Aanpassing of Verzet?
Een vergelijkend onderzoek naar het militaire verzet onder beroepsofficieren van de Koninklijke Landmacht en het Koninklijke Nederlands Indisch Leger in de Tweede Wereldoorlog
E.A.H. Stolk
Aanpassing of Verzet? Een vergelijkend onderzoek naar het militaire verzet onder beroepsofficieren van de Koninklijke Landmacht en het Koninklijke Nederlands Indisch Leger in de Tweede Wereldoorlog
Masterscriptie van E.A.H. Stolk Studentnummer 5833396 Biltstraat 99 3572 AL Utrecht Onderdeel van de Master Militaire Geschiedenis van de Faculteit der Geesteswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam 3 november 2009 Eerste begeleider: Prof. dr. W. Klinkert Tweede begeleider Prof. dr. P.M.H. Groen Tweede begeleider Prof. dr. H. Amersfoort
3
Inhoudsopgave Voorwoord
4
Inleiding
5
1. Terminologie
8 8 10 12 15
1.1 Militaire cultuur 1.2 Officierseed 1.3 Erewoordverklaring 1.4 Militair verzet en guerrilla
2. Militair verzet KL en KNIL 2.1 Militair verzet in de KL 2.1.1 Afwikkeling capitulatie Nederland 2.1.2 In verzet of niet? 2.1.3 Verzet en verzetsgroepen 2.2 Militair verzet in het KNIL 2.2.1 Afwikkeling capitulatie Nederlands-Indië 2.2.2 In verzet of niet? 2.2.3 Verzet en verzetsgroepen 2.3 Nabeschouwing
3. Opleiding en mentaliteit officierskorps 3.1 Officierskorps Koninklijke Landmacht 3.2 Officierskorps Koninklijk Nederlands-Indisch Leger 3.3 Nabeschouwing
4. Militair verzet in de opvatting van de politieke leiding 4.1 Politieke houding in Nederland 4.2 Politieke houding in Nederlands-Indië 4.3 Nabeschouwing
5. Militair verzet in de opvatting van de legerleiding 5.1 De leiding van de KL 5.2 De leiding van het KNIL 5.3 Nabeschouwing
18 18 20 23 24 28 32 33 35 40 42 42 46 51 54 54 57 61 63 63 66 69
6. Samenvatting
72
7. Bronvermelding
75
4
Voorwoord Toen ik in het laatste jaar van de middelbare school het advies kreeg geschiedenis te studeren, wuifde ik dit voorstel snel weg. Geschiedenis is toch geen studie, was mijn gedachte. Toch zette ik uiteindelijk, na een lange omweg, twee jaar later de eerste stappen op de Faculteit Geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht. In eerste instantie wist ik nog niet welke periode of onderwerpen mij aanspraken. Na de afronding van het vak ‘Oorlog en Maatschappij’ van Professor Duindam werd ik gelijk gegrepen door deze studie. Ik wist het toen zeker; militaire geschiedenis moest en zou mijn specialisatie worden. Ik ben blij dat ik uiteindelijk mijn hart heb gevolgd en voor deze unieke studierichting heb gekozen. Ik kijk met veel plezier terug op de studie en ik hoop met dit onderzoek deze tijd goed af te sluiten. Graag wil ik allereerst Professor Herman Amersfoort en Professor Wim Klinkert bedanken voor de interessante en leuke lessen gedurende mijn Master, de begeleiding van mijn scriptie en de hulp die ze mij hebben geboden. Daarnaast ben ik ze allebei erg dankbaar voor de stage die zij mij vorig jaar hebben geboden. Ik wil professor Petra Groen bedanken voor haar rol als tweede begeleider. Haar opbouwende kritiek en aanwijzingen waren essentieel voor deze scriptie. Ik wil mijn ouders en mijn partner Drs. Quen van Meer bedanken voor de steun die zij mij hebben geboden en Jan Schulten voor zijn visie op het vooroorlogse Nederlandse officierskorps. Drs. Aad van Meer mag in het dankwoord niet in ontbreken voor de moeite die hij heeft genomen om de tekst met mij door te nemen. Tot slot wil alle mensen bedanken die direct of indirect mijn enthousiasme voor het vakgebied hebben aangewakkerd.
Inleiding
Inleiding In de Tweede Wereldoorlog was het Koninkrijk der Nederlanden actief op twee fronten. In Nederland leverde de Koninklijke Landmacht (KL) strijd tegen het Duitse Rijk en in Nederlands-Indië vocht het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) tegen het Japanse Keizerrijk. In beide gebieden hebben de legers zich moeten overgeven. De nasleep van de twee capitulaties verliep echter verschillend. Op 15 mei 1940 tekende opperbevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten generaal Henri Winkelman de capitulatie van Nederland. De snelle en overrompelende overwinning van de vijand toonde aan dat de Nederlandse krijgsmacht niet was opgewassen tegen het Duitse leger. De overgang van strijd naar bezetting verliep in Nederland relatief rustig en geordend. Voor het personeel van de Nederlandse krijgsmacht was de capitulatie een ongewone gebeurtenis. Meer dan honderd jaar was ons leger in Europa niet meer in een oorlog verwikkeld geraakt. De laatste, door een Nederlandse generaal getekende capitulatie, vond in 1832 plaats bij de citadel van Antwerpen. Het is dus begrijpelijk dat in eerste instantie binnen de Nederlandse krijgsmacht veel onzekerheid bestond over de omgang met en gevolgen van deze capitulatie. Deze onduidelijke omstandigheden werden voor alle Nederlandse beroepsofficieren nog eens verergerd toen de Duitse legerleiding van het beroepspersoneel eiste dat het een erewoordverklaring tekende. De ondertekenaar hiervan zou beloven: Ik zal geen handeling begaan of verzuim plegen, waardoor het Duitsche Rijk, schade van welken aard ook zou kunnen lijden 1 Meer dan 99 procent van het beroepspersoneel tekende deze verklaring en werd daardoor uit krijgsgevangenschap vrijgelaten. De nietondertekenaars bestonden voornamelijk uit KNIL-officieren en -cadetten. Een aantal beroepsofficieren negeerde de erewoordverklaring die zij hadden getekend en werden actief in illegale organisaties zoals de Ordedienst. De capitulatie van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger liet nog twee jaar op zich wachten. Op 8 maart 1942 aanvaardde de commandant van het KNIL, luitenant-generaal Hein ter Poorten, de capitulatie voor de troepen in Nederlands-Indië. Evenals in mei 1940 bleek de vijand te sterk te zijn en weinig moeite te hebben met de verovering van het koloniale grondgebied. De periode na de capitulatie verliep in de kolonie anders dan in Nederland. Ten eerste werd het KNIL-officierskorps direct geïnterneerd en pas weer vrijgelaten in 1945. Hierdoor bestond er voor hen geen keuze een eventuele verzetshouding tegen de vijand aan te nemen en hier naar te handelen. Ten tweede waren er KNIL-officieren die geen gehoor gaven 1
J.W.M. Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, (Den Haag, 1998), 63.
5
Inleiding
aan de capitulatieberichten en toch wilden doorvechten. De grootste groep stond onder leiding van generaal-majoor R.T. Overakker. Hij trachtte op Midden-Sumatra een guerrilla te voeren tegen de Japanners maar moest zich drie weken later toch overgeven. Naast Overakker waren er ook nog andere KNIL-officieren actief op Borneo, Midden-Celebes, Timor en NieuwGuinea. Deze kleine groepjes militairen konden slechts gering militair verzet bieden tegen de Japanners. De vijand was te sterk en de omstandigheden waren vrijwel onmogelijk. Wanneer de reactie op de capitulatie van de beroepsofficieren van de Koninklijke Landmacht vergeleken wordt met die van het KNIL dan valt er een aantal verschillen op. Bij het KNIL vocht er nog een honderdtal officieren door nadat de capitulatievoorwaarden waren getekend. Dit staat in schril contrast met de Nederlandse situatie waarin vrijwel alle officieren na de capitulatie geen verzet meer boden en door het tekenen van een erewoordverklaring dit voor de toekomst zelfs zo veel mogelijk uitsloten. In deze studie worden de verschillen tussen de twee officierskorpsen nader bestudeerd. Hierbij wordt gekeken naar de reactie van de beroepsofficieren. Waarom juist deze groep? Zij belichamen de leiding, de professionaliteit, militaire geest en ethiek van de krijgsmacht. 2 Het korps heeft niet alleen een leidinggevende, maar ook een maatschappelijke rol om de regering en de bevolking dienen. Door de voorbeeldfunctie van de officier zijn de beslissingen die hij maakt des te belangrijker, niet alleen voor de krijgsmacht, maar ook voor de maatschappij in het algemeen. Dit aspect wordt later in hoofdstuk drie verder uitgediept. De officier stond met zijn rol in contrast met de dienstplichtigen die deze verantwoordelijkheid niet hoefden te dragen. De beroepsofficieren dienen daarom als spil in dit onderzoek. Het militaire verzet van de KL en het KNIL had een verschillend karakter. Mijn onderzoeksvraag luidt dan ook: Welke factoren zijn van invloed geweest op het verschil in aard en omvang van het militaire verzet onder beroepsofficieren na de capitulatie op 15 mei 1940 van de Koninklijke Landmacht en na de capitulatie op 8 maart 1942 van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger? Om een antwoord te vinden op deze vraag wordt allereerst in hoofdstuk 1 een aantal relevante begrippen toegelicht. In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de aard en omvang van het militaire verzet binnen de twee legers. In dit onderzoek wordt er van uitgegaan dat de in de onderzoeksvraag genoemde factoren voortkomen uit drie verschillende kaders. In de hoofdstukken 3, 4 en 5 worden deze kaders besproken. In hoofdstuk 3 wordt het kader gevormd door de opleiding en de daarmee gepaarde mentaliteit en militaire cultuur van de twee verschillende korpsen. In hoofdstuk 4 wordt de houding van
2
G. Caforio, Social sciences and the military : an interdisciplinary overview, (Londen, 2006), 255.
6
Inleiding
de politieke leiding ten aanzien van militair verzet onder beroepsofficieren besproken. Ditzelfde wordt in hoofdstuk 5 ook gedaan met de legerleiding. Tot slot volgt in hoofdstuk 6 de conclusie van dit onderzoek. In deze scriptie komen niet de wapenfeiten aan de orde, maar wordt ingegaan op het verschil in militair verzet onder beroepsofficieren van de KL en het KNIL. Er is in het verleden veel literatuur verschenen over de organisatie en de acties onder militairen die verzet hebben gepleegd. Enkele schrijvers die dit onderwerp behandelen zijn bijvoorbeeld: M. Hegener, Guerrilla in Mori (Amsterdam 1990), waarin het verzet tegen de Japanners op Midden-Celebes wordt behandeld; J.W.M. Schulten, De Geschiedenis van de Ordedienst (Den Haag 1998), die ingaat op de geschiedenis, functies en acties van deze verzetsbeweging en B.R. Immerzeel, Verzet in Nederlands-Indië tegen de Japanse Bezetting (Den Haag 1993), die de militaire en burgerlijke verzetsbewegingen in Nederlands-Indië bespreekt. Tot slot kan opgemerkt worden dat er binnen dit onderwerp nooit een vergelijking tussen het KNIL en de KL gemaakt is. Dit onderzoek kan hierdoor mogelijk een waardevolle bijdrage leveren aan de bestaande literatuur.
7
Terminologie
1. Terminologie Voordat de hoofdvraag beantwoord kan worden is het belangrijk enkele termen te verduidelijken die voor dit onderzoek van belang zijn.
§1.1 Militaire cultuur Om het verschil tussen het militaire verzet onder KL- en KNIL-officieren te kunnen analyseren is het belangrijk deze te toetsen aan de hand van het concept militaire cultuur, dat soms ook wel ‘de militaire geest’ wordt genoemd. Militaire culturen bepalen voor een deel de verschillende handeling- en denkwijzen binnen legers. De diverse militaire culturen hebben gedeeltelijk bijgedragen aan het verschil tussen het militaire verzet van KL- en KNILberoepsofficieren. Deze verschillen zullen later worden behandeld in het hoofdstuk over de opleiding en de mentaliteit van beide officierskorpsen. In deze paragraaf zal eerst een beschouwing worden gegeven van het begrip militaire cultuur. Allereerst wordt de term cultuur gevormd door de gezamenlijke visie van mensen op de omgeving, normen en waarden, ideeën, interpretaties en onderbewuste overtuigingen. 3 Verschil in cultuur onderscheidt de ene groep van de ander. Vooral in een gesloten organisatie zoals de krijgsmacht worden deze uniforme elementen extra benadrukt om de cohesie te bewaren en zich te onderscheiden van anderen. Binnen de krijgsmacht zijn in de land-, zee- en luchtmacht verschillende subculturen te ontdekken. 4 Deze subculturen zijn vergelijkbaar met het verschil tussen de KL en het KNIL. De militaire cultuur onderscheidt zich van andere culturen door een aantal elementen. Allereerst wordt het soldatenleven beschouwd als een way of life, in tegenstelling tot bijvoorbeeld culturen binnen bedrijfsorganisaties. Militaire culturen worden gekenmerkt door een leven in dienst van de militaire institutie, de staat, of het staatshoofd. De relatie tussen staatshoofd en krijgsmacht kan een unieke persoonlijke band zijn. Dit is vooral voor het beroepspersoneel van kracht. Voor dienstplichtigen is de diensttijd vaak noodzaak en een pauze in hun verdere carrière. Ten tweede is er in de militaire cultuur een duidelijke hiërarchie aanwezig.5 Structuur en regels vormen een belangrijk aspect. Tot slot is de nadruk op discipline het laatste kenmerkende onderdeel van deze cultuur. De acceptatie van orders en autoriteit vormen een wezenlijk onderdeel in de militaire cultuur. 6
3
Caforio, Social sciences, 238. Ibidem, 239. 5 Ibidem, 242. 6 Ibidem, 243. 4
8
Terminologie
Zonder opvolging van orders valt de structuur en de organisatie van de krijgsmacht uit elkaar, met grote gevolgen van dien. Deze drie elementen zijn niet overal gelijk en kunnen verschillen per land of zelfs per legeronderdeel. Een leger in vredestijd handelt anders dan in een oorlog. Een goed voorbeeld is de Nederlandse krijgsmacht van voor de Tweede Wereldoorlog. Deze was voornamelijk gericht op het handhaven van de neutraliteit. 7 Het KNIL had meer een politietaak die gericht was op een interne vijand. Beide legers hadden een andere taak en hierdoor een andere manier van optreden. De KL en het KNIL hadden hierdoor een eigen specifieke militaire cultuur. Interne en externe omstandigheden beïnvloeden deze militaire culturen en zijn constant onderhevig aan veranderingen. Een ander voorbeeld van verschil in militaire culturen was op te merken bij de gevechtshandelingen tussen Japanse en Amerikaanse troepen. Amerikaanse militairen legden meer de nadruk op vechten en overleven, desnoods door overgave. Japanse soldaten richtten hun aandacht op glorieuze zelfopoffering en daarmee de weigering van overgave. 8 De opleiding vormt de basis, behoud en versteviging van de militaire cultuur. Tijdens de officiersopleiding wordt er naast het onderwijs ook aandacht besteed aan militaire normen en waarden en het karakter van de organisatie. Deze dienen voor het personeel als richtlijnen over hoe zij moeten handelen en denken binnen hun organisatie. Om een analyse te maken van de militaire cultuur binnen de KL en het KNIL dient ook de opleiding besproken te worden en dan in het bijzonder die van de officieren. De opleiding zorgt ervoor dat de officieren de militaire waarden meekrijgen die voor de desbetreffende krijgsmacht belangrijk zijn. De officierseed dient in principe als sluitstuk van de opleiding. De eed bezegelt de plaats van de officier binnen de militaire organisatie en daarmee de desbetreffende militaire cultuur. In onderstaande paragraaf zal het belang van dit onderdeel verder uiteengezet worden. Naast de opleiding, wordt de militaire cultuur eveneens sterk beïnvloed door persoonlijke ervaringen. De kennismaking met werkelijke oorlogssituaties bepaalt de visie van de militairen op hun leefwereld en hoe zij zich gedragen. 9 De huidige krijgsmacht doet andere ervaringen op dan tijdens de Koude Oorlog en handelt dus anders. De ervaringen die een militair, eenheid of leger in het werkveld hebben opgedaan drukken een grote stempel op de eigen militaire cultuur. De ervaringen van het KNIL en de KL zijn bepalend geweest voor 7
J. Hoffenaar, ‘De Nederlandse krijgsmacht in historisch perspectief’, Krijgsmacht: Studies over de organisatie en het optreden, (Alphen a/d Rijn, 2004), 33. 8 J.A. Lynn, Battle: A history of combat and culture, (Boulder, 2003), 279. 9 C.W. Vroom en J. Soeters, ‘De Militaire geest: Over spanningen en ontwikkelingen in de organisatiecultuur van de krijgsmacht, Krijgsmacht: Studies over de organisatie en het optreden, (Alphen a/d Rijn, 2004), 557558.
9
Terminologie
de handelingen en denkwijzen van beide legers. Het KNIL was gedurende zijn bestaan bijna onafgebroken in oorlog met inheemse volkeren. De KL echter bevond zich in de 19e eeuw en begin 20ste eeuw, met uitzondering van de slag bij Waterloo en de Belgische Opstand, voornamelijk in vredestoestand. Deze ervaringen hebben ongetwijfeld de KL en het KNIL beïnvloed in hun manier van denken. Tot slot vormt het vijandbeeld ook een onderdeel van de militaire cultuur. De opleiding, maatschappelijke achtergrond, ervaringen en denkwijzen bepalen het vijandbeeld van een militair. Volgens de militaire cultuur van Japan werd neergekeken op de ‘laffe’ Europeanen en hun manier van oorlogvoeren. Voor Japan was de oorlog in de Pacific een heilige oorlog die alle Europese elementen uit de Aziatische gemeenschap moest uitroeien. Dit had ingrijpende gevolgen voor de wijze waarop de Japanners tegen de vijand aankeken en vooral hoe zij hun krijgsgevangenen behandelden. Het vijandbeeld is in zekere mate bepalend voor de wijze van oorlogvoeren en de omgang met de conventies van oorlog. Een vergelijkbare situatie is de oorlog in Europa. Duitse soldaten keken erg neer op de Russische vijand terwijl de Nederlandse soldaat als gelijkwaardiger werd beschouwd. Nederlandse officieren werden door de Duitsers beter behandeld dan de Russische.
§1.2 De Officierseed ‘Ik zweer trouw aan de Koning(in), gehoorzaamheid aan de wetten en onderwerping aan de krijgstucht. Zo waarlijk helpe mij God almachtig.’ De beëdigde officier wordt met bovenstaande eed gewezen op zijn nieuw verworven verplichtingen ten aanzien van het vorstenhuis. Deze eed bevestigde, vooral in de 19e eeuw, de band tussen het koningshuis en het officierskorps. Sinds de grondwetsherziening van 1848 verschoven deze verplichtingen naar de constitutionele koning en dus de regering. 10 Na 1848 werd de eed dan ook meer een onderdeel van de bureaucratie. Het defensiebeleid werd vanaf dat moment bepaald door het kabinet en niet door de regerende vorst. Het afleggen van de eed vormde het sluitstuk van de opleiding die de officier had genoten. Toch voelden vele beroepsofficieren in de Tweede Wereldoorlog nog steeds een speciale en persoonlijke band met de vorstin die vergelijkbaar is met die van voor 1848. Gedurende de Tweede Wereldoorlog bleken de officieren de eed, in plaats van met het kabinet, dan ook veel meer te associëren met de persoon van de Koningin en het vaderland. Hierbij moet opgemerkt worden dat Koningin Wilhelmina veel interesse voor het leger toonde. Zij wekte hierdoor veel
10
J.W.M. Schulten, De Nederlandse officier en zijn geschiedenis, (Amsterdam, 2002), 72.
10
Terminologie
sympathie onder het officierskorps. Tegenwoordig is de band tussen de officier en het koningshuis meer gebaseerd op een formele traditie. Aan het breken van deze eed waren geen strafrechtelijke
sancties
verbonden. 11
Juridisch
gezien kan verbreking van de belofte, mits deze niet onder de strafwet valt, niet tot vervolging leiden. De militair in kwestie kan wel ontslagen worden wegens onvoldoende
plichtsbesef,
wangedrag
of
ongeschiktheid voor de dienst. 12 Deze regeling geldt alleen
ook
voor
niet-beëdigde
soldaten.
De
onduidelijkheid over de invulling van de officierseed kwam naar voren gedurende de Duitse bezetting. Toen vond onder beroepsofficieren de discussie plaats of de erewoordverklaring niet in strijd was met de officierseed. Wettelijk gezien was het toegestaan, maar de officierseed vormde voor velen een groot obstakel om de erewoordverklaring te tekenen.
1. Officier Wielrijders legt eed af.
Volgens een minderheid gaf Koningin Wilhelmina zich niet over aan de vijand en haar officieren behoorden dus te volgen. 13 Dit erewoord zou volgens tegenstanders een verbreking van de eigen officiersnormen zijn en daarmee een schending zijn van de trouw aan de koningin en het vaderland. Het belang van de eed kan dus niet onderschat worden. De eed is meer dan een ongeschreven regel en vormde dus een niet onbelangrijk onderdeel van het officiersschap. Luitenant-generaal M.R.H. Calmeyer (1895-1990) vertolkte het idee dat de eedsaflegging van de officier, drager van de zwaardmacht van de staat, niet voor niets met de grootst mogelijke plechtigheid omringd werd. Volgens hem vormde deze eed de grondslag voor elke officier.14 De grote verantwoordelijkheid van de officier tegenover de gemeenschap zorgt voor de grote waarde van de officierseed. Met de officierseed wordt dus ook onlosmakelijk de officierseer bedoeld. 15 Vooral in de vooroorlogse klassenmaatschappij werd belang gehecht aan de
11
Schulten, De Nederlandse officier, 72. J.A. van Reijn, ‘De militaire eed of belofte “recht” of krom?’ in: Kernvraag Vol. (1991), nr. 97, (Den Haag, 1991), 29. 13 H. Ch. G. Baron van Lawick, Een brandend vraagstuk voor onze weermacht, (Den Haag, 1945), 11. 14 A. Nierop, ‘De officierseed, reflexies van een predikant’ in: Kernvraagbundel 2, (Haarlem, 1971), 111. 15 Schulten, De Nederlandse officier, 79. 12
11
Terminologie
normen en waarden van de officier en de voorbeeldfunctie die hij, zowel binnen het leger als in de maatschappij, vervulde De betekenis en inhoud van de officierseed heeft ook na de Tweede Wereldoorlog heel wat discussie opgeleverd. Sommige schrijvers zoals luitenant-kolonel J.A. van Reijn vatten deze in de jaren negentig op als een inhoudsloze bijdrage tussen de verhouding van staat en militair.
De
officierseed
gaf
volgens
Van
Reijn
dezelfde
waarden
als
‘eigen
verantwoordelijkheid’ en ‘het recht’ die universeel en individueel zijn voor iedere soldaat. Een officierseed zou dus overbodig zijn. 16 Een interessante toevoeging is de mening van J.P.A. Mekkes, filosoof en voormalig docent aan de Hogere Krijgsschool. Hij was van mening dat de officier zich in de meest fundamentele sleutelpositie van de staat bevindt en waar de eed een wezenlijk onderdeel van is. 17 Mekkes vermeldt hierover: Achter deze eed kan de officier zich scharen zodra, ‘Het uur der beslissing nadert en er niemand meer is.’ 18 Uit bovenstaande informatie blijkt dat de waarde en inhoud van de officierseed persoonlijk ingevuld kan worden. Opvallend is dat het officierskorps tot aan de Tweede Wereldoorlog weinig belangstelling toonde voor de problematiek van de officierseed. 19 Mogelijke reden hiervoor kan zijn dat het meer dan een eeuw geleden was dat de officierseed op de proef werd gesteld.
§1.3 Erewoordverklaring Tweemaal gedurende de bezetting kwam de erewoordverklaring ter sprake. De eerste werd vlak na de capitulatie op 14 juli 1940 opgesteld. Het merendeel van het beroepspersoneel tekende deze verklaring waardoor zij waren gevrijwaard van krijgsgevangenschap. Uiteindelijk werden op 15 mei 1942 toch alle beroepsofficieren in krijgsgevangenschap afgevoerd. Vanuit de Duitse top bestond er ten onrechte het vermoeden dat een aanzienlijk deel van het Nederlandse officierskorps zich bezighield met verzetspraktijken. Aangezien de eerste erewoordverklaring hierdoor kwam te vervallen, moest een tweede erewoordverklaring getekend worden om zich nogmaals van het krijgsgevangenschap te onttrekken. 20
16
J.A. van Reijn, ‘De militaire eed of belofte; “recht” of krom?’ in:Kernvraag Vol. (1991), nr. 97, (Den Haag, 1991), 34-46. 17 J.P.A. Mekkes, De officierseed, (Den Haag, 1957), 7. 18 Mekkes, De officierseed, 9. 19 Ibidem, 73. 20 J.W.M. Schulten, ‘Het erewoord, officieren in verwarring’ in: Parade, Vol. (1980) nr. 3, (Breda, 1980), 3-4.
12
Terminologie
De erewoordverklaring die door de Duitse legerleiding werd opgesteld was geen nieuw concept. In het Landoorlogreglement van 1907 wordt dit concept al vermeld. Meerdere artikelen waren hier aan gewijd en staan hieronder vermeld. (Artikel 10, Den Haag, 18 oktober, 1907) De krijgsgevangenen kunnen op hun eerewoord worden in vrijheid gesteld, indien de wetten van hun land hun zulks veroorloven, en, in zoodanig geval, zijn zij gehouden onder verband van hunne persoonlijke eer, met de meeste nauwgezetheid, zoo tegenover hunne eigen Regeering, als tegenover de regeering, die hen heeft gevangen genomen, de verplichtingen te vervullen. Die zij op zich mochten hebben genomen. Hunne eigen Regeering is alsdan gehouden van hen geenerlei dienst te vorderen of aan te nemen, strijdig met het gegeven woord
(Artikel 10, Den Haag, 18 oktober, 1907) Een krijgsgevangene kan niet gedwongen worden zijne vrijheid op eerewoord aan te nemen, evenzoo is de vijandelijke Regeering niet verplicht het verzoek in te willigen van den gevangene, die zijn invrijheidsstelling op eerewoord verlangt
(Artikel 12, Den Haag, 18 oktober, 1907) Ieder krijgsgevangene, op eerewoord in vrijheid gesteld, die weder wordt gevat, terwijl hij de wapens draagt tegen de Regeering, jegens welke hij zich op zijne eer verbonden had, of tegen haar bondgenooten, verliest het recht op de behandeling als krijgsgevangene en kan rechterlijk vervolgd worden.
Nederland had dit verdrag getekend en opgenomen in het eigen militaire rechtssysteem. Volgens artikel 93 van het Nederlandse Wetboek van Militaire Strafrecht was de soldaat gebonden aan deze regeling. Mocht hij ervoor kiezen deze te verbreken dan had dit consequenties. Hierin stond vermeld: De militair, die opzettelijk een met den vijand als zoodanig gesloten overeenkomst wederrechterlijk schaadt, wordt gestraft met den dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. 21
21
Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 64.
13
Terminologie
De regelgeving over de erewoordverklaring was al ingebed in het Nederlandse rechtssysteem voordat de Duitsers deze toepasten op onze krijgsmacht. De uitwerking hiervan zou echter anders verlopen dan de inhoud van artikel 93 suggereerde. Na de oorlog werd door het Ministerie van Defensie de Commissie Verantwoording Krijgsgevangen Officieren ingesteld. Deze commissie moest een oordeel vellen over de rechtmatigheid van de beroepsofficieren die de erewoordverklaring hadden getekend en daarna toch in verzet waren gegaan. Het andere dilemma was dat het gros van het officierskorps had getekend, maar de vraag was of deze mensen wel goed hadden gehandeld. Onder leiding van voormalig commandant Veldleger, luitenant-generaal J.J.G. baron van Voorst tot Voorst, werd getracht een zuivering van het naoorlogse officierskorps te bewerkstelligen. Een van de toetsingscriteria die deze commissie hanteerde, was de houding van de beroepsofficieren ten aanzien van de erewoordverklaring. Officieren die deze erewoordverklaring hadden gebroken door in het verzet te gaan of naar Engeland uit te wijken dienden ontslagen te worden omdat zij hun officierseer hadden geschonden. 22 De voormalige gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie (KMA) en lid van de zuiveringscommissie, generaal-majoor H. Ch.G. baron van Lawick, schreef in zijn brochure ‘Een brandend eerevraagstuk voor onze weermacht’ een negatief advies voor degenen die na het tekenen van de erewoordverklaring toch in het verzet waren gegaan. Volgens hem hadden zij onzedelijk gehandeld en hadden zij zich laten leiden door hun driften, wat een officier niet behoorde te doen. Aan officieren werd een groter eergevoel toegeschreven dan aan soldaten en zij hadden hun officierseed beter moeten waarborgen. De minister toonde in tegenstelling tot de commissie, gezien de grote verwarring in die tijd, wel begrip voor de officieren die op 14 juni 1940 de erewoordverklaring hadden getekend. De officieren die de tweede keer hadden getekend om uit krijgsgevangenschap ontslagen te worden waren in zijn ogen wel fout geweest. De minister gaf niet toe aan de harde en rechtlijnige opstelling van de commissie en verving deze, met uitzondering van Van Voorst tot Voorst, door aanstelling van nieuwe leden. 23 Hierdoor werd uiteindelijk een zeer klein deel ontslagen wegens verbreking van het erewoord. Tegelijkertijd werd het erevraagstuk ook door de Parlementaire Enquêtecommissie bestudeerd. 24 Deze commissie onderzocht het Nederlandse regeringsbeleid in oorlogstijd, waarvan de officierseed en de erewoordverklaring deelaspecten waren. Volgens de 22
Schulten, De Nederlandse officier, 77. Ibidem, 78. 24 Enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945, ‘Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek’, dl 8A en B: Militair Beleid 1940-1945, (Den Haag, 1956), 237, bijlage 17. 23
14
Terminologie
meerderheid van de commissie was krijgsgevangenschap de juiste weg geweest. Officieren die hun erewoord aan de Duitsers verbraken door in verzet te gaan en/of de oversteek naar Engeland waagden, waren zelfs strafbaar. 25 De parlementaire enquêtecommissie sloot haar onderzoek met de volgende conclusies af. Ten eerste behoorde de regering duidelijk aan de krijgsmacht mee te delen, of, en zo ja, onder welke omstandigheden het geven van een erewoord geoorloofd was. Ten tweede was het noodzakelijk bij de vorming van officieren meer aandacht te besteden aan de problematiek rondom de erewoordverklaring. In 1940 heeft het onder het officierskorps aan voldoende kennis en inzicht ontbroken. In tegenstelling tot de Commissie Verantwoording Krijgsgevangen Officieren volgden er op de conclusies van de enquêtecommissie geen sancties. Er werd alleen getracht een duidelijk beeld te scheppen van het politieke en militaire beleid.
§1.4 Militair verzet en guerrilla De termen militair verzet en guerrilla worden in dit onderzoek veelvuldig gebruikt. Om verwarring te voorkomen worden deze twee begrippen hieronder gedefinieerd. Militair verzet wordt in dit onderzoek als een overkoepelende term beschouwd. De omschrijving bestaat uit twee delen. Ten eerste heeft het woord militair betrekking op het krijgswezen of iemand die in krijgsdienst is. De definitie van verzet is het zich verweren of het bieden van tegenstand. Verzet kan ook een overkoepelende naam zijn voor een groep van verzetsplegers.
26
Militair verzet valt ook onder de noemer verzetsbeweging dat wordt
beschreven als (een) geheime organisatie(s) tot tegenwerking van de heersende of bezettende macht. 27 Militair verzet kan dus opgevat worden als tegenstand bieden aan de vijand door militairen. Maar dit is slechts een deel van de omschrijving. Dit kan immers ook gelden voor militairen op het slagveld. De term militair verzet heeft in dit onderzoek betrekking op tegenwerking van de bezettende macht na de capitulatie. In dit onderzoek wordt militair verzet toegepast op de situatie waarbij officieren na de capitulatie en dus gedurende de bezetting tegenstand bieden of zich verweren tegen de vijandelijke macht. Ondanks de overgave van het opperbevel hebben de officieren in deze situatie de strijd voortgezet. Dit kan op vele manieren ingevuld worden, bijvoorbeeld door uitvoering van sabotageacties, spionage, inlichtingenwerk, onderduikwerk, liquidaties of hit-and-run aanvallen op vijandelijke eenheden.
25
G.A. Geerts, ‘De eed in historisch prespectief”, in:Kernvraag Vol. (1991), nr. 97, (Den Haag, 1991), 20. http://www.vandale.nl/vandale/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=verzet 27 Kramers nieuw woordenboek Nederlands: twintigste druk, 785. 26
15
Terminologie
De Nederlandse regering heeft na de Tweede Wereldoorlog een definitie opgesteld van de verzetsmilitair in Nederland. Deze staat vermeld in de wet van 20 januari 1976 die betrekking heeft op ‘de verbetering van de rechtspositie van militairen die zich gedurende de vijandelijke bezetting van Nederland aan krijgsgevangenschap hebben onttrokken en van die van hun nagelaten betrekkingen’. Hierin wordt de verzetsmilitair genoemd als iemand die op 10 mei 1940 als militair onder de wapenen was en tijdens de vijandelijke bezetting van Nederland, of door daad en houding of als behorende tot een verzetsorganisatie, heeft deelgenomen aan het binnenlandse verzet en voor 1 januari 1947 wederom onder de wapenen is gekomen. Deze verklaring sluit deels aan bij de definitie van militair verzet die in dit onderzoek naar voren wordt gebracht. Duidelijk moet wel zijn dat de term militair verzet in deze scriptie uitsluitend van toepassing is op het verzet dat gepleegd wordt door beroepsofficieren. Ten tweede zal de term guerrilla worden toegelicht. Guerrilla is een manier van militair optreden. Het is een onconventionele wijze van oorlogvoeren die onder andere bestaat uit hit-and-run tactieken, leggen van hinderlagen, in gewapend verband optreden en trachten onherkenbaar te zijn voor de vijand. De bevolking wordt hierbij betrokken voor steun in de vorm van wapens, voedsel en informatievoorziening. Guerrilla kan op verschillende wijzen toegepast worden. Dit kan als onderdeel van een strategie van een staat zijn, maar kan ook plaatsvinden als deze juist ontbreekt. In Nederlands-Indië was guerrilla een middel in het algemene militaire strategie. Na de capitulatie werd de guerrillastrijd van bepaalde eenheden onderdeel van het militaire verzet. De guerrilla in Nederlands-Indië is dus een wijze van militair optreden dat zowel voor als na de capitulatie werd uitgevoerd. Hierdoor veranderde de rol en werd de guerrilla eerst onderdeel van de strategie van de krijgsmacht en later een onderdeel van het militaire verzet onder KNIL-soldaten die na de capitulatie doorvochten. In Nederland is er onder officieren geen sprake geweest van guerrillaoorlogvoering. Voor een dergelijk optreden was het terrein ongeschikt en waren de militaire acties te kleinschalig. Er was meer aandacht voor militair verzet van geringere omvang. In eerste instantie door de oprichting van een illegale organisatie van waaruit later in de oorlog verzetsacties werden uitgevoerd. In Nederlands-Indië kwam zowel guerrillaoptreden als kleinschalig militair verzet voor, dat vergelijkbaar is met het verzet in Nederland. Het kleinschaligere militaire verzet in Nederlands-Indië vond zowel binnen als buiten interneringskampen plaats. Verzetsactiviteiten buiten de kampen waren meer militair van
16
Terminologie aard. Het verzet binnen de kampen betroffen vooral humanitaire hulpverlening. 28 Krijgsgevangen- en interneringskampen van de Japanners en de Duitsers komen in dit onderzoek niet aan de orde.
28
B.R. Immerzeel en F. Van Esch, Verzet in Nederlands-Indië tegen de Japanse bezetting 1942-1945, (Den Haag, 1993), 27.
17
Militair verzet KL en KNIL
2. Militair verzet KL en KNIL §2.1 Militair verzet in de KL Om een indruk te krijgen van de aard en omvang van het militaire verzet onder beroepsofficieren zullen in dit hoofdstuk van zowel Nederland als Nederlands-Indië, de belangrijkste voorbeelden gegeven worden. Hieruit zal blijken dat er een aantal significante verschillen aan te wijzen is. Allereerst zullen beide capitulaties besproken worden. Hierdoor wordt de situatie duidelijk waarin de beroepsofficieren van de KL en het KNIL verkeerden toen het doek voor de twee krijgsmachten viel. Zoals eerder vermeld tekende generaal Henri Winkelman op 15 mei 1940 de capitulatie van Nederland. De koninklijke familie en de regering waren in de dagen daarvoor geëvacueerd naar Engeland. Hierdoor bleef Winkelman als hoogst bevoegde autoriteit op Nederlandse bodem achter. Winkelman was zich gedurende de oorlog snel bewust van de benarde situatie waarin Nederland zich bevond. Minister van Defensie A.Q.H. Dijxhoorn gaf daarom op 13 mei de volgende instructie aan de opperbevelhebber. Deze diende de strijd voort te zetten, maar overgave aan te bieden, ‘zodra verder weerstand bieden doelloos en nutteloos was’. 29 Door deze instructie werd Winkelman officieel door het kabinet gemachtigd een eventuele capitulatie van Nederland te ondertekenen. Na het bombardement van Rotterdam was Winkelman genoodzaakt de strijd te staken. Duitse troepen waren intussen door de Grebbelinie en op 12 mei via de Moerdijkbrug de zuidkant van Vesting Holland binnen gedrongen. Tenslotte dreigde de Duitse legerleiding met de uitvoering van een tweede luchtbombardement, maar dan op Utrecht. Om verder bloedvergieten te voorkomen, stuurde Winkelman op 15 mei bericht naar het Oberkommando der Wehrmacht om een plaats en tijd af te spreken en de overgave van Nederland te ondertekenen. Diezelfde dag stuurde hij ook berichten naar de officieren te velde om zich individueel over te geven aan de tegenstander. Dit leidde tot enkele lokale capitulatieovereenkomsten voordat de officiële overgave werd getekend. 30 In gezelschap van enkele andere Nederlandse officieren werd Winkelman in de ochtend van de vijftiende door generaal Georg Küchler, die het hoofdkwartier van het XVIII Armee vertegenwoordigde, opgewacht in een lagere school in Rijsoord. De bevelhebber van Heeresgruppe B,
29 30
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog: Deel III, (Den Haag, 1970), 287. De Jong, Het Koninkrijk: Deel III, 381.
18
Militair verzet KL en KNIL
Generaloberst Fedor von Bock zou verlaat zijn en de ondertekening uiteindelijk niet bijwonen. 31 Als eerste verklaarde Winkelman aan de Duitse officieren dat hij officieel gerechtigd was de capitulatie te tekenen. Voordat het verdrag getekend zou worden plaatste hij twee kanttekeningen. Als eerste gold deze capitulatie niet voor de troepen in Zeeland. Deze waren nog steeds in gevecht en moesten Franse en Belgische troepen de tijd gunnen zich te onttrekken aan de Duitse opmars. Deze troepen vielen dus niet onder de noemer militair verzet, aangezien deze niet officieel hadden gecapituleerd. Ten tweede zou de capitulatie alleen van toepassing zijn voor de troepen in het rechtsgebied van Europa. 32 Nederlands-Indië zou buiten dit akkoord vallen. Na het voorlezen van de capitulatievoorwaarden deed zich nog een conflict voor. Von Küchler wilde dat het personeel van de Militaire Luchtvaart en de Marineluchtvaart, dat naar België, Frankrijk of Engeland ontkomen was, niet meer aan de oorlog zou deelnemen. Zouden zij dit wel doen en krijgsgevangen worden gemaakt dan werden zij als francs-tireurs
behandeld
en
gefusilleerd.
Een
belangrijk punt was dat Winkelman dit weigerde en alleen de capitulatie zou tekenen voor de troepen die zich, met uitzondering van Zeeland, op Nederlands grondgebied bevonden. 33 Winkelman voegde daar aan toe dat hij geen vredesverdrag zou tekenen en dat de
Nederlandse
staat
de
oorlog
verder
zou
voortzetten. Winkelman tekende dus alleen de overgave van al het militair personeel in Nederland en niet die van de Nederlandse regering. Om de capitulatie te bespoedigen werd dit punt uiteindelijk terzijde geschoven en niet verder besproken.
2. Winkelman verlaat de school in Rijsoord
Voor de capitulatie was er wel veel verwarring onder de legerleiding hoe zij met een capitulatie moest omgaan. Uit een overleg van de officieren van het Algemeen Hoofdkwartier merkte generaal-majoor H.F.M. Baron van Voorst tot Voorst het volgende op:
31
De Jong, Het Koninkrijk: Deel III, 382 Ibidem, 383. 33 Ibidem, 384 32
19
Militair verzet KL en KNIL
Wat diende nu te geschieden? ‘Het vreemde was dat we eerst niet wisten, wat te doen. Wat doet men als men wil capituleren? Wij hadden daar nooit les in gehad. 34 Deze houding is niet verwonderlijk aangezien de laatste capitulatie, zoals eerder vermeld, plaatsvond in 1832. Dit verklaart ook de ergernis van Duitse militairen, tijdens de capitulatie van Rotterdam, over de manier waarop hun onderhandelaars door Nederlandse militairen werden behandeld. 35 Na de capitulatie deden zich tijdens de afwikkeling geen problemen voor. Dit hield in dat de eenheden ontwapend en eventueel krijgsgevangen werden gemaakt, voor zover geen aftocht was overeengekomen en Duitse troepen in onbezet gebied werden toegelaten. Wapens, munitie, uitrusting en militaire voorraden vielen onder het buitrecht. Om tien minuten over zeven werd de capitulatie via het ANP onder de bevolking omgeroepen. Opperbevelhebber Winkelman lichtte deze capitulatie op de radio zelf toe. Maar wat betekende dit nu voor de legeronderdelen in de praktijk? De Koninklijke Marine was in de dagen voor de capitulatie ontkomen naar Engeland. 36 De capitulatie was dus op dit personeel niet van toepassing. Zij hadden immers het Nederlands grondgebied verlaten. De luchtstrijdkrachten waren tot een minimum gereduceerd. 37 Het grootste gedeelte van de troepen deed dienst in de Koninklijke Landmacht. Hierdoor zou de capitulatie voor deze organisatie de grootste gevolgen hebben.
§2.1.1. Afwikkeling capitulatie Nederland De Nederlandse krijgsmacht moest na de capitulatie zo snel mogelijk worden gedemobiliseerd door wapens en materiaal in te leveren, mijnenvelden op te ruimen, gebouwen en kazernes over te dragen en door de krijgsmacht als organisatie te ontbinden. 38 Deze opdrachten werden nauwkeurig uitgevoerd. De medewerking van het personeel verliep in het algemeen goed en de bezetting werd veelal gezien als een tijdelijke zaak. De meeste officieren dachten bijvoorbeeld dat de oude orde snel weer hersteld zou worden. 39 Een aantal zaken van de ontbonden krijgsmacht werd gewoon voortgezet. De Militaire Spectator werd nog tot en met 1942 uitgegeven. Misdragingen van Nederlandse soldaten werden aan de hand van het Militair Strafrecht onderzocht en officiersverenigingen zetten hun activiteiten gewoon voort. Veel officieren probeerden de draad weer op te pakken.
34
De Jong, Het Koninkrijk: Deel III, 373. Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 57. 36 De Jong, Het Koninkrijk: Deel III, 385. 37 Ibidem, 413. 38 Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 59. 39 Ibidem, 59. 35
20
Militair verzet KL en KNIL
Officieel was de gehele krijgsmacht in gevangenschap, maar dit was slechts een formele regeling. In de praktijk werd er na de capitulatie nog ongeveer 22.000 man in krijgsgevangenschap gehouden, maar deze kwamen in juni 1940 weer vrij. 40 Voor het beroepspersoneel van de land- en zeemacht werd er door de Duitsers een regeling getroffen. Zij moesten in juli 1940 de eerder besproken erewoordverklaring tekenen. De Duitse legerleiding
vond
het
niet
noodzakelijk
het
beroepspersoneel
in
permanente
krijgsgevangenschap te houden. Voor de Duitse legerleiding was Nederland geen ‘echte’ vijand geweest. De inval was een noodzakelijk kwaad en onderdeel van de Duitse strategie. De daadwerkelijke vijanden waren Engeland en Frankrijk. Terugkeer naar de normale gang van zaken was voor zowel Nederland als de Duitse machthebbers erg belangrijk. Permanente krijgsgevangenschap van Nederlandse soldaten zou dan ook volgens de bevelhebber van Nederland en België, General der Infanterie Alexander Falkenhausen de verhoudingen met de bevolking niet ten goede komen. 41 In plaats van deze maatregel werd aan het beroepspersoneel gevraagd de erewoordverklaring te tekenen. Deze luidde: Hierdoor verzeker ik op eerewoord, dat ik gedurende dezen oorlog althans zoolang Nederland zich met het Duitsche Rijk in oorlogstoestand bevindt aan geen enkel front noch direct noch indirect zal deelnemen aan den strijd tegen Duitschland. Ik zal geen handeling begaan of verzuim plegen, waardoor het Duitsche Rijk, schade van welken aard ook zou kunnen lijden. 42 Zoals eerder vermeld in paragraaf 1.2 bestond onder de beroepsmilitairen veel verwarring over het tekenen van de erewoordverklaring. Vooral onder een deel van de officieren bestond de mening dat de verklaring haaks stond op de officierseed die zij hadden afgelegd. Andere officieren vonden dat dit wel was toegestaan, omdat dit overeenkwam met het Landoorlogreglement van 1907. 43 Nederland had dit verdrag ook getekend en dus was deze erewoordverklaring juridisch toegestaan. Een probleem was dat de militaire leiding, inclusief opperbevelhebber Winkelman en de gebroeders H.F.M. en J.J.G. Van Voorst tot Voorst, al snel in krijgsgevangenschap waren afgevoerd. Hierdoor werd er van bovenaf geen richtlijnen betreffende deze erewoordverklaring uitgezet. 44 Er was ook geen landelijk overleg en het tekenen van de verklaring werd een individuele keuze. Veel officieren lieten hun beslissing afhangen van hun meerderen. De heftigste discussies vonden hierdoor plaats in de 40
Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 63. Ibidem, 57. 42 Ibidem, 63. 43 Leon Friedman, The Law of War: A documentary history, (Westport, 1972), 313. 44 Leo de Hartog, Officieren achter prikkeldraad: 1940-1945, (Baarn, 1983), 16. 41
21
Militair verzet KL en KNIL hogere echelons van de krijgsmacht. 45 Uiteindelijk heeft bijna iedereen van het officierskorps getekend. Dat bestond uit circa 2.000 officieren en 12.400 onderofficieren. 46 Eenenzeventig officieren tekenden niet en werden in krijgsgevangenschap afgevoerd. Degenen die wel tekenden konden huiswaarts keren. De vraag waarom zoveel beroepsofficieren tekenden had vier hoofdoorzaken. Allereerst was de situatie in de eerste bezettingsmaanden erg onzeker. Veel beroepsofficieren wilden zich niet aan verzetsactiviteiten wagen, temeer er ook thuis voor een gezin gezorgd moest worden. 47 Weigeraars werden in krijgsgevangenschap afgevoerd en lieten daarmee hun dierbaren achter. Het niet tekenen van de erewoordverklaring was dus geen aantrekkelijke keuze. Ten tweede waren veel officieren van mening dat het erewoord volgens het Landoorlogreglement van 1907 geoorloofd was. Toen dit reglement tot stand kwam hebben de meeste landen het tekenen van een dergelijke erewoordverklaring aan hun militairen verboden of alleen in uitzonderlijke gevallen toegestaan. Nederland behoorde tot de laatste categorie. 48 In 1925 werd dit voorbehoud weggelaten, waardoor in 1940 het personeel van de krijgsmacht niet meer wist hoe dit reglement ingevuld moest worden. 49 Het schortte, zoals eerder vermeld, onder beroepsofficieren aan inzicht over deze kwestie. Veel officieren die tekenden realiseerden zich niet welke gevolgen dit kon hebben. In tegenstelling tot de KL kwam in de voorschriften van het KNIL regelgeving over een erewoordverklaring niet voor. Dit verklaart voor een deel waarom het merendeel van de weigeraars uit het KNIL afkomstig was. De belangrijkste reden was echter dat het KNIL als leger nog bestond en zich niet had overgegeven aan de Duitsers. Volgens KNIL-officieren gold de capitulatie van mei 1940 niet voor eenheden van het KNIL. Een derde reden is dat er vanuit officiële instanties weinig leiding werd gegeven over de erewoordkwestie. Het wegvoeren van Winkelman en de twee voornaamste ondercommandanten hebben hier deels aan bijgedragen. 50 De enige officiële verklaring was afkomstig van de plaatsvervanger van Winkelman, kolonel M.W.L. van Alphen. Hij maakte over de radio bekend dat het tekenen van de erewoordverklaring in landsbelang was. 51 Van Alphen gaf echter geen verklaring voor dit besluit. Met deze verklaring werd een groot deel 45
Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 65. De Hartog, Officieren achter prikkeldraad, 17. 47 Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 67 48 De Hartog, Officieren achter prikkeldraad, 16. 49 Ibidem, 17. 50 Ibidem, 19. 51 Ibidem, 20. 46
22
Militair verzet KL en KNIL
van de twijfelaars overgehaald om te tekenen. Het is begrijpelijk dat een instantie als de krijgsmacht, met een duidelijke hiërarchische lijn in de bevelvoering, verward was door de situatie waarin de organisatie zich bevond. De organisatie was ontbonden en daarmee werd de onderlinge communicatie bemoeilijkt. De verklaring van Van Alphen heeft er voor gezorgd dat er meer duidelijkheid vanuit het Algemeen Hoofdkwartier kwam. Aangenomen kan worden dat het advies van Van Alphen voor veel officieren als richtlijn diende. De laatste oorzaak voor het tekenen van de verklaring waren de bijzondere omstandigheden waarin Nederland verkeerde. Binnen een korte tijd hadden de legers van Hitler grote delen van Europa onder de voet gelopen en het Nederlandse leger vernietigend verslagen. De Koningin en de regering waren gevlucht en hulp van bondgenoten was op dat moment ver te zoeken. Dit maakt het begrijpelijker waarom het gros van de beroepsmilitairen de verklaring tekende. Een goede impressie van de hopeloze situatie is te vinden in de memoires van Calmeyer. Hij tekende “na veel innerlijke strijd” de verklaring met de redenering dat hij als officier alles had gedaan wat hij kon doen. In krijgsgevangenschap kon hij verder toch geen actie ondernemen tegen het Duitse Rijk en de hoofdzaak was nu om te zorgen voor het welzijn van zijn omringende dierbaren. Deze redenering is een goed voorbeeld van de pragmatische stemming na de snelle nederlaag. 52 Tot slot moet hier wel een kanttekening geplaatst worden dat het tekenen van deze erewoordverklaring geen gemakkelijke opgave was. Veel beroepsofficieren werden gekweld door twijfel. Wat zouden de gevolgen van dit erewoord zijn? Was het tekenen van de erewoordverklaring geen verbreking van de officierseed en werd daarmee geen verraad aan vorstin en vaderland gepleegd? De verklaring was op dat moment voor een ieder een persoonlijke keuze.
§2.1.2 In verzet of niet? Nadat het grootste gedeelte van het beroepskorps getekend had, keerde de rust weer terug. Velen vonden werk in de opbouwdienst, overheidsdepartementen, brandweer, politie of de burgersector. Voor de meeste officieren bestond er weinig twijfel of zij in verzet moesten gaan of niet. Veel beroepsofficieren gingen niet over tot verzetsactiviteiten. Calmeyer schreef hierover: Ik ben van mening dat officieren zich vrij moesten houden ‘van iedere geestelijke besmetting’ om ‘eens’ beschikbaar te zijn.
52
J. Hoffenaar, M.R.H. Calmeyer: Herinneringen, memoires van een christen, militair en politicus, (Den Haag, 1997), 91.
23
Militair verzet KL en KNIL
De oorlog met Duitsland was regulier van aard en moest ook zo beslist worden. Irreguliere oorlogvoering, zoals verzetsactiviteiten, waren voor veel officieren geen optie geweest. Hiervoor waren zij niet opgeleid en het zou weinig bijdragen aan een geallieerde overwinning. Daarnaast waren er de vooroorlogse opvattingen onder officieren over de positie en de taken van de krijgsmacht in de samenleving. De officier moest zich politiek neutraal opstellen en zijn militaire taken vervullen als hier door de Nederlandse regering weer om werd gevraagd. Hier werd vooral gedacht aan participatie in de reguliere strijd ter bevrijding van Nederland. 53 Een andere eventuele rol was het opvangen van het machtsvacuüm zodra de Duitse militairen waren vertrokken. Naast deze bezwaren was er ook een belangrijke geografische beperking. In Nederland is het lastig een irreguliere oorlog te voeren. Het is haast onmogelijk militaire eenheden in het terrein te verbergen. Nederland is vrijwel overal goed toegankelijk en qua oppervlakte erg klein. Militair verzet kon alleen op zeer kleine schaal plaatsvinden. Tot slot kan er opgemerkt worden dat het tekenen van de erewoordverklaring veel beroepsofficieren ervan weerhouden heeft te spelen met de gedachte van verzet. Niet alleen zou dit strafbaar zijn onder het Nederlandse militaire strafrecht, maar het zou ook door de Duitse bezetter zwaar bestraft worden. Uiteindelijk heeft maar een zeer klein deel van de beroepsofficieren zich aan verzet gewaagd.
§2.1.3 Verzet en verzetsgroepen Na de capitulatie reageerde het overgrote deel van de beroepsofficieren afwachtend op de bezetting van Nederland. Dit was over het algemeen ook de houding van de bevolking. 54 Het merendeel conformeerde zich aan de nieuwe situatie. Slechts een zeer kleine groep hield zich bezig met verzetsactiviteiten. Het overgrote deel van de krijgsmacht was opgelucht dat de strijd voorbij was. Het militaire verzet dat zich in het begin ontwikkelde had een aantal doelstellingen. Dat was verzet plegen tegen de Duitse bezetting, informatie doorgeven naar Londen en het machtsvacuüm opvangen zodra Nederland bevrijd zou worden. De vorming van verzetsgroepen was vaak een lang en moeizaam proces.55 Na de capitulatie zijn er dus niet snel verzetsacties uitgevoerd tegen de bezetter. Het was gevaarlijk werk op vrijwillige basis en kampte met constante materiële en financiële tekortkomingen. Net zoals vele andere
53
Hoffenaar, M.R.H. Calmeyer, 92. Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 75. 55 Ibidem, 79. 54
24
Militair verzet KL en KNIL
verzetsgroepen voegden in die tijd vooral jonge officieren, cadetten en adelborsten zich bij het verzet. Deze groep had minder verantwoordelijkheden en moest bijvoorbeeld niet voor een gezin zorgen. In plaats van in te gaan op de verzetsactiviteiten zal er in dit hoofdstuk ingegaan worden op de aard en de omvang van het militaire verzet onder beroepsofficieren. Er zullen enkele organisaties belicht worden waarin Nederlandse beroepsofficieren betrokken zijn geweest. De grootste verzetsbewegingen in Nederland waren de Landelijke Knokploegen, de Raad van Verzet en de Ordedienst. Vooral in deze laatste groep waren oud-officieren actief. Daarnaast waren er vele andere verzetsbewegingen. Deze hadden grote moeite om buiten de greep van de S.D. te blijven, waardoor ze klein bleven. De groep Stijkel, opgericht door Johan Aaldrik Stijkel (1911-1943), had een politieke en een militaire tak. Het militaire gedeelte werd gedomineerd door personeel van de krijgsmacht. Belangrijke namen binnen deze groep waren: generaal der artillerie H.T. Hasselaar, tweede luitenant der artillerie C.L. Gumde en ir. F. den Hollander, directeur van de Artillerie Inrichtingen.56 Deze mensen waren samengebracht door hun vooroorlogse contacten binnen de krijgsmacht. Dit aspect is erg belangrijk geweest voor de vorming van deze organisatie. De groep Stijkel richtte zich voornamelijk op de voorbereiding van de orde en rust na vertrek van de Duitsers. 57 De groep werd echter in april 1941 door de Sicherheitsdienst opgerold en berecht. De S.D. bleek gedurende de oorlog zeer effectief te zijn in de bestrijding van deze organisaties. Het Legioen der Oud-Frontstrijders (L.O.F.) was een organisatie die door burgers was opgericht. De opzet van deze verzetsgroep was een ondergronds leger van ongeveer 100.000 man te vormen en dit in te zetten zodra een Engelse invasie in West-Europa zou plaatsvinden. De leden zouden voornamelijk uit de voormalige krijgsmacht moeten voortkomen en uit de Bijzondere Vrijwillige Landstorm. De BVL was een soort Nationale Reserve die ten tijde van de mobilisatie belast werd met bewakingstaken van strategische doelen en daarom werd oudofficieren gevraagd deze organisatie te leiden. 58 Bij de L.O.F., maar ook bij andere verzetsorganisaties, bestond het protocol dat eerst een geschikte kandidaat werd gekozen om deze daarna te vragen deel te nemen aan het verzet. In tegenstelling tot eerder genoemde organisaties stond deze organisatie meer voor directe militaire acties tegen de bezetters.59 Daarnaast zouden er gegevens verzameld worden over NSB’ers en ook wapendepots worden aangelegd. Uiteindelijk zou de L.O.F. opgaan in de Ordedienst, maar kon wel haar 56
Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 85. Ibidem, 86. 58 Ibidem, 87. 59 Ibidem, 89. 57
25
Militair verzet KL en KNIL
doelstellingen behouden. Het beoogde leger kwam er uiteindelijk niet door de lastige omstandigheden waarin de L.O.F. en ook andere verzetsgroepen moesten werken. In de bezettingsperiode werden de meeste verzetsgroepen, misschien met uitzondering van de O.D., niet gedomineerd door personeel van de krijgsmacht. Vaak werd officieren gevraagd vanwege hun expertise op militair vlak. De organisatie van J. Chr. Bührmann in Amsterdam beschikte bijvoorbeeld over achttien officieren in een organisatie van 165 man. 60 Opvallend is dat sommige verzetsgroepen een structuur wilden opzetten die gelijkenis vertoonde met de vooroorlogse situatie. Autoriteit moest gecreëerd worden in de vorm van gezaghebbende personen. Dit konden hoge officieren zijn of belangrijke politieke figuren.61 Daarnaast werd er zowel een politieke als een militaire tak opgericht. Hogere ambtenaren werd bijvoorbeeld gevraagd de politieke leiding op zich te nemen. Hierdoor werd de schijn opgehouden
van
de
vooroorlogse
hiërarchie
en
getracht
betrouwbaarheid
en
geloofwaardigheid uit te stralen. Eén van de grootste organisaties in Nederland is de Ordedienst geweest. De O.D. had primair als doel na de afmars van de vijand de orde en rust te bewaren in Nederland. Door inlijving van meerdere verzetsgroepen werd meer directe actie tegen de bezetter voorgestaan. 62 De organisatiestructuur was militair van aard, hoewel de oprichters niet uit de krijgsmacht voortkwamen. Nederland werd opgedeeld in gewesten van waaruit O.D.commandanten actief waren. De initiatiefnemers beschikten echter niet over voldoende autoriteit om een dergelijk groep te leiden. 63 Er werden dus, zoals in de vorige alinea aangegeven is, gezaghebbende personen benaderd om gewicht te geven aan de organisatie. Generaal W. Röell werd gevraagd onderdeel te worden van de O.D.. Het bleef alleen bij advies, aangezien hij zich vanwege veiligheidsoverwegingen op de achtergrond moest houden. Ondanks de terughoudendheid zorgde dit wel voor een vergrote autoriteit van de O.D.. Tot slot baseerde J.H. Westerveld, een reserveofficier die voor de oorlog aan de KMA was opgeleid en één van de leidinggevende van de O.D. was, de legitimiteit van de organisatie op basis van de Staat van Beleg. 64 Dit betekende dat de normale regelgeving en rechtstoestand niet meer geldig is en dat de normale democratische besluitvorming niet meer van toepassing is. In de vooroorlogse situatie was het namelijk ondenkbaar dat personeel van
60
Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 89. Ibidem, 98. 62 Ibidem, 133. 63 Ibidem, 104. 64 Ibidem, 133. 61
26
Militair verzet KL en KNIL
de krijgsmacht, met als doel eventuele gewapende acties, op eigen initiatief een illegale organisatie zou beginnen. Op 15 mei 1942 vond er voor officieren een ingrijpende gebeurtenis plaats. Op last van de Duitsers moesten alle beroepsofficieren zich voor de tweede keer melden en werden deze in krijgsgevangenschap afgevoerd. Volgens een onjuiste veronderstelling van de Duitsers hadden de officieren in groten getale deelgenomen aan het verzet en hierdoor hun erewoordverklaring verbroken.
65
Op zeventig officieren na meldde iedereen zich op de
daarvoor bestemde verzamelplaatsen. Zij werden daarna afgevoerd naar interneringskampen in Duitsland. Dit betekende naast menselijk leed ook een grote klap voor organisaties als de O.D., die daardoor een groot deel van de leidinggevenden verloor. Onder leiding van reserveofficier jonkheer P.J. Six werd de organisatie na de zomer van 1942 opnieuw opgebouwd. Er werd contact gezocht met de regering in Londen om een officiële machtiging te krijgen voor hun taken. 66 Toen de bevrijding van Nederland naderde, kwam de O.D. onder de koepelorganisatie Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.) te ressorteren. 67 Hierbij fungeerde de O.D. als bewaker van orde en rust in het machtsvacuüm dat zou volgen tijdens de bevrijding. Daarnaast werden er ook sabotageacties uitgevoerd om de geallieerde bevrijding te bespoedigen. Uiteindelijk zijn beide taken in beperkte mate uitgevoerd, waardoor de bijdrage van de O.D. aan de oorlog marginaal was. Tot slot was er nog een kleine groep militairen die de overtocht naar Engeland waagde om daar de strijd voort te zetten. Deze Engelandvaarders konden op zware straffen rekenen als zij gevangen werden genomen. In totaal hebben ongeveer 1700 mensen een geslaagde vluchtpoging ondernomen. Hierbij was slechts een klein aantal officieren betrokken. De Duitsers beschouwden een vluchtpoging door officieren en cadetten als een verbreking van de erewoordverklaring en stelden er de doodstraf op. Opvallend is wel dat onder de ontsnapte cadetten een groot aantal KNIL-cadetten vertegenwoordigd was.
68
Een aantal van hen is
weer opgenomen in de gelederen en werd weer in de oorlog ingezet. Deze laatste groep kan in deze scriptie gerekend worden tot het militaire verzet, omdat deze officieren hun erewoord hebben verbroken en opnieuw de strijd aangingen. Concluderend kan er vastgesteld worden dat de beroepsofficieren in Nederland op een minieme schaal verzet hebben gepleegd. De grootste organisatie was de O.D. die als 65
Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 127. C.M. Schulten, Jhr. P.J. Six, Amsterdammer en verzetsstrijder, (Nijmegen, 1987), 66. 67 Schulten, Jhr. P.J. Six, 94. 68 W. Klinkert, P.M.H. Groen, Studeren in uniform: 175 jaar Koninklijke Militaire Academie, 1828-2008, (Den Haag, 2003), 270. 66
27
Militair verzet KL en KNIL
hoofdtaak had het machtsvacuüm gedurende de bevrijding van Nederland op te vangen. Deze organisatie hield zich in het begin afzijdig van actief militair verzet. Het enige illegale was op dat moment de vorming van een dergelijke organisatie. Pas later in de oorlog werden er, door fusering met andere verzetsgroepen, militaire verzetsacties uitgevoerd zoals liquidaties en sabotageacties.
§2.2 Militair verzet in het KNIL Spoedig na de capitulatie van Nederland groeide in Nederlands-Indië het besef dat de kolonie hetzelfde lot kon ondergaan. Ruim anderhalf jaar later werden deze vermoedens bevestigd. Op 8 maart 1942 moest het KNIL zich overgeven aan Japan. Na de capitulatie van Nederlands-Indië kwamen de beroepsofficieren van het KNIL voor dezelfde vraag te staan. Onderwerping aan het gezag of in verzet gaan? Na de capitulatie van Nederland op 15 mei 1940 ontstond er veel onrust over een eventuele invasie van Nederlands-Indië. Nu het Koninkrijk der Nederlanden de Geallieerden als bondgenoten had, kwam er een einde aan de neutraliteitspolitiek van Nederlands-Indië. Al voor de aanvang van de Tweede Wereldoorlog was het duidelijk dat Japan zijn ogen had gericht op de grondstoffen van Nederlands-Indië en dan in het bijzonder op de olievoorraden. 69 De oorlog versnelde dit proces en de Nederlandse regering wist dat een Japanse invasie op handen was. Door de aanval op Pearl Harbor werd de Nederlandse regering in ballingschap wederom wakker geschud. Drie uur na de aanval op de Amerikaanse marinebasis verklaarde ook Nederland de oorlog aan Japan. De strijd tegen Japan was vanaf het begin getekend door tegenslagen aan geallieerde zijde. De Nederlands-Indische autoriteiten maakten zich niet veel illusies dat een invasie gemakkelijk afgewend kon worden. Luitenant-generaal G.J. Berenschot merkte tijdens een bespreking op: ‘Ik zal blij zijn als het Indische leger het op Java ook vijf dagen zal uithouden tegen een invasieleger.’ Defaitistische gedachten bleven binnenskamers in de hoop het moreel onder de eigen gelederen en de bevolking hoog te houden. De verwachting was wel dat de bondgenoten snel hulp zouden bieden. 70 Nederland streed in Indië in internationaal verband met GrootBrittannië, Australië en de Verenigde Staten. Dit samenwerkingsverband onder de noemer ABDA-command zou een gezamenlijk opperbevel voeren in de hele Verre Oost. Uiteindelijk 69 70
Immerzeel, Verzet in Nederlands-Indë, 16. J.J. Nortier, De Japanse aanval op Nederlands-Indië, (Rotterdam, 1988), 17.
28
Militair verzet KL en KNIL
zou deze samenwerking door omstandigheden beperkt blijven en werd dit verbond al in februari 1942 opgeheven. Dit had als gevolg dat het KNIL er voornamelijk alleen voor stond. Op 11 januari 1942 landden de eerste Japanse troepen in het noorden van Celebes. Het offensief vereiste een ontplooiing van alle beschikbare krachten over een enorm gebied van circa 2000 zeemijlen breed en 1000 diep. 71 Het hoofddoel was Java, het economische en politieke centrum van de kolonie. Ondanks de verspreide opstelling van Japanse troepen bleek het KNIL niet opgewassen tegen de professionaliteit en het materieel van de vijand. Het KNIL was meer een politieleger dat gericht was op handhaving van de interne veiligheid in plaats van weerstand bieden tegen een externe vijand. 72 Hierdoor konden dan ook zonder al te grote vertraging twee maanden later vijandelijke troepen landen op Java. Het geallieerde eskader bestaande uit Nederlandse, Amerikaanse, Australische en Britse marineschepen diende de Japanse vloot uit te schakelen en een landing op Java te voorkomen. Deze gecombineerde vloot vond echter op 28 februari 1942 zijn ondergang in de Javazee. 73 Daaropvolgend eiste de Japanse bevelhebber, generaal Hitoshi Imamura, op 8 maart de algemene overgave van het KNIL. 74 Zijn troepen waren intussen Bandoeng, de grootste stad op West-Java, al genaderd. Net als in mei 1940 werd gedreigd met een bombardement van een stad. Het was nu niet Utrecht maar Bandoeng, dat op het spel stond. In deze stad bevonden zich op dat moment veel vluchtelingen. Uit angst voor veel slachtoffers gaf de legerleiding op 8 maart toe aan de eisen van Japan en capituleerde. Voor het uitbreken van de oorlog was er door de legerleiding en de regering, besloten dat er bij een nederlaag in Indië geen sprake mocht zijn van een algemene capitulatie. Om de indruk hiervan te vermijden wilde de Nederlandse regering in Londen dat de hoogste regeringsambtenaar in Nederlands-Indië, gouverneur-generaal jonkheer A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer niet deel zou nemen aan eventuele capitulatiebesprekingen. Het opperbevel van de strijdkrachten werd dan ook door minister-president P.S. Gerbrandy op 4 maart overgedragen van de gouverneur-generaal aan de legercommandant, luitenant-generaal Hein ter Poorten en de waarnemende commandant der zeemacht schout-bij-nacht J.J. van Staveren. 75 Gerbrandy was van mening dat de legercommandant de druk voor een algemene
71
Nortier, De Japanse aanval, 16. Immerzeel, Verzet in Nederlands-Indë, 21. 73 Nortier, De Japanse aanval, 19. 74 Ibidem, 23. 75 Immerzeel, Verzet in Nederlands-Indë, 23. 72
29
Militair verzet KL en KNIL
3. De Japanse aanval op Nederlands-Indië.
30
Militair verzet KL en KNIL
capitulatie
wel
kon
afwijzen. 76
Ter
Poorten
gaf
daarop
het
bevel
aan
alle
troepencommandanten zo lang mogelijk vol te houden en geen gehoor te geven aan eventuele capitulatieberichten. Deze zouden namelijk door de vijand afgedwongen kunnen worden. Deze laatste instructie is erg bepalend geweest voor veel verwarring na het capitulatiebevel op 9 maart, dat per slot van rekening geldig was voor het gehele KNIL. De strijd zou ook
4. Generaal Hein ter Poorten (links) tijdens de capitulatiebesprekingen op 8 maart 1942.
voortgezet moeten worden zodra het contact met de legerleiding verloren zou gaan. Het denkbeeld dat een algemene capitulatie genegeerd kon worden, bleek spoedig een illusie. Tijdens de capitulatiebesprekingen, waar uiteindelijk zowel Van Starkenborgh Stachouwer als Ter Poorten aanwezig waren, moest de legerleiding zwichten voor alle eisen van de Japanse legerleiding. Op 8 maart werd de algemene capitulatie aanvaard op het vliegveld te Kalidjati bij Bandoeng en de volgende dag via de radio onder de bevolking en het leger verspreid. Dit bevel hield in dat alle troepen onvoorwaardelijk capituleerden en dat alle vijandelijkheden gestaakt werden. Soldaten moesten zich ontwapenen en daarna in kampementen of op zichtbare plaatsen verzamelen. Wapens en munitie werden onder bewaking opgeborgen en vernielingen waren verboden. 77 Aan het capitulatiebericht werd toegevoegd dat alle voorafgaande bevelen kwamen te vervallen. 78 Om verwarring te voorkomen en dat het duidelijk een echt capitulatiebevel betrof, werd aan het radiobericht een 76
P.M.H. Groen, E. Touwen-Bouwsma, Nederlands–Indië 1942: Illusie en ontgocheling,(Den Haag, 1992), 116. Immerzeel, Verzet in Nederlands-Indë, 24. 78 J.J. Nortier, P.Kuijt en P.M.H. Groen, De Japanse aanval op Java, Maart 1942, (Amsterdam , 1994), 248. 77
31
Militair verzet KL en KNIL
speciale code toegevoegd. Dit mocht echter niet baten want er bleven in de KNIL-gelederen veel twijfels over de authenticiteit van dit bevel.79
§ 2.2.1 Afwikkeling capitulatie Nederlands-Indië In tegenstelling tot de capitulatie in mei 1940 vond er tussen de Nederlandse en Japanse legerleiding geen gentleman’s agreement plaats. De afwikkeling van de capitulatie verliep geheel anders dan in Nederland. De verovering van Zuidoost-Azië had volgens Japan als doel een groot onafhankelijk Aziatisch rijk te stichten waarin alle Europese invloeden zouden worden uitgebannen. Japan keek neer op de verliezers en was van plan alle koloniale invloeden uit de Indonesische samenleving te verwijderen. 80 Het grootste gedeelte van de blanke Nederlandse bevolking zou in interneringskampen verdwijnen. De blanke KNILmilitairen, een aantal van ongeveer 38.000, werden tot het einde van de oorlog onder slechte omstandigheden gevangen gehouden. De krijgsgevangenen werden niet conform het Militair Recht behandeld. De inheemse KNIL-manschappen daarentegen, werden door de Japanners na een korte periode vrijgelaten. 81 Het plan was om deze groep bij de hulpkorpsen van het Japanse leger, de Heiho, te voegen. Een groot aantal weigerde omdat dit niet strookte met hun gezworen trouw aan het Nederlandse gezag. Veel weigeraars werden alsnog ingelijfd bij het leger of als dwangarbeider tewerkgesteld. De KNIL-officieren kwamen, in tegenstelling tot de KL-officieren, na de capitulatie niet vrij en moesten tot het einde van de oorlog in kampen verblijven of werden ingezet voor bouwprojecten zoals de beruchte Birma-spoorlijn. Na de gevangenneming van de legercommandant en de gouverneur-generaal werden in rap tempo andere civiele en militaire autoriteiten geïnterneerd. 82 Weinig ambtenaren of soldaten konden zich aan de gevolgen van de capitulatie onttrekken. Evenals in Nederland werd er voor de officieren een soort erewoordverklaring opgesteld, die de Verklaring van Gehoorzaamheid werd genoemd. Er werd niet alleen gevraagd de wapens niet meer tegen de bezetter op te nemen, maar ook trouw te zweren aan het Japanse leger. 83 Dit laatste werd door veel officieren als onaanvaardbaar beschouwd, want dit druiste in tegen het oorlogsrecht. Er werd aan iedere krijgsgevangene gevraagd deze verklaring te tekenen. Op West-Java luidde de Japanse verklaring:
79
Immerzeel, Verzet in Nederlands-Indë, 24. J. Zwaan, Oorlog en verzet in Nederlands-Indië 1941-1949 en de voorlichting aan de naoorlogse generaties, (Amsterdam, 1989), 14. 81 Zwaan, Oorlog en verzet in Nederlands-Indië, 15. 82 Ibidem, 16. 83 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden: Deel XIB, 585. 80
32
Militair verzet KL en KNIL
‘Ik, ondergetekende, zweer plechtig trouw en gehoorzaamheid aan alle bevelen van het Japanse leger’. Voor soldaten die weigerden werden represailles ingesteld. Onthouding van voedsel of uitvoering van lijfstraffen waren de methodes om ze alsnog te vermurwen. Door deze martelingen tekenden veel weigeraars alsnog. 84 Deze ondertekende verklaring vormde de basis voor de plaats die Nederlandse militairen in het nieuwe Japanse bestel kregen. De Japanse bezetter beschouwde deze militairen als de laagste in rang en behandelde ze dienovereenkomstig. 85 Zij moesten zwaar en vernederend werk doen. Het grootste gedeelte van de KNIL-gevangenen waren tot het einde van de oorlog, in plaats van militair verzet plegen, vooral bezig met het overleven van de kampen. Deze groep zal in dit onderzoek dus niet aan bod komen. De autoriteiten die waren ontkomen, vestigden zich op Ceylon en in Melbourne. De afstand tussen de oude kolonie en de huidige verblijfplaats van de politieke en militaire leiding was immens groot, waardoor contact met de oude kolonie moeilijk was. 86 Daarnaast konden de regering en de legerleiding weinig hoop putten uit de overblijfselen van het leger en de vloot. Slechts twee compagnieën van het KNIL kwamen in Australië aan. De Koninklijke Marine had haar bovenwaterschepen en vele onderzeeboten verloren en de Marineluchtvaartdienst was zo goed als vernietigd. 87 Bovendien was het militaire bevel verdeeld geraakt tussen twee operatiegebieden. Hierdoor raakte de organisatie nog verder versnipperd. H.J. van Mook volgde Tjarda van Starkenborgh Stachouwer op als gouverneurgeneraal en zette, zo goed als mogelijk was, de lastige strijd voort. Overeenkomstig met Nederland werd de periode na de capitulatie gekenmerkt door demoralisatie en werd er getracht het militaire en politieke apparaat opnieuw op te bouwen.
§2.2.2 In verzet of niet? Slechts weinigen durfden zich na de capitulatie niet over te geven en het verzet voort te zetten. Dit had te maken met de moeilijke omstandigheden waarmee de commandanten te kampen hadden. Ten eerste waren de troepen op Java fysiek en mentaal uitgeput. Zij hadden het grootste gewicht van het Japanse leger moeten trotseren. De Japanse oorlogsmachine bleek onstuitbaar te zijn. Veel troepen waren gedemoraliseerd en achtten verdere strijd nutteloos. Daarnaast had het KNIL te kampen met desertie van de inheemse troepen. Verder 84
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden: Deel XIB, 586. Ibidem, 571. 86 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden: Deel XIC, 2. 87 Ibidem, 2. 85
33
Militair verzet KL en KNIL
vreesde de legerleiding op Java dat onverminderd militair verzet door represailles veel burgerslachtoffers zou eisen. Veel officieren rekenden niet op steun van de lokale bevolking, wat essentieel zou zijn voor het slagen van het militaire verzet. 88 Voor veel officieren wogen de risico’s niet op tegen de winst die een guerrilla zou kunnen opleveren. Een notitie van een luitenant geeft de algemene stemming in die periode weer: Doorvechten als guerrilla: verdere materiële en personele verliezen, groot risico voor bevolking, vrouwen en kinderen; alleen moreele winst. Moreele winst is veel waard, maar niet ten koste van zulke groote aantallen non-combattanten. Dan moet het er toch wel uit, hoe spijtig ook, capituleeren was het wijste. 89 Na de capitulatie waren niet alle KNIL-officieren gevangen genomen. Zoals eerder vermeld vond de hoofdaanval op Java plaats. De Japanners lieten hierdoor sommige gebieden aanvankelijk ongemoeid. Bij het aanvaarden van de capitulatie op 8 maart 1942 hadden de meeste KNIL-officieren in de Buitengewesten, met uitzondering van die op Timor, Borneo en Zuid-Sumatra, nog geen direct contact met de vijand gehad. De organisatie en het moreel van deze troepen waren naar omstandigheden nog onaangetast. Het uitvoeren van een guerrilla was voor veel KNIL-militairen bovendien niet uitgesloten. Al voor de invasie wist de legerleiding dat de Buitengewesten onmogelijk verdedigd konden worden. Het gebied was te groot en er waren te weinig troepen. Als oplossing dacht de militaire staf aan een guerrilla met als doel de Japanse troepen zo lang mogelijk te binden om de aanval te vertragen en af te zwakken. 90 De verwachting bestond dat geallieerde versterking zou arriveren en de Japanners op deze manier verslagen zouden worden. Voor 7 december 1941 vonden er in de Buitengewesten
beperkte
guerrillavoorbereidingen
plaats
door
voorraaddepots
en
schuilplaatsen in de binnenlanden aan te leggen. Het onherbergzame terrein leende zich volgens de legerleiding met de juiste voorbereiding goed voor een guerrillaoorlog. Na de capitulatie van Java bevonden de Buitengewesten zich in een hachelijke situatie. Zelfs voor commandanten die nog geen vuurcontact hadden gemaakt met de Japanners, was het echter lastig om door te gaan met de strijd. De condities van de troepen waren slecht, de bevolking was in grote mate de Nederlanders slecht gezind en de vrees voor Japanse represailles was groot. Tot slot bepaalde de desertie en de nutteloosheid om verder te strijden het besluit voor vele commandanten om hun militaire acties te staken. 91 Veel depots bleken
88
Groen, Nederlands-Indië: 1942, 118. Ibidem, 119. 90 Ibidem, 110. 91 Ibidem, 118. 89
34
Militair verzet KL en KNIL door de lokale bevolking geplunderd te zijn. 92 Na 8 maart waren de Buitengewesten afgesneden van Java en de buitenwereld. Dit betekende dus een snel tekort aan voedsel, medicijnen en munitie. Een uitzondering hierop waren de troepen op Timor die direct gesteund werden vanuit Australië. Ondanks deze ontberingen vochten ongeveer 2500 KNIL-militairen door. Zij werden gedreven door eergevoel, patriottisme of optimisme over een spoedige ontzetting door de geallieerde strijdkrachten. 93 De meest opmerkelijke verzetsgroepen worden in onderstaande paragraaf besproken.
§2.2.3 Verzet en verzetsgroepen De grootste groep officieren die na de capitulatie militair verzet wilde bieden, bevond zich op Sumatra. Na het capitulatiebevel waren op Midden- en Zuid-Sumatra nog zo’n 9.000 KNILmilitairen aanwezig die niet bereid waren de strijd op te geven. Aan het hoofd van deze troepen stonden Generaal-majoor R.T. Overakker en kolonel G.F.V. Govenson. Zij beslisten op basis van drie punten om over te gaan tot een guerrillaoorlog. Allereerst hadden KNILofficieren voor de capitulatie van Ter Poorten zelf de opdracht gekregen dat een capitulatiebevel niet mocht worden opgevolgd en dat de strijd zo lang mogelijk voortgezet moest worden. 94 Overakker negeerde dus het bevel, omdat dit volgens de eerdere instructies onder dwang tot stand kwam en niet geldig zou zijn. 95 Ook stond in de voorschriften van het KNIL niet vermeld dat het was toegestaan voor een officier zich aan de vijand over te geven. 96 De actie van Overakker druiste wel in tegen de kanttekening van het capitulatiebevel op 9 maart waarin vermeld stond dat alle voorgaande orders, inclusief het negeren van een capitulatiebevel, zouden komen te vervallen. Ten tweede heeft Ter Poorten na de capitulatie onmiddellijk het hoofdkwartier, de organisatie en daarmee het bestaan van het KNIL, opgeheven. 97 Hij was van mening dat als het KNIL ophield te bestaan het geen capitulatieorders meer kon uitvaardigen aan eenheden die niet bereikbaar waren. Dit verklaart wellicht waarom Overakker niet via de officiële militaire kanalen te horen kreeg van de capitulatie, maar dit twee dagen later moest vernemen van een buitenlandse ambtenaar. 98 Door deze gang van zaken hadden deze territoriale 92
Groen, Nederlands-Indië: 1942, 114. Ibidem, 120. 94 C. Van den Hoogenband en L. Schotborgh, Nederlands-Indië contra Japan; Deel IV, (Den Haag, 1959), 96. 95 Immerzeel, Verzet in Nederlands-Indë, 24. 96 De Hartog, Officieren achter prikkeldraad, 18. 97 http://www.geocities.com/dutcheastindies/north_sumatra.html 98 Ibidem 93
35
Militair verzet KL en KNIL commandanten een reden de strijd verder voort te zetten. 99 De vijand dacht daar anders over, omdat voor hem een algemene capitulatie voor alle KNIL-troepen gold. Om deze reden zijn nog vele soldaten en officieren, die doorvochten en gevangen werden genomen, geëxecuteerd. Als derde punt om de guerrilla voort te zetten, valt te wijzen op enkele algemene oorzaken. Toen het hoofdkwartier van Overakker het capitulatiebevel ontving, functioneerde de organisatie nog. De Japanners hadden alleen de olie-installaties en havens in Zuid-Sumatra ingenomen. De eenheden ten noorden hiervan waren nog in het bezit van hun uitrusting en hadden nog geen vuurcontact gehad met de vijand. 100 De organisatie en het moreel van deze troepen waren nog intact. Het was voor veel officieren frustrerend te weten dat zij na de capitulatie nog geen bijdrage hadden geleverd aan de oorlogsinspanningen. Een deel van hen wilde zich dan ook nog niet overgeven aan de Japanners. Dit veranderde drastisch toen de troepen van Overakker vuurcontact hadden met de vijand. Hierna kwam demoralisatie en desertie onder het inheems personeel vaak voor. De strategie van Overakker en Govenson hield in om zo lang mogelijk weerstand te bieden totdat geallieerde hulp zou arriveren of dat zij van Sumatra werden geëvacueerd. Burgers en soldaten werden ter beveiliging naar het binnenland geëvacueerd. Als eerste zou er in de Alice Vallei vanuit gefortificeerde posities een defensieve stelling worden opgeworpen. Zodra deze onmogelijk behouden kon worden, zouden de troepen over het binnenland verspreid worden en daarna tot een guerrilla overgaan. 101 Er was echter een groot tekort aan professioneel getraind personeel, wapens en troepenreserves. Het werd ook duidelijk dat de lokale bevolking vijandig tegenover het KNIL stond en zij militaire informatie doorspeelde naar de vijand. Elders kampten verzetsgroepen met dezelfde benarde omstandigheden. Toen snel bleek dat hulp uitbleef, was het voor Overakker onmogelijk de beoogde guerrillaoorlog te verwezenlijken. Uiteindelijk gaven Overakker en Govenson zich op 28 maart 1942 aan de Japanners over. Alle burgers en troepen werden daarna geïnterneerd. Dit betekende het einde van het grootste militaire verzet op Sumatra. Enkele kleine groepjes soldaten vochten nog door, maar dit had weinig betekenis en de laatste verzetsgroep werd in maart 1943 door de Japanners opgerold. 102 Aan het einde van de oorlog werden Overakker en Govenson vanwege het negeren van het capitulatiebevel door de Japanners geëxecuteerd. Ondanks dat de beoogde guerrilla niet van de grond kwam, bestond er wel bereidwilligheid om tot militair verzet over te gaan. De situatie met de groep van Overakker na 9 maart 1942 99
http://www.geocities.com/dutcheastindies/north_sumatra.html Ibidem 101 Ibidem 102 Ibidem 100
36
Militair verzet KL en KNIL
verschilt met die van de militairen in Zeeland na 15 mei 1940. De Zeeuwse troepen waren niet opgenomen in het capitulatiebevel van Winkelman en hadden dus toestemming gekregen om hun militaire acties voort te zetten. De groep van Overakker was wel opgenomen in het bevel, want de capitulatie gold immers voor alle KNIL-strijdkrachten in de archipel. De beoogde actie van Overakker valt dus onder de term militair verzet en de militaire eenheden in Zeeland niet. Een tweede voorbeeld van militair verzet vond plaats op Midden-Celebes. De luitenants J.A. de Jong en W.H.J.E. van Daalen voerden een groep aan van ongeveer 125 KNIL-militairen. Zoals in vele andere buitengewesten was de organisatiestructuur op Celebes gericht op een interne vijand. In de Buitengewesten waren slechts enkele verspreide detachementen met een beperkte bewapening. 103 Op 11 januari landden de eerste Japanse troepen op de stranden van Noord-Celebes. Al snel bleek het KNIL-contingent niet opgewassen te zijn tegen de Japanners. Volgens instructies van de legerleiding moest het zich, evenals op Sumatra, in de wildernis terugtrekken als de Japanse overmacht te groot zou zijn. 104 Vanuit daar zou volgens vooropgezet plan tegen de vijand een guerrillaoorlog gevoerd worden. Door de slechtere bewapening, een gebrek aan training in conventionele oorlogvoering en de geringe hoeveelheid soldaten was een guerrilla de enige militairstrategische keuze die tot iets zou kunnen leiden. 105 Zoals op Sumatra was de lokale bevolking van Celebes het KNIL niet goed gezind. Hier waren ook voorraaddepots geplunderd voordat de Nederlandse troepen daar gebruik van konden maken. 106 Toen op 8 maart Java viel en via de radio de algemene capitulatie was omgeroepen, waren de Japanners slechts op enkele plekken in Celebes aanwezig. Veel troepen, zo ook die van De Jong, hadden nog geen enkele strijd geleverd. Een groot deel capituleerde aangezien vele officieren, volgens de commandant van Celebes majoor B.F.A. Schilmöller, overtuigd waren dat verder tegenstand onverantwoord was en dat bovendien het capitulatiebericht van 9 maart diende te worden opgevolgd. 107 In eerste instantie heerste er na de capitulatie een groot gevoel van verslagenheid. De legerleiding op Celebes had zich bij de beslissing van Ter Poorten neergelegd. De Jong bevond zich op dat moment in het binnenland toen voor hem de omslag kwam. Over de radio hoorde hij op 27 maart een toespraak van de Vorstin waarin zij opdroeg, dat iedereen die zich in Nederlands-Indië nog niet overgegeven 103
Michiel Hegener, Guerrilla in Mori: Het verzet tegen de Japanners op Midden-Celebes in de Tweede Wereldoorlog, (Amsterdam, 1990), 40. 104 Hegener, Guerrilla in Mori, 54. 105 Groen, Nederlands-Indië: 1942, 111. 106 Hegener, Guerrilla in Mori, 65. 107 Ibidem, 76.
37
Militair verzet KL en KNIL
had, stand moest houden. Verder stelde Koningin Wilhelmina binnen afzienbare tijd hulp in het vooruitzicht. 108 Ook sprak de commandant van de Militaire Luchtvaart van het KNIL in Australië over de radio enkele bemoedigende woorden voor degenen die de strijd nog niet opgaven. 109 Vanaf dat moment pakte De Jong zijn wapens weer op, waarmee hij het bevel van zijn eigen leiding negeerde en waarbij hij de KNIL-leiding in Australië als het hoogste gezag beschouwde. Hij ronselde vrijwilligers voor zijn strijdgroep en vertrok op 8 april naar de binnenlanden van Midden-Celebes. Deze werving vond voornamelijk binnen vertrouwde kring plaats. Hierbij motiveerde De Jong zijn daden door erop te wijzen dat hij trouw had gezworen aan de Vorstin en vroeg of anderen hiertoe ook bereid waren. Ongetwijfeld stond voor De Jong de officierseed aan de basis voor zijn verzet. 110 De Japanse aanwezigheid op Celebes was beperkt waardoor De Jong weinig gehinderd werd in zijn plannen. Ondertussen trachtte hij contact te zoeken met Australië voor hulp en instructies. Hoewel de guerrilla was gebaseerd op de verwachting dat de Amerikanen binnen een paar maanden zouden komen, waren er tot die tijd voorraden en materieel nodig. Die bleken vanuit Australië niet aan te voeren te zijn. Steun aan de guerrillabeweging in Timor bleek voor de Geallieerden in eerste instantie prioriteit te hebben. Hiermee zou het lot van De Jong deels bezegeld zijn. Met de toename van de Japanse aanwezigheid op Celebes viel snel de hulp van de lokale bevolking weg. 111 Met uitzondering van twee man werd de gehele groep in augustus 1942 opgepakt en kwam daardoor een einde aan de strijd op Celebes. De guerrillabeweging op Timor stond onder leiding van luitenant-kolonel N.L.W. van Straten. In tegenstelling tot andere verzetsgroepen bevond Van Straten zich niet in een geïsoleerde positie. In het begin van de oorlog werd de groep op Timor gesteund door de hoogste geallieerde autoriteiten. De angst bestond namelijk dat een Japanse invasie van Australië op handen was en Timor hiervoor als springplank kon dienen.
112
Timor vormde
namelijk de laatste geografische barrière tussen de Geallieerden en het Japanse Rijk. Al voor de komst van de Japanse troepen op Timor in februari 1942, stuurde Australië troepen naar het eiland. Australische commando’s zouden in samenwerking met het KNIL de verdediging van Timor voorbereiden. 113 Zij werden hierbij geholpen door gewapende Timorese burgers. 108
Hegener, Guerrilla in Mori, 80. Ibidem, 81. 110 Ibidem, 92. 111 Ibidem, 177. 112 Ibidem, 131. 113 H.C. Hoeks, Guerrilla in Nederlands-Indië: De strijd van het KNIL tegen de Japanse bezetting van Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog, (Breda), 59. 109
38
Militair verzet KL en KNIL
Dit mocht echter niet baten en eind februari hadden de Japanners de gecombineerde Australische en Nederlandse strijdgroep ver de binnenlanden van Timor in gedreven. Ondanks hevige verliezen door vuurcontact, geteisterd door het tropische klimaat en ziektes, werd de strijd met relatief succes doorgezet. Na de capitulatie op 8 maart was er voor Van Straten geen twijfel over een eventuele overgave en vocht hij door. Zoals eerder vermeld werd het KNIL-detachement gesteund door de geallieerde legerleiding. Daarnaast zorgden de aanwezige Australische troepen voor extra gewicht in de strijd. 114 Een ander groot verschil met de guerrillabewegingen in de archipel was dat het KNIL op Timor meer steun kreeg van de lokale bevolking dan op andere eilanden. Zij voorzag de soldaten van voorraden, transport, informatie en/of hielp soms mee in de strijd. Deze steun verdween naarmate Japanners de greep op het eiland verstevigden. Tot slot werd Van Straten bijgestaan door de Royal Australian Airforce en de United States Air Force die bombardementen uitvoerden op Japanse stellingen en bevoorradingsroutes. Naast de georganiseerde guerrillabewegingen, die voornamelijk voortkwamen uit de eigen KNIL-eenheden, waren er in de archipel ook verzetsgroepen actief die overeenkomsten hadden met verzetsgroepen in Nederland. Na de capitulatie werd niet iedere KNIL-militair langdurig krijgsgevangen gehouden. Sommige Nederlandse officieren, zoals kapitein R.G. de Lange, officier van de generale staf, werden niet geïnterneerd. Na de capitulatie was hij in dienst gebleven bij het hoofdbureau van de Staatsspoorwegen in Bandoeng. 115 Deze mensen waren voor het functioneren van de infrastructuur onmisbaar en werden door de Japanners onder de naam ‘Nipponwerker’ tewerkgesteld. Naast deze Nederlanders waren er ook vele Nederlandse Indiërs, Molukkers, Madoerezen en Timorezen als ex-KNIL’ers vrijgelaten. Volgens Japan konden deze mensen een rol vervullen in de eigen gelederen. Na de capitulatie groepeerde zich een aantal van deze ex-KNIL’ers tot ondergrondse verzetsorganisaties. De meeste van hen bevonden zich op Java.
116
Belangrijke taken waren het verzamelen van
militair-strategische gegevens en wapens, het verspreiden van geallieerde oorlogsberichten, radiocontact verkrijgen met Australië, het verschaffen van onderduikadressen, het leggen van contacten met ondergedoken KNIL-soldaten en het liquideren van Japanse autoriteiten. 117 Er werden ook voorbereidingen getroffen om het machtsvacuüm na vertrek van de Japanners op te kunnen vangen en zo Nederlandse en Nederlandsgezinde mensen te beschermen tegen gewapende inheemse bendes. De hoop bestond nog dat Nederlands-Indië eind 1942 weer 114
Hoeks, Guerrilla in Nederlands-Indië, 62. Immerzeel, Verzet in Nederlands-Indë, 31. 116 Groen, Nederlands–Indië: 1942, 120. 117 Immerzeel, Verzet in Nederlands-Indë, 27. 115
39
Militair verzet KL en KNIL
bevrijd zou worden. In de tussentijd groepeerden mensen van dezelfde etnische afkomst zich ter bescherming tegen bendes. Deze groepen waren voor de Japanse legerleiding nuttig, omdat zij bepaalde bewakingstaken overnamen. In en rondom Batavia werd dit initiatief gestimuleerd. Hier waren veel Molukse ex-KNIL’ers actief die Europeanen en IndoEuropeanen beschermden in ruil voor een vergoeding. De taak van deze bewakingstroepen diende soms als dekmantel voor allerlei verzetspraktijken. 118 Belangrijke namen binnen deze groepen waren kapitein A.L.J. Wernink, kapitein, R.G. de Lange en kapitein W.A. Meelhuysen. Wat essentieel was voor de vorming en motivatie van deze groepen is dat zij in hun diensttijd onvoorwaardelijke trouw hadden gezworen aan de Koningin en vlag en vertrouwd waren met de militaire gezagsverhoudingen. De ervaringen die zij in hun diensttijd hadden opgedaan, konden weer aangewend worden. Belangrijk was dat zij na hun krijgsgevangenschap door de Japanners waren vrijgelaten en door hun etniciteit minder opvielen tussen de lokale bevolking. 119 De leiding bestond voornamelijk uit oud-KNIL-officieren of hogere functionarissen. Deze gaven leiding aan oudKNIL-soldaten die op hun beurt weer hulp kregen van burgers. Deze gezagsverhoudingen weerspiegelden de relaties uit de vooroorlogse koloniale maatschappij. Het probleem van deze organisaties was dat zij niet grondig voorbereid waren. Vaak waren zij uit nood of spontaan opgericht. 120 Door de geringe ervaring met militair verzet, onderlinge concurrentie en onzorgvuldigheid van vele leden, waren de meeste ondergrondse verzetsorganisaties medio 1943 al opgerold. De Japanse geheime politie, de kenpeitai, had al meer dan zestig jaar ervaring met het opsporen en elimineren van dissidente elementen. Vaak werd onder de bevolking op harde wijze informatie gewonnen over de verzetsgroepen, waardoor de organisaties moeilijk tot bloei konden komen.
§2.3 Nabeschouwing Als er wordt gelet op de aard en omvang van het militaire verzet onder beroepsofficieren van de KL en het KNIL dan is er een aantal verschillen aanwijsbaar. Als eerste valt op dat de reacties op de capitulatie andere trekken vertoonden. In Nederlands-Indië besloten veel meer officieren de strijd voort te zetten. Ongeveer 2500 militairen vochten na de capitulatie op 8 maart 1942 daadwerkelijk door. Hierbij dient de verzetsgroep van Overakker als belangrijkste voorbeeld. Ook al heeft Overakker weinig tot niets kunnen uitrichten, zijn houding en wil om
118
Immerzeel, Verzet in Nederlands-Indë, 27. Ibidem, 85. 120 Ibidem, 32. 119
40
Militair verzet KL en KNIL
tot militair verzet over te gaan tonen wel het grote verschil aan met de houding van officieren in Nederland na 15 mei 1940. Hier wilde vrijwel geen officier doorvechten na de capitulatie. Meer dan 99 procent van het Nederlandse officierskorps tekende een erewoordverklaring waardoor het zelfs een belofte deed geen militair verzet tegen de Duitsers te plegen. Degenen die niet tekenden waren vooral KNIL’ers die in Nederland hun opleiding volgden of waren gedetacheerd. Vastgesteld kan worden dat het militaire verzet onder de officieren in Nederland geringer was dan in voormalig Nederlands-Indië. Het overgrote deel van de KL-officieren besloot niet in militair verzet te gaan, omdat dat in hun ogen geen nut zou hebben en dat het niet paste in hun beeld van goed officiersgedrag. Hun taken lagen zodra Nederland weer bevrijd zou worden verderop in het verschiet en de regering weer een beroep op hen zou doen. Veel KNIL-officieren bevonden zich in gebieden waar nog geen Japanse troepen aanwezig waren. Hun organisatiestructuur was nog intact, temeer deze eenheden niet door Japanse troepen in wanorde waren teruggedreven. Door de onherbergzaamheid en uitgestrektheid van het gebied lag guerrilla in Nederlands-Indië eerder voor de hand dan in Nederland. Een tweede punt van verschil is dat de aard van het militaire verzet in NederlandsIndië anders was dan in Nederland. Allereerst waren er in de koloniën direct na de capitulatie KNIL-eenheden die vanuit hun bestaande organisatiestructuur een guerrilla begonnen of dit trachten op te zetten. Daarnaast waren er in Timor groepen militairen die direct gesteund werden vanuit de geallieerde leiding en hierdoor een gecoördineerde guerrilla konden voeren. Tenslotte waren er ook KNIL-officieren die, vooral op Java, samen met burgers op een beperkte schaal verzet pleegden. Deze groep vertoonde veel overeenkomsten met het militaire verzet in Nederland. Hier was het militaire verzet een stuk bescheidener dan in NederlandsIndië en meer gericht op orde en rust bewaren zodra de Duitsers waren vertrokken en het machtsvacuüm in Nederland opgevangen moest worden. Gedurende de bezetting van Nederland werden de doelstellingen en acties van de verzetsgroepen meer militair van aard door bijvoorbeeld: inlichtingen inwinnen, onderdak bieden aan onderduikers, sabotageacties en liquidaties uitvoeren. Verzet door Nederlandse officieren kwam in vergelijking met het KNIL pas later in de oorlog op gang.
41
Opleiding en militaire cultuur officierskorps
3. Opleiding en militaire cultuur officierskorps In dit hoofdstuk wordt het verschil in opleiding en militaire cultuur van beide legers besproken. De vraag die in dit hoofdstuk gesteld wordt, is of het verschil in militair verzet onder officieren te verklaren is vanuit de training, ervaring en/of de militaire cultuur van de verschillende officierskorpsen. Zoals besproken is in het eerste hoofdstuk, vormt de opleiding het fundament voor de militaire cultuur van het officierskorps. De Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda, het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) in Den Helder en de Hogere Krijgsschool (HKS) in Den Haag zijn de belangrijke instituten voor de vorming en scholing van de officieren. Daarnaast was het mogelijk bij andere instituten zoals de Hoofdcursus in Kampen, de Cadettenschool in Alkmaar of de Militaire School in Batavia om tot officier opgeleid te worden. De laatste drie locaties zijn in het begin van de twintigste eeuw opgeheven. Op de KMA werden aan cadetten van zowel de KL als het KNIL les gegeven. Een militaire opleiding bestond vanaf de oprichting niet uit een vastomlijnde lesstructuur, maar was door sociale, economische en politieke factoren aan veranderingen onderhevig. Vanuit de politiek en de legerleiding wordt nog steeds sturing gegeven aan de inhoud en het karakter van de opleiding. 121 Dit hoofdstuk zal zich vooral richten op de periode omstreeks 1900 tot 1940. In die tijd vond de opleiding van de beroepsofficieren plaats die in mei 1940 en maart 1942 in dienst waren.
§3.1 Officierskorps Koninklijke Landmacht Met de oprichting van de KMA en het KIM in respectievelijk 1828 en 1829 vond de algemene professionalisering van het officierskorps plaats. Het gemiddelde aantal beroepsofficieren in het leger bedroeg sinds de oprichting van de KMA ongeveer 2000. Na de Eerste Wereldoorlog liep dit aantal door bezuinigingen terug. Op 10 mei 1940 waren 1547 beroepsofficieren en 10.000 reserveofficieren in dienst van de KL. 122 De gegoede burgerij was in de 19e eeuw de belangrijkste leverancier van beroepsofficieren. 123 Vaak werd de hoogte van het cursusgeld aangeduid als de voornaamste reden hiervan. 124 Daarnaast was het Nederlandse leger nooit een aantrekkelijke werkgever geweest. Aan het begin van de 20ste
121
W. Klinkert, Studeren in uniform, 10. Schulten, De Nederlandse officier, 54. 123 Ibidem, 41. 124 Ibidem, 45. 122
42
Opleiding en militaire cultuur officierskorps
eeuw werd het voor de lagere klassen makkelijker om een officiersopleiding te volgen. Deze veranderingen moest ervoor zorgen dat de tekorten in het officierskorps werden opgevangen. Voor onderofficieren was het ook een hele opgave tot officier bevorderd te worden. Hierdoor was het officierskorps, voornamelijk in de 19e tot begin 20ste eeuw, vrijwel alleen toegankelijk voor een kleine elite en had het een gesloten en conservatief karakter. De leefwereld van een KL- en KNIL-officier speelde zich omstreeks de eeuwwisseling in de hogere maatschappelijke kringen af. Zij waren lid van burgersociëteiten en/of hadden daar eigen officierstafels. 125 Dit betekende dat de waarden en normen, zoals die in de hogere milieus golden, door de cadetten en officieren werden overgenomen. Volgens eerste-luitenant J.C.J. Kempees nam de officier in de samenleving een gewaardeerde en vooraanstaande plaats in. 126 Zo belangrijk waren de raadgevingen van Kempees dat deze, ruim vijftig jaar na de eerste uitgave, in 1900 werden herdrukt. Toen omstreeks de eeuwwisseling in de samenleving vele sociale veranderingen plaatsvonden, was het niet verwonderlijk dat de gegoede burgerij en het officierskorps het behoud van hun normen en waarden nastreefden. Deze bestonden uit trouw aan het wettig gezag, eerbied voor de hiërarchie, waardering voor stiptheid, discipline en patriottisme. Niet ongewoon was de stelling van menig officier dat zijn roeping bestond uit een bijdrage leveren aan de verbetering van de samenleving. 127 Etiquette en fatsoensidealen, uitgedragen door de docenten op de instituten, hielden de officieren op het juiste pad. Vooral de oudere officieren stelden hoog belang in de normen en waarden van de militaire opleiding. De jongere officieren gingen over het algemeen minder rigide om met deze voorschriften. 128 Na de Tweede Wereldoorlog zou door de naoorlogse sociale, politieke en maatschappelijke veranderingen het karakter van het officierskorps radicaal gewijzigd worden. Het onderwijs van de opleiding bestond van oorsprong uit een combinatie van lichamelijk, militair, wiskundig en letterkundig onderwijs. Vanaf 1882 werd het leervak oorlogsgebruiken ingevoerd. 129 Op de KMA werd gestreefd naar de vorming van de officier en diens gewenning aan gehoorzaamheid, orde en tucht.130 De opleiding moest van de cadet een officier en een heer maken. Dit gold in het bijzonder voor de officieren die in Nederland tewerkgesteld zouden worden. De mogelijkheden van een KL-officier om zelfstandig op te treden waren beperkter dan in Nederlands-Indië, waar de KNIL-officier, gezien de grotere 125
Schulten, De Nederlandse officier, 87. Ibidem, 88. 127 Ibidem, 89. 128 Ibidem, 91. 129 Klinkert, Studeren in uniform, 142. 130 Ibidem, 89. 126
43
Opleiding en militaire cultuur officierskorps
fysieke afstanden, meer zelfstandig optrad. Beide officierskorpsen hadden wel dezelfde officiersnormen als eer, moed, trouw, daadkracht en leiderschap. De KL-officier stond daarentegen, gezien de afstanden en bereikbaarheid, in nauw contact met zijn meerderen. Een officier in Nederland kon minder eigenmachtig optreden. Dit verklaart voor een gedeelte de keuze van KL-officieren om massaal de Duitse erewoordverklaring te tekenen. Velen lieten hun beslissing afhangen van de richtlijnen die van bovenaf waren opgesteld. De opleiding was in de 19e eeuw voornamelijk theoretisch. Dit vormde voor een aantal officieren ook een punt van kritiek. Volgens hen was de kloof tussen theorie en praktijk te groot. De relatie tussen soldaat en officier zou hierdoor ook ernstige tekortkomingen hebben. 131 Na de opgedane kennis kon de aspirant-officier de opleiding in de praktijk toepassen. Na 1890 werd de opleiding van de KMA omgezet in een vakopleiding met een eenjarige detachering bij een eenheid te velde. Hiermee werd dit probleem deels opgelost. Het punt was alleen dat er in Nederland weinig praktische ervaring opgedaan kon worden. De KL hoefde niet op te treden tegen een vijand en grootschalige veldoefeningen kwamen door bezuinigingen weinig voor. Na de voltooiing van zijn opleiding werd de officier bij een eenheid geplaatst. De periode 1890-1940 werd gekenmerkt door de discussie over de werving, het doel en de structuur van de officiersopleiding. Dit kwam voornamelijk door de vele bezuinigingen, de tegenvallende aanmeldingen, de maatschappelijke veranderingen en de ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog. De opleiding richtte zich hoofdzakelijk op een nationale, conventionele oorlogvoering. Het neutraliteitsbeleid stimuleerde geen internationale toenadering of samenwerking op militair terrein. 132 Volgens velen werd het succes van het neutraliteitsbeleid in de Eerste Wereldoorlog voortgezet in het Interbellum. Dat Nederland vooral geluk had was een opvatting die weinig mensen in het openbaar kenbaar maakten. 133 De vele bezuinigingen gedurende het Interbellum hadden een groot effect op de geoefendheid en bewapening van het leger 134 Zelfs een eenzijdige ontwapening kwam in de defensiedebatten naar voren. Deze combinatie van factoren kwam de bewapening, maar ook de motivatie van de Nederlandse officier niet ten goede. De KL bevond zich gedurende zijn bestaan, met uitzondering van de mobilisatie gedurende de Eerste Wereldoorlog, niet in een oorlogssituatie. Na de Belgische opstand was 131
Klinkert, Studeren in uniform, 151. Ibidem, 189. 133 F.H. Meulman en A.G.W. Ruitenberg, ‘Krijgsmachtdelen’, Krijgsmacht: Studies over de organisatie en het optreden, (Alphen a/d Rijn, 2004), 302. 134 Meulman en Ruitenberg, ‘Krijgsmachtdelen’, 302. 132
44
Opleiding en militaire cultuur officierskorps
Nederland gereduceerd tot een kleine mogendheid met alle beperkingen van dien. Tot aan de Tweede Wereldoorlog was de strategie vooral defensief van aard. De Nederlandse krijgsmacht probeerde wel nieuwe ontwikkelingen bij te houden. Dit vertaalde zich in de defensieve strategie van de waterlinie en het offensieve element van een mobiel veldleger. Door bezuinigingen kwamen oefeningen met dit mobiele veldleger weinig voor. Hierdoor kon de officier zich slecht voorbereiden op scenario’s waarbij Nederland in oorlog zou raken. Het Nederlandse leger bezat geen ervaringrijke officieren zoals in de buurlanden. Belgische, Engelse en Duitse officieren konden veel kennis putten uit hun ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog. De taak van de Nederlandse officier moet voornamelijk gezien worden in de training van soldaten. In het Interbellum verschoof deze taak, onder invloed van de Eerste Wereldoorlog, meer in de richting van een maatschappelijke en opvoedkundige rol. Voortvloeiend uit de sociale onrust in Europa en vooral ook door de lange mobilisatietijd in Nederland, vond er in 1918 in Harskamp en andere garnizoensplaatsen een soldatenoproer plaats. 135 De officieren hadden niet meer het respect van de soldaten waardoor bevelen niet meer de gewenste uitwerking hadden. Het bekende probleem, van het wantrouwen en de kloof tussen de officier en zijn manschappen, speelde weer op. De gebeurtenissen in de Eerste Wereldoorlog hadden ook het karakter van de krijgsmacht in Nederland veranderd. De oorlog had de noodzaak van reserveofficieren en dienstplichtigen aangetoond. De aard van het officierskader was duidelijk verschoven naar vergroting van het dienstplichtige element. Het overgrote deel van het officierskorps bestond uit reservisten. 136 Deze rekrutering was goedkoper en was de enige manier om in oorlogstijd een groot leger te encadreren. De instroom van deze reservisten leidde aanvankelijk tot onvrede binnen het beroepsgedeelte. Een reserveofficier bezat in de ogen van de beroepsofficieren niet het opleidingsniveau, de geschikte waarden en de juiste normen van een beroeps. Een beroepsofficier had, afgezien van de opleiding, meer binding met de militaire cultuur dan een dienstplichtige die vooral aan de burgermaatschappij deelneemt. Binnen het KNIL lagen de verhoudingen enigszins anders. Hier was het grootste gedeelte beroepmilitair, ondanks de invoering van de dienstplicht in 1919. 137 Pas in december 1941 werden alle dienstplichtige Europeanen in de archipel gemobiliseerd. Tot slot kan gesteld worden dat het vijandbeeld ten aanzien van de Duitsers een kleine bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van veel KL-beroepsofficieren om niet tot verzet
135
Bram Stemerdink, Jonkers: 170 jaar Koninklijke Militaire Academie, (Amsterdam, 1998), 104. Klinkert, Groen, Studeren in uniform, 180. 137 http://members.home.nl/hupkens/knil1.htm 136
45
Opleiding en militaire cultuur officierskorps
over te gaan. Er werd namelijk erg opgekeken tegen het Duitse leger. Al voor de Eerste Wereldoorlog bestond in militaire kringen bewondering voor de Duitse militaire prestaties. 138 Op gebied van de Duitse politiek waren de meningen verdeeld, maar het respect voor de Duitse soldaat was onverminderd groot. Bovendien waren er in de Eerste Wereldoorlog, zoals Lou de Jong vermeldt: Niet weinigen, wier bewondering voor de militaire organisatie van Duitsland en voor de prestaties ervan in de oorlog hen op een overwinning van dat rijk deed hopen. 139 Onder deze ‘niet weinigen’ waren veel Nederlands officieren te vinden.140 Zij bewonderden de militaire organisatie in Duitsland. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog is deze bewondering nog steeds terug te vinden in tijdschriften zoals de Internationale en de Militaire Spectator. De belangstelling en waardering voor de Duitse Wehrmacht was dus groot. 141 Het valt echter sterk te betwijfelen of het officierskorps, bij het uitbreken van de oorlog, op een overwinning van Nazi-Duitsland hoopte. Ook binnen een deel van het KNIL-officierskorps werd het Duitse leger heimelijk gewaardeerd.142 De successen na 1938 van de Wehrmacht werden door leidinggevenden vol bewondering gade geslagen. Meerdere malen werd de Duitse legermacht als voorbeeldfunctie aangehaald. 143 Calmeyer beschreef, toen hij aan de Kriegsakademie in Berlijn studeerde en twee weken gedetacheerd was bij een Duits infanterieregiment, dat hij het geluk had kennis te maken met een ‘echt leger’. 144 Vele Nederlandse officieren hadden voor de Tweede Wereldoorlog het geloof in de vredeswil van Duitsland. Toen de oorlog naderde kwam nam het besef toe dat deze gedachte wellicht ongegrond was.
§3.2 Officierskorps Koninklijk Nederlands-Indisch Leger Het KNIL is in 1830 opgericht en viel onder het Ministerie van Koloniën, in tegenstelling tot de KL die onder het Ministerie van Oorlog ressorteerde. De gouverneur-generaal fungeerde als opperbevelhebber van het KNIL. De doelstelling van het KNIL was in eerste instantie om met geweld alle gebieden binnen de kolonie direct onder Nederlands-Indisch gezag te brengen. Na de volledige pacificatie van de archipel diende het KNIL als politiemacht voor de handhaving van de status quo en om de inheemse bevolking onder controle te houden. De 138
Stemerdink, Jonkers, 62. L. de Jong, Het Koninkrijk: Deel I, 36. 140 Stemerdink, Jonkers, 101. 141 Ibidem, 134. 142 C.J.P. Peek, Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger en Japan: Japan en de Japanse militaire dreiging gezien door de ogen van officieren en manschappen van het KNIL 1931-1942, (Utrecht, 1993), 77. 143 Stemerdink, Jonkers, 135. 144 Ibidem, 133. 139
46
Opleiding en militaire cultuur officierskorps
opleiding geschiedde, evenals van de KL-officieren, hoofdzakelijk op de KMA. Daarnaast bestonden elders in Nederland ook aparte opleidingscentra voor het KNIL. Ondanks de vrijstelling van cursusgeld waren de KNIL-officieren, net als in het KL-officierskorps, afkomstig uit de hogere lagen van de Indische samenleving. In Nederlands-Indië hadden zij ook nauw contact met de bestuursambtenaren. Vaak gingen KNIL-officieren tijdelijk of voorgoed in de civiele bestuursdienst over. 145 Hierdoor was er in de kolonie een sterke band tussen het politieke apparaat en het leger. Vanaf 1901 werden er binnen het KNIL ook inlanders opgeleid tot officier. Deze aantallen werden wel beperkt gehouden om het officierskorps zogenoemd ‘zuiver’ te houden. Hierdoor is de aanwas van Indische cadetten, gedurende het bestaan van het KNIL, altijd klein geweest. In 1940 dienden 1214 KNIL-officieren in de Indische kolonie. De meeste KNILofficieren waren afkomstig uit de kolonie zelf. Het KNIL had bijna altijd een tekort aan officieren. Vooral bij de infanterie was er een grote behoefte aan voldoende kaderpersoneel. Dit tekort is allereerst te danken aan het feit dat een officiersloopbaan in de archipel niet populair was. Ten tweede waren de mogelijkheden voor onderofficieren, in verband met de vele militaire operaties en de verspreiding van militaire eenheden over de archipel om door te stromen naar het officierskorps, nog beperkter dan in Nederland. Door vrijstelling van cursusgeld en detachering van KL-officieren werd tevergeefs getracht om de grootte van het Indische officierskorps op peil te houden. 146 Het was ten slotte ook niet aantrekkelijk om als Indische jongeman zo ver van huis een officiersopleiding in Nederland te volgen. De inhoud van de opleiding in Breda was voor het KNIL identiek aan die van de KL. Dit is frappant aangezien de militaire en civiele taken van het KNIL erg verschilden met die van het KL. Daarnaast verschilden in de kolonie de weers- en terreinomstandigheden en moesten de officieren inheemse ondergeschikten bevelen. Tot slot moest het KNIL binnen een koloniale en vaak vijandige omgeving opereren en in tegenstelling tot de KL daadwerkelijk militaire acties uitvoeren. 147 KNIL-cadetten leerden wel Nederlandse voorschriften en exercities om eventueel hier in Nederland gedetacheerd te worden. 148 Op het ontbreken van een eigen opleiding werd er vanuit de Indische politieke en militaire leiding veel kritiek geleverd. Vanaf het begin van de 19e eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog werden wel vakken, zoals Indische talen en aardrijkskunde, aan het lespakket toegevoegd, maar deze uitbreiding werd niet als voldoende beschouwd. Pas in 1939 kwam er een aparte KNIL145
Schulten, De Nederlandse officier, 87. Ibidem, 48. 147 Klinkert, Groen, Studeren in uniform, 190. 148 Ibidem, 190. 146
47
Opleiding en militaire cultuur officierskorps
opleiding in Breda met meer praktische vakken. De Indische cadetten vormden toen een min of meer aparte groep binnen de KMA. 149 De Indische militaire autoriteiten uitten regelmatig kritiek op de officiersopleiding in Nederland. Er zou een gebrek aan praktische kennis, besluitvaardigheid en fysieke training zijn. 150 Ondanks dat het officierskorps van de twee legermachten dezelfde opleiding kreeg, hadden beide korpsen verschillende verwachtingen. In 1935 werd onder de KNIL-officieren een enquête gehouden over de kwaliteit van de KMA-opleiding. Hier kwam uit dat het vooral aan tucht en orde ontbrak, er bandeloosheid en individualisme heerste en er een gebrek aan respect voor gezag was. De opleiding zou ook teveel beïnvloed zijn door de geest van de moderne tijd. 151 Uit deze kritiek kan opgemaakt worden dat de militaire cultuur van het KNIL in de praktijk harder en militaristischer was. Een goed voorbeeld zijn de opmerkingen van Van Heutsz over zijn opleidingstijd in Nederland. Hij vond dat de officiersopleiding aan de KMA en de OOS veel te theoretisch was en te deftig voor de zware Indische praktijk. 152 Het KL was, zoals boven vermeld, meer toegespitst op een maatschappelijke, opvoedkundige rol van de officier. Het KNIL was meer gericht op de politionele taak die in het verschiet lag. Dit officierskorps zou na de opleiding een koloniale rol in een vijandige omgeving vervullen. Een KNIL-officier moest hierdoor beter voorbereid zijn op de militaire praktijk, want de risico’s waren in Indië groter. Het verschil in militaire cultuur is gekoppeld aan de verschillende samenlevingen van de Nederlandse en de Indische officier en ervaringen die zij tijdens hun diensttijd opdeden. Nederlands-Indië was een koloniaal rijk met uitgesproken hiërarchische verhoudingen. De Nederlandse elite bestuurde en behartigde de koloniale belangen. Overtuigd van de culturele superioriteit ten opzichte van de lokale bevolking en van het recht als koloniale mogendheid het Nederlandse gezag uit te dragen, viel veel nadruk op de ‘zedelijke roeping’ als legitimering van de militaire acties. 153 Deze politiek berustte op het Europese gedachtegoed dat de westerse wereld de plicht had minder ontwikkelde volkeren op te voeden en leiding te geven. ‘Kwade’ elementen, zoals opstandige inheemse volkeren, dienden bij oproer door het KNIL onder controle te worden gebracht. Van Heutsz aanvaardde de plicht tot opvoeding van, letterlijk citaat:
149
Klinkert, Groen, Studeren in uniform, 203 Ibidem, 194. 151 Ibidem, 202. 152 Ibidem, 205. 153 J.A.A. van Doorn, Indische lessen: Nederland en de koloniale ervaring, (Amsterdam, 1995), 38. 150
48
Opleiding en militaire cultuur officierskorps
De door het wereldgebeuren aan onze zorgen toevertrouwde inlandsche rassen van den Indische archipel. 154 Het neerslaan van binnenlandse opstanden is in de geschiedenis van het KNIL regelmatig voorgekomen. Deze ervaringen droegen bij aan de strengere militaire cultuur van het KNIL. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was het Nederlandse gezag stevig in de archipel verankerd. In de defensiegrondslagen van 1927 kreeg het KNIL een dubbele opdracht opgelegd. Het leger had als taak het bewaren van de interne rust en het afweren van eventuele coup de mains door andere mogendheden. Na de afronding van zijn opleiding werd de KNIL-officier ingedeeld bij een garnizoen. In tegenstelling tot bij de KL was de KNIL-officier, en vooral in de Buitengewesten, ver buiten de grote steden gelegerd. Dagelijks patrouilleerden KNIL-detachementen in afgelegen gebieden. 155 Het leven van een KNIL-officier was dus niet zonder gevaar. Hij moest naast de eventuele vijandige bevolking ook de tropenhitte en de daarmee in verband staande gevaren trotseren. Dit verklaart mede de hardere mentaliteit van de KNIL-officier en de geringe belangstelling voor het officiersberoep in Indië. Daarbij komt ook dat in 1930 de Europeanen in Nederlands-Indië nog geen half procent van de totale bevolking uitmaakten. Er woonden in Nederlands-Indië destijds ongeveer 60 miljoen Indiërs tegen 280 duizend Europeanen en Indo-Europeanen. 156 Veel inheemsen vervulden de functies van soldaten en onderofficieren. Twee factoren droegen bij aan de relatief grote zelfstandigheid van de KNIL-officier. Hij moest in afgelegen gebieden naast zijn militaire taken ook civiele taken op zich nemen. 157 Er was immers een groot tekort aan Europees personeel. De KNIL-officier was niet alleen een militair maar ook de representant van het koloniale leiderschap. Ten tweede opereerde het KNIL, ter controle van grote geïsoleerde gebieden, noodgedwongen in kleine eenheden van circa 15 tot 20 man. Het koloniale gedachtegoed beïnvloedde het vijandbeeld binnen het KNIL. Onder de ‘vijand’ werden in eerste instantie opstandige inheemse groepen verstaan. De algemene opinie was dat inheemsen niet dezelfde maatschappelijke positie kunnen hebben als de blanke kolonisten. De oorspronkelijk Indische bevolking werd als cultureel inferieur beschouwd en moest opgevoed worden naar Europees model. Voor deze bevolkingsgroep golden dan ook
154
Van Doorn, Indische lessen, 30. Martin Elands, Van strijd tot veteranenbeleid: het KNIL en zijn veteranen, 1941-2001, (Amsterdam, 2001), 12. 156 Immerzeel, Verzet in Nederlands-Indë, 13-15. 157 Elands, Van strijd tot veteranenbeleid, 12. 155
49
Opleiding en militaire cultuur officierskorps andere wetten en regels. 158 Voor inheemsen gold het internationale oorlogsrecht niet. De eerste vredesconferentie van 1899 in Den Haag was alleen van toepassing op de ‘beschaafde volkeren’. Koloniale oorlogvoering bleef in het militaire recht tot na de Tweede Wereldoorlog buiten beschouwing, temeer omdat de inheemse bevolking in de koloniën zich zeker niet aan de daar gemaakte afspraken zou houden. 159 Onder Van Heutsz werd het geweld tegen de inheemse bevolking ingeperkt en handelde het KNIL meer conform het oorlogsrecht. In 1904 werd aan de KMA het boekje met de titel: ‘Aantekeningen betreffende het oorlogsrecht der Inlandsche volken in Nederlands-Indië en de tegenover die volken in acht te nemen oorlogsgebruiken’ uitgebracht. Hierin werd summier vermeld dat het verstandig was het oorlogsrecht aan te houden, maar dat er uitzonderingen waren. 160 In het boekje komt overgave aan inheemsen niet aan de orde. Zij waren immers geen beschaafd volk en het werd onmogelijk geacht om zich aan hen te onderwerpen. Deze ideeën van superioriteit werden ten dele ook geprojecteerd op de Japanners. Voor de wet waren Japanners gelijkgesteld, maar dit betekende niet dat zij als gelijkwaardig werden beschouwd. Dergelijke misvattingen bestonden voornamelijk in de lagere gelederen van het KNIL. Een adelborst van de Marine herinnerde zich dat: ‘een bericht ter geruststelling werd gelanceerd: De Japanners zijn niet zo goed in de lucht, ze kunnen geen bommen gooien omdat ze allemaal scheel kijken vanwege hun spleetogen. Dat had een officier van het Indische leger nog eens beaamd toen ik het hem vroeg.’ 161 Luitenant-ter-zee eerste klasse A. Kroese, memoreerde na de nederlaag in Indië: ‘het bakerpraatje dat de Japanners niet kunnen leren vliegen omdat zij als baby door hun moeder op de rug zijn gedragen, waardoor hun evenwichtsgevoel heeft geleden…Even onwaar bleek de bewering dat de Japanners niet bestand zijn tegen het tropische klimaat waardoor hun expedities in Indië zijn gedoemd spoedig dood te lopen wegens te veel uitvallers.’ 162 Eventuele onderschatting van de Japanse militaire bekwaamheid werd ook gevoed door Amerikaanse en Engelse denkbeelden. 163 Toen in de eerste oorlogsdagen waargenomen werd hoe bekwaam de Japanse vliegtuigen gevlogen werden, concludeerde generaal Douglas
158
De Jong, The Collapse of a colonial society, 11. P.M.H. Groen, ‘Een moordgeschiedenis. Koloniale oorlogvoering en militaire ethiek rond 1900’ in: Macht en majesteit. Opstellen voor Cees Fasseur, (Leiden, 2002), 47. 160 Groen, Een Moordgeschiedenis, 51. 161 H.J.E. van de Kop, ‘Neem het over’. Belevenissen van het Nederlandse vliegtuigsquadron 320 gedurende de Tweede Wereldoorlog, (Leiden, 1975), 17 162 A. Kroese, Nederlandse zeemacht in oorlog, (Londen, 1944), 43. 163 De Jong, Het Koninkrijk: Deel XIA, 680-682. 159
50
Opleiding en militaire cultuur officierskorps MacArthur dat deze piloten wel blank moesten zijn. 164 In Nederland was het vijandbeeld een stuk genuanceerder. Met name na de Russisch-Japanse oorlog werd Japan door de KNILleiding wel degelijk militair sterker ingeschat. Als er een vergelijking wordt gemaakt met Groot-Brittannië dan was er in Nederlands-Indië een meer objectief beeld van Japan.165 Vooral in en om de kringen van de generale staf besefte men wel degelijk de grote kracht van het Japanse leger. De KNIL-leiding bracht een positief beeld over de militaire situatie naar buiten om het moreel onder de bevolking en de manschappen hoog te houden. Ook onder KNIL-officieren kwam onderwaardering van het Japanse leger en de Japanse soldaat voor. Bewondering die voor de Wehrmacht bestond in de militaire tijdschriften, was er zeker niet voor het Japanse leger.
166
Over het algemeen richtte het KNIL zich op de Europese
gebeurtenissen, wat ten kostte ging van de aandacht voor het Japanse gevaar. 167 Het is niet met zekerheid vast te stellen wat de rol van het vijandbeeld is geweest bij het wel of niet plegen van militair verzet. Zeker is in ieder geval dat er vanuit de bondgenoten binnen het KNIL de suggestie gewekt is dat Japan spoedig weer verslagen zou zijn. Sommige verzetsgroepen namen deze stelling over en hoopten lang genoeg verzet te kunnen bieden tot er geallieerde hulp kwam of dat zij geëvacueerd zouden worden.
§3.3 Nabeschouwing Als de gegevens nagegaan worden die mogelijk van invloed zijn geweest op het verschil in militair verzet, dan zijn zes oorzaken af te leiden, die daarbij van betekenis kunnen zijn geweest. Allereerst de situatie in Nederland. De KL-officier had, evenals zijn KNIL-collega’s, een voornamelijk theoretische opleiding genoten. Het zwaartepunt van de opleiding lag meer bij de educatie en disciplinering van het officierskorps. Na de Eerste Wereldoorlog verschoof dit meer naar de maatschappelijke en opvoedkundige rol van de KL-officier. Door de jarenlange neutraliteitspolitiek had het officierskorps van de KL een onmilitaristisch karakter gekregen. De werkzaamheden van een KL-officier bestonden vooral uit de training en disciplinering van ondergeschikten. Het verschil in cultuur tussen de KL en het KNIL komt mogelijk ook tot uitdrukking in de geringe aantal aanmeldingen van KL-officieren om enkele jaren ervaring op te doen in de kolonie. Kennelijk bestond er weinig behoefte onder KL164
De Jong, Het Koninkrijk: Deel XIA, 681. G. Teitler en K.W. Radtke, A Dutch Spy in China: Reports in the First Phase of the Sino-Japanese War, (Leiden, 1999), 44-48. 166 Ibidem, 77. 167 Peek, Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, 78. 165
51
Opleiding en militaire cultuur officierskorps
officieren om in de koloniën meer avontuurlijke praktijk op te doen. Nederland bevond zich aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog al meer dan honderd jaar in een situatie van vrede en neutraliteit. Dit had ook zijn effect op het officierskorps dat geen enkele gevechtservaring had opgedaan. Deze elementen hebben een groot effect gehad op de geringe strijdvaardige houding van het officierskorps na de capitulatie in Nederland. Een tweede oorzaak die heeft bijgedragen aan het verschil in militair verzet is dat veel KL-officieren bij hun beslissing van het tekenen van de erewoordverklaring zich grotendeels lieten beïnvloeden door hun meerderen. De organisatiestructuur van de landmacht heeft aan deze onzelfstandigheid voor een groot deel bijgedragen. In tegenstelling tot het KNIL heeft een KL-officier minder zelfstandigheid door de rigide hiërarchische structuur. De afstanden tussen ondergeschikten en meerderen waren in Nederland erg klein wat zelfstandigheid in denken niet bevorderde. Toen Van Alphen via de radio adviseerde de erewoordverklaring te tekenen werd dit in Nederland massaal opgevolgd. Ten derde heeft het vijandbeeld van het KL-officierskorps de keuzes die zij maakte deels beïnvloed, want er werd erg opgekeken tegen het Duitse leger. Veel officieren gaven de strijd na de capitulatie op omdat zij van mening waren dat Duitsland oppermachtig was en daar weinig tegen gedaan kon worden. In de militaire tijdschriften kwam deze bewondering dan ook regelmatig tot uiting. Een vierde mogelijke oorzaak voor het verschil is, dat de cultuur van het KNIL aanzienlijk andere trekken vertoonde. Ondanks dat de opleiding zo goed als gelijk was aan die van de KL-officieren, bleek de werkervaring totaal anders te zijn. Allereerst was de militaire cultuur harder dan in Nederland. Kritiek op het KL-officierskorps, dat een gebrek aan praktijkgerichte ervaring en militarisme zou hebben, was vanuit de Indische legerleiding een veel gehoorde klacht. Het KNIL opereerde ook in een mensonvriendelijke en vijandige omgeving. De omstandigheden in de koloniën waren in tegenstelling tot in Nederland zwaar. De tropische hitte, ziektes, eenzame patrouilles ver van de bewoonde wereld en een bevolking die zich vijandig opstelde, waren factoren die hier aan bijdroegen. Vooral tot aan de Eerste Wereldoorlog waren er regelmatig strafexpedities om opstandelingen te bedwingen. Het KNIL had hierdoor meer gevechtservaring. Hoewel het koloniale leger in het Interbellum nauwelijks op de proef gesteld werd, moest het Nederlandse gezag in de archipel ook gehandhaafd worden. 168
168
Elands, Van strijd tot veteranenbeleid, 10.
52
Opleiding en militaire cultuur officierskorps
Een vijfde sturende factor voor het verschil in militair verzet was de zelfstandigheid die een KNIL-officier, met name in de Buitengewesten, bezat. De immense afstanden werkten een grotere zelfstandigheid van KNIL-officieren in de hand. Vooral in afgelegen gebieden fungeerde de KNIL-commandant als de hoogste militaire en civiele functionaris. Deze grotere zelfstandigheid heeft er deels voor gezorgd dat het capitulatiebevel door enkele KNILofficieren is genegeerd. Veel KNIL-officieren waren enigszins gewend om, ver van de legerleiding en in een vijandelijke omgeving, zelfstandig beslissingen te nemen. Zij kozen er zelf voor om toch door te vechten en negeerden het capitulatiebevel van Ter Poorten. Het is wel lastig te bepalen of het negeren van het capitulatiebevel ondisciplinair gedrag was of dat het voorgaande bevel, namelijk het negeren van elk capitulatiebevel, strikt werd opgevolgd. Het is goed denkbaar dat deze omstandigheden voor de KNIL-officier erg verwarrend waren. Tot slot is het vijandbeeld van het KNIL een mogelijke oorzaak geweest die het verzet in de kolonie versterkt heeft ten opzichte van het verzet in het moederland. Afkomstig uit een koloniale samenleving met het algemene westerse neerbuigende beeld van Aziatische volkeren werd in eerste instantie binnen het KNIL neergekeken op Japan. Dit vijandbeeld veranderde toen bleek hoe snel en succesvol de Japanse campagne verliep. Desondanks bleef de positieve gedachte gehandhaafd dat de Geallieerden snel een overwinning zouden behalen. Het vijandbeeld behelsde dus niet alleen onderschatting van de vijand, maar ook de overschatting van de bondgenootschappelijke capaciteiten. Opgemerkt kan worden dat de houding van het KNIL ten aanzien van Japan dubbelzinnig was. Enerzijds werd de Japanner ondergewaardeerd en anderzijds werd, vooral door de legerleiding, het Japanse leger als een groot gevaar gezien.
53
Militair verzet in de opvatting van de politieke leiding
4. Militair verzet in de opvatting van de politieke leiding De politieke besluitvorming is één van de kaders van waaruit dit onderzoek verricht wordt. De politiek heeft een bijdrage geleverd aan het verschil tussen het militaire verzet onder de KLen de KNIL-officieren.
§4.1 Politieke houding in Nederland Voor de geëvacueerde regering in Engeland werden de oorlogsdagen gekenmerkt door een aantal grote problemen. Ten eerste was het natuurlijk niet zeker hoe snel Nederland weer bevrijd kon worden. Een tweede groot probleem was dat in de chaos de politieke organisatie opnieuw opgebouwd moest worden. 169 Tot slot was de berichtgeving vanuit Nederland fragmentarisch en onbetrouwbaar. 170 De regering in Londen wist, wat het verzet betreft, weinig af van de ontwikkelingen in Nederland. Het beleid van de regering ten opzichte van militair verzet was hierdoor niet altijd duidelijk. Het is belangrijk te beginnen bij de vraag hoe de Nederlandse regering voor aanvang van de oorlog dacht over een bezetting van het moederland. De regering had aan de legerleiding geen duidelijk directieven gegeven wat gedaan moest worden na de capitulatie. De regering en de legerleiding gingen er vanuit dat het leger aan een Duits offensief lang het hoofd zou kunnen bieden, waarbij Frankrijk en Engeland snel te hulp zouden schieten. 171 Over een eventueel secundair plan was niet nagedacht. De regering had wel rekening gehouden met een eventuele bezetting, maar dit niet in praktische plannen uitgewerkt. 172 Aan ambtenaren werd wel een summiere aanwijzing gegeven om in geval van problemen met de bezetter de eigen autoriteiten te contacteren. 173 Er werd in geval van een Duitse bezetting, wat betreft gewapend verzet, geen instructie aan de bevolking gegeven. Een dergelijke instructie was er bijvoorbeeld wel in Zwitserland, dat evenals ons land neutraal was. Er waren in Nederland wel plannen voor een dergelijke instructie. 174 Door onenigheid over de inhoud kwam dit initiatief echter niet van de grond. Zo werd er één jaar voor de Duitse inval door een Amerikaans
militair
attaché
in
Lissabon
voorgesteld
om
een
geheim
militair
inlichtingennetwerk voor te bereiden, mocht de regering geëvacueerd worden uit
169
De Jong, Het Koninkrijk: Deel III, 426. Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 204 171 De Jong, Het Koninkrijk: Deel II, 365. 172 Ibidem, 378. 173 Ibidem, 381. 174 Ibidem, 382. 170
54
Militair verzet in de opvatting van de politieke leiding Nederland. 175 Met deze informatie werd niets gedaan, waardoor het initiatief verloren ging. Voorbereiding op eventuele bezetting bleef voornamelijk beperkt tot economische maatregelen. De regering was onvoorbereid naar Engeland vertrokken met als gevolg dat inlichtingen over Nederland moeilijk beschikbaar waren. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de regering voor de oorlog geen plan had wat betreft eventueel gewapend verzet van burgers of militairen tijdens een bezetting. Andere zaken hadden voor de regering op dat moment meer urgentie. Hoe was de situatie toen de regering in ballingschap verkeerde? Allereerst duurde het enige tijd voordat de regering en Koningin Wilhelmina orde op zaken hadden gesteld. 176 Het doel van de evacuatie van de regering was om in eerste instantie de strijd voort te kunnen zetten. De situatie van de regering was in ballingschap wel ingrijpend veranderd. Alleen het kabinet en de koninklijke familie waren geëvacueerd en van een volksvertegenwoordiging was geen sprake meer. 177 Koningin Wilhelmina kon hierdoor meer een eigenhandige besluitvorming voeren. De houding van de Nederlandse politiek in Engeland ten opzichte van militair verzet kan dus niet los gezien worden van de persoon van de Koningin. Een goed voorbeeld hiervan is de vervanging van D.J. de Geer als minister-president. De Geer wilde vredesonderhandelingen met Duitsland aangaan en de regeringszetel verhuizen naar Batavia. 178 Zijn defaitistische houding beviel Wilhelmina niet en zij verving hem door de meer strijdlustige P.S. Gerbrandy. Ook andere leden van het kabinet, inclusief de minister van Defensie Dyxhoorn, deelden de opvattingen van Gerbrandy. 179 Met het ontslag van De Geer hoopte Wilhelmina een nieuwe koers te varen en de strijd tegen Duitsland te hervatten. Het plan om de regeringszetel naar Nederlands-Indië te verplaatsen werd niet doorgezet, omdat dit volgens Wilhelmina een teken zou kunnen zijn dat de Nederlandse regering de strijd in Europa als definitief verloren achtte. 180 Hoe keek de regering destijds tegen het verzet aan van officieren in Nederland? Het beleid was niet duidelijk en werd volgens historicus J.W.M. Schulten beïnvloed door meerdere factoren. Allereerst was er een groot gebrek aan betrouwbare informatie uit Nederland. Ten tweede zorgden persoonlijke tegenstellingen tussen kabinetsleden en Wilhelmina voor een ruzieachtige sfeer. Vervolgens droeg de competentiestrijd tussen de
175
De Jong, Het Koninkrijk: Deel II, 383. Ibidem, 206. 177 M.R.D. Foot, Holland at war against Hitler: Anglo-Dutch relations 1940-1945, (Londen 1990), 7. 178 Gijs van der Ham, Wilhelmina in Londen 1940-1945, (Haarlem, 1981) 179 Cees Fasseur, Wilhelmina: Krijgshaftig in een vormeloze jas, (Amersfoort 2001), 291. 180 Fasseur, Wilhemina, 295. 176
55
Militair verzet in de opvatting van de politieke leiding verschillende ambtelijke en militaire instanties bij aan de verwarring. 181 Tot slot was de eigenzinnigheid van de Vorstin een groot obstakel voor een consistent regeringsbeleid. Vooral over de onderlinge verhoudingen van verzetsgroepen was weinig bekend. 182 De verzetsgroep die het meest in het oog sprong, zowel positief als negatief, was de Ordedienst. De gevolgen van de ontstane geruchten in Engeland waren dat er over verzetsorganisaties zoals de O.D. onwaarheden werden verspreid. De negatieve berichten gingen met name over eventuele politieke aspiraties van de officieren die in de O.D. actief waren. Zij zouden namelijk na de bevrijding een rechtsautoritair systeem op willen richten en de Kroon meer macht willen toewijzen. 183 Daarnaast zou de organisatie gedomineerd worden door officieren, wat de organisatie volgens sommigen des te gevaarlijker zou maken. Deze beschuldigingen bleken nergens op te berusten, maar tonen wel aan dat de regering niet zo happig was op verzetsorganisaties die geleid werden door officieren. Vele onwaarheden bleken achteraf ook verspreid te zijn door concurrerende verzetsorganisaties die aan de O.D. afbreuk wilden doen. Eén van de eerste initiatieven van Gerbrandy was het opzetten van een inlichtingendienst die informatie moest inwinnen over de situatie in Nederland.184 Er werden instanties opgericht zoals het Bureau Inlichtingen (B.I.) om contact op te nemen met verzetsorganisaties. Ondanks de relatief kleine afstand en de oprichting van de B.I. was het lastig een duidelijk beeld te krijgen van de situatie in het moederland. De regering trachtte grip op de zaak te krijgen en de verzetsorganisaties onder controle te krijgen en enigszins te sturen. Deze organisaties eisten namelijk een grote vrijheid van handelen voor zich op. Volgens de verzetsgroepen had de regering in Londen geen goede kijk op de zaak en bestond in Nederland geen goede overkoepelende organisatie die leiding kon geven. 185 Dit stond weer haaks op de ideeën die de regering had over de verzetsorganisaties. De samenwerking tussen regering en het verzet verliep allerminst vlekkeloos. Hieraan moet toegevoegd worden dat de regering van veel verzetsinitiatieven, van zowel burgers als officieren, geen weet had. Het is begrijpelijk dat officieren die in het verzet traden meer affiniteit toonden met Wilhelmina dan met de regering. Ten eerste vanwege het wantrouwen van vele leden van de regering tegen het militaire verzet. Ten tweede was de band tussen de officieren en Wilhelmina ook sterk door de officierseed. Weliswaar werd de eed afgelegd aan de regering, maar vanuit het gevoel van de meeste officieren werd hij vooral gezworen aan de Vorstin. Tot 181
Schulten, De Ordedienst, 204 Ibidem, 204. 183 Ibidem, 209. 184 Ibidem, 78. 185 Ibidem, 208. 182
56
Militair verzet in de opvatting van de politieke leiding
slot het warme hart dat Wilhelmina toedroeg aan het verzet in het algemeen. Haar toespraken op radio Oranje werden beschouwd als grote morele opstekers. Het was algemeen bekend dat zij haar afschuw en haat tegen de Duitse bezetter niet onder stoelen of banken stak. In 1944 wist de regering dat het militaire verzet vrijwel geen bijdrage aan de bevrijding van Nederland kon leveren. 186 Dit had ook zijn weerslag in de summiere rol die werd toebedeeld aan de O.D. bij de toekomstige bevrijding. De O.D. werd aan het einde van de oorlog onder de overkoepelende organisatie Binnenlandse Strijdkrachten geplaatst. De regering trachtte ook zo meer grip op de O.D. te krijgen. De maatregelen en de houding van de regering was dus allerminst bevorderend voor het militaire verzet in Nederland.
§4.2 Politieke houding in Nederlands-Indië Zoals in de vorige paragraaf worden eerst de voorbereidingen van de regering op een bezetting besproken. Het ministerie van Koloniën was in mei 1940 samen met de regering naar Londen geëvacueerd. De situatie in de kolonie werd rooskleuriger beoordeeld dan de realiteit zou doen vermoeden. De algemene veronderstelling was, in politieke en militaire kringen, dat na een eventuele bezetting Japan met behulp van de bondgenoten binnen zes maanden weer zou worden verdreven. Een praktische uitwerking hiervan waren de marginale vernielingen die de Staatsmobilisatieraad moest uitvoeren in geval van een Japans offensief. 187 Er werd gedacht dat er niet teveel gesaboteerd en vernield moest worden, omdat deze faciliteiten toch weer snel in eigen gebruik zouden zijn. Deze positieve veronderstelling veranderde naarmate de Japanse campagne meer successen boekte, maar de verwachting van een snelle bevrijding bleef tot eind 1942 levendig. Er werden wel voorbereidingen getroffen mochten de Japanners de kolonie veroveren, maar deze waren beperkt. Naast civiele en militaire voorbereidingen werden evenals in Nederland ‘aanwijzingen betreffende de houding voor ambtenaren’ geformuleerd. Mocht Indië in vijandelijke handen vallen dan moesten bestuursorganen en het personeel beschikbaar blijven. Medewerking verlenen aan de vijand of deelneming aan krijgsverrichtingen was verboden. 188 Het was de Nederlands-Indische ambtenaren wel geoorloofd een erewoordverklaring te tekenen, mits deze niet onder dwang was opgesteld. 189 De regering had niet geleerd van een belangrijke fout die zij eerder maakte in 1940. Voordat de oorlog in de Pacific uitbrak besteedde noch het gouvernement of de militaire instanties in Indië noch de 186
Schulten, De Ordedienst, 205. De Jong, Het Koninkrijk: Deel XIA, 669. 188 Ibidem, 671. 189 Ibidem, 672. 187
57
Militair verzet in de opvatting van de politieke leiding
regering in Londen aandacht aan de opbouw van een inlichtingennetwerk. Zo’n netwerk zou, na bezetting van Indië, kunnen bijdragen aan de informatievoorziening aan civiele en militaire autoriteiten in ballingschap. Dit initiatief werd te laat gestart en mislukte. 190 De opbouw van een dergelijke organisatie gaf te veel problemen. De afstanden waren enorm en de regering kon voor dit initiatief alleen Aziaten inzetten die minder opvielen onder de bevolking. Dit vergde een te lange voorbereidingstijd, die niet voorhanden was. Wat betreft aanwijzingen voor militairen, heeft de regering enkele belangrijke beslissingen genomen, die zij in Nederland naliet. Toen de oorlog tegen Japan op 20 februari op zijn einde liep en de capitulatie in zicht was gaf minister-president Gerbrandy de gouverneur-generaal in een memorandum te kennen dat het gezagsapparaat in Indië diende te blijven, niet alleen om de overheidsfuncties zo lang mogelijk voort te zetten, maar ook om bepaalde groepen te steunen die belangrijk waren voor de voortzetting van de strijd. 191 Dat waren bijvoorbeeld personen die in het buitenland opnieuw een bestuur en een militair apparaat moesten opzetten, maar ook ambtenaren in Indië die belangrijk waren voor het opzetten van een inlichtingennetwerk. Gerbrandy droeg Van Starkenborgh Stachouwer op de guerrilla als laatste redmiddel in te zetten en dat overgave van het KNIL uitgesloten was. 192 Dit was volgens de minister-president essentieel voor de totale oorlogsinspanning. Deze strategie werd, door de aanleg van voorraad- en munitiedepots in de Buitengewesten, deels voorbereid door het KNIL. Tot slot verwachtte hij van de landvoogd dat het oppercommando zou worden overgedragen aan Ter Poorten, mocht de oorlogssituatie verder verslechteren. 193 Deze maatregel werd uitgevoerd om de schijn van een algemene capitulatie te vermijden. Van Starkenborgh Stachouwer reageerde instemmend met de wens van Gerbrandy om een uiterste voortzetting van de strijd door middel van guerrillatactieken bij de legerleiding onder de aandacht te brengen. Hij meende dat het welslagen hiervan gehinderd kon worden door de vijandige houding van de lokale bevolking 194 Gerbrandy wilde echter dat in het bezette gebied zoveel mogelijk afbreuk werd gedaan aan de Japanse bezetter. Van Starkenborgh Stachouwer zou een eventuele guerrillaoorlog niet kunnen leiden, daarom was het volgens de minister-president essentieel het opperbevelhebberschap over te dragen aan Ter Poorten. In een memorandum op 4 maart, gericht aan Starkenborgh, voegde Gerbrandy hier nog aan toe dat elke commandant, zodra de communicatie tussen de verschillende 190
L. De Jong, The collapse of a colonial society: The Dutch in Indonesia during the Second World War, (Leiden, 2002), 34. 191 De Jong, Het Koninkrijk: Deel XIA, 908. 192 Ibidem, 909. 193 Ibidem, 910. 194 Ibidem, 911.
58
Militair verzet in de opvatting van de politieke leiding
eenheden verloren mocht gaan, naar eigen inzicht tot het uiterste moest doorvechten. dezelfde
datum
droeg
de
gouverneur-generaal,
conform
de
195
instructies,
Op het
opperbevelhebberschap over aan schout-bij-nacht J.J.A. van Staveren voor de Marine en Ter Poorten voor het KNIL. Hierbij bracht hij ook de instructies van de regering in Londen over wat betreft capitulatie en guerrilla. Deze instructies werden door Ter Poorten opgevolgd en doorgegeven
aan
zijn
commandanten. 196
Deze
aanwijzingen
zouden
uiteindelijk
verstrekkende gevolgen hebben voor het militaire verzet onder de officieren. Dit komt in het volgende hoofdstuk aan bod. Het is lastig aan te tonen waarom Gerbrandy een groot voorstander was van een algemeen capitulatieverbod. Gedurende mei 1940 leefde deze gedachte in de Nederlandse politiek bijvoorbeeld niet. Een aantal redenen kan hiervoor een verklaring geven: Ten eerste werd onder minister-president Gerbrandy een strijdvaardiger bewind uitgevoerd dan onder zijn voorganger. Nederland was immers lang tijd neutraal geweest en de regering moest als oorlogvoerende meer moeite doen om binnen het bondgenootschap steun te verdienen en te worden geaccepteerd. Ten tweede was Nederlands-Indië een integraal deel van het koninkrijk. 5. P.S. Gerbrandy
Een verlies hiervan zou Nederland in de wereld tot een nog kleinere macht reduceren. Van Starkenborgh Stachouwer deelde deze mening en was ervan overtuigd dat voortzetting van de strijd niet alleen vanuit militair, maar ook vanuit de politiek en het prestigeoogpunt belangrijk was. 197 Tot slot bestond de angst dat nationalistische groeperingen hun kans zouden grijpen zodra de kolonie bezet zou worden. Uiteindelijk kon Ter Poorten de wens van Gerbrandy niet inwilligen en moest de opperbevelhebber met een algemene capitulatie akkoord gaan. Het contact tussen Londen en de legerleiding op Java was op dat moment zeer beperkt. Ter Poorten moest dus zelf deze beslissing nemen zonder medeweten van Gerbrandy. Toen de capitulatie van Nederlands-Indië was getekend, werd de politieke en militaire leiding voortgezet in Australië en op Ceylon. Van Mook had in de tussentijd de post van luitenant-gouverneur-generaal op zich genomen, aangezien Van Starkenborgh Stachouwer
195
De Jong, Het Koninkrijk: Deel XIA, 1049. Ibidem, 1051 197 Groen, Nederlands-Indië: 1940-1942, 117. 196
59
Militair verzet in de opvatting van de politieke leiding
gevangen was genomen door de Japanners. Maar hoe keek tijdens de bezetting de politieke leiding tegen het militaire verzet aan? Ten eerste waren de berichten uit de kolonie over groepen KNIL-officieren die toch doorvochtten, erg schaars. In het begin waren er alleen berichten uit Sumatra van kolonel Govenson en generaal Overakker. 198 Indië was immens uitgestrekt dus zenders waren vaak de enige manier om contact te houden met de buitenwereld. Weinig officieren beschikten over deze apparatuur. Er waren van tevoren geen ondergrondse verbindingen opgezet dus de Indische regering in ballingschap tastte in het duister. 199 Dit valt op te maken uit de positieve beweringen van Van Mook. Hij was van mening dat op veel eilanden door KNIL-militairen nog steeds gevochten werd. Dit beeld was echter veel rooskleuriger dan de werkelijkheid. Gedurende de rest van de oorlog was er weinig contact tussen de militaire verzetsgroepen en de Indische regering in ballingschap. Evenals in Nederland werden er wel inlichtingendiensten opgezet om informatie in te winnen over de vijand en over de militaire verzetsbewegingen. De resultaten waren echter nihil. Door een tekort aan informatie was het onmogelijk militaire steun te verlenen. Wat opvalt is dat er absoluut geen onwil was in de algemene regeringskringen het militaire verzet in Indië te bevorderen, maar dat zij erg beperkt was in haar eigen middelen. Dit beleid staat in contrast met de argwanende houding van de politici jegens het militaire verzet in Nederland. De politieke leiding in Australië was gedurende de oorlog vooral bezig met het verzamelen van inlichtingen over de situatie in de kolonie. Daadwerkelijke steun aan het militaire verzet was lastig, niet alleen door een tekort aan informatie, maar ook omdat Nederlands-Indië na de capitulatie onder het geallieerde opperbevel viel. 200 Op operationeel gebied had Nederland weinig in te brengen. Toch lukte het om vanaf 1943 vanuit de inlichtingendiensten groepjes geheime agenten in bezet gebied te droppen met als doel contact te leggen met de verzetsstrijders. 201 Veel initiatieven kwamen echter niet goed van de grond. Uitzondering hierop is de guerrillagroep op Timor. Vanaf april 1942 stond deze in contact met Australië en had daardoor een grotere kans om militaire acties vol te houden. 202 Deze groep, bestaande uit KNIL- en Australische soldaten, had ook het geluk om gesteund te worden door het geallieerde opperbevel en had hierdoor een grotere kans van slagen. Dit was de enige grootschalige guerrillaoperatie die werd gesteund door de regering. Hulp vanuit de
198
De Jong, Het Koninkrijk: Deel XIA, 1137. Ibidem, 1139. 200 Immerzeel, Verzet in Nederlands-Indë, 30. 201 Ibidem, 30. 202 Groen, Nederlands-Indië: 1942, 121. 199
60
Militair verzet in de opvatting van de politieke leiding
bondgenoten was essentieel voor succes, maar werd uiteindelijk alleen verstrekt aan de KNILeenheden op Timor.
§4.3 Nabeschouwing Als het politieke kader van beide scenario’s wordt vergeleken dan vallen vooral de verschillen op. Allereerst de voorbereiding op een eventuele bezetting. In Nederland werd er door de regering weinig tot niet nagedacht over militair verzet. Officieren ontvingen geen aanwijzingen
over
een
eventuele
capitulatie
en
de
problematiek
rondom
een
erewoordverklaring. Evenals in Nederlands-Indië werd ook de opbouw van een inlichtingennetwerk nagelaten. Tijdens de bezetting was het hierdoor moeilijk om op de hoogte te blijven van het bezette gebied en in contact te komen met eventuele verzetsgroepen. Er werden wel instructies meegegeven aan ambtenaren, maar deze waren summier en werden onvoldoende verspreid. In Nederlands-Indië werden meer maatregelen getroffen, maar deze bleven beperkt. Evenals in Nederland werd er geen inlichtingennetwerk opgezet. Toen dit in de maanden voor de capitulatie toch plaatsvond, was het al te laat. De Nederlands-Indische regering heeft op het gebied van instructies ten aanzien van zowel civiele als militaire functionarissen een duidelijker beleid gevoerd. De drijvende kracht hierachter was Gerbrandy die onder alle omstandigheden Nederlands-Indië wilde behouden. De belangrijkste instructies waren het voortzetten van de strijd door middel van guerrilla en het verbod op een algemene capitulatie. De regering heeft met dit capitulatieverbod bijgedragen aan de verwarring die ontstond toen het capitulatiebevel door Ter Poorten werd uitgevaardigd. Een aantal commandanten heeft indirect de instructies van de politieke leiding toegepast om zich niet over te geven en door te gaan met de guerrillastrijd. Hierbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat Gerbrandy deze instructie ondoordacht heeft opgesteld. Mocht het capitulatieverbod naar de letter zijn uitgevoerd, dan waren de gevolgen desastreus geweest. Veel officieren hebben net als in Nederland de nutteloosheid van verdere strijd ingezien en hebben zich overgegeven om represailles van de vijand te voorkomen. De periode na de twee capitulaties in 1940 en 1942 vertoont ook veel verschillen. In beide gevallen ontstond er na de capitulatie onder de politieke leiding een groot gebrek aan kennis over de situatie in het thuisland. Bij de Nederlandse regering in Londen leidde dit tot een verdeelde mening over het verzet onder officieren. De angst bestond dat officieren na de oorlog een rechtsautoritair politiek bestel wilde opzetten. Dit leidde weer tot de wantrouwende houding van de regering ten opzichte van militair verzet onder de officieren.
61
Militair verzet in de opvatting van de politieke leiding
Er werd, evenals in Nederlands-Indië, wel een inlichtingendienst opgericht, maar deze had vooral als doelstelling om op de hoogte te blijven van de verzetsbewegingen. De regering bevorderde het verzet niet, maar wilde het controleren en reguleren. In Nederlands-Indië leidde het informatiegebrek meer tot het onvermogen van de Indische regering om steun te verlenen aan officieren die in het verzet actief waren. De politieke leiding stond, in tegenstelling tot in Nederland, wel positief tegenover militair verzet door officieren. De Indische regering heeft getracht actieve steun te bieden aan verzetsgroepen, maar kon dit niet vanwege haar beperkingen. De afstanden waren te groot, de middelen te beperkt en de lokale bevolking vijandig. Samenvattend kan gesteld worden dat de politieke invloed in de bevordering van het militair verzet onder officieren in Nederlands-Indië groter was dan in Nederland. Waar de regering in Nederland instructies naliet, werd in Nederlands-Indië een strijdvaardigere houding aangenomen en richtlijnen geïnstrueerd naar de legerleiding. Het capitulatieverbod en de guerrilla-instructies vormen vanuit het politieke kader de belangrijkste oorzaken in de beïnvloeding van het militaire verzet binnen het KNIL.
62
Militair verzet in de opvatting van de legerleiding
5. Militair verzet in de opvatting van de legerleiding In dit hoofdstuk wordt de invloed behandeld van de opvattingen en de besluitvorming van de militaire leiding op het militaire verzet onder de beroepsofficieren.
§ 5.1 De leiding van de KL In tegenstelling tot de situatie in Nederlands-Indië beoogde de KL-leiding geen voortzetting van de strijd door middel van militair verzet. Opperbevelhebber Winkelman en zijn staf hoopten dat op een conventionele manier van oorlogvoeren de vijand vertraagd kon worden, waarna eventuele bondgenoten te hulp zouden kunnen schieten. Het enige probleem was dat voor
mei
1940
Nederland
een
strikte
neutraliteit
hanteerde,
waardoor
een
bondgenootschappelijke militaire strategie niet uitgewerkt kon worden. Tijdens de Duitse inval werd contact gezocht met Britse, Belgische en Franse autoriteiten. In de plannen voor de verdediging van Nederland is er niet gerept over eventueel militair verzet na de capitulatie. Dit paste ook niet in het conservatieve en conventionele militaire gedachtegoed van de legertop. Er werd bijvoorbeeld door de legerleiding niet geadviseerd een inlichtingennetwerk op te richten, mocht Nederland in vijandelijke handen vallen. Voor de capitulatie heeft de legerleiding ook niet militair verzet bij officieren onder de aandacht gebracht. Het denken over militair verzet begon pas een rol te spelen tijdens de erewoordkwestie. In tegenstelling tot in Nederlands-Indië had dit wel een grote impact op het officierskorps. Na de capitulatie op 15 mei stelde Winkelman enkele bezettingsaanwijzingen op voor de ambtenaren en voor het bedrijfsleven. Werk dat uitsluitend van militair belang was en in dienst van de bezetter, werd verboden. 203 Niet iedereen volgde dit op en Winkelman moest in de eerste weken van mei regelmatig zijn autoriteit laten gelden. Het centrale gezag berustte tot 29 mei bij hem. Tussen Winkelman en de Duitse autoriteiten botste het regelmatig. Hij deed in een rondschrijven aan civiele autoriteiten de oproep een waardige gedragslijn te volgen die eerder wars was van alle serviliteiten en eerder afwijzend was dan vriendschappelijk. 204 Met de vrijlating van de krijgsgevangenen deed zich de erewoordkwestie voor. Eind mei wist het Algemeen Hoofdkwartier dat een dergelijke verklaring getekend moest worden. Het Algemeen Hoofdkwartier werd echter in juli 1940 opgeheven en de nodige 203
T. van Middelkoop, Een soldaat doet zijn plicht: Generaal H.G. Winkelman, zijn leven en betekenis als Militair (1876-1952), (Zaltbommel, 2002), 302. 204 Middelkoop, Een soldaat doet zijn plicht, 303.
63
Militair verzet in de opvatting van de legerleiding werkzaamheden werden overgenomen door het Hoofdregelingsbureau. 205 Een taak was de zorg voor gewonde militairen en nabestaanden. 206 De term Nederlandse militaire leiding heeft hier betrekking op de periode tot aan de opheffing van het Algemeen Hoofdkwartier. Op 26 mei belegde het Algemeen Hoofdkwartier een vergadering over deze verklaring. Allereerst concludeerde de militaire leiding dat deze verklaring volkomen legitiem was, maar de meningen verschilden of het juist was om te tekenen. 207 Binnenskamers heeft Winkelman wel aangegeven dat het gunstig zou zijn als het gehele officierskorps de erewoordverklaring niet zou tekenen. In de daaropvolgende discussie over de morele kwestie hiervan was Winkelman uiteindelijk terughoudend. Hij besloot geen druk uit te oefenen op het beroepspersoneel. De ondertekening moest ieders persoonlijke keuze zijn. 208 Helaas moest hij accepteren dat het merendeel van het officierskorps uiteindelijk toch bereid was te tekenen. Daarnaast merkte hij op dat zelfs de top van de officieren van mening was dat het erewoord kon c.q. moest worden getekend. 209
Winkelman heeft door zijn terughoudendheid ook geen officiële instructie
uitgevaardigd. Zijn arrestatie, samen met de non-coöperatieve gebroeders Van Voorst tot Voorst, voorkwam dit ook. Pas na hun arrestatie maakten de Duitsers de officiële inhoud van de erewoordverklaring bekend. Na de opstelling van de erewoordverklaring was vanuit het Algemeen Hoofdkwartier nog geen aanwijzing uitgevaardigd. Veel officieren wisten hierdoor niet wat zij moesten doen. Kolonel Van Alphen, de plaatsvervanger van Winkelman, richtte daarom uiteindelijk aan het gehele beroepskader een brief die vermeldde dat het verstandig was de erewoordverklaring te tekenen. 210 Winkelman was van mening dat de ondergetekende onder geen voorwaarde zijn erewoordverklaring mocht verbreken. 211 Dit zou tegen de officierseer ingaan. Deze mening werd in de legerleiding gedeeld. Met dit gedachtegoed heeft de legerleiding het officierskorps ook voor weinig keuzen gesteld. Deze bestonden uit: of weigeren te tekenen en daarna gedurende de rest van de oorlog in gevangenschap, of tekenen en zich gedurende de rest van de oorlog aan de verklaring houden. Niet dat dit misschien veel heeft uitgemaakt, omdat de algemene tendens onder het officierskorps toch meer richting acceptatie van het Duitse gezag was en daarmee dus het tekenen van de verklaring. Het Algemeen Hoofdkwartier heeft door zijn terughoudendheid geen verzetshouding onder de beroepsofficieren aangewakkerd. De 205
H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940: De strijd op Nederlands grondgebied, (Den Haag, 2005), 22. Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 61. 207 Middelkoop, Een soldaat doet zijn plicht, 303. 208 Ibidem, 305. 209 Stemerdink, Jonkers, 138. 210 Middelkoop, Een soldaat doet zijn plicht, 305. 211 Ibidem, 306. 206
64
Militair verzet in de opvatting van de legerleiding
aanwijzingen van Van Alphen hebben hier grotendeels aan bijgedragen. De parlementaire enquêtecommissie was ook van mening dat het leger te weinig aandacht had besteed aan de problematiek rondom het erewoord. De militaire leiding had geadviseerd te tekenen en voegde daar aan toe dat de ondertekenaars zich dan wel aan de regels dienden te houden. Na ondertekening van de erewoordverklaring werd de officier dus vanuit de leiding verplicht om niets meer te ondernemen tegen de Duitse bezetter. 212 Opgemerkt kan worden dat Winkelman voor sommigen een inspiratie geweest is voor het latere verzet. Op 29 juni heeft hij op de verjaardag van Prins Bernhard zijn steun betuigd aan de Prins door het felicitatieregister bij paleis Noordeinde te tekenen. 213 Vooral onder het volk wekte zijn houding veel sympathie. Zijn dwarse houding werd uiteindelijk bestraft, want hij werd tot het einde van de oorlog geïnterneerd. Dit was de enige openlijke verzetsdaad die de militaire top na de capitulatie ondernam. Over het algemeen verliep de samenwerking tussen de Nederlandse en de Duitse officieren zonder al te grote problemen. Het oppakken van de dagelijkse gang had voor de officierstop prioriteit. De legerleiding liet een analyse maken van de strijd en deze zowel in het Nederlands als in het Duits uitgeven. 214 De door de legerleiding ingestelde krijgsraden onderzochten meteen na 15 mei eventuele overtredingen van het Wetboek van Militair Recht door Nederlandse soldaten. Deze krijgsraden werden weliswaar op last van de Duitsers op 15 oktober ontbonden, maar het onderzoek werd voortgezet door de Militaire Kamer van het Vredesgerechtshof. Opmerkelijk is dat Nederlandse officieren, die lid waren van deze Kamer, geen bezwaar maakten of onderzoek instelden naar ter dood veroordeelde officieren die door de Duitsers van verzet werden verdacht. 215 Dit geeft aan hoe conservatief en rechtlijnig de gedachtegang van de toenmalige officierstop was. De situatie in Londen lag anders. Na internering van de oude legerstaf was in Engeland slechts een gering aantal uitgeweken officieren beschikbaar om een nieuwe legerleiding te vormen. Tegen gevluchte officieren, die wel de erewoordverklaring hadden getekend, werden geen maatregelen getroffen en zij werden gewoon opgenomen in het leger. Klaarblijkelijk
had
deze
leiding
geen
problemen
met
de
verbreking
van
de
erewoordverklaring. Gedurende de oorlog werd er vanuit Londen meer moeite gedaan om het militaire verzet te steunen. Oprichting van een militaire inlichtingendienst had onder andere als doel contact te leggen met verzetsgroepen in Nederland. Aandacht werd besteed aan de 212
Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 66. Middelkoop, Een soldaat doet zijn plicht, 311. 214 Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst, 56. 215 Ibidem, 58. 213
65
Militair verzet in de opvatting van de legerleiding
oprichting van eigen eenheden in Engeland. Deze werden dan weer onder geallieerd bevel geplaatst. Een voorbeeld hiervan is de Prinses-Irene brigade die na D-day in Europa meerdere operaties uitvoerde. Opgemerkt kan worden dat de Nederlandse militaire organisatie in Engeland meer een samenraapsel was van beschikbare manschappen en dat de term legerleiding in klassieke zin hier niet op van toepassing is. De conclusie kan worden getrokken dat de militaire leiding in Nederland niet stimulerend was voor het verzet onder officieren. Ten eerste paste dit niet in het beeld van de juiste manier van oorlogvoering. Ten tweede hebben de meeste hogere officieren met het tekenen van de erewoordverklaring en het niet schenden ervan, gekozen voor de weg van de minste weerstand. Winkelman koos wel een non-coöperatieve houding, maar heeft deze niet uitgedragen naar de krijgsmacht.
§ 5.2 De leiding van het KNIL De houding van de KNIL-leiding ten aanzien van het militaire verzet is ook een factor die van belang was voor de officieren. Om hier een goed beeld van te krijgen is het belangrijk om allereerst terug te blikken op de plannen die waren gemaakt voor de verdediging van de archipel. Allereerst is van belang dat Nederlands-Indië, zestig maal de grootte van Nederland, onmogelijk volledig verdedigd kon worden tegen buitenlandse aanvallen. 216 De verdediging van Nederlands-Indië en daarmee de taakstellingen en omvang van het KNIL, waren opgesteld in de defensiegrondslagen. Deze grondslagen werden voor het grootste deel opgesteld vanuit Nederland, zonder veel overleg met de Indische regering. 217 De rol voor het KNIL verminderde in deze defensiegrondlagen toen de pacificatie van Nederlands-Indië begin 20ste eeuw vrijwel geheel voltooid was. De verdediging van de neutraliteit van Indië kwam meer voorop te staan. In de plannen werd meer gewicht toegewezen aan de Marine. In de defensiegrondslagen van 1927, zoals eerder vermeld, kreeg het KNIL een tweeledige taak. Als eerste fungeerde het als politieleger ter handhaving van de binnenlandse orde.
218
Ten
tweede moest het de neutraliteit handhaven en eventuele coups de main afslaan. Mocht dit laatste niet lukken en Indië betrokken zou raken in een oorlog met de voorhanden zijnde middelen, dan moest, in afwachting van steun, zo goed mogelijk tegen elke bezetting van het
216
Immerzeel, Verzet in Nederlands-Indë, 20. P.J. Drooglever, ‘Het Indische defensiedebat in de jaren dertig’, De val van Nederlands-Indië, (Dieren, 1982), 10. 218 J. de Moor, ‘Met klewang en karabijn: militaire geschiedenis van Nederlands-Indië’, Met man en macht, (Amsterdam, 2002), 226. 217
66
Militair verzet in de opvatting van de legerleiding grondgebied weerstand worden geboden. 219 De Marine kreeg als hoofdtaak de bescherming van Indië tegen eventuele coups de main. Met een veroveringsoorlog werd in de grondslagen geen rekening gehouden. De Indische legerleiding verzette zich tegen de plannen uit 1927, maar kon daar weinig tegen doen. Het gevolg was een flinke inkrimping van het KNIL. Pas vanaf 1936, toen de oorlogsdreiging toenam, investeerde de regering meer in het materieel van het KNIL. Het KNIL moest naast de politietaak nu ook een vijandige landing kunnen afslaan. Het grootste gedeelte van de troepen werd op Java geplaatst. Op het laatste moment trachtte de leiding tevergeefs nog voldoende wapens uit de Verenigde Staten in te kopen. Daarnaast werd het KNIL verder aangevuld met inheemse troepen. 220 Het veldleger en de luchtmacht op Java werden vergroot en beter bewapend. Deze maatregelen mochten uiteindelijk niet baten. De vele bezuinigingen in de jaren dertig hadden duidelijk hun weerslag gehad op de moderniteit en sterkte van het leger. Een ander probleem was dat door de gehaaste wederopbouw van het KNIL in 1936 en door een toestand van permanente reorganisatie, een verwarde organisatiestructuur was ontstaan. 221 De militaire leiding van het KNIL had dus te handelen naar de omstandigheden die door de regering en het Ministerie van Koloniën in het Interbellum werden gecreëerd. In de aanloop naar de oorlog moest de legerleiding dus een keuze maken in de beperkte strategische opties die zij had. Dat Indië zonder bondgenoten een veroveringsoorlog kon afslaan werd door de legerleiding als onmogelijk geacht. 222 Generaal-majoor R. Bakkers, chef-staf KNIL, stelde voor dat het verstandiger was de vijand zoveel mogelijk te vertragen en met behulp van bondgenoten terug te slaan. 223 De enorme uitgestrektheid van de eilandenarchipel kon volgens de legerleiding hier zeker aan bijdragen. In het uiteindelijke plan zou Java, het politieke en economische centrum van de archipel, prioriteit hebben bij deze strategie. Meer dan de helft van de troepen werd op dit eiland gestationeerd. Het gevolg was dat de Buitengewesten dun bezet zouden zijn en vrijwel onmogelijk een Japanse aanval konden weerstaan. De legerleiding volgde daarom voor deze gebieden een guerrillatactiek, zodra zou blijken dat een Japanse aanval op de kust onmogelijk af te wenden was. 224 De territoriale commandanten kregen van de generale staf de opdracht belangrijke objecten te vernietigen en zich naar de binnenlanden terug te trekken om een guerrilla uit te voeren. Voor 7 december werden er voor deze strategie in enkele delen van de Buitengewesten depots 219
Nortier, De Japanse aanval op Java, (Amsterdam, 1994), 20. Nortier, De Japanse aanval op Java, 21. 221 De Moor, ‘Met klewang en karabijn’, 233. 222 Nortier, De Japanse aanval op Java, 23. 223 Ibidem, 24. 224 Groen, Nederlands–Indië 1942, 110. 220
67
Militair verzet in de opvatting van de legerleiding
aangelegd. Tussen 7 december 1941 en 8 maart 1942 werd dit vaak in het geheim en op kleinschalige basis voortgezet. 225 Sommige commandanten waren van deze plannen niet op de hoogte. Op Java zelf zou met behulp van de bondgenoten een conventionele oorlog gevoerd worden. Volgens de legerleiding was dit de enige manier om de Japanners te verslaan, wat met een guerrillaoorlog niet zou lukken. De conventionele oorlogswijze had dus nog steeds voorrang boven de guerrillastrijd. De militaire strategie van Java veranderde gedurende de oorlogsmaanden toen bleek dat grootschalige geallieerde hulp uitbleef. Op 28 februari liet Ter Poorten aan de divisiecommandanten op Java weten dat zij zonodig de strijd tot het uiterste moesten voortzetten. De guerrillavoorbereidingen werden echter tot een minimum beperkt gehouden om het moreel van de KNIL-troepen niet te belasten. Zoals Petra Groen scherp opmerkte: dergelijke voorbereidingen maakten immers duidelijk hoe de legerleiding zich de uitkomst van de geregelde strijd voorstelde. De militair-strategische opvattingen tussen de Buitengewesten en Java verschilden, want buiten Java waren de guerrillavoorbereidingen groter opgezet. Frappant is wel dat de militaire inlichtingendienst geen opdracht had gekregen een netwerk op te zetten om zo eventuele verzetsgroepen na de capitulatie van dienst te kunnen zijn. Grondige voorbereidingen van een guerrillastrijd werden hierdoor voor een deel nagelaten De legerleiding was ook absoluut niet zeker of de guerrilla uiteindelijk zou slagen. De vijandigheid van de lokale bevolking kon een duidelijk gevaar zijn voor de plannen. 226 Dit vermoeden werd in de maanden voor en na de capitulatie inderdaad bevestigd. Enkele weken na het begin van de Japanse inval bleek al snel dat de guerrillaopdracht in de Buitengewesten lastig uitvoerbaar was. In de dagen voor de capitulatie was Ter Poorten ook tot de conclusie gekomen dat een guerrilla op Java onmogelijk uitvoerbaar was. De voorbereidingen waren volgens hem niet grondig genoeg geweest, de houding van de bevolking vijandig en veel troepen waren door de Japanse aanvallen gedemoraliseerd en uitgeput. 227 Het gros van de legerleiding deelde zijn mening. Toch voerde Ter Poorten de regeringsinstructie van Gerbrandy uit door op 5 maart het bevel te geven aan zijn commandanten om elk capitulatiebevel te negeren. Ook voegde hij er aan toe dat als het contact met de legerleiding verloren zou gaan commandanten toch moesten doorvechten.
225
Groen, Nederlands–Indië 1942, 110. Ibidem, 112. 227 Ibidem, 116. 226
68
Militair verzet in de opvatting van de legerleiding
Toen de capitulatie naderde werd op Java uiteindelijk geen guerrillaoorlog gevoerd. De legerleiding achtte dit een onmogelijke taak en van weinig toegevoegde waarde voor het verloop van de strijd in de Pacific. 228 Opvallend is wel dat Ter Poorten tijdens de capitulatie het KNIL als organisatie heeft ontbonden. Zijn redenering was dat als het KNIL niet meer bestond het ook geen capitulatiebevelen meer kon uitvaardigen. Hoopte hij hiermee misschien het militaire verzet onder de commandanten te bevorderen? Dit is niet duidelijk. Tot slot vermeldde hij in het radiobericht dat alle voorgaande bevelen, dus ook de guerrillastrategie, werden ingetrokken. Na de capitulatie werd de nieuw gevormde legerleiding verantwoordelijk geacht voor de overblijfselen van de vloot en het leger. De legerleiding probeerde naar omstandigheden zo veel mogelijk te doen. Er werd steun geboden aan Van Straten die nog in Timor actief was. In Australië en Ceylon werden een trainingsbasis en een inlichtingendienst opgezet. Er werden ook sabotageacties uitgevoerd. De totale inspanningen waren beperkt en boden weinig hulp aan de achtergebleven verzetsgroepen. Deze waren zo goed als afgesneden van de buitenwereld en daarmee van eventuele steun. De legerleiding kon na de capitulatie weinig invloed meer uitoefenen op het militaire verzet in Indië. De legerleiding heeft het militaire verzet, en dan vooral in de Buitengewesten, voor de capitulatie wel bevorderd. Al voor de aanvang van de oorlog werden er, zij het summier, guerrillavoorbereidingen getroffen. In tegenstelling tot in Nederland werden er dus voorwaarden geschapen voor een eventuele guerrillaoorlog. Daarnaast had Ter Poorten de instructie van Gerbrandy aan zijn commandanten overgebracht dat er onder geen voorbehoud gecapituleerd mocht worden en dat de strijd zelfs door middel van een guerrillaoorlog voortgezet moest worden. Toen hij deze opdracht in het capitulatiebericht indirect introk, door te melden dat alle voorafgaande bevelen vervielen, volgde het grootste deel van het officierskorps dit op. Een aantal officieren in de geïsoleerde Buitengewesten interpreteerde het bevel van Ter Poorten anders en zetten de strijd voort.
§ 5.3 Nabeschouwing Vanuit de militaire cultuur van de legerleiding in Nederland was de strijd gericht op een conventionele manier van weerstand bieden. Guerrilla of militair verzet kwam niet ter sprake. Toen in mei 1940 het Nederlandse leger verslagen was, bestond er voor de leiding geen andere mogelijkheid dan toe te geven aan het verlies en de dagelijkse gang van zaken weer op
228
Groen, Nederlands–Indië 1942, 117.
69
Militair verzet in de opvatting van de legerleiding
te pakken. Vanuit de militaire top, met uitzondering van bijvoorbeeld Winkelman en de gebroeders Van Voorst tot Voorst, was er weinig tot geen wil om een verzetshouding aan te nemen tegen de Duitsers. Vanuit het Algemeen Hoofdkwartier werden aanwijzingen gegeven om de erewoordverklaring te tekenen en zich hier strikt aan te houden. Winkelman was hier op tegen, maar heeft uiteindelijk geen publiekelijk bezwaar aangetekend. Toen hij in juli werd geïnterneerd was zijn rol in de erewoordkwestie ten einde. Heel duidelijk is dat de gehele leiding van mening was dat correct moest worden omgesprongen met de erewoordkwestie. De militaire leiding was er van overtuigd dat een officier zijn erewoordverklaring niet mocht breken. Met deze uitspraken werd het militaire verzet onder officieren verder ontmoedigd. Het valt te betwijfelen of het veel had uitgemaakt als Winkelman zich wel nadrukkelijk had uitgesproken tegen ondertekening van de erewoordverklaring. Het overgrote deel van het officierskorps zag niet uit naar internering. De stemming onder het officierskorps verschoof dan ook duidelijk naar ondertekening van de verklaring Deze gedachtegang verschilde met die van de militaire leiding in Engeland. Deze vroeg alleen of de gevluchte officieren de erewoordverklaring hadden getekend, maar trof verder geen maatregelen. Deze officieren werden opgenomen in een militaire eenheid. Kennelijk vormde de erewoordverklaring geen obstakel voor verdere dienst. Daarmee stond de leiding in Engeland niet ontvankelijk tegenover militair verzet onder officieren. Kennelijk waren veel middelen geoorloofd, zelfs als dit een verbreking van bepaalde wetsartikelen binnen het militaire recht zou betekenen. De houding van de KNIL-legerleiding was van een andere aard. Dankzij maatregelen en aanwijzingen die de legerleiding in Nederlands-Indië getroffen had werd in tegenstelling tot in Nederland, het militaire verzet onder officieren wel bevorderd. Als eerste factor de, zij het beperkte, guerrillavoorbereidingen die de legerleiding trof. Dat de aangelegde depots vaak door de lokale bevolking werden geplunderd, was een omstandigheid waarin het plan niet voorzag. De legerleiding was van mening dat de grootte van het actiegebied in het voordeel was van de guerrillastrijders. Het belang van deze oorlogswijze werd echter niet overschat. De oorlog kon in de ogen van de legerleiding alleen gewonnen worden door een conventionele strijd op Java. Toen hulp van bondgenoten grotendeels uitbleef werd tevens een guerrillaoorlog op Java overwogen, maar daar werd op het laatste moment toch van afgezien. Een tweede factor, die de mate van verzet beïnvloedde, is de boodschap die Ter Poorten en zijn staf zonden naar alle commandanten van het KNIL. Vlak voor de capitulatie werd via de radio het bericht verspreid dat iedere commandant zich onder geen beding mocht overgeven. Capitulatieberichten zouden immers onder druk kunnen worden afgedwongen en
70
Militair verzet in de opvatting van de legerleiding
dan niet rechtsgeldig zijn. Toen Ter Poorten in het officiële uitgezonden capitulatiebericht vermeldde dat alle voorgaande orders kwamen te vervallen, was de verwarring compleet. Het is mogelijk dat Ter Poorten, met de ontbinding van het KNIL, trachtte te voorkomen dat er geen verdere capitulatiebevelen meer uitgevaardigd konden worden. In tegenstelling tot in Nederland werd bewust of onbewust het militaire verzet op deze manier bevorderd. De onwil tot overgave staat dus in contrast met de Nederlandse situatie, waar de legerleiding zich na de capitulatie bij de situatie neerlegde. Kanttekening is dat beide legerleidingen nagelaten hebben een ondergronds inlichtingennetwerk in het moederland op te zetten om zo de militaire leiding in ballingschap over verzetsgroepen van informatie te voorzien. Na de capitulatie heeft de legerleiding geprobeerd actief het verzet te steunen. Onder andere door de grote geografische afstanden, de goedgeorganiseerde Japanse bezetting en de vijandige houding van de bevolking kon er weinig steun verleend worden aan de achtergebleven verzetsgroepen. De verzetsgroep van Van Straten vormde in zekere zin de enige uitzondering.
71
Samenvatting
6. Samenvatting In deze scriptie is het militaire verzet van KNIL- en KL-officieren in de Tweede Wereldoorlog onderzocht. De hoofdvraag is als volgt: Welke factoren zijn van invloed geweest op het verschil in aard en omvang van het militaire verzet onder beroepsofficieren na de capitulatie op 15 mei 1940 van de Koninklijke Landmacht en na de capitulatie op 8 maart 1942 van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger? In hoofdstuk twee is geconstateerd dat het militaire verzet onder KNIL-officieren uitgebreider is geweest dan onder het KL-officierskorps. Vrijwel alle officieren in Nederland tekenden na de capitulatie de erewoordverklaring, waarin deelname aan verzet verboden werd. De meeste officieren en cadetten in Nederland die niet tekenden, waren afkomstig uit het KNIL. In Nederlands-Indië daarentegen zetten circa 2500 militairen na de capitulatie in 1942 de strijd voort. Het verzet had in beide bezette gebieden verschillende kenmerken. Ten eerste kwam in Nederland het militair verzet pas later op gang. KL-officieren die in het verzet traden waren vooral actief in de Ordedienst. Deze verzetsgroep had als voornaamste doelstelling de voorbereiding en de opvang van het machtsvacuüm wanneer de bezetting voorbij was. Deze vorm van verzet viel in eerste instantie niet onder de noemer militair verzet. Pas na de integratie met andere verzetsgroepen werd zij actiever betrokken in het militaire verzet. Na de O.D.-processen in 1942 was het aandeel van het officierskorps binnen deze organisatie aanzienlijk geslonken. Aan het einde van de oorlog speelde de O.D., mede door het wantrouwen van de regering in Londen, bijna geen rol meer in de bevrijding van Nederland. In Nederlands-Indië was het militaire verzet onder KNIL-officieren groter. Een deel van het KNIL-officierskorps vocht door na de capitulatie. De Jong, Van Straten en Overakker hebben hier onder anderen een aandeel in gehad. Daarnaast vonden gedurende de oorlog, voornamelijk op Java, ook nog kleinschaliger ondergronds verzet plaats. Hier waren KNILofficieren actief in samenwerking met burgers. Zij waren vooral officieren van Indische of Nederlands-Indische afkomst en konden, vanwege hun minder opvallende uiterlijk, goede diensten bewijzen bij verzetplegingen, Het KNIL had gedurende de oorlog dus een meer divers en actief aandeel in het militaire verzet dan de KL. De factoren die aan het verschil in verzet hebben bijgedragen zijn in een drietal kaders onder te brengen. Deze zijn de militaire cultuur, de politiek en de militaire leiding. Ten eerste heeft de militaire cultuur bijgedragen aan het verschil in verzet. Het KNIL was een koloniaal leger met tientallen jaren gevechtservaring. KNIL-officieren moesten ook vaak zelfstandig
72
Samenvatting
opereren in een mensonvriendelijke omgeving. Deze eigenschappen hebben bijgedragen aan de grotere weerbaarheid en de strijdvaardigere houding van het KNIL. De zelfstandigheid van KNIL-officieren heeft er toe bijgedragen dat men eigen beslissingen nam en het capitulatiebevel op 9 maart negeerde. KL-officieren hadden in het leger meer een opvoedkundige rol en hielden zich voornamelijk bezig met de opleiding van soldaten. Er was vanuit het KNIL veel kritiek op onder andere het theoretische karakter van de KL-opleiding aan de KMA. Het was ook niet verwonderlijk dat er vanuit de KL weinig animo was om enige praktijkervaring op te doen in Nederlands-Indië. Echte ervaring kon een KL-officier in Nederland niet opdoen. Hier lagen de taken meer in het trainen en opvoeden van een eenheid. Door de duidelijke hiërarchische en minder zelfstandige structuur van de KL waren officieren meer vertrouwd met de directe uitvoering van bevelen. Toen Van Alphen opdroeg dat het verstandiger was de erewoordverklaring te tekenen, werd dit massaal opgevolgd. Tot slot heeft de beeldvorming over de twee vijanden mogelijk ook een bijdrage geleverd. Er werd door zowel KNIL- als KL-officieren opgekeken tegen het Duitse leger. Deze openlijke bewondering voor het Japanse leger ontbrak en is te herleiden uit de inhoud van de militaire tijdschriften. Hier moet wel aangetekend worden dat, vooral door de hogere officieren, het Japanse leger niet werd onderschat. De Japanse soldaat werd wel, vanwege zijn culturele afkomst, binnen het KNIL ondergewaardeerd. Het tweede kader wordt gevormd door de politiek. Kort gezegd heeft de politieke leiding in Nederland vrijwel niet bijgedragen aan het militaire verzet. Voor de oorlog werden in het geheel bijna geen voorbereidingen getroffen om eventueel militair verzet te steunen. Er werden wel, in het geval dat Nederland bezet zou worden, aanwijzingen voor het ambtenarenapparaat opgesteld. Deze waren echter ontoereikend. Toen de regering naar Londen was geëvacueerd had zij tevens geen aanwijzingen achtergelaten voor de legerleiding. Vanuit politieke kringen was er geen duidelijke instructie hoe officieren met een erewoordverklaring moesten omgaan. De politieke leiding in Indië heeft, mede door instructies vanuit Londen, meer bijgedragen aan het militaire verzet. Hoofdzaak was hier het verbod op capitulatie dat Gerbrandy opdroeg aan Van Starkenborgh Stachouwer. Deze instructie heeft er voor gezorgd dat officieren werden opgedragen zich tot het uiterste te verzetten, desnoods door middel van een guerrilla. De houding van politici tegenover het verzet verschilde ook in beide situaties. De regering in Londen wantrouwde het officiersverzet in Nederland en ging er terughoudend mee om. In Nederlands-Indië daarentegen werd militair verzet juist gezien als een goede bijdrage aan de geallieerde oorlogsinspanningen. Na de capitulatie in 1942 werd door de politieke leiders in Indië getracht de guerrilla te bevorderen.
73
Samenvatting
Het laatste kader omvat de houding van de militaire leiding. In het algemeen kan gesteld worden dat de staf van de KL, evenals de Nederlandse regering, het militaire verzet onder officieren eerder heeft afgeremd dan gestimuleerd. De mentaliteit van de legerleiding was zeer conventioneel en conservatief gericht. KL-officieren waren niet voor verzet opgeleid en onder de officieren bestond de algemene opvatting dat dit weinig militair nut had. Na de capitulatie werd vanuit het Algemeen Hoofdkwartier geadviseerd om de erewoordverklaring te tekenen en om zich vervolgens hier strikt aan te houden. Alle officieren die hun erewoord verbraken werden na de oorlog ter verantwoording geroepen. De brochure van Baron van Lawick is een voorbeeld van de rechtlijnige houding van de vooroorlogse legertop. Het enige besluit dat het militaire verzet in Nederland bevorderde, was dat de legerleiding in Engeland gevluchte officieren, die de erewoordverklaring hadden ondertekend, weer inzette. Deze maatregel was in strijd met het van toepassing zijnde militaire recht. Binnen de KNIL-leiding verliepen de zaken anders. Allereerst werden er door de Indische legerleiding, voornamelijk in de Buitengewesten, voorbereidingen getroffen voor een guerrillastrijd. Ondanks dat de voorbereiding en uitvoering van deze plannen vaak door de lokale bevolking werden gedwarsboomd, bevorderde dit wel het militaire verzet onder KNIL-officieren. Ten tweede zijn de politieke richtlijnen die Ter Poorten doorgaf aan zijn officieren bepalend geweest voor het militaire verzet. Het verbod op een algemene overgave heeft na het capitulatiebevel voor veel verwarring gezorgd. Een deel van het KNIL volgde dit verbod op en vormde verzetsgroepen. Na de capitulatie trachtte de geëvacueerde legerleiding nog een rol te spelen in de steun aan het militaire verzet. De rol is uiteindelijk marginaal geweest. De conclusie is dat niet één specifieke oorzaak heeft bijgedragen aan de verschillen in militair verzet. Culturele, politieke en militaire oorzaken hebben er in hoofdzaak toe bijgedragen dat het militaire verzet binnen het KNIL meer voorkwam dan in de KL. Tot slot kan worden opgemerkt dat geografische factoren ook een rol speelden.
74
Bronvermelding
7. Bronvermelding -
Amersfoort, H. en Kamphuis, P., Mei 1940: De strijd op Nederlands grondgebied, (Den Haag, 2005).
-
Caforio, G., Social sciences and the military : an interdisciplinary overview, (Londen, 2006).
-
Doorn, J.A.A. van, Indische lessen: Nederland en de koloniale ervaring, (Amsterdam, 1995).
-
Drooglever, P.J., ‘Het Indische defensiedebat in de jaren dertig’, De val van Nederlands-Indië, (Dieren, 1982).
-
Elands, M., Van strijd tot veteranenbeleid: het KNIL en zijn veteranen, 1941-2001, (Amsterdam, 2001).
-
Enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945, ‘Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek’, dl 8A en B: Militair Beleid 1940-1945, (Den Haag, 1956).
-
Fasseur, C., Wilhelmina: Krijgshaftig in een vormeloze jas, (Amersfoort 2001).
-
Foot, M.R.D., Holland at war against Hitler: Anglo-Dutch relations 1940-1945, (Londen 1990).
-
Friedman, L., The Law of War: A documentary history, (Westport, 1972).
-
Geerts, G.A., ‘De eed in historisch perspectief”, in:Kernvraag Vol. (1991), nr. 97, (Den Haag, 1991), 20.
-
Groen, P.M.H., ‘Een moordgeschiedenis. Koloniale oorlogvoering en militaire ethiek rond 1900’ in: Macht en majesteit. Opstellen voor Cees Fasseur, (Leiden, 2002).
-
Groen, P.M.H., Touwen-Bouwsma, E., Nederlands–Indië 1942: Illusie en ontgoocheling, (Den Haag, 1992).
-
Ham, G. van der, Wilhelmina in Londen 1940-1945, (Haarlem, 1981).
-
Hartog, L. de, Officieren achter prikkeldraad: 1940-1945, (Baarn, 1983).
-
Hegener, M., Guerrilla in Mori: Het verzet tegen de Japanners op Midden-Celebes in de Tweede Wereldoorlog, (Amsterdam, 1990).
-
Hoeks, H.C., Guerrilla in Nederlands-Indië: De strijd van het KNIL tegen de Japanse bezetting van Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog, (Breda).
-
Hoffenaar, J., ‘De Nederlandse krijgsmacht in historisch perspectief’ in: Krijgsmacht: Studies over de organisatie en het optreden, (Alphen a/d Rijn, 2004).
75
Bronvermelding
-
Hoffenaar, J., M.R.H. Calmeyer: Herinneringen, memoires van een christen, militair en politicus, (Den Haag, 1997).
-
Hoogenband, C. van den, Schotborgh, L., Nederlands-Indië contra Japan; Deel IV, (Den Haag, 1959).
-
Immerzeel, B.R., en Esch, F. van, Verzet in Nederlands-Indië tegen de Japanse bezetting 1942-1945, (Den Haag, 1993).
-
Jong, L. de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, (Den Haag, 1970)
-
Jong, L. de, The collapse of a colonial society: The Dutch in Indonesia during the Second World War, (Leiden, 2002).
-
Klinkert, W., Groen, P.M.H., Studeren in uniform: 175 jaar Koninklijke Militaire Academie, 1828-2008, (Den Haag, 2003).
-
Kop, H.J.E. van de, ‘Neem het over’. Belevenissen van het Nederlandse vliegtuigsquadron 320 gedurende de Tweede Wereldoorlog, (Leiden, 1975).
-
Kroese, A., Nederlandse zeemacht in oorlog, (Londen, 1944).
-
Lawick, H. Ch. G. Baron van, Een brandend vraagstuk voor onze weermacht, (Den Haag, 1945).
-
Lynn, J.A., Battle: A history of combat and culture, (Boulder, 2003).
-
Mekkes, J.P.A. , De officierseed, (Den Haag, 1957).
-
Meulman, F.H., Ruitenberg, A.G.W., ‘Krijgsmachtdelen’, Krijgsmacht: Studies over de organisatie en het optreden, (Alphen a/d Rijn, 2004).
-
Middelkoop, T. van, Een soldaat doet zijn plicht: Generaal H.G. Winkelman, zijn leven en betekenis als Militair (1876-1952), (Zaltbommel, 2002), 302.
-
Moor, J. de, ‘Met klewang en karabijn: militaire geschiedenis van Nederlands-Indië’, Met man en macht, (Amsterdam, 2002).
-
Nierop, A., ‘De officierseed, reflexies van een predikant’ in: Kernvraagbundel 2, (Haarlem, 1971).
-
Nortier, J.J., Kuijt, P., Groen, P.M.H., De Japanse aanval op Java, Maart 1942, (Amsterdam , 1994).
-
Nortier, J.J., De Japanse aanval op Nederlands-Indië, (Rotterdam, 1988).
-
Peek, C.J.P., Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger en Japan: Japan en de Japanse militaire dreiging gezien door de ogen van officieren en manschappen van het KNIL 1931-1942, (Utrecht, 1993).
76
Bronvermelding
-
Reijn, J.A. van, ‘De militaire eed of belofte “recht” of krom?’ in: Kernvraag Vol. (1991), (Den Haag 1991), nr. 97.
-
Schulten, C.M., Jhr. P.J. Six, Amsterdammer en verzetsstrijder, (Nijmegen, 1987).
-
Schulten, J.W.M., De geschiedenis van de Ordedienst, (Den Haag, 1998).
-
Schulten, J.W.M., De Nederlandse officier en zijn geschiedenis, (Amsterdam, 2002).
-
Schulten, J.W.M., ‘Het erewoord, officieren in verwarring’ in: Parade, Vol. (1980) nr. 3, (Breda, 1980).
-
Stemerdink, B., Jonkers: 170 jaar Koninklijke Militaire Academie, (Amsterdam, 1998).
-
Teitler, G. en Radtke, K.W., A Dutch Spy in China: reports on the First Phase of the Sino-Japanese War (1937-1939), (Leiden, 1999).
-
Vroom, C.W. en Soeters, J., ‘De Militaire geest: Over spanningen en ontwikkelingen in de organisatiecultuur van de krijgsmacht, Krijgsmacht: Studies over de organisatie en het optreden, (Alphen a/d Rijn, 2004).
-
Zwaan, J., Oorlog en verzet in Nederlands-Indië 1941-1949 en de voorlichting aan de naoorlogse generaties, (Amsterdam, 1989).
Websites -
http://www.geocities.com/dutcheastindies/north_sumatra.html http://members.home.nl/hupkens/knil1.htm
Figuren - Voorkant: Groepsfoto KNIL-detachement -
http://home.wish.net/~mmann/fotos4.htm Figuur 1: Officier Wielrijders legt eed af. http://www.leger19391940.nl/Maandfoto/archief_fotovandemaand_2006.htm Figuur 2: Winkelman verlaat de school in Rijsoord http://www.pluskrant.nl/index.php?itemid=359 Figuur 3: De Japanse aanval op Nederlands-Indië. http://en.wikipedia.org/wiki/Dutch_East_Indies_campaign Figuur 4: Generaal H. ter Poorten tijdens de capitulatiebesprekingen op 08-3-1942 http://www.unithistories.com/officers/bio/dutch/Poorten_H_08.jpg Figuur 5: P.S. Gerbrandy Photographer Hans Wild; LIFE magazine
77