2 De inspectie tijdens de bezetting
Opbouw van de inspectie Direct na zijn aanstelling wierp Van Boven zich op de door Dabbert gemaakte rapporten en de verzamelde Nederlandse brandweerliteratuur. Bovendien ging hij op zoek naar assistentie en liep daarbij de inspecteur eerste klasse van de Haagse politiebrandweer, ir. W.E. Eggink tegen het lijf, in wie hij een uitstekende kandidaat zag voor de functie van inspecteur in algemene dienst, tevens plaatsvervangend hoofdinspecteur van het Brandweerwezen. Na enig onderhandelen over het salaris en de goedkeuring van de Duitse autoriteiten kon Eggink per 15 november 1940 worden aangesteld. Zijn kennis en ervaring in de brandweerafdeling was voor Van Boven van onschatbare waarde bij de behandeling van brandweertechnische aangelegenheden. De eerste twee werkweken van oktober 1940 werden verder voor een belangrijk deel gevuld met overleg met majoor Dabbert, die inmiddels aan de staf van de Befehlshaber der Ordnungspolizei Schumann was toegevoegd als 'Sachbearbeiter für das Feuerlöschwesen'. Daarin werd getracht de grootste gemene deler te vinden van de verlangens van Duitse zijde en de ideeën van Nederlandse oorsprong, waarbij vooral Tuckermans plannen uit 1920 nog eens boven tafel kwamen. De besprekingen mondden uit in een brief van politiechef Rauter in zijn hoedanigheid van 'Höhere SS- und Polizeiführer und Generalkomissar für das Sicherheitswesen beim Reichskommissar für die besetzten Niederlandischen Gebiete' van 29 oktober 1940 aan secretaris-generaal Frederiks, waarin vijf eisen werden gesteld: 1 De instelling van een toezichthoudend orgaan met een hoofdinspecteur, bijgestaan door een technisch- en brandweerkundig onderlegd vakman. Bovendien diende zo'n inspectie een bureau te krijgen, waarvan de omvang in overleg met Dabbert was vast te stellen. 2 Verder dienden analoog aan de luchtbescherming vijf
districten te worden gevormd, met aan het hoofd een districtsinspecteur in rijksdienst, eveneens bijgestaan door een passend bureau. 3 In elke provincie diende een provinciaal inspecteur te worden aangesteld, voor wie dit een nevenfunctie zou moeten zijn. (Dabbert had verwacht deze uit de provinciale brandweerbonden te kunnen recruteren). 4 In steden met meer dan 100 000 inwoners dienden beroepsbrandweren te worden opgericht, met een sterkte van 1 brandweerman op 2000 inwoners. In Haarlem echter voldeed de (grotendeels vrijwillige) brandweer, maar in Rotterdam en Eindhoven was de zaak dringend. Bovendien moest de brandweer in Den Haag worden afgescheiden van de politie. 5 Voor de opleiding van het hogere- en middenkader der brandweren diende een rijksbrandwcerschool te worden opgericht, die uit oogpunt van doelmatigheid aan de Amsterdamse brandweer moest worden gekoppeld. Een voorschot op de rijksbrandweerschool werd al genomen toen door commandant Gordijn van 18 december 1940 tot 17 januari 1941 een stoomcursus voor brandweerleiders werd gegeven, op verzoek en met deelname van de inspectie. Onder de cursisten bevonden zich namelijk de hoofdinspecteur zelf en de vijf pas-benoemde districtsinspecteurs. Op één na kwamen deze functionarissen uit brandweerkringen. Voor district II, gevormd door Noord-Holland en Utrecht, was benoemd W.A. Couzy, afkomstig van de Amsterdamse brandweer, in 1935 overgegaan naar de politie-brandweer Leiden en op het moment van zijn benoeming werkzaam bij de inspectie van de Luchtbesdierming. District III, Gelderland en Overijssel, kreeg als inspecteur ir. J.W. Renssen, directeur van de gemeentelijke Reinigings- en Ontsmettingsdienst, tevens generale brandmeester te Dordrecht. In district IV, Noord-Brabant en Limburg, werd benoemd ir. D.A. Budde (inderdaad, die van het plan uit 1938), hoofd van de hulpbrandweer LBD en bedrijfsingenieur van gemeentewerken te Eindhoven. District V, Groningen, Friesland en Drenthe, kreeg een goede bekende toegewezen, de commandant van de brandweer Groningen J. de Roos. De benoeming van de inspecteur in district I (Zuid-Holland en Zeeland) - J.D. Backer - ging pas officieel in op 1 februari 1941, omdat hij als kapitein der Genie in de Opbouwdienst niet zo'n korte opzegtermijn had. Deze laatste, wellicht wat vreemde eend in de brandbijt, werd geworven door Van Boven zelf, die zijn talenten had leren kennen in het leger. Het bleek overigens niet gemakkelijk om gegadigden te vinden voor de nieuwe functies, omdat bij het handjevol professionele brandweerofficieren dat Nederland bezat, aanvankelijk enige voorzichtigheid in acht werd genomen ten aanzien van het
nieuwe instituut en bovendien de gemeentebesturen hun in deze tijd juist zo broodnodige specialisten niet graag lieten vertrekken. Voor de onbezoldigde inspecteurs-functies in de provincie werden al helemaal geen kandidaten gevonden, zodat van deze instelling al snel moest worden afgezien. De KNBV, die op 1 mei 1940 nog 644 gemeenten met in totaal 85% van de inwoners van Nederland onder zijn leden telde, alsmede 139 individuele leden, leed op dat moment al een kwijnend bestaan. Tijdens de laatste bestuursvergadering - op 26 oktober 1940 - deelde de regeringsvertegenwoordiger mr. Mulder al mee, dat ernstig rekening moest worden gehouden met de opheffing van de vereniging. Een aantal taken en zaken als het vakblad, de keuring van toestellen, het uitvaardigen van richtlijnen en het brandweermuseum in Utrecht moesten wellicht aan de nieuwe inspectie worden overgedragen. Het woord 'Koninklijke' in de naam was al in september 1940 op last van de Duitse autoriteiten geschrapt en de volledige opheffing van de vereniging vond op 1 juli 1941 plaats. Het vakblad 'Het Brandwezen' bleef tot het laatst verschijnen. Redacteur Oosterhuis zag het eind 1940 nog positief. In het decembernummer van 1940 wenste hij ter afsluiting van het 'Redactioneel': 'dat de nieuwe richting, die thans door het instellen der Rijksinspectie in Nederland ten aanzien van het brandweerwezen is ingeslagen zal mogen strekken tot heil van het volk van een vrij en herboren Nederland!', nadat hij had geconstateerd dat de (K)NBV tot in-activiteit was vervallen.
BIJ HET EINDE VAN 1 940. ,,Mijn beste vvenschen vo or 194C tot de lez ers richtend wil ik deze in nineur gest >lde wc orde n beë ndigen met het uitspreken va n de hoop, dat, v anne er het oogenblik daar is den volgen den jaargan g van ,Het Brand tveien" met een toepasselijk v. oord af te sluiten hij Op wi Hl dan die taak zal rusten, dit zal moge n doen ond ;r oms tandigheden die in ieder opz cht tot een blijder too i dan thans aanleiding geven".
Het woord Koninklijke' in de naam Koninklijke Nederlandsche Brandweer Vereemging werd op Ias1 van de Duitse autoriteiten in september 1940 geschrapt
Het vakblad 'Het Brandwezen' bleef tol het laatst verschijnen. In het decembernummer van 1940 toonde redacteur Oosterhuis zijn optimisme over de toekomst van zowel de inspectie als het Nederlandse volk. De volledige opheffing van de (K)MVS vond plaats op 1 juli 1941
Wat betreft 1940 als brandenjaar, het zal in de geschiedenis van het Nederlandsche brandwezen steeds een treurige vermaardheid houden als het jaar van de ooriogsbranden. Naast een woord van deelneming met hen, die in dit ongeluksjaar het verlies van verwanten en vrienden of van have en goed te betreuren hebben, past bij het einde van dit jaar ook een stille hulde aan hen, die zoowel in den strijd voor het Vaderland als in dien ter bescherming van het bezit hunner medeburgers tegen de gevolgen van den oorlog hun leven hebben gelaten.
Dl- INSl-hlT.l'lLTLJDlil
Het Besluit Brandweerwezen van 19 maart 1942 gaf de inspectie grote bevoegdheden die niet alleen het toezicht en controle behelsden, maar zelfs rechtstreeks ingrijpen bij de brandbestrijding mogelijk maakten
Nieuwe ordening van het brandweerwezen
Regeling op D ui Is eb initiatief
:ijde. welke wij gisL.
Besluit Brandweerwezen 1941 De wettelijke regeling van de nieuwe situatie moest snel tot stand komen. Binnen de voor Nederlandse begrippen adembenemende tijd van vier maanden kwam op 19 maart 1941 het Besluit Brandweerwezen toi stand. Het was ontworpen door het in 1938 opgerichte bureau Openbare Orde en Veiligheid van de afdeling Binnenlands Bestuur van het departement van Binnenlandse Zaken, in nauw overleg met Van Boven. Daarna was het eerst door Dabbert en vervolgens de 'Gcneralkommissar' voor Bestuur en Justitie dr. Wimmer goedgekeurd. Uiteindelijk mocht dan de secretaris-generaal van het departement van Binnenlandsche Zaken (Frederiks) het besluit uitvaardigen. Het besluit zorgde voor een drastische verandering in de organisatie van het brandweerwezen in Nederland. Het opende met de bepalingen over de inspectie en zijn bevoegdheden, die niet alleen het toezicht en controle behelsden, maar zelfs rechtstreeks ingrijpen bij de brandbestrijding mogelijk maakten. Verder werden de (op te richten) brandweerschool en de beroepsbrandweren rechtstreeks onder het toezicht van de hoofdinspecteur geplaatst en werden een groot aantal uitvoeringsbesluiten in het vooruitzicht gesteld.
Rijksinspectie van het brandweerwezen - 1941
egevoegd insp. 30 r bij zo nöe re
Afdeling A Organisatie en Opleiding
Aldehng C Technische Dienst
Afdeling E Administratie en Algemene Zaker
Deze hadden betrekking op de organisatie van de brandweren, de onderlinge hulpverlening, de aanstellingseisen, opleiding, rechtspositie en uniformering van brandweerpersoneel, de brandweerschool, normalistie van het materieel en preventie. Met uitzondering van de brandweerschool, die nooit echt van de grond is gekomen, zijn op alle genoemde terreinen inderdaad de nodige besluiten uitgevaardigd. Ten tijde van het besluit - maart 1941 - was de personele invulling van de inspectie als volgt voorzien: Aan het hoofd stond de hoofdinspecteur, bijgestaan door een toegevoegd inspecteur voor bijzondere diensten Q.B. Roelofsen, brandweerdeskundige van het Staatsbedrijf der Artillerieinrichtingen, dat was stilgelegd) en een secretaresse. Verder waren er op het centraal bureau de volgende afdelingen: afdeling A Organisatie en Opleiding (1 persoon); afdeling B Personeelszaken (2 personen); afdeling C Technische Dienst (3 personen, met aan het hoofd Eggink); afdeling D Preventie (3 personen); afdeling E Administratie en algemene zaken (8 personen) en afdeling F Comptabiliteit en Huishoudelijke Dienst (9 personen). Op elke districtsinspectie waren in totaal 4 personen werkzaam, waarvan 1 districtsinspecteur en 1 adjunct-inspecteur. Met die bezetting moest in korte tijd bijzonder veel werk verzet worden. Vanuit het centraal bureau werden achtereenvolgens geïnitieerd: • de Instructie voor de hoofdinspecteur van het Brandweerwezen (13 mei 1941); • de Instructie voor de districtsinspecteurs van het Brandweerwezen (9 september 1941); • het Besluit bosch-, heide- en veenbranden (12 juni 1941); • de Beschikking ongevallenverzekering van de brandweer (13 juni 1941); • het Uitvoeringsbesluit uniformen brandweer (10 juni 1941, gewijzigd in november 1941); • de instelling van de Centrale Commissie Bestrijding Rampen Luchtaanvallen (CCBRL) (14 juli 1941); • het Uitvoeringsbesluit aanvulling personeel beroepsbrandweren (18 augustus 1941); • het Besluit keuring handbrandbluschapparaten (27 oktober 1941); • het Besluit invoering handbrandbluschapparaten (16 december 1941); • het Uitvoeringsbesluit hulpverleening brandweren I (19 februari 1942) en
BESLUIT V ÏÏS
HEN SECRKFAKIS-
ETREFFENDE HHT KKANDWEERITÏZEN (BESLUIT BRANDWEERWEZEN)
..D. 19 MAART 1941. 1.1 1 H E T TOEZJCHT OI> HET BRAND'WLLERWF.ZKN IS OPGEDRAGEN AAN DEN HOOFDINSPECTEUR VAN HET RRANDWEERWEZEN, RESSORTERENDE ONDER HET DEPARTEMENT VAN BLNNENLANDSCHE ZAKEN; HIJ IS GEHOL'DKN DE HEM GEGEVEN INSTRUCT1K OP TE VOLGEN.
2 ONDER DEN HOOFDINSPECTEUR RESSORTEEREN VIJK DISTRICTSINSPECTKURS. ARTIKEL 2 1 D E HOOFDINSPECTEUR VAN HET BRANDWEERWEDEN HÜEFT IN HET BIJZONDER T O T TAAK ZORG TE DRAGEN, DAT AAN BRANDGEVAAR EN ANDERE KAMPEN KRACHTIG HET HOOFD KAN WORDEN OPBODEN. 2 D E HOOFDINSPECTEUR HEEFT BINNEN HET KADER VAN ZIJN INSTRUCTIE DE BEVOEGDHEID, ZICH OL' DE HOOGTE TE STELLEN VAN DEN GANÜ VAN ZAKEN BETREFFENDE DE BRANDWEER, DEN STAND DER OPLEIDING EN DE MATERIEELE UITRUSTING TER PLAATSE TE CONTROLHEREN HN TE INSPECTEEREN, MONDELINGE EN SCHRIFTELIJKE RAPPORTEN VAN DE DESBETREFFENDE INSTANTIES TE VRAGHN, ALSMEDE ALLE DIENSTSTUKKEN EN OVERIGE
BESCHEIDEN IN TF. Z1KN. 3 INDIEN DRINGEND GEVAAR ZULKS VERELSCHT, HEBBEN DE HOOFDINSPECTEUR F.N DE DISTRICTSINSPECTEURS DE BEVOEGDHEID, RECHTSTREÜKS MAATREGELEN TE TREFFPN OF IN TE TREKKEN OF DE LEIDING OVER HET BIAJSSCHINGSPERSONEEL BIJ BRAND OF ANDERB RAMPEN RECHTSTREEKS OP ZICH TE
NEMEN. ARTIKEL 3 D E RRANDWEERSCHOOI. EN DE BEROHPSBRANDWEREN STAAN RKCHTSTRKEKS ONDER HET TOEZICHT VAN DEN HOOFDINSPECTEUR VAN HET BRANDWEERWEZEN. ARTIKEL 4 D E SECRHTAKI.S-GKNERAAL VAN HET DEPARTEMENT VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN STF.IT OP VOORSTEL
1NSPI-CT1I- IIJDLN.S
DE BESTRIJDING VAN BOSCH-, HEIDE-, VEEN- EN DUINBRANDEN
D BIJ BESCHIKKING BËCRETARIS-OENBHE"T DEPARTEMENT
• EE RWEZEN
*-sfer t*k* Mede door de heidebranden bij Soesterberg werd de Centrale Commissie Bestrijding Rampen Luchtaanvallen (CCBRL] ingesteld. Een inventarisatie van de risicogebieden vond plaats via de districtinspecties zodat preventieve maatregelen konden worden genomen tegen bos- en heidebrand veroorzaakt door 'brandstichtend materiaal' geworpen uit vliegtuigen
• de wijziging van het Besluit brandweerwezen van 10 april 1942, waarbij onder andere de binnentredingsbevoegdheid van inspectie-ambtenaren werd geregeld. In een jaar tijds werd dus een natuurland-dekkende bosbrandweer georganiseerd, de rechtspositie van alle categorieën brandweerlieden verbeterd, een wettelijk kader gegeven aan de keuring van brandblussers (het keurmerk B-BZ-41 staat nog voor Brandweerwezen - Binnenlandse Zaken -1941) en de verplichte vorming van kringen van gemeenten, die elkaar bijstand moesten verlenen. In elke kring werd de grootste gemeente aangewezen als centrumgemeente, waar een reserve aanwezig moest zijn voor de hulpverlening aan de kleinere korpsen. Zo werd de eerste regionalisatie opgelegd. Ook de vorming van de voorgeschreven beroepsbrandweren werd ter hand genomen. Met behulp van Amsterdamse brandweerofficieren kon op 27 november 1940 de 'feestelijke' oprichting van de beroepsbrandweer in Rotterdam worden gevierd, die begin december meteen geïnspecteerd werd door de Duitse 'Generalinspekteur des FeuerlÖschwesens', generaalmajoor dr.-ing. J. Meyer, die en passant zijn brandweerafdeling van het regiment 'Sachsen' in Pernis bezocht. De inspecteur in algemene dienst J.B. Roelofsen werd van 1 juli 1941 tot 1 februari 1942 waarnemend commandant der brandweer te Eindhoven, om ook daar een beroepskorps te vormen en op te leiden. Ingevolge het besluit van 18 augustus 1941 werden de uitbreidingen van de beroeps brandweren aan aanstellingseisen onderworpen. Voor adspirant-officieren werd een scholing op TH- of HTS-niveau verlangd, terwijl voor de overige rangen voorrang moest worden gegeven aan vrijwillige- of plichtbrandweerlieden en oud-militairen van het Nederlandse leger. De regelgeving op het gebied van bosbrandbestrijding en de instelling van de CCBRL op 14 juli 1941 waren een rechtstreeks gevolg van de heidebranden bij Soesterberg, die waren veroorzaakt door Engelse luchtaanvallen en waarbij een belangrijke Duitse munitie-opslag ernstig werd bedreigd. Voor de blussing van deze branden, die in april 1941 plaatsvonden, werd niet alleen de Duitse brandweer uit Pernis gehaald, maar ook assistentie verleend door andere korpsen als zelfs Amsterdam. De CCBRL vaardigde als centraal orgaan diverse zeer gedetailleerde regels uit voor de organisatie en coördinatie van de hulpverlenende diensten en stelde daarnaast een aantal gewestelijke commissies in, die deze taken op regionaal niveau moesten uitvoeren en waarin ook de districtsinspectcurs zitting hadden.
BRANDWEERWEZEN, Ol : PEZEN GEHOORD, UITVOERINGSBEPALINGEN VAST OP GROND VAN DIT BESLUIT EN WEL IN HET BlféQNDËR BETREFFENDE: 1 DE ORGANISATIE VAN BET BRANDWEERWEZHN IN GEMEENTEN, IN DE INRICHTINGEN VOOR VERKEER EN IN PE INDUSTRIEBEDRIJVEN; HIERBIJ MORT IN BEGINSTEL ONDERSCHEID WORDEN GEMAAKT TUSSCHEN RKKOEPSBRANDWEREN, VRIJWIL1JGE BRANDWEREN, PIJCIITRRANDWEKKN, AANGEWEZEN BRANDWEREN BN BEDRIJESBRANDWEREN; 2 DB EENHEID VAN UN1FORMMG, S EN RANGONDtRSCHEIDING VAN HET BRANDWEERPERSONEEL IN HET ALGEMEEN, BEPAALDELIJK WAT BETREKT DE RECHTSPOSITIE EN SALARIEER1NG VAN HET PERSONEEL VAN DE BEROEPSBRANDWEREN EN VAN HET PERSONEEL VAN DE OVERIGE BRANDWEREN, VOOR ZOVEEL ZIJN DIENSTEN WORDEN HE1.OOND; 3 DE AANVULLING VAN HET PERSONEEL DER BEROEPS BRANDWERHN EN HET GEVEN VAN AANWIJZINGEN BETREFFENDE PKRSONV.N, DIE TOT DE OVERIGE BRANDWEREN KUNNEN WORDHN GEROEPEN; 4 DE F.ÜNHEID VAN OPLEIDING VAN HET BRANDWEERPERSONEEL; 5 DE INRICHTING EN HET I.EERP1-AN VAN DE BRANDWEERSCHOO1:, 6 DE EENHEID VAN UITRUSTING EN DE NORMAUSATIH VAN HKT BKANDWfcERMATERIEEL; 7 DEN BRANDMELDINGSD1ENST, VOOR ZOOVER DE WERKINGSSFEER DAARVAN VERDER GAAT DAN DE GRENZEN DliR BETROKKEN GEMEENTE SAMENWERKING DER BRANDWEREN; 8 UNIFORME VOORSCHRIFTEN MET
DE INSPECTIE TIJDENS DE BEZETT1N'
BRANDRAPPORT RAPPORT VAN EË DE GEMEENTE
Frederiks bepaalde middels een circulaire aan alle burgemeesters da! van iedere brand een rapport naar de districtinspectie moest worden gezonden en dat van alle grote branden zelfs onmiddeli|k telefonisch melding moest worden gedaan
DEPARTEMENT VAN BINNENLANDSCHE
CTirlJeatl tv, OtlöiiJtna,
s tife>x*-Sreftftnt en Wïb&te.
ZAKEN.
Rijksinspectie van het brandweerwezen - 1942
TG
Atdeling B zaken
voegd irtsp ii|zondere d enslen
Afdeling E Administratie e Algemene Zakt
Districtsinspecties De districtsinspectics, die formeel werden ingesteld op 8 februari 1941 zaten intussen ook niet zonder werk. Middels een circulaire aan alle burgemeesters had Frederiks bepaald dat van alle branden een rapport naar de districtsinspectie moest worden gezonden en dat van grote branden zelfs onmiddellijk telefonisch melding moest worden gedaan. Alleen voor Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Groningen en Eindhoven moesten deze procedures via de hoofdinspectie lopen. Verder werden de districtsinspecties betrokken bij de distributie van motorbrandstoffen en later ook van andere schaarse materialen en werden ze geacht advies te geven op verzoek van elke gemeente of instelling, die daarom vroeg. Ook ongevraagd moest advies worden gegeven, aan de hand van de vragenlijsten, die aan elke gemeente waren gezonden en waarin precies moest worden aangegeven hoe de brandweerorganisatie in elkaar stak en over wat voor middelen beschikt werd. Waren de antwoorden op de vragenlijst niet in overeenstemming met het beleid, dan werd daarover contact opgenomen met het desbetreffende gemeentebestuur. Vooral op het gebied van de materiele noden kon zo door een districtsinspectie veel goeds worden verricht, omdat vaak door diens bemiddeling goed en goedkoop materieel kon worden verkregen. Al het werk moest echter geschieden met een vrijwel permanente onderbezetting. Tot de benoeming van adjunct-inspecteurs kwam het pas in de zomer van 1941, maar door allerlei omstandigheden vonden vele mutaties plaats. Zo werd één van hen op last van de Duitse autoriteiten al weer snel ontslagen en werden
anderen overgeplaatst of gedetacheerd bij brandweerkorpsen. Ook onder de districtsinspecteurs vonden er veranderingen plaats. Budde werd commandant van de brandweer in Rotterdam en De Roos in Den Haag. In mei 1942 kwam een zware slag door de terugvoering van voormalige beroepsofficieren van het leger in krijgsgevangenschap. Niet alleen Van Boven, maar ook Backer en enkele andere officieren van de inspectie werden daarvan het slachtoffer. Van Boven kon door bemiddeling van Frederiks gelukkig weer snel worden vrijgelaten, maar voor de anderen heeft de krijgsgevangenschap nog enige tijd geduurd. Onder die krijgsgevangen officieren van de inspectie was ook J.J. Sparenburg, die per 1 december 1941 was benoemd tot commandant van de rijksbrandweerschool in oprichting. Oorspronkelijk was deze functie gereserveerd voor C. Gordijn, de commandant van de Amsterdamse brandweer, die al vergevorderde plannen had daarvoor, maar zich pas na zijn In mei 1942 werden voormalige beroepsofficieren van het leger teruggevoerd in krijgsgevangenschap. Diverse officieren van de inspectie werden daarvan het slachtoffer, hoewel verwoede pogingen werden gedaan om ze snel weer vrij te krijgen
DEPARTEMENT VAN BI N N EN LAN DSCHE ZAKEN. Pr«eldl«le.bt. 12.Junï'l9*2 1 iir.5J70 rrSH.«b Inapnktlnn des FouerlSscbwes
lm NHchgB
Sohroiben, in dein lob Sie un Iflre
ZunHohst In der Lage IE t , seiner Arbelt Da ..Se:, ( alelgt. tint. ddus
n nchzugeben, 6 B B^gllcb lat, dfiss stieoalige Berufs-
S i s EU wenden
ea Feu rlösohwasen
[>ienetBtpllo i ie kelner nShorec Ubot d i e
«ittBlleni
die FrBrt obenan
goo«lndUchsn der Dienst tart ttlonlere: die Dln IcBnnsn.
•n H»rrn oanerallcammlsBBr f'ir daa eioherheltswesaa.
ïQen niöcti te lc \* Ttiosn nDcb fol Rpnd IB
ntcrblelben. Znar wurden so ' ïnngsre Zelt getroffen •>*
SB* TOT-
ontslag als commandant van de brandweer geheel vrij kon maken. Voor de Duitse autoriteiten, die op zijn ontslag hadden aangedrongen wegens zijn huwelijk met een Joodse vrouw, was Gordijn wel acceptabel als directeur van de brand we erschool, die volgens Gordijns plannen in een leegstaande school aan de Blankenstraat in Amsterdam gevestigd kon worden. De na zijn ontslag op 13 april 1941 snel achteruit gaande gezondheid en tenslotte zijn overlijden op 14 augustus 1941 hadden de uitvoering van zijn plannen in de weg gestaan. Sparenburg liet zijn optie op de Blankenstraat varen, en vestigde een kantoortje in het pand Keizersgracht 332 in Amsterdam, vanwaar hij trachtte het idee nieuw leven in te blazen. De nieuwe commandant van Amsterdam - J.B. Schuitemaker die tot zijn verdriet al enkele talentvolle korpsleden naar de inspectie had moeten laten vertrekken, liep niet over van medewerking en de krijgsgevangenschap van Sparenburg oorspronkelijk majoor der Genie - smoorde tenslotte alle inititatieven. Op 29 juli 1942 werd besloten tot de opheffing van de rijksbrandweerschool per 1 september. De brandweeropleiding 1942 voor bevelvoerders
De opheffing van de (K)NBV op l juli 1941 had tot gevolg dat het geld en de goederen in beheer kwamen bij de inspectie. Het sinds 1926 in Utrecht gevestigde brandweermuseum werd daardoor Rijksbrandweermuseum, dat onder beheer bleef bij de KNBV-man H.G. Bom. Het Catharijne-convent te Utrecht. waarin bet Museum der Koninklijke Nederlandsche Brandweer Vereeniging was ondergebracht
Een verslag van de beheerder van het Rijksbrandweermuseum, H.G. Bom jr. over de gang van zaken in de periode 1 september 1943 31 augustus 1944
RIJKSINSPECTIE RIJKSBRANDWEEftHUSEUW
VAN
HET
BRANDWEERWEZEN
TCRSUO vaa 1 SSpïBJIBPR 1943 ™ ,
Hat notie -*j Tirmiil syn '•' M.rby rtruTr.g „rt t , hrenir*» omtr*B« net RylrStirBBdwBeP-nsauni Tfin 1 September 1943 - 31 AumstOB 1944,Het aantal Biiotkw» ( «tere.) bedroa* tn totaM .Wl p«i-Bo««a (».J. ''"7,1 de OBtvanxan antret*el
Hemt, aam dot Ja*svelri Kr. 3 1 . Uat het vardar ittraad nakn TBK de '••••tort^ntia ward ffa?aReld ToortRang R aaaakt, het «07^««T-aa Tut 4a proota Toorrssd afbaaldinpm O3tr»»t NedarlaadBCb* BrandaB A da Hadarlaatfscha Brp.Bdw^areorpsan par Oemaenta en In tjdsorde. kvam Rsread , «oodnt thans met da cntnltuVIs.»-. rlnft van dei* afdaaÜBff; ara aanraag la fenaakt.Het abonaanent op de knlptala »a* het centraal bureau roor persiBlleMinetii ta AmStardam,lacak* bar!chï« ontrent Brasdvear en §randea «erd correct geleverd , tnrwy'i de oatTanim inlpBala Rerasald tot op dan datna «erdan byntplakt.- i Da Behaerder vnn het BjrJt»bi ""«Teenniseim lniradaald by den Lochtl)»schenDlBESd*e.nst,Afdeel1nit ViyifllUte KanHtbeschHrralnrrsaienst heeft ïleb infferolBa het nltntri-BChte Imclrtnlara reroffelrl In het HUE*IIOBB"Duni bevonden tydansdlt alarm - In tot«al verd Jti deEa periode 36 Keer plan» Vaimnfct.t.v. C kear 1B den ochtend & 7 keer !n den -nlddar. Aan OaschankeB -xocttt ftat MoBemc ostTanKea. 1 Van het OpenliiehtmiaeTiiD —\i
jL ^ er 1943 - *an daTHeer C.BOOB t . i+fF rvrywliiiBB Rott ardanseha Braad- ~& S. 50.) * 3 Poto ' s - Tan dan jfesïene. 1 UiiumlBatJe * 1 Foto •echt, 1 Ouda 4ra»ora Brsnd - ^ Wad. LIHDT t'« So*stdyk.2 por|
"
-
«
"
"
• - •
t4,31,3,ar. ?.-13ffl«BrD VOLK ' I nlle esvailen »ard nt v^^raf non rVe Wrorrten T?oi-rele«d.e Crllaatl» A-nstwdamseha In ver-hnnfl .ïot in ]&stal15 Sngostül If74.-
Ook het vakblad was verdwenen en om die lacune te vullen werd de redacteur van de KNBV - Oosterhuis - eveneens in dienst genomen door de inspectie, die vanaf december 1941 de uitgave van het vakblad voor Nederland ging verzorgen onder de titel 'Het Brandweerwezen'.
Rijksbrandweer Bij de staf van de Befehlshaber der Ordnungspolizei in Nederland was men inmiddels ook niet stil blijven zitten. Met wisselende tevredenheid werd kennis genomen van de vorderingen of vertragingen bij de reorganisatie van het brandweerwezen.
De brand in Den Haag Duitsch oordeel: Nederiandsche brandweer te traag „Handen stonden achterstevoren" Rondom dra braad, dis verleden w«ek Op het lAnge Voorhout te Den H»»g het rUk«bnrean voor de levensmiddelenvoorxiening en het belandende pand verwoestte, is een en ander te doen, dat publieke bespreking verdient. Reeds L» algemeen bekend, dat de Dnlteche S.S. op teer stort» wijze u i het biusachlngswerh heeft deelgenomen en op teer lofreiyiie w^jze hoeft geholpen om erger tn voorkomen. H u r naar wjl vernamen heeft bJnrbU v»n Poitaehe zt)de de erltlek op de paraatheid der Haftgsche politlebrandweer niet ontbroken. Wij f(|n op onderzoek nlt geweest, waarbU men ons dezo critlek mededeelde. Deze bestond en bestaat hierin, dat Ir. de •erste plaats de poUtlebrandweer niet snel genoeg d« brandhaarden met de noodige kleine middelen aantastte en te veel tjfd verloor met het voorbereldingswerk voor den grooten aanval. Men meende van Duitsche ijjde — en de deskundigen ontbraken hierbij niet, daar twee brandmeoat e n van de Ordnungspolliei aanwezig waren — dat een eerste Bnelle aanval op de brandhaarden een der twee gebouwen MM hebben kunnen redden. Verloren de aanwezige VerftlgungHtnippen van de S.S.. die alle vrijwillig te hulp snelden, Mwm reeds eenigsïina het geduld, dit werd erger, toen hl«r vervolgens bfl kwam, dat naar Duitsch oordeel de brand van de verkeerde lijde werd aangetast. De politlebrandweer bestreed den brand van de iljde van Lange Voorhout 1, terwijl men van Duitsche zijde van oordeel was, dat waar de brandhaard In de eerste plaats fri het gebouw Lange Voorhout 3 lag, de brand In hoofdzaak daar aangetast moest worden. En toen men dit den Nederlandsehen brandweercommandant onder het oog bracht en deze er tóch niet aan stoorde, sloeg de vlam der Duitsche activiteit met een zekere mate van ergernis naar bulten uit Men greep van Duitsche zijde in en nam aelf de leiding in handen. Het dak van DUigentla, werd bezet met b'ussehfngsmanschappen — een zeer gevaarlek karwei, gelijk de eenlge daar krachtig meehelpende Nederlaiidsche brandweerman mede getuigen kon — en ds.nk 7ij dit krachtig ingrepen, aldus verklaarde men ons, bleef het gebouw DUlgentia behouden.
COMMANDANT WAS NIET TROEN ZIJN TAAK OPGEWASSEN De houding van den Nederlandsen en brandweercommandant kunnen wH begrijpen. Wie de leiding heeft, moet daarvoor staan en kan tijdens het gevecht niet gaan discuHsieeren over de vraag at hfl het wel goed doet. Maar — dan moet men ook togen vjn taak opgewassen zfjn. De Duitflche S.S. gaf ons dadelijk toe, dat men een commandant niet tijdens den Strijd met critlek aan boord kan komen, doch iwaarder woog hun, dat het zeer duidelijk verkeerd ging en dat wat het xwaarste Is ook het zwaarste wegen moet, namelijk, dat erger rampen voorkomen moesten worden. Naar hun oordeel was de brandweercommandant seer duidelijk niet tegen r.\}» taak opgewassen. Echter moet hier dadelfk een verzachtende noot b(j. Men weet ook aan Dujtscbe rijde, dat bijv. do Amsterdamache beroepsbrandweer uitstekend Is, doch men constateert evenzeer. dat voor een groote stad ala Den Haag een nlet-beroepsbrtndweer, een polltiebrandweer, onvoldoende moet zyn. Het eyateem deugde niet, en daarvoor ligt de verantwoordelijkheid hooger op, n.1. btf d« burgeritjke overheid dsr stad en bj) het departement van Blrmenlandsche Zaken. Ten «lotto. Is de Nedertandsche brandweercommandant slachtoffer van bet verkeerde systeem.
in de gegeven omataadïghedon sear begrijpelijk. BH elk gevecht üt er kans op grootere of kleinere kwetsuren, hoezeer deza op zichzelf t« betreuren zijn. Maar, — va dit la volgend punt van critiek — Juist omdat er in zulke critleke momenten aoo makkelijk ongelukken ge-beuren kunnen, behoort de dekenauto niet te ontbreken, noch ook de arts. En, belden ontbraken aan Nederlandschen kant. Dit Is beschamend. Voorts waren er rookmaaken te weinig en moest — alweer door de Dnlttchers — een aantal rookmukera worden beschikbaar gesteld. De Nederlandsche hadden «r m voldoend getal moeten rijn, maar waren er niet. Ds Duitache hadden or niet behoeven ta zQn — bet waran allen vrijwilliger»— doch waren uit voorzorg meegebracht. Ook dat ts voor ons beschamend. Ten slotte wees meit er nog op, dat er op het terrein een 5O-tal mannen van de luchtbescherming aanwezig waren, doch dat hun hand«n aehtóratevoten «tonden. Deae mensehen waren bUfkbaar niet op hulp b(J brand berekend.
De DuJtschers spraken togewver ma hot woord „lamlendigheid" niet uit, maar mea had geen scherpe ooren noodtg, om ts Kunnen h ooren wat Ey van een en ander dachten. Het Is goed, dat de» dingen In ona ganaohe land gelewn worden, opdat men aJom «n met name m de grootere at«den den toestand ovenvega «n beffrtfpo, dat dese tiji een anderen geest vraagt dan lamlendigheid. Wn1 moeten MJ brand — en niet alleen Wj brand — onsself kunnen helpen, beter dan In het gegeven geval te Den Haag gesehfed Is. W(| hebben als volk ook on» deugden. De Dultachers kunnen In vele dfaigen-van ons wat leeren. Mnar w)) kunnen eveneens van de Dultechers Iets leeren en met mms van het nieuws Duitachtand dat wij thans teeren kennen- Laten wQ onserzttds met het laatste beginnen. Des te eerder en des te gemakkelijker zullen de Duftschera opzoeken wat ba onmnt t« loven valt. Hopeluk Is dat de snelheid, exactheid en doelbewuntIIEELE ORGANISATIE DEUGDE NTET heH winiiM op het bovengenoemde ten coede gereageerd wordt, eoowel te Den Bovendien kwamen nog andere dingen Raag als elden, den slechten indruk >poahlerbtf. wj] verklaarden reeds waarom de dig wefneemt. Puitache S.S. zich genoopt voelde om In te grijpen. Het is duidelijk, dat deze mannen echter nu plotseling met apparaten en VVy elnJKgcn met een prettige turnt. werktuigen moesten omspringen, waarmee Zonder d» tn verband te breBRen met de ze zich niet tevoren hadden kunnen oefenen, terwijl evenmin tevoren geregeld kon Mnnenlandsehe politfcl», oomgbUeeren Eijn. welke plaats leder daarbij Innemen ™g eem mooi staaltje van cenneMsdem«mstmt]»». Het was verneffend om Ie moest. Dat desniettegenstaande alles lukte, La een aJtn hoe Gcngezltid S.S.-annnen, msnSterk liowijs voor de uitnemende opleiding nen vsa 4e W.A* matroKB» manneB die deze troepen genoten hebben. Maa: van Aen Opbonwdtonst, Dnie-maniMn) helaas ia by dit snelle ingrijpen ook eei samenwerkten en elkander hletnea om Nederlandsen brandweerman, die op dei sooveel uogelffh van den Inboedel en de ladder stond. b|j het draalen aan dezei ladder met ztfn voet bekneld geraakt ei. paperssëeD der brandende perceelen te nioeat mede met een paar anderen, die todden en In veiligheid te brengt». door rook bedwelmd werden, naar het zlflkenhula worden gebracht. Het Is niet zeker, wie precies toen aan den ladder draaien liet. Het gebeurde was overigens
Abachrift Eestend vaar Gr,Prinsen
DEPARTEMENT VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN.
l,Au«Ust 1?42 MD F 5400 Abt.4/42
Staatllohen
Fpuentshr.
ir Harr GruppenrHtiMir,
i
in
meinero Ecürelben
»om l . J u l i
1?42,
Nr.l5É88,
•rlch-
eins;: Feuerschutzabtelluns getroffen nopden, mlt dan rrgabnia.
ssn, dan» bal d. Sur rtung »31-
auf
•iir a t e Laga rfgt, i n d e r l c h mich b e fude, lude, doss a u h d i e mein V h ss llt et nn l a l »Drll«a »Dll
Tollea ToretHndnla
tUigen
Ieh b l t t s 31» aoril•
werflBo.
drln«liohBt
es
flehln
i
Ie]
f
llati.daB»
!•• • • 1
Tiflt ait
;
;
üb.r 11» S i t i É ^ b » ! l i l c h T M h * !
jan a » n l a l f ni mH « a t t t J l g M
FnMtont
bitt.t
du
Kinittarp littar
8.,ri,,M.r,(iu]i,
SX» v,:
Cr ..r.prlolu aleh ucb trfu™nf«:
1. l o l l . r l
voa <•> Xlaaati llaaa* tulllntlastaaa laglaamtai
1» BolLsBd bfll ArfejsdsD ffvr nicht*, mbl *bar LJ
Jii*t»*4 dlvaar ^Mldan ltelnvctaT lut *r I--LE*F',
Majoor Dabbert was in april 1941 teruggeroepen naar Duitsland om daar de Reichsfeuerwehrschule Elerswalde te leiden en vervangen door Dr.-Ing. H. Oster, die daarvoor commandant van de brandweer in Aken was in de rang van lui tenant-kolonel. Vanaf november 1941 werd hij bijgestaan door majoor Dipl.Ing. H. Hertell, afkomstig van de brandweer in Danzig en vanaf mei 1940 gedetacheerd geweest in Gotenhafen. Naar aanleiding van het succes van de Duitse mobiele brandweercolonncs, waarvan het al eerder genoemde regiment 'Sachsen' de eerste was, kregen zij opdracht een dergelijk regiment in Nederland op te richten. Een probleem daarbij was echter, dat zij die opdracht kregen van hun hoogste politiechefDaluege - en deze formeel geen contacten had met het brandweerwezen in Nederland, dat onder het departement van Binnenlandse Zaken ressorteerde. Weinig Nederlandse brandweerlieden voelden zich aangetrokken tot een functie bij een politie-eenheid onder Duitse leiding, die belast zou worden met het blussen van branden die de gemeentelijke of regionale capaciteiten te boven gingen. De Duitse politie-baas in Nederland - Rauter - besloot daarop dat het Nederlandse regiment dan maar door Nederlanders moest worden opgericht en die taak werd middels een brief aan Frederiks op 23 juni 1942 aan het departement van Binnenlandse Zaken opgelegd. Deze trachtte de zaak nog te traineren door via een lange ambtelijke weg kredieten daarvoor bij zijn ambtgenoot voor Financiën te vragen, maar de pressie van Duitse kant werd zó sterk, dat al per 1 augustus 1942 formeel tot de oprichting van de 'Rijksbrandweer' moest worden overgegaan. Deze werd uiteraard toevertrouwd aan de zorgen van de hoofdinspecteur, die daarvoor drie van zijn officieren moest afstaan en een voordracht kreeg voor de benoeming van 12 officieren, geselecteerd door de Duitse politie. Van Boven schoof die benoemingen, gelet op de politieke gezindheid van de voorgedragenen, weer snel af naar boven, maar ook Frederiks wilde zijn vingers er niet aan branden, en schreef op 10 augustus aan Rauter, dat hij de 'politieke verantwoordelijkheid' voor de benoemingen niet wilde dragen, omdat de '12' niet door zijn departement mochten worden geselecteerd. Rauter deed er niet zo moeilijk over en benoemde de 12 zelf en liet die alleen maar bekrachtigen door Frederiks. Nog tijdens het uitvechten van deze strijd waren op 8 augustus 25 adspirant-officieren in de trein naar München gestapt, om daar bij de beroepsbrandweer hun opleiding te krijgen. Onder hen waren de 15 die voor de Rijksbrandweer bestemd waren. Acht dagen later vertrok een groep onderofficieren naar Beeskow, waar de school en wat tegenwoordig heet 'het logistiek centrum' van de brandweerregimenten waren gevestigd. Tot commandant van het korps werd één der adjunctinspecteurs van de inspectie - A. Roelofsen - benoemd, die NS DE BEZl-ITTING
De wnd. directeur-generaal van Politie, professor Schrieke in gesprek met de chef der Ordnungspolizei, General-Oberst Daluege (links]
VIJFTIG JAAR INSPECTIE
moest zorgen voor de inrichting en uitrusting van de Rijksbrandweer, na terugkeer van de opleidingen. De materiële uitrusting, die vanuit Duitsland plaatsvond, verliep opvallend soepel. Wat men in Nederland niet wist, was dat dit het gevolg was van de afspraak die de Duitse Chef der Ordnungspolizei - Daluege - op 7 augustus 1942 had gemaakt met Reichsmarschall Göring, dat het Nederlandse regiment niet alleen voor Nederland, maar ook en vooral voor inzet in Duitsland beschikbaar zou komen, op voorwaarde dat de snelle uitrusting daarvan zou kunnen plaatsvinden. De Rijksbrandweer werd door de Duitse autoriteiten beschouwd als een gesloten politie-eenheid en men kreeg dan ook te maken met de invoering van de 'Germaanse groet' op 23 oktober 1942 en het tuchtreglement van 4 november 1942. Voorzien was dat het korps zou bestaan uit 17 officieren, 59 onderofficieren, 100 brandwachts Ie klasse en 210 brandwachts 2e klasse, in totaal 386 man. Na de terugkeer uit Duitsland werd het korps vanaf 3 januari in Nederland verder opgebouwd. Roelofsen had zich toen al ijlings teruggetrokken en het commando was komen te berusten bij de kapitein H. Pernot. Het personeel werd zoveel mogelijk geworven onder oudmilitairen, die immers gewend waren om in een discipline te leven en die op hun beurt blij waren dat ze weg konden bij de opvolger van de Opbouwdienst, die inmiddels behoorlijk 'genazificeerd' was. Bovendien voorkwam men zo terugvoering in krijgsgevangenschap of arbeidsinzet in Duitsland. In de wandelgangen werd het korps dan ook wel eens 'IVO' genoemd, 'Instituut voor l£»&g... on derduikers'. | y b | Het kader was echter duidelijk voor 80% geheel vrijwillig officier van het korps geworden en onderschreef de politieke richting, waaraan de Duitse bazen de voorkeur gaven. Zij waren er ook van op de hoogte gebracht dat inzet niet alleen in Nederland, maar ook elders in de 'Germaansche levensruimte1 noodzakelijk kon zijn. Op 8 maart 1943 was het korps Rijksbrandweer operationeel en noemde het zich al 'Brandweerpolitie-afdeeling Nederland', omdat sinds 1 maart 1943 de brandweerzorg onder de politie was komen te vallen. Daardoor werd het korps een politie-eenheid en kon de inspectie zijn handen er van aftrekken. Bij zijn aantreden bestond de afdeling uit drie compagnieën, met ieder drie secties, die elk bestonden uit twee groepen. Elke groep vormde een complete bluseenheid naar Duits model.
49
BE INSPECTIE TIJDENS DE BE2BTJ
De volledig uitgebrande Reguliersdwarsstraat met de achterzijde van het Carlton-hotel in Amsterdam, na de brand op 27 april 1943. Bij de blussing werd de Rijksbrandweer ingezet
De eerste inzet vond plaats op 31 maart 1943 na het geallieerde bombardement op de werf van Wilton-Feijenoord in Rotterdam, waarbij ook woonwijken werden getroffen. Enkele dagen later werd het regiment geïnspecteerd door de hoogste Chef der Ordnungspolizei Daluege, in aanwezigheid van Seyss-Inquart, Rauter en Lankenau, die Schumann was opgevolgd als Bcfehlshaber der Ordnungspolizei in Nederland. Andere inzetten uit de beginperiode waren die op 27 april 1943 bij de grote brand in het Carlton-hotel in Amsterdam en na het bombardement op Amsterdam-Noord op 25 juli 1943. Inmiddels was op 7 mei 1943 vanuit Berlijn verordonneerd dat alle brandweerregimenten werden opgeheven en alle compagnieën als zelfstandige eenheden verder moesten. Dit had tot gevolg dat eind 1943 het regiment werd opgesplitst in de afdelingen 'Holland' en 'Brabant' met standplaatsen in Den Haag, Rotterdam en Baarn voor de eerstgenoemde en Winterswijk en Deurne voor de laatstgenoemde afdeling. Uiteindelijk werden beide afdelingen ieder ongeveer 500 man groot. Toen in het voorjaar 1944 duidelijk werd dat enkele secties in Duitsland moesten opereren ter assistentie van de zwaar geteisterde steden daar, begon het grote verloop onder de manschappen. In maart 1944 waren 26 man ondergedoken, waarvan 19 alleen al van de Deurnese afdeling.
Chevrolet (1938) dienstauto nr. P3 van de Staatsbrandweerpolitie Rotterdam
Royal Enfieid (eigendom van PTT) van februari 1943 tot maart 1946 in gebruik bij de brandweer. Deze motor werd gebruikt voor koeriersdiensten
Tijdens de overhaaste terugtocht van Duitsers na de 'dolle dinsdag' in september 1944 werd besloten de beide afdelingen naar Duitsland over te plaatsen, waarop het overgrote deel der manschappen onderdook. De colonne van bijna 130 voertuigen die in die maand naar Beeskow bij Berlijn reed, had vrijwel geen manschappen en geen benzine meer en kon dus geen doorslaggevende rol spelen in de laatste oorlogsfase. Via het Tijdelijk Brandweerbesluit 1944, dat in Londen was vastgesteld, werd aan alle korpsledcn ontslag gegeven per 1 juli 1945. De meerderheid van het personeel ontving dat eervol en was inmiddels op weg naar Indië om daar weer als militair ingezet te worden. Achteraf bleek dat van het lagere personeel slechts een zeer klein deel NSB-sympathiën had gehad. Over naar de politie Op 18 december 1942 kondigde Seyss-Inquart de Verordening Organisatie Politie (VOP) af, waarmee de Nederlandse politie werd ingericht naar Duits model. In het Duitse model was echter de brandbestrijding en luchtbescherming een taak van de politie en dus zouden ook in Nederland de brandweer en LBD organisatorisch moeten verhuizen. Per 1 maart 1943 gingen de bepalingen van de VOP gelden. Dat hield in, dat de inspectie van het Brandweerwezen viel onder het nieuwe directoraat-generaal van Politie van het departement van Justitie. Het werd daar één van de vijf hoofdafdelingen, evenals de inspectie van de Luchtbescherming. 51
De inspectie kwam onder de Slaatspolitie ie vallen. De brandweerrangen werden omgezet in de bij de politie ingevoerde militaire rangen
Het kantoor bleef voorlopig in Den Haag, waar men vanaf 5 mei 1942 al de beschikking had over het hele pand aan de Koninginnegracht 50 en alleen Eggink verhuisde als verbindingsofficier naar het DGPol, dat nog in Apeldoorn was gevestigd. De inspectie, de brandweerafdeling 'Nederland' en de beroepsbrandweer in de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Haarlem, Groningen, Eindhoven en later ook Arnhem kwamen nu onder de Staatspolitie te vallen. De districtsinspecteurs werden adviseurs van de gewestelijke politie-presidenten, die dezelfde gebieden hadden als de procureurs-generaal van voor de oorlog en heetten voortaan gewestelijke inspecteurs. De beroepsbrandweren in de andere gemeenten werden onderdeel van de gemeentepolitie en alle vrijwillige en bedrij fsbr and weren werden als hulptroepen van de politie aangeduid. In de maanden die volgden werden de brandweerrangen omgezet in de bij de politie al ingevoerde militaire rangen en werden ook de salariëring en rechtspositie van politie en brandweer gelijkgetrokken. Alle organisatieveranderingen ten spijt bleef de inspectie productief. Wapenfeiten uit 1943 waren de invoering van Störzkoppelingen via een normalisatie-besluit, de uitgifte van opleidingsvoorschriften voor brandweergroepen, preventie
KTaagspiegels ,..„.„,„„,..
'••-•'«•—
KUM
M M
Cn
„,...»
;..•:;•;
-
—T~
j
>
>
-SF"
±«
,„„.„„„, 1'UJJIII/jv^; fn (tmlf/ firrli'ir'irrr
tloofftuiichtincesf^r
5 [ 16 -|
•—j— ±0j
j %
tft.] "
..••
H ^J
'•"—"-"
0
A.ANI U D I ' . i ,
'
_ _
•
_
BRANDWEERMATER1EEL
'
' _
•
N340
; >
•;•-.:
••
• • » c
LËGiTIMATIEKAART No. 16 Ondergetekende
verklaart
dat
Strji»u.Nr.
Br=oap»d
ï l
houder
dezes
persoonsbewijs
no.
,{
Jn
inspectie van Het Brandweerwedei Directoraat-Generaal van Politie.
*= = ,=«. !a « as «-„.
Kon
..O.
behoort lot hel personeel -ar, de Hoold het
zum
Personol
der Hauplinspaktion
-«-«.^
(ür das
feuerloschweien der Generaldirelttion für das Polizeiwesen gehort. Den Haag,
'1 . j u r i l
194 _^
/
voorschriften voor graandrogerijen en de vaststelling van het keurmerk en de eisen aan handbrandblussers, Nog belangrijker wapenfeiten zijn echter nergens in de statistieken terug te vinden, want die hadden vooral betrekking op de bemiddeling bij de vrijstelling van tewerkstelling in het buitenland, terugvoering in krijgsgevangenschap en de verstrekking van legitimatie-zegels of-bewijzen waarmee men als brandweerfuntionaris na de avondklok op straat kon komen. Vooral in de kringen van het verzet werd daarvan flink geprofiteerd. De introductie van het Duitse aflegsysteem, dat uitging van drie groepen per bluseenheid bracht het grote voordeel, dat het aantal manschappen moest worden uitgebreid, zodat nog meer mannen konden worden behoed voor gebruik door de Duitsers. Ook op materieel gebied werden vele kleine wondertjes verricht. Niet alleen wist men voertuigen te behouden door 'vergissingen' in de karthoteken, maar ook de distributie en opslag van brandstof en andere schaarser wordende goederen via de inspectie had vaak veel weg van de 'wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging' als er meer goederen het magazijn verlieten, dan er op papier ooit waren binnengekomen. Belangrijke verdiensten van de inspectie waren ook de extra voedselrantsoenen die voor brandweerpersoneel bewerkstelligd konden worden. 53
i brandt hierbij
ijs van den bet brandweer-Ie; ingeldlg gemaal
REüUMÉ VAK HET BifHMLKLDE OP L.E BIJEENKOMST VAN GOWMDAHÏ^K D5R KERHBHüSBSTSS OP 17 ÜOV^WBKR 1943 TE UTPEOHT.
d i e z e a r t o t z i j n a p l j t v e r h i n d e r d w a s , u i t g e s p r o k e n door tien p l v . Hoofdi n s p e c t e u r , den Majoor Couzy, w a a r u i j d e z e wees op h s t n u t v a n d e v a r g a d e r i n g e n met de kerncommandanteïi, b e h a n d e l d e h i j v e r v o l g e n s h s t p u n t : Toorgannm
-sorganlsatie •
i het
1Spreker b e t r e u r t het h hoopt, dat ds nieuwe verordening i hat s a t i e van het oi'andv;eerv/ezt Brandweerwezau, v/elke dan g, zeer binnenkort van kracht zal wordsn. Kraehtone deze verordening wordt de bescherming van de gemeenschap tegen brandgevaar taak der p o l i t i e . Ds leidende gedachte dezer verordening i e dan ook, dat de brandweer in de politie-wor.dt opgenomen en voortEan brandwaerpolitie zal heeten. In dezo nieuwe verordening ia in overeenstemming net de Varordening ï t i Pliti b l dt d t b d 11 t l f t t i t JustiPoli t ie , die me t de uitvoering, van d^j v e r s c h i l Ie nde mastr—fj^ Ie n i s üe J*o s t < De branawearaangelagenheden ,,'Cr'den behandeld door den Hoofdinspactau van het 3randweerwesen, die a l s brandweerdeskundige i s opgenomen in het b i r e c t o r a a t Generaal van P o l i t i e en ook namena den d i r e c t e u r Generaal van P o l i t i e optreedt» Middelbare b r a n d v . ' S o r p o l i t i e - a u t o r l t e i t e n z i j n de Gewest e l i j k e PolitiepresidenuOTi, ir» " r ïer staven de Cïewestelijke I n s p e c t e u r s van het Brandweerwezen worden opgenomen, dia eveneens ir. brandweeraangalegenheden namen s de Gews s t e i l J k e P o l i t xöprs sid ent en optredenj l a g e r s brandweeruu Ilt3r*^-i^ ITI^L'1 t@3 t^n zijii ^t Pol1 t i e n residentenvin üe 8 s r o o t e gemeenten) en de Burgemdöcters-Pclitiegezagsdrager. L-'Q Brandwaercommandant s t a a t dus n i e t meer onder den DUrgeinee s t e r a l s hoofd dar gemeente, doch \n de a nader t e noemen groote geneenten onder- den burgemeester In z i j n hoedanigheid a l s p o l i t i e - s ö z ^ s d - a - g e r , In welke hoedanigheid ad* burgemeester h i ë r a r c h i s c h onder den GewöatellJken
j r.-Qansi-aal
Uil . G9n. van P o l . Hoo f t l l n s p . v / h Br.w ,T
.?. Bw%
G.P.P jlfïew. . 1 Bw
P o l . Praal.]
ftn .
•M
Q.P
G.P.P. G.I.Bw.
Utrecht,Groningen, Eindhoven en Arnhem, Is de p o l i t i e en d a a ^ a d e ook ds brandweerpolitie staatsaangelegenheid, het personeel "/ordt dus Rljksambtenaa t e r w i j l ook de gehaöle o u t i l l a g e (materieel,gebouwen, onz.) door het Rijk wordt overgenomen. De betreffende koeten zullen slechts ir. eersten aanleg aan den Staat moeten vergoeden. In 18 gebeenten t.w, Amersfoort,Apeldoorn, Breda,Delft,Dordrecht, «Inschede, Gouda,Heerlen,' s-^artoganbosch,Hilversum, Leeuwarden,Leiaen,Maastricht,Middelburg,Nijmegen , Schiedam,Tilburg en Zwolle
orden IJitgaando van da reeds bestaande indealing der gemeenten In kringen, vordt nu beoogt b i j de verdere doorvoering der verschillende noodzakelijk gebleken en nog blijkende maatregelen ( o . a , norraaliaati© var. materieel, uniformen en mear deskundige opleiding in de brandbestrljdlng,scherpere c o i\Lr'0Ie
o p V 3 Ï * s c h i 1 ~L'y^i >i r '
''• LI; S tJ' i v •. 1 1 i - ' i'• ' *^ ; - v ' i " ' ~ ~^' i ' i ^ t-'-1 ri '
' • ' • ' - > J t - ' • " j ' - - vL?O F "J ^X!
danten der z . g . kerngemeenten, in te schakelen en deze In hun krlnggebied boven de comraandanten Q3r ^ringgameer.ten t s s t e l l e n . ï.aar t o t deze kerr.-
de geheele
VIJFTIG JAAR LNSl'liCTIt:
brandbestrijding
in ona
land.
Het Centraal Bureau gevestigd in lerceel 1 e van den Boschstraat 2 te 's Gravenhage
Al die laatstgenoemde activiteiten gingen echter steeds meer tijd en inzet van het ïnspectiepersoneel eisen en in de laatste twee oorlogsjaren vormden ze de hoofdmoot van het werk onder het motto 'redden wat er te redden valt'. Met het oog op de vrees van de Duitsers dat een geallieerde invasie ook aan de Nederlandse kust zou kunnen plaatsvinden, werden steeds meer vitale diensten naar het oosten des lands overgebracht. Ook de inspectie kon zijn lot niet blijven ontlopen. Op 18 augustus 1943 verhuisde het centraal bureau van de Ie Van den Boschstraat 2 in Den Haag, waar ze nog maar vijf maanden daarvoor was ingetrokken, naar de Annastichting aan de Groesbeekscheweg 329 te Nijmegen, waar inmiddels het hele DGPol was gevestigd. Ook de BdO met zijn staf zat in Nijmegen en zo was het regelmatige contact met de brandweeradviseurs van de hoogste politiechef weer hersteld. Dat verliep inmiddels over Dipl.-Ing. H. Assmann, die de luitenant-kolonel Oster was opgevolgd, maar nog steeds werd bijgestaan door majoor Hertell.
BESLUIT
VAN DEN SHCRI-TARJS-
GENERAAL VAN HET DEPARTEMENT VAN JUSTITIE BETREFFENDE HET
(BESLUIT BRAND WEER WEZHN
1943)
D.D. 21 DFCF.MBHR 1943.
AFDEELING I A L G E M E E N E BEPALING
ARTIKEL 1 D F BESCHERMING VAN DR G E M E E N SCHAP T E G E N BRANDGEVAAR
CBKANOVCi-l-rRWEZEN) IS DE TAAK DER POLITIE. D E Z E W O R D T UITGEVOERD V O L G E N S D E V O O R S C H R I F T E N VAN D E VERORDKNING ORGANISATIE POIJTIE EN D E V O O R S C H R I F T E N VAN D I T BKSI.UIT.
Assmann, afkomstig van de brandweer Hannover, gaf er blijk van zich thuis te voelen in de politie-organistie, maar gelukkig was Hertell méér brandweerman, zodat voor wat betreft de personele- en materiële instandhouding van de brandweren nog enige steun werd ondervonden. Op 23 december 1943 werd in het Verordeningenblad het nieuwe Besluit Brandweerwezen 1943 gepubliceerd. Hierin werd de definitieve overgang van de brandweer naar de politie geregeld. Als hoogste brandweerpolitie-instantie werd de secretarisgeneraal van Justitie met daaronder de directeur-generaal van Politie aangewezen. De middelbare brandweerpolitie-instanties werden gevormd door de gewestelijke politie-presidenten en de lagere instanties waren in gemeenten met Staatspolitie de staatspolitie-gezagsdragers en in gemeenten zonder Staatspolitie de burgemeesters als poütie-gezagsdragers.
AFDEELING II BRANDWHERPOLITIE-INSTANTIES
ARTIKEL 2 1
H O O G S T E BRANDWEERPOLITIE-
INSTANTIE IS DE T E N AANZIEN VAN POLITIE-AANÜELKGENHEDEN
BEVOEGDE SF.CKETARIS-GENERAAI. (NADER 'SECKETARIS-GENERAAI." GENOEMD).
2
O N D E K DEN SECRETARIS-
GENERAAL BERUST DE UNIFORME LEIDING VAN EN H E T TOEZICHT OP HET BRANDWEHRWEZUN BIJ DEN DIRECTEUR-GENERAAL VAN POLITIE. 3
MLDDEI-BARE BRANDWEERPOUTIE-
INSTANTIES ZIJN D E GEWESTELIJKE POLITIE-PRESIDENTEN. 4
LAGERE BRANDWKERPOUTIE-
STAATSPOLITIE-INSTANTIES D E STAATSPDLITIE-ÜEZAGSDRAGERS, IN GEMEENTEN ZONDER STAATSPOLJTTEINSTANTIES DE BURGEMEESTERS IN
HUN HOEDANIGHEID VAN POlXnECEZAGSDRAGERS.
De nieuwe situatie vond ingang per 1 januari 1944, maar Van Boven moest het een week later pas uit de krant vernemen. Duidelijk werd daarmee, dat de invloed van de inspectie op het bestuurlijke aspect onder het DGPol tanende was. Een uitbreiding van de taak onder de politie werd het onderzoek naar brandoorzaken, waarmee tot die tijd alleen de afdeling Preventie van B. Meenhorst zich had belast en waarvoor een speciale afdeling onder J.B. Roelofsen werd opgericht. Deze moest de oorzaak niet zoeken om nieuwe branden te voorkomen, maar om te bezien of er strafbare feiten waren gepleegd. Naarmate het jaar 1944 vorderde en vooral na de invasie van de geallieerden en hun snelle opmars door Frankrijk en België, werd de uitvoering van de normale werkzaamheden bij de inspectie moeilijker. Het reizen moest met het oog op de benzine-schaarste tot een minimum worden beperkt en ook de papiervoorziening liep gevaar. Vanaf juli 1944 moest zelfs de uitgifte van het vakblad gestaakt worden en werden bekendmakingen en circulaires alleen nog maar verspreid via het Politieblad. Na 'dolle dinsdag' begin september kwam het trein- en postverkeer ook al vrijwel stil te liggen en kon de communicatie alleen nog maar per telefoon geschieden. De opmars van de geallieerden verliep sneller dan verwacht en van 17 tot 20 september 1944 was Nijmegen een frontstad, waarbij het ernstige beschietingen kreeg te verduren. Wonder boven wonder bleef het gebouw van het DGPol als enige in de omtrek onbeschadigd, maar het personeel van de inspectie was grotendeels verdwenen. Een aantal sloot zich aan bij de Binnenlandse Strijdkrachten, een andere groep assisteerde de Nijmeegse brandweer bij haar bijna onmogelijke taak in de frontlijn te blussen en weer anderen plaatsten zichzelf over naar het nieuwe Militair Gezag, dat na 20 september het toezicht op het brandweerwezen overnam in het bevrijde gebied.
Majoor J. Roelofsen, inspecteur voor bijzondere dierisien bij de Rijksinspectie voor het Brandweerwezen gaf de cursus 'onderzoek bij brand' voor de leden van de Recherchecentrale. Het politiepersoneel werd geschoold in de mogelijkheden van brandoorzaken in de praktijk, zodat het percentage branden zonder bekende oorzaak kon worden teruggebracht
,
i
1
V.l.n.r. Kolonel Van Boven, Kapitein Tupker en de staf-chef Mr. Broersen, Luit.-Kolonel Gielens
De activiteiten van de hoofdinspectie werden gestaakt en een enkeling werd door het nieuwe gezag geschorst. Eggink, die bij zijn Centraal magazijn in het nog lang niet bevrijde Apeldoorn was, heeft in samenwerking met de nog resterende gewestelijke inspecteurs in bezet gebied het apparaat met al zijn contacten en (niet-officiële) reserves nog zeven maanden in stand moeten houden. Op 17 september 1944, de laatste dag dat de Rijksinspectie in 'bedrijf was, telde het orgaan 87 medewerkers, waarvan 46 arbeidscontractanten, die als volgt waren verdeeld; 1 de hoofdinspecteur; 4 het Kabinet/secretariaat; 16 afdeling I (organisatie); 14 afdeling II (Personeel); 8 afdeling III (Technische Dienst); 4 garagepersoneelj 4 centraal magazijn te Apeldoorn, 4 afdeling IV (Preventie); 4 afdeling V (Brandoorzaken); 7 afdeling VI (Comptabiliteit); 5 gewest I (Den Haag); 4 gewest II (Amsterdam); 5 gewest III (Arnhem); 5 gewest IV (Breda); 3 gewest V (Heerenveen). De brandweer in Nederland, die mede door de inspectie was opgebouwd, telde op dat moment: 2 200 beroepsbrandweerlicden in de gemeenten, 2 000 leden van de hulpbrandweer als vaste kern van de LBD, 1 000 leden van de staatsbrandweerpolitie-afdelingen, 30 000 leden van vrijwillige- en plichtbrandweren en 12 000 leden van de vrijwillige bosbrandweren, 47 200 brandweerlieden in totaal De strijd van de inspectie was gestreden. Het woord was nu aan het nieuwe gezag
3 Bevrijding
Militair Gezag Nog voordat een eigenlijke afbraak van het brandweerwezen in Nederland zou kunnen plaatsvinden, werden in Londen, waar de Nederlandse regering en haar bestuursapparaat waren gevestigd, de voorbereidingen getroffen voor de wederopbouw. In de hoop op een spoedige bevrijding en terugkeer in het vaderland werd uit de in Engeland verblijvende officieren van het Nederlandse leger een staf van het Militair Gezag (MG) gevormd, die verantwoordelijk zou zijn voor het bestuur in de bevrijde gebieden. Bij het 'scenario' dat voor ogen stond, zou de bevrijding in Nederland op militaire wijze bevochten moeten worden, waarbij luchtaanvallen en beschietingen op grote schaal niet waren te vermijden. Groot belang werd dan ook gehecht aan een goede brandweer- en luchtbeschermingsorganisatie die toch de gevolgen van de te verwachten verwoestingen moest zien te bestrijden. Reeds in mei 1943 werd daarvoor een speciale sectie binnen de staf Militair Gezag opgericht, die belast werd met de snelle wederopbouw en ondersteuning van de brandweer en luchtbescherming in Nederland, waarvan men op grond van de berichtgeving uit het bezette gebied verwachtte, dat die zonder mannen zou zitten en waarvan het materieel grotendeels zou zijn gestolen door de Duitsers. De sectie IV, zoals deze afdeling van de staf MG werd genummerd, kwam onder leiding van de majoor prof. dr. J.H. de Boer, met als secundant de res.-le luitenant H.P. Mooij, die beiden van beroep chemicus waren. Zij kwamen al snel tot de ontdekking, dat er tussen de vele Engelandvaarders geen ervaren brandweerlieden waren en dat bovendien de animo onder de Nederlandse militairen in Engeland om te worden betrokken bij de als minder krijgshaftig geziene taken van brandweer en luchtbescherming niet bijzonder groot was. Toen niet zonder moeite een aantal onderofficieren bijeen gekregen was, wendde men zich tot de genationaliseerde Britse 61
In mei 1943 werd door de Nederlandse regering in London een speciale sectie aan de staf Militair Gezag opgericht, die belast werd met de snelle wederopbouw van de brandweer en luchtbescherming in Nederland. Men wendde zich tot The National Fire Service' en het 'Civil Defense Corps' en liet zich uitgebreid voorlichten. Deze organisaties hadden immers een uitgebreide ervaring in de praktijk opgedaan'
STAATSBLAD KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. ( I N .L, OO.)
BESLUIT van 7 September lMi, hortende vaUUellmg w i hd Tijdelijk Brandxceerbetimt.
WIJ WILHELMINA, BIJ DE OMTH ÜODB, KOSIKUIN DBR
.., ~H ™ J -.>&
1.
Totdat door Ona a n . W .
ml /.ju
b,!V.,.M,
temst
bet
i.ic?Khi i.|. !„.t l,r.ii„lv.v,T«T.,Tii l.i: Oiii-cti Mni]..tcr vjui Binnen-
J:J rul— hf '/ui. | i . ,||, ,[:,.ir|.... »,.-,ll I-1|J,-IJ:I-I .[.«[• , . | | jnifWCI il
ht .
bd
T o H a t door Ü M P L Mirml.-i
LT- /.ill / , ; „ l,,;,».,:.). fii,,,.,.-,!
«
,ils
]'»,v.,.,i | ,).]„!,.. ,|, i,, , . , , , , , . i.,.,1... f I"|V-I]
I
r
l
]t
Artikel 2. 1.
fa dke MSHH&e JA de buT^emeMtpr belast met d« worg 1
; i n . r i l i ' . l i i f i n i ' i 'I; n | i|. il " !' i ' il' i. I' "r-i .^i . • [ i l . " L'H i t t i ] ^ o e d e D
Htaat v a n \ T . l d . , r : i . [ . ' I I I M I I I I I u u I ii. i . M . i . .il'-nii;,!,. v o o r d e il. iif.lnliji... voorbereiding viin bun onmiddellijk gobmik in geval
brandweer en de luchtbeschermingsorganisatie, 'The National Fire Service' en het 'Civil Defense Corps'. Daar liet men zich uitgebreid voorlichten en werden diverse cursussen gevolgd. In het opleidingspakket zaten ook enige stageperiodes en een uitgebreide ervaring kon worden opgebouwd in de korpsen van de meest geplaagde steden. Ondertussen dienden ook zaken van 'logistieke aard' te worden geregeld, waarmee majoor De Boer zich belastte, waardoor luitenant Mooij vanaf begin 1944 min of meer de dagelijkse leiding van sectie IV kreeg. Gewapend met de kennis die welwillend door de Britse diensten was verschaft, werd bovendien gewerkt aan een aantal noodverordeningen voor de bijzondere staat van beleg na de fysieke bevrijding en een tijdelijke voorziening in de regeling met betrekking tot het brandweerwezen. De koppeling met de politie moest onmiddellijk worden afgeschaft en in principe werden alle maatregelen op het gebied van de brandweer tijdens de bezetting ongedaan gemaakt. In het nieuwe Koninklijke Besluit - dat op 7 september 1944 als 'Tijdelijk Brandweerbesluit' werd afgekondigd - kwam de zorg voor de brandweer weer terug bij de gemeente, waar ze in beginsel thuishoorde, hetgeen, volgens de memorie van toelichting: 'niet beteekent dat tot een vooroorlogschen toestand van volslagen autonomie moet worden teruggekeerd, zeker niet in een tijd, waarin het gevaar van brand mede door het tekort aan materiaal zooveel ernstiger is dan in normale tijden1. Evenals in het Besluit Brandweerwezen 1941 werd daarom artikel 209 onder n en o buiten werking gesteld en alleen de burgemeester verantwoordelijk gemaakt voor de brandweerzorg en het benoemen of ontslaan van personeel. Bovendien kreeg, net als de secretaris-generaal van het departement van Binnenlandse Zaken in 1941, de minister van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid om een aantal nadere voorschriften vast te stellen en aanwijzingen te geven. Hij werd daarin volgens het besluit bijgestaan door een inspectie voor het Brandweerwezen. Het ogenschijnlijk kleine verschil door het gebruik van het voorzetsel 'voor' in plaats van 'van' toont aan dat de taak van de inspectie geen toezichthoudende, maar dienende was geworden. Omdat door het vervallen van het Besluit Brandweerwezen 1941 het wettelijk bestaansrecht van de inspectie was weggevallen, werd een wél door de Nederlandse wet geregelde inspectie belast met die taak, namelijk de inspectie, bedoeld in artikel 5 van de wet betreffende de bescherming tegen luchtaanvallen uit 1936. Daarmee werd de inspectie voor het Brandweerwezen gekoppeld aan die voor de Luchtbescherming, waardoor men 'Rijksinspectie voor de luchtbescherming en het brandweerwezen' ging heten. Het apparaat van de inspectie Luchtbescherming was op het moment van de bevrijding echter nauwelijks in werking. De hoofdinspecteur Luchtbescherming, - A. van Batenburg - die 63
KONINKLIJK BESLUIT VAN 7 SEFTBMBEB
1 9 4 4 , HOUDENDE
VASTSTELLING VAN HET T I J D E L I J K
BRANDWEERBESLUIT. ARTIKEL 1 1 T O T D A T DOOR O N S ANDERS ZAL ZIJN BEPAALD, BERUST HKT TOEZICHT OP HET BRANDWEERWEZEN BI.) Ü N Z E N MrNISTER VAN BlNNENLANDSCHE
ZAKRN, DIE DAARTOE WORDT BIJGESTAAN DOOR EEN I&SPECl'ïE VOOR HET BRANDWEERWEZEN, 2
toch vóór zijn benoeming als zodanig van de politie afkomstig was, kon zijn taak niet blijven uitoefenen en van de gewestelijke LB-inspecteurs en hun bureaus waren er maar enkelen acceptabel. Bovendien was de luchtbescherming na een totale bevrijding gedoemd te worden opgeheven, zodat in feite het apparaat van de inspectie van het Brandweerwezen de luchtbescherming 'er bij' moest nemen. Zover was het echter nog lang niet, want de bevrijding van Nederland verliep helemaal niet zoals men zich in Londen had voorgesteld.
T O T D A T DOOK O N Z E N M I N I S T E R
VAN BINNKNIANDSCHF. Z A K E N ANDERS ZAL ZIJN BEPAALD, FL*NGEERT A I 5 INSPECTIE VOOR HET BRANDWHERWEZEN TIJ11ELIJK D E INSPECTIE, BEDOELD IN ARTIKEL 5 VAN DE W E T BETREFFEND!-: BESCHERMING TEGEN 1.UCHTAANVA1XEN.
3 D E TAAK me BEVOEGDHEDEN DER INSPECTIE TEN AANZIEN VAN HUT
O N Z E N VOORNOEMDEN M I N I S T E R GEREGELD.
ARTIKHI 1
2
I N ELKE GEMEENTE IS DE
BURGEMEESTER BELAST MET DS ZORG VOOR DB AANWEZIGHEID, DE DOELTREFFENDE VERDEELING E N DEN GOEDEN STAAT VAN VOLDOENDE BRANDBLUSCHMIDDBLEN, ALSMEDE VOOR DE DEUGDELIJKE VOORBEREIDING VAN HUN ONMIDDl-.li.IJK
GEBRUIK IN GEVAL VAN BRAND, BENEVENS MET HET TOEZICHT OP AL
HETGEEN BRANDGEVAAR ZOU KUNNEN OPLEVEREN. Hij BENOEMT, SCHORST EN ONTSLAAT HEIPERSONEEL VAN DE BRANDWF.KR. 2
INDIEN EEN BURGEMEESTER NIET
O F NIET BEHOORLIJK D E HEM IN H E T EERSTE LID OPGELEGDE TAAK VERVULT, KAN DOOR OF NAMENS O N Z E N M I N I S IER VAN B I N N K N I J \ N D SCHEN ZAKEN DAARIN WORDEN VOORZIEN. 3
O N Z E M I N I S T E R VAN BINNUN-
LANÜSCHE ZAKEN IS BEVOEGD TE AIULN TIJDE EEN ONDERZOEK IN T E STETXEN OF, ZOO NODIG M E T INACHTNEMING VAN DOOR HEM TE STELLEN RHGHLKN TE DOEN INSTELLEN NAAR DE WIJZE, WAAROP DE TAAK, AAN DEN BURGEMEESTER IN HET EERSTK LID OPGÜDRAGEN, WORDT VÏ'HVULD-
ARTIKEL 3D F . INSPECTIE VOOR HET KRANDWEERWEZEN IS BEVOEGD, INDIEN DRINGEND GEVAAR ZLXKS VT-REISCHT, RECHTSTREEKS MAATREGELEN TE
Het Zuiden bevrijd Na maanden van voorbereidingen kon het eerste contingent van de staf Militair Gezag op 10 september 1944 naar Brussel komen. De volgende dag werd de generaal-majoor H.J. Kruis bij Koninklijk Besluit tot chef-staf MG benoemd en daags daarop, aan de vooravond van de bevrijding van de eerste delen van Nederland, werden door hem 29 reeds in Londen voorbereide verordeningen ondertekend. Drie daarvan - de nummers 3, 9 en 16 van 12 september 1944 - hadden (mede) betrekking op de luchtbescherming, de inspectie Luchtbescherming en dus ingevolge het Tijdelijk Brandweerbesluit ook op de inspectie Brandweerwezen. Volgens die verordeningen bleven de verduisteringsbepalingen voorlopig van kracht en konden burgers worden aangewezen voor het verrichten van werkzaamheden op het gebied van onder andere 'de handhaving of herstel van de uit- en inwendige veiligheid van de staat'. Verder werden de geldende luchtbeschermingsbepalingen gehandhaafd en werd bepaald, dat de inspectie Luchtbescherming (en Brandweerwezen) tot bijstand van het Militair Gezag zou fungeren gedurende de bijzondere staat van beleg. Bovendien konden de bevoegdheden van de inspectie (tijdelijk) worden uitgeoefend door het Militair Gezag. Op 18 september 1944 werd niet zonder strijd Eindhoven bevrijd, dat nog dezelfde dag te maken kreeg met luchtaanvallen van de Luftwaffe. Op die dag begon ook de operatie 'Market Garden', waardoor Nijmegen en Arnhem eveneens het toneel werden van een hevige strijd en grote verwoestingen. Toen sectie IV enkele dagen daarna in Eindhoven aankwam, werd dan ook meteen begonnen met het formeren van mobiele brandweer- en luchtbeschermingscolonnes. Tot ieders verrassing waren de brandweer- en luchtbeschermingsdiensten nog volop in werking en hoewel veel materieel gestolen of vernield was, bleek aan personeel gelukkig geen gebrek te zijn. De verwoestingen in Arnhem, Nijmegen, Venray, en later in Zeeuws-VIaanderen en Hengelo, sterkten sectie IV in haar overtuiging dat hulpverlening na het oorlogsgeweld hard nodig zou zijn. 64
Op 27 oktober werd Vught bevrijd en enkele dagen later Breda. Het bijzondere van deze plaatsen was, dat in de eerstgenoemde de gewestelijke inspecteur Lu ch tb e scherming G.J.C J. Eissens zetelde en in de tweede de gewestelijke inspecteur Brandweerwezen B. Meenhorst. Meenhorst werd daar bijgestaan door de adjunct-inspecteur J.H. Visser voor de provincie Limburg en A.R. van Dorp voor de algemene dienst. Als verdere ondersteuning had hij de beschikking over twee geüniformeerde- en twee burgerkrachten. Van Dorp was echter sinds 28 september gedetacheerd bij de brandweer van 's-Hertogenbosch en werd op 31 oktober door de waarnemend burgemeester met het commando daarvan belast. Meenhorst's chauffeur was met verlof in Den Haag en kon op de terugweg niet meer over de Moerdijkbrug, zodat hij zich weer in Den Haag meldde en daar de rest van de oorlog moest blijven. Ondertussen was verordening 30 van het Militair Gezag en de beschikking van de chef-staf MG van 28 oktober 1944 verschenen, die de uitvoering van de Wet Luchtbescherming en het toezicht op het brandweerwezen opdroeg aan de hoofdinspecteur en kringinspecteurs. Het tot dan toe bevrijde gebied van Nederland werd in drie kringen verdeeld, te weten I: Noord-Brabant en een deel van Gelderland en NoordLimburg, II: de provincie Limburg, met uitzondering van het noorden daarvan en III: de provincie Zeeland en het veroverde deel van de ZuidHollandse eilanden. De kringinspecteurs zouden worden benoemd door de militaire commissarissen in die provincies. Het lukte behalve voor kring I (Meenhorst) overigens niet meteen om geschikte inspecteurs voor elke kring te vinden. Pas op 15 februari 1945 werd de commandant van de brandweer Middelburg, A. Matthijssen, tot kringinspecteur in kring III en met ingang van 19 januari 1945 de heer Vankan in kring II benoemd. Enkele maanden later werd voor Limburg de oorspronkelijke (adjunct-) inspecteur Visser weer aangewezen. Bij beschikking 731 d.d. 4 april 1945 van de chef-staf MG werd de kringindeling met ingang van 15 april 1945 weer opgeheven en het hele bevrijde zuiden in één kring ondergebracht. Zoals al opgemerkt, werden de bevoegdheden van de hoofdinspecteur uitgeoefend door sectie IV, die zich nestelde in het kantoor van Meenhorst aan de Ginnekenstraat 14 te Breda. Voor brandweeraangelegenheden was hij dan ook de aangewezen adviseur, terwijl Eissens de sectie bijstond in luchtbeschermingszaken. Zo was het feitelijke kantoor van de hoofdinspectie (sectie IV) gevestigd in Breda, bevond zich het formele centrale bureau in Nijmegen en bestierde Eggink vanuit Apeldoorn, dat pas op 17 april werd bevrijd, het bezette gebied. Na de 'val' van Apeldoorn waren alleen Amsterdam en 65
i KEFFEN ÖF IN TB TREKKEN DAN WEL DAN WEL DE LEIDING OVER HET STREEKS OP ZICH TE NEMEN OF AAN ANDEREN OP TB DRAGEN, ZULKS VOOR ZOOVER NOODIG IN AKWI|KINCT VAN HET BEPAALDE IN ARTIKEL 2 2 2 DER GEMEENTEWET. ARTIKEL. 5 1 ZOOIANG EN VOOR ZOOVER HET GRONDGEBIED VAN HET RLJK IN EUROPA m BIJZONDEREN STAAT VAN BELEG VERKEERT, KUNNEN, TOTDAT DOOR ONZKN MINISTER VAN BLNNENLANDSCHE ZAKEN IN OVEREENSTEMMING MET ONZEN MINISTER VAN OORI.OG, NA OVERLEG
BEPAALD, DE IN ARTIKEL 2, TWEEDE EN DERDE LID, 3 EN 4 BEDOELDE TAAK RN BEVOEGDHEDEN DOOR OF VANWEGE HET MILITAIR GEZAG WORDEN VERVULD EN UITGEOEFEND. 2 GEDURENDE HET IN HEI EERSTE UD BEDOELDE TIJDVAK DIENT DE INSPECTIE VOOR HET BRANIWEERWEZEN TEVENS TOT BIJSTAND VAN HET MIIJTAIR GEZAG EN KUNNEN DE SAMENSTELLING, TAAK EN BEVOEGDHEDEN DER INSPECTIE TEN AANZIEN VAN HET BRANDWEERWEZEN DOOR DIT GEZAG WORDEN GEKEGELD. 3 H E T MILITAIR GEZAG IS BEVOEGD DE TAAK EN BEVOEGDHEDEN BEDOELD IN ARTIKEL 2 , EERSTE IJD, MET UITZONDERING VAN DE VASTE AANSTEUJNG VAN BRANDWEERPERSONEEL, TIJDELIJK AAN EEN ANDERE AUTORITEIT OP TE DRAGEN OF TE DOEN OPDRAGEN DAN WEI. DE UITOEFENING VAN DEZE TAAK EN BEVOEGDHEDEN TIJDELIJK TOT ZICH
Ginnekenslraat 14-16 te Breda
MAANDBLAD ONDER AUSPICIËN VAN DE HOOFDINSPECTIE VOOR LUCHTBESCHERMING EN BRANDWEER I e J A A R G A N G No. 6 DECEMBER 1 9 4 5
Den Haag als vestigingen van de inspectie 'oude stijl' in werking. Terug in het zuiden belegden Meenhorst en Eissens al in november 1944 een bijeenkomst van alle hoofden LBD in het bevrijde gebied. De krachten moesten worden gebundeld en hulpverleningscolonnes werden samengesteld die, uitgerust met het uit Engeland verkregen materieel, direct na de bevrijding van de rest van het land moesten oprukken. Ze konden daarbij tijdelijk de brandweer- of LBD-zorg overnemen of assisteren bij de brand- of rampenbestrijding. Het personeel van de colonnes kwam van de vaste kernen van de luchtbeschermingsdiensten in het bevrijde gebied. De kaderleden werden zoveel mogelijk op cursus naar Engeland gestuurd en de manschappen werden door sectie IV opgeleid. De recrutering van personeel verliep echter niet zo soepel als men zich wel wenste, omdat de gezonde mannen die er nog waren na vijfjaar bezetting en onderdrukking niet overliepen van enthousiasme om zich weer onder de strenge discipline van de hulpverleningsdiensten te scharen. De regelgeving werd aangepast en met de verordeningen van het MG - nummers 65, 66 en 67 van januari 1945 - kon de inspectie zelf personen oproepen voor 'burgerlijke diensten' en werd de Ongevallenwet van toepassing verklaard op de werkzaamheden daarvan. Zelfs een bezettingsmaatregel op het gebied van de ongevallenverzekering voor brandweerpersoneel werd weer van kracht verklaard. Rond die tijd verscheen ook de eerste aflevering van het 'Maandblad voor luchtbescherming en brandweer' - uitgegeven onder auspiciën van de 'Hoofdinspectie"1 - in feite dus nog sectie IV van de staf MG. De drijvende kracht was de voormalige secretaris van Van Boven, N. Ruitenberg, die inmiddels was ingelijfd bij sectie IV. Het redactie-adres was dan ook diens zetel in Breda. Een abonnement op het blad was voorlopig kosteloos voor brandweer- en luchtbeschermingsautoriteiten en f 1,50 per kwartaal voor andere geïnteresseerden. Vaste rubrieken waren de bekendmakingen van het Militair Gezag en artikelen met tips over dezelfde diensten in Groot-Brittannië. In tegenstelling tot wat de titel suggereerde, verscheen het tweede nummer pas in maart en het derde in juli 1945. De papierschaarste werd hiervoor als oorzaak opgegeven. In maart 1945 werd duidelijk dat de militaire situatie voor Duitsland wanhopig was en dat in het nog niet bevrijde gebied van Nederland een ernstig gebrek aan van alles was ontstaan, vooral voedsel. Ook mensen en materieel van de hulpverleningsdiensten zouden op grote schaal door wegtrekkende Duitsers zijn meegevoerd. Vooruitlopend op de ophanden zijnde bevrijding werd door het MG een aantal verordeningen en beschikkingen uitgevaardigd, die met name op brandweergebied de situatie van tijdens de bezetting zoveel mogelijk handhaafden. Oorlogssterkte dus. Zo 67
Diverse voertuigen van de Rotterdamse brandweer bij de posl Stadion. Tweede van links één van d-rescuew
V.l.n.r. Dodge autospuit naast de Engeland afkomstige Ford vrachtwagen 1,5 ton en Austin •bellewagen'
VlJKriG JAAR INSrECTlK
werd bepaald, dat de verplichting tot hulpverlening aan naburige gemeenten werd gehandhaafd, volgens dezelfde kringindeling als van het besluit van 22 februari 1943. De kringgemeenten werden echter in den vervolge 'rayongemeenten' genoemd. In het tijdelijk brandweerbesluit werden ze daarentegen 'kerngemeenten' genoemd en tegenwoordig heten het 'centrumgemeenten'. Ook het besluit van 18 augustus 1941 met de aanstellingseisen voor nieuw beroepsbrandweerpersoneel werd gehandhaafd, met natuurlijk uitgezonderd de vereisten over de ethnische afstamming. Verder kreeg de hoofdinspecteur een machtiging om voorschriften te geven met betrekking tot de kleding en uitmonstering van personeel van gemeentelijke brandweren en luchtbeschermingsdiensten, zulks mede met het oog op het algemeen uniformenverbod, dat in die dagen gold. Het belangrijkste besluit was echter de beschikking 713 van de chef-staf MG van 31 maart 1945 om de inspectie voor de Lu chtb e scherming en het Brandweerwezen weer in handen te stellen van burgerlijke autoriteiten. Per 1 april werd de al eerder genoemde G.J.C.J. Eissens benoemd tot tijdelijk hoofdinspecteur, in brandweeraangclegenheden bijgestaan door de eveneens al eerder genoemde B. Meenhorst.
Algehele bevrijding Op 3 april reeds belegden Eissens en Meenhorst in het gemeentehuis van Breda een bijeenkomst met nagenoeg alle hoofden LBD en commandanten brandweer in het toen bevrijde gebied. Zij konden daar mededelen, dat door de 21ste Legergroep via het MG aan de brandweer en LBD een grote hoeveelheid materieel ter beschikking was gesteld, aan te wenden voor de hulpverlening in het nog te bevrijden Nederland. In de 17 grote gemeenten in de drie zuidelijke provincies en Nijmegen waren vele brandweer- en luchtbeschermingsvoertuigen geplaatst, die op de door de inspectie voorgeschreven wijze in een grijze kleur waren gespoten, dan wel geverfd en ingericht. Elke wagen werd bemand met 10 all-round geschoolde mannen. In totaal waren door sectie IV verworven: 124 Austin-trekkers (de zogenaamde 'bellewagens'), 114 Bedford-vrachtwagens van 3 ton, 49 Ford-rescuewagens (de Britse ascendant van de gereedschapswagen), 10 vrachtwagens van 11/2 ton, 1 bestelwagen, 3 keukenwagens (Duits model), 87 aanhangmotorspuiten middel-vermogen, 59 aanhangmotorspuiten klein vermogen en 89 draagbare motorspuiten klein vermogen. Deze gigantische hoeveelheid materieel, aangevuld met de nodige reserve-onderdelen en klein materiaal, werd ondergebracht in de loodsen van sectie IV in het KMA-complex in Breda, vanwaar later ook de distributie dan wel verkoop plaatsvond. Na de bevrijding van Oost-Nederland in april maakten kapitein Hirsch van sectie IV en Meenhorst en Eissens een inspectietocht door het gebied. Naar aanleiding daarvan werden enkele 69
brandweer- en luchtbeschermingscolonnes uit het zuiden vandaan ingezet in Arnhem, Groningen en andere zwaar geteisterde gebieden. Bovendien werden brandweersecties geplaatst in Deventer, Doetinchem en Zutphen, Groningen, Apeldoorn, Zevenaar en Arnhem, terwijl even later Barneveld en Ede ieder twee secties kregen, die bij of na de bevrijding van het westen 20 snel mogelijk hulp moesten verlenen. Op 28 april maakte Eissens in zijn functie als waarnemend hoofdinspecteur bij circulaire bekend, dat de LBD was 'omgeschakeld'. Personeel en materieel zouden worden ingezet voor diensten van algemeen belang en vooral ter oplossing van het vervoersprobleem. Hij voorzag de inzet ten behoeve van gerepatrieerd en, de voedselvoorziening, het transport van evacuées, ziekenvervoer, de mijnopruimingsdienst, enzovoort. Op 4 mei volgden nauwkeurige instructies en aanwijzingen voor het personeel van brandweer en LBD, dat in de uitgehongerde gebieden zou worden ingezet. Daarbij werd onder andere de inenting tegen besmettelijke ziekten verplicht. Daags na de officiële capitulatie in Nederland werd door sectie IV en de inspectie een grootscheepse verkenning uitgevoerd. Daartoe moest een speciale machtiging van de geallieerden verkregen worden, die de opmars alleen 'achter de gewapende eenheden' toestond. Onmiddellijk werden twee jeeps met machinegeweren gecharterd, die voor de auto van de sectie IV bleven rijden, zodat aan het gestelde in de machtiging kon worden voldaan. Niet mensen en materieel bleek men in het westen tekort te komen, maar vooral voedsel en benzine. Onmiddellijk werden op grootscheepse wijze alle grijze en rode voertuigen ingezet voor voedseltransporten en repatrianten. Daarbij verliep niet alles even gecoördineerd, omdat de mannen niet meer te houden waren na al die maanden van oefenen en wachten. Bovendien had iedereen zich ingesteld op het verlenen van hulp na gevechten of bombardementen en wilde men met de vele beschikbare voertuigen toch nog zoveel mogelijk goeds verrichten. In zeer korte tijd konden alle brandweerkorpsen in de grotere gemeenten in het westen weer van benzine worden voorzien. Op 15 mei, tien dagen na de uitbundig gevierde capitulatie, verscheen de eerste circulaire van de hoofdinspecteur (nog steeds Eissens) aan alle burgemeesters in het hele land: De permanente bezetting van de commandoposten en uitkijkposten kon worden opgeheven en het personeel van de vaste kernen en hulpbrandweren moest ontslag worden verleend als daarom gevraagd werd. Het overige personeel diende zoveel mogelijk ingezet te worden voor het algemeen belang. Bovendien moesten alle goederen van de LBD geïnventariseerd worden met het oog op een eventuele aankoop door het Rijk. De voorbode van de liquidatie was daar. 70
Rijksinspectie voor de Luchtbescherming en het Brandweerwezen - eind 1945
Hoofdinsps^ctüi
Lucht bescherming
Afdeling Organisatif
Technische Keuringsdiensi
Inspecties Hulpverlening
B. Meentiofst
District
Met ingang van dezelfde dag werd de oude districtsindeling van de inspectie voor (de Luchtbescherming en) het Brandweerwezen weer in ere hersteld. Als eerste districtsinspecteur werd Meenhorst in IV benoemd. Eggink, die nog in Apeldoorn zat, kreeg tijdelijk district III toegewezen, omdat het Arnhemse kantoor sinds de evacuatie van de stad niet meer functioneerde. Binnen enkele maanden waren alle districtsinspecteurs van het Brandweerwezen weer in hun eigen districten terugbenoemd, maar dan als inspecteur Luchtbescherming én Brandweerwezen. Het werd nu zaak om terug te keren tot 'normaal'. De 24 000 man van de vaste kernen van de luchtbeschermingsdiensten kregen per 1 juli 1945 hun congé, maar konden voor een belangrijk deel worden ondergebracht bij de Binnenlandse Strijdkrachten of de 'Burgerlijke Dienst', die we straks nog zullen tegenkomen. De liquidatie van de LBD werd ter hand genomen, waarbij het leeuwendeel van het werk op de schouders van Eissens en de nog resterende leden van de voormalige inspectie Luchtbescherming kwam. Voor de op elk gebied daadkrachtige brandweerinspectie moest
Afdeling Materieel
Comptabele aangelegen heden
weer een sterke leider gevonden worden en zowel binnen de inspectie als elders in brandweer-Nederland werd er op aangedrongen de eerste hoofdinspecteur - P.L. van Boven - weer aan te stellen. Mede door zijn bezielende leiding was de brandweer in Nederland tot een behoorlijk krachtige en georganiseerde hulpverleningsdienst geworden, groter, beter geoefend en beter uitgerust dan vóór de oorlog. In brandweerkringen werd dan ook gepleit voor een blijvende centrale controle op het brandweerwezen en wie zou dat beter kunnen doen dan de man die dat met zoveel succes tot stand had gebracht? Na enige onderhandelingen en overreding uit brandweertechnische kring stemde Van Boven uiteindelijk toe in zijn (her) benoeming en bij beschikking nummer 1057 van 25 juni 1945 kon de chef-staf MG Van Boven benoemen tot hoofdinspecteur voor de Luchtb e scherming en het Brandweerwezen. Eissens werd op die datum eervol ontheven van zijn tijdelijke waarneming van de functie. De terugtreding van de LBD-man ten gunste van de brandweerman symboliseerde de tendens: de luchtbescherming werd afgebouwd en de brandweer stond nog maar aan het begin van zijn ontwikkeling.
VIJFTIG JAAR INSPECTIE
i Lfci BR^lUlfcZK EU IJJS 1
,
I . Afrarcaen. üet d o e l v a n d i t r a p p o r t ia u i t s l u i t e n d da vooi brandweer en de luohtbesoherminE, waika op kort a a a een k o r t e baeohouwiug t e cndarworpen, t e n e i veVdor ton vrordan g e w e r k t . II.
Tijdelijke
lnapootla braidviearwezi
.traste vraagstukken betreffende do i termijn om eon bealisnini; viagen, .a een baaia t e verkrijgen, waarop
\ luohtbeaohr
Ingevolge het gestelde in a r t . 1 , 2e lid van het t i j d e l i j k Brandwaerbeslult fungeert, totdat door den Minister van BinnerdaniBOhe Zakan anders aal zijn bepaald, de inapeotie bedoeld in a r t . 5 van de wet betreffende da basolBrmiiig tegen luchtaanvallen (inupeotia luohtbasoharming) t i j d e l i j k ala inspectie voor hot brandweerwezon. lAg gedurende den oorlogstijd ongetwijfeld tot zw&artepunt op de luohtbasoherminsBtaak, thans la de toestand eohter gewijzigd en vraagt hot probleem van den verderen ' opbouw van het b randwee rwe E en de volle aandaoht, terwijl ten aanzien van de luohtbesoharaöug voorshands de liquidatie op den -iPDorgrondtreedt. De vra«.g lam mitsdien worden gesteld of aan de oocibinatio van. bedoelde inspecties een einde dient te worden gemaakt sn zoo j a , wanneer. Alvorens deze vraag te beantwoorden zal eerst een beslissing moetsn worden, genomen tnzabs de tookonet van de inupeotie luahtbeaohermins. Deze besliöisinf;- iftl ongetwiji'uld worden beïnvloed door de verdere ontwifc(cöUrs" van de ifH.rtr'y^'hintift ie politieke s i t u a t i e . Indien deSÏe ind.öi'd&sd eon lai^gdurir*en vrede at oe stand wettigt, don kan de liquidatie van den luohtböBOhevmingsdienst en mitsdien ooit van de inspeotie luohtbesoherminc teer var ?rerdan doorgevoerd. Is aulkü eohter niet het g&ra.lt dan verdient hst alleBEins aanbeveling aan vredeaorgiinia.tie g t ta hwidha d indim idi di k t l i t i k p korten termijn tot een nieuwe rlogaorganiaatie kan oodig, uitgroei g r g a n l ü a t i e echter worden gaeien? oorl&ga De in ona land gegroeide organisatia gedurende de afgeloopen jaren kan uiteraard id niet zondar n»er ala muatstof worden genonen. Deie organlaatia in ala gevolg van a l l e r l e i omstandiEliedan t » beperkt geblovon. Kat i s noodzal»lijk ook in deze rekening te houden met de vsrdare ontwikkeling op d i t gebied in Engeland, alwaar gedurende de oorlogsjaren een "olvil defense'1 op veei rulmare baaia ia ontstaan. Blijkens medadeeliug van het. hoofd üeotie IV (luohtbeaohomiing en brandweer). Staf Militair Gezag zal desse binnenkort een rapport indienon nopens den stand van laken * * itM» in Engeland. Dit rapport ï a l cngatwijfeld van groots waarde kunnen zijn voor de verdere beoordeeling van het vraagetuk der "oivil defansa" in ona land. Hoewel in Engeland een ceigijag bestaat om b i j de demobilisatie van da "oivil defenue* zoer ver t e gaan, eohijnt hat vuorshajids n i e t in de bedoeling te liggen t o t ean volledige liquidatie over te gaan* In dit varband moge no£ het volgende worden op^Gjoarkti Do "totalo^oorlog oiaoht oen "totale" verdediging, waarbij onderuohoid gemaakt a t u k van algemeen r e g e e r i n g B b e l a i d . tiet d e v o o r t eiding z i j n b e l a s t de Departementen v a n Oorlog en. Marine b e r e i d i n g van da o i v i a i o v e r d e d i g i n g onaer h e t Departement p o l i t i e , brandweer, geneeskundige d i e n s t , o p r u i m i n g s d i e n s t , het kader vun do o i v i e l e v e r d e d i g i n g moeten o p t r e d e n , a f t e Itedo/Lft' w j b a a & na* h e t v e e l z i j d i g k a r a k t e r v a n d i t v e r d i e n e n h i e r v o o r een permanent a d v i e s o r g a a n I n t e s t e l l e r d e r voornaamste e r b i j b e t r o k k e n d i e n s t e n en i n s t e l l i n g e n v<
i de m i l i t a i r e verdediging nkomstige wijze rou de vooran Hinnenlandaohe 2aken Ie K r u i s , a n t . , d i a i n inen a n t e a o o r d t n e e r e n . ; s t u k zou h e t a a n b e v e l i n g ki'in v e r t e g e n w o o r d i g e r s i opgenomen»
In verbaid nfit het bovenstaande woi-dt voorgesteld i i In a£w&ohting van ean nadere beslissing terzake de liquidatie van de tospootie luohtbaBOherming voorshands op beperkte schaal t e doan gesohieden, t e maar daar deie Jnapeotie belaet i s met de afwikkeling vtm den luohtbesoharmingBdienst en nog is ingaBOhakeld b i j de hulpverleening ten behoeve van wederopbouw, repatrieering, voods el voor Kien ing enï.j . de eenhoofdige leiding van de inspeotie luohtbeBohjrmlng en brandwöerwazen voorshands t e bestendigen, aangezien zulks n groote voordeelen biadtj fhankelijk hiarvan de i
i inepeotie voor het oog op de afwikkaling
w van het brandweervre Militair Ge;
In varband met l a t voornemen de taak van het Militair Gezag voor wat betreft de luohtbeaoherming en het branduraerwate» in beginael op 15 J u l i te doen beé'iniigen, zal het noodig zijn het Tijdelijk Brandwoerbesluit en de Verordening op do Yuohtbesoherming (Verordening van den Chef vun den üwif t l i l i t a i r Gecag van 12 September 19l|i4. Tlo. 16) dienovereenkomstig t e wijzigen. Ten aanzien van (Ie overige verordeningen en beHohUkingen ware t e bepalen, dat doro voorshands van krnoht blijven, voor roover n i e t anders wordt bepaald.
_
VIJFTIG JAAR n
-j
4 Wederopbouw
Quo Vadis, brandweer? Geheel in overeenstemming met zijn aard wierp Van Boven zich met volle tweehonderd procent op zijn werk. Als eerste werd op 1 juli 1945 het centraal bureau, nog hoofdinspectie genoemd, organisatorisch ondergebracht bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Hoewel het nog tot november 1945 gevestigd bleef in het gebouw van het directoraat-generaal van Politie in Nijmegen, werden alle administratieve banden daarmee doorgesneden. Vervolgens trad hij in overleg met zijn officieren en afdelingshoofden, met wie hij overigens in zijn gedwongen 'rustperiode' informeel innig contact had gehouden en bracht hij op 28 juni 1945 een rapport uit aan de minister van Binnenlandse Zaken over de toekomst van de luchtbescherming en het brandweerwezen. Daarin adviseerde hij de liquidatie van de luchtbeschermingsdiensten voorlopig slechts op beperkte schaal door te voeren, afhankelijk van de politieke situatie. Bovendien was een niet onbelangrijk deel van de LBD nog hard nodig voor allerlei diensten in het kader van de wederopbouw. Verder - aldus Van Boven - zou binnenkort een rapport van sectie IV verschijnen over de organisatie van de brandweer en de 'civil defense' in Groot-Brittannië, dat voor de besluitvorming over de toekomstige civiele verdediging van groot nut kon zijn. Voor de eerste keer dook hier dus de term 'civiele verdediging' op, waarmee volgens Van Boven veel meer maatregelen werden omvat dan tot dan toe gebruikelijk was bij de luchtbescherming in Nederland. Over het brandweerwezen schreef Van Boven dat als de minister gebruik wenste te maken van zijn bevoegdheden ingevolge het tijdelijk brandweerbesluit 1944, de brandpreventie meer aandacht moest krijgen dan voorheen. Bovendien zou ook bij de brandweer onderscheid gemaakt moeten worden tussen een 'vredes- en oorlogstaak' en diende de onderlinge hulpverlening goed geregeld te blijven. Ook uit economisch oogpunt was dit van belang, omdat de kleinere korpsen dan alleen maar hoefden te zorgen voor de 'eerste stoot' en de assistentie of aanvulling uit 75
de naburige gemeente kon komen, zodat het aantal korpsen met een maximale sterkte en uitrusting beperkt kon blijven. Tenslotte beval Van Boven de minister aan om het vraagstuk van een zoals in Groot-Brittannië genationaliseerde brandweer of het terugbrengen onder de zorgen der gemeenten wat op te schuiven, totdat iedere betrokkene daarover zijn licht had kunnen laten schijnen. Eén van die betrokkenen zou dan de pas opgerichte 'Nederlandsche Vereeniging van Brandweercommandanten' kunnen zijn, aan wie Van Boven overigens het uitgeven van het maandblad in de toekomst wilde overdragen. Een week na Van Bovens rapport viel dat van sectie IV op de deurmat van de minister van Binnenlandse Zaken. Daarin werd uitgebreid beschreven hoe de brandweer en civiele verdedigingsorganisatie in Groot-Brittannië functioneerde en een aantal aanbevelingen aan de hand daarvan geformuleerd. Sectie IV adviseerde de oprichting van een 'Permanente Contact Commissie', een interdepartementaal orgaan onder de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken. De PCC zou zich in vredestijd moeten bezig houden met de voorbereiding van allerlei maatregelen om het maatschappelijk leven in stand te houden tijdens een oorlog. Daaronder werd ook de luchtbescherming in engere zin begrepen, waarvoor een vrijwilligersorganisatie zou moeten worden opgericht, eventueel onder auspiciën van de Nederlandsche Vereeniging voor Luchtbescherming. Op het gebied van de brandweer raadde sectie IV de minister aan om de beroepsbrandweren in de middelgrote en grote steden te handhaven, die dan ver over de gemeentegrenzen hulp zouden kunnen verlenen aan de kleinere kernen met vrijwillige brandweer. Uit vak-technisch oogpunt bezien vond men nationalisatie van de brandweer in Nederland zeker aanbevelenswaardig. De huidige toestand (juli 1945) in Nederland: de brandweer een gemeentelijk apparaat doch onder toezicht van een rijksinspectie, werd echter ook als een bevredigende oplossing gezien. Aanbevolen werd dan ook om de nu gevormde situatie te handhaven. Het was één van de laatste daden van sectie IV. Op 15 juli 1945 berichtte de chef-staf MG, dat hij zich van het verdere gebruik van zijn bevoegdheden op het gebied van de brandweer en luchtbescherming zou onthouden. Sectie IV werd geliquideerd en het materieel overgedragen aan de inspectie. Op 4 maart 1946 werd de bijzondere staat van beleg opgeheven en daarmee ook het Militair Gezag. Ondertussen had zich in brandweerkringen een geboorte voorgedaan. Tijdens een door de hoofdinspectie op 8 juni 1945 in Nijmegen georganiseerde vergadering van de commandanten van grote brandweerkorpsen werd een voorstel gelanceerd om een vereniging van brandweercommandanten op te richten. De vergadering, voorgezeten door Meenhorst, reageerde enthousiast en benoemde
meteen een oprichtingscomité, dat werd gevormd door N.A. Felix, commandant brandweer Hilversum, B. Mcenhorst, ir. J.J. Mohrmann, commandant brandweer Tilburg, E. Priester, commandant brandweer Utrecht en F.H. Ringers, commandant brandweer Alkmaar. Vijf dagen later was het comité al bijeen om ontwerp-statuten te formuleren. Op 25 juni 1945 werd aan alle brandweercommandanten een circulaire gezonden, waarop binnen de kortste keren 500 leden zich aanmeldden. Een maand later - op 26 juli 1945 - werd in Utrecht de oprichtingsvergadering gehouden, waarbij 157 leden aanwezig waren, alsmede de weer fungerende hoofdinspecteur P.L. van Boven en mr. S. Kloosterman, chef van het bureau Openbare Orde en Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Op enkele kleine wijzigingen na werden de statuten goedgekeurd en de vereniging kreeg de naam 'Nederlandsche Vereeniging van Brandweercommandanten (NVBC)'. De leden waren verdeeld in vijf districten, die samenvielen met die van de rijksinspectie.
OITfTERP-STATCTEH,
jm
NO. /y
k. 24 JULI 1945 NAAM £ m11 ZETSt.
irt.1. De Teroanlglng Cw, t dan aan» vaniHederlandsche I Brandwesroonmanrianten,en i a gevastlgd t« Utrecht. EOa Bit ICDDELiffl hït.Z,
Da Tarsiinigim he«ft ton doel het verhoogan van hot aanalan an de Y.ftariiearinfi van het sicbL, wat door haar I e dm «ordt buki-ed, het behartigen van de brandvraerbelangen en het vorhoogen van het peil van het brEndieernezan In NMwluid, irt.3. Do VereanieinB trkCht haar doel te bereiken rïoort «. het vorm&n TBR en i-E^Qraeri?c]jap;ieiiJltrai bond tu^?ch«n haar lodan en Tiet gsvari Tnn goleeai-Jield u i t eliander» k-und« on on.a«rrtiiölng l e e r l n e t e treickeEj b , het eaiderhoiidoji v*n contaot met da Rijksinspectie van het ttraadveerndzan) C. het ultiavrm van om olgcn orgaan en ,-uiöore publlcaUe<s| t. hat do«n handen van voordrachten, elaned» van rergac1.»rlng«n en con£raüïeii,dQwn2tr&tlo<s t VQd3trl]dai t excursie« an t«ntoonstellingen} • • h e t ' xnkiioopvn a i on^erboudun van irlandochappclljke baaet
TOrsanielaean,
welVe een aanverwant doel
f. h e t bostodeerea vaa vraagstukkan, nelke h e t br WVEBB raken) g . h s t oprlcht<^ran cim v;Jtbihlio entjuk, een f o t o - e irchlafj h. bet toekeaaen van rd roeljarlgan brandwe
s ' s en/of anrlorscheidingea wee s t of b i j z o n d e r e
1. andere w e t t i g e s l d d e l a n , d i e aan h e t doal kunnen z l j t u UIUH.
verdiensten bevorderlijk Art. 4 .
Des verosnlging wordt Kanesgaan voor den t i j d van 21 J«*p, t « rekanan von rien dag der o p r i t h U o g , zijnde 19*6 Bet T e r c e n l g i n g i J a a r l o o p t vsn l Kei t o t on met 93
HVD TIJDSCHRIFT VOOR HET PERSONEEL VAN DE HULPVERLENINGSDIENST
VOORWOORD
Bij het verschijnen van ons
EERSTE NUMMER •p L'IM een jaar na de oprichting van de Hulpver- " - leningsdienst verschijnt het eerste nummet van una Tijdschrift. Men vraagt zich wel eens af, waarom men niet eerder met een tijdschrift is uitgekomen. Om die vraag te beantwoorden is het noodzakelijk te weten hoe bet ontstaan, hoe het geboren is. Wij weten allen, dat de tocht naar Urk een prestatie was van durven en kunnen. Maar weinigen hebben beseft, dat deze uitzending nog een krachtproef heeft opgeleverd. Voor de eerste keer kwamen hier bij elkaar alle afdelingen, in totaal een 200 -man, welke elkaar, de officieren dan uitgezonderd, nooit hadden gezien en dus elkaar niet kenden. Wij werden als het ware in eens tezamen geworpen het tot mij gerichte en moesten tezamen werken en laten zien, wat we ken( j verzoek, om het eerste mer van dit tijdschrift den. Iedere afdeling had altijd op zijn eentje gewerkt, had zijn eigen discipline-maatregelen, zijn eigen werkbij U in te leiden. Bij de in Februari j.1. gehouden tochten naar Urk, wijze. En zie, het klopte als een bus. Het liep op rolletjes hebben een groot aantal leden 'van onze dienst elkaar en wij hebben ons later er toch wel eens over verwonvoor he: eerst persoonlijk leren kennen. Door de uitgifte van dit tijdschrift bestaat er nu een derd, hoe dat mogelijk was. Er scheen ongemerkt bij voortreffelijke gelegenheid om dit toen gemaakte con- elke afdeling een saamhorigheidsgevoel te bestaan, een kameraadsch appel ij kheid, welke zonder stoten in dat tact te doen voortbestaan. Naast artikelen van algemene en technische aard, geheel werd overgenomen en — wij zouden haast zegkan de schriftelijke gedachtenwisseling door het per- gen — als van zelf sprekend in elkaar paste. Toen gingen ons de ogen open en ontdekten wij, dat soneel in het blad daartoe in belangrijke mate bijdragen. Bij ons niet van gevaar ontbloot werk moet men ongemerkt een band was ontstaan tussen de leden van volkomen op elkaar kunnen vertrouwen. Eén ondoor- de H.V.D. onderling. Wij waren geen vreemden voor dachte handeling kan voer velen zeer ernstige gevol- elkaar. Wij waren vrienden. Een groot huisgezin. En toen wij van elkaar waren gegaan werd gedocht gen hebben. In de onderscheidene groepen is men op naar een middel om die band vast te houden. Wrj elkaar ingesteld en heers." een „team"geest. Moge dit tijdschrift er toe bijdragen, dat deze „team- hadden elkaar gevonden en wij wilden contact houden. Deze band, dit contact werd ons Tijdschrift. geest" zodanig wordt uitgebreid, dat, mocht het weer Dit Tijdschrift wordt niet uitgegeven door een paar nodig zijn, dat onze dienst in zijn geheel moet worden personen en de overigen hebben niets anders te doen ingezet, het gehele personeel zich voelt als één „team", waarvan de leden zich, onder alle omstandigheden, dan het te lezen. Neen, dan zou het niet beantwoorden aan zijn doelstelling. geheel op elkaar kunnen verlaten. Dit Tijdschrift is van ieder van ons. Elk lid werkt 's-Gravenhage, Mei 1947. mee, omdat elk lid abonné is. Er worden geen adverJ DE ROOS, tenties opgenomen, want dan zou het Tijdschrift weer Commandant van de Hnlpvevlemngsdieml. verder van ons af komen te liggen.
Tot eerste hoofdbestuur werden de al eerder genoemde heren Felix, Priester en Mohrmann gekozen, alsmede de heren C.W.P. Otten, F. Flameling, R. Tiethof en J. Dijkstra, respectievelijk commandanten brandweer 's-Gravenhage, Leiden, Apeldoorn en Groningen. Terugblikkend op de geboorte van de NVBC is in de snelle oprichting, statutenvaststelling, organisatie en grote stroom van activiteiten in korte tijd de hand van enkele grote organisatoren te ontdekken. Uit de plaats van de vergadering waarin tot de oprichting werd besloten - Nijmegen - verraadt zich het initiatief. Hoewel op dat moment nog niet officieel in functie, was Van Boven daarbij duidelijk betrokken. Voor de statuten, de organisatie en tal van activiteiten daarna was veel voorbereiding nodig en wie anders had de tijd daarvoor gehad? Bovendien waren de connecties zeer innig. Van Boven en Felix waren oude vrienden (beiden afkomstig van de Genie) en Mecnhorst, Flameling en Dijkstra kwamen allen van de Amsterdamse brandweer en waren dus geen vreemden voor elkaar. De drang om een technische brandweervereniging op te richten lag voor de hand. Al voor de oorlog was het tussen de KNBV en de brandweertechnici bijna tot een scheuring gekomen en ontwerp-statuten voor een vereniging zoals de NVBC uiteindelijk werd lagen in 1940 al in de diverse bureauladen. De KNBV was op last van de Duitsers in 1941 opgeheven, maar dat besluit was na de bevrijding ongedaan gemaakt. Op het moment van de eerste vergaderingen waren er nog geen tekenen dat de KNBV weer tot leven zou komen, ook al omdat enkele van de meest markante leden inmiddels overleden waren. Ook de inspectie was gebaat bij een dergelijke vereniging. Mei veel pijn en moeite was in Nederland een redelijk professioneel brandweerkader ontstaan, dat in de eerste plaats aan de brandweer en in de tweede plaats pas aan de politiek dacht. Mocht bij het definitief neervallen van de dobbelstenen, die op dat moment nog geschud werden, de inspectie met opheffing worden bedreigd, dan was er tenminste nog één bindend orgaan in brandweer-Nederland. De gezamenlijke belangen van de inspectie en de NVBC voor de brandweer in Nederland zorgden voor een hechte band, waarbij men elkaar wederzijds steunde. Binnen niet al te lange tijd zouden ze elkaar hard nodig hebben. De hulpverleningsdienst D e rijksinspectie voor de Luchtbescherming en het Brandweerwezen was op 1 juli 1945 een groot apparaat geworden. Het centraal bureau was gevestigd in Den Haag, aan de Koninginnegracht 60. De Technische- en Keuringsdienst bevond zich in dezelfde straat op nummer 47, het centraal magazijn was in Apeldoorn en werd in november 1945 overgebracht naar de garage en werkplaats aan de Gevers
Links: had de
Gedurende het jaar 1947 HVD zelfs een eigen TSavereiween he^ecS'sneuTn" het toneel
79
WEIIFROIIIOL'W
Deynootstraat in Scheveningen. Ook de magazijnen met het Engelse materieel en de 20 daarbij behorende personeelsleden werden op dat m o m e n t overgebracht van d e K M A - c o m p l e x e n in Breda naar Scheveningen. D e afdeling Luchtbescherming van de inspectie was gehuisvest in het voormalige kantoor van district I aan de Elandstraat 42 in D e n H a a g en ook het beproevingsinstituut van de inspectie Luchtbescherming ging daarheen. H e t nog in Nijmegen bivakkerende deel van de o u d e hoofdinspectie werd in november 1945 eveneens in Den H a a g ondergebracht. Behalve de vijf brandweer-districtsinspecties waren er nog de drie luchtbeschermings-gewestinspecteurs K. Rijpma, A.H.J. Visch en G.J.C.J. Eissens voor respectievelijk west-, oosten zuid-Nederland, onder leiding van de laatstgenoemden, die waren belast met de afwikkeling van de opgeheven L B D . Een belangrijke erfenis van de L B D was bovendien de hulpverleningsdienst. N a de eerste operaties na de capitulatie waren de luchtbeschermingscolonnes gehergroepeerd en ondergebracht in een aparte afdeling van de inspectie, genaamd 'afdeling Hulpverlening', gevestigd in de Mariënhof te Vught, waar niet geheel toevallig ook Eissens zijn zetel had. D e ruim 500 ex-LBD'ers vormden samen d e 'Burgerlijke Dienst', voor hulpverlening op elk terrein. Elk voor de hulpverlening beschikbaar voertuig werd b e m a n d m e t 2 chauffeurs, 4 manschappen en 1 ploegcommandant, die allen waren opgeleid o m eventueel apart leiding te geven aan opruimingswerkzaamheden. H e t personeel was afkomstig van de luchtbeschermingsdiensten in Nijmegen, Venlo, D e n Bosch, Heerlen, G e l d r o p , H e l m o n d , Venray, Eindhoven, Tilburg, Breda, Vught en Brunssum en zoveel mogelijk geüniformeerd, uitgerust en opgeleid door sectie IV. D e eerste colonne onder d e nieuwe vlag werd ingezet op 2 juli 1945 in A r n h e m , waar de Nijmeegse L B D al enige m a a n d e n bezig was met het opruimingswerk. Enkele dagen later vertrokken soortgelijke colonnes naar Zeeland, Venlo, Breda en het L a n d van H e u s d e n en Altena. Behalve opruimings- en bergingswerk verrichtte de Burgerlijke Dienst ook vele h a n d - en spandiensten aan de O B D , de Opruimings- en Bergingsdienst van het ministerie van Oorlog, die belast was met de munitieruiming in N e d e r l a n d , m a a r kampte met een p e r m a n e n t e onderbezetting en gebrek aan transportmiddelen. T o e n de grootste ruimingsklussen in december 1945 op h u n einde liepen en de gemeenten zelf in staat waren de nodige werkzaamheden te organiseren, leek het laatste uur voor de Burgerlijke Dienst geslagen te hebben. Liquidatie van de dienst en het ontslag van het personeel werden al voorbereid, totdat Eissens op het idee kwam het apparaat ter beschikking van de
Links.
D e HVD-coionnes uit Zeeland, Limburg, Noord-Brabant ma^ed^Tn'd'e^ns61 'ir^n^de' vooravond van het 'onzet van Urk'
OBD te stellen. Na haastig interdepartementaal overleg werd het aanbod met beide handen aangepakt en alle personeelsleden ontvingen een opleiding in de ruiming van de meest voorkomende munitie, terwijl voor de moeilijker klussen de militairen van de OBD werden ingeschakeld. Vanaf 4 februari 1946 werd de tot 'Hulpverleningsdienst' omgedoopte colonne officieel belast met de munitieruiming, onder leiding van en in samenwerking met de OBD. Zoals de naam van de dienst al aangeeft, was het primair de bedoeling als een soort permanente reddingsdienst paraat te staan en in de tussentijd nuttig werk te verrichten bij de munitieruiming. De eerste belangrijke inzet was er al snel, toen half februari 1946 Almelo door een overstroming werd getroffen. Met 27 vrachtwagens en ruim 100 man werd hulp verleend onder leiding van de gewestelijk LB-inspecteur Visch en de colonne-leider van Arnhem, A. v.d. Horst. Vanuit de commandopost in de RijksHBS in Almelo werd gedurende vijf dagen leiding gegeven aan de eerste nood-hulpverlening van de HVD. Een andere hulpverlening, die ook veel aandacht kreeg, was het 'ontzet' van Urk. Tijdens de strenge winter van 1946/1947 was het voormalige eiland door de hevige sneeuwval en strenge vorst geïsoleerd geraakt. Hulp door de lucht kon in verband met het weer niet worden gegeven en gewone wegtransporten waren niet mogelijk. De HVD werd ingeschakeld en met 50 vrachtwagens, afkomstig uit Zeeland, Limburg, Noord-Brabant en Gelderland werd op 14 februari 1947 een konvooi gevormd, dat voedsel en brandstoffen naar Urk moest brengen. Dankzij de voortreffelijke organisatie en voorzieningen lukte het om in een vier uur durende barre rit Urk te bereiken vanaf het barakkenkamp Marknesse in Urkerland. Over de terugweg werd een uur langer gedaan. De Urkers waren gered en hun dankbaarheid kende haast geen grenzen. Daarom was het niet moeilijk om de mannen te bewegen de 28 kilometer lange dijk nog een keer te bevechten. Deze tweede rit, die op 18 februari plaats vond, verliep aanzienlijk gemakkelijker, omdat de weersomstandigheden waren verbeterd. Wie gewend is aan de brede wegen en goede voertuigen van nu zal zich waarschijnlijk afvragen waarom deze inzet zo bijzonder was, maar in die tijd, met de voorhanden zijnde voertuigen en de slechte en onbeschutte wegen was een dergelijk konvooi beslist geen sinecure. Behalve de inmiddels tot commandant van het korps benoemde J. de Roos, waren ook zijn plaatsvervanger G.J.D. Franken en de chef van de afdeling OO & V van het ministerie van Binnenlandse Zaken, mr. F.R. Mijnlieff, meegegaan. Hiermee moge het belang van het konvooi geïllustreerd zijn. De HVD bleef zich inmiddels ook met de munitieruiming bezig houden. Toen het centraal bureau van de inspectie
De tocht naar Urk met 50 auto's was niet zonder hindernissen. Veel moeilijkheden moesten worden overwonnen en gevaren getrotseerd om de gemeente voedsel en brandstof te brengen
Door de inspectie werden voorlichtings- en inleveringscampagnes met betrekking tot allerlei wapentuig georganiseerd, vooral gericht op kinderen
gereorganiseerd werd en in 1948 een apart bureau 'Burgerlijke Verdediging' werd opgericht, verhuisde de HVD organisatorisch mee. Ook de voorlichting - vooral gericht op kinderen over de gevaren van de her en der opduikende oorlogstuigen — die vanaf juli 1947 door het centraal bureau was verzorgd, werd overgebracht naar de nieuwe afdeling. De HVD leed echter een kwijnend bestaan. Bij het ruimen van de munitie deden zich vele ongevallen voor, ook met dodelijke afloop. Veel HVD'ers haakten daardoor af en nieuwe waren er natuurlijk moeilijk te krijgen. Van de 500 man waarmee de dienst zijn werkzaamheden begon, waren er aan het einde van de vijftiger jaren nog maar een tiental over. De commandant - J. de Roos - was inmiddels door de inspectie weer tot andere taken geroepen en werd met ingang van 1 augustus 1947 districtsinspecteur in Gelderland en Overijssel. Een andere vreemde eend in de bijt was het korps Geleiders Ontplofbare Stoffen, de voorloper van het heden ten dage zo bekende Korps Controleurs Gevaarlijke Stoffen. Het korps was vanaf de bevrijding zonder ondersteunend apparaat gekomen en werd daarom ondergebracht bij de inspectie voor de Luchtbescherming en het Brandweerwezen, die zich immers middels de HVD ook bezighield met ontploffende zaken. Ir. J.H. Hemmes en F.P. Peijster, respectievelijk chef en plaatsvervangend chef van het bureau Organisatie, Opleiding en Personeel van de inspectie, werden benoemd tot commandant en plaatsvervangend commandant. Toen het korps in het kader van de reorganisatie werd afgesplitst van de inspectie koos Hemmes voor zijn oude baas en werd Peijster de commandant. Het KGOS bleef nog lange tijd onder Binnenlandse Zaken vallen, maar kwam uiteindelijk bij Verkeer & Waterstaat terecht. 84
Einde der zelfstandigheid In zijn rapport van 28 juni 1945 kondigde Van Boven een aantal ontwerp-beschikkingen aan, aansluitend op zijn aanbevelingen en gebaseerd op het tijdelijk brandweerbesluit. Op 15 augustus kwam van de minister de 'Rangenbeschikking Brandweer', waarin zowel voor de inspectie als voor de gemeentelijke en bedrijfsbrandweer korpsen nieuwe rangen werden ingesteld. Bij de 'Beschikking toekenning rangen Brandweer' van 3 december 1945 werd vastgesteld hoe de politierangen uit de bezettingstijd weer moesten worden omgezet in de brandweerbenamingen, terwijl de hoofdinspecteur gemachtigd werd te regelen, hoe de rangen bij de vrijwillige- en plichtbrandweren zouden worden toegekend. Van Boven vaardigde daartoe op 22 augustus een leidraad uit, waarin het aantal leden van het korps en de opbouw van rangen, alsmede de rangen van de bevelvoerenden afhankelijk werden gesteld van het aantal benodigde bluseenheden in vredestijd. Bijlage bij de circulaire van de hoofdinspecteur d.d. 19 december 1945 Leidraad voor hel toekennen van rangen aan personeel van gemeentelijke brandweren. Aantal bluseenheden voor vredessterkte:
1
2
3
4
5
6
opperbrand m eester hoofdbrandmeester 1e klasse hoofdbrandmeester adjunct-hoofdbrandmeester 1e klas: adjunct-hoofdbrandmeester brandmeester 1e klasse brandmeester onderbrandmeester hoofdbrandwacht brandwacht 1e klasse brandwacht Se klasse
10 20
4 6 14 27
5 8 18 35
6 9 21 42
totaal
43
57
74
83
5
Op 24 augustus beschikte de minister dat de beroepsbrandweren 'voorshands gehandhaafd' bleven in de grote steden. Dat waren inmiddels Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Breda, Delft, Dordrecht, Eindhoven, VGravenhage, Groningen, Haarlem, Heerlen, 's-Hertogenbosch, Leiden, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg en Utrecht. Voor die beroepsbrandweren én voor de inspectie werden op 2 november de distinctieven vastgesteld, waarbij voor Amsterdam een uitzondering werd gemaakt. Inderdaad heeft Amsterdam tot 1983 afwijkende ranguitmonsteringen gekend, daarmee zijn van meet af aan bijzondere positie bevestigend. De volgende stroom beschikkingen ter bestendiging van de situatie kwam in het voorjaar van 1946. In maart 1946 was de bijzondere staat van beleg opgeheven, waarmee de verordeningen van het Militair Gezag hun geldigheid verloren. Ijlings werd 85
f33