3
Gezondheid Gezondheid is een belangrijke voorwaarde om te kunnen participeren in de samenleving. Fysieke en psychische beperkingen kunnen participatie belemmeren, omgekeerd kan participatie de gezondheid (welzijn in het algemeen) bevorderen. In dit hoofdstuk gaan we in op leefstijl en het psychisch en fysiek welbevinden van de Amsterdammers, op de ontvangen formele en informele zorg en op verschillen daarin tussen groepen in de stad.
40
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Kernpunten ■ De
levensverwachting van pasgeborenen in Amsterdam ligt nog maar een ruim jaar lager dan gemiddeld in Nederland. Het verschil in levensverwachting tussen Amsterdamse mannen en vrouwen wordt kleiner. ■ Driekwart van de Amsterdammers ervaart een goede gezondheid, dat is vergelijkbaar met gemiddeld in Nederland. ■ Drie van de tien volwassen Amsterdammers hebben last van één of meer langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps, al dan niet het gevolg van ouderdom. Door deze klachten voelen mensen zich (sterk) belemmerd in hun dagelijkse activiteiten. ■ Elf procent van de volwassen Amsterdammers is ernstig eenzaam.
■ Fysiek
en psychisch welbevinden hangen (sterk) samen met leeftijd en sociaaleconomische factoren als opleiding en inkomen. ■ In Amsterdam ligt het aandeel rokers alsmede zware en overmatige drinkers hoger dan elders in Nederland. Maar Amsterdammers hebben minder vaak overgewicht. ■ Dertien procent van de Amsterdamse 18-plussers heeft vanwege hun gezondheid in de afgelopen twaalf maanden hulp gehad bij huishoude lijke activiteiten, persoonlijke verzorging en/of verpleging. Meer dan de helft kreeg die hulp (onder andere) uit het eigen sociale netwerk. ■ Jongeren gaan er vaker dan ouderen vanuit dat zij bij hun naasten terecht
In dit hoofdstuk gaan we in op de levensverwachting van Amsterdammers en de belangrijkste doodsoorzaken, de lichamelijke en geestelijke gezondheid die ze ervaren, hun chronische klachten, eenzaamheid en leefstijl en de formele en informele zorg die ze krijgen. Ook gaan we in op het vertrouwen dat Amsterdammers hebben in de nieuwe taken die de gemeente sinds 1 januari 2015 heeft op het gebied van jeugdzorg , werk en inkomen en zorg aan langdurig zieken en ouderen (de zogenaamde drie decentralisaties).
Levensverwachting en sterfte1 Verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen neemt af De levensverwachting van een Amsterdams jongetje geboren in 2013 ligt op ruim 78 jaar, van een meisje op bijna 82 jaar. Daarmee is het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen iets afgenomen. In 2000 was het verschil nog vijf jaar, de levensverwachting van Amsterdamse jongetjes lag toen op
ruim 74 jaar en die van meisjes op ruim 79 jaar. Het verschil wordt dus kleiner doordat de levensverwachting van mannen sterker toeneemt dan die van vrouwen. Ook in Nederland als geheel stijgt de levensverwachting voor mannen sterker dan die voor vrouwen. Het verschil tussen Amsterdam en Nederland wordt kleiner, maar de levensverwachting van Amsterdammers is nog steeds ruim een jaar korter dan gemiddeld in Nederland. Net als in de rest van Nederland is kanker de belangrijkste doodsoorzaak, gevolgd door hart- en vaatziekten. Kanker is in Amsterdam in 2012 in 28,6% van de gevallen de doodsoorzaak (31,7% gemiddeld in Nederland), hart- en vaatziekten in 25,1% (27,2% landelijk).
Ervaren gezondheid en fysieke beperkingen Driekwart ervaart een goede gezondheid In 2014 beoordeelt ruim driekwart (76%) van de Amsterdammers van 18 jaar en ouder zijn of haar gezondheid als (zeer) goed. Vijf procent noemt de gezondheid (zeer) slecht en 17% als gaat wel/matig.2 Dit komt vrijwel overeen met de cijfers van 2012. Het aandeel Amsterdammers dat zich gezond voelt is vergelijkbaar met heel Nederland, waar in 2012 76,5% van de mensen van 19 jaar en ouder zich (zeer) gezond voelde.3
Afb. 3.1 Levensverwachting (in jaren) 84
kunnen als dat vanwege hun gezondheid nodig is. Hoogopgeleide Amsterdammers verwachten dat vaker dan laaggeschoolden. Ook 55-plussers van niet-westerse herkomst verwachten dat vaker dan hun leeftijdsgenoten. ■ Amsterdammers met een slechtere gezondheid hebben minder vertrouwen in de drie decentralisaties dan Amsterdammers die een goede gezondheid ervaren. Dat geldt ook voor mensen met chronische klachten. ■ Amsterdammers met gezondheidsproblemen zijn minder vaak maatschappelijk actief en vaker sociaal uitgesloten.
jaar
82 80 78 76 74 72 70
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 vrouwen Amsterdam mannen Amsterdam
vrouwen Nederland mannen Nederland
bron: GGD Amsterdam
Net als in andere jaren beoordelen Amsterdamse mannen hun gezondheid vaker als goed tot zeer dan Amsterdamse vrouwen: 80% resp. 75%. In 2012 voelde 79% van de mannen zich (zeer) gezond en 76% van de vrouwen.
41
3 | Gezondheid
De (ervaren) gezondheid hangt samen met verschillende factoren. Uiteraard met leeftijd, maar ook met sociaaleconomische factoren als opleiding en inkomen. Zo daalt het aandeel mensen dat zich (heel) gezond voelt naarmate de leeftijd stijgt. Voelt zo’n 90% van de 18- t/m 34-jarigen zich nog (heel) gezond, onder 35- t/m 54-jarigen iets minder dan 80%. En nog maar de helft van de 75-plussers geeft aan zich gezond tot heel gezond te voelen.
Afb. 3.2 Ervaren gezondheid naar leeftijd en herkomst, 2014 (procenten) gemiddeld
18-34 jaar en Nederlands 18-34 jaar en westers 18-34 jaar en niet-westers 35-54 jaar en Nederlands
In alle leeftijdsgroepen behalve de groep 35-54 jaar ervaren vrouwen vaker dan mannen een slechte gezondheid. Niet-westerse Amsterdammers voelen zich minder vaak gezond dan hun leeftijdsgenoten (afb. 3.2). De enige uitzondering hierop zijn de 18- t/m 34-jarigen, zij voelen zich even vaak gezond als hun leeftijdsgenoten van Nederlandse herkomst.
35-54 jaar en westers 35-54 jaar en niet-westers 55-plus en Nederlands 55-plus en westers 55-plus en niet-westers 0
Wat de sociaaleconomische factoren betreft: hooggeschoolde Amsterdammers beoordelen veel vaker hun gezondheid als goed tot heel goed dan ongeschoolden (90% resp. 38%). Dat geldt ook voor hoog inkomen versus laag inkomen (89% resp. 63%) en een inkomen vanuit betaald werk versus een inkomen uit een uitkering. Deze sociaaleconomische verschillen in ervaren gezondheid veroorzaken ook verschillen tussen herkomstgroepen en (mede daardoor) tussen stadsdelen en gebieden.
10
20
30
40
(zeer) goede gezondheid
50
mische status van de inwoners van de verschillende gebieden en stadsdelen. Bijna één op de drie heeft last van chronische klachten Net als in 2012 heeft 31% van de Amsterdammers van 18 jaar en ouder last van één of meer langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps, al dan niet ten gevolge van ouderdom. Vanwege deze klachten kunnen mensen zich belemmerd voelen in hun dagelijkse activiteiten. Ongeveer driekwart van de Amsterdammers met chronische klachten voelt zich belemmerd in hun vrijetijdsbesteding, zoals sporten en reizen (74%); 70% van hen geeft aan bij de dagelijkse bezigheden in huis belemmerd te worden. Van werkenden en studerenden met chronische klachten geeft 59% aan zich daarbij licht tot sterk beperkt te voelen. Voor alle Amsterdammers (dus met en zonder chronische klachten) geldt dat 22% belemmeringen ervaart in de vrije tijd, 21% in dagelijkse bezigheden en 9% bij werk of studie.
In afbeelding 3.3 is het aandeel mensen weergegeven dat aangeeft over het algemeen over een goede tot zeer goede gezondheid te beschikken, verdeeld naar de 22 gebieden van het sociaal domein. Op wijkniveau varieert dat percentage van 90% in het gebied Noord-West/Noord-Midden in stadsdeel Zuid tot 57% in Gaasperdam/Driemond in stadsdeel Zuidoost. Op stadsdeelniveau ervaart met in Zuidoost, Noord en Nieuw-West het minst vaak een goede gezondheid (64 %, 70% resp. 71%). Zoals gezegd hangen dergelijke verschillen samen met verschillen in de demografische opbouw en de sociaalecono-
Afb. 3.3 Ervaren gezondheid (zeer) goed naar de 22 gebieden, 2014 (procenten) %
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10
as
O
id
bu u
en
iv ie r
t/ Zu
e
Pi
jp /R
t
en de r
ar
id d el
dM
Bu
ite
nv
oo r N Z-
O rt os O- -Ou te Ind dlij is O k O H che ost -W av B O e a -IJ te ng uur rg eb t/ bu ra i rg af ed /E sm ila ee nd r Ze eb ur g N N W -O es ud t -N oo ZO rd -B N ijl -O m os er t ZO ZO Cen -G tru -B aa ijl m sp m er er da O m os /D t rie m on d
oo r N Z-
ZD
n
va
lo te
er
lo t -S
W dW
es
Ak e -D W N
t/
or p
uw
-S
sd -O
W
er
/N ie
N
r/ ee
m er
N
d
s
el
sje
nv
ar
ze
eu
Ba e
D t/
G
k
m er
ar
m
n N
W
-S
-O
ud
-W
es
os e -B
W
W
-W
es
Lo
te
O m
W
lo t
os
es W ru
m
nt
nt ru
Ce
C-
CCe
rp
t
t
0
gemiddeld
60
70
80
90
matige tot slechte gezondheid
100 %
42
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Afb. 3.4 Hoe vaak heeft u zich de afgelopen 4 weken … gevoeld ? 2014 (procenten) voortdurend/ zelden/ meestal
soms
geen
nooit antwoord
kalm en rustig
71 19 7 3
neerslachtig en somber
7 29 60 4
energiek
59 26 12 3
Mensen met chronische klachten geven ook minder vaak aan zich (heel) gezond te voelen: 43% tegenover 93% van de mensen zonder deze klachten. Ook het voorkomen van chronische klachten hangt sterk samen met de leeftijd. Zo heeft slechts 12% van de jonge Amsterdammers (18-24 jaar) hier last van, tegenover 68% van de 75-plussers. Mannen en vrouwen ervaren ongeveer even vaak langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps (31% resp. 33%). Wel verschillen binnen een aantal leeftijdsgroepen mannen van vrouwen. Zo hebben mannen tussen de 18 en 34 jaar vaker chronische klachten dan vrouwen in die leeftijdsgroep (18% resp. 13%) en is het bij de 55-plussers juist andersom: 50% resp. 65%. Ook onder 75-plussers is dat het geval (62% resp. 74%). Binnen twee leeftijdsgroepen zien we nog andere verschillen, namelijk dat 55-plussers van westerse herkomst vaker chronische klachten ervaren dan 55-plussers van Nederlandse en niet-westerse herkomst: 66%, 55% resp. 60%). Mogelijk komt dat doordat de mensen in deze groep gemiddeld net iets ouder zijn dan die in de andere twee groepen: 70, 69 en 65 jaar. Binnen de groep 35- t/m 54-jarigen is dat precies andersom: mensen van westerse herkomst hebben minder vaak langdurige klachten dan de anderen (18% resp. 28% van de Nederlandse en 34% van de niet-westerse Amsterdammers). De gemiddelde leeftijden van deze groepen liggen dan ook dichter bij elkaar (46, 47 en 45 jaar). Amsterdammers met een hoge opleiding en/of hoog inkomen hebben minder vaak te kampen met chronische klachten dan Amsterdammers met een laag opleidingsniveau of een laag inkomen. Het verschil is groot, zo kampt 21% van de hoogopgeleide Amsterdammers met chronische klachten, tegenover 49% van de laagopgeleiden en ongeschoolden (was 18% resp. 47% in 2012). Bij de hoge inkomens gaat het om 25% van de 18-plussers en bij de lage inkomens om 42% (was 21% resp. 47% in 2012). Ook zien we grote verschillen tussen de gebieden in de stad. In De Aker/Nieuw-Sloten in stadsdeel Nieuw-West geeft een meerderheid aan met chronische klachten te kampen (52%). In de Indische Buurt/Oostelijk Havengebied in stadsdeel Oost en in Centrum Oost ligt dat aandeel met 19% het laagst. Dit zien we ook terug op stadsdeelniveau: in Oost en Centrum ligt het aandeel mensen met langdurige klachten het laagst (26%) en in Noord en Nieuw-West het hoogst (41% resp. 40%).
Psychische gezondheid Psychisch welbevinden In afbeelding 3.4 is te zien dat zes op de tien Amsterdammers van 18 jaar en ouder zich de voorgaande maand zelden tot nooit neerslachtig en somber voelden. Zeven op de tien voelden zich meestal kalm en rustig en zes op de tien voelden zich meestal of voortdurend energiek.4 Dit is vergelijkbaar met 2012. Vrouwen voelen zich vaker dan mannen soms somber, 35% resp. 25%. Mannen voelen zich vaker voortdurend of meestal kalm en rustig (76% resp. 71%) en energiek (63% resp. 59%). Ook de sociaaleconomische status hangt sterk samen met psychisch welbevinden. Ongeschoolde en laaggeschoolde Amsterdammers voelen zich vaker somber en neerslachtig en minder vaak kalm en rustig dan hoogopgeleide Amsterdammers. Hetzelfde geldt voor Amsterdammers met een laag inkomen tegenover Amsterdammers met een hoog inkomen. Dergelijke verschillen kwamen ook naar voren in de Amsterdamse Gezondheidsmonitor van de GGD ten aanzien van psychische klachten. 65.000 Amsterdammers voelen zich zeer eenzaam5 In de Amsterdamse Gezondheidsmonitor wordt toegelicht dat eenzame mensen te weinig betekenisvolle relaties met anderen ervaren. Daarbij spelen ook de frequentie en de kwaliteit van contacten en de omvang van het netwerk een rol, maar het belangrijkste is de behoefte aan betekenisvolle relaties. Eenzaamheid geeft een lagere kwaliteit van leven en vergroot de kans op gezondheidsproblemen. Er worden twee vormen van eenzaamheid onderscheiden: sociale en emotionele. Sociale eenzaamheid heeft betrekking op het gemis aan relaties met een brede groep mensen met gedeelde interesses, emotionele eenzaamheid gaat over het gemis van intieme relaties. Sociale eenzaamheid komt vaker voor dan emotionele eenzaamheid (30% resp. 19% in 2012), maar emotionele eenzaamheid heeft een grotere (negatieve) invloed op het welzijn van mensen. Het bestrijden van eenzaamheid is een doel uit het programakkoord 2015-2018 van de gemeente Amsterdam. Eén op de negen (11%) Amsterdammers van 19 jaar en ouder was in 2012 ernstig eenzaam,6 meer dan het landelijk gemiddelde van 8%.7 Dat betekent dat 65.000 Amsterdammers zich ernstig eenzaam voelen. Nog eens 200.000 voelden zich matig eenzaam. Eenzaamheid speelt vaker naarmate mensen ouder worden, vooral vanaf 45 jaar. Zo is 8% van de jong volwassenen (19 t/m 34 jaar) ernstig eenzaam, tegenover 14% onder de 45-t/m 54-jarigen. Van de Amsterdammers tussen de 65 en 75 jaar voelt 11% zich (zeer) ernstig eenzaam en 35% zich matig eenzaam. Bij de 75-plussers is dat 12% resp. 44%. In de paragraaf over gezondheid bij ouderen gaan we dieper in op eenzaamheid onder 55-plussers. In het hoofdstuk Maatschappelijke participatie wordt nader ingegaan op sociaal isolement en sociale contacten.
3 | Gezondheid
Afb. 3.5 Ernstige eenzaamheid onder Amsterdammers 19+ naar de 22 gebieden, 2012 (procenten)
vaker dan gemiddeld gemiddeld minder vaak dan gemiddeld
bron: GGD
Het aandeel Amsterdammers dat zich (zeer) ernstig eenzaam voelt, verschilt voor de stadsdelen en de 22 gebieden in de stad. Gebieden waar een bovengemiddeld aandeel mensen zich ernstig eenzaam voelt zijn Slotermeer/Geuzenveld, Bijlmer Centrum, Gaasperdam/Driemond en Noord Oud (afb. 3.5). Op stadsdeelniveau gaat het vooral om Zuidoost (gemiddeld 15%) en Nieuw-West (gemiddeld 14%). Op IJburg/Zeeburgereiland, in Buitenveldert/Zuidas en Centrum West voelen juist veel minder mensen zich (ernstig) eenzaam. Op stadsdeelniveau zijn het Centrum, Zuid en Oost waar minder mensen dan gemiddeld ernstig eenzaam zijn (7%, 8% en 9%).
Leefstijlfactoren8 Meer rokers en zware of overmatige drinkers dan gemiddeld in Nederland In 2012 rookte 28% van de Amsterdammers van 19 jaar en ouder, iets meer dan in 2008 (27%) en aanzienlijk meer dan de 23% landelijk. In 1994 rookte overigens nog 42% van de Amsterdammers. Mannen roken vaker dan vrouwen (34% resp. 24%), ook zijn mannen vaker een zware roker (vanaf 20 sigaretten per dag). Voor mannen en vrouwen geldt: hoe ouder, hoe minder. Zo neemt het percentage rokers af van 35% onder 19- t/m 34-jarigen tot 12% onder 75-plussers. Ongeveer de helft van de rokers geeft aan wel te willen stoppen.
Driekwart van de Amsterdammers van 19 jaar en ouder drinkt wel eens alcohol. Zeventien procent is een zware en/of overmatige drinker, in 2008 was dat nog 20%. Onder 19- t/m 34-jarigen ligt dit percentage met 22% het hoogst. Zware drinkers zijn gelegenheidsdrinkers: zij drinken te veel alcohol op één gelegenheid, zoals een feestje, en doen dat geregeld. Overmatige drinkers zijn gewoontedrinkers: zij drinken gelijkmatiger, maar gemiddeld over de week genomen te veel. Zwaar en overmatig alcoholgebruik komt in Amsterdam vaker voor dan in de andere grote steden en ook vaker dan landelijk. Mannen zijn vaker een zware en/of overmatige drinker dan vrouwen, en hoger opgeleiden vaker dan lager opgeleiden. Het aandeel probleemdrinkers is in vergelijking met 2008 niet veranderd. Veertig procent van de zware en/of overmatige drinkers wil minder gaan drinken. Zeven van de tien Amsterdammers voldoen aan de Beweegnorm De Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) houdt in: op minimaal vijf van de zeven dagen minimaal een half uur matig intensief bewegen.9 Eén van de doelen uit het Sportplan van de gemeente Amsterdam is dat 60% van de volwassen Amsterdammers voldoet aan deze norm.10 Volgens cijfers van de GGD Amsterdam bewoog 64% van de Amsterdammers van 19 jaar en ouder in 2012
43
44
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
voldoende. Dit percentage lag iets hoger dan gemiddeld in Nederland (61%).
Afb. 3.6 Amsterdammers (18+) die minimaal vijf dagen in de week ten minste een half uur matig intensief bewegen naar achtergrondkenmerken, 2014 (procenten)
Meer recente cijfers vinden we in de Staat van de Stad-enquête van 2014. In 2014 geeft, net als in 2012, 71% van de Amsterdammers van 18 jaar en ouder aan minimaal vijf dagen per week een half uur matig intensief te bewegen. Het grootste deel van hen doet dit zelfs elke dag. Er bestaan (grote) verschillen tussen verschillende groepen in de stad. Zo bewegen vrouwen iets vaker voldoende dan mannen (75% resp. 69%), ongeschoolden en laagopgeleiden juist minder vaak dan hoger opgeleiden en niet-westerse Amsterdammers ook minder vaak dan westerse stadgenoten (afb. 3.6). Turkse Amsterdammers voldoen het minst vaak aan de NGB: 53% van de Turkse Amsterdammers beweegt minimaal vijf dagen in de week tenminste een half uur matig intensief. In stadsdeel Zuidoost wordt het minst vaak aan de NNGB voldaan (62%). Dit geldt voornamelijk voor het gebied Bijlmer Centrum, daar voldoet maar 40% van de Amsterdammers aan de norm (afb. 3.7). In stadsdeel West wordt het vaakst aan de norm voldaan (79%). In Oud-West/De Baarsjes voldoet zelfs 82% aan de norm.
gemiddeld man vrouw 18-34 35-54 55 en ouder ongeschoold laag middelbaar hoog Surinamers Turken Marokkanen overige niet-westerse allochtonen westerse allochtonen autochtonen 1e generatie 2e gen. (beide ouders elders geboren) 2e gen. (1 ouder in Nederl. geboren) 0
10
20
elke dag
30
40
50
60
vijf of zes dagen in de week
70
80%
Overgewicht in Amsterdam stabiel In vergelijking met heel Nederland hebben Amsterdammers minder vaak overgewicht (inclusief obesitas, d.w.z. ernstig overgewicht): 40% resp. 48% in 2012.11 Het aandeel Amsterdammers met overgewicht is
Afb. 3.7 Amsterdammers (18+) die minimaal vijf dagen in de week ten minste een half uur matig intensief bewegen naar 22 gebieden, 2014 (procenten)
meer dan gemiddeld gemiddeld minder dan gemiddeld
bron: GGD
3 | Gezondheid
45
sinds 2004 stabiel (42%), dit geldt ook voor Nederland als geheel. Overgewicht neemt toe met de leeftijd. Mannen hebben vaker matig overgewicht dan vrouwen, maar vrouwen hebben vaker obesitas dan mannen. Laagopgeleiden hebben veel vaker overgewicht (inclusief obesitas) dan hoogopgeleiden, 65% resp. 29%. Meer dan de helft van de Amsterdammers met overgewicht geeft aan af te willen vallen.
Afb. 3.8 Eenzaamheid onder zelfstandig wonende ouderen in Amsterdam, 2012 (procenten)
Verschil in leefstijl in de gebieden in de stad In de stadsdelen Centrum en Zuid is de leefstijl van bewoners gezonder dan elders in de stad. Zo voldoen daar veel meer inwoners dan gemiddeld aan de beweegnorm en is er ook minder overgewicht en obesitas. Wel kennen beide stadsdelen meer overmatige drinkers dan gemiddeld. In Nieuw-West en Noord is het beeld precies omgekeerd: (veel) minder bewoners drinken er zwaar of overmatig, maar een groter deel heeft overgewicht en/of beweegt onvoldoende. Ook in Zuidoost komen overgewicht en ‘bewegingsarmoede’ vaak voor. Als we kijken naar de 22 gebieden zien we dezelfdeverschillen. In de meeste gebieden in Nieuw-West, Noord en Zuidoost wordt onvoldoende bewogen en in de gebieden in de stadsdelen Centrum en Zuid (met uitzondering van Buitenveldert/Zuidas) wordt meer dan gemiddeld vaak overmatig of zwaar gedronken. In Oud-West/De Baarsjes ligt het aandeel rokers boven het gemiddelde (37%).12
Gezondheid ouderen Uit de enquêtes voor deze Staat van de Stad blijkt dat ruim de helft van de Amsterdamse 65-plussers hun eigen gezondheid als goed tot zeer goed beoordelen (55%). In Nederland als geheel ligt dat iets hoger (61% in 2012).13 Mannen uit deze leeftijdsgroep zijn positiever dan vrouwen: 62% resp. 50%. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat vrouwen gemiddeld ouder zijn. Van alle vrouwen én mannen vinden zes van de tien tussen de 65 en 74 jaar zichzelf gezond, van alle 75-plussers vijf van de tien. Net als voor de totale groep Amsterdammers hangen sociaaleconomische omstandigheden van 65-plussers samen met hoe gezond men zich voelt. Hoger opgeleide ouderen en ouderen met een hoger inkomen voelen zich (veel) vaker gezond dan hun leeftijdsgenoten met een lager inkomen en/of een lagere opleiding. Meer dan zes van de tien 65-plussers (63%) hebben één of meer langdurige ziekte(n), aandoening(en) of handicap(s). Van hen voelt ruim een kwart (26%) zich sterk belemmerd in hun dagelijkse bezigheden thuis, en ruim een derde (35%) in vrijetijdsbesteding. Nog eens 47% resp. 44% voelt zich bij deze activiteiten licht belemmerd. Vrouwen van 65 jaar en ouder hebben vaker dan hun mannelijke leeftijdsgenoten last van chronische klachten (71% resp. 56%).
% (zeer) % matig ernstig eenzaam eenzaam 55-64 jaar
34 14
65-74 jaar
35 11
75 jaar en ouder
44 12
onder 65-plussers:
laagst opgeleid (LO)
42 19
laag opgeleid (MAVO/LBO)
39 10
midden opgeleid (HAVO/VWO/MBO)
36 8
hoog opgeleid (HBO/WO)
34 9
mannen
37 9
vrouwen
40 13
totaal 65-plussers
39 11
totaal Amsterdam
32 11 bron: GGD, Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 (afronding percentages door OIS)
In 14% van de huishoudens van Amsterdammers van 55 jaar en ouder werd in 2012 gebruikgemaakt van een of meer AWBZ- of WMO-voorzieningen, zoals persoonlijke verzorging, begeleiding of dagbesteding.14 Dat komt neer op ruim 20.000 huishoudens. Het gebruik van deze voorzieningen neemt sterk toe naarmate met ouder wordt. Zo heeft nog maar 5% van de jonge ouderen (55 t/m 64) een AWBZ-/WMOvoorziening, tegenover bijna de helft van de 85-plussers. Het vaakst wordt gebruikgemaakt van huishoudelijke verzorging, vooral vanaf 75 jaar. Drie van de tien 75-plussers maken gebruik van huishoudelijke verzorging via de WMO. Eenzaamheid onder ouderen Onder Amsterdammers van 75 jaar en ouder is vaker dan bij andere leeftijdsgroepen sprake van emotionele eenzaamheid (25%, tegenover 19% gemiddeld).15 Ook voelen zij zich relatief vaak matig eenzaam (44%,tegenover 32% gemiddeld). De laagst opgeleide ouderen zijn het vaakst eenzaam: twee van de tien voelen zich (zeer) ernstig eenzaam, vier van de tien matig eenzaam. Verder voelen oudere vrouwen zich vaker eenzaam dan oudere mannen (afb.3.8).
Zorggebruik Op 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk geworden voor jeugdzorg , werk en inkomen en zorg aan langdurig zieken en ouderen , taken die voorheen deels bij de Rijksoverheid lagen (de zogenaamde drie decentralisaties). Sindsdien is de gemeente verantwoordelijk voor de ondersteuning en begeleiding van mensen met een beperking die thuis wonen.16 In deze paragraaf wordt nagegaan wat het huidige zorggebruik van Amsterdammers is, wat hun eventuele mogelijkheden tot hulp vanuit hun sociale netwerk zijn, en of men vertrouwen heeft in de decentralisaties. In het hoofdstuk Maatschappelijke
46
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
In de enquêtes voor de Staat van de Stad 2014 zijn nieuwe thema’s opgenomen rondom zorg: het ontvangen van en het gebruik van formele en informele hulp zorg, de bereidheid tot het geven van zorg en de particuliere professio- uit eigen mening over de decentralisaties. Afb. 3.9 A fgelopen 12 maanden hulp ontvangen vanwege gezondheid naar geslacht, leeftijd en herkomst, 2014 (procenten)
hulp
nele hulp
netwerk
totaal (n=3.225)
2 6 7
mensen die afgelopen 12 maanden hulp ontvingen
totaal (n=428)
14 47 56
mannen
10 47 69
vrouwen
17 46 47
18-34 jaar
13 39 53
35-54 jaar
8 36 78
55+
19 57 45
Nederlands
21 53 56
westers
24 32 46
niet-westers
2 45 60
participatie komen de bereidheid tot het geven van informele hulp en andere vormen van maatschappelijke burgerparticipatie aan de orde. Formele en informele zorg Met de decentralisaties wordt een sterker beroep gedaan op informele zorg. Zo wordt meer inzet verwacht van vrijwilligers en mantelzorgers.17 Gemeenten moeten hen daarbij ondersteunen, om te voorkomen dat zij overbelast raken. Zo stelt de gemeente Amsterdam in het coalitieakkoord 2014-2018 dat vrijwilligers en mantelzorgers goede ondersteuning verdienen en ze te allen tijde een tijdelijk beroep moeten kunnen doen op professionele zorgverleners. Mantelzorgers zijn mensen die langdurig en onbetaald zorgen voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende uit hun de eigen omgeving. Langdurig betekent dat iemand ten minste drie maanden en/of minimaal 8 uur per week mantelzorg geeft. Volgens deze definitie geeft 9% van de Amsterdammers van 19 jaar en ouder mantelzorg, wat neerkomt op circa 55.000 mantelzorgers in de stad.18 Zij geven vooral mantelzorg aan familieleden en kennissen buiten hun eigen huishouden (87%), maar ook erbinnen: aan andere volwassenen (12%) of kinderen onder de 18 jaar (5%).
(nog meer) terecht bij uw naaste omgeving?, 2014 (procenten) ontving geen hulp uit eigen netwerk ontving hulp uit eigen netwerk 10 ja, zeker
20
30
40
misschien
50
60
zeker niet
70
80
90
weet ik niet
Voor meer dan de helft (56%) van deze mensen geldt dat de hulp (onder anderen) gegeven werd door gezinsleden, vrienden, kennissen en buren – oftewel door personen uit hun eigen sociale netwerk. Iets minder dan de helft (47%) ontving (onder meer) professionele hulp, zoals thuiszorg. Bij een kleiner deel (14%) ging het (ook) om particuliere zorg, zoals een huishoudster. Dat betekent dat van alle geënquêteerden 7% in de afgelopen twaalf maanden hulp ontving vanuit het eigen netwerk; 6% ontving professionele hulp en 2% particuliere hulp (afb. 3.9). Mannen die hulp ontvingen, ontvingen vaker hulp van familie en vrienden dan vrouwen die hulp ontvingen, Amsterdammers van Nederlandse herkomst die hulp kregen, ontvingen vaker professionele hulp dan Amsterdammers van niet-westerse en westerse herkomst die hulp ontvingen. Amsterdammers van 55 jaar en ouder die hulp ontvingen, ontvingen vaker professionele hulp dan hulp vanuit hun netwerk, bij de andere leeftijdscategorieën is dat andersom. Aan hen die hulp ontvingen uit hun eigen sociaal netwerk is gevraagd of ze denken dat ze nog meer hulp van hun naaste omgeving krijgen als ze die nodig hebben. Bijna tweederde van hen (64%) gaat ervan uit dat zij daarop kunnen rekenen, en nog eens 14% ‘misschien’ . Vijftien procent denkt: ‘zeker niet’ en 8% weet het niet. Aan mensen die (de laatste twaalf maanden) geen hulp kregen van hun naasten is ook gevraagd of ze denken dat ze terechtkunnen bij vrienden, buren en familie. Zoals te zien in afbeelding 3.10 wijkt hun verwachting niet veel af van de eerste groep: 59% denkt zeker bij hun netwerk terecht te kunnen, 21% misschien, 11% weet zeker van niet en 9% weet het niet. Hoe jonger men is hoe vaker men ervan uit gaat dat de naaste omgeving hulp geeft als dat nodig is. Zo geven negen van de tien 18- t/m 24-jarigen aan dat ze zeker bij familie etc. terecht zouden kunnen, van de 45- t/m 54-jarigen is dat zes van de tien. Van de 75-plussers denken vier van de tien terecht te kunnen bij hun omgeving, drie op de tien weten zeker van niet.20
Afb. 3.10 Kunt u, als u dit soort hulp vanwege uw gezondheid nodig zou hebben,
0
Dertien procent van de Amsterdamse 18-plussers heeft vanwege hun gezondheid in de afgelopen twaalf maanden hulp gehad bij huishoudelijke activiteiten, persoonlijke verzorging en/of verpleging.19 Het gaat daarbij zowel om hulp vanuit het eigen netwerk als om particuliere en professionele hulp.
100 %
Er is ook een samenhang met opleidingsniveau: hoogopgeleide Amsterdammers gaan er vaker vanuit dat ze bij hun omgeving terecht kunnen dan laag geschoolden.
47
3 | Gezondheid
Opvallend is dat 55-plussers van niet-westerse herkomst vaker aangeven bij hun netwerk terecht te kunnen dan leeftijdsgenoten uit andere groepen. Amsterdammers van niet-westerse herkomst tussen de 35 en 54 jaar denken juist minder vaak dan leeftijdsgenoten uit andere groepen dat ze daar terechtkunnen. Tussen de jongste groep (18- 34 jaar) is geen verschil. Amsterdammers met een slechtere gezondheid hebben minder vertrouwen in decentralisaties Een nieuw onderwerp in de enquêtes voor deze Staat van de Stad 2014 is de verwachting over de decentralisatie van de taken op het gebied van jeugdzorg, werk en inkomen en zorg aan langdurig zieken en ouderen. Dertien procent heeft hier veel, 19% geen vertrouwen in en 30% weinig. Meer dan een derde (38%) geeft aan geen idee te hebben. Het feit dat zo’n groot deel van de mensen aangeeft geen idee te hebben kan te maken hebben met de informatieverstrekking rondom de decentralisaties. In een recent onderzoek naar belevingen en ervaringen van cliënten, familie en mantelzorgers gedurende de overgang van AWBZ-zorg naar gemeenten blijkt dat minder dan een derde van alle cliënten informatie heeft gekregen over veranderingen als gevolg van de decentralisaties. En slechts de helft van hen die wel zijn geïnformeerd, begrijpt de informatie.21 Mensen met chronische klachten hebben vaker geen vertrouwen in de decentralisaties dan mensen zonder chronische (28% resp. 15%, zie afb. 3.12). Hetzelfde geldt voor mensen die zich gezond voelen tegenover mensen die zich matig gezond of ongezond voelen: 16% resp. 28%. Van westerse en niet-westerse Amsterdammers heeft bijna de helft geen idee over de decentralisaties (46%). Dat is vaker dan Amsterdammers van Nederlandse herkomst: 31%. Amsterdammers met gezondheidsproblemen minder vaak maatschappelijk actief De GGD Amsterdam heeft op basis van gegevens uit de enquête achter de Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 (AGM 2012) gekeken naar kwetsbare groepen in de stad.22 Het blijkt dat Amsterdammers van 19 t/m 64 jaar met gezondheidsproblemen op verschillende manieren kwetsbaar zijn. Zo zijn chronisch zieken (27%) en Amsterdammers die hun gezondheid als matig of slecht ervaren (35%), een lichamelijke beperking (42%) of ernstige psychische klachten (43%) hebben vaker maatschappelijk inactief dan de gemiddelde Amsterdammer (13%). Onder maatschappelijk inactief wordt hier verstaan dat men geen betaald werk of vrijwilligerswerk verricht,
Afb. 3.11 Kunt u, als u dit soort hulp vanwege uw gezondheid nodig zou hebben, (nog meer) terecht bij uw naaste omgeving? Naar leeftijd- en herkomstgroep, 2014 (procenten) 18-34 jaar en Nederlands 18-34 jaar en westers 18-34 jaar en niet-westers 35-54 jaar en Nederlands 35-54 jaar en westers 35-54 jaar en niet-westers 55-plus en Nederlands 55-plus en westers 55-plus en niet-westers gemiddeld 0
10
20
ja, zeker
30
40
50
misschien
60
70
zeker niet
80
90
100%
weet ik niet
Afb. 3.12 Vertrouwen in de decentralisaties naar chronische klachten, 2014 (procenten) wel chronische klachten geen chronische klachten 0
10 ja, zeker
20
30
40
misschien
50
60
zeker niet
geen opleiding volgt of mantelzorg verleent. Ook als rekening wordt gehouden met verschillen in leeftijd, geslacht, opleiding en inkomen blijven deze verschillen. Amsterdammers met gezondheidsproblemen hebben vooral een lagere arbeidsparticipatie. Zij zijn daarentegen niet of nauwelijks minder vaak actief als vrij williger of mantelzorger. Chronisch zieken blijken zelfs vaker mantelzorg te verlenen dan inwoners zonder chronische aandoening. Ook zijn Amsterdammers met gezondheidsproble men vaker sociaal uitgesloten dan gemiddeld.23 Mensen met ernstige psychische klachten zijn het vaakst sociaal uitgesloten (45% tegenover 9% gemiddeld). In het hoofdstuk Cumulatie wordt nader ingegaan op het voorkomen van en de positie van kwetsbare groepen in de stad.
70
80
90
weet ik niet
100 %
48
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Noten 1
Bron: GGD Amsterdam.
2 2% procent van de geënquêteerden heeft
9 Matig intensief betekent inspannende
18 Bron: GGD, Amsterdamse Gezondheids
lichaamsbeweging waarvan men merkbaar
monitor 2012. Amsterdam, 2013.
geen antwoord op deze vraag gegeven. Zij
sneller gaat ademen. Het gaat niet alleen
zijn bij de verdere analyse naar verschillen
om sporten, maar ook om wandelen, fietsen,
geen antwoord op deze vraag gegeven. Zij
tussen groepen verder buiten beschouwing
huishoudelijke arbeid als stoffen, stofzuigen
zijn bij de verdere analyse naar verschillen
gelaten.
stofzuigen of tuinieren.
tussen groepen verder buiten beschouwing
3 Bron: Gezondheidsmonitor 2012, GGD’en, CBS en RIVM, 2012. 4 Drie tot vier procent van de mensen geeft geen antwoord op deze vraag. Zij zijn niet meegenomen bij de verdere analyse naar verschillen tussen groepen. 5 De cijfers uit deze paragraaf zijn afkomstig uit de Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 van de GGD Amsterdam. 6 In de Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 is eenzaamheid in kaart gebracht met elf vragen. Samen vormen deze vragen de schaal van De Jong-Gierveld. De schaal maakt
10 Bron: Sportplan 2013-2016. Gemeente Amsterdam, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. Amsterdam, mei 2012. CBS en RIVM, 2012. monitor 2012. Amsterdam, 2013.
analyse. 21 Bron: Programma Aandacht voor iedereen, AVI-cliëntenmonitor. Utrecht, 2015. 22 Bron: GGD Amsterdam. Kwetsbare groepen in
13 Bron: GGD Amsterdam, Amsterdamse
Amsterdam. Factsheet Amsterdamse Gezond-
65-plussers:gezond en wel? Amsterdam, 2014. 14 Bron: CBS, bewerking OIS.
heidsmonitor 2012. Amsterdam, april 2015. 23 Sociale uitsluiting is in de AGM 2012 gemeten
15 Bron: GGD, Amsterdamse Gezondheids
door 18 vragen te stellen over vier dimensies.
monitor 2012. Amsterdam, 2013.
Iemand is sociaal uitgesloten als hij of zij een
16 Zorgonderdelen die zijn overgeheveld van
heid en in sociale en emotionele eenzaam-
(AWBZ) naar de Wet maatschappelijke on-
heid. Deze schaal vormt al jarenlang een
dersteuning (WMO). Thuiswonende ouderen
veelgebruikte standaard voor het meten van
kunnen vanuit deze regelingen een beroep
eenzaamheid.
doen op verschillende voorzieningen zoals
CBS en RIVM, 2012.
bij deze vraag zijn niet meegenomen in deze
12 Bron: GGD, Amsterdamse Gezondheids
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
8 De cijfers uit deze paragraaf zijn afkomstig uit
gelaten. 20 De mensen die ‘weet ik niet’ antwoordden
11 Bron: Gezondheidsmonitor 2012, GGD’en,
onderscheid in matige en ernstige eenzaam-
7 Bron: Gezondheidsmonitor 2012, GGD’en,
19 1,5 procent van de geënquêteerden heeft
huishoudelijke verzorging, persoonlijke
achterstand heeft op twee of meer van deze dimensies:
• sociale participatie (eenzaamheid, sociale
• materiële deprivatie (gebrek aan financiële
• toegang tot sociale grondrechten (woning,
• normatieve integratie (naleven van normen
contacten); middelen);
verzorging en verpleging. 17 Bron: Rijksoverheid. Toekomstagenda
de Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012
informele zorg en ondersteuning. Den Haag,
van de GGD Amsterdam.
2014.
zorg, discriminatie); en waarden in de samenleving).