla Geoorde veldsla Goudhaver Groene bermzegge Grondster Groot warkruid Grote centaurie Grote tijm Handjesereprijs Heelbeen Hondsviooltje Kalkraket Karthuizer anjer Karwijvarkenskervel Kattendoorn Klein blaasjeskruid Klein spiegelklokje Klein warkruid Kleine pimpernel Kleine ratelaar
Kleine veenbes Knikbloem Knolsteenbreek Korenbloem Krabbescheer Kranssalie Kruidvlier Kruipbrem Kruipend stalkruid Kruisbladwalstro Lancetbladige basterdwederik Lavendelheide Mantelanjer Moerasbasterdwederik Moerashertshooi Moeraswolfsklauw Moeraswolfsmelk Moeslook Mosbloempje Nachtkoekoeksbloem Riempjes Rijstgras Rode ogentroost Ruige anjer Ruige leeuwentand Ruige weegbree Selderij Slanke zegge Slofhak Spaanse zuring Spiesleeuwebek Stekelbrem Stijf vergeetmijnietje Stijve ogentroost Stijve wolfsmelk Torenkruid Tripmadam Valse kamille Veenbies Vertakte paardestaart Wateraarbei Weidekervel Wilde averuit Wilde ridderspoor Witte snavelbies Wondklaver Zachte hennepnetel Zwartblauwe rapunzel
Libellen In de waterrijke Ooijpolder komen glassnijder en beekrombout voor. Het is aannemelijk dat het westelijke puntje van de polder (binnen gemeentegrens van Nijmegen) tevens als leefgebied voor deze soorten dienst doet. Glassnijder komt ook voor binnen Staddijk (Dukenburg). Ook is daar de bruine winterjuffer vastgesteld.
28
Een zeer belangrijk gebied voor libellen bevindt zich in de Overasseltse en Hatertse Vennen. Hier wordt onder andere de zeer zeldzame venwitsnuitlibel aangetroffen. Sprinkhanen en krekels De vegetatie rond de vijver van de Hortus van de Universiteit is de enige vindplaats van de moerassprinkhaan in de omgeving van Nijmegen. Het Heumensoord bevat onder andere belangrijke populaties van sikkelsprinkhaan, blauwvleugelsprinkhaan en zadelsprinkhaan. Het is mogelijk dat geschikte biotopen zich binnen de gemeentegrens bevinden langs de zuidoostzijde van Nijmegen. Een ander belangrijk gebied voor zeldzame sprinkhanen en krekels wordt gevormd door de Overasseltse en Hatertse vennen, waar populaties van onder andere wrattenbijter en steppesprinkhaan worden aangetroffen. Een betrekkelijk nieuw fenomeen betreft het ‘oprukken’ van niet-inheemse soorten sprinkhanen en krekels. Er zijn de afgelopen jaren binnen het grondgebied van gemeente Nijmegen verschillende waarnemingen bekend van zuidelijk spitskopje, boomkrekel, zuidelijke boomsprinkhaan en boskrekel. Dagvlinders Binnen het stedelijke gebied van Nijmegen is op relatief veel locaties het bruin blauwtje aangetroffen. De soort is kenmerkend voor vrij schrale vegetaties op zandige bodem. Het komt voor dat de soort in nieuwbouwwijken massaal optreedt, maar na verloop van tijd weer verdwijnt. De locaties waar bruin blauwtje is aangetroffen betreft (oudere) nieuwbouwwijken Lindenholt en delen van Dukenburg. Bruine eikenpage is sporadisch aangetroffen langs de bosrijke randen van zuidoost-Nijmegen. Deze vlinder komt voor langs bosranden, kapvlakten en opslag van jonge eikenbossen. Vissen Er komen enkele soorten vissen voor binnen het grondgebied van Nijmegen die geen wettelijke beschermingsstatus hebben, maar wel op de Rode lijst vermeld zijn. Het betreft soorten als kopvoorn, serpeling en barbeel. Deze soorten zijn met name aangetroffen in de Waal. De Rode lijstsoort winde komt plaatselijk ook voor in Dukenburg en Lindenholt. Paddenstoelen Het stadspark Staddijk vormt een belangrijk gebied voor vele soorten paddenstoelen die op de Rode lijst zijn opgenomen. Ongetwijfeld zijn er meer gebieden in en rond Nijmegen aanwezig die van grote betekenis zijn voor bedreigde paddenstoelen.
29
Afbeelding 2. Zandhagedis man (foto: G.F.J. Smit).
Afbeelding 3. Steenmarter (foto: E. van Maanen).
30
4 Beschermde natuurwaardenkaart 4.1
Opbouw kaart De kaart Beschermde Natuurwaarden vormt een optelsom van de hiervoor besproken basiskaarten (verspreidingskaarten van de strikt(er) beschermde soorten) en de aanwezigheid van beschermde gebieden, met uitzondering van de basiskaart Rode lijstsoorten. Algemene soorten die conform de Flora- en faunawet zijn vrijgesteld voor ruimtelijke ingrepen en beheer en onderhoud zijn evenmin meegeteld, en staan dan ook niet op de verschillende basiskaarten (zie Hoofdstuk 3). Er ontstaat op grond van het voorgaande een globaal overzicht van de natuurwaarden binnen het grondgebied van de gemeente Nijmegen. Locaties van beschermde natuurwaarden binnen Nijmegen worden sterk bepaald door in de omgeving aanwezige natuurwaarden. Harde grenzen zijn niet aan te geven hoewel natuurwaarden vaak aanwezig zijn rond groene elementen als bossen, parken en wateren. Hoe verder een locatie van een dergelijk element is verwijderd, hoe diffuser de natuurwaarden aanwezig zijn. Er is daarom gekozen voor een zogenaamde vlekkenkaart als Beschermde Natuurwaardenkaart. Er is een onderscheid gemaakt in vier categorieën, namelijk: • ‘relatief hoge natuurwaarden’: combinatie van aanwezigheid van beschermde gebieden en beschermde soorten; • ‘relatief lage natuurwaarden’: er is geen sprake van beschermde gebieden; beschermde soorten komen niet of nauwelijks voor; • ‘gemiddelde natuurwaarden’: intermediair tussen de vorige twee. • ‘onbekend’: er zijn te weinig gegevens beschikbaar om tot een correcte natuurwaardenbepaling te kunnen komen. De waarderingen zijn tot stand gekomen door de boven genoemde optelsom van de aan- of afwezigheid van strikt(er) beschermde soorten, met inachtneming van de mate van onderzoek zoals bekend bij het Natuurloket en andere bronnen. Het betreft uitdrukkelijk een relatieve waardering binnen de Nijmeegse situatie; de binnen Nijmegen aangetroffen beschermde natuurwaarden zijn opgedeeld in drie min of meer evenredige categorieën (hoog, gemiddeld, laag). Vergelijkingen met elders zijn dan ook niet mogelijk (‘relatief lage natuurwaarden’ binnen Nijmegen zouden kunnen overeenkomen met ‘relatief hoge natuurwaarden’ in een andere gemeente, of omgekeerd).
4.2
Ruimtelijke ontwikkeling en natuurwaarden Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen op directe en indirecte wijze invloed uitoefenen op natuurwaarden op een bepaalde locatie. De stabiliteit van natuurwaarden op een locatie wordt door een aantal belangrijke factoren bepaald: de mate van uitwisseling, migratie en verspreiding van soorten (individuen en zaden) en de grootte van het betreffende gebied (leefgebied en/of voortplantingsgebied). Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen deze factoren positief maar helaas vaak ook negatief beïnvloeden. Vrije mogelijkheden voor
31
migratie en verspreiding houdt populaties bijvoorbeeld (genetisch) gezond. In Nijmegen is de uitwisseling van soorten, uitgezonderd vleermuizen, tussen oostelijk en westelijk Nijmegen sterk beperkt door het Maas-Waalkanaal. Uitwisseling tussen de Overasseltse en Haterse Vennen en Staddijk wordt ook sterk beperkt door de autosnelweg A73. Ook locaties binnen het stedelijke gebied die geheel zijn ingeklemd tussen bebouwing en grote waterwegen zijn kwetsbaar. Dit zal onvermijdelijk tot gevolg hebben dat op lange termijn ‘ingeklemde’ groene gebiedjes zullen afnemen qua soortenrijkdom en/of natuurwaarden in het algemeen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen naast directe effecten zoals boven genoemd, ook indirecte uitstralingseffecten hebben. Een watergang of vijver kan bijvoorbeeld minder geschikt worden voor poelkikker wanneer de mate van beschaduwing van 10% naar 90% gaat als gevolg van de bouw van een flatgebouw naast het water. Of bijvoorbeeld een bestaande verbindingsroute voor steenmarter of das wordt onderbroken doordat een nieuwe weg wordt aangelegd. Vaak zal dan ook een gedegen afweging gemaakt moeten worden welke locaties in aanmerking komen voor ruimtelijke ingrepen, in relatie tot de aanwezige natuurwaarde. De Beschermde Natuurwaardenkaart kan een hulpmiddel vormen in deze afweging. Hieruit volgt dan ook direct het grote belang van het regelmatig actualiseren van de basistabel en kaarten.
4.3
Aandachtspunten per gebiedstype in het geval van ruimtelijke ingrepen Algemeen De te volgen werkwijze bij ruimtelijke ingrepen is over het algemeen in vier stappen te verdelen: 1. Het inventariseren van specifieke soortgroepen kan aan de orde zijn. Hier zijn met name de strikt(er) beschermde soorten (zie Hoofdstuk 2) van belang. 2. Het opstellen van een effectbepaling, ofwel het in kaart brengen van effecten op beschermde soorten. Ook zal mogelijk een effectbepaling ten behoeve van beschermde gebieden (Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, Natuurbeschermingswet, Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn) noodzakelijk zijn. 3. Het opstellen van een compensatieplan in het kader van de Flora- en faunawet en mitigerende maatregelen, indien negatieve effecten worden verwacht. Een compensatieplan is verplicht indien vaste rust-, verblijf- en voortplantingslocaties van strikt beschermde soorten zullen worden aangetast als gevolg van de geplande ingreep. Mogelijk is ook compensatie in het kader van externe werking op beschermde gebieden noodzakelijk. 4. De vierde en laatste stap betreft in voorkomende gevallen uitvoering van specifieke handelingen en/of maatregelen onder begeleiding van een ecoloog en monitoring. Hieronder wordt het soortenonderdeel van de vier stappen toegelicht voor de verschillende delen van de Gemeente Nijmegen. Toetsing van de ruimtelijke ingreep aan beschermde gebieden geldt in alle gevallen indien wordt vermoed dat externe werking met negatieve effecten aan de orde zou kunnen zijn.
32
Stadsranden Bij ruimtelijke ingrepen langs de stadsranden zal met name in het zuidoosten (Ooijpolder en uitlopers Heumensoord), zuiden en zuidwesten (Staddijk en Hatertse Broek) en langs de Waal (kribben en uiterwaarden) rekening moeten worden gehouden met plaatselijk (zeer) hoge natuurwaarden. Er bestaat op die locaties een grote kans dat diverse strikt beschermde soorten aanwezig zijn, waaronder kamsalamander, zandhagedis, glassnijder, verschillende soorten vleermuizen, vissen en vogels. Aanbevolen wordt bij ruimtelijke ingrepen langs deze delen van de stad te inventariseren naar de aanwezigheid van strikt(er) beschermde soorten: - Waaluiterwaarden, waaronder Ooijpolder: inventarisatie amfibieën (waaronder kamsalamander), libellen (waaronder rivierrombout), waterspitsmuis, vleermuizen, vissen en vogels. - Bosrijke zuidoostelijke rand van Nijmegen met uitlopers Heumensoord: inventarisatie vleermuizen, reptielen (zandhagedis, hazelworm), zoogdieren (waaronder steenmarter, das), vliegend hert en vogels. - Hatertse broek en Staddijk: inventarisatie van amfibieën (waaronder poelkikker en rugstreeppad), libellen (waaronder glassnijder), vleermuizen en vogels. Indien strikt beschermde soorten aanwezig zijn of verwacht worden en vaste rust-, verblijf- en/of voortplantingsplaatsen worden aangetast, belangrijke foerageergebieden en/of en migratieroutes van vleermuizen worden aangetast, dan zal het opstellen van een compensatieplan aan de orde zijn. Mitigerende maatregelen zijn veelal ook aan de orde, ook voor overige beschermde soorten die in het plangebied aanwezig zijn of verwacht worden. Voor overige beschermde soorten (van categorie 2, zie Hoofdstuk 2) zal met behulp van een effectbepaling moeten worden getoetst of de gunstige staat van instandhouding (op lokaal, regionaal en landelijk niveau) niet in het geding zal komen. Ten aanzien van de westelijke stadsgrens zal rekening moeten worden gehouden met het feit dat momenteel weinig bekend is over het voorkomen van (strikt) beschermde soorten in en langs het industrieterrein Westkanaaldijk en Neerbosch-west. Dit geldt ook voor de agrarische landen ten westen van de A73 en delen van De Waalsprong. Aanbevolen wordt om tijdig inventarisaties uit te voeren op locaties van geplande ruimtelijke ingrepen, zodat een eventueel compensatieplan opgesteld kan worden. Groene gebieden binnen stedelijk gebied Bij ruimtelijke ingrepen in en langs groene gebieden (zoals park, bos, watergangen en vijvers) binnen het stedelijk gebied van Nijmegen zal met name rekening gehouden moeten worden met vrij hoge tot gemiddelde natuurwaarden. Veelal betreft het beschermde planten, vissoorten, amfibieën, vleermuizen, zoogdieren (waaronder steenmarter) en vogels. Ook hier zal een plaatselijke inventarisatie moeten plaatsvinden om de natuurwaarden en eventuele belangrijke foerageergebieden en/of migratieroutes van vleermuizen exact in beeld te brengen. Afhankelijk van de uitkomst van de effectbepaling zal moeten worden afgewogen of compensatie aan de orde zal zijn, of dat mitigerende maatregelen voldoende zullen zijn. Bij ruimtelijke ingrepen in het gebied ten oosten van de spoorlijn in De Waalsprong kan op de bovenstaande wijze worden gehandeld. Ook de directe omgeving van de spoorlijn
33
ten noorden van de Waal en de Spoorkuil in het stedelijke gebied van Nijmegen hebben relatief hoge natuurwaarden. Overig stedelijk gebied Bij ruimtelijke ingrepen binnen de bebouwing van het stedelijke gebied (ook in De Waalsprong, ten westen van de spoorlijn) zal met slechts enkele soortgroepen rekening gehouden moeten worden. Een belangrijke soortgroep wordt hier gevormd door vleermuizen. Met name verblijfplaatsen van (gebouwbewonende) soorten, zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis kunnen worden aangetroffen in de oude(re) woonwijken, kerken en bedrijventerreinen, en vooral indien groenelementen en waterpartijen in de nabijheid aanwezig zijn. Ook holle en/of ingescheurde bomen kunnen verblijfplaatsen vormen voor vleermuizen. Het aantasten van verblijfplaatsen van vleermuizen is compensatieplichtig, waardoor een compensatieplan altijd noodzakelijk zal zijn indien na inventarisatie is vastgesteld dat vleermuizen daadwerkelijk van het gebouw gebruik maken. Ook belangrijke foerageergebieden en/of migratieroutes van vleermuizen mogen niet worden aangetast. Andere soorten waarmee in het stedelijk gebied rekening zal moeten worden gehouden is het (mogelijke) voorkomen van beschermde plantensoorten, steenmarter, vissen (met name in Lindenholt en Dukenburg) en vogels.
Afbeelding 4. Boerenzwaluw bij nest (foto: R. van Eekelen).
34
5 Literatuur Bergmans, W. & A. Zuiderwijk, 1986. Atlas van Nederlandse amfibieën en reptielen en hun bedreiging. Vijfde herpetogeografische verslag. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Broekhuizen, S., Hoekstra, B., V. van Laar, C. Smeenk, & J.B.M. Thissen, 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Creemers, R.C.M. & T.A.M. Dikker. 1999. Knoflookpadden in Gelderland. Beschermingsplan & monitoring 1998. Provincie Gelderland ism RAVON en Natuurbalans – Limes Divergens. Creemers, R.C.M. Prioritaire reptielen en amfibieën in Gelderland. Provincie Gelderland ism RAVON en Natuurbalans – Limes Divergens. Dam, N. 1999. Paddestoelen van Staddijk, Nijmegen. Stand van zaken 31-12-1998. Gebaseerd op gegevens van de Paddestoelenwerkgroep Rijk van Nijmegen. De Goeij, S. & R.P.W.H. Felix. 2001. Flora en fauna in de spoorkuil in Nijmegen. Bureau Natuurbalans – Limes Divergens, Nijmegen. Den Ouden, J. 2000. Bosbeheersvisie Gemeente Nijmegen. Rapport 00-04. Silve Bureau voor Onderzoek, Advies en Informatievoorziening in Bosbouw en Natuurbeheer, Maurik. DHV, 1999. Openstellingsplan Rijk van Nijmegen. Dossier M1521-24.001, 17 mei 1999, Registratienr ML-MR990101, versie 1. DHV Milieu en Infrastructuur BV, Amersfoort. Dijkstra, V.A.A. , L.S.G.M. Verheggen, H.J.G.A. Limpens, E.A. Jansen & N Hoogeveen. 1999. Vleermuizen in Gelderland; naar een actieplan voor aandachtsoorten. Provincie Gelderland, Arnhem / Stichting Vleermuisbureau Geleen. Dirkse, G.M. 1998. Vegetatiekundig onderzoek van graslanden in de gemeente Nijmegen. IBN-DLO. Felix, R.P.W.H. & A.A.M. De Goeij. 2004. Quick scan beschermde natuurwaarden busbaan en fietspad, Nijmegen. Natuurbalans – Limes Divergens BV, Nijmegen. Felix, R.P.W.H. & S. De Goeij.2001. Flora en fauna langs de busbaan in Nijmegen. Bureau natuurbalans – Limes Divergens, Nijmegen. Felix, R.P.W.H. 2002. Onderzoek flora en fauna Aloysiusterrein Nijmegen. Inventarisatie ten behoeve van ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Bureau Natuurbalans – Limes Divergens, Nijmegen. Felix, R.P.W.H. 2004. Quick scan beschermde flora en fauna Park West Nijmegen. Bureau Natuurbalans – Limes Divergens BV, Nijmegen. Gemeente Nijmegen. 1995. Rijk aan Groen (Groenstructuurplan). Groengroep Limos Nijmegen Oost. 1998?. Park Oost. Het Limosterrein van blauw naar groen. Helmer, W. 1982. Vleermuizen in een bosgebied bij Nijmegen. In het bijzonder boomholtebewonende vleermuizen. Onder begeleiding van G.H. Glas en A.M. Voûte. Rapportnr. 203. Zoölogisch Laboratorium, Afdeling Dieroecologie. Katholieke Universiteit Nijmegen. Hilbers, D.R., R.S.E.W. Leuven & H.J.R. Lenders. 2002. Haalbaarheidsonderzoek Biodiversiteit in Beeld: inventarisatie, beheer en toepassing van flora- en faunagegevens in de gemeente Nijmegen. Afdeling Milieukunde / Nederlands Centrum voor Natuuronderzoek. Katholieke Universiteit Nijmegen. Huijbregts, H., 2003. Beschermde kevers in Nederland. Nederlandse Faunistische Mededelingen 19-2003, pag. 1-27. Hustings, F. 1994. Broedvogels st. Annaland en Heijendaal, Nijmegen, periode 19901994.
35
Jaspers, C.J. & M. De Graaf. 2000. Eco-scan Nijmegen. Inventarisatie biologische kwaliteit stadswateren. Doc.nr. 13/99008249/CJ/VB. Grontmij Advies en Techniek, Adviesgroep Water. Houten. Kalkman, V.J., R. Ketelaar & M. Reemer. 1998. Libellen van de Rode lijst in Gelderland. Provincie Gelderland ism De Vlinderstichting, Wageningen. Rapportnr. VS 98.23 Kleukers, R. 2002. Nieuwe waarnemingen aan sprinkhanen en krekels in Nederland. Nederlandse Faunistische Mededelingen 17-2002, pag 87-102. Kleukers, R., E. van Nieukerken, B. Odé, L. Willemse & W. van Wingerden. 2004. De sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera). Nederlandse Fauna I. Nationaal Natuurhistorisch Museum, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden. Koster, A. 2000. Wilde bijen in het stedelijk groen. Een evaluatie van het ecologisch groenbeheer. Alterra-rapport 048, ISSN 1566-7197. Krekels, R.F.M., P.H. van Hoof & R.P.W.H. Felix, 2003. Herstel van de heide tussen Nijmegen en Mook. Beschermingsplan voor de bedreigde fauna van droge heide en behoud van oude hakhoutbosjes en boswallen. Bureau Natuurbalans – Limes Divergens, Nijmegen. Kwak, R.G.M. 2004. Kaartenatlas Flora & Fauna ‘De Waalsprong’. Inventarisatie van de flora en fauna in 2002 en 2003 – ‘De Waalsprong’, Gemeente Nijmegen. Bijlage Alterra-rapport 842, ISN 1566-7197. Kwak, R.M.G. 2004. Inventarisatie van de flora en fauna in 2002 en 2003 – ‘De Waalsprong’, Gemeente Nijmegen. Aanwezigheid van beschermde soorten uit de Flora- en faunawet en de Vogel- en Habitatrichtlijn en aanwijzingen tot het voorkomen van schade aan populaties en mogelijkheden voor mitigerende en compenserende maatregelen en pro-actief plannen. Alterra-rapport 842, ISN 15667197. Liebrand, C.I.J.M. 1998. Ecologische waarden van de Javabuurt in Nijmegen. Evaluatie van de ecologische waarden op basis van informatie van buurtbewoners en onderzoek van de actuele situatie. EurECO-advies Nijmegen. Limpens, H., K. Mosterd & W. Bongers, 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. Stichting uitgeverij van de Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. Natuurbalans. 2002. Monitoring knoflookpad Gelderland 2002. Onderzoek naar kooractiviteit en voortplantingssucces. Provincie Gelderland ism Natuurbalans – Limes Divergens en RAVON. Ned faun Med 19-2003 (kever). Nie, H.W., de, 1996. Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Patberg, W., J.J. de Leeuw & H.V. Winter. 2005. Verspreiding van de rivierprik, zeeprik, fint en elft in Nederland na 1970. Rapportnr. C004/05. Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO) BV. Peerdeman, C.P. & A.H. Eugelink. 1998. Verkennend kwelonderzoek Nijmegen-West. Tauw Water bv. RAP\980664.wp1\v, projectnr. 90003.13, documentnr. R1/1. Deventer. Prudon, B. 2004. Stadswateren Nijmegen. Rapp.nr. 2004-14. Stichting RAVON, Nijmegen. RAVON, 2004. Jaarverslag 2002. Reptielen, amfibieën en vissen, nr. 17. Jaargang 6, nr. 2, pag. 32-48. Reemer, M & V.J. Kalkman, 1998. Sprinkhanen en krekels van de Rode lijst in Gelderland. Provincie Gelderland ism EIS-Nederland. Reitsma, J.M. & Sieben, E.J.J. 2003. Quick scan beschermde soorten Sint Maartenskliniek Nijmegen, gemeente Ubbergen. Inschatting natuurwaarden in het kader van de Flora- en faunawet. Rapportnr. 03-222, Bureau Waardenburg bv, Culemborg.
36
Riemersma, P. 2004a. Visstandbemonstering Nijmegen, najaar 2003. Proj.nr. 156602. Grontmij Advies & Techniek, Drachten. Riemersma, P. 2004b. Visstandbemonstering Nijmegen, voorjaar 2004. Proj.nr. 156602. Grontmij Advies & Techniek, Drachten. Sieben, E.J.J., M.L. Braad & J.M. Reitsma. 2003 Ecologisch onderzoek MER Stadsbrug, gemeente Nijmegen. Rapportnr. 03-191. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. SOVON, 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels. Nederlands Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en European Invertebrate Study-Nederland. Stumpel, A.H.P. 2004. Reptiles and amphibians as targets for nature management. Proefschrift, Universiteit Wageningen. Van der Meijden, R. 1990. Heukels’ Flora van Nederland. Wolters-Noordhoff bv, Groningen. Van der Valk, M. 2004. Beoordeling natuurwaarden Driehuizen, Nijmegen. Quick scan in het kader van de Flora- en faunawet. Rapportnr. 04-184. Bureau Waardenburg bv. Culemborg. Van Kleef, H. & R. Felix. 2004. Boomkrekels bij Lobith het land binnen. Nederlandse Faunistische mededelingen 21-2004, pag. 1-5. Van Moll, G.C.M. 2002. Verspreiding van de das in Nederland 1995-2000. Expertisecentrum LNV. Rapport EC-LNV nr. 2002-/150. Ede/Wageningen. Van Swaay, C. 1998. Vlinders van de Rode lijst in Gelderland. Provincie Gelderland ism De Vlinderstichting, Wageningen. Rapportnr. VS 98.02. Veenvliet, P.H. & M.R.H. Schoen. 1994. De zandhagedis (Lacerta agilis) bij Nijmegen, populatiestructuur en adviezen voor biotoopbeheer. Rapport 322. Werkgroep dieroecologie, vakgroep oecologie, Katholieke Universiteit Nijmegen. Veling, K. 1997. De rouwmantel, een blijvertje? In: Vlinders, jaargang 12, nr. 4, pag. 2325. Tijdschrift van De Vlinderstichting. Vereniging Natuurmonumenten. E-mail van dhr. Pouwel Slurink (bewoner nabij Hengstdal) aan Machiel Bosch, dd. 4-11-2004. Onderwerp Hengstdal. Inhoud: waarnemingen flora en fauna in gebied Hengstdal. Vlinders, 1995. Rouwmantel, enorme invasie in 1995. Vlinders, jaargang 10, nr. 4. Tijdschrift van De Vlinderstichting. Vlinderstichting, jaarverslag 2003. WEAN Werkgroep Ecologische Atlas Nijmegen, 1996. Project Ecologische Atlas Nijmegen 1996. S. Royakkers &E. ten Vergert. WEAN Werkgroep Ecologische Atlas Nijmegen, 1997. Project Ecologische Atlas Nijmegen 1997. Een overzicht van de afgelopen drie jaar. W. Wellen, W. Fliervoet, P. Hageman, I. Berends & K. Rossum. Zollinger et al. 2003 Gegevensvoorziening vis- en amfibiesoorten Annex II HR.
37
38
Bijlage 1 Oude waarnemingen In deze bijlage zijn waarnemingen verzameld van 1980 en ouder afkomstig uit diverse bronnen.
39
40
41
Soort Bandheidelibel Bandheidelibel Blauwvleugelsprinkhaan Boommarter Brede geelgerande waterroofkever Gestreepte waterroofkever Gestreepte waterroofkever Gevlekte witsnuitlibel Glassnijder Grootoorvleermuis Knoflookpad Koninginnepage Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Moerassprinkhaan Moerassprinkhaan Noordse winterjuffer Oostelijke witsnuitlibel Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Speerwaterjuffer Tengere pantserjuffer Veldkrekel Veldkrekel Venglazenmaker Vroege glazenmaker Vroege glazenmaker Watervleermuis Wrattenbijter Zadelsprinkhaan Zadelsprinkhaan Zandhagedis Zandhagedis
Waar Staddijk Dukenburg Staddijk Dukenburg Uurhok Nijmegen-centr uurhok 190-420 (Heumensoord) Uurhok Nijmegen-centr Uurhok Nijmegen-centr Overasseltse en Hatertse vennen Overasseltse en Hatertse vennen Uurhok Nijmegen-centr Bijgebouw Canisuscollege 182-422 Overass. en Hat. vennen Spoorkuil rangeerterrein NS Langs Nijmeegsebaan Villandry Vijver Oud Burgeren Gasthuis Uurhok Nijmegen-centr Groenlanden Ooijpolder Overasseltse en Hatertse vennen Marienbosch, thv Schlatmaekerstr. Ooijpolder Trajanusplein Kruising Berg en Dalseweg-Kwakkenbergweg Kruising Nijmeegsebaan-Sofiaweg Kruising Berg en Dalseweg-Sofiaweg Overasseltse en Hatertse vennen Overasseltse en Hatertse vennen Uurhok Nijmegen-centr Overasseltse en Hatertse vennen Staddijk Dukenburg Uurhok Nijmegen-centr Overasseltse en Hatertse vennen langs 't Meertje Nijm-oost Heumensoord Uurhok Nijmegen-centr Heumensoord Javastraat Rangeerterrein NS
Jaar 1986 en 1987 1987 voor 1950 1850-1945 voor 1950 voor 1950 1950-1979 1950-1990 1950-1990 1981 1950-1984 2000 1981 1981 1981 1950-1990 voor 1950 1972 laatste 1964 laatste 1981 1981 1981 1981 1981 1981 1950-1990 1950-1990 voor 1950 1950-1990 1987 1950-1990 1950-1990 1981 voor 1950 voor 1950 1950-1990 1950 1960 foerageergebied
Geen populatie. Invent. 1987
1 man, geen populatie verblijfplaats foerageergebied foerageergebied foerageergebied foerageergebied foerageergebied In jaren 70 en 80 verdwenen
1 ex. zwerver foerageergebied foerageergebied foerageergebied
Is eind jaren 80 verdwenen
Opmerking 1 man, geen populatie Geen populatie. Invent. 1987
42
Bijlage 2 Winterverblijfplaatsen vleermuizen In deze bijlage zijn de objecten weergegeven waarin wintertellingen voor vleermuizen worden uitgevoerd. Het betreft geen uitputtende lijst, maar is indicatief voor het aantal soorten dat zich in deze winter in deze objecten bevindt. Locatie
X
Y
Atlasblok
Eigenaar
Soort
Steenoven
190
431
40,43
SBB
watervleermuis
Ooijpolder
gewone dwergvleermuis gewone grootoorvleermuis
Vestingwerken
187
428
40,52
Gemeente
Nijmegen (4 obj)
baardvleermuis franjestaart watervleermuis gewone grootoorvleermuis gewone dwergvleermuis
Vestingwerken
188
428
40,52
Gemeente
Nijmegen (4 obj)
baardvleermuis gewone dwergvleermuis gewone grootoorvleermuis
Schuilkelder
188
427
40,52
Defensie
gewone grootoorvleermuis
191
426
40,53
Particulier
baardvleermuis
LIMOS-kazerne Kunstmatige grot Berg en Dal
gewone dwergvleermuis gewone grootoorvleermuis
Kelder boerderij
191
424
46,13
Particulier
gewone grootoorvleermuis
Meiberg
43
44
Bijlage 3 Basiskaarten Kaarten in deze bijlage: Landschappelijke hoofdeenheden Begroeiingstypen Beschermde gebieden Natuurloket (mate van beschikbaarheid van gegevens per km-hok) Strikt(er) beschermde planten Strikt(er) beschermde zoogdieren Strikt(er) beschermde amfibieën, reptielen en vissen Strikt(er) beschermde insecten Rode lijstsoorten
Noot 1: Noot 2:
Noot 3:
de waarnemingen van planten (excl. puntwaarnemingen) zijn per kilometer- of hectometerhok links onder uitgelijnd. onder strikt(er) beschermde soorten worden soorten uit de categorieën 2 en 3 van de Flora- en faunawet verstaan, respectievelijk ‘bedreigde beschermde soorten’ en ‘strikt beschermde soorten’ (zie § 2.3). ‘Algemene beschermde soorten’ (categorie 1) staan dus niet op de verspreidingskaarten vermeld. het betreft waarnemingen sinds 1980. Oudere waarnemingen zijn niet opgenomen.
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
Bijlage 4 Beschermde Natuurwaardenkaart
57
58
59
60
Natuurkalender Nijmegen Toelichting
jun
jul
aug
sep
F. van Vliet A.D.G. Koopman J.M. Reitsma
Natuurkalender Nijmegen Toelichting
F. van Vliet A.D.G. Koopman J.M. Reitsma
opdrachtgever: Gemeente Nijmegen 27 juni 2005 rapport nr. 05-080
Status uitgave:
eindrapport
Rapport nr.:
05-080
Datum uitgave:
27 juni 2005
Titel:
Natuurkalender Nijmegen
Subtitel
Toelichting
Samenstellers
Drs. F. van Vliet Drs. A.D.G. Koopman Ir. J.M. Reitsma
Aantal pagina’s inclusief bijlagen:
44
Project nr.:
04-478
Projectleider:
Ir. J.M. Reitsma
Naam en adres opdrachtgever:
Gemeente Nijmegen Postbus 9150, 6500 HG Nijmegen
Referentie opdrachtgever:
Brief met kenmerk G520/04.0050509 d.d. 10 december 2004
Akkoord voor uitgave:
Directeur Bureau Waardenburg bv drs. A.J.M. Meijer
Paraaf:
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Gemeente Nijmegen Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf-gaande schrif-telijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig BRL 9990:2001 / ISO 9001:2001.
2
Voorwoord Gemeente Nijmegen heeft een Richtlijn Natuur ontwikkeld, om de natuurwetgeving in de gemeentelijke procedures rondom ruimtelijke plan- en besluitvormingsprocessen te implementeren. Belangrijke onderdelen van deze Richtlijn vormen de natuurwaardenkaart en natuurkalender. De natuurwaardenkaart en natuurkalender zijn bedoeld voor gebruik door de gemeente, projectontwikkelaars en andere belanghebbenden. Gemeente Nijmegen heeft Bureau Waardenburg opdracht verleend de natuurwaardenkaart en natuurkalender voor Nijmegen op te stellen. De natuurwaardenkaart is uitgewerkt in Koopman et al., 2005 (Bureau Waardenburg rapport nr. 05-065). Voorliggende rapportage vormt de toelichting op de natuurkalender. De natuurwaardenkaart geeft aan waar in Nijmegen belangrijke (beschermde) natuurwaarden aanwezig zijn of waar deze verwacht worden. De natuurwetgeving (nationaal en internationaal) verbiedt handelingen die beschermde planten- en diersoorten verstoren of in hun voortbestaan bedreigen. Om rekening te houden met deze natuurwaarden, zijn concrete aanwijzingen nodig die aangeven hoe door het jaar heen met beschermde soorten en habitats om moet worden gegaan. Dit is uitgewerkt in de natuurkalender. De natuurkalender geeft aan wanneer bepaalde werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ingrepen (waaronder ook bouw-, cultuur- en civieltechnische werkzaamheden), reguliere beheer- en onderhoudswerkzaamheden wel of niet uitgevoerd mogen worden op locaties waar strikter beschermde soorten voorkomen. Aan de totstandkoming van dit rapport hebben meegewerkt: Ir. J.M. Reitsma Projectleiding Drs. F. van Vliet Rapportage Drs. A.D.G. Koopman Rapportage Vanuit Gemeente Nijmegen is dit project begeleid door mevrouw G.M. Hendriks.
3
4
Inhoud Voorwoord............................................................................................................................................................................3 1
2
3
4
Inleiding.......................................................................................................................................................................7 1.1
Aanleiding ...................................................................................................................................................7
1.2
Uitgangspunten........................................................................................................................................7
1.3
Leeswijzer ....................................................................................................................................................8
Wettelijk kader .........................................................................................................................................................9 2.1
Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn......................................................................................9
2.2
Flora- en faunawet ................................................................................................................................10
2.3
Algemene Maatregel van Bestuur...................................................................................................11
2.4
Natuurbeschermingswet.....................................................................................................................12
2.5
Ecologische Hoofdstructuur...............................................................................................................13
Kwetsbare perioden soorten ............................................................................................................................15 3.1
Inleiding......................................................................................................................................................15
3.2
Flora.............................................................................................................................................................15
3.3
Zoogdieren (m.u.v. vleermuizen).....................................................................................................15
3.4
Vleermuizen..............................................................................................................................................16
3.5
Vogels..........................................................................................................................................................17
3.6
Reptielen ....................................................................................................................................................17
3.7
Amfibieën ..................................................................................................................................................18
3.8
Vissen ..........................................................................................................................................................18
3.9
Ongewervelden......................................................................................................................................19
Uitvoering werkzaamheden rekening houdend met soorten en habitats.....................................21 4.1
Algemene uitgangspunten.................................................................................................................21
4.2
Typen werkzaamheden........................................................................................................................22
4.3
4.4
4.2.1
Werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling ...............................22
4.2.2
Werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud..............22
Uitvoering werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling...........................23 4.3.1
Bouwwerken ..........................................................................................................................23
4.3.2
Waterlichamen.......................................................................................................................25
4.3.3
Vegetatie ..................................................................................................................................25
4.3.4
Grondwerken.........................................................................................................................28
Werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud................................28 4.4.1
Waterlichamen.......................................................................................................................28
4.4.2
Vegetatie ..................................................................................................................................30
5
4.4.3
5
6
Grondwerken.........................................................................................................................32
4.5
Voorkomen beschermde natuurwaarden....................................................................................33
4.6
Natuurkalender.......................................................................................................................................34
Literatuur..................................................................................................................................................................37
Bijlage 1.
Begrippenlijst...........................................................................................................................................41
Bijlage 2.
Stappenschema art.75 Flora- en faunawet ................................................................................43
1 Inleiding 1.1
Aanleiding Gemeente Nijmegen heeft een Richtlijn Natuur ontwikkeld, om de natuurwetgeving in de gemeentelijke procedures rondom ruimtelijke plan- en besluitvormingsprocessen te implementeren. Belangrijke onderdelen van deze richtlijn vormen de natuurwaardenkaart en natuurkalender. De natuurwaardenkaart is uitgewerkt in Koopman et al. (2005). De natuurwaardenkaart geeft inzicht in het voorkomen van beschermde en/of bedreigde soorten en habitats en van beschermde gebieden. Om rekening te houden met deze natuurwaarden, zijn concrete aanwijzingen nodig die aangeven hoe gedurende het jaar met beschermde soorten en habitats om moet worden gegaan. Dit is uitgewerkt in de natuurkalender. In de natuurkalender wordt systematisch weergegeven wanneer en hoe specifieke werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd (methode en periode) op locaties waar strikter soorten voorkomen. Daarnaast kan de natuurkalender ook een eventuele aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet ex. art. 75 ondersteunen, maar ook een (verkennend) natuurwaardenonderzoek of inventarisatie op een specifieke locatie aanbevelen. Met de recente aanpassing van de Flora- en faunawet op 23 februari 2005 zal het voor minder soorten nodig zijn om voor werkzaamheden ontheffing aan te vragen. Daarentegen volgt uit deze wijziging dat meer aandacht voor strikter beschermde soorten bij werkzaamheden gevraagd wordt. De natuurwaardenkaart en de natuurkalender maken het mogelijk dit tijdig en in voldoende detail te doen.
1.2
Uitgangspunten Ten behoeve van het opstellen van de natuurkalender is uitgegaan van de volgende uitgangspunten: Het plangebied betreft het gehele grondgebied van de gemeente Nijmegen. De Natuurwaardenkaart (Koopman et al., 2005). De Natuurwaardenkaart geeft inzicht in de natuurwaarden waarmee bij ruimtelijke ontwikkeling, beheer en onderhoud rekening gehouden moet worden. Het wettelijk kader (zie hoofdstuk 2). Bij de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud moet rekening gehouden worden met nationale en internationale regelgeving. De Natuurkalender is gericht op strikter beschermde soorten, d.w.z. soorten die zijn opgenomen in tabel 2 (overige soorten) en tabel 3 (soorten bijlage IV HR/bijlage 1 AMvB) behorende bij de Algemene Maatregel van Bestuur artikel 75. Met soorten uit tabel 1 (algemene soorten), wordt in deze kalender geen rekening gehouden. Bestendig gebruik valt buiten de reikwijdte van de Natuurkalender. Onder bestendig gebruik wordt verstaan jarenlange activiteiten die samenhangen met de
7
landschappelijke kwaliteit van een gebied en die daarin zijn ingepast. Hiervoor geldt: de activiteiten vinden al langer op deze manier plaats en hebben kennelijk niet verhinderd dat zich beschermde soorten in het gebied hebben gevestigd. In Nijmegen gaat het dan bijvoorbeeld om de Nijmeegse vierdaagse, de Zevenheuvelenloop en diverse openlucht festivals. Voor het overtreden van verbodsbepalingen ten aanzien van categorie 2-soorten en categorie 3-soorten zal ontheffing moeten worden aangevraagd, tenzij, tenzij op basis van een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt (zie ook paragraaf 2.3). Mitigerende maatregelen die getroffen kunnen worden zijn bijvoorbeeld: gebieden die kwetsbaar zijn voor betreding tijdelijk afzetten, verlichting aanpassen om verstoring van foeragerende vleermuizen tegen te gaan.
1.3
Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt in het kort het wettelijk kader en de toepassing op ruimtelijke ingrepen beschreven. Bij het uitvoeren van werkzaamheden moet rekening gehouden worden met de meest kwetsbare perioden in de levenscyclus van beschermde soorten. In hoofdstuk 3 wordt per soortgroep ingegaan op de meest kwetsbare perioden. Hoofdstuk 4 gaat in op de verschillende werkzaamheden die voortvloeien uit ruimtelijke ingrepen en beheer en onderhoud. Tevens wordt in dit hoofdstuk een toelichting gegeven op de Natuurkalender. In Bijlage 1 is een begrippenlijst opgenomen. In Bijlage 2 is een stappenschema weergegeven met behulp waarvan bepaald kan worden hoe te handelen in het kader van de Flora- en faunawet.
8
2 Wettelijk kader In dit hoofdstuk wordt in het kort het wettelijk kader en de toepassing op ruimtelijke ingrepen beschreven. De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wetgeving. De belangrijkste Europese wetgevingselementen zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Soortenbescherming en gebiedsbescherming staan grotendeels los van elkaar en hebben ieder hun eigen werking. De soortenbescherming is in Nederland verankerd in de Flora- en faunawet (2002), de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998, die na behandeling in de Eerste Kamer in 2005 van kracht zal worden. In het kader van de soortenbescherming wordt een onderscheid gemaakt tussen verbodsbepalingen, waarvan vrijstelling of ontheffing kan worden verkregen, en de zorgplicht, die te allen tijde geldt.
2.1
Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn De Vogelrichtlijn (1979) heeft tot doel de bescherming en het beheer van alle vogels die op het grondgebied van de EU in het wild leven en hun habitats (leefomgeving). Voor een aantal bedreigde vogelsoorten en voor een aantal soorten trekvogels zijn in Nederland 44 gebieden als Speciale Beschermingszones aangewezen. De bescherming van gebieden in het kader van de Vogelrichtlijn is van toepassing als de ruimtelijke ingreep plaatsvindt binnen een Vogelgebied. Als de ingreep in de omgeving van een Speciale Beschermingszone plaatsvindt moet tevens de “externe werking” onderzocht worden. Binnen het grondgebied van de gemeente Nijmegen is de Waal aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn. Gemeente Nijmegen heeft hier echter geen gebieden in beheer. Artikel 5 van de Vogelrichtlijn verplicht de lidstaten onder meer om het vangen, het doden en het opzettelijk verstoren van alle in het wild voorkomende vogelsoorten en de beschadiging of vernieling van nesten en het vernielen, rapen en in bezit hebben van eieren te verbieden. In artikel 9 is aangegeven onder welke voorwaarden hiervan afgeweken mag worden. Deze bepalingen zijn opgenomen in de Flora- en faunawet. De Habitatrichtlijn (1992) heeft als doel het behoud van de wilde flora en fauna (behalve vogels) in de Europese Unie. Voor habitats genoemd in Bijlage I en soorten genoemd in Bijlage II van de Habitatrichtlijn, moeten lidstaten Speciale Beschermingszones instellen, om de gunstige staat van instandhouding te garanderen. In dit kader zijn in Nederland aan de Europese Commissie 141 gebieden aangewezen. Ruimtelijke ingrepen in of in de omgeving van een Habitatrichtlijn gebied moeten getoetst worden aan de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende gebied.
9
Binnen het grondgebied van de gemeente Nijmegen is de Gelderse Poort aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn. Gemeente Nijmegen heeft hier echter geen gebieden in beheer. Verder verplicht de Habitatrichtlijn de lidstaten de nodige maatregelen te treffen voor de instelling van een systeem van strikte bescherming van een aantal soorten planten en dieren. Nederland heeft dit uitgewerkt in de Flora- en faunawet.
2.2
Flora- en faunawet De bescherming van dier- en plantensoorten is sinds 1 april 2002 in de Flora- en faunawet geregeld. Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel verbodsbepalingen als een zorgplicht. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij principe'. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Voor verschillende categorieën soorten en verschillende activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor gelden verschillende voorwaarden (zie onder). Naast de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt de zorgplicht ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving (zie kader). De zorgplicht geldt altijd, voor iedereen en in alle gevallen. Verbodsbepalingen volgens de Flora- en faunawet
Verboden handelingen met betrekking tot beschermde planten: Artikel 8:
Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op een andere manier van de groeiplaats verwijderen van planten.
Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van planten.
Verboden handelingen met betrekking tot beschermde dieren: Artikel 9:
Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen van dieren. Het met het oog van bovenstaande doelen opsporen van dieren.
Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van dieren. Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen, verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van dieren; Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van dieren.
10
Zorgplicht volgens de Flora- en faunawet
artikel 2:
1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
2.3
Algemene Maatregel van Bestuur De Minister van LNV heeft door middel van een Algemene Maatregel van Bestuur de regelgeving rond de Flora- en faunawet aangepast, zodat de werking van de wet eenvoudiger is geworden. Het belangrijkste gevolg is dat de procedures bij ruimtelijke ingrepen en bij bestendig gebruik en beheer aanzienlijk eenvoudiger worden, aangezien voor de meest algemene soorten er een vrijstelling van de verbodsbepalingen komt (voor onder meer ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer). De interpretatie van een aantal artikelen is, onder meer door het ontbreken van jurisprudentie, nog niet op alle punten geheel helder. Bij het toepassen van de Flora- en faunawet wordt voortaan een onderscheid gemaakt in drie categorieën van beschermde soorten: - Categorie 1. Algemene soorten. Voor deze soorten geldt ten aanzien van activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en bestendig gebruik en beheer een vrijstelling zonder nadere voorwaarden. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend voor het verjagen, verontrusten, verstoren en onopzettelijk doden van deze groep soorten, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. De zorgplicht blijft altijd van kracht. - Categorie 2. Overige soorten. Voor deze geldt een strikter beschermingsregime dan de algemene soorten. Vrijstelling voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en bestendig gebruik en beheer geldt alleen als op basis van een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Ook hier geldt de algemene zorgplicht Als er niet op basis van een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt zal ontheffing voor deze soorten moeten worden aangevraagd. Ontheffing kan worden verleend als geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. - Categorie 3. De strikt beschermde soorten. Het betreft alle vogelsoorten alsmede plant- en diersoorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangewezen als bedreigde soorten (genoemd in Bijlage 1 van het betreffende besluit). Voor verstoring (met wezenlijke invloed) van deze soorten kan geen vrijstelling of ontheffing worden verkregen. Voor bestendig gebruik en beheer geldt ook voor deze soorten een vrijstelling ten aanzien van de verbodsbepalingen in artikelen 8, 9, 11 en 12, mits men werkt op basis van een door de minister goed gekeurde gedragscode.
11
Voor het overtreden van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Ontheffing kan alleen worden verleend als er 1) geen andere bevredigende oplossing voorhanden is, 2) er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang en 3) er geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Een compensatieplan, waarin wordt aangegeven hoe schade aan een soort wordt voorkomen, dan wel wordt gecompenseerd, is doorgaans vereist. Daarnaast is er een kleine categorie van zeldzame soorten die op Bijlage II van de Habitatrichtlijn voorkomen, maar niet beschermd zijn op grond van de Flora- en faunawet. Derhalve bestaat er geen noodzaak of mogelijkheid ontheffing aan te vragen voor ingrepen die deze soorten kunnen beïnvloeden. Deze soorten zijn echter (strikt) beschermd in de Speciale Beschermingszones, die ten behoeve van deze soorten zijn ingesteld. Voor het plegen van ingrepen in zulke gebieden geldt altijd het afwegingskader van de Habitatrichtlijn. Momenteel zijn er nog geen door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes. De STOWA heeft inmiddels een concept opgesteld voor de waterschappen (Logemann, & Kleijberg, 2005). Ook voor de bosbouw is een concept gereed (Anonymus, 2005). Omdat momenteel niet nog niet op basis van een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt, zal voor wat betreft categorie 2-soorten en categorie 3-soorten ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet moeten worden aangevraagd voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en bestendig gebruik en beheer. Zoals reeds gesteld voor categorie 3- soorten bij activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling altijd ontheffing worden aangevraagd. In Bijlage 2 is een stappenschema weergegeven met behulp waarvan bepaald kan worden hoe te handelen in het kader van de Flora- en faunawet.
2.4
Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. In de vigerende wet zijn twee categorieën beschermde gebieden te onderscheiden: beschermde natuurmonumenten (particulier eigendom) en staatsnatuurmonumenten (staatseigendom). Handelingen binnen beschermde gebieden die de wezenlijke kenmerken van het gebied aantasten zijn in principe verboden en worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Bij ruimtelijke ingrepen in de nabije omgeving van de beschermde gebieden moet worden bepaald in hoeverre de externe werking van de ingreep een effect heeft op het beschermde gebied. In de loop van 2005 zal de bescherming van Speciale Beschermingszones in het kader van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet worden verankerd.
12
Binnen de gemeente Nijmegen ligt het beschermde natuurmonument Oude Waal. In de nabije omgeving van de oostelijke gemeentegrens bevinden zich de Beschermde Natuurmonumenten Terreinen Boswachterij Groesbeek (12 ha) en Bronnenbos De Refter. Gemeente Nijmegen heeft geen van deze gebieden in beheer.
2.5
Ecologische Hoofdstructuur De Planologische Kernbeslissing (PKB) Structuurschema Groene Ruimte (LNV, 1993) bevat de doelstellingen, de hoofdlijnen en de belangrijkste maatregelen van het nationaal ruimtelijk beleid voor land- en tuinbouw, natuur, landschap, cultuurhistorie, openluchtrecreatie, bosbouw en visserij. Onderdeel hiervan is de ecologische hoofdstructuur (EHS), geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (1990), welke bestaat uit een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden verbonden door verbindingszones. De begrenzing van de EHS is een provinciale taak. De provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS) is in het streekplan van de provincie opgenomen; ruimtelijke plannen van gemeenten worden hieraan getoetst. De PEHS is de afgelopen jaren in gebiedsplannen nader begrensd (op perceelsniveau), waarbij per begrensde eenheid natuurdoeltypen zijn aangewezen. Provincie Gelderland heeft momenteel een concept PEHS vastgesteld, deze wordt met de vaststelling van het Streekplan Gelderland mogelijk zomer 2005 definitief. Een voorwaarde voor het behoud van de EHS is dat de bestaande bodemkundige en waterhuishoudkundige situatie gehandhaafd wordt. Nieuwe ontwikkelingen, voor zover niet vastgelegd in het bestemmingsplan, zijn alleen mogelijk in geval van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Bij aantasting van de EHS is het compensatiebeginsel van toepassing. Dat betekent dat verloren gegane natuur- en landschapswaarden en recreatieve waarden elders moeten worden gecompenseerd. Indien het niet mogelijk is eenzelfde oppervlakte aan natuurgebied te compenseren dient in ieder geval kwaliteit gecompenseerd te worden. Gemeente Nijmegen heeft delen van het grondgebied die binnen de Provinciale Hoofdstructuur van Gelderland gesitueerd zijn. Bij ruimtelijke ingrepen in of nabij deze PEHS is het noodzakelijk dat een toets aan het Structuurschema Groene Ruimte wordt uitgevoerd.
13
14
3 Kwetsbare perioden soorten 3.1
Inleiding Bij het uitvoeren van werkzaamheden moet rekening gehouden worden met de meest kwetsbare perioden in de levenscyclus van beschermde soorten. Over het algemeen is het voorjaar en/of de zomer de meest kwetsbare periode. In deze periode vindt voortplanting plaats. Daarnaast gaan sommige diersoorten in de winterperiode in winterrust, waardoor ze weinig tot niet mobiel zijn en daardoor extra kwetsbaar zijn. In onderstaande wordt per soortgroep ingegaan op de kwetsbare perioden. Strikter beschermde soorten, dit zijn soorten uit categorie 2 en 3, zijn aangegeven met respectievelijk een 2 en een 3. Het betreft de soorten die binnen de gemeente Nijmegen of in de omgeving voorkomen (Koopman et al., 2005).
3.2
Flora Relevante soorten: beenbreek2, grote keverorchis2, jeneverbes2, klein glaskruid2, kleine zonnedauw2, lange ereprijs2, moeraswespenorchis2, prachtklokje2, rapunzelklokje2, rietorchis2, ronde zonnedauw2, ruig klokje2, slanke sleutelbloem2, steenanjer2, stijf hardgras2, tongvaren2, veldsalie2, waterdrieblad2. Voor de instandhouding van populaties van beschermde plantensoorten is het van belang dat planten hun zaadzetting kunnen voltooien. De bloeiperiode / periode van zaadzetting verschilt per soort, maar loopt globaal van april tot oktober (Van der Meijden, 1990). Flora
Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec
bloeiperiode / periode van zaadzetting
3.3
Zoogdieren (m.u.v. vleermuizen) Relevante soorten: waterspitsmuis3, eekhoorn2, steenmarter2 en das3 De voortplantingsperiode van zoogdieren beslaat globaal de periode februari/maart tot september (Lange et al., 1994). De voortplantingsperiode van de waterspitsmuis loopt van (april) mei tot september. Eekhoorns kunnen twee worpen per jaar hebben: van februari tot april en van juli tot augustus. Steenmarters werpen in maart/april hun jongen. De jongen zijn na ca. 3 maanden zelfstandig (juni/juli). Dassen werpen meestal in februari hun jongen en het zogen kan tot in juli voortduren (Lange et al., 1994). Zoogdieren
Jan
Feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Sep
Okt
Nov
Dec
voortplantingsperiode
15
3.4
Vleermuizen Relevante soorten: baardvleermuis3, watervleermuis3, franjestaart3, meervleermuis3, gewone grootoorvleermuis3, gewone dwergvleermuis3, ruige dwergvleermuis3, laatvlieger3 en rosse vleermuis3. Vleermuizen zijn sociale, in kolonies levende dieren. Het leven in kolonies maakt vleermuizen jaarrond tot een relatief kwetsbare groep, omdat een groot aandeel van de populatie op een beperkt oppervlakte verblijft. Als een kolonieplaats wordt vernietigd kan dit grote gevolgen hebben voor de vleermuispopulatie in een groot gebied. Voor hun verblijfplaatsen zijn vleermuizen aangewezen op bomen (met spechtengaten, inrottingsgaten, inscheuringspleten, loszittende schors) en gebouwen (o.a. spouwmuren, kelders, kieren en spleten tussen gevel en bekledingsplaten, achter daklijsten, tussen dakpannen en beschot). In de winter worden door sommige soorten kelders, bunkers en groeven bewoond. Vleermuizen leven volgens een duidelijke seizoens- of levenscyclus: winterslaap, trek-, balts- en paartijd, kraamperiode, balts- of paartijd, trek, winterslaap. In de loop van de verschillende seizoenen (kraamtijd, paartijd, trek en overwintering) gebruiken vleermuiskolonies een netwerk van verschillende verblijfplaatsen. Zo gebruikt een kraamkolonie een netwerk van zomerverblijven. Op één bepaald moment wordt slechts een deel van de in het totaal in de loop van het seizoen of een aantal jaren gebruikte verblijfplaatsen bewoond. Per soort verschilt het aantal verblijfplaatsen binnen een zomernetwerk, hoe lang ze op een plek blijven of hoe vaak ze verhuizen tussen verschillende plaatsen (Limpens, 2005). In voorjaar en/of herfst hangt er aan dit zomernetwerk een netwerk van paarterritoria of paarverblijven waarin mannetjes baltsen en vrouwtjes naar hun paargroep lokken. Het baltsen en dus de aanwezigheid van paarterritoria of -verblijven treedt vaak geclusterd op in paargebieden. Bij soorten die over grote afstand trekken tussen zomer- en overwinteringsgebied (o.a. ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en meervleermuis) , vervullen deze paargebieden de rol van stapsteen tijdens migratie en lijkt het paargebied bijzonder traditioneel te zijn. Tenslotte hangt aan het netwerk van kraamverblijven en paarverblijven het netwerk van winterverblijven (Limpens, 2005). Over het algemeen geldt dat vleermuizen het meest kwetsbaar zijn in de kraamperiode en de winterperiode. Vleermuizen houden in Nederland globaal van oktober tot april een winterslaap. De kraamperiode duurt globaal van mei tot augustus (Kapteyn, 1995; Limpens et al., 1997). Vleermuizen Winterrust Kraamperiode
16
Jan
Feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Sep
Okt
Nov
Dec
3.5
Vogels Relevante soorten: alle in gemeente Nijmegen broedende soorten; alle vogelsoorten zijn strikt beschermd in het kader van de Flora- en faunawet. Het broedseizoen verschilt per soort, maar loopt ongeveer van half maart tot half augustus. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de broedperiode van verschillende groepen vogels: Vogels
Jan
Feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Sep
Okt
Nov
Dec
Bos-en struweelvogels Ruigtevogels Weidevogels Rietvogels Watervogels Gebouwbewoners
Steenuil, bosuil en kerkuil maken het hele jaar door gebruik van hun nestplaats. Dit in tegenstelling tot de meeste soorten die hun nestplaats na het broedseizoen weer verlaten.
3.6
Reptielen Relevante soorten: hazelworm3, zandhagedis3, levendbarende hagedis2, gladde slang3 Reptielen zijn globaal in de periode van februari/maart tot september/oktober actief. De hazelworm wordt pas rond april actief. In het vroege voorjaar (februari-maart) zijn reptielen echter nog weinig mobiel omdat ze dan weinig kunnen opwarmen. Het paarseizoen is in april - mei. Levendbarende hagedis, hazelworm en gladde slang zijn levendbarend. De jongen worden in de periode juli tot oktober geboren. In de periode dat de vrouwtjes jongen dragen zijn ze extra kwetsbaar voor verstoring. Ten behoeve van de ontwikkeling van hun jongen moeten de vrouwtjes in deze periode voldoende kunnen zonnen. De zandhagedis legt eieren. De eieren worden begin mei in een zelfgegraven hol op open zandige plekjes afgezet. Eind augustus verschijnen de jongen. Rond september/oktober gaan reptielen in winterrust (Lenders et al., 1993). Reptielen
Jan
Feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Sep
Okt
Nov
Winterrust Voortplantingsseizoen
= reptielen weinig mobiel
17
Dec
3.7
Amfibieën Relevante soorten: alpenwatersalamander2, kamsalamander3, knoflookpad3, rugstreeppad3, heikikker3, poelkikker3. De voortplantingsperiode begint rond maart/april en duurt tot ongeveer augustus. Met name voor heikikker en knoflookpad begint het voortplantingsseizoen vroeg in het jaar (maart). Voor de overige soorten begint het seizoen meestal pas in april. In het voorjaar trekken amfibieën naar hun voortplantingswateren. De dieren verblijven dan in het water. Na de voortplanting verlaten sommige soorten het water weer. Het einde van de voortplantingsperiode is zeer variabel: april (heikikker), mei (alpenwatersalamander, knoflookpad), juni (kamsalamander, rugstreeppad), juli (poelkikker). Voor rugstreeppad loopt het voortplantingsseizoen soms door tot augustus. Schuilplaatsen op land vinden ze in muizengangen, onder organisch materiaal, onder stenen en tussen wortels van bomen en struiken. Over het algemeen overwinteren amfibieën tussen november en maart. De meeste soorten overwinteren op land in muizengangen, onder organisch materiaal, onder stenen en tussen wortels van planten en struiken. Een aantal soorten overwintert (deels) onder water in de modder (Lenders et al., 1993; Nöllert & Nöllert, 1992). Amfibieën
Jan
Feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Sep
x
x
x
x
x
x
x
Okt
Nov
Winterrust Voortplantingsseizoen
x = larven aanwezig in het water
3.8
Vissen Relevante soorten: 1) Waal: rivierprik3, meerval2, rivierdonderpad2; 2) overige wateren: bittervoorn3, kleine modderkruiper2, grote modderkruiper3, bermpje2. Waal De voortplantingsperiode van rivierdonderpad, meerval en rivierprik loopt ongeveer van maart tot juli (Patberg et al., 2005; Crombaghs et al., 2000; De Nie, 1996). Eieren worden afgezet aan de onderkant van stenen langs de oever (kribben) (rivierdonderpad), in het zand of tussen het grind (rivierprik) of aan waterplanten, boomwortels of ander stevig substraat gehecht (meerval). De larven van de rivierprik nestelen zich voor een periode van ongeveer viereneenhalf jaar in de onderwaterbodem (zandstranden tussen kribben). Vissen van grote rivieren hebben geen winterrustperiode.
18
Dec
Vissen (Waal) Voortplantingsseizoen
Jan
Feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Sep
Okt
Nov
Dec
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x = larven aanwezig in het water Overige wateren (sloten, weteringen, plassen, meren, beken) De paaiperiode duurt globaal van april tot juli/augustus. In de winterperiode van november tot maart gaan vissen in winterrust (Crombaghs et al., 2000; De Nie, 1996). In deze periode zijn ze weinig actief en beperkt mobiel. Vissen (overige wateren)
Jan
Feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Sep
Okt
Nov
Winterrust Voortplantingsseizoen
3.9
Ongewervelden Relevante soorten: vliegend hert2, rivierrombout3 Vliegend hert Het vliegend hert bevindt zich het grootste deel van zijn leven als larve in ondergronds dood en vermolmd hout, met name eikenhout. Eieren worden met name afgezet op eikenhout, maar ook wel op tamme kastanje, linde en beuk. De boom moet op natuurlijke wijze staand afgestorven zijn; stobben van geëxploiteerde bomen komen niet in aanmerking omdat hier doorgaans de juiste schimmels ontbreken. Ook oude eikenhakhoutstoven blijken geschikt, indien ze vermolming van de ondergrondse delen hebben (Thomaes & Vandekerkhove, 2004). Na een periode van vier tot acht jaar zijn de dieren volwassen en komen ze uit de grond, waarna ze nog maximaal één à twee maanden leven. De volwassen kevers vliegen ongeveer van eind mei tot eind juli. De volwassen dieren zijn met name te vinden op stammen en dikke takken van eikenbomen, vooral rond wonden waar sap uit vloeit. De larven van het vliegend hert zijn jaarrond kwetsbaar. Rivierrombout In de regio Nijmegen bevindt de rivierrombout zich het grootste deel van zijn leven in het zand of tussen fijn materiaal op de bodem van de Waal. De eieren worden in open water afgezet in de periode van eind juli tot begin augustus. De ontwikkeling van larve tot imago kan twee tot vier jaar duren. Het uitsluipen gebeurt met name op zandstrandjes tussen de kribben van ongeveer half juni tot half augustus. Omdat uitsluipende dieren nauwelijks kunnen lopen en nog niet kunnen vliegen zijn ze uiterst kwetsbaar. De vliegperiode loopt van half juni tot begin september (Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002). Rivierrombout
Jan
Feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Sep
Okt
Nov
Dec
uitsluipperiode
19
Dec
20
4 Uitvoering werkzaamheden rekening houdend met soorten en habitats 4.1
Algemene uitgangspunten In beginsel dienen de volgende elementen gespaard te worden (o.a. Anonymus, 2005; Logemann & Kleijberg, 2005): - Standplaatsen van strikter beschermde plantensoorten. - Bomen met holen, spleten of rottingsgaten, als na onderzoek blijkt dat deze bewoond zijn (door vogels, vleermuizen, of steenmarter). - Vaste verblijfplaatsen en leefgebied van strikter beschermde zoogdieren (o.a. vleermuiskolonies en dassenburchten). - Nesten van kolonievogels en andere vaste nestplaatsen van vogels (o.a. nestholten van ijsvogels en oeverzwaluwen; roestbomen en vaste verblijfplaatsen van uilen). - Bomen met ‘bewoonde’ en ‘bewoonbare’ horsten. - Plaatsen waar strikter beschermde soorten vissen, amfibieën en reptielen verblijven, zich voortplanten, opgroeien of overwinteren. - Dood hout (i.v.m. mogelijke broedplaatsen van vliegend hert). Werkzaamheden vinden in beginsel plaats in de minst kwetsbare periode van beschermde soorten (zie hoofdstuk 3). Op basis van de natuurwaardenkaart (Koopman et al., 2005; zie ook paragraaf 4.5) en eventueel aanvullend onderzoek wordt voor aanvang van de werkzaamheden bekeken met welke beschermde soorten rekening dient te worden gehouden. Indien duidelijk is dat zich in het plangebied (ruimtelijke ontwikkeling) of werkgebied (beheer en onderhoud) geen strikter beschermde soorten bevinden, kunnen werkzaamheden met inachtneming van de zorgplicht, op basis van een algemene vrijstelling plaatsvinden. In Nijmegen zullen dergelijke situaties zich met name voordoen in geval van intensief gebruikte of beheerde terreinen (o.a. gazons, sportvelden, evenementen- en recreatieterreinen, wegbermen) en verhardingen (o.a. parkeerterreinen). Door bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met de meest kwetsbare periode voor de betreffende diersoorten kan (deels) invulling worden gegeven aan de zorgplicht. Als op basis van de Natuurwaardenkaart of aanvullend onderzoek bekend is dat strikter beschermde soorten in het plangebied of werkgebied voorkomen, zullen afhankelijk van de aangetroffen soorten en aantallen aanvullend mitigerende en/of compenserende maatregelen nodig zijn. In het nu volgende wordt een toelichting gegeven op de Natuurkalender. De Natuurkalender is opgenomen in paragraaf 4.5.
21
4.2 4.2.1
Typen werkzaamheden Werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling Werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling omvatten bouw-, cultuur- en civieltechnische werkzaamheden. Het gaat doorgaans om ingrijpende veranderingen die leiden tot een functieverandering of uiterlijke verandering van het gebied. Het betreft de volgende typen werkzaamheden: 1. Bouwwerken - Het slopen van bouwwerken. - Het renoveren / verbouwen van bouwwerken. 2. Waterlichamen - Het dempen / verbreden van waterlichamen. - Het aanbrengen van duikers / damwanden. 3. Vegetatie - Het vellen van bomen (boomgaard, bos, openbaar groen, windsingel). - Het verwijderen van struweel (heesters, struiken en hagen). - Het maaien van vegetatie (heide, grazige vegetatie, oevervegetatie). 4. Grondwerken - Grondbewerking (frezen, spitten, egaliseren). - Grondverzet (ophogen, ontgraven, sleuven graven). - Het aanbrengen van verhardingen.
4.2.2
Werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud Bij bestendig beheer en onderhoud gaat het om werk aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, wegen, spoorwegen en bermen, en werk in het kader van natuurbeheer, landbouw en bosbouw. Het gaat om activiteiten die bestaan uit de voortzetting van een handeling die gericht is op behoud van de bestaande situatie. Deze werkzaamheden worden al langer op deze manier uitgevoerd en hebben kennelijk niet verhinderd – of er zelfs aan bijgedragen – dat zich beschermde soorten in het gebied hebben gevestigd. Het element bestendigheid is hier cruciaal. Zodra grote veranderingen worden doorgevoerd, zoals de toepassing van nieuwe technieken of machines, ingrijpende grootschalige maatregelen (bijvoorbeeld kaalkap van bos, op grote schaal plaggen van een heideveld), is geen sprake meer van bestendig beheer en onderhoud. In dergelijke gevallen is dus altijd een ontheffing noodzakelijk voor het overtreden van verbodsbepalingen ten aanzien van categorie 2-soorten en categorie 3-soorten.
22
Onder bestendig beheer en onderhoud vallen de volgende typen werkzaamheden: 1. Waterlichamen - Het baggeren van waterlichamen. - Het schonen van waterlichamen. - Het onderhoud van kribben. - Watergangen ontdoen van vuil. 2. Vegetatie - Het vellen van bomen (boomgaard, bos, openbaar groen, windsingel). - Het verwijderen van struweel (heesters, struiken en hagen). - Het maaien van vegetatie (heide, grazige vegetatie, oevervegetatie). - Het plaggen van vegetatie (heide). - Onkruid wieden intensief beheerde/beheerde terreinen. 4. Grondwerken - Grondbewerking (frezen, spitten, egaliseren).
4.3 4.3.1
Uitvoering werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling Bouwwerken 1. Slopen / renoveren/ verbouwen bouwwerken met planten Bij renovatie-, verbouwings- en sloopwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met strikter beschermde muurplantensoorten (o.a. tongvaren). Afhankelijk van de soort kan het treffen van mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. Hierbij valt te denken aan het overplanten en uitzaaien van planten. Werkzaamheden kunnen dan in principe jaarrond plaatsvinden. 2. Slopen / renoveren/ verbouwen bouwwerken met vleermuizen Voordat renovatie-, verbouwings- en sloopwerkzaamheden kunnen plaatsvinden dient duidelijk te zijn of vleermuizen de bouwwerken als verblijfplaats gebruiken, en zo ja wat het feitelijk gebruik van een bouwwerk door vleermuizen is (winterverblijf, kraamverblijf, paarverblijf). Indien door middel van onderzoek uitgesloten kan worden dat bouwwerken in een bepaalde periode door vleermuizen worden gebruikt, kunnen de betreffende bouwwerken in deze periode worden gerenoveerd, verbouwd of gesloopt. Te allen tijde geldt dat werkzaamheden pas kunnen worden uitgevoerd op het moment dat vleermuizen niet aanwezig zijn in het bouwwerk. Indien te slopen gebouwen jaarrond gebruikt worden, dient het slopen te gebeuren in de periode dat vleermuizen het minst kwetsbaar zijn, dit zijn de periodes buiten winterrust en kraamtijd van de vleermuizen. Deze perioden verschillen per soort maar globaal kunnen de periode van half maart tot mei en augustus en september worden aangehouden. In maart en april dient echter tevens rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels (zie bovenstaande). Om er zeker van te zijn dat
23
vleermuizen afwezig zijn bij de start van de werkzaamheden in deze perioden, kunnen de gebouwen ongeschikt worden gemaakt voor vleermuizen door bijvoorbeeld gaten aan te brengen in voor vleermuizen geschikte ruimtes of de dakpannen te verwijderen. De dieren zullen daarop naar een andere verblijfplaats uitwijken. Nieuwe vestiging wordt hiermee ook uitgesloten. Kort na het vertrek van de vleermuizen kunnen de werkzaamheden aan de bouwwerken starten. Afhankelijk van de aangetroffen soorten en aantallen kunnen aanvullend mitigerende en/of compenserende maatregelen nodig zijn. Hierbij valt te denken aan: het geschikt houden of maken van ruimtes voor bewoning tijdens en/of na verbouwings- of renovatiewerkzaamheden, alternatieve toegangen en alternatieve verblijfplaatsen creëren. 3. Slopen / renoveren/ verbouwen bouwwerken met steenmarter Bij renovatie-, verbouwings- en sloopwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van steenmarters. Steenmarters vinden geschikte verblijfplaatsen op zolders, in kruipruimtes, spouwmuren en in ruimtes onder daken. Indien steenmarters met jongen in de te slopen gebouwen aanwezig zijn, zal gewacht moeten worden totdat ze vertrokken zijn. Door de gebouwen ontoegankelijk te maken voor steenmarters voor het voortplantingsseizoen kan voorkomen worden dat zij hier hun jongen werpen. Daarbij moet men er zeker van zijn dat er op dat moment geen steenmarters aanwezig zijn. Ditzelfde geldt voor sloopwerkzaamheden buiten het voortplantingsseizoen. Steenmarters kunnen verjaagd worden doormiddel van regelmatige verstoring of geurstoffen (bijvoorbeeld anti-marter-spray, doek met ammoniak, toiletblokjes met citroengeur). 4. Slopen / renoveren/ verbouwen bouwwerken met vogels Het verstoren van (broed)vogels en het vernietigen van hun verblijfplaatsen (nesten) en eieren dient voorkomen te worden. Indien vogels tijdens het broedseizoen in gebouwen nestelen zullen renovatie-, verbouwings- en sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen plaats moeten vinden. Het broedseizoen van gebouwbewonende vogels verschilt per soort maar globaal kan de periode van maart tot september worden aangehouden. Werkzaamheden kunnen afhankelijk van de aanwezige broedvogelsoorten later in het voorjaar of eerder in de zomer plaatsvinden. Onderzoek door een deskundige kan uitwijzen of broedvogels (nog) aanwezig zijn. Uilen (steenuil, kerkuil en bosuil) hebben in tegenstelling tot overige vogelsoorten jaarrond vaste verblijfplaatsen. Voor het slopen van bouwwerken waarin uilen verblijven zal dus ontheffing (uitgebreide toets) moeten worden aangevraagd. Sloop-werkzaamheden dienen hoe dan ook buiten het broedseizoen, dus buiten de meest kwetsbare periode van uilen, plaats te vinden. Het verlies aan broedgelegenheid kan worden gecompenseerd met speciaal voor de soort vervaardigde nestkasten. Hierbij is van belang dat deze nestgelegenheid beschikbaar is voordat de betreffende bouwwerken verwijderd worden. De sloop van de betreffende bouwwerken evenals het plaatsen van deze vervangende nestkasten dient te geschieden onder begeleiding van een ter zake deskundige.
24
4.3.2
Waterlichamen 1. Dempen / verbreden waterlichamen Het dempen en verbreden van waterlichamen dient bij voorkeur in september of oktober plaats te vinden. In deze periode is het broedseizoen van water- en rietvogels (maart tot half augustus) voorbij. De periode valt tussen het voortplantingsseizoen van amfibieën en vissen en de periode waarin zij in winterrust gaan. Na oktober neemt de temperatuur van het water snel af. Bij afnemende watertemperatuur wordt de mobiliteit van vissen en amfibieën minder, zodat ze bij de werkzaamheden sneller worden meegenomen. Ook voor de zoogdieren, die sterk aan de oeverzone gebonden zijn, zoals waterspitsmuis, is het voortplantingsseizoen dan goeddeels voorbij. In aanvulling op het uitvoeren van de werkzaamheden binnen bovengenoemde periode kunnen mitigerende en/of compenserende maatregelen nodig. Hierbij valt te denken aan: Het creëren van nieuw leefgebied voor de betreffende soorten voorafgaand aan de werkzaamheden. Het toepassen van de volgende methode: De te dempen sloten worden door middel van een damwand gescheiden van aangrenzende sloten die gehandhaafd worden. Voor de afdamming word met een graafmachine een kuil gegraven. Vanuit deze kuil wordt de sloot leeggepompt. De meeste aanwezige vissen zullen zich in het diepe deel verzamelen, en nog in het water aanwezige amfibieën zullen het droogvallende water op eigen kracht verlaten. Eventueel achtergebleven amfibieën en vissen worden met een schepnet gevangen en alsnog overgezet naar te handhaven sloten in de omgeving. De sloot wordt bij zo snel mogelijk na het leegpompen gedempt (bij voorkeur binnen een dag). Het controleren van de op de kant gedeponeerde bagger op de aanwezigheid van strikter beschermde soorten amfibieën en vissen. Aangetroffen amfibieën en vissen worden in geschikt water in de omgeving teruggezet. 2. Het aanbrengen van duikers / damwanden Het aanbrengen van duikers en damwanden dient bij voorkeur in september of oktober plaats te vinden. Deze periode betreft over het algemeen de minst kwetsbare periode van aan water- en oevergebonden soorten (zie bovenstaande; dempen / verbreden waterlichamen).
4.3.3
Vegetatie 1. Vellen houtopstand met vleermuizen Bomen met holen, spleten of rottingsgaten kunnen voor vleermuizen verblijfplaatsen bieden. Voordat bomen met holen, spleten of rottingsgaten geveld kunnen worden moet duidelijk zijn of vleermuizen de bomen als verblijfplaats gebruiken, en zo ja wat het feitelijk gebruik van de betreffende bomen door vleermuizen is (winterverblijf, kraamverblijf, paarverblijf). Indien door middel van onderzoek uitgesloten kan worden dat bomen in een bepaalde periode door vleermuizen worden gebruikt, kunnen bomen
25
in deze periode worden geveld. Te allen tijde geldt dat bomen pas geveld kunnen worden op het moment dat vleermuizen niet aanwezig zijn. Indien na onderzoek blijkt dat de bomen jaarrond gebruikt worden, dient het vellen plaats te vinden in de periode dat vleermuizen het minst kwetsbaar zijn, dit zijn de periodes buiten winterrust en kraamtijd van de vleermuizen. Deze perioden verschillen per soort maar globaal kunnen de periode van half maart tot mei en augustus en september worden aangehouden. In maart en april dient echter tevens rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels (zie bovenstaande). Om er zeker van te zijn dat vleermuizen afwezig zijn bij de start van de werkzaamheden in deze perioden, dienen de bomen ontoegankelijk te worden gemaakt voor vleermuizen. De dieren zullen daarop naar een andere verblijfplaats uitwijken. Nieuwe vestiging wordt hiermee ook uitgesloten. Kort na het vertrek van de vleermuizen kunnen de werkzaamheden starten. Afhankelijk van de aangetroffen soorten en aantallen kunnen mitigerende en/of compenserende maatregelen nodig zijn. Hierbij valt te denken aan: kandelaberen, bosbeheer richten op ontstaan van boomholten, boom verplaatsen, stam met holte verplaatsen en vleermuiskasten ophangen. 2. Vellen houtopstand met eekhoorn Bomen met nesten van eekhoorns worden bij voorkeur in het najaar geveld, dit is buiten de voortplantingsperiode (februari tot augustus) en de periode waarin nesten gemeenschappelijk worden gebruikt (lente en winter). Eekhoorns vertonen vluchtgedrag. Indien bewoonde nesten worden aangetroffen, dienen aanwezige eekhoorns de kans gegeven te worden om te vluchten, zodat ze zich elders in de omgeving opnieuw kunnen vestigen. 3. Vellen houtopstand met steenmarter Bomen met holen, kunnen voor steenmarters verblijfplaatsen bieden. Voordat bomen met holen geveld kunnen worden, moet duidelijk zijn of steenmarters de bomen als verblijfplaats gebruiken. Binnen hun leefgebied kunnen steenmarters tientallen schuilplaatsen hebben. Slechts een gering aantal hiervan (3-5) wordt regelmatig gebruikt. In de periode dat ze jongen hebben, globaal van maart tot augustus, zijn steenmarters meer honkvast. In deze periode zijn ze ook het meest kwetsbaar. Werkzaamheden die tot verstoring van steenmarters kunnen leiden of tot vernietiging van hun verblijfplaats dienen buiten deze periode plaats te vinden. Hiertoe moeten vellingswerkzaamheden ofwel buiten het voortplantingsseizoen plaatsvinden, ofwel moet worden voorkomen dat steenmarters tijdens dit seizoen in de betreffende boom verblijven. Daarbij moet men er zeker van zijn dat er op dat moment geen steenmarters aanwezig zijn. Ditzelfde geldt voor vellingswerkzaamheden buiten het voortplantingsseizoen.
26
4. Vellen houtopstand met vliegend hert Dode bomen dienen zo veel mogelijk gehandhaafd te worden. De larven van het vliegend hert zijn jaarrond kwetsbaar. Een optimale periode voor werkzaamheden is dan ook niet te geven. De aanwezigheid van larven van het vliegend hert kan worden opgespoord via waarnemingen van uitvliegopeningen (dit zijn gangen die uit de grond komen in de onmiddellijke buurt van geschikt dood hout), maar verwarring met muizenholen is mogelijk (Thomaes & Vandekerkhove, 2004). Compensatie voor het vernietigen van broedplaatsen is moeilijk. Met de aanleg van kunstmatige broedplaatsen (half ingraven van eiken stamstukken en jaarlijks overdekken met een nieuwe laag verhakseld hout). zijn tot nog toe wisselende resultaten behaald. 5. Vellen houtopstand / verwijderen struweel met vogels Het verstoren van (broed)vogels en het vernietigen van hun verblijfplaatsen (nesten) en eieren dient voorkomen te worden. Het vellen van bomen (boomgaard, bos, windsingel, plantsoen) en het verwijderen van struweel (heesters, struiken, hagen) waarin vogels broeden en de opgaande beplanting in een straal van ca. 20 m. daaromheen zal daarom buiten het broedseizoen plaats moeten vinden. Het broedseizoen van vogels verschilt per soort maar globaal kan de periode van half februari tot half augustus worden aangehouden. Het verwijderen van struweel en het vellen van bomen kan afhankelijk van de aanwezige broedvogelsoorten later in het voorjaar of eerder in de zomer plaatsvinden. Onderzoek door een deskundige kan uitwijzen of broedvogels (nog) aanwezig zijn. Uilen (steenuil, bosuil) hebben in tegenstelling tot overige vogelsoorten jaarrond vaste verblijfplaatsen. Het vellen van de nestboom (en bomen in een straal van ca. 20 m. daaromheen) dient hoe dan ook buiten het broedseizoen, dus buiten de meest kwetsbare periode van uilen, plaats te vinden. Het verlies aan broedgelegenheid kan worden gecompenseerd met speciaal voor de soort vervaardigde nestkasten. Hierbij is van belang dat deze nestgelegenheid beschikbaar is voordat de nestboom geveld wordt. Het vellen van de nestboom evenals het plaatsen van deze vervangende nestkasten dient te geschieden onder begeleiding van een ter zake deskundige. 6. Maaien Op plaatsen waar strikter beschermde soorten worden verwacht, zal de datum van de werkzaamheden moeten worden afgestemd op instandhouding van deze soorten. Afhankelijk van de aanwezige soorten kunnen maaiwerkzaamheden over het algemeen het beste worden uitgevoerd na augustus en voor maart. Deze periode valt buiten het broedseizoen. Bovendien zijn in deze periode de meeste amfibieën en reptielen in winterrust onder de grond, onder stenen of tussen houtwortels etc.. 4.3.4
Grondwerken Op plaatsen waar strikter beschermde soorten worden verwacht, wordt de datum van de werkzaamheden (frezen, spitten, egaliseren, ophogen, afgraven en het aanbrengen van verhardingen) en de methode afgestemd op de instandhouding van deze soorten.
27
Afhankelijk van de locatie dient men rekening te houden met de aanwezigheid van broedvogels, reptielen, strikt beschermde amfibieën en planten. Over het algemeen geldt dat het plangebied voorafgaande aan de grondwerkzaamheden ongeschikt gemaakt moet worden voor voorkomende soorten, zodat ze weg zullen trekken uit het gebied en dat het gebied ongeschikt blijft om (her)vestiging tegen te gaan. Dit kan onder andere door maaien en het verwijderen van struweel (zie paragraaf 4.3.3). Voor het vernietigen van groeiplaatsen van strikter beschermde plantensoorten kunnen mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. Hierbij valt te denken aan het overplanten en uitzaaien van planten. In gazons, sport- en grasvelden, evenementen- en recreatieterreinen, wegbermen en andere intensief gebruikte en beheerde plaatsen kunnen grondwerkzaamheden over het algemeen gedurende het gehele jaar door plaatsvinden, mits tijdens de werkgang goed wordt gelet op broedende vogels of andere strikter beschermde soorten. Door grondwerkzaamheden kunnen ideale biotopen worden gecreëerd voor soorten als rugstreeppad (kale, zandige terreinen en tijdelijke wateren) en oeverzwaluwen (steile onbegroeide wanden van bijvoorbeeld zand, leem of klei). Om vertraging in de werkzaamheden te voorkomen kan alternatief biotoop worden aangeboden op een plek op het betreffende terrein waar geen activiteiten tijdens het broedseizoen / voortplantingsseizoen zullen plaatsvinden. In geval van rugstreeppadden zal dit gedeelte van het terrein met een paddenscherm moeten worden afgeschermd van de rest van het terrein. Daarnaast kan vestiging van deze soorten worden tegen gegaan. Om te voorkomen dat de rugstreeppad zich gaat voortplanten in het plangebied moet plasvorming in het voorjaar worden tegen gegaan (draineren, egaliseren). Om te voorkomen dat oeverzwaluwen zich gaan vestigen op het terrein, moet voorkomen worden dat er voor en tijdens het broedseizoen geschikte broedgelegenheid ontstaat. Dit kan bijvoorbeeld door steile wanden steeds zoveel mogelijk schuin af te graven, zeker voor het weekend wanneer de werkzaamheden stil liggen. Tevens kan er naar gestreefd worden om vlak voor en tijdens het broedseizoen de zandvoorraden op bouwterreinen zo beperkt mogelijk te houden.
4.4 4.4.1
Werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud Waterlichamen 1. Baggeren en schonen Op plaatsen waar strikter beschermde soorten worden verwacht, dient de datum van de werkzaamheden en de methode te worden afgestemd op de instandhouding van deze soorten. Over het algemeen kunnen bagger- en schoningswerkzaamheden het beste worden uitgevoerd in september of oktober. In deze periode is het broedseizoen van water- en rietvogels (maart tot half augustus) voorbij. De periode valt tussen het voortplantingsseizoen van amfibieën en vissen en de periode waarin zij in winterrust gaan. Na oktober neemt de temperatuur van het water snel af. Bij afnemende
28
watertemperatuur wordt de mobiliteit van vissen en amfibieën minder, zodat ze bij de werkzaamheden sneller worden meegenomen. Ook voor zoogdieren die sterk aan de oeverzone gebonden zijn, is het voortplantingsseizoen dan goeddeels voorbij. Daarnaast hebben de meeste water- en oeverplanten dan al zaad gezet. Beschermde planten in de oeverzone worden (zo mogelijk) gespaard. In aanvulling op het uitvoeren van de werkzaamheden binnen bovengenoemde periode kunnen mitigerende en/of compenserende maatregelen nodig zijn. Hierbij valt te denken aan (o.a. Logemann, D. & R. Kleijberg, 2005; Anonymus, 1987): 1. Gefaseerd baggeren en schonen in ruimte en tijd: Gefaseerd baggeren kan bijvoorbeeld plaatsvinden door de helft van iedere watergangen te baggeren en het jaar erop de andere helft. Hierdoor wordt bereikt dat er in de watergangen altijd voor vissen en amfibieën geschikte delen aanwezig zijn. In verband met vluchtmogelijkheden dient niet richting doodlopende einden gebaggerd te worden. Bij het schonen kan bijvoorbeeld een deel van de watervegetatie (bijvoorbeeld een smalle strook langs een oever of plaatselijk een deel) gespaard worden, opdat het leefgebied van de strikter beschermde soorten gehandhaafd blijft. 2. Het controleren van de bagger op aanwezigheid van strikter beschermde soorten vissen en amfibieën. Wanneer sprake is van kwetsbare, zeldzame populaties, dan wordt op de kant gedeponeerde bagger direct gecontroleerd op aanwezigheid van strikter beschermde vissen en amfibieën. Aangetroffen amfibieën en vissen worden direct in het water teruggezet. Dat geldt ook voor hun eventuele gastheren, zoals zoetwatermossels in het leefgebied van de bittervoorn. 3. Gebruik van natuurvriendelijke baggerwerktuigen (baggerzuigboot of baggerpomp). Met deze baggerwerktuigen kan zeer nauwkeurig gewerkt worden. Alleen de weke, zachte bagger wordt verwijderd. Onderwatertaluds kunnen intact gelaten worden en oeverbegroeiingen blijven gespaard (De Jong, 2002). Aangezien vissen (waaronder kleine modderkruiper en bittervoorn) zich met name in de oeverzone bevinden, zal de schade aan deze dieren beperkt blijven. Zoetwatermossels zullen in min of meerdere mate in de oeverzone behouden blijven. 4. Gebruik van natuurvriendelijke schoningswerktuigen (maaikorf, maaiboot). Bij voorkeur worden werktuigen gebruikt die de planten afsnijden, zodat wortels van planten achterblijven. Door apparatuur te gebruiken die het opgehaalde materiaal niet verhakselt, hebben waterdieren meer kans om te overleven. 5. Bagger niet op de oevers plaatsen indien de waterspitsmuis langs de betreffende watergangen voorkomt. Indien watergangen meermalen per jaar moeten worden geschoond (bijvoorbeeld ten behoeve van waterberging) worden de wateren bij voorkeur gefaseerd geschoond/gemaaid in ruimte en tijd.
29
2. Watergangen ontdoen van vuil Bij het verwijderen van vuil uit watergangen dient voorkomen te worden dat broedende water- en rietvogels verstoord worden. Het broedseizoen van vogels verschilt per soort maar globaal kan de periode van maart tot half augustus worden aangehouden. De werkzaamheden worden bij voorkeur buiten deze periode uitgevoerd. Indien dit niet mogelijk is, kunnen de werkzaamheden ook in het broedseizoen worden uitgevoerd, mits in een straal van 20 m. om broedende vogels wordt gewerkt. 3. Onderhoud kribben Onderhoudswerkzaamheden aan kribben en de tussenliggende zandstrandjes langs de Waal worden bij voorkeur uitgevoerd buiten de periode van maart tot half augustus, dit is buiten de voortplantingsperiode van diverse beschermde vissoorten en buiten de uitsluipperiode van de rivierrombout. Bij de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden dient verstoring / aantasting van de zandstrandjes zo veel mogelijk voorkomen te worden, aangezien de larven van de rivierprik jaarrond aanwezig zijn in de onderwaterbodem (zandstranden) tussen de kribben. 4.4.2
Vegetatie 1. Vellen houtopstand met vleermuizen Voordat bomen met holen, spleten of rottingsgaten geveld kunnen worden moet duidelijk te zijn of vleermuizen de bomen als verblijfplaats gebruiken, en zo ja wat het feitelijk gebruik van de betreffende bomen door vleermuizen is (winterverblijf, kraamverblijf, paarverblijf). Indien door middel van onderzoek uitgesloten kan worden dat bomen in een bepaalde periode door vleermuizen worden gebruikt, kunnen bomen in deze periode worden geveld. Te allen tijde geldt dat bomen pas geveld kunnen worden op het moment dat vleermuizen niet aanwezig zijn. Indien na onderzoek blijkt dat de bomen jaarrond gebruikt worden, dient het vellen plaats te vinden in de periode dat vleermuizen het minst kwetsbaar zijn, dit zijn de periodes buiten winterrust en kraamtijd van de vleermuizen. Deze perioden verschillen per soort maar globaal kunnen de periode van half maart tot mei en augustus en september worden aangehouden. In maart en april dient echter tevens rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels (zie bovenstaande). Om er zeker van te zijn dat vleermuizen afwezig zijn bij de start van de werkzaamheden in deze perioden, dienen de bomen ontoegankelijk te worden gemaakt voor vleermuizen. De dieren zullen daarop naar een andere verblijfplaats uitwijken. Nieuwe vestiging wordt hiermee ook uitgesloten. Kort na het vertrek van de vleermuizen kunnen de werkzaamheden starten. Afhankelijk van de aangetroffen soorten en aantallen kunnen mitigerende en/of compenserende maatregelen nodig zijn. Hierbij valt te denken aan: kandelaberen, bosbeheer richten op ontstaan van boomholten, boom verplaatsen, stam met holte verplaatsen en vleermuiskasten ophangen.
30
2. Vellen houtopstand met eekhoorn Bomen met nesten van eekhoorns worden bij voorkeur in het najaar geveld, dit is buiten de voortplantingsperiode (februari tot augustus) en de periode waarin nesten gemeenschappelijk worden gebruikt (lente en winter). Eekhoorns vertonen vluchtgedrag. Indien bewoonde nesten worden aangetroffen, dienen aanwezige eekhoorns de kans gegeven te worden om te vluchten, zodat ze zich elders in de omgeving opnieuw kunnen vestigen. 3. Vellen houtopstand met steenmarter Voordat bomen met holen geveld kunnen worden, moet duidelijk zijn of steenmarters de bomen als verblijfplaats gebruiken. Indien steenmarters met jongen in de te vellen bomen aanwezig zijn, zal gewacht moeten worden totdat ze vertrokken zijn. Door de bomen ontoegankelijk te maken voor steenmarters voor het voortplantingsseizoen kan voorkomen worden dat zij hier hun jongen werpen. Daarbij moet men er zeker van zijn dat er op dat moment geen steenmarters aanwezig zijn. Ditzelfde geldt voor vellingswerkzaamheden buiten het voortplantingsseizoen. 4. Vellen houtopstand met vliegend hert Dode bomen dienen zo veel mogelijk gehandhaafd te worden. De larven van het vliegend hert zijn jaarrond kwetsbaar. Een optimale periode voor werkzaamheden is dan ook niet te geven. De aanwezigheid van larven van het vliegend hert kan worden opgespoord via waarnemingen van uitvliegopeningen (dit zijn gangen die uit de grond komen in de onmiddellijke buurt van geschikt dood hout), maar verwarring met muizenholen is mogelijk (Thomaes & Vandekerkhove, 2004). Compensatie voor het vernietigen van broedplaatsen is moeilijk. Met de aanleg van kunstmatige broedplaatsen (half ingraven van eiken stamstukken en jaarlijks overdekken met een nieuwe laag verhakseld hout). zijn tot nog toe wisselende resultaten behaald. 5. Vellen en snoeien houtopstand / struweel met vogels Het verstoren van (broed)vogels en het vernietigen van hun verblijfplaatsen (nesten) en eieren dient voorkomen te worden. Het vellen van bomen (boomgaard, bos, openbaar groen, windsingel) en het verwijderen van struweel (heesters, struiken, hagen) waarin vogels broeden en de opgaande beplanting in een straal van ca. 20 m. daaromheen zal daarom buiten het broedseizoen plaats moeten vinden. Ook snoeiwerkzaamheden aan bomen waarin vogels broeden dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden. Het broedseizoen van vogels verschilt per soort maar globaal kan de periode van half februari tot half augustus worden aangehouden. Het verwijderen van struweel en het vellen van bomen kan afhankelijk van de aanwezige broedvogelsoorten later in het voorjaar of eerder in de zomer plaatsvinden. Onderzoek door een deskundige kan uitwijzen of broedvogels (nog) aanwezig zijn. Uilen (steenuil, bosuil) hebben in tegenstelling tot overige vogelsoorten jaarrond vaste verblijfplaatsen. Het vellen van de nestboom (en bomen in een straal van ca. 20 m. daaromheen) dient hoe dan ook buiten het broedseizoen, dus buiten de meest
31
kwetsbare periode van uilen, plaats te vinden. Het verlies aan broedgelegenheid kan worden gecompenseerd met speciaal voor de soort vervaardigde nestkasten. Hierbij is van belang dat deze nestgelegenheid beschikbaar is voordat de nestboom geveld wordt. Het vellen van de nestboom evenals het plaatsen van deze vervangende nestkasten dient te geschieden onder begeleiding van een ter zake deskundige. 6. Maaien Op plaatsen waar strikter beschermde soorten worden verwacht, zal de datum van de werkzaamheden moeten worden afgestemd op instandhouding van deze soorten. Afhankelijk van de aanwezige soorten kunnen maaiwerkzaamheden over het algemeen het beste worden uitgevoerd na september en voor maart. Strikter beschermde plantensoorten hebben dan de mogelijkheid om zaad te zetten. De periode valt buiten het broedseizoen. Bovendien zijn in deze periode amfibieën en reptielen in winterrust onder de grond, onder stenen of tussen houtwortels etc.. 7. Plaggen De directe gevolgen van plaggen voor aanwezige fauna zijn altijd negatief. Een optimale periode voor uitvoering is dan ook niet te geven (Stuijfzand et al., 2001). Over het algemeen lijkt de april de meest acceptabele maand om te plaggen. In deze maand kunnen reptielen voldoende opwarmen om te vluchten. Met namen in de periode mei tot en met september zijn vrouwtjes extra kwetsbaar voor verstoring. Ook zijn in deze periode de eitjes van de zandhagedis ingegraven. Plaggen dient niet te gebeuren in de winterperiode (september tot maart), omdat reptielen en amfibieën zich dan juist in of onder de af te plaggen bodemlaag bevinden en niet in staat zijn om te vluchten. In aanvulling op het uitvoeren van de werkzaamheden binnen bovengenoemde periode kunnen mitigerende en/of compenserende maatregelen nodig zijn. Hierbij valt te denken aan (o.a. Stuijfzand et al., 2001; Van Delft & Creemers, 2000): - De voor strikt beschermde soorten geschikte terreindelen (bijv. concentraties reptielen, ei-afzetplekken zandhagedis) opsporen, om deze zo gericht te kunnen sparen of juist aangrenzende delen als plaglocatie te selecteren. - Gefaseerd en kleinschalig plaggen. 4.4.3
Grondwerken Op plaatsen waar strikter beschermde soorten worden verwacht, wordt de datum van de werkzaamheden (frezen, spitten, egaliseren) en de methode afgestemd op de instandhouding van deze soorten. Over het algemeen geldt dat het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden ongeschikt gemaakt moet worden voor voorkomende soorten, zodat ze weg zullen trekken uit het gebied en dat het gebied ongeschikt blijft om (her)vestiging tegen te gaan. Dit kan onder andere door maaien en het verwijderen van struweel (zie paragraaf 4.4.2). Voor het vernietigen van groeiplaatsen van strikter beschermde plantensoorten kunnen mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. Hierbij valt te denken aan het overplanten en uitzaaien van planten.
32
4.5
Voorkomen beschermde natuurwaarden De natuurwaardenkaart (Koopman et al., 2005) geeft aan waar in Nijmegen beschermde natuurwaarden aanwezig zijn, of waar deze verwacht worden binnen het grondgebied van de gemeente Nijmegen. Bij ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en gebruik geldt het volgende: 1. Met name langs de stadsranden van Nijmegen rekening moeten worden gehouden met plaatselijk (zeer) hoge natuurwaarden: -
Bosrijke zuidoostelijke rand van Nijmegen (o.a. Hengstdal, Berg en dal, Heumensoord): planten zoogdieren (vleermuizen, eekhoorn, steenmarter, das) broedvogels reptielen (hazelworm, zandhagedis, gladde slang) amfibieën (alpenwatersalamander) ongewervelden (vliegend hert)
-
Zuidwestelijke rand van Nijmegen (o.a. Overasseltse en Hatertse vennen, Hatertse Broek en Staddijk): planten zoogdieren (vleermuizen, das). broedvogels reptielen (levendbarende hagedis) amfibieën (knoflookpad, rugstreeppad, poelkikker, alpenwatersalamander, kamsalamander) vissen (grote modderkruiper, bermpje, kleine modderkruiper)
-
Waaluiterwaarden en kribben (o.a. Ooijpolder): planten zoogdieren (waterspitsmuis, vleermuizen) broedvogels amfibieën (kamsalamander, poelkikker, rugstreeppad) vissen (rivierprik, bittervoorn, kleine modderkruiper, meerval, rivierdonderpad). ongewervelden (rivierrombout)
2 In het agrarisch gebied in de Waalsprong zal rekening moeten worden gehouden met relatief lage tot relatief hoge natuurwaarden: planten zoogdieren (vleermuizen, steenmarter) broedvogels amfibieën (kamsalamander) vissen (bittervoorn, kleine modderkruiper, bermpje)
33
3. In en langs groene gebieden binnen het stedelijke gebied (zoals park, houtwallen, bomenrijen, braakliggende terreinen, spoorbermen, tuinen, watergangen, vijvers) zal rekening gehouden moeten worden met vrij hoge tot gemiddelde natuurwaarden. planten zoogdieren (vleermuizen, steenmarter) broedvogels reptielen (zandhagedis) amfibieën (rugstreeppad) vissen (kleine modderkruiper).
4. Binnen de bebouwing van het stedelijke gebied hoeft slechts met een beperkt aantal soorten rekening te worden gehouden: zoogdieren (vleermuizen, steenmarter) broedvogels 5. Voor delen van Nijmegen geldt dat er weinig bekend is over het voorkomen van (strikt) beschermde soorten: o.a. de westelijke stadsranden ten zuiden van de Waal, delen van midden Nijmegen en delen van De Waalsprong ten oosten van de spoorlijn.
4.6
Natuurkalender In figuur 1 is de Natuurkalender weergegeven voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en bestendig beheer en onderhoud in Nijmegen. De kalender is gericht op strikter beschermde soorten (categorie 2- en 3-soorten).
34
BOUWWERKEN
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
slopen/renoveren/verbouwen planten vleermuizen steenmarter broedvogels
WATERLICHAMEN dempen/verbreden waterspitsmuis broedvogels amfibieën vissen baggeren/schonen broedvogels amfibieën vissen aanbrengen duikers, damwanden waterspitsmuis broedvogels amfibieën vissen waterlichamen ontdoen van vuil broedvogels onderhoud kribben vissen rivierrombout
VEGETATIE vellen/snoeien houtopstand vleermuizen eekhoorn steenmarter broedvogels vliegend hert verwijderen struweel broedvogels maaien oevervegetatie broedvogels amfibieën maaien grazige vegetatie incl. ruigte broedvogels reptielen amfibieën maaien heide broedvogels reptielen amfibieën plaggen heide broedvogels reptielen amfibieën maaien intensief gebruikte/beheerde terreinen onkruid wieden
GRONDWERKEN planten das broedvogels reptielen amfibieën planten
Geschikte periode : voor wat betreft werkzaamheden de minst kwetsbare periode voor soorten. De exacte periode is afhankelijk van de aanwezige soort(en). Werkzaamheden vinden bij voorkeur plaats in deze periode. Minder geschikte periode : voor wat betreft werkzaamheden een suboptimale periode voor soorten. Sommige soorten zijn jaarrond kwetsbaar waardoor er geen optimale periode te geven is. In deze periode zijn werkzaamheden mogelijk onder bepaalde voorwaarden. Ongeschikte periode: in deze periode zijn strikter beschermde soorten over het algemeen het meest kwetsbaar. De exacte periode is afhankelijk van de aanwezige soort(en). In deze periode vinden bij voorkeur geen werkzaamheden plaats.
Figuur 1. Natuurkalender voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en bestendig beheer en onderhoud in Nijmegen gericht op strikter beschermde soorten.
35
36
5 Literatuur Anonymus, 1987. Baggeren voor de toekomst. Adviezen voor natuur- en milieuvriendelijk baggeren. Rapport nr. 87.03. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Anonymus, 2005. Gedragscode zorgvuldig bosbeheer. Vogelbescherming & Het Bosschap. Crombaghs, B.H.M.J., R.W. Akkermans, R.E.M.B. Gubbels & G. Hoogerwerf, 2000. Vissen in Limburgse beken. De verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Natuurhistorisch Genootschap Limburg. Stichting RAVON. Drukkerij Rosbeek bv, Nuth. De Nie, H.W., 1996. Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing – III, Doetichem. Delft, J. van & R. Creemers, 2000. Zandhagedissen in de provincie Utrecht. Inrichting en beheer. Provincie Utrecht i.s.m. Stichting RAVON. Tamminga Siegers, Nijmegen. Frigge, P.A.J. & C.M. van Kessel, 1988. Adder en zandhagedis op de Hoge Veluwe: biotopen en beheer. RIN-rapport 88/56. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Arnhem. Jong, Th. H. de, 2002. Amfibieën, vissen en baggeren: richtlijnen voor het baggeren van wateren met betrekking tot het voorkomen van kwetsbare en bedreigde amfibieën en vissen. Bureau Viridis, Culemborg. Kapteyn, K., 1995. Vleermuizen in het landschap. Over hun ecologie, gedrag en verspreiding. Uitgave in samenwerking met Provincie Noord-Holland, Noordhollandse Zoogdierstudiegroep en Het Noord-Hollands Landschap. Schuyt & Co Uitgevers en Importeurs bv, Haarlem / Provincie Noord-Holland, Haarlem. Koopman, A.D.G., J.M. Reitsma & L.S.A. Anema, 2005. Natuurwaardenkaart Nijmegen. Toelichting. Rapportnr. 05-065. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Lange, R., P. Twisk, A. Van Winden & A. Van Diepenbeek, 1994. Zoogdieren van WestEuropa. Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming, Utrecht. Lenders, H.J.R., C.C.H. Marijnissen & R.P.W.H. Felix, 1993. Waarnemen en herkennen. van amfibieën en reptielen in het veld. Stichting RAVON, Nijmegen. Limpens, H., 2005. Vleermuizen en planologie. Eco consult & projectmanagement. VZZ, Arnhem. Limpens, J.G.A., H. K. Mostert & W, Bongers (eds.), 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV Uitgeverij Utrecht. Logemann, D. & R. Kleijberg, 2005. Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen; werkdocument. Rapportnummer 2005-W01. STOWA, Utrecht. Meijden, R. van der, 1990. Heukels’ Flora van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002. Nederlandse Fauna 4. De Nederlandse Libellen (Odonata). NNM Naturalis, KNNV uitgeverij, EIS Nederland. Nöllert A. & Ch. Nöllert, 1992. Amfibieëngids van Europa. Tirion, Baarn.
37
Patberg, W., J.J. de Leeuw & H.V. Visser, 2005. Verspreiding van rivierprik, zeeprik, fint en elft in Nederland na 1970. Rapport nr. C004/05. Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek, IJmuiden. Stuijfzand S., C. van Turnhout & H. Esselink, 2001. Gevolgen van verzuring, vermesting en verdroging en invloed van herstelbeheer op heidefauna. Basisdocument. Stichting Bargerveen. Stumpel, A.H.P., 1985. Het beheer van reptielbiotopen. De Levende Natuur 6: 212-218. Stumpel, A.H.P., 2004. Reptiles and amphibians as targets for nature management. Proefschrift. Alterra Scientific Contribution 13. Alterra, Wageningen. Tax, M.H., 1989. Atlas van de Nederlandse dagvlinders. Vlinderstichting, Wageningen. Thomaes, A. & K. Vandekerkhove, 2004. Ecologie en verspreiding van vliegend hert in Vlaanderen. Rapport IBW Bb R 2004.015. Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, Geraardsbergen.
38
Bijlagen
39
40
Bijlage 1. Begrippenlijst Baggeren
Het verwijderen van slib van de waterbodem
Boom
Een houtachtig, opgaand gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter hoogte boven maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.
Haag
E e n éénrijige beplantingen van dicht bij elkaar staande struiken. Hagen kunnen uit allerlei houtsoorten bestaan, als meidoorn, sleedoorn, hondsroos, haagbeuk, vlier, kornoelje, hazelaar en kardinaalsmuts. Vaak bestaat een haag uit struiken van slechts één soort, maar combinaties komen ook voor.
Houtopstand
Eén of meer bomen, boomvormers, een beplanting van bosplantsoen, een beplanting van hakhout of een houtwal.
Kandelaberen
een snoeitechniek, waarbij de takken van een boom afgezaagd worden en daardoor het uiterlijk van een kandelaar krijgen.
Maaien
Het afzetten, verwijderen en afvoeren van het bovengrondse deel van de vegetatie.
Plaggen
Het verwijderen van de vegetatie en de humeuze toplaag van de bodem.
Rooien
Het verwijderen van een boom, inclusief wortels, stam en kroon (dit geldt ook voor verplanten)
Schonen
Het maaien en verwijderen van watervegetatie
Snoeien
Het op een deskundige manier verwijderen van takken c.a. met als doel de vorm en dus de kwaliteit van de boom te verbeteren
Strikter beschermde Soorten die zijn opgenomen in tabel 2 (overige soorten) en tabel 3 (soorten bijlage IV HR/bijlage 1 AMvB) behorende bij de Algemene soorten Maatregel van Bestuur artikel 75. Vellen
Het boven de grond afzagen van bomen met als doel het niet meer uit laten lopen van de houtopstand, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben.
41
42
Bijlage 2. Stappenschema art.75 Flora- en faunawet
Bron: Ministerie van LNV
43
Het aanvragen van een ontheffing Bron: Ministerie van LNV Indien werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling of werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud zullen leiden tot het overtreden van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet, zal, indien geen vrijstelling van deze verbodsbepalingen geldt, ontheffing moeten worden aangevraagd. Afhankelijk van de soorten die op de planlocatie voorkomen, zal de ontheffingsaanvraag worden onderworpen aan een lichte toets of een uitgebreide toets. Lichte toets Voor soorten uit categorie 1 en 2 (zie paragraaf 2.3) is de lichte toets van toepassing: de voorgenomen ingreep mag het voortbestaan van de soort niet in gevaar brengen. Uitgebreide toets Voor soorten uit categorie 3 (zie paragraaf 2.3) en vogelsoorten is de uitgebreide toets van toepassing: 1) de voorgenomen ingreep mag geen afbreuk doen aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, 2) er is geen andere bevredigende oplossing voorhanden, en 3) er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang. De drie criteria staan naast elkaar en niet na elkaar (aan alle drie moet voldaan zijn). Bij de aanvraag moet in een project- en compensatieplan worden aangegeven hoe schade wordt voorkomen, beperkt en/of gecompenseerd (mitigerende en compenserende maatregelen). In sommige gevallen gelden bovendien aanvullende toetsingscriteria. Als het gaat om een ontheffingaanvraag in het kader van bestendig gebruik, bestendig beheer en onderhoud in landbouw of bosbouw, of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling, én het gaat om soorten uit categorie 3 en/of vogelsoorten, dan wordt extra getoetst op het volgende criterium: de werkzaamheden moeten zodanig uitgevoerd worden dat er sprake is van ‘zorgvuldig handelen’.
44