1. VERANTWOORDING 1.1. Inleiding De Gehandicaptenatletiek in Nederland bloeit. Er worden voor de verschillende te onderscheiden klassen nationale en internationale wedstrijden georganiseerd. Wedstrijden die veelal onder de vlag van het Internationaal Paralympisch Comite ( IPC) plaatsvinden. Internationaal goedgekeurde wedstrijden waar atleten zich voor internationale toernooien kunnen kwalificeren. Wedstrijden waar records gevestigd kunnen worden. In april 2010 is er een bewerking van het IPC reglement in het Nederlands verschenen. Deze bewerking, praktisch van aard, moest een handleiding voor juryleden en andere officials vormen bij het jureren van de Gehandicapten Atletiek wedstrijden in ons land. De versie had ook als doel om een aanvulling te vormen op ons eigen wedstrijdreglement waar door tijdgebrek de belangrijkste wijzigingen niet in de versie 2010-2011 terecht zijn gekomen. Inmiddels is er een nieuwe bijlage 3 (IPC Regels en Reglementen) verschenen die voorziet in een update van ons eigen wedstrijdreglement ten aanzien van Gehandicaptenatletiek Uit de ontvangen reacties kan geconcludeerd worden dat dit boekje in een behoefte voorziet, en ervaren wordt als een welkome aanvulling op de bestaande regels. Om die reden wordt ervoor gekozen het boekje van tijd tot tijd aan te passen, wanneer er reglementswijzigingen zijn geweest. Per 1 januari 2014 zal er een nieuwe versie van het IPC reglement verschijnen. De wijzigingen in dit reglement zijn door de IPC tijdens een congres in november 2013 vastgesteld. De aard en omvang van de wijzigingen is wat groter dan in andere jaren. Dit komt doordat de wijzigingen in 2012 en 2013 minimaal waren omdat de IPC ervoor kiest om tijdens een kwalificatieperiode de reglementen niet ingrijpend te wijzigen.
1.2. Uitgangspunten Als algemeen vertrekpunt is gekozen voor de IPC Athletics Rules and Regulations, versie 2014-2015 zoals gepubliceerd per januari 2014 door het International Paralympic Committee. In dit boekje wordt voornamelijk ingegaan op de specifieke regels die voor deze doelgroep gelden. Enige basiskennis van de IAAF Competition Rules, dan wel het Atletiekunie Wedstrijdreglement wordt verondersteld. Evenals in de vorige versie van dit boekje is gekozen voor een behandeling per klasse. Bij de behandeling van de specifieke gebruiken per klasse wordt vervolgens aangegeven in welke IPC en IAAFreglementsartikelen de betreffende bepaling terug te vinden is. Hiermee wordt voor de gebruiker per klasse snel duidelijk welke afwijkingen er ten opzichte van genoemde reglementen van toepassing zijn. De algemene bepalingen waar mee begonnen wordt, zijn wat breder opgezet en vermelden ook in het kort reeds enkele belangrijke gebruiken binnen de gehandicaptenatletiek. Genoemd worden de positie van de gidsen, de racestoelen, werpstoelen. Er is voor gekozen om deze onderwerpen direct voor het voetlicht te brengen omdat het veel zoekwerk voorkomt en meteen duidelijk maakt waar op gelet dient te worden bij de verschillende klassen. Verder is niet gekozen voor een volledige behandeling van alle details maar voor een royale behandeling van de meest voorkomende regels. Zo zijn onder meer de regels met betrekking tot serie- indelingen en overgangsregels niet opgenomen. Evenmin zijn de meerkampprogramma’s en de bepalingen voor wegwedstrijden opgenomen. De wereldrecordbepalingen zijn grotendeels gelijk aan die van de IAAF; alleen de belangrijkste wijzigingen zijn opgenomen. Hiermee worden juryleden inclusief de scheidsrechters, niet belast. En de organisatoren die er wel mee belast zijn, inclusief wedstrijdleiding en Technical Delegates, die zullen gebruik maken van de IPC Athletics Rules and Regulations. Annen, december 2013
Ben Vroom
2. TOELICHTING OP BIJZONDERE REGELS EN GEBRUIKEN BINNEN DE IPC ATLETIEK 2.1. Combineren van klassen en gebruik van pointscoretabellen De indeling van de verschillende handicaps brengt met zich mee dat er vele klassen zijn. Vaak is het moeilijk om per klasse voldoende deelnemers te krijgen om per klasse een wedstrijd te kunnen organiseren. Daarom is expliciet toegestaan dat atleten uit verschillende klassen gezamenlijk een wedstrijd kunnen afwerken. Probleem is dat er dan atleten met een verschillende handicap aan een onderdeel tegen elkaar strijden. Hoe bepalen we dan de uitslag op een eerlijke manier? Binnen de IPC wedstrijden zijn er dan twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat atleten deelnemen aan een (voor hen) lichtere klasse. Ze werken hun onderdelen dan af in die klasse, zijn wat in het nadeel omdat ze een zwaardere handicap hebben. De uitslag wordt normaal op basis van prestatie bepaald: er wordt niets gedaan met het verschil in handicap. Deze benadering, de “single class approach”, is de benadering die IPC voorstaat en die bij grote wedstrijden toegepast wordt. Er is een tabel ontwikkeld die aangeeft welke klassen met elkaar mogen strijden (“hierarchy table”). De tweede mogelijkheid is dat het verschil in handicap tot uitdrukking wordt gebracht in speciaal voor dit doel ontwikkelde puntentabellen (“point score tables”). Die puntentabellen, die voor de meeste klassen voor de veldonderdelen zijn ontwikkeld, pogen tot uitdrukking te brengen hoeveel punten een prestatie waard is. Bij een wedstrijd van meerdere klassen wordt vervolgens op basis van de toegekende punten de uitslag bepaald. Het gebruik van deze tabellen kan ook gevolgen hebben voor het bepalen welke acht atleten nog recht op drie extra pogingen hebben. De prestaties dienen eerst omgerekend te worden in punten, alvorens we weten wie de acht gelukkigen zijn. Het gebruik van deze tabellen is bij kleinere wedstrijden toegestaan. IPC beveelt met name hun eigen tabellen (“Raza tables”) van harte aan. Nadeel is dat deze tabellen niet voor alle onderdelen beschikbaar zijn. IWAS heeft een variant op deze tabellen die in de praktijk veel worden gebruikt.
2.2. Gidsen Voor de zwaarste categorieen gehandicapten is het gebruik van gidsen toegestaan, te weten de blinden categorie 11 en 12, de spasten categorie 31 tot en met 33 en de rolstoelatleten klassen 51 tot en met 54. Gidsen kunnen zowel bij de looponderdelen als de technische onderdelen voorkomen. Gidsen moeten een vest dragen, alleen dan mogen ze mee met de atleten het wedstrijdterrein op. Bij de looponderdelen gelden er regels voor gidsen bij blinden klasse T11 en T12. De blinde atleten nemen meestal zelf hun eigen gids meenemen, maar de organisatie dient ook voor gidsen te zorgen. De manier van gidsen is vrij, maar een gids mag de atleet niet duwen of trekken. Het gebruik van een koord of iets dergelijks is toegestaan. Atleet en gids moeten alleen bij races van 800m en langer bij elkaar blijven: ze mogen maximaal een paslengte van elkaar verwijderd zijn. Bij racewedstrijden van meer dan 5000m is het gebruik van meerdere gidsen toegestaan. Ze mogen wisselen op het rechte eind, mits ze de andere atleten niet hinderen. Een en ander dient wel vooraf met de scheidsrechter kortgesloten te worden. In alle gevallen dient de atleet vóór de gids te finishen. Bij de technische onderdelenen mogen de gidsen de atleten helpen bij het vastzetten. Zodra de atleet vastzit, moet de gids zich uit het wedstrijdterrein terugtrekken. Bij de blinden klasse F11 en F12 geldt nog dat ondersteuning door te roepen ook is toegestaan. De aanwezigheid van gidsen is bij IPC wedstrijden gebruikelijk. Hun activiteiten worden (uiteraard onder voorwaarden) niet als verboden assistentie in de zin van IPC RR 7/IAAFrule 144 beschouwd.
2.3. Rolstoelraces Een deel van de gehandicapten maakt gebruik van een rolstoel. Voor de categorieen die gebruik van een rolstoel maken, worden als alternatief rolstoelraces en zittend werpen vanuit een rolstoel georganiseerd. Zowel voor de race onderdelen als de werponderdelen zijn speciale alternatieven ontwikkeld waarbij die rolstoel een belangrijke rol speelt. In de reglementen is nauwkeurig omschreven aan welke voorwaarden een racestoel voor de looponderdelen en een werpstoel voor de werponderdelen moet voldoen. Hieronder volgt een korte typering van zowel racestoelen en raceregels als werpstoelen en regels bij zittend werpen 2.3.1.
Racestoelen
De belangrijkste kenmerken van een racestoel die bij een rolstoelracewedstrijd gebruikt wordt zijn: • • • • •
De racestoel heeft 2 grote wielen en 1 of 2 kleine wielen, De diameter van de grote wielen mag niet groter dan 70cm zijn en die van de kleine wielen 50cm, Dan is er een middenstuk, dat als het ware de frame vormt. De maximale hoogte van dit middenstuk bedraagt 50cm, De grote wielen zijn de achterwielen. Er om heen zit een buitenring waar de atleten aan draaien om snelheid te maken, Er zit een stuurinrichting aan het middenstuk waardoor de voorwielen naar links en rechts gestuurd kunnen worden.
Hoewel de regels voor rolstoelraces ontleend zijn aan de IAAF regels, zijn er nogal wat specifieke bepalingen waar rekening mee gehouden wordt. Deze specifieke regels zijn hieronder verwerkt bij de CP- atleten die in een rolstoel zitten (klassen 31 tot en met 34) en de andere rolstoelgebruikers in de 50- klassen (klassen 51 tot en met 58).
2.4. Zittend werpen Voor rolstoelatleten staan eveneens werponderdelen op het programma. Deze worden alle verwerkt vanuit een ring (of een deel ervan als bijvoorbeeld platforms worden gebruikt) die de afmetingen heeft van een kogelstootring (diameter 2.13m) of discuswerpring (2.50m) zoals wij die binnen de valide atletiekbeoefening ook kennen. Voor een goed begrip merk ik hierbij op dat dat ook geldt voor het speerwerpen. 2.4.1.
Werpstoelen
De eisen waaraan een werpstoel moet voldoen zijn nader omschreven. De belangrijkste kenmerken van een werpstoel betreffen: • • • •
• •
De stoel mag (inclusief kussen) niet hoger dan 75 cm zijn, zonder dat er een atleet op zit. De stoel heeft een zitvlak, vierkant of rechthoekig dat minimaal 30cm lang is. Het zitvlak moet horizontaal zijn, maar mag niet glijdend aflopen, Rug- en zijsteunen zijn eveneens toegestaan. De rugsteun mag niet dikker dan 5cm zijn en moet van niet elastisch materiaal zijn. Beweegbar delen en vergellijkbare onderdelen die bijdragen aan de prestatie zijn niet toegestaan, Dan zijn veel werpstoelen uitgerust met een stok waar de atleet zich aan vasthoudt. Het doel van deze stok is het geven van extra stabiliteit. De stok moet uit een recht deel bestaan, zonder bochten. Beweegbare onderdelen zijn niet toegestaan: de stok moet van een stijf materiaal zijn. Het moet zo stug zijn dat het niet kan veren. Als met het blote oog het veren kan worden vastgesteld (“naked eye test), waardoor voordeel bij de poging kan ontstaan, dient de poging afgekeurd te worden. Aan de stoel mogen voetsteunen bevestigd worden, mits bedoeld voor steun en stabiliteit, Een rolstoel waar men dagelijks in zit, die voldoet aan bovenstaande specificaties, is toegestaan.
2.4.2.
Uitvoering poging
Er is vermoedelijk geen onderdeel in de gehandicaptenatletiek dat zoveel aanleiding tot discussie geeft dan de uitvoering van een zittend werponderdeel. Dit komt vooral door de regelgeving die op onderdelen voor meerdere uitleg vatbaar is. Maar ook de inbreng van creatieve atleten en coaches kan zorgen dat een bepaalde uitvoering binnen de regels lijkt te zijn, maar mogelijk weer in strijd met de geest van de regels. Na de Paralympics in Londen werden belangrijke wijzigingen voorbereid die pas in 2014 in werking zullen treden. De reden voor deze vertraging hangt samen met geboden inspraak aan de landen, en tevens de respectering van lopende kwalificatieperiodes. Vandaar dat de reglementwijzigingen pas na de Wereldkampioenschappen 2013 zijn uitgewerkt en nu definitief zijn. Om in het kort de belangrijkste kernpunten weer te geven daarom de volgende toelichting. Een van de kernpunten is dat er sprake is van zittend werpen. Dat betekent, zoals het woord al zegt, dat de poging zittend moet worden uitgevoerd. Onder “zitten” wordt in dit verband verstaan dat beide benen in contact met de stoel zijn, van de achterkant van de knieholte tot de achterkant van het zitvlak. Deze zittende positie moet gedurende de gehele uitvoering van de poging gehandhaafd blijven tot het moment waarop de jury de poging heeft gemarkeerd. Gaan staan is niet meer toegestaan. De gedachte is dat de invloed van de benen bij de uitvoering van de poging uitgeschakeld of in ieder geval geminimaliseerd dient te worden.
2.4.3.
Aantal pogingen
De zittende werponderdelen kosten veel tijd. Dit heeft vooral te maken met het “opbouwen” (vastzetten) van de stoelen en het naderhand weer afbreken van deze stoelen. Mede om die reden vereist de organisatie van een zittend werponderdeel een goede voorbereiding, met de aanwezigheid van voldoende geïnstrueerde zogenoemde sjorploegen. Om een vlotte doorstroming van de wedstrijd te bevorderen is geregeld dat de Technical Delegate mag beslissen om alle zittende werpatleten 6 pogingen achter elkaar af te laten werken. Dit scheelt tijd doordat niet voor meerdere keren de werpstoelen vastgezet en losgemaakt behoeven te worden. Deze 6 pogingen mogen ook worden verleend als er meer dan 8 atleten in een wedstrijd zijn. Bij de keus voor het af laten werken van alle 6 pogingen achter elkaar komt de vraag niet aan de orde of de werpvolgorde na 3 ronden gewisseld dient te worden. Als de eerste 3 ronden in meerdere pools worden afgewerkt, dan dient er wel een tussenstand te worden opgemaakt, met aanpassing van de werpvolgorde volgens de bekende regels uit het IPC/IAAF reglement. Dit is overigens bij Paralympics en IPC Wereld- en Regionale kampioenschappen verplicht. 2.5. Records Evenals bij de valide sporters worden Nederlandse, Regionale (per werelddeel) en Wereldrecords bijgehouden. De procedures die gelden voor de aanvraag van gehandicaptenrecords zijn grotendeels gelijk aan die voor valide atleten. Enkele belangrijke verschillen zijn: • •
Voor het aanvragen van internationale records is het voldoende dat er tijdens de wedstrijd doping controle is aangevraagd. Het is niet noodzakelijk dat de atleet die een record breekt, ook zelf getest wordt (IPC RR Chapter 5 onder 6b en IPC RR Chapter 3 onder 3.1.2.), Voor de geldigheid van een IPC record is niet meer vereist dat de prestatie is geleverd in een individuele wedstrijd met ten minste 3 deelnemers, of een estafettewedstrijd met ten minste 2 teams (IPC RR Chapter 5 onder 8 wijkt af van IAAF Rule 260 onder 9).
3. ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE IPC ATLETIEKWEDSTRIJDEN 3.1. Soorten handicaps Onder de IPC Athletics Rules and Regulations vallen een zestal categorieën handicaps, dan wel beperkingen, te weten • • • • • •
De atleten met een visuele handicap (klassen 11 tot en met 13), De atleten met een verstandelijke beperking (klasse 20), De atleten met motorische storingen (spasmen) (klassen 31 tot en met 38), De dwergen (klassen 40en 41), De atleten met geamputeerde ledematen (klassen 42 tot en met 46), De rolstoelatleten (veelal atleten met een dwarslaesie, klassen 51 tot en met 58).
In de IPC Athletics Rules and Regulations zijn de voor deze categorieën opgenomen aanpassingen ten opzichte van het IAAF- reglement verwerkt.
3.2. Soorten wedstrijden Onder de vlag van de IPC kunnen een drietal soorten wedstrijden onderkend worden: 1.
2. 3.
De “eigen” wedstrijden van de IPC, uiteenvallend in a. Paralympics, b. IPC Wereldkampioenschappen, c. IPC Regionale kampioenschappen, De Sanctioned Competitions, Grand Prix wedstrijden en World Cups, De IPC Athletics Approved Competitions, nationale en internationale gehandicaptenwedstrijden.
Op deze wedstrijden zijn de specifieke bepalingen van de IPC van toepassing en alleen op deze wedstrijden kunnen records worden gevestigd en limieten worden gescoord (zie ook IPC RR 11 en IAAF Rule 149). Categorie 1 wedstrijden worden IPC competitions genoemd en kennen zwaardere eisen ten aanzien van organisatie en accommodatie. Bij dit soort wedstrijden is in ieder geval verplicht: 1. 2.
De aanwezigheid van internationale officials zoals een Technical Delegate, een Classifier (als er classificatie is aangevraagd) en een Dopingofficial, Bij de categorie 1 wedstrijden daarnaast ook internationale fotofinishjury, een jury d’appel, een medisch gedelegeerde en ITO’s.
3.3. Deelname aan een andere dan de eigen klasse (IPC RR 9, IAAF art 147) Bij Paralympics en Wereld- en Regionale Kampioenschappen is het in principe de bedoeling dat atleten alleen uitkomen in de klasse waar ze ingedeeld zijn. Als echter aan twee van onderstaande drie criteria is voldaan, dan wordt het toegestaan om klassen te combineren. Die drie criteria zijn 1. 2. 3.
De controle van de handicap vindt op overeenkomstige wijze plaats, Die controle moet betrekking hebben op dezelfde lichaamsfuncties, Het niveau van het onderdeel dient voor de vergeleken groepen vergelijkbaar te zijn.
IPC heeft tabellen ontwikkeld waarmee invulling gegeven wordt aan deze criteria (“hierarchy tables”). Die vinden we in Appendix 2 van de IPC RR. Voor andere wedstrijden is het wel toegestaan om uit te komen tegen atleten in andere klassen. De uitslag wordt dan met puntentabellen (“point score tables) vastgesteld, het gebruik van de Raza tabel wordt aanbevolen maar is niet verplicht (“may”).
4. AFWIJKENDE BEPALINGEN VOOR ATLETEN MET EEN VISUELE HANDICAP (KLASSEN 11 tot en met 13) 4.1. Algemeen IPC RR 6 - 15
Het gebruik van brillen met zgn. “opaque” glazen (ondoorzichtig) of een vergelijkbaar alternatiefis bij de klasse 11 verplicht. IPC RR 7 - 1 Bij wedstrijden van 800m is het toegestaan (in de klassen T11 en T12) dat er tussentijden vanaf de binnenkant van de baan worden geroepen. IPC RR 7 - 17 Akoustische geluiden ter begeleiding bij ver, hinkstap en hoog zijn bij klasse F11 toegestaan. Er mag om stilte worden gevraagd. Aanbevolen wordt om deze onderdelen niet samen met looponderdelen te plannen in verband met het lawaai. IPC RR 7 - 19 Visuele ondersteuning voor klasse F12 atleten (verf, kalk, een vlag) is toegestaan op de technische onderdelen. IPC RR 24 – 18 note (v) De talmtijd begint te lopen vanaf het moment dat de jury van mening is dat de oriëntatiefase achter de rug is. De jury geeft op verzoek verbaal een bevestiging hiervan (klassen F11 en F12). Bij het onderbreken van de poging wordt de talmklok stilgezet. Hij wordt pas weer ingedrukt op het moment dat een nieuwe oriëntatiefase afgerond is. 4.2. Gidsen, algemeen IPC RR 7 - 6 IPC RR 7 - 8
Gidsen zijn toegestaan. Ze moeten een gekleurd vest dragen, door de organisatie ter beschikking gesteld (klassen T/F11 en T/F12). Eigen gidsen worden van harte aanbevolen. Op de Paralympics, de IPC Wereld- en Regionale kampioenschappen moet de organisatie ze ook beschikbaar stellen (klassen T/F11 en T/F12).
4.3. Gidsen, looponderdelen IPC RR 7 - 9
IPC RR 7 - 10 IPC RR 7 - 11
IPC RR 18 - 8
IPC RR 19 - 4
De methode van gidsen is vrij. Een koord of een elleboogverbinding is toegestaan. Meefietsen of gebruik van een ander mechanisch hulpmiddel is niet toegestaan (klassen T11 en T12). Bij loopafstanden van 800m en langer dienen atleet en gids niet meer dan een paslengte van elkaar verwijderd te blijven. De atleet duwen of trekken om voordeel te verkrijgen is niet toegestaan (klassen T11 en T12). Bij races van 5000m en langer mogen er 2 gidsen ingezet worden. Slechts 1 wissel is toegestaan, en dat moet vooraf bij de scheidsrechter en de Technical Delegate worden aangegeven. De wissel dient op het rechte eind aan de overzijde van de baan plaats te vinden (klassen T11 en T12). Klasse T11- atleten maken gebruik van een gids. Daarbij krijgen atleet en gids bij de 100m, 200m en 400m, alsmede de 800m die in lanen start, de beschikking over een dubbele laan. De lijnen in de lanen 1, 3, 5, 7 en 9 worden dan doorgetrokken. Klasse T12 atleten mogen kiezen of ze gebruik wensen te maken van een gids. Als een atleet met een gids loopt (klassen T11 en eventueel T12) dan dient de atleet altijd vóór zijn gids te finishen. Een eerdere finish door de gids leidt tot diskwalificatie.
4.4. Estafettes IPC RR 23 - 8
IPC RR 23 - 11 IPC RR 23 - 19
Voor wat betreft een geldige overdracht van het estafettestok in de klassen T11-T13 gelden de volgende aanvullende bepalingen: • Het maakt niet uit of de atleet of de gids de stok draagt. • De overdracht van gids naar gids of atleet of andersom is eveneens vrij. • De wissel is geldig als de overdracht van de stok binnen het wisselvak plaatsvindt. • Op het moment dat de stok wordt overgedragen dienen zowel de vertrekkende atleet als de vertrekkende gids zich in het wisselvak te bevinden. • Als een vertrekkende atleet of gids het wisselvak verlaat, mag hij niet terugkeren om de stok te halen. • Per wissel mag er één gids staan die een klasse 12 atleet die zonder gids loopt, instrueert. Hij mag zich overigens met het verloop van de wedstrijd niet bemoeien. Bij estafettes dient een ploeg uit minimaal één klasse T11 en maximaal één klasse T13- atleet. Voor estafettes in de klassen T11-T13 mag er gebruik gemaakt worden van twee lanen die voor dit doel worden samengevoegd. Het verlengde van de binnenste van de twee lanen wordt met tape (o.i.d.) doorgetrokken. Beiden lanen mogen gebruikt worden.
4.5. Gidsen, technische onderdelen IPC RR 7 - 16
IPC RR 7 - 17
IPC RR 7 - 18
IPC RR 7 - 19
Bij technische onderdelen mag de gids de atleet naar de aanloop of werpplaats brengen en helpen bij de oriëntatie. Dat mag ook door te roepen. Als de atleet met de poging begint, dan dient de gids zich terug te trekken. De jury mag de gids naar een veilige plaats loodsen als zij van mening is dat hij op een onveilige plaats staat (klassen F11 en F12). Akoustische geluiden ter begeleiding bij ver, hinkstap en hoog zijn bij klasse F11 toegestaan. Er mag om stilte worden gevraagd. Aanbevolen wordt om deze onderdelen niet samen met looponderdelen te plannen in verband met het lawaai. Atleten in klasse F11 mogen bij de springonderdelen begeleid worden door zowel een roeper als een begeleider. Bij de werponderdelen is er slechts één begeleider toegestaan, waarbij er dus gekozen dient te worden of die begeleidt of roept. Bij klasse F12 atleten is in beide gevallen slechts één gids toegestaan die moet kiezen of hij begeleidt of roept. De roeper dient zich zo op te stellen dat hij de jury niet hindert. Visuele ondersteuning voor klasse F12 atleten (verf, kalk, een vlag) is toegestaan op de technische onderdelen.
4.6. Hoogspringen IPC RR 26 - 2b Als voorbereiding op hun sprongen mogen klasse F11 atleten de lat aanraken. Klasse F12 en klasse F13 atleten mogen een visueel hulpmiddel (vlag, doek) op de lat leggen.
4.7. Verspringen IPC RR 28 - 5 IPC RR 28 - 10
IPC RR 28 - 11
Atleten in de klassen F11 en F12 mogen springen vanaf een afzetvlak met de afmetingen van 1.00m bij 1.22m. Er wordt gemeten vanaf de teenafzet tot de achterste indruk. Er wordt loodrecht gemeten. Springt een atleet vóór het afzetvlak, dan wordt vanaf het begin van het afzetvlak gemeten, ook weer loodrecht. De landingsbak moet daarom bij voorkeur 3.50m breed zijn. Als dat niet het geval is mag de Technical Delegate aanvullende veiligheidsmaatregelen treffen.
4.8. Hinkstapspringen De aangepaste regels voor het verspringen zijn van overeenkomstige toepassing. IPC RR 29 - 4
Aanbevolen wordt in internationale wedstrjiden te springen vanaf minimaal 9 meter balk voor klasse F11 en minimaal 11 meter balk voor klassen F12 en F13.
5. AFWIJKENDE BEPALINGEN VOOR ATLETEN MET EEN VERSTANDELIJKE HANDICAP (KLASSE 20) IPC RR 7 - 13 IPC RR 7 –22
Toegestaan is dat startblokken vóór de wedstrijd door een gids op het wedstrijdterrein worden aangebracht (klasse T20). De Technical Delegate verstrekt een goedkeuringsdocument. Toegestaan is dat aanloopmarkeringen vóór de wedstrijd door een gids op het wedstrijdterrein worden aangebracht (klasse T20). De Technical Delegate verstrekt een goedkeuringsdocument.
6. AFWIJKENDE BEPALINGEN VOOR AMPUTEES EN DWERGEN (KLASSEN 40 tot en met 47) 6.1. Looponderdelen
IPC RR 6 - 11
Het gebruik van prothesen of orthopedische aanpassingen om te zorgen dat been- en armlengteverschillen worden gecompenseerd, is toegestaan. Dit mag geen ander doel hebben. IPC RR 6 - 12 Het gebruik van prothesen is voor de klassen T42 en T44 met onderbeenbeperkingen bij looponderdelen verplicht. IPC RR 7 - 13 Toegestaan is dat startblokken vóór de wedstrijd door de assistent starter op het wedstrijdterrein worden aangebracht (klassen T42 - T47). De Technical Delegate verstrekt een goedkeuringsdocument. IPC RR 16 - 1 Het gebruik van startblokken is niet verplicht (klassen T42-T47). IPC RR 17 - 5 notes Atleten met korte armen mogen hulpstukken gebruiken om hun arm op te plaatsen. Deze hulpstukken dienen van een neutrale kleur te zijn en dienen zich geheel achter de startlijn te bevinden. IPC RR 23 - 6 De wissel voor de klassen T42-T47 vindt plaats door het aantikken binnen de wisselzone. IPC RR 23 - 11 Bij estafettes in de klassen T42-T47 dient een ploeg uit maximaal twee klasse 46/47 atleten te bestaan.
6.2. Technische onderdelen IPC RR 6 - 13 IPC RR 7 – 22 IPC RR 24 - 22 IPC RR 27 - 7
IPC RR 29 - 4
Bij de technische onderdelen is het gebruik van prothesen voor de klassen F42 en F44 optioneel. Toegestaan is dat aanloopmarkeringen voor de wedstrijd op het wedstrijdterrein worden aangebracht (klassen F42 - F47). De Technical Delegate verstrekt een goedkeuringsdocument. Bij de springonderdelen mogen de atleten in klassen F42-F44 kiezen of ze aanlopen, hoppen of staand starten. Als de atleet tijdens het aanlopen zijn prothese verliest, mag hij binnen de geldende tijd opnieuw aanlopen, met of zonder prothese. Als de prothese bij het verspringen tijdens de poging verloren gaat , hangt het af van de plaats waar de prothese landt af of de poging ongeldig is. Is de achterste indruk die van de prothese en is de afdruk in de zandbak zichtbaar, dan is de poging geldig. Valt de prothese buiten de zandbak en vormt deze de achterste indruk, dan is de poging ongeldig. Aanbevolen wordt in internationale wedstrjiden te springen vanaf minimaal 9 meter balk voor vrouwen en minimaal 11 meter balk voor mannen (klasse F45-F47).
7. AFWIJKENDE BEPALINGEN VOOR ATLETEN MET MOTORISCHE BESCHADIGINGEN (SPASTEN) (KLASSEN 31 tot en met 38) 7.1. Spasten die gebruik maken van een rolstoel (klassen 31 tot en met 34)
7.1.1.
Rolstoelraces
7.1.1.1. Algemeen IPC RR 6 - 7 IPC RR 6 - 9 IPC RR 6 - 16 IPC RR 14 - 8 IPC RR 14 - 10
IPC RR 14 - 11 IPC RR 14 - 12 IPC RR 14 - 13 IPC RR 18 - 3
Atleten moeten een startnummer dragen op de rugzijde van de racestoel of werpstoel (klassen T32-34). Bij alle wheelchairraces moeten de laannummers op de helm worden gedragen. Het gebruik van helmen is bij alle individuele races, teamraces en road races verplicht. In alle wheelchairraces dient het voorwiel handmatig naar links of rechts gestuurd te kunnen worden (klassen T32-T34). De rolstoelen moeten gekeurd worden in de callroom en dienen daar tot het begin van de wedstrijd te blijven. De stoelen kunnen naderhand door officials voor een herkeuring worden gevraagd (klassen T32-T34). De atleten dienen er voor te zorgen dat het met hun onderbenen de grond niet raken tijdens de race (klassen T33-T34). Dit geldt niet voor klasse T32 atleten (IPC RR 14 - 14). De correcte uitrusting van de racestoel is de verantwoordelijkheid van de atleet. Onderdelen zullen niet worden verlaat omdat een atleet zijn stoel niet in orde is (klassen T32-T34). De techische officials dienen te waken voor de veiligheid van de stoel en de atleet die er in zit (klassen T32-T34). Zij mogen atleten om die reden diskwalificeren. Alleen voortstuwing door middel van de extra ring of via het wiel zelf is toegestaan. Voortstuwing veroorzaakt op een andere wijze leidt tot diskwalificatie (klassen T32-T34).
7.1.1.2. Racestoelen IPC RR 14 - 1
De racestoel mag 2 grote (achter)wielen hebben en 2 kleine (voor)wielen. Bij IPC competitions mag er slechts 1 klein (voor)wiel zijn (klassen T32-T34). IPC RR 14 - 2 Het middenstuk van de rolstoel mag in de lengte niet uitsteken voorbij de naaf in de voorwiel en in de breedte niet uitsteken buiten de achterassen. Verder mag er niets achter het verlengde van de achterwielen uitsteken. De hoogte van het middenstuk mag maximaal 50 cm bedragen (klassen T32-T34). IPC RR 14 - 3 De diameter van het grote wiel mag (inclusief opgepompte band) niet groter dan 70 cm zijn en van het kleine wiel (inclusief opgepompte pand) niet groter dan 50cm (klassen T32-T34). IPC RR 14 - 4 Per groot wiel is een buitenring die gedraaid mag worden om vooruit te komen, toegestaan. Deze dient uit een geheel te bestaan. Sommige atleten hebben maar voor één wiel zo’n ring; dit heeft dan met hun beperking te maken. Het staat aangegeven op hun classificatiecard. Eventueel kan de Chief Classifier of de Technical Delegate e.e.a. goedkeuren (klassen T32T34) IPC RR 14 - 5 Mechanische ondersteuning om de racestoel voort te bewegen is niet toegestaan (klassen T32-T34). IPC RR 14 - 6 Spiegels zijn niet toegestaan (klassen T32-T34). IPC RR 14 - 7 Alleen een handmatig te bedienen stuurinrichting is toegestaan (klassen T32-T34). IPC RR 14 - 9 Het gebruik van materialen die ten doel hebben de aerodynamische prestatie te verbeteren, zijn niet toegestaan. IPC RR 14 – 14 Klasse T32 atleten mogen in alle wedstrijden 2 grote (achter) wielen en 2 kleine (voor) wielen gebruiken. Ze mogen zich voortbewegen met hun voeten, mits enig deel van hun ledematen tijdens de race maar niet op de grond valt.
7.1.1.3. De start IPC RR 17 - 4
IPC RR 17 - 6
In races tot en met 400m neemt de atleet na het “op uw plaatsen” commando zijn startpositie in, inhoudende dat hij geheel binnen de lijnen en achter de startlijn gaat staan (klassen T32T34). Na het commando “klaar” neemt de atleet met zijn rolstoel de positie in, waarbij zijn voorwiel contact heeft met de grond achter de startlijn. Bij rolstoelraces van 800m en meer mag de starter de atleten terugschieten bij een crash in de eerste 50m. De scheidsrechter behoudt overigens het recht om naderhand passende maatregelen te nemen (klassen T32-T34).
7.1.1.4. De race IPC RR 18 - 2 IPC RR 18 - 4
IPC RR 18 - 7 IPC RR 19 - 5
De scheidsrechter heeft het recht een rolstoelatleet te waarschuwen of diskwalificeren als hij een andere rolstoeler hindert of belemmert snelheid te maken. Bij inhaalacties draagt de atleet die een ander inhaalt de verantwoordelijkheid tot het moment waarop hij zijn voorganger geheel voorbij is (“full clearance”). De ingehaalde atleet mag hem hierbij niet hinderen vanaf het moment waarop hij de voorwiel van de inhaler in het zicht krijgt (klassen T32-T34). Bij IPC competitions dient de start van de 800m in lanen plaats te vinden. Bij andere IPC wedstrijden is starten vanaf een gebogen startlijn toegestaan (klassen T32-34). Bij afstanden van 1500m kunnen limieten voor de finishtijden worden ingesteld. Bij het passeren van de finishlijn na de gestelde limiettijd zal de atleet “DNF” achter zijn naam krijgen. De scheidsrechter heeft het recht ingehaalde atleten uit de wedstrijd te halen (klassen T32T34).
7.1.1.5. Finish en uitslag IPC RR 19 - 3
IPC RR 20 - 3
De uitslag bij rolstoelraces wordt bepaald door een denkbeeldigde loodlijn op de naaf van de voorwiel. Het moment waarop die denkbeeldige loodlijn van de naaf in het voorwiel de finishlijn raakt, geldt daarbij als het finishmoment. De hierop gebaseerde aankomstvolgorde geldt als uitslag (klassen T32-T34). De tijd wordt gemeten van het startschot tot het moment waarop (overeenkomstig IPC RR 19 3) een denkbeeldige loodlijn, getrokken vanaf de naaf van de voorwiel, de finishlijn raakt (klassen T32-T34).
7.1.1.6. Estafettes IPC RR 23 - 6 IPC RR 23 - 11 IPC RR 23 - 15 IPC RR 23 - 19
De wissel voor de klassen T32-T34 vindt plaats door het aantikken binnen de wisselzone. Bij estafettes in de klassen T33-T34 dient een ploeg uit minimaal één klasse T33 atleet te bestaan. Bij de 4 x 100m en 4 x 400m voor klassen T32-T34 atleten mag gebruik worden gemaakt van een aanloopvak van 20 meter. Deze dient met tape (o.i.d.) op de baan gemarkeerd te worden. Voor estafettes in de klassen T32-T34 mag er gebruik gemaakt worden van twee lanen die voor dit doel worden samengevoegd. Het verlengde van de binnenste van de twee lanen wordt met tape (o.i.d.) doorgetrokken. Beiden lanen mogen gebruikt worden.
7.1.2.
Zittend werpen
7.1.2.1. Algemeen IPC RR 7 - 14 IPC RR 35 - 2
IPC RR 35 - 3 IPC RR 35 - 5
IPC RR 35 - 6
Gidsen zijn toegestaan. Ze moeten een gekleurd vest dragen, door de organisatie ter beschikking gesteld (klassen F31-F33). De werpstoelen moeten gekeurd worden in de call room en dienen daar tot het begin van de wedstrijd te blijven. De stoelen kunnen naderhand door officials voor een herkeuring worden gevraagd (klassen F31-F34). De correcte uitrusting van de werpstoel is de verantwoordelijkheid van de atleet. Onderdelen zullen niet worden verlaat omdat een atleet zijn stoel niet in orde is (klassen F31-F34). Er wordt een redelijke hoeveelheid tijd gereserveerd om de stoel in de ring vast te zetten. Voor klasse F31 atleten bedraagt die tijd 3 minuten en voor klassen F32-F34 atleten 2 minuten. Voorkomen moet worden dat er onredelijk wordt getalmd. De Technical Delegate treft in voorkomende gevallen maatregelen. Als tijdens de poging de vastzetinrichting breekt waardoor de poging ongeldig wordt, dan krijgt de atleet een vervangende poging aangeboden. Is de poging wel geldig, dan mag de atleet kiezen of hij de poging laat staan of een vervangende poging krijgt (klassen F31-F34).
7.1.2.2. Accommodatie IPC RR 34 - 6b Bij IPC competitions moet de ring van beton, asfalt of een ander stroef materiaal zijn. Bij andere wedstrijden mag een IPC goedgekeurde vastzetinrichting of een mobiel platform worden gebruikt. Voorwaarde is dat ze een diameter van 2.13m of 2.50m hebben, waarbij voor de mobiele platforms nog geldt dat het geen gehele cirkel behoeft te zijn (klassen F31-F34). IPC RR 34 - 7 Alle zittende werponderdelen dienen plaats te vinden vanuit een cirkel met een diameter van 2.13m of 2.50m. Het gebruik van mobiele platforms is eveneens toegestaan. De cirkel hoeft niet helemaal rond te zijn, als het voorste deel dat de sector afdekt maar voldoet aan de cirkeleisen (klassen F31-F34). De sector dient een hoek van 34,92 graden te hebben IPC RR 35 - 4 De werpstoel moet zo in de ring worden opgesteld dat alle onderdelen van de werpstoel binnen het verlengde van de cirkel blijven. Voetsteunen e.d. mogen niet uitsteken buiten het verlengde van de cirkel (klassen F31-F34).
7.1.2.3. Werpstoelen IPC RR 35 - 1
De klassen F31-F34 doen hun werponderdelen vanuit een werpstoel. Die werpstoel moet aan de volgende eisen voldoen: • De stoel moet een vierkant of rechthoekig zitvlak hebben met een lengte van minimaal 30 cm. De stoel mag naar voren niet afhellen. • De maximale hoogte van de stoel mag niet hoger dan 75 cm zijn zonder dat er een atleet op zit. • Voetplaten voor stabiliteit zijn toegestaan. • Rug- en zijsteunen zijn eveneens toegestaan, mits ze niet flexibel en beweegbaar zijn, • Een stok waaraan de atleet zich kan vasthouden voor stabiliteit, is eveneens toegestaan. Die stok moet “stijf” zijn en uit één recht stuk bestaan. De stok mag in principe niet bewegen . Dat betekent dat zichtbare beweging van de stok (“naked eye test”) niet is toegestaan. • Alle onderdelen moeten vastzitten aan het frame en mogen niet beweegbaar zijn. • Een rolstoel die dagelijks gebruikt wordt, en die aan bovenstaande voorwaarden voldoet, is toegestaan.
7.1.2.4. Aantal pogingen IPC RR 24 – 6a note (ii) De werpvolgorde wordt na de 3e ronde bij zittende werponderdelen niet aangepast. De werpvolgorde dient wel aangepast te worden als de eerste 3 ronden in meerdere pools zijn afgewerkt of ingeval de Technical Delegate heeft besloten de atleten slechts 3 pogingen achter elkaar te laten doen (klassen F31-F34). IPC RR 24 – 6a note (iv) De Technical Delegate mag beslissen dat iedere atleet 6 pogingen achter elkaar uitvoert. Dit mag hij/zij zelfs beslissen als er meer dan 8 atleten in de wedstrijd zijn. Bij IPC competitions wordt dit afgeraden. De Technical Delegate mag dit niet besluiten als er meerdere pools gevormd zijn (klassen F31-F34).
7.1.2.5. Beoordeling poging IPC RR 36 - 1
Atleten in de klassen F31-F34 moeten het werptuig vanaf een werpstoel vanuit een zittende positie wegstoten of – werpen. Zitten wordt als volgt gedefinieerd: • Beide benen dienen in contact met het zitoppervlak te hebben, van de knieholte tot en met de achterkant van de bil. • Deze positie dient gedurende de poging ingenomen te zijn, vanaf het moment van beginnen tot het moment waarop de jury de prestatie heeft gemarkeerd. • De intentie is de invloed van de benen tot een minimum te beperken. • Bij atleten met extra fysieke beperkingen (bijvoorbeeld dubbelamputees) zal een assessment nodig zijn om te beoordelen of de uitvoering van de poging in de geest van deze regels is. Dit assessment zal door een Chief Classifier onder leiding van de Technical Delegate plaatsvinden.
7.2. Spasten die geen gebruik maken van een rolstoel (klassen 35 tot en met 38) IPC RR 6 - 11
IPC RR 7 - 13 IPC RR 7 – 22 IPC RR 16 - 1 IPC RR 23 - 6 IPC RR 23 - 11
Het gebruik van prothesen of orthopedische aanpassingen om te zorgen dat beenlengteverschillen worden gecompenseerd, is toegestaan. Dit mag geen ander doel hebben. Toegestaan is dat startblokken vóór de wedstrijd door een gids op het wedstrijdterrein worden aangebracht (klassen T35 - T38). De Technical Delegate verstrekt een goedkeuringsdocument. Toegestaan is dat aanloopmarkeringen vóór de wedstrijd op het wedstrijdterrein worden aangebracht (klassen T5 - T38). De Technical Delegate verstrekt een goedkeuringsdocument. Het gebruik van startblokken is niet verplicht (klassen T35-T38). De wissel voor de klasse T33-T34 vindt plaats door het aantikken binnen de wisselzone. Bij estafettes in de klassen T33-T34 dient een ploeg uit minimaal één klasse T33 atleet te bestaan. Bij estafettes in de klassen T35-T38 dient een ploeg uit maximaal twee klasse T38 atleten te bestaan.
8. AFWIJKENDE BEPALINGEN VOOR ROLSTOELATLETEN (KLASSEN 51 tot en met 58) 8.1. Rolstoelraces 8.1.1.
Algemeen
IPC RR 6 - 7 IPC RR 6 - 9 IPC RR 6 - 16 IPC RR 8 – 3 IPC RR 14 – 8 IPC RR 14 - 10
IPC RR 14 - 11 IPC RR 14 - 12 IPC RR 14 - 13 IPC RR 18 - 3
8.1.2.
Racestoelen
IPC RR 14 - 1 IPC RR 14 - 2
IPC RR 14 - 3 IPC RR 14 - 4
IPC RR 14 - 5 IPC RR 14 - 6 IPC RR 14 - 7 IPC RR 14 - 9
8.1.3.
Atleten moeten een startnummer dragen op de rugzijde van de racestoel (klasse T51-T54) of werpstoel. Bij alle wheelchair races moeten de laannummers op de helm worden gedragen. Het gebruik van helmen is bij alle individuele races, teamraces en road races verplicht (klasse T51-T54) Het “morsen” van urine op de baan leidt tot diskwalificatie. Bij alle wheelchairraces dient het voorwiel handmatig naar links of rechts gestuurd te kunnen worden (klassen T51-T54). De rolstoelen moeten gekeurd worden in de callroom en dienen daar tot het begin van de wedstrijd te blijven. De stoelen kunnen naderhand door officials voor een herkeuring worden gevraagd (klassen T51-T54). De atleten dienen er voor te zorgen dat het met hun onderbenen de grond niet raken kan vallen tijdens de race (klassen T51-T54). De correcte uitrusting van de racestoel is de verantwoordelijkheid van de atleet. Onderdelen zullen niet worden verlaat omdat een atleet zijn stoel niet in orde is (klassen T51-T54). De techische officials dienen te waken voor de veiligheid van de stoel en de atleet die er in zit (klassen T51-T54). Alleen voortstuwing door middel van de extra ring is toegestaan. Voortstuwing veroorzaakt op een andere wijze leidt tot diskwalificatie (klassen T51-T54).
De racestoel mag 2 grote (achter)wielen hebben en 2 kleine (voor)wielen. BijIPC competitions mag er slechts 1 klein (voor)wiel zijn (klassen T51-T54). Het middenstuk van de rolstoel mag in de lengte niet uitsteken voorbij de naaf in de voorwiel en in de breedte niet uitsteken buiten de achterassen. Verder mag er niets achter het verlengde van de achterwielen uitsteken. De hoogte van het middenstuk mag maximaal 50 cm bedragen (klassen T51-T54). De diameter van het grote wiel mag (inclusief opgepompte band) niet groter dan 70 cm zijn en van het kleine wiel (inclusief opgepompte pand) niet groter dan 50cm (klassen T51-T54). Per groot wiel is een buitenring die gedraaid mag worden om vooruit te komen, toegestaan. Deze dient uit een geheel te bestaan. Sommige atleten hebben maar voor één wiel zo’n ring; dit heeft dan met hun beperking te maken. Het staat aangegeven op hun classificatiecard. Eventueel kan de Chief Classifier of de Technical Delegate e.e.a. goedkeuren (klassen T51T54). Mechanische ondersteuning om de racestoel voort te bewegen is niet toegestaan (klassen T51-T54). Spiegels zijn niet toegestaan (klassen T51-T54). Alleen een handmatig te bedienen stuurinrichting is toegestaan (klassen T51-T54). Het gebruik van materialen die ten doel hebben de aerodynamische prestatie te verbeteren, zijn niet toegestaan.
De start
IPC RR 17 - 4
IPC RR 17 - 6
In races tot en met 400m neemt de atleet na het “op uw plaatsen” commando zijn startpositie in, inhoudende dat hij geheel binnen de lijnen en achter de startlijn gaat staan (klassen T51T54). Na het commando “klaar” neemt de atleet met zijn rolstoel de positie in, waarbij zijn voorwiel contact heeft met de grond achter de startlijn. Bij rolstoelraces van 800m en meer mag de starter de atleten terugschieten bij een crash in de eerste 50m. De scheidsrechter behoudt overigens het recht om naderhand passende maatregelen te nemen (klassen T51-54).
8.1.4.
De race
IPC RR 18 - 2 IPC RR 18 - 4
IPC RR 18 - 7 IPC RR 19 - 5
8.1.5.
Finish en uitslag
IPC RR 19 - 3
IPC RR 20 - 3
8.1.6.
De uitslag bij rolstoelraces wordt bepaald door een denkbeeldige loodlijn op de naaf van de voorwiel. Het moment waarop die denkbeeldige loodlijn van de naaf in het voorwiel de finishlijn raakt, geldt daarbij als het finishmoment. De hierop gebaseerde aankomstvolgorde geldt als uitslag (klassen T51-T54). De tijd wordt gemeten van het startschot tot het moment waarop (overeenkomstig art 164-2-1) een denkbeeldige loodlijn, getrokken vanaf de naaf van de voorwiel, de finishlijn raakt (klassen T51-T54).
Estafettes
IPC RR 23 - 6 IPC RR 23 - 11
IPC RR 23 - 15
IPC RR 23 - 19
.
De scheidsrechter heeft het recht een rolstoelatleet te waarschuwen of diskwalificeren als hij een andere rolstoeler hindert of belemmert snelheid te maken. Bij inhaalacties draagt de atleet die een ander inhaalt de verantwoordelijkheid tot het moment waarop hij zijn voorganger geheel voorbij is (“full clearance”). De ingehaalde atleet mag hem hierbij niet hinderen vanaf het moment waarop hij de voorwiel van de inhaler in het zicht krijgt (klassen T51-T54). Bij IPC competitions dient de start van de 800m in lanen plaats te vinden. Bij andere IPC wedstrijden is starten vanaf een gebogen startlijn toegestaan (T51-54). Bij afstanden van 1500m kunnen limieten voor de finishtijden worden ingesteld. Bij het passeren van de finishlijn na de gestelde limiettijd zal de atleet “DNF” achter zijn naam krijgen. De scheidsrechter heeft het recht ingehaalde atleten uit de wedstrijd te halen (klassen T51T54).
De wissel voor de klassen T51-T52 en T53-T54 vindt plaats door het aantikken binnen de wisselzone. Bij estafettes in de klassen T51-T52 dient een ploeg uit minimaal één klasse T51 atleet te bestaan. Bij estafettes in de klassen T53-T54 dient een ploeg uit minimaal één klasse T53 atleet te bestaan Bij de 4 x 100m en 4 x 400m voor klassen T51-T52 en T53-T54 atleten mag gebruik worden gemaakt van een aanloopvak van 20 meter. Deze dient met tape (o.i.d.) op de baan gemarkeerd te worden. Voor estafettes in de klassen T51-T52 en T53-T54 mag er gebruik gemaakt worden van twee lanen die voor dit doel worden samengevoegd. Het verlengde van de binnenste van de twee lanen wordt met tape (o.i.d.) doorgetrokken. Beiden lanen mogen gebruikt worden.
8.2. Zittend werpen
8.2.1.
Algemeen
IPC RR 7 - 14
Gidsen zijn toegestaan. Ze moeten een gekleurd vest dragen, door de organisatie ter beschikking gesteld (klassen F51 -F54). IPC RR 34 – 4a Atleten in de klassen F51-F53 mogen een handschoen dragen om de niet- werphand en mogen deze vastklemmen aan de stok voor stabiliteit. IPC RR 35 - 2 De werpstoelen moeten gekeurd worden in de callroom en dienen daar tot het begin van de wedstrijd te blijven. De stoelen kunnen naderhand door officials voor een herkeuring worden gevraagd (klassen F51-F57). IPC RR 35 - 3 De correcte uitrusting van de werpstoel is de verantwoordelijkheid van de atleet. Onderdelen zullen niet worden verlaat omdat een atleet zijn stoel niet in orde is (klassen F51-F58). IPC RR 35 - 5 Er wordt een redelijke hoeveelheid tijd gereserveerd om de stoel in de ring vast te zetten. Voor klassen F51-F53 atleten bedraagt die tijd 3 minuten en voor klassen F54-F57 atleten 2 minuten. Voorkomen moet worden dat er onredelijk wordt getalmd. De Technical Delegate treft in voorkomende gevallen maatregelen. IPC RR 35 - 6 Als tijdens de poging de vastzetinrichting breekt waardoor de poging ongeldig wordt, dan krijgt de atleet een vervangende poging aangeboden. Is de poging wel geldig, dan mag de atleet kiezen of hij de poging laat staan of een vervangende poging krijgt (klassen F51-F57).
8.2.2.
Accommodatie
IPC RR 34 – 6b Bij IPC competitions moet de ring van beton, asfalt of een ander stroef materiaal zijn. Bij andere wedstrijden mag een IPC goedgekeurde vastzetinrichting of een mobiel platform worden gebruikt. Voorwaarde is dat ze een diameter van 2.13m of 2.50m hebben, waarbij voor de mobiele platforms nog geldt dat het geen gehele crikel behoeft te zijn (klassen F51-F57). IPC RR 34 - 6 Alle zittende werponderdelen dienen plaats te vinden vanuit een cirkel met een diameter van 2.13m of 2.50m. Het gebruik van mobiele platforms is eveneens toegestaan. De cirkel hoeft niet helemaal rond te zijn, als het voorste deel dat de sector afdekt maar voldoet aan de cirkeleisen (klassen F51-F57). De sector dient een hoek van 34,92 graden te hebben. IPC RR 35 - 4 De werpstoel moet zo in de ring worden opgesteld dat alle onderdelen van de werpstoel binnen het verlengde van de cirkel blijven. Voetsteunen e.d. mogen niet uitsteken buiten het verlengde van de cirkel (klassen F51-F57).
8.2.3.
Werpstoelen
IPC RR 35 - 1
De klassen F51-F57 doen hun werponderdelen vanuit een werpstoel. Die werpstoel moet aan de volgende eisen voldoen: • De stoel moet een vierkant of rechthoekig zitvlak hebben met een lengte van minimaal 30 cm. De stoel mag naar voren niet afhellen. • De maximale hoogte van de stoel mag niet hoger dan 75 cm zijn zonder dat er een atleet op zit. • Voetplaten voor stabiliteit zijn toegestaan. • Rug- en zijsteunen zijn eveneens toegestaan, mits ze niet flexibel en beweegbaar zijn, • Een stok waaraan de atleet zich kan vasthouden voor stabiliteit, is eveneens toegestaan. Die stok moet “stijf” zijn en uit één recht stuk bestaan. De stok mag in principe niet bewegen . Dat betekent dat zichtbare beweging van de stok (“naked eye test”) niet is toegestaan. • Alle onderdelen moeten vastzitten aan het frame en mogen niet beweegbaar zijn. • Een rolstoel die dagelijks gebruikt wordt, en die aan bovenstaande voorwaarden voldoet, is toegestaan.
8.2.4.
Aantal pogingen
IPC RR 24 – 6a note (ii) De werpvolgorde wordt na de 3e ronde bij zittende werponderdelen niet aangepast. De werpvolgorde dient wel aangepast te worden als de eerste 3 ronden in meerdere pools zijn afgewerkt of ingeval de Technical Delegate heeft besloten de atleten slechts 3 pogingen achter elkaar te laten doen (klassen F51-F57). IPC RR 24 – 6a note (iv) De Technical Delegate mag beslissen dat iedere atleet 6 pogingen achter elkaar uitvoert. Dit mag hij/zij zelfs beslissen als er meer dan 8 atleten in de wedstrijd zijn. Bij IPC competitions wordt dit afgeraden. De Technical Delegate mag dit niet besluiten als er meerdere pools gevormd zijn (klassen F51-F57).
8.2.5.
Beoordeling poging
IPC RR 36 - 1
Atleten in de klassen F51-F57 moeten het werptuig vanaf een werpstoel vanuit een zittende positie wegstoten of – werpen. Zitten wordt als volgt gedefinieerd: • Beide benen dienen in contact met het zitoppervlak te hebben, van de knieholte tot en met de achterkant van de bil. • Deze positie dient gedurende de poging ingenomen te zijn, vanaf het moment van beginnen tot het moment waarop de jury de prestatie heeft gemarkeerd. • De intentie is de invloed van de benen tot een minimum te beperken. • Bij atleten met extra fysieke beperkingen (bijvoorbeeld dubbelamputees) zal een assessment nodig zijn om te beoordelen of de uitvoering van de poging in de geest van deze regels is. Dit assessment zal door een Chief Classifier onder leiding van de Technical Delegate plaatsvinden.