RAAD VA DE EUROPESE UIE
Brussel, 30 mei 2012 (09.08) (OR. en)
10587/12 Interinstitutioneel dossier: 2011/0062 (COD) EF 129 ECOFI 479 COSOM 84 CODEC 1484 OTA van: aan: Betreft:
het secretariaat-generaal de delegaties Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake woningkredietovereenkomsten (richtlijn hypothecair krediet) - Algemene oriëntatie
Hierbij gaat voor de delegaties de algemene oriëntatie van de Raad met betrekking tot het in hoofde genoemde voorstel zoals die op 30 mei 2012 door het Coreper (2e deel) is overeengekomen.
____________
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
1
L
RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot onroerend goed (voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, Gezien het voorstel van de Europese Commissie1, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen2, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité3, Gezien het advies van het Comité van de Regio's4, Gezien het advies van de Europese Centrale Bank5, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure6, Overwegende hetgeen volgt:
1 2 3 4 5 6
PB C XX, XX, blz. xx. PB C XX, XX, blz. xx. PB C XX, XX, blz. xx. PB C XX, XX, blz. xx. PB C XX, XX, blz. xx. PB C XX, XX, blz. xx.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
2
L
(1)
In maart 2003 heeft de Commissie een proces op gang gebracht om te bepalen en te beoordelen wat de effecten zijn van de belemmeringen voor de interne markt voor kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed. In 2007 hechtte zij haar goedkeuring aan het Witboek over de integratie van de EU-markt voor hypothecair krediet7. In het witboek kondigde de Commissie haar voornemen aan om een effectbeoordeling te maken van onder meer de beleidsopties inzake precontractuele informatie, kredietgegevensbanken, kredietwaardigheid, het jaarlijkse kostenpercentage en adviesverlening inzake kredietovereenkomsten. De Commissie stelde ook een deskundigengroep kredietantecedenten in die haar moest bijstaan bij de voorbereiding van maatregelen ter verbetering van de toegankelijkheid, vergelijkbaarheid en volledigheid van kredietgegevens. Ook werden er studies gestart naar de rol en de werking van kredietbemiddelaars en niet-kredietinstellingen die kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed verstrekken.
(2)
Overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bestaat de interne markt uit een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen en diensten en de vrijheid van vestiging gewaarborgd zijn. De ontwikkeling van een doorzichtiger en doelmatiger kredietmarkt in deze ruimte is van essentieel belang voor het bevorderen van de ontwikkeling van grensoverschrijdende activiteiten en voor het tot stand brengen van een interne markt voor kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed. Er zijn fundamentele verschillen in de wetgevingen van de diverse lidstaten wat betreft de praktijk van het verstrekken van kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed en in de regulering van en het toezicht op kredietbemiddelaars en nietkredietinstellingen die kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed verstrekken. Deze verschillen vormen hinderpalen die aan zowel de vraag- als de aanbodzijde resulteren in een beperking van de grensoverschrijdende activiteit, waardoor de concurrentie en de keuze op de markt worden verminderd, de aan het verstrekken van krediet verbonden kosten voor dienstverrichters worden vergroot en zij er zelfs van worden weerhouden activiteiten te ontplooien.
7
COM(2007) 807 van 18.12.2007.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
3
L
(3)
De financiële crisis heeft laten zien dat onverantwoordelijk gedrag van marktdeelnemers de grondslagen van het financiële stelsel kan ondermijnen, hetgeen het vertrouwen van alle partijen, en met name dat van consumenten, kan aantasten en ernstige sociale en economische gevolgen kan hebben. Tal van consumenten hebben hun vertrouwen in de financiële sector verloren en kredietnemers vinden hun leningen steeds minder betaalbaar, met toenemende wanbetalingen en gedwongen verkopen tot gevolg. Vanwege de problemen die tijdens de financiële crisis aan het licht zijn gekomen en met het oog op een efficiënte en concurrerende interne markt is de Commissie met maatregelen gekomen met betrekking tot kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed, die onder meer voorzien in een betrouwbaar kader voor kredietbemiddeling, met het oog op het tot stand brengen van verantwoordelijke en betrouwbare markten voor de toekomst en het herstellen van het consumentenvertrouwen8.
(4)
Er is een aantal problemen geconstateerd die zich op de EU-markten voor hypothecair krediet in de precontractuele fase voordoen met betrekking tot het onverantwoordelijk verstrekken en opnemen van leningen en de mogelijke ruimte voor onverantwoordelijk gedrag van kredietbemiddelaars en niet-kredietinstellingen. Sommige problemen hielden verband met in vreemde valuta luidende leningen die consumenten in die valuta waren aangegaan om van de aangeboden rentevoet te profiteren, maar zonder zich voldoende bewust te zijn van het wisselkoersrisico dat daarmee gepaard ging. Deze problemen zijn te wijten aan tekortkomingen van de markt en de regelgeving, alsook aan andere factoren zoals het algemene economische klimaat en beperkte financiële basiskennis. Andere problemen zijn onder meer de ondoeltreffende, inconsistente of niet-bestaande stelsels voor de goedkeuring van en het toezicht op kredietbemiddelaars en niet-kredietinstellingen die hypothecair krediet verstrekken. De geconstateerde problemen kunnen grote macroeconomische doorwerkingseffecten hebben, leiden tot benadeling van de consument, economische of wettelijke belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten vormen en een speelveld tot stand brengen dat ongelijk is voor de verschillende actoren.
8
Op weg naar Europees herstel, COM(2009) 114 van 4.3.2009.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
4
L
(5)
Om te bevorderen dat een goed functionerende interne markt voor kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed met een hoge consumentenbescherming tot stand komt, moet op een aantal gebieden op Unieniveau een geharmoniseerd rechtskader worden geschapen. Voorts moeten geharmoniseerde normen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat consumenten die op zoek zijn naar een kredietovereenkomst met betrekking tot onroerend goed, dit met vertrouwen kunnen doen in de wetenschap dat de instellingen waarmee zij omgaan, op een professionele en verantwoordelijke manier handelen.
(6)
Deze richtlijn moet de voorwaarden verbeteren voor de totstandbrenging en de werking van de interne markt dankzij de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten en de vaststelling van kwaliteitsnormen voor bepaalde diensten, met name met betrekking tot de distributie en verstrekking van krediet via kredietgevers en kredietbemiddelaars. Het vaststellen van kwaliteitsnormen voor kredietverstrekkingsdiensten houdt noodzakelijkerwijs in dat bepalingen worden ingevoerd betreffende de goedkeuring van en het toezicht op de activiteiten van kredietbemiddelaars en niet-kredietinstellingen.
(7)
Op de gebieden die niet onder deze richtlijn vallen, moet het de lidstaten vrij staan nationale wetgeving te handhaven of in te voeren. Lidstaten moeten de vrijheid hebben nationale bepalingen te handhaven of in te voeren op gebieden zoals contractenrecht inzake de geldigheid van kredietovereenkomsten, onder meer wat bedenktijd of recht op herroeping betreft. Voorts moeten lidstaten de vrijheid hebben nationale bepalingen te handhaven of in te voeren met betrekking tot taxatie van vastgoed, inschrijving in het kadaster, contractuele informatie, postcontractuele kwesties en de behandeling van wanbetalingen.
(8)
De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing ongeacht of de kredietgever of kredietbemiddelaar een natuurlijk of een rechtspersoon is. Deze richtlijn doet echter geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om, overeenkomstig het Unierecht, het verschaffen van krediet met betrekking tot onroerend goed aan consumenten uitsluitend tot rechtspersonen of bepaalde rechtspersonen te beperken.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
5
L
(9)
Consumenten en ondernemingen verkeren niet in dezelfde positie en behoeven derhalve niet dezelfde mate van bescherming. Het is van belang de rechten van consumenten te waarborgen door bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, maar het is ook redelijk ondernemingen toe te staan andere overeenkomsten te sluiten. Deze richtlijn is bijgevolg uitsluitend van toepassing op aan consumenten verstrekt krediet.
(9 bis)
Onder de definitie van consument dienen natuurlijke personen te vallen die buiten
hun handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit handelen. Bij gemengde overeenkomsten, waar een overeenkomst wordt gesloten voor doeleinden die deels binnen en deels buiten de handelsactiviteit van de persoon liggen en het handelsoogmerk zo beperkt is dat het binnen de globale context van de overeenkomst niet overheerst, dient die persoon echter ook als consument te worden aangemerkt.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
6
L
(10)
De in deze richtlijn vervatte definities bepalen het toepassingsgebied van de harmonisatie. De verplichting voor de lidstaten om uitvoering te geven aan de bepalingen van deze richtlijn dient derhalve te worden beperkt tot het toepassingsgebied zoals dat door deze definities is omschreven. Zo is de verplichting voor de lidstaten om uitvoering te geven aan de bepalingen van deze richtlijn beperkt tot kredietovereenkomsten met consumenten, meer bepaald natuurlijke personen die in onder deze richtlijn vallende transacties buiten hun handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit handelen. In dezelfde zin dienen de lidstaten uitvoering te geven aan de bepalingen aangaande de activiteit van personen die optreden als kredietbemiddelaar, overeenkomstig de in deze richtlijn vastgestelde definitie. De richtlijn mag de lidstaten evenwel niet beletten de bepalingen van de richtlijn overeenkomstig het Unierecht toe te passen op gebieden die niet onder het toepassingsgebied ervan vallen. Lidstaten moeten bijvoorbeeld het toepassingsgebied van de richtlijn kunnen uitbreiden tot natuurlijke of rechtspersonen die in onder deze richtlijn vallende transacties niet buiten hun handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit handelen, met name micro-ondernemingen, zoals omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen9. Voorts staan de in deze richtlijn vastgestelde definities er niet aan in de weg dat lidstaten voor specifieke doeleinden subdefinities naar nationaal recht vaststellen, op voorwaarde dat deze onverminderd met de definities van de onderhavige richtlijn overeenstemmen. Zo kunnen lidstaten naar nationaal recht subcategorieën van kredietbemiddelaars omschrijven die niet in de richtlijn worden gedefinieerd, indien die subcategorieën op nationaal niveau noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld om voor de verschillende categorieën van kredietbemiddelaars gedifferentieerde eisen te stellen inzake bekwaamheid en kennis. Voorts staat het lidstaten vrij voor kredietovereenkomsten die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, nationale wetgeving in te voeren die met alle of een deel van de bepalingen van deze richtlijn overeenstemt.
9
PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
7
L
(11)
Deze richtlijn strekt ertoe ervoor te zorgen dat met consumenten gesloten kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed een hoge mate van bescherming genieten. Zij moet bijgevolg van toepassing zijn op door vastgoed gedekte kredieten, ongeacht de bestemming van het krediet, kredietovereenkomsten voor het behouden van eigendomsrechten op vastgoed of grond, zoals herfinancieringsovereenkomsten of andere kredietovereenkomsten die een eigenaar of medeëigenaar helpen het vastgoed of de grond in eigendom te houden, of kredieten die worden gebruikt voor de aankoop van vastgoed in sommige lidstaten, met inbegrip van leningen waarvan het kapitaal niet hoeft te worden afgelost of leningen die voorzien in tijdelijke financiering tussen de verkoop van een onroerend goed en de aankoop van een ander onroerend goed.
(12)
Ofschoon deze richtlijn niet van toepassing is op kredietovereenkomsten die ten doel hebben eigendomsrechten te verkrijgen of te behouden op onroeren goed, dat door een natuurlijke persoon bij uitsluiting voor handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteiten wordt gebruikt of op kredietovereenkomsten die gedekt worden door een dergelijk onroerend goed, dient het de lidstaten vrij te staan de bepalingen van deze richtlijn te verruimen tot kredietovereenkomsten die ten doel hebben eigendomsrechten te verkrijgen of te behouden op onroerend goed dat in hoofdzaak maar niet uitsluitend door een natuurlijk persoon wordt gebruikt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteiten of voor dit gebruik bestemd is of tot kredietovereenkomsten die gedekt worden door een dergelijk onroerend goed
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
8
L
(13)
Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op bepaalde kredietovereenkomsten die uiteindelijk worden afgelost met de verkoopopbrenst van vastgoed en die in de eerste plaats op het vergemakkelijken van consumptie gericht zijn, zoals "equity release"–producten of andere soortgelijke gespecialiseerde producten. Dergelijke kredietovereenkomsten vertonen specifieke kenmerken die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Zo is een beoordeling van de kredietwaardigheid van de kredietnemer irrelevant omdat de betalingen door de kredietgever aan de kredietnemer worden verricht in plaats van omgekeerd. Voor een dergelijke transactie is onder meer ook zeer verschillende precontractuele informatie nodig. Andere producten, zoals "home reversions", die functies hebben die te vergelijken zijn met die van omgekeerde hypotheken of levenslange hypotheken, houden geen verstrekking van krediet in en vallen daardoor buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn. Deze richtlijn mag ook niet gelden voor uitdrukkelijk vermelde categorieën van specifieke kredietovereenkomsten, die maatwerk vergen omdat ze qua aard en risicoprofiel afwijken van standaardovereenkomsten voor hypothecair krediet, met name kredietovereenkomsten die het resultaat zijn van een schikking voor de rechter of een andere daartoe van overheidswege bevoegde instantie; kredietovereenkomsten zonder rente en andere kosten, met uitzondering van de kosten die rechtstreeks met het verlenen van het krediet te maken hebben, zoals de kosten voor het registreren van het krediet in een hypotheekregister of het kadaster en honoraria; kredieten die door werkgevers aan werknemers worden verleend en kredieten die door de overheid of een door de overheid aangewezen instantie of een openbare instantie tegen niet-commerciële voorwaarden worden verleend (tegen gunstigere voorwaarden dan op de markt ter ondersteuning van een beleidsdoelstelling van de overheid ten behoeve van een specifieke doelgroep (bijvoorbeeld starters). Wel moeten lidstaten de mogelijkheid hebben het toepassingsgebied van de onderhavige richtlijn tot deze kredietovereenkomsten te verruimen. Kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed dat niet door de consument of een lid van diens familie in gebruik wordt genomen als huis, appartement of andere vorm van verblijfplaats maar als dusdanig in gebruik wordt genomen in het kader van een huurovereenkomst, hebben een risicoprofiel en kenmerken die verschillen van die van standaardkredietovereenkomsten. De lidstaten kunnen deze categorie van kredietovereenkomsten derhalve van sommige bepalingen van deze richtlijn vrijstellen, mits consumenten door middel van een gelijkwaardig kader de garantie wordt geboden dat zij in reclameboodschappen en in de precontractuele fase volledig, adequaat en tijdig worden geïnformeerd en voldoende uitleg krijgen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
9
L
(14)
Omwille van de rechtszekerheid moet het rechtskader van de Unie op het gebied van kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed sporen met en complementair zijn aan andere uniale handelingen, met name op het gebied van consumentenbescherming en prudentieel toezicht. De basisdefinities van termen als "consument", "kredietgever", "kredietbemiddelaar", "kredietovereenkomst" en "duurzame drager" alsook kernbegrippen die in de standaardinformatie worden gehanteerd om de financiële kenmerken van het krediet aan te wijzen, zoals het totale kredietbedrag, de kostprijs van het krediet voor de consument, het totale door de consument te betalen bedrag, het jaarlijkse kostenpercentage en de debetrentevoet moeten in overeenstemming zijn met die van Richtlijn 2008/48/EG zodat dezelfde terminologie naar hetzelfde soort feiten verwijst ongeacht of het krediet een consumentenkrediet is of een krediet voor vastgoed. Bij de omzetting van deze richtlijn zorgen de lidstaten derhalve voor consistente toepassing en interpretatie.
(15)
Opdat consumenten over een consistent kader inzake krediet kunnen beschikken en de administratieve last voor kredietgevers en kredietbemiddelaars tot een minimum wordt beperkt, moet het kernkader van deze richtlijn de structuur van Richtlijn 2008/48/EG volgen, met name wat betreft de beginselen dat in reclame opgenomen informatie betreffende kredietovereenkomsten met betrekking tot goed door middel van een representatief voorbeeld aan de consument moet worden verstrekt, dat hem gedetailleerde precontractuele informatie moet worden gegeven door middel van een gestandaardiseerd informatieblad, dat de consument adequate toelichtingen moet krijgen alvorens de kredietovereenkomst te ondertekenen en dat de kredietgevers de kredietwaardigheid van de consument moeten beoordelen alvorens een lening te verstrekken. Zo ook moet kredietgevers op niet-discriminerende basis toegang tot relevante kredietgegevensbanken worden verleend om te zorgen voor een gelijk speelveld met de bepalingen van Richtlijn 2008/48/EG. Zoals Richtlijn 2008/48/EG moet deze richtlijn zorgen voor de passende vorm van goedkeuring van en toezicht op de activiteiten van alle kredietgevers die kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed verstrekken en moet zij voorschriften invoeren voor het instellen van en de toegang tot buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmechanismen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
10
L
(16)
Deze richtlijn moet een aanvulling vormen op Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de Richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG10 van de Raad, die voorschrijft dat de consument van het al dan niet bestaan van een recht op herroeping in kennis moet worden gesteld en in een recht op herroeping voorziet. Richtlijn 2002/65/EG voorziet in de mogelijkheid dat de leverancier precontractuele informatie meedeelt na het sluiten van de overeenkomst, maar gezien het belang van de financiële verbintenis voor de consument zou dit niet passend zijn voor kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed. Deze richtlijn laat het nationale algemene verbintenissenrecht, zoals de regels betreffende de geldigheid, de opstelling en de rechtsgevolgen van contracten onverlet, voor zover het gaat om aspecten van het algemene verbintenissenrecht die niet in deze richtlijn worden geregeld.
(17)
Tegelijkertijd dient rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerken van kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed waarvoor een andere aanpak gerechtvaardigd is. Gezien de aard van een kredietovereenkomst met betrekking tot onroerend goed en de mogelijke gevolgen ervan voor de consument, moeten geïndividualiseerde precontractuele informatie en, indien het door de lidstaten als passend wordt beoordeeld, ook reclamemateriaal specifieke risicowaarschuwingen bevatten, bijvoorbeeld over de aard en de gevolgen van het stellen van een zekerheid. In navolging van wat reeds bestond als vrijwillige aanpak in de sector met betrekking tot woningkredieten, moet naast de geïndividualiseerde precontractuele informatie ook altijd algemene precontractuele informatie worden geboden. Bovendien is een andere aanpak gerechtvaardigd omdat zo kan worden ingespeeld op de uit de financiële crisis getrokken lering om ervoor te zorgen dat leningen op een degelijke manier tot stand komen. In dat verband moeten de bepalingen inzake de kredietwaardigheidsbeoordeling sterker worden gemaakt dan die voor het consumentenkrediet, moeten kredietbemiddelaars meer precieze informatie verstrekken over hun status en banden met de kredietgevers om potentiële belangenconflicten zichtbaar te maken en moeten alle actoren die betrokken zijn bij het tot stand komen van kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed, aan een adequate vorm van vergunningverlening, registratie en toezicht onderworpen zijn.
10
PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
11
L
(18)
Bemiddelaars zijn vaak in nog andere activiteiten dan alleen kredietbemiddeling actief, met name in het verlenen van verzekeringsbemiddelings- of beleggingsdiensten. Deze richtlijn moet daarom ook een mate van samenhang vertonen met Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 inzake verzekeringsbemiddeling11 en Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG en Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad12. Voor zover deze richtlijn betrekking heeft op de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheden die voor de activiteiten van verbonden kredietbemiddelaars of aangewezen vertegenwoordigers bij kredietgevers en kredietbemiddelaars berusten, dienen die verantwoordelijkheden niet te gelden voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, tenzij de lidstaten zulks wensen.
11 12
PB L 9 van 15.1.2003, blz. 3. PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
12
L
(19)
Het toepasselijke rechtskader moet consumenten het vertrouwen inboezemen dat kredietgevers en kredietbemiddelaars het belang van de consument voor ogen hebben, rekening houdend met de informatie waarover de kredietgever en de kredietbemiddelaar op dat moment beschikken en op basis van redelijke hypothesen omtrent de situatie van de consument gedurende de looptijd van de voorgestelde kredietovereenkomst. Dat kan onder meer ook inhouden dat kredietgevers het krediet niet mogen verhandelen op een wijze waardoor de consument aanzienlijk minder of waarschijnlijk aanzienlijk minder in staat is het afsluiten van de lening zorgvuldig af te wegen, of dat de kredietgever de kredietverstrekking niet als voornaamste marketingmethode mag inzetten bij het verhandelen van goederen, diensten of onroerende goederen aan consumenten. Om een dergelijk consumentenvertrouwen te garanderen, is het zaak voor een hoge mate van billijkheid, eerlijkheid en professionalisme in de sector te zorgen.
(20)
Deze richtlijn moet ook de vereiste opleggen dat op het niveau van de instelling blijk wordt gegeven van de vereiste graad van relevante kennis en bekwaamheid. Het moet de lidstaten vrij staan dergelijke vereisten voor afzonderlijke natuurlijke personen in te voeren of te handhaven. De lidstaten moeten er echter voor zorgen dat kredietgevers en kredietbemiddelaars van natuurlijke personen die voor hen werkzaam zijn, contacten met consumenten onderhouden en bij de onder deze richtlijn vallende activiteiten betrokken zijn, verlangen dat zij over voldoende kennis en competentie beschikken om een hoge mate van vakbekwaamheid te waarborgen. De lidstaten dienen minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten voor de personeelsleden van kredietgevers en kredietbemiddelaars vast te stellen, uitgaande van de minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten die in deze richtlijn zijn vervat. In dit verband worden met personeelsleden bedoeld werknemers van de kredietgever, de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger, alsook geoutsourcet personeel, die voor en binnen de kredietgever, de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger werkzaam zijn, die contacten met consumenten onderhouden en die bij de onder deze richtlijn vallende activiteiten betrokken zijn, alsmede eenieder die rechtstreeks belast is met het management van of het toezicht op die personen en bij de onder deze richtlijn vallende activiteiten betrokken is. Derhalve zouden bijvoorbeeld managers die verantwoordelijk zijn voor human resources, niet onder deze definitie vallen. De lidstaten kunnen kredietgevers en kredietbemiddelaars toestaan te differentiëren tussen de niveaus van minimale kennisvereisten naar gelang van de betrokkenheid bij de verrichting van bepaalde diensten of processen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
13
L
(20 bis)
Indien een kredietgever of kredietbemiddelaar in het kader van het vrij verrichten van
diensten op het grondgebied van een andere lidstaat diensten verricht, is de lidstaat van herkomst verantwoordelijk voor het vaststellen van de minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten voor de personeelsleden. Lidstaten van ontvangst die dat noodzakelijk achten, kunnen op bepaalde gebieden echter hun eigen bekwaamheidsvereisten vaststellen, die gelden voor kredietgevers en kredietbemiddelaars die in het kader van het vrij verrichten van diensten hun diensten op het grondgebied van de betrokken lidstaat verrichten. (20 ter)
De lidstaten zorgen ervoor dat kredietgevers en kredietbemiddelaars voortdurend
onder toezicht staan, teneinde te beoordelen of zij waarborgen dat hun personeelsleden aan de kennis- en bekwaamheidsvereisten voldoen. Daartoe verstrekken kredietgevers en kredietbemiddelaars de bevoegde autoriteit op verzoek ten minste een schriftelijke, afdoende documentatie over de vervulling van de kennis- en bekwaamheidsvereisten. Ten behoeve van de werking van de interne markt en overeenkomstig het evenredigsheidsbeginsel verplicht deze richtlijn de lidstaten er echter niet toe die documentatie reeds te verlangen voordat de kredietgever of de kredietbemiddelaar aan het uitvoeren van zijn activiteiten begint. (21)
De wijze waarop kredietgevers en kredietbemiddelaars hun personeelsleden bezoldigen, moet een van de fundamenten voor het consumentenvertrouwen in de financiële sector vormen. Deze richtlijn voorziet in regels voor de bezoldiging van personeelsleden teneinde wanverkooppraktijken te beperken en te voorkomen dat de wijze van bezoldiging van het personeel een beletsel vormt voor het nakomen van de verplichting om de belangen van de consument in acht te nemen. In het bijzonder mogen kredietgevers en kredietbemiddelaars hun bezoldigingsbeleid niet zo inrichten dat hun personeelsleden erdoor zouden worden gestimuleerd om een bepaald aantal of type kredietovereenkomsten af te sluiten, of bepaalde nevendiensten aan de consument aan te bieden zonder daarbij uitdrukkelijk zijn belangen en behoeften in acht te nemen. In dat verband is het mogelijk dat lidstaten zich genoopt zien te besluiten dat bepaalde praktijken, bijvoorbeeld het innen van vergoedingen door verbonden kredietbemiddelaars, tegen de belangen van een consument indruisen. De lidstaten kunnen tevens bepalen dat de door personeelsleden ontvangen bezoldiging niet van de rentevoet of het type van de met de consument afgesloten kredietovereenkomst mag afhangen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
14
L
(22)
Deze richtlijn voorziet in geharmoniseerde voorschriften betreffende de kennis en bekwaamheid waarover de personeelsleden van kredietgevers en kredietbemiddelaars moeten beschikken in verband met het aanbieden en verstrekken van en het bemiddelen bij een kredietovereenkomst. Deze richtlijn voorziet niet in een specifieke regeling die rechtstreeks verband houdt met de erkenning van beroepskwalificaties die door iemand in een lidstaat zijn verworven om aan de in een andere lidstaat geldende kennis- en bekwaamheidsvereisten te voldoen. Derhalve dient Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties van toepassing te blijven op de erkenningsvoorwaarden en op de compensatiemaatregelen die een lidstaat van ontvangst kan verlangen van iemand wiens kwalificatie niet binnen zijn rechtsgebied is afgegeven.
(23)
Om consumenten tot een bepaald product aan te trekken, maken kredietgevers en kredietbemiddelaars geregeld gebruik van advertenties, waarin vaak bijzondere voorwaarden worden vermeld. Consumenten moeten daarom worden beschermd tegen oneerlijke of misleidende reclamepraktijken en moeten advertenties onderling kunnen vergelijken. Om consumenten in staat te stellen verschillende aanbiedingen onderling te vergelijken, zijn specifieke bepalingen nodig inzake reclame voor kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed, alsook een lijst van gegevens die in tot consumenten gerichte advertenties en marketingteksten moeten worden vermeld. Het moet de lidstaten nog steeds vrij staan in hun nationale wetgeving voorschriften inzake informatieverstrekking in te voeren of te handhaven ten aanzien van reclame die geen rentevoet of getallen in verband met de kosten van het krediet bevat.
(24)
In reclame is doorgaans slechts sprake van een of meerdere specifieke producten, terwijl consumenten hun beslissingen moeten kunnen nemen met volle kennis van het aanbod aan kredietproducten. In dat verband is algemene voorlichting van groot belang om de consument te informeren over het hele assortiment aan producten en diensten dat wordt aangeboden, alsook over de belangrijkste kenmerken daarvan. Consumenten moeten daarom te allen tijde toegang hebben tot algemene voorlichting over de beschikbare kredietproducten. Hoewel deze vereiste niet geldt voor niet-verbonden kredietbemiddelaars, vanwege het virtueel oneindige aantal kredietovereenkomsten dat zij zouden kunnen aanbieden, doet dit geen afbreuk aan de onverminderd geldende verplichting voor nietverbonden kredietbemiddelaars om consumenten geïndividualiseerde precontractuele informatie te verstrekken.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
15
L
(25)
Om een gelijk speelveld te garanderen en ervoor te zorgen dat de consument zijn beslissing neemt op basis van het aanbod aan kredietproducten en niet op grond van het distributiekanaal waarlangs hij toegang tot deze kredietproducten heeft verkregen, moeten consumenten over het krediet worden voorgelicht ongeacht of zij rechtstreeks met een kredietgever dan wel met een kredietbemiddelaar in contact staan.
(26)
Bij Aanbeveling 2001/193/EG van de Commissie van 1 maart 2001 betreffende de voorlichting die kredietgevers die woningkredieten aanbieden, in de precontractuele fase aan de consumenten moeten geven13, werd de vrijwillige code onderschreven die in 2001 werd overeengekomen tussen verenigingen en federaties van kredietgevers en consumenten en die een Europees gestandaardiseerd informatieblad (ESIS) omvat. Dit informatieblad bevat geïndividualiseerde, op de kredietnemer toegesneden informatie over de verstrekte kredietovereenkomst. In haar aanbeveling engageerde de Commissie zich ertoe toe te zien op de naleving van de Code en op de doeltreffendheid ervan, alsook te overwegen bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor bindende wetgeving in te dienen, mochten de bepalingen van de aanbeveling niet ten volle worden nageleefd. Sindsdien is uit door de Commissie vergaarde informatie gebleken dat de inhoud en de opmaak van het ESIS moeten worden herzien om ervoor te zorgen dat dit duidelijk en begrijpelijk is en alle informatie bevat die relevant wordt geacht voor consumenten. In de inhoud en de opmaak van het ESIS moeten de verbeteringen worden aangebracht die tijdens de consumententoetsing in alle lidstaten als noodzakelijk naar voren zijn gekomen. De structuur van het blad (met name de volgorde van de gegevens) moet worden herzien, rubrieken zoals "nominaal tarief" en "jaarlijks kostenpercentage" moeten worden samengevoegd en er moet nieuwe informatie, bijvoorbeeld over waarschuwingen in verband met risico's, worden toegevoegd. Aan de consument moet binnen het ESIS een illustratieve aflossingstabel worden aangeboden, maar de lidstaten kunnen bepalen dat het aanbieden van een dergelijke illustratieve aflossingstabel in het ESIS niet verplicht is voor kredietovereenkomsten met een debetrentevoet die niet vastligt gedurende de looptijd van de overeenkomst.
13
PB L 69 van 10.3.2001, blz. 25.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
16
L
(27)
Consumentenonderzoek heeft het belang onderstreept van eenvoudig en bevattelijk taalgebruik in informatie aan consumenten. Om die reden komen de bewoordingen in het Europees gestandaardiseerd informatieblad niet noodzakelijk overeen met de juridische formuleringen in deze richtlijn. Zo is "kredietgever" bijvoorbeeld vervangen door "lener" en "consument" door" "kredietnemer".
(28)
Het ESIS bevat informatie over kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed. Over andere producten of diensten die mogelijk met de kredietovereenkomst worden aangeboden, als voorwaarden voor het verkrijgen van de kredietovereenkomst met betrekking tot onroerend goed, of die worden aangeboden opdat die overeenkomst tegen een lagere rentevoet wordt verkregen, zoals een brand- of een levensverzekering, bevat het ESIS geen nadere gegevens. Deze bepalingen verlenen geen ontheffing van de plicht tot informatieverstrekking indien er geharmoniseerde voorschriften op het niveau van de Unie of andere, nationale maatregelen bestaan over de informatie die moet worden verstrekt in samenhang met andere financiële diensten, waaronder verzekerings- of beleggingsproducten. Indien zulke geharmoniseerde bepalingen niet bestaan, moeten de lidstaten de vrijheid hebben om nationale wetgeving te handhaven of in te voeren. Zo kunnen de lidstaten voorschrijven dat er in de precontractuele fase informatie aan de consument moet worden verstrekt over de hoogte van de wettelijke maximumrenten of dat er informatie moet worden verstrekt die mogelijk van nut kan zijn voor financiële voorlichting of buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Dergelijke informatie moet echter worden verstrekt in een afzonderlijk document dat aan het ESIS kan worden gehecht. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben het ESIS te herformuleren, zonder dat zij iets kunnen veranderen aan de inhoud of de volgorde waarin de informatie wordt aangeboden, mocht dat nodig zijn voor een taalgebruik dat voor de consumenten bevattelijker is.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
17
L
(29) Om ervoor te zorgen dat het ESIS de consument alle ter zake doende informatie verschaft om met kennis van zaken te kunnen kiezen, dient de kredietgever bij het invullen van het ESIS de in deze richtlijn vervatte instructies op te volgen. De lidstaten kunnen de instructies voor het invullen van het ESIS aan de hand van de in deze richtlijn vervatte instructies nader uitwerken of specificeren. Zo kunnen de lidstaten bijvoorbeeld nader specificeren welke informatie er moet worden verstrekt om het "type debetrentevoet" te beschrijven, dit om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de nationale producten en markt. Dergelijke verdere specificaties mogen echter noch strijdig zijn met de in deze richtlijn vervatte instructies, noch een wijziging inhouden van de tekst van het ESIS-model, dat als zodanig door de kredietgever moet worden overgenomen. De lidstaten kunnen tevens verder waarschuwingen in verband met kredietovereenkomsten opnemen die aan hun nationale markt en hun nationale praktijken zijn aangepast, mochten dergelijke waarschuwingen niet reeds door het ESIS worden bestreken. De lidstaten kunnen bepalen dat de kredietgever door de in het ESIS verstrekte informatie gebonden is wanneer hij besluit het krediet te verstrekken.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
18
L
(30)
De consument moet informatie via het ESIS verkrijgen zonder onnodige vertraging nadat hij de vereiste informatie over zijn behoeften, financiële situatie en voorkeuren heeft verstrekt, en tijdig voordat de consument door een kredietovereenkomst of -aanbod gebonden is, zodat hij in staat is de kenmerken van de kredietproducten onderling te vergelijken en af te wegen. Met name wanneer er een bindend aanbod aan de consument wordt gedaan, dient dat vergezeld te gaan van het ESIS, tenzij dit reeds aan de consument is verstrekt en de kenmerken van het aanbod met de eerder via het ESIS verstrekte informatie stroken. De lidstaten kunnen echter bepalen dat verstrekking van het ESIS verplicht is zowel voorafgaand aan als samen met het doen van een bindend aanbod. De informatie die in het ESIS aan de consument wordt verstrekt, moet op hem zijn afgestemd en moet rekening houden met zijn behoeften, financiële situatie en voorkeuren. De verstrekking van op de persoon afgestemde informatie via een ESIS houdt geen verplichting tot adviesverlening in. De kredietovereenkomst kan slechts worden gesloten indien de consument voldoende tijd heeft gehad om de aanbiedingen onderling te vergelijken, de gevolgen ervan te beoordelen en met kennis van zaken een besluit te nemen over het al dan niet ingaan op het aanbod, ongeacht de manier waarop de overeenkomst wordt gesloten. De lidstaten mogen voorschriften vaststellen betreffende de bedenktermijn voor de consument die voldoende wordt geacht om de aanbiedingen onderling te vergelijken, de gevolgen ervan te beoordelen en een geïnformeerd besluit te nemen over het al dan niet ingaan op het aanbod.
(30 bis)
Indien de consument een door een zekerheid gedekte kredietovereenkomst heeft voor
de aankoop van onroerend goed of grond, en de looptijd van de zekerheid langer is dan die van de kredietovereenkomst, en indien de consument kan besluiten het afgeloste kapitaal opnieuw op te nemen mits hij een nieuwe kredietovereenkomst ondertekent, moet er voor de ondertekening van de nieuwe kredietovereenkomst een nieuw ESIS aan de consument worden verstrekt dat het nieuwe jaarlijkse kostenpercentage vermeldt en op de specifieke kenmerken van de nieuwe kredietovereenkomst is gebaseerd. (30 ter)
Een kredietbemiddelaar of een aangewezen vertegenwoordiger dient de consument
op verzoek, tijdig vóór het sluiten van de kredietovereenkomst, een exemplaar van de ontwerpkredietovereenkomst te bezorgen. De lidstaten kunnen het bezorgen van een exemplaar van de ontwerpkredietovereenkomst echter verplicht stellen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
19
L
(31)
Om voor de grootst mogelijke transparantie te zorgen en te voorkomen dat mogelijke belangenconflicten resulteren in misbruiken wanneer consumenten de diensten van kredietbemiddelaars gebruiken, moet voor deze laatsten de verplichting gelden bepaalde informatie te verstrekken alvorens hun diensten te verrichten. Onder meer moeten zij informatie verstrekken over hun identiteit en banden met kredietgevers, bijvoorbeeld over de vraag of zij producten van een grote groep dan wel van een beperkt aantal kredietgevers in aanmerking nemen. Kredietbemiddelaars moeten bovendien de consument in kennis stellen van de bedragen aan commissielonen die zij ontvangen van de kredietgevers voor wie zij handelen. Indien het niet mogelijk is het bedrag van het commissieloon te vermelden, moet de kredietbemiddelaar de consument in kennis stellen van de berekeningsmethode ervoor en de hoogte ervan. Die informatie kan aan de consument worden verstrekt als integrerend deel van de precontractuele informatie, zoals die in de voorgaande overwegingen is toegelicht. De consumenten moeten ook worden geïnformeerd over eventuele betalingen (vergoedingen) die aan kredietbemiddelaars in verband met hun diensten moeten worden gedaan. Onverminderd het mededingingsrecht moet het de lidstaten vrij staan voorschriften in te voeren of te handhaven waarbij het betalen van vergoedingen door consumenten aan sommige of alle categorieën kredietbemiddelaars verboden wordt.
(32)
De consument kan nog aanvullende bijstand nodig hebben om uit te maken welke kredietovereenkomst in het voorgestelde palet producten voor zijn behoeften en financiële situatie het meest geschikt is. Kredietgevers, en indien de transactie via een kredietbemiddelaar verloopt, kredietbemiddelaars moeten dergelijke bijstand verlenen voor de door hen aan de consument aangeboden kredietproducten. Daarom moet de consument op geïndividualiseerde wijze toelichting krijgen over de relevante informatie en de voornaamste kenmerken van de voorgestelde producten, zodat hij zich rekenschap kan geven van de gevolgen die deze voor zijn economische situatie kunnen hebben. Om te bepalen in welke mate er toelichtingen aan de consument moeten worden gegeven en die toelichtingen dienovereenkomstig aan te passen, moeten kredietgevers en, in voorkomend geval, kredietbemiddelaars beoordelen in welke mate de consument kennis van en ervaring met kredietproducten heeft.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
20
L
(33)
Om de totstandbrenging en de werking van de interne markt te bevorderen en de consumenten in de hele Unie een hoge mate van bescherming te bieden, dient de vergelijkbaarheid van de informatie met betrekking tot jaarlijkse kostenpercentages in de hele Unie te worden gewaarborgd.
(34)
De totale kosten van het krediet voor de consument dienen alle kosten te omvatten die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die bij de kredietgever bekend zijn, zoals rente, commissielonen, belastingen, vergoedingen voor kredietbemiddelaars, de kosten van taxatie van onroerend goed voor een hypotheek en alle andere vergoedingen met uitzondering van notarisvergoedingen. Ook moeten daaronder de kosten van verzekerings- en andere nevenproducten zijn begrepen die de consument dient te betalen indien het afsluiten van de dienstverleningsovereenkomst verplicht is om het krediet te verkrijgen, bijvoorbeeld een levensverzekering, of om het onder de geadverteerde voorwaarden te verkrijgen, bijvoorbeeld een brandverzekering. De bepalingen van deze richtlijn over nevenproducten en -diensten (bijvoorbeeld de bepalingen betreffende de kosten voor het openen en houden van een bankrekening) mogen geen afbreuk doen aan de nationale en uniale regelgeving inzake oneerlijke contractbedingen, meer bepaald in de Richtlijnen 2005/29/EG en 93/13/EG. De totale kosten van het krediet aan de consument mag niet de kosten omvatten die de consument in verband met de aankoop van het onroerende goed of de grond betaalt, zoals de kosten voor grondregistratie, belastingen en notariskosten die aan de aankoop verbonden zijn. Er moet op objectieve wijze en met inachtneming van de vereisten van professionele toewijding worden beoordeeld in hoeverre de kredietgever op de hoogte is van de kosten. In dat verband moet de kredietgever worden verondersteld kennis te hebben van de kosten van de nevendiensten, die hij zelf of namens een derde aan de consument aanbiedt, tenzij de prijs daarvan afhangt van de specifieke kenmerken of situatie van de consument.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
21
L
(34 bis)
Indien er informatie wordt verstrekt die op ramingen is gebaseerd, dient de
consument daarop geattendeerd te worden, alsook op het feit dat die informatie wordt geacht representatief te zijn voor het betrokken type overeenkomst of praktijk. De aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage moeten ervoor zorgen dat het jaarlijkse kostenpercentage op consistente wijze wordt berekend, waarbij ook de vergelijkbaarheid gewaarborgd wordt. Aanvullende hypothesen zijn nodig voor bepaalde typen kredietovereenkomsten waarbij bijvoorbeeld het bedrag, de looptijd of de kosten van het krediet onzeker zijn of variëren naar gelang van het beheer van de overeenkomst. Indien de bepalingen op zichzelf niet volstaan om het jaarlijkse kostenpercentage te berekenen, dient de kredietgever gebruik te maken van die aanvullende hypothesen, die in de bijlage zijn opgenomen. Aangezien de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage echter zal afhangen van de voorwaarden van de afzonderlijke kredietovereenkomst, dient alleen gebruik te worden gemaakt van hypothesen die nodig zijn en duidelijk ingaan op de situatie van een bepaald krediet. (35)
Om ervoor te zorgen dat het jaarlijkse kostenpercentage van door verschillende kredietgevers aangeboden overeenkomsten goed met elkaar vergelijkbaar zijn, moeten de preioden tussen de voor de berekening gebruikte data niet worden uitgedrukt in dagen indien zij in hele getallen van jaren, maanden of weken kunnen worden uitgedrukt. Impliciet daarbij is dat eventueel in de formule voor het jaarlijkse kostenpercentage gebruikte tussenperioden ook moeten worden gebruikt voor het vaststellen van de rentebedragen en andere kosten, die in de formule worden gehanteerd. Daarom moeten kredietgevers voor het verkrijgen van de bedragen aan te betalen kosten de in bijlage I beschreven methode van meting van tussenperioden hanteren. Dit geldt echter slechts voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage en heeft geen invloed op de bedragen die werkelijk door de kredietgever voor de kredietovereenkomst in rekening worden gebracht. Ingeval die bedragen van elkaar afwijken, kan het nodig zijn ze aan de consument toe te lichten, teneinde misleiding van de consument te voorkomen. Dat houdt tevens in dat het jaarlijkse kostenpercentage, bij ontstentenis van niet-rentekosten en uitgaande van een identieke berekeningsmethode, gelijk zal zijn aan de (daadwerkelijke) debetrentevoet van het krediet.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
22
L
(36)
Aangezien het jaarlijkse kostenpercentage in de reclamefase slechts aan de hand van een voorbeeld kan worden gegeven, moet dit voorbeeld representatief zijn. Het representatieve voorbeeld dat in reclame- en marketingmateriaal wordt gebruikt, dient bijvoorbeeld overeen te komen met de gemiddelde duur en het totale voor het betrokken type kredietovereenkomst verleende kredietbedrag. Bij de keuze van het representatieve voorbeeld moet ook rekening worden gehouden met de frequentie van bepaalde soorten kredietovereenkomsten in een specifieke markt. In een dergelijk geval kan het voor elke kredietgever verkieslijk zijn het representatieve voorbeeld te baseren op een kredietbedrag dat representatief is voor het eigen productassortiment en de verwachte afzetmarkt van die kredietgever, aangezien die aanzienlijk per kredietgever kunnen verschillen. Met betrekking tot het in het ESIS bekendgemaakte jaarlijkse kostenpercentage moeten de door de consument kenbaar gemaakte voorkeuren en de door hem verstrekte informatie in acht worden genomen. De kredietgever of de kredietbemiddelaar moet in dat geval duidelijk maken of de verstrekte informatie representatief, dan wel bindend is voor de kredietgever. In elk geval mogen de door kredietgevers gehanteerde representatieve voorbeelden niet strijdig zijn met de voorschriften van Richtlijn 2005/29/EG.
(37)
Indien de debetrentevoet en de kosten kunnen variëren op een wijze die op het moment van berekening van het jaarlijkse kostenpercentage niet te kwantificeren is, worden de percentages en de kosten verondersteld vast te blijven ten opzichte van hun aanvankelijke niveau tot het einde van de duur van de kredietovereenkomst. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een overeenkomst met een aanvankelijke periode met vaste rente, gevolgd door de mogelijkheid voor de consument om te kiezen tussen vaste en variabele rentevoeten aan het eind van de periode met vaste rente. Indien er sprake is van een aanvankelijke periode met vaste rente, waarna de rentevoet wordt bijgesteld op grond van een overeengekomen en bekende indicator, waaronder, in voorkomend geval, een standaard variable rentevoet of index, van een kredietgever, of wanneer voor een beperkte periode of een beperkt bedrag een lokpercentage wordt aangeboden, moeten de in deze richtlijn vervatte aanvullende hypothesen gelden.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
23
L
(38)
Om te zorgen voor samenhang tussen de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage voor kredietovereenkomsten voor consumenten en voor kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot onroerend goed moeten de voor de berekening van vergelijkbare soorten kredietovereenkomsten gebruikte hypothesen algemeen consistent zijn. In dat opzicht moet Richtlijn 2011/90/EU van de Commissie van 14 november 2011 tot wijziging van deel II van bijlage I bij Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage14, die een wijziging van de hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage inhoudt, in haar geheel in deze richtlijn worden geïntegreerd. Weliswaar zullen niet alle hypothesen noodzakelijk gelden voor kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed, maar in deze sector is er een productinnovatie aan de gang en het is noodzakelijk over de hypothesen te beschikken. Voorts moet voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage, bij het vaststellen van het gebruikelijkste mechanisme voor kredietopneming worden uitgegaan van redelijke verwachtingen omtrent het door consumenten voor het producttype dat door die specifieke kredietgever wordt aangeboden, meest frequent gebruikte mechanisme voor kredietopneming. Voor bestaande producten moet de verwachting op de voorafgaande twaalf maanden worden gebaseerd.
(39)
Bij een kredietwaardigheidsbeoordeling moet rekening worden gehouden met alle noodzakelijke factoren die van invloed kunnen zijn op het vermogen van een consument het krediet gedurende de looptijd af te lossen, zoals onder meer zijn inkomen, spaargelden, vermogensbestanddelen, regelmatige uitgaven, schulden en andere financiële verplichtingen, kredietscore, kredietantecedenten, vermogen om aanpassingen van de rentevoet op te vangen, en redelijke prognoses met betrekking tot de situatie van de consument gedurende de looptijd van de voorgestelde kredietovereenkomst. De waarde van het onroerend goed (het onderpand) is een belangrijk element bij het vaststellen van het kredietbedrag dat uit hoofde van een door een zekerheid gedekte kredietovereenkomst aan een consument mag worden verleend. De kredietwaardigheidsbeoordeling dient zich echter te richten op het vermogen van de consument om zich te kwijten van zijn verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst. Bijgevolg mag het feit dat de waarde van het goed op het moment van de kredietwaardigheidsbeoordeling hoger is, of in de toekomst wellicht hoger zal zijn, dan
14
PB L 296 van 15.11.2011, blz. 35.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
24
L
het kredietbedrag over het algemeen geen toereikende voorwaarde zijn voor het verlenen van het betrokken krediet. Hoewel de kredietwaardigheidsbeoordeling over het algemeen echter niet dient te stoelen op de hypothese dat het goed in waarde zal stijgen wanneer een kredietovereenkomst de bouw of de renovatie van een onroerend goed tot oogmerk heeft, dient de kredietgever in staat te zijn dit feit in acht te nemen. Er kunnen specifieke voorschriften nodig zijn voor de verschillende elementen die in de kredietwaardigheidsbeoordeling van bepaalde typen kredietovereenkomsten in aanmerking kunnen worden genomen. Zo kunnen de lidstaten bijvoorbeeld voor de aankoop van een onroerend goed behelzende kredietovereenkomsten die uitdrukkelijk vermelden dat het goed niet als huis, appartement of andere woning door de consument of door een gezinslid van hem zal worden bewoond (buy-to-let-overeenkomsten) besluiten te bepalen dat bij de beoordeling van het vermogen van de consument om de lening terug te betalen, toekomstige huurinkomsten worden meegewogen. Ook in lidstaten waarvan de nationale bepalingen niet zo'n bepaling bevatten, kunnen kredietgevers besluiten een prudente beoordeling van toekomstige huurinkomsten in te voeren. De lidstaten worden aangemoedigd de beginselen voor degelijke praktijken bij woninghypotheekverstrekking van de Raad voor financiële stabiliteit te implementeren. Lidstaten kunnen richtsnoeren geven voor de methode en de criteria waarmee de kredietwaardigheid van een consument wordt beoordeeld, bijvoorbeeld door grenswaarden vast te stellen voor loan-to-value- of loan-to-income-verhoudingscijfers. De beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument mag niet inhouden dat de aansprakelijkheid van de consument voor het niet-nakomen van zijn uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, aan de kredietgever wordt overgedragen. De bepalingen van deze richtlijn laten de voor kredietgevers geldende nationale en Europese regelgeving inzake gezonde en prudente bedrijfsvoering onverlet. (40)
Wanneer hij overweegt met de consument een kredietovereenkomst te sluiten, dient kredietgever daadwerkelijk rekening te houden met het resultaat van de kredietwaardigheidsbeoordeling. Zo mag de mogelijkheid om het kredietrisico gedeeltelijk over te dragen aan derden er niet toe leiden dat de kredietgever de conclusies van de kredietwaardigheidsbeoordeling naast zich neerlegt door een kredietovereenkomst met een consument te sluiten die waarschijnlijk niet in staat zal zijn het krediet af te lossen. De lidstaten kunnen dit beginsel toepassen door aan toezichthouders voor te schrijven in het kader van het supervisory review process de nodige maatregelen te treffen en erop toe te zien dat de kredietgevers de procedures voor de kredietwaardigheidsbeoordeling in acht nemen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
25
L
(41)
De kredietwaardigheidsbeoordeling wordt uitgevoerd op grond van de vereiste informatie die wordt verkregen uit verscheidene bronnen, waaronder van de consument. In dat verband moeten consumenten ten behoeve van de kredietwaardigheidsbeoordeling informatie over hun financiële situatie en economische omstandigheden aan de kredietgever of kredietbemiddelaar meedelen. De consument mag niet worden gestraft indien hij niet in staat is bepaalde informatie of beoordelingen, bijvoorbeeld over de toekomstige ontwikkeling van zijn financiële situatie, te verstrekken of hij besloten heeft de leningaanvraag af te breken. De lidstaten moeten echter wel in sancties voorzien voor specifieke gevallen waarin consumenten bewust onvolledige of incorrecte informatie verstrekken om een positieve kredietwaardigheidsbeoordeling te verkrijgen terwijl de volledige en correcte informatie in een negatieve kredietwaardigheidsbeoordeling zou hebben geresulteerd, en vervolgens niet in staat zijn de voorwaarden van de overeenkomst te vervullen, en zij moeten alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat die sancties ten uitvoer worden gelegd.
(42)
Het raadplegen van een kredietgegevensbank is een nuttig onderdeel van de kredietwaardigheidsbeoordeling. Sommige lidstaten schrijven voor dat kredietgevers de kredietwaardigheid van consumenten moeten beoordelen door raadpleging van de relevante gegevensbank. Overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens15 moeten kredietgevers, wanneer zij een kredietgegevensbank raadplegen, consumenten daarvan vooraf op de hoogte brengen en consumenten moeten het recht hebben om toegang te krijgen tot de informatie die over hen in een dergelijke gegevensbank voorkomt, zodat zij, indien nodig, de hen betreffende, daarin verwerkte gegevens kunnen rectificeren, uitwissen of afschermen wanneer deze onnauwkeurig zijn of onrechtmatig zijn verwerkt.
15
PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
26
L
(43)
Om concurrentievervalsing onder kredietgevers te voorkomen, moet ervoor worden gezorgd dat zij alle (kredietinstellingen en niet-kredietinstellingen die kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed verstrekken) op niet-discriminerende voorwaarden toegang hebben tot alle openbare en particuliere kredietgegevensbanken betreffende consumenten. Deze voorwaarden mogen bijgevolg niet voorschrijven dat een kredietgever als kredietinstelling moet zijn gevestigd. Toegangsvoorwaarden, zoals kosten voor toegang tot een gegevensbank of vereisten om op basis van wederkerigheid gegevens aan de gegevensbank te verstrekken, dienen van kracht te blijven. Het staat de lidstaten vrij te bepalen of binnen hun rechtsgebieden kredietbemiddelaars ook toegang tot dergelijke gegevensbanken kunnen hebben.
(44)
Indien een besluit tot afwijzing van de kredietaanvraag genomen is vanwege gegevens die verkregen zijn door raadpleging van een gegevensbank of het niet-voorkomen van gegevens daarin, moet de kredietgever de consument daarvan in kennis stellen en moet hij de naam van de geraadpleegde gegevensbank, evenals eventuele andere door Richtlijn 95/46/EG voorgeschreven elementen meedelen, zodat de consument zijn toegangsrecht kan uitoefenen en, indien nodig, de hem betreffende en daarin verwerkte persoonsgegevens kan rectificeren, uitwissen of afschermen. Indien een besluit tot afwijzing van de kredietaanvraag genomen is op grond van een negatieve kredietwaardigheidsbeoordeling, moet de kredietgever de consument onverwijld van die afwijzing in kennis stellen. Het dient de lidstaten vrij te staan al dan niet te besluiten kredietgevers ertoe te verplichten verdere toelichtingen omtrent de redenen voor de afwijzing te verstrekken. De kredietgever mag echter niet worden verplicht deze informatie te verstrekken indien dit bij andere Uniewetgeving, bijvoorbeeld inzake het witwassen van geld of het financieren van terrorisme, verboden is. Voorts mag deze informatie niet worden verstrekt indien dit zou indruisen tegen de doelstellingen van de openbare orde of veiligheid, zoals preventie, onderzoek, opsporing of vervolging ter zake van strafbare feiten.
(45)
Deze richtlijn regelt het gebruik van persoonsgegevens in het kader van de kredietwaardigheidsbeoordeling van een consument. Ter bescherming van persoonsgegevens is Richtlijn 95/46/EG van toepassing op de gegevensverwerking die in het kader van dergelijke beoordelingen wordt uitgevoerd.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
27
L
(46)
In beginsel vormen adviesdiensten afzonderlijke diensten ten opzichte van kredietverlenings- en kredietbemiddelingsdiensten. Opdat een consument de aard van de hem verleende diensten kan begrijpen, moet hem duidelijk worden gemaakt of hem door de kredietgever of de kredietbemiddelaar adviesdiensten kunnen worden verleend, en hoe adviesdiensten zijn gedefinieerd. De lidstaten kunnen evenwel een verplichting instellen tot het verstrekken van adviesdiensten in het kader van de kredietverlening. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten vrijelijk de kosten van de verplichte adviesdiensten aan de consument kunnen vaststellen.
(47)
Degenen die adviesdiensten verstrekken, moeten algemene normen naleven zodat de consument een reeks producten aangeboden krijgt die geschikt zijn voor zijn behoeften en omstandigheden. Die dienst moet worden verstrekt op basis van een billijke en voldoende brede analyse van de producten die worden aangeboden, bij adviesdiensten die door kredietgevers en verbonden kredietbemiddelaars worden verstrekt, of van de op de markt beschikbare producten, bij adviesdiensten die door niet-verbonden kredietbemiddelaars worden verstrekt. De verplichting om een voldoende groot aantal kredietovereenkomsten in overweging te nemen, mag voor kredietgevers of kredietbemiddelaars niet een verbod inhouden zich in een of meer nicheproducten te specialiseren. In die samenhang moeten gespecialiseerde kredietgevers of kredietbemiddelaars er bij het verstrekken van adviesdiensten voor zorgen dat zij de op de betrokken nichemarkt beschikbare kredietovereenkomsten in acht nemen. In elk geval moeten kredietgevers en kredietbemiddelaars de consument inzage geven in het hele assortiment van te overwegen kredietovereenkomsten, teneinde ervoor te zorgen dat de redenen voor een aanbeveling inzichtelijk zijn voor de consument.
(48)
Bij het verstrekken van adviesdiensten moet worden uitgegaan van een nauwgezette bestudering van de financiële situatie, voorkeuren en doelstellingen van de consument. Deze beoordeling moet gebaseerd zijn op actuele informatie en redelijke hypothesen betreffende de omstandigheden van de consument tijdens de looptijd van de lening. De lidstaten mogen verduidelijken hoe in het kader van de verlening van adviesdiensten de geschiktheid van een bepaald product voor een consument moet worden beoordeeld.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
28
L
(49)
Het vermogen van een consument om het krediet vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst af te lossen, kan van groot belang zijn voor het bevorderen van de concurrentie in de eengemaakte markt en het vrije verkeer van EU-burgers. De beginselen en voorwaarden volgens welke consumenten hun lening kunnen aflossen en de voorwaarden volgens welke een dergelijke vervroegde aflossing kan plaatshebben, verschillen echter aanzienlijk naar gelang van de lidstaat. Hoewel de diversiteit aan hypothecaire financieringsmechanismen en aan beschikbare producten moet worden erkend, is het van essentieel belang dat op EU-niveau bepaalde normen voor de vervroegde aflossing van krediet gelden, zodat consumenten zich vóór de in de kredietovereenkomst overeengekomen datum van hun verplichtingen kunnen kwijten en in vertrouwen op zoek kunnen gaan naar de producten die het beste in hun behoeften voorzien. De lidstaten moeten er bijgevolg voor zorgen, hetzij bij wetgeving, hetzij met contractuele bepalingen, dat consumenten een wettelijk of contractueel recht op vervroegde aflossing hebben, hetgeen niet wegneemt dat de lidstaten de voorwaarden voor de uitoefening van dit recht moeten kunnen bepalen. Zo kan onder meer de uitoefening van het recht in de tijd worden beperkt, kan een verschillende regeling gelden naar gelang van het soort debetrentevoet, hetzij vast hetzij variabel, dan wel naar gelang van het soort financieringsinstrument, of kunnen de omstandigheden waarin het recht mag worden uitgeoefend, worden beperkt. De door de lidstaten vastgestelde voorwaarden kunnen ook inhouden dat de kredietgever recht moet hebben op een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan het vervroegd aflossen van het krediet, of dat vervroegde aflossing in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij kredieten met variabele rentevoet, kosteloos is voor de consument. Als de vervroegde aflossing binnen de termijn valt waarvoor een vaste rentevoet geldt, kan de uitoefening van het recht in elk geval afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de consument hierbij een bijzonder belang heeft. Van een dergelijk bijzonder belang kan bijvoorbeeld sprake zijn in geval van echtscheiding of werkloosheid. Indien een lidstaat dergelijke voorwaarden vaststelt, mogen deze de uitoefening van het recht niet al te moeilijk of te duur maken voor de consument.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
29
L
(50)
Ten behoeve van volledige transparantie moet aan de consument zowel in de precontractuele als in de contractuele fase informatie over de debetrentevoet worden verstrekt. Gedurende de contractuele relatie moet voorts informatie aan de consument worden verstrekt over wijzigingen in de variabele debetrentevoet. Het staat de lidstaten vrij verbodsbepalingen te handhaven of in te voeren voor het eenzijdig wijzigen van de debetrentevoet door de kredietgever. De lidstaten kunnen bijvoorbeeld bepalen dat voor elke wijziging van de debetrentevoet of van de referentierentevoet uitdrukkelijke overeenstemming tussen de kredietgever en de consument vereist is. In geval van een wijziging van de debetrentevoet kunnen de lidstaten tevens bepalen dat de consument het recht heeft een bijgewerkte aflossingstabel te ontvangen.
(51)
Hoewel kredietbemiddelaars een centrale rol spelen in de distributie van kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed in de Unie, blijven de bepalingen inzake de bedrijfsvoering van en het toezicht op kredietbemiddelaars aanzienlijk verschillen naar gelang van de lidstaat, hetgeen belemmeringen opwerpt voor de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietbemiddelaars in de interne markt. Het feit dat kredietbemiddelaars niet in de gehele Unie werkzaam kunnen zijn, belemmert de goede werking van de eengemaakte markt voor kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed. Al moet de diversiteit aan soorten actoren die bij kredietbemiddeling zijn betrokken, worden erkend, is het van essentieel belang dat op Unieniveau bepaalde standaarden gelden die voor een hoge mate van professionalisme en dienstverlening zorgen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
30
L
(52)
Alvorens hun activiteiten te kunnen uitvoeren moeten alle kredietbemiddelaars aan een goedkeuringsprocedure worden onderworpen om een vergunning te verkrijgen van of geregistreerd te worden bij de bevoegde autoriteit van hun lidstaat van herkomst. In het kader van deze richtlijn moet de bevoegde autoriteit die de goedkeuringsprocedure uitvoert, ervoor zorgen dat de kredietbemiddelaar ten minste heeft voldaan aan de vereisten voor het op de markt verrichten van hun diensten overeenkomstig strikte beroepsvereisten inzake bekwaamheid, betrouwbaarheid en dekking tegen beroepsaansprakelijkheid. In dat verband kunnen lidstaten van herkomst voorzien in verdere voorschriften, bijvoorbeeld dat de aandeelhouders van de kredietbemiddelaar als betrouwbaar bekendstaan, met het oog op de goedkeuring van de kredietbemiddelaar, of in beperkingen op het aantal kredietgevers waaraan een kredietbemiddelaar verbonden kan zijn. Zo kan een lidstaat voorschrijven dat een verbonden kredietbemiddelaar aan slechts één kredietgever verbonden mag zijn. Als de goedkeuringsprocedure eenmaal met goed gevolg is afgerond, dient de bevoegde autoriteit de relevante informatie in verband met een kredietbemiddelaar in een openbaar register op te nemen. Verbonden kredietbemiddelaars die uitsluitend voor één kredietgever werkzaam zijn onder diens volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid, waaronder begrepen de volledige verantwoordelijkheid voor de naleving van de bestuurs- en tuchtrechtelijke voorschriften, moeten door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd. Zij kunnen echter door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd onder de auspiciën van de kredietgever namens welke zij handelen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
31
L
(53)
Ter bevordering van het consumentenvertrouwen in kredietbemiddelaars moeten lidstaten ervoor zorgen dat goedgekeurde kredietbemiddelaars aan permanent en grondig toezicht door de bevoegde autoriteit van hun lidstaat van herkomst onderworpen worden. Deze vereisten moeten ten minste op het niveau van de instelling gelden, maar de lidstaten mogen verduidelijken of deze goedkeuringsvereisten ook voor individuele werknemers van de kredietbemiddelaar gelden. De lidstaten moeten het recht hebben beperkingen ten aanzien van de rechtsvorm van bepaalde kredietbemiddelaars te handhaven of op te leggen in samenhang met de vraag of zij uitsluitend als rechtspersoon of als individuen mogen handelen. Het moet de lidstaten tevens vrij staan te besluiten of alle kredietbemiddelaars in één register worden ingeschreven, dan wel of er meerdere registers zijn vereist, al naar gelang of de kredietbemiddelaar verbonden is of als onafhankelijke kredietbemiddelaar optreedt. Voorts moet het de lidstaten vrij staan beperkingen te handhaven of op te leggen op de mogelijkheid voor aan een of meer kredietgevers verbonden kredietbemiddelaars om vergoedingen bij consumenten in rekening te brengen. Het bepaalde in deze richtlijn geldt onverminderd nationale regelgeving waarbij het kredietbemiddelaars verboden is om aan meer dan één kredietgever of aan een groep verbonden te zijn.
(53 bis) In sommige lidstaten kunnen kredietbemiddelaars besluiten om van de diensten van aangewezen vertegenwoordigers gebruik te maken voor het verrichten van hun activiteiten namens hen. De lidstaten moeten over de mogelijkheid beschikken de in deze richtlijn vervatte specifieke regeling voor aangewezen vertegenwoordigers toe te passen. Het moet de lidstaten echter ook vrij staan die regeling niet in te voeren of andere instanties een rol te laten vervullen die vergelijkbaar is met die van aangewezen vertegenwoordigers, mits voor die instanties dezelfde regeling geldt als voor kredietbemiddelaars. De in deze richtlijn vervatte voorschriften betreffende aangewezen vertegenwoordigers verplichten de lidstaten op generlei wijze ertoe, aangewezen vertegenwoordigers toe te staan op hun rechtsgebied te opereren, tenzij deze op grond van deze richtlijn als kredietbemiddelaars worden beschouwd.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
32
L
(54)
Om te voorkomen dat kredietbemiddelaars die op grond van een Europees paspoort opereren, voor het rechtsstelsel van een bepaalde lidstaat kiezen teneinde de strengere normen te ontwijken die van kracht zijn in een andere lidstaat, op het grondgebied waarvan zij het merendeel van hun activiteiten verrichten of voornemens zijn te verrichten, moet een kredietbemiddelaar die een rechtspersoon is, worden goedgekeurd in de lidstaat waar hij zijn statutaire zetel heeft. Een kredietbemiddelaar die geen rechtspersoon is, moet worden goedgekeurd in de lidstaat waar zijn hoofdkantoor is gevestigd. De lidstaten moeten tevens voorschrijven dat het hoofdkantoor van een kredietbemiddelaar zich altijd in zijn lidstaat van herkomst bevindt en dat hij daar feitelijk ook werkzaam is.
(55)
Op grond van deze goedkeuringsvereisten moeten kredietbemiddelaars overeenkomstig de beginselen van vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverrichting in andere lidstaten werkzaam kunnen zijn, op voorwaarde dat tussen de bevoegde autoriteiten een passende kennisgevingsprocedure is gevolgd. Zelfs wanneer de lidstaten besluiten aan alle individuele personeelsleden van een kredietbemiddelaar goedkeuring te verlenen, moet het voornemen diensten te verrichten ter kennis worden gebracht op basis van de kredietbemiddelaar en niet van de individuele werknemer. Deze richtlijn biedt echter weliswaar een kader op grond waarvan alle goedgekeurde kredietbemiddelaars, met inbegrip van kredietbemiddelaars die aan slechts één kredietgever zijn verbonden, in de hele Unie kunnen opereren, maar zij biedt geen kader voor aangewezen vertegenwoordigers. Indien aangewezen vertegenwoordigers derhalve in een andere lidstaat werkzaam wensen te zijn, dienen zij aan de in deze richtlijn vervatte voorschriften betreffende de goedkeuring van kredietbemiddelaars te voldoen.
(56)
In sommige lidstaten kunnen kredietbemiddelaars hun werkzaamheden verrichten in verband met kredietovereenkomsten die worden aangeboden door zowel kredietinstellingen als niet-kredietinstellingen. In beginsel moeten goedgekeurde kredietbemiddelaars toestemming hebben om op het gehele grondgebied van de Unie te opereren. Het feit dat zij door de bevoegde autoriteiten van hun lidstaten van herkomst zijn goedgekeurd, mag echter niet betekenen dat zij toestemming hebben om hun diensten te verrichten in verband met kredietovereenkomsten die door een niet-kredietinstelling aan een consument worden aangeboden in een lidstaat waar dergelijke niet-kredietinstellingen niet mogen opereren.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
33
L
(57)
De lidstaten kunnen bepalen dat personen die slechts incidenteel gedurende hun beroepswerkzaamheid kredietbemiddelingsactiviteiten verrichten, bijvoorbeeld doch niet noodzakelijk of uitsluitend advocaten of notarissen, niet aan de goedkeuringsprocedure van deze richtlijn dienen te worden onderworpen, mits een dergelijke beroepswerkzaamheid gereglementeerd is, en de toepasselijke voorschriften de incidentele verrichting van kredietbemiddelingsdiensten niet verbieden. Een dergelijke vrijstelling van de goedkeuringsprocedure van deze richtlijn dient evenwel in te houden dat de betrokkenen geen gebruik kunnen maken van de in deze richtlijn vervatte paspoortregeling. Natuurlijke of rechtspersonen die slechts incidenteel in de loop van hun beroepswerkzaamheid een consument bij een kredietgever introduceren, bijvoorbeeld door de consument op het bestaan van een bepaalde kredietgever of producttype bij die kredietgever te wijzen, en verder geen reclameactiviteiten uitvoeren en zich evenmin bezighouden met de presentatie, het aanbieden, de voorbereidingen of het sluiten van de kredietovereenkomst, mogen voor de toepassing van deze richtlijn niet als kredietbemiddelaars worden beschouwd.
(58)
Om een gelijk speelveld voor kredietgevers te garanderen en financiële stabiliteit te bevorderen, moeten de lidstaten, in afwachting van verdere harmonisatie, zorgen voor passende maatregelen inzake de goedkeuring van en het toezicht op niet-kredietinstellingen die kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed verstrekken. Omwille van de evenredigheid moeten in deze richtlijn geen nadere voorwaarden worden vastgesteld voor de goedkeuring van en het toezicht op kredietgevers die dergelijke kredietovereenkomsten verstrekken en die geen kredietinstellingen zijn in de zin van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking)16; het aantal dergelijke instellingen dat momenteel in de Unie werkzaam is, is beperkt, hetgeen ook geldt voor hun marktaandeel en het aantal lidstaten waarin zij actief zijn, met name sinds de financiële crisis. Om dezelfde reden moet deze richtlijn niet voorzien in de invoering van een "paspoort" voor dergelijke instellingen.
16
PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
34
L
(59)
De lidstaten dienen voorschriften vast te stellen inzake sancties op schendingen van de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en zij dienen er zorg voor te dragen dat deze ten uitvoer worden gelegd. Hoewel de keuze van de sancties bij de lidstaten blijft berusten, moeten de vastgestelde sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
(60)
Consumenten moeten toegang hebben tot buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures voor de schikking van geschillen die voortvloeien uit de bij deze richtlijn vastgestelde rechten en verplichtingen, tussen verstrekkers van kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed en consumenten, alsook tussen kredietbemiddelaars en consumenten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de deelname aan dergelijke alternatieve geschillenbeslechtingsprocedures niet facultatief is voor kredietgevers en kredietbemiddelaars. Om te zorgen voor een soepel verloop van alternatieve geschillenbeslechtingsprocedures bij grensoverschrijdende activiteiten, moeten de lidstaten erop toezien dat de instanties die verantwoordelijk zijn voor het oplossen van buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures onderling samenwerken. In dat verband worden de voor buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures verantwoordelijke instanties van de lidstaten aangemoedigd deel te nemen aan FIN-NET, een netwerk van nationale regelingen voor de buitengerechtelijke beslechting van financiële geschillen, waarbij het gaat om geschillen tussen consumenten en verrichters van financiële diensten.
(61)
Teneinde in te spelen op de ontwikkelingen in de markten voor krediet met betrekking tot onroerend goed, de ontwikkeling van kredietproducten, alsook economische ontwikkelingen, zoals inflatie, en nader te vast te stellen hoe bepaalde bij deze richtlijn vastgestelde voorschriften moeten worden ingevuld, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van het vermogen om de opmerkingen en hypothesen die worden gehanteerd voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage te wijzigen en door vaststelling van technische reguleringsnormen het voor kredietbemiddelaars geldende minimumgeldbedrag van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of vergelijkbare garantie te bepalen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij de voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, onder meer met deskundigen. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
35
L
(62)
Om ervoor te zorgen dat kredietbemiddelaars hun diensten gemakkelijker grensoverschrijdend kunnen verrichten, moeten de voor de goedkeuring van en het toezicht op kredietbemiddelaars verantwoordelijke bevoegde autoriteiten die autoriteiten zijn welke onder de auspiciën van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit EBA) optreden, zoals vastgesteld in artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit)17 of andere autoriteiten, op voorwaarde dat zij samenwerken met de autoriteiten welke voor de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze richtlijn onder de auspiciën van de EBA optreden.
(63)
De lidstaten dienen bevoegde autoriteiten aan te wijzen die gemachtigd zijn te zorgen voor de handhaving van deze richtlijn en ervoor te zorgen dat zij over de nodige onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden, alsmede toereikende middelen beschikken voor de uitoefening van hun taken. Daartoe moet het de lidstaten toegestaan zijn andere instanties aan te wijzen die zijn erkend bij nationale wetgeving of door openbare autoriteiten die daartoe bij nationale wetgeving uitdrukkelijk bevoegd zijn verklaard. De bevoegde autoriteiten kunnen handelen door een verzoek in te dienen bij rechtbanken die belast zijn met het geven van een rechterlijke beslissing, en mede door, waar passend, beroep in te stellen. Zodoende zouden de lidstaten, met name indien bepalingen van deze richtlijn in burgerlijke wetgeving worden omgezet, het toezicht op de naleving van die bepalingen aan de hierboven bedoelde instanties en aan de rechtbanken kunnen overlaten. De lidstaten moeten verschillende bevoegde autoriteiten kunnen aanwijzen om de brede verplichtingen die in deze richtlijn zijn neergelegd, te doen nakomen. Voor sommige bepalingen kunnen de lidstaten bijvoorbeeld bevoegde autoriteiten aanwijzen voor het doen naleven van de consumentenbescherming, terwijl zij voor andere bepalingen kunnen besluiten prudentiële toezichthouders aan te wijzen. Het aanwijzen van dergelijke autoriteiten mag niet uitsluiten dat taken worden gedelegeerd onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit. De mogelijkheid om verschillende bevoegde autoriteiten aan te wijzen mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen inzake doorlopend toezicht en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, zoals bij deze richtlijn bepaald.
17
PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
36
L
(64)
De Europese Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen tevens ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. Het Europees Parlement en de Raad dienen na de datum van kennisgeving over een termijn van twee maanden te beschikken om bezwaar tegen de gedelegeerde handeling aan te tekenen. Deze termijn dient met betrekking tot significante punten van zorg op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met één maand te kunnen worden verlengd. Het Europees Parlement en de Raad moeten de andere instellingen ook in kennis kunnen stellen van hun voornemen geen bezwaar aan te tekenen.
(65)
Er zal een evaluatie moeten worden gemaakt van de efficiënte werking van deze richtlijn, alsook van de vooruitgang inzake de totstandbrenging van een interne markt met een hoge mate van consumentenbescherming voor kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed. De Commissie moet daarom vijf jaar na de inwerkingtreding de richtlijn aan een evaluatie onderwerpen. Deze evaluatie moet onder meer inhouden dat een analyse wordt gemaakt van de ontwikkeling van de markt voor niet-kredietinstellingen die kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed verstrekken, dat wordt onderzocht of verdere maatregelen, waaronder een paspoort voor dergelijke nietkredietinstellingen, nodig zijn en of rechten en verplichtingen met betrekking tot de postcontractuele fase van kredietovereenkomsten moeten worden ingevoerd. Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn moet de Commissie de richtlijn echter evalueren teneinde na te gaan of het toepassingsgebied ervan dient te worden uitgebreid met bepaalde kredietovereenkomsten die ervan zijn uitgesloten.
(66)
Indien alleen de lidstaten maatregelen zouden nemen, zou dit waarschijnlijk resulteren in onderling verschillende voorschriften, hetgeen een ondermijnend effect zou kunnen hebben op of nieuwe hinderpalen zou kunnen opwerpen voor de werking van de interne markt. Aangezien een efficiënte en concurrerende interne markt voor kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed met een hoge mate van consumentenbescherming niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, en bijgevolg omwille van de doeltreffendheid van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, mag de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie ("VEU") neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
37
L
(67)
Om te waarborgen dat alle consumenten in de Unie een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming van hun belangen genieten en om een echte interne markt te creëren, bevat deze richtlijn bepalingen met een maximale harmonisatiegraad. De consumenten moeten een maximale harmonisatie genieten wanneer het gaat om middels het ESIS in precontractuele reclame-informatie op te nemen standaardinformatie en om het jaarlijkse kostenpercentage. Gelet op de bijzondere aard van kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed en op de verschillen in marktontwikkelingen en omstandigheden in de lidstaten wat betreft de specifieke marktstructuur en marktdeelnemers, categorieën beschikbare producten en procedures die bij het proces van kredietverlening in het geding zijn, moet het de lidstaten echter worden toegestaan strengere dan de bij deze richtlijn vastgestelde voorschriften te handhaven of in te voeren op gebieden waarop niet uitdrukkelijk een maximale harmonisatie van toepassing is. Een dergelijke gerichte aanpak is nodig om geen nadelig effect op de verstrekking van kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed te bewerkstelligen. Zo is het de lidstaten toegestaan strengere voorschriften te handhaven of vast te stellen voor de kennis- en bekwaamheidsvereisten voor personeel, algemene informatie over kredietovereenkomsten, de instructies voor het invullen van het ESIS en de voorwaarden voor de goedkeuring van kredietbemiddelaars.
(68) De lidstaten kunnen ertoe besluiten dat bepaalde aspecten van deze richtlijn bij nationale prudentiële wetsbepalingen worden geregeld, bijvoorbeeld de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument, terwijl andere aspecten door het frauderecht, het burgerlijk recht, het strafrecht of het strafprocesrecht worden bestreken, bijvoorbeeld de verplichtingen in verband met een verantwoordelijke kredietnemer. (69)
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven"18 worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.
18
PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
38
L
(70)
De Europese Centrale Bank en het Economisch en Sociaal Comité hebben op respectievelijk 5 juli 2011 en 14 juli 2011 advies over deze richtlijn uitgebracht. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft op 25 juli 2011 advies uitgebracht,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
39
L
Hoofdstuk 1 Onderwerp, toepassingsgebied, definities en bevoegde autoriteiten Artikel 1 Onderwerp Deze richtlijn stelt een kader vast voor bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot onroerend goed en inzake de voorschriften voor de vestiging van en het toezicht op kredietbemiddelaars, aangewezen vertegenwoordigers en kredietgevers. Artikel 2 Toepassingsgebied 1.
Deze richtlijn is van toepassing op de volgende kredietovereenkomsten: a)
kredietovereenkomsten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een in een lidstaat gebruikelijke andere vergelijkbare zekerheid op een onroerend goed, of gewaarborgd worden door een recht op een onroerend goed;
b)
kredietovereenkomsten voor het verkrijgen of het behouden van rechten op een onroerend goed.
2.
Deze richtlijn is niet van toepassing op: a)
kredietovereenkomsten waarbij de kredietgever: −
een bepaald bedrag ineens en/of periodiek een bedrag uitkeert en/of op andere wijze een krediet uitbetaalt aan de kredietnemer in ruil voor een bedrag te verkrijgen uit de verkoop van een onroerend goed en/of van een recht op een onroerend goed; en
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
40
L
−
pas volledige aflossing van het krediet verlangt wanneer zich in het leven van de consument een of meer specifieke gebeurtenissen zoals omschreven door de lidstaten voordoen, tenzij er sprake is van een inbreuk op de contractuele verplichtingen die de kredietgever het recht geeft de kredietovereenkomst te beëindigen ("equity release");
b)
kredietovereenkomsten die het resultaat zijn van een schikking voor de rechter of een andere daartoe van overheidswege bevoegde instantie;
c)
kredietovereenkomsten waarbij geen rente en andere kosten hoeven te worden vergoed, afgezien van kosten die rechtstreeks verband houden met het stellen van zekerheid voor de lening;
d)
kredietovereenkomsten waarbij een werkgever het krediet als nevenactiviteit rentevrij of tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager is dan gebruikelijk op de markt, aan zijn werknemers verstrekt, en dit niet in het algemeen aan het publiek aanbiedt;
e)
kredietovereenkomsten betreffende leningen die krachtens een wettelijke bepaling met een doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek worden toegekend tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke rentevoet, dan wel rentevrij, of onder andere voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden en tegen rentetarieven die niet hoger zijn dan de op de markt gebruikelijke rentetarieven.
3.
De lidstaten kunnen ontheffing verlenen van de toepassing van het bepaalde in de artikelen 9 en 11 en in bijlage II op kredietovereenkomsten voor consumenten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een in een lidstaat gebruikelijke andere vergelijkbare zekerheid op een onroerend goed, of gewaarborgd worden door een recht op een onroerend goed dat niet tot oogmerk heeft het recht op een onroerend goed te verwerven of te behouden, op voorwaarde dat de lidstaten op dergelijke kredietovereenkomsten de artikelen 4 en 5 en de bijlagen II en III van Richtlijn 2008/48/EG toepassen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
41
L
4.
De lidstaten kunnen ontheffing verlenen van de toepassing van het bepaalde in de artikelen 9, 10 en 11, artikel 13, lid 1, onder a), artikel 15, lid 4, en bijlage II op kredietovereenkomsten voor de aankoop van een goed indien in de kredietovereenkomst is bepaald dat het goed niet op enig moment door de consument of een familielid als huis, appartement of andere woonplaats kan worden betrokken, en op grond van een huurovereenkomst als huis, appartement of andere woonplaats moet worden betrokken. Lidstaten die gebruikmaken van de in de eerste alinea vermelde keuzemogelijkheid, waarborgen dat er een gelijkwaardig kader wordt toegepast opdat de consumenten tijdig in de reclame- en de precontractuele fase volledige en adequate informatie over dergelijke kredietovereenkomsten ontvangen.
Artikel 3 Definities Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder: a)
"consument": een consument in de zin van artikel 3, punt a), van Richtlijn 2008/48/EG;
b)
"kredietgever": een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten binnen de werkingssfeer van artikel 2 krediet verleent of toezegt;
c)
"kredietovereenkomst": een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument in de vorm van uitstel van betaling, van een lening of van een andere soortgelijke financieringsregeling, krediet in de zin van artikel 2 verleent of toezegt;
d)
"nevendienst": een dienst die samen met de kredietovereenkomst aan de consument wordt aangeboden;
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
42
L
e)
"kredietbemiddelaar": een natuurlijke persoon of rechtspersoon die niet als kredietgever optreedt en niet enkel een consument direct of indirect met een kredietgever in contact brengt, en die in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten voor een beloning in de vorm van geld of van een andere overeengekomen financiële prestatie: i)
aan consumenten kredietovereenkomsten in de zin van artikel 2 voorstelt of aanbiedt;
ii)
consumenten bijstaat bij de voorbereiding van het sluiten van andere dan de onder i) bedoelde kredietovereenkomsten in de zin van artikel 2; en/of
iii)
namens de kredietgever met consumenten kredietovereenkomsten in de zin van artikel 2 sluit;
f)
"verbonden kredietbemiddelaar": een kredietbemiddelaar die optreedt namens en onder de volle en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van: i) slechts één kredietgever; ii) slechts één groep kredietgevers; of iii) een beperkt aantal kredietgevers of groepen;
g)
"groep": groep kredietgevers die geconsolideerd moeten worden voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening als omschreven in de Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g) van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening19;
h)
"kredietinstelling": een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2006/48/EG;
19
PB L 193 van 18.7.1993, blz. 1.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
43
L
i)
"niet-kredietinstelling": een kredietgever die geen kredietinstelling is;
j)
"personeelsleden": i) natuurlijke personen die voor de kredietgever of kredietbemiddelaar werkzaam zijn, contacten met consumenten hebben, onder deze richtlijn vallende activiteiten uitoefenen en geen aangewezen vertegenwoordiger zijn; ii) natuurlijke personen die voor de aangewezen vertegenwoordiger werkzaam zijn, contacten met consumenten hebben en onder deze richtlijn vallende activiteiten uitoefenen; en iii) natuurlijke personen onder wier rechtstreeks beheer en/of toezicht de onder i) en ii) vermelde natuurlijke personen staan, en die geen aangewezen vertegenwoordiger zijn;
k)
"totaal kredietbedrag": het totale kredietbedrag als omschreven in artikel 3, punt l), van Richtlijn 2008/48/EG;
l)
"totale kosten van het krediet voor de consument": de totale kosten van het aan de consument verleende krediet als omschreven in artikel 3, punt g, van Richtlijn 2008/48/EG. Daaronder vallen niet de door de consument te vergoeden kosten voor nietnakoming van de in de kredietovereenkomst vastgestelde verplichtingen;
m)
"het totale door de consument te betalen bedrag": het totale door de consument te betalen bedrag als omschreven in artikel 3, punt h, van Richtlijn 2008/48/EG;
n)
"jaarlijks kostenpercentage": de totale kosten van het krediet voor de consument, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het totale kredietbedrag, indien toepasselijk te vermeerderen met de kosten bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d), zijnde gelijk aan de constante waarde op jaarbasis van alle tussen de kredietgever en de consument overeengekomen of overeen te komen verbintenissen (kredietopnemingen, aflossingen en kosten);
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
44
L
o)
"debetrentevoet": de debetrentevoet als omschreven in artikel 3, punt j), van Richtlijn 2008/48/EG;
p)
"kredietwaardigheidsbeoordeling": de evaluatie van de vooruitzichten dat de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende schuldverplichting wordt nagekomen;
q)
"duurzame drager": een duurzame drager zoals omschreven in artikel 3, punt m), van Richtlijn 2008/48/EG;
r)
"lidstaat van herkomst": i)
indien de kredietgever of kredietbemiddelaar een natuurlijk persoon is, de lidstaat waar hij zijn hoofdkantoor heeft;
ii)
indien de kredietgever of kredietbemiddelaar een rechtspersoon is, de lidstaat waar zijn statutaire zetel is gevestigd of, indien deze rechtspersoon volgens zijn nationale recht geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar zijn hoofdkantoor is gevestigd;
s)
"lidstaat van ontvangst": de lidstaat, die niet de lidstaat van herkomst is, waar de kredietgever of kredietbemiddelaar een bijkantoor heeft of diensten verricht;
t)
"adviesdiensten": het richten van persoonlijke aanbevelingen aan een consument met betrekking tot een of meer transacties in samenhang met kredietovereenkomsten, hetgeen een afzonderlijke dienst vormt ten opzichte van de verlening van een krediet en ten opzichte van de in punt e) omschreven diensten;
u)
"bevoegde autoriteit": een autoriteit die overeenkomstig artikel 4 door een lidstaat als bevoegd is aangewezen;
v)
"overbruggingskrediet": een kredietovereenkomst die hetzij voor onbepaalde duur geldt, hetzij binnen twaalf maanden moet worden afgelost, en die door de consument als tijdelijke financieringsoplossing wordt gebruikt terwijl hij de overstap maakt naar een andere financiële regeling voor het onroerend goed;
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
45
L
w)
"aangewezen vertegenwoordiger": een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in punt e) bedoelde activiteiten verricht en die namens en onder de volle en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van slechts één kredietbemiddelaar optreedt;
x)
"voorwaardelijke verplichting of garantie": een kredietovereenkomst die als garantie voor een andere afzonderlijke maar aanvullende transactie fungeert en uit hoofde waarvan het door een onroerend goed gewaarborgde kapitaal slechts wordt opgenomen wanneer zich een of meer in de overeenkomst vermelde contingente gebeurtenissen voordoen;
y)
"shared equity-kredietovereenkomst": een kredietovereenkomst waarbij het aflossingskapitaal is gebaseerd op een contractueel vastgesteld percentage van de waarde van het onroerend goed op het tijdstip van de kapitaalaflossing of -aflossingen.
Artikel 4 Bevoegde autoriteiten 1. De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteiten aan die gemachtigd zijn te zorgen voor de handhaving van deze richtlijn en dragen er zorg voor dat zij over de nodige onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden alsmede toereikende middelen beschikken voor de uitoefening van hun taken. De in lid 1 bedoelde autoriteiten zijn ofwel overheidsinstanties ofwel lichamen die zijn erkend bij nationale wetgeving of door overheidsinstanties die bij nationale wetgeving uitdrukkelijk daartoe zijn gemachtigd. Zij zijn geen kredietgevers, kredietbemiddelaars of aangewezen vertegenwoordigers. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten, alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten, alsmede accountants of deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn. De vertrouwelijke gegevens waarvan deze personen beroepshalve kennis krijgen, mogen aan
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
46
L
geen enkele persoon of autoriteit bekend worden gemaakt, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm, onverminderd de gevallen die onder het strafrecht of onder de bepalingen van deze richtlijn vallen. Dit belet echter niet dat de bevoegde autoriteiten vertrouwelijke gegevens uitwisselen of doorgeven, in overeenstemming met deze richtlijn en met de nationale en de uniale wetgeving. De lidstaten stellen de Commissie binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn in kennis van de aanwijzing van de bevoegde autoriteiten, met vermelding van een eventuele taakverdeling tussen de verschillende bevoegde autoriteiten. 2.
De bevoegde autoriteiten kunnen hun bevoegdheden, in overeenstemming met hun nationale wetgeving, als volgt uitoefenen: a) rechtstreeks op eigen gezag of onder toezicht van de gerechtelijke autoriteiten; of b) door een verzoek in te dienen bij de rechtbanken die belast zijn met het geven van de vereiste beslissing, en, waar passend, door beroep in te stellen ingeval het verzoek om het geven van de vereiste beslissing wordt afgewezen, uitgezonderd voor de artikelen 7, 21, 22, 23, 24 en 25. Indien de bevoegde autoriteiten hun bevoegdheden uitoefenen door middel van een verzoek bij de rechtbanken overeenkomstig lid 2, onder b), zijn deze rechtbanken bevoegd om de vereiste beslissingen te geven.
3.
Indien meer dan één autoriteit op het grondgebied van een lidstaat bevoegd is, draagt deze er zorg voor dat hun respectieve taken duidelijk worden omschreven en dat deze autoriteiten nauw met elkaar samenwerken zodat zij zich op doeltreffende wijze van hun respectieve taken kunnen kwijten.
4.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de autoriteiten die worden aangewezen als zijnde bevoegd voor het doen handhaven van de artikelen 7, 21, 22, 23, 24 en 25 van deze richtlijn: i) bevoegde autoriteiten zijn die worden bestreken door artikel 4, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit); en/of ii) andere autoriteiten dan de onder i) bedoelde nationale autoriteiten zijn, op voorwaarde dat die autoriteiten krachtens nationale wetgeving of bestuursrechtelijke bepalingen met de onder i) bedoelde autoriteiten moeten samenwerken wanneer dat noodzakelijk is voor de uitoefening van hun taken in het kader van deze richtlijn.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
47
L
5.
De Commissie maakt ten minste eenmaal per jaar de lijst van de in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteiten bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie en werkt deze lijst doorlopend op haar website bij.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
48
L
Hoofdstuk 2 Voor kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers geldende voorwaarden Artikel 5 Gedragsregels bij het verstrekken van krediet aan consumenten 1.
De lidstaten schrijven voor dat kredietgevers, kredietbemiddelaars of aangewezen vertegenwoordigers op eerlijke, billijke en professionele wijze optreden wanneer zij krediet en, in voorkomend geval, nevendiensten aan consumenten verlenen of hiervoor bemiddelen of advies verstrekken, waarbij zij de belangen van de consument op dat moment in aanmerking nemen en uitgaan van redelijke hypothesen over de situatie van de consument tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst.
2.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de manier waarop kredietgevers hun personeelsleden en de kredietbemiddelaars vergoeden en de manier waarop kredietbemiddelaars hun personeelsleden en aangewezen vertegenwoordigers vergoeden, de verplichting om naar de in lid 1 bedoelde beginselen te handelen, niet in de weg staan. Artikel 6 Verplichting om aan consumenten gratis informatie te verstrekken De lidstaten waarborgen dat alle informatie die overeenkomstig deze richtlijn wordt verstrekt, voor de consument gratis is.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
49
L
Artikel 7 Kennis- en bekwaamheidsvereisten voor personeelsleden 1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers hun personeelsleden voorschrijven dat zij over voldoende kennis en bekwaamheid beschikken voor het aanbieden of verstrekken van kredietovereenkomsten in de zin van artikel 2 of voor kredietbemiddeling zoals omschreven in artikel 3, punt e). Indien een kredietovereenkomst wordt gesloten die ook een daarmee verband houdende nevendienst omvat, is adequate kennis en bekwaamheid met betrekking tot die nevendienst vereist. Indien het bij die nevendienst meer bepaald om een verzekerings- of beleggingsdienst gaat, is adequate kennis en bekwaamheid vereist om aan artikel 19 van Richtlijn 2004/39/EG en artikel 4 van Richtlijn 2002/92/EG te voldoen.
2.
De lidstaten van herkomst stellen op grond van de in bijlage III vermelde beginselen de minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten voor personeelsleden van kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers vast.
2 bis.
Indien een kredietgever of kredietbemiddelaar zijn diensten op het grondgebied van een of meer andere lidstaten verricht: i)
via een bijkantoor, is de lidstaat van ontvangst verantwoordelijk voor het vaststellen van de minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten voor de personeelsleden van een bijkantoor;
ii) uit hoofde van de vrije dienstverrichting, is de lidstaat van herkomst verantwoordelijk voor het vaststellen van de minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten voor de personeelsleden, in overeenstemming met bijlage III. Wat betreft de voorschriften van bijlage III, punt 1, onder b), c) en e), kunnen de minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten evenwel door lidstaten van ontvangst worden vastgesteld.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
50
L
3.
De lidstaten dragen er zorg voor dat kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers voortdurend onder toezicht staan, teneinde te beoordelen of zij zich ervan vergewissen dat hun personeelsleden en, in voorkomend geval, aangewezen vertegenwoordigers aan de vereisten van lid 1 voldoen, en dat dit wat betreft kredietgevers en kredietbemiddelaars gebeurt volgens de in de leden 2 en 2 bis vastgestelde bevoegdheidsverdeling. Daartoe verstrekken kredietgevers en kredietbemiddelaars de bevoegde autoriteit op verzoek ten minste een schriftelijke afdoende documentatie over de vervulling van de kennis- en bekwaamheidsvereisten.
Voor een effectief toezicht op kredietgevers en kredietbemiddelaars die hun diensten uit hoofde van de vrije dienstverrichting op het grondgebied van een of meer andere lidstaten verrichten, werken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en van de lidstaat van herkomst nauw samen ten behoeve van een effectief toezicht op en een effectieve handhaving van de minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten van de lidstaat van ontvangst. Daartoe kunnen zij taken en verantwoordelijkheden aan elkaar overdragen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
51
L
Hoofdstuk 3 Informatie en praktijk voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst
Artikel 8 Algemene bepalingen inzake reclame en marketing 1.
De lidstaten schrijven voor dat reclame- en marketingcommunicatie betreffende kredietovereenkomsten in de zin van artikel 2, eerlijk, duidelijk en niet misleidend moet zijn. Met name wordt verboden bewoordingen te gebruiken die bij de consument valse verwachtingen kunnen scheppen betreffende de beschikbaarheid of kostprijs van een krediet. Dit artikel laat Richtlijn 2005/29/EG onverlet.
Artikel 9 In reclame op te nemen standaardinformatie 1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat alle reclame voor kredietovereenkomsten waarin een rentevoet of cijfers betreffende de kosten van het krediet voor de consument worden vermeld, de standaardinformatie overeenkomstig dit artikel bevat. De lidstaten kunnen bepalen dat reclame voor kredietovereenkomsten waarin geen rentevoet of cijfers betreffende de kosten van een krediet voor de consument worden vermeld, niettemin een vermelding van het jaarlijkse kostenpercentage bevat. In die gevallen kunnen de lidstaten bepalen dat de in lid 2 vermelde voorschriften betreffende de standaardinformatie niet van toepassing zijn.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
52
L
2.
In de standaardinformatie wordt op duidelijke, beknopte en opvallende wijze het volgende vermeld: a)
de identiteit van de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of aangewezen vertegenwoordiger;
b)
de vermelding dat het product een kredietovereenkomst is en, in voorkomend geval, gewaarborgd moet worden door een hypotheek of door een in een lidstaat gebruikelijke andere vergelijkbare zekerheid op een onroerend goed, dan wel door een recht op een onroerend goed;
c)
de debetrentevoet, met de vermelding of deze vast en/of variabel is, alsook nadere informatie over eventuele kosten die in de totale kosten van het krediet voor de consument zijn begrepen;
d)
het totale kredietbedrag;
e)
het jaarlijkse kostenpercentage;
f)
de duur van de kredietovereenkomst;
g)
in voorkomend geval, het bedrag van de periodieke betalingen;
h)
in voorkomend geval, het totale door de consument te betalen bedrag;
i)
in voorkomend geval, het aantal periodieke betalingen.
De onder c) tot en met i) vermelde informatie wordt aan de hand van een representatief voorbeeld verstrekt. 3.
Indien een contract voor een nevendienst, met name een verzekering, moet worden gesloten om het krediet, in voorkomend geval onder de geadverteerde voorwaarden, te verkrijgen, en de kosten van die dienst niet vooraf kunnen worden bepaald, moet de verplichting tot het sluiten van dat contract ook op een duidelijke, beknopte en opvallende wijze tezamen met het jaarlijkse kostenpercentage worden vermeld.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
53
L
4.
De in de leden 2 en 3 vermelde informatie is naar gelang van het voor de reclame en marketing gebruikte medium goed leesbaar of duidelijk hoorbaar.
5.
Waar zij dat passend achten, kunnen de lidstaten voorschrijven dat er een waarschuwing wordt opgenomen met betrekking tot specifieke risico's die aan kredietovereenkomsten verbonden zijn.
6.
Dit artikel laat Richtlijn 2005/29/EG onverlet.
Artikel 10 Algemene informatie 1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat kredietgevers of, in voorkomend geval, verbonden kredietbemiddelaars dan wel hun aangewezen vertegenwoordigers de algemene informatie over kredietovereenkomsten te allen tijde op papier of in elektronische vorm beschikbaar stellen. De lidstaten kunnen tevens bepalen dat algemene informatie door niet-verbonden kredietbemiddelaars beschikbaar wordt gesteld. Die algemene informatie omvat ten minste het volgende: a)
de identiteit en het geografische adres van degene die de informatie beschikbaar stelt;
b)
de doeleinden waarvoor het krediet mag worden gebruikt;
c)
de vormen van zekerheid;
d)
de mogelijke duur van de kredietovereenkomsten;
e)
ingeval kredieten in een of meer vreemde valuta's beschikbaar zijn, de vermelding van de vreemde valuta of valuta's, met een toelichting bij de gevolgen voor de consument indien het krediet in een vreemde valuta luidt;
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
54
L
f)
de debetrentevoet, met vermelding of die vast en/of variabel is, met een korte beschrijving van de kenmerken van een vaste en variabele rentevoet en de daaraan verbonden gevolgen voor de consument;
g)
een representatief voorbeeld van het totale kredietbedrag, de totale kredietkosten voor de consument, het totale door de consument te betalen bedrag en het jaarlijkse kostenpercentage;
h)
nadere informatie over eventuele kosten die in de totale kosten van het krediet voor de consument zijn begrepen;
i)
de verschillende beschikbare opties voor het aflossen van het krediet aan de kredietgever (met inbegrip van het indicatieve en representatieve voorbeeld van het aantal, de periodiciteit en het bedrag van de periodieke aflossingen);
j)
een beschrijving van de aan vervroegde aflossing verbonden voorwaarden;
k)
in voorkomend geval, informatie over de door de consument te nemen maatregelen met betrekking tot de taxatie van het onroerend goed en de daaraan verbonden kosten voor de consument;
l)
een beschrijving van de nevendiensten die de consument gehouden is te verwerven teneinde het krediet, in voorkomend geval onder de geadverteerde voorwaarden, te verkrijgen en, indien van toepassing, een verduidelijking dat de nevendiensten kunnen worden aangekocht van een dienstverlener die niet de kredietgever is;
m)
een waarschuwing inzake risico's die aan kredietovereenkomsten verbonden zijn, met inbegrip van de mogelijke gevolgen van niet-nakoming van de verplichtingen die uit de kredietovereenkomst voortvloeien;
n)
de lidstaten kunnen de kredietgevers ertoe verplichten andere soorten waarschuwingen op te nemen die in een lidstaat van belang zijn.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
55
L
Artikel 11 Precontractuele informatie 1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger aan de consument de op diens persoon toegesneden informatie verstrekt die hij nodig heeft om de op de markt beschikbare kredietproducten te kunnen vergelijken, de respectieve implicaties ervan te kunnen beoordelen en zo een geïnformeerd besluit over het sluiten van een kredietovereenkomst te kunnen nemen: -
onverwijld nadat de consument overeenkomstig artikel 16 de nodige informatie over zijn behoeften, financiële situatie en voorkeuren heeft verstrekt; en
-
tijdig voordat de consument door een kredietovereenkomst of -aanbod gebonden is.
Deze verplichte informatie wordt, op papier of op een andere duurzame drager, verstrekt door middel van het in bijlage II opgenomen Europees gestandaardiseerd informatieblad ("ESIS"). 2.
De lidstaten dragen er zorg voor dat wanneer aan de consument een bindend aanbod wordt gedaan, dit van een ESIS vergezeld gaat, indien: -
er niet eerder een aan de consument is verstrekt; of
-
er reeds een ESIS aan de consument is verstrekt, maar de kenmerken van het aanbod verschillen van de informatie in dat ESIS.
De lidstaten kunnen echter bepalen dat verstrekking van het ESIS verplicht is zowel voorafgaand aan als samen met het doen van een bindend aanbod overeenkomstig lid 1. 3.
De kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger die het ESIS aan de consument heeft verstrekt, wordt geacht te hebben voldaan aan de voorschriften inzake informatieverstrekking aan de consument vóór het sluiten van een overeenkomst op afstand overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2002/65/EG.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
56
L
4.
Eventuele aanvullende informatie die de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger aan de consument kan of bij nationale wetgeving gehouden is te verstrekken, wordt beschikbaar gesteld in een afzonderlijk document, dat aan het ESIS kan worden gehecht.
5.
Bij communicatie via spraaktelefonie, als bedoeld in artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2002/65/EG, omvat de ingevolge het tweede streepje van artikel 3, lid 3, onder b), van die richtlijn te geven beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de financiële dienst ten minste de in bijlage II, deel A, punten 3, 4, 5 en 6, bedoelde gegevens.
6.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger de consument op verzoek, tijdig vóór het sluiten van de kredietovereenkomst, een exemplaar van de ontwerpkredietovereenkomst bezorgt. Deze bepaling is niet van toepassing indien de kredietgever op het ogenblik van het verzoek niet bereid is de kredietovereenkomst met de consument aan te gaan. De lidstaten kunnen echter wel de beschikbaarstelling van de ontwerpkredietovereenkomst verplicht stellen.
Artikel 12 Informatievoorschriften voor kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers 1.
Tijdig vóór het sluiten van een contract betreffende de verrichting van in artikel 3, punt e), genoemde diensten verstrekt de kredietbemiddelaar de consument ten minste de volgende informatie op papier of een andere duurzame drager: a)
de identiteit en het geografische adres van de kredietbemiddelaar;
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
57
L
b)
het registratienummer, het register waarin hij is ingeschreven en hoe zijn registratie kan worden geverifieerd;
c)
de reikwijdte van zijn bevoegdheden, meer bepaald of hij uitsluitend met een of meer kredietgevers dan wel als onafhankelijk kredietbemiddelaar werkt. Ingeval een kredietbemiddelaar uitsluitend met een of meer kredietgevers werkt, verstrekt hij de naam van de kredietgever(s) voor wie hij optreedt;
d)
in voorkomend geval, de vergoeding die de consument aan de kredietbemiddelaar voor zijn diensten moet betalen;
e)
volgens welke procedures consumenten of andere belanghebbende partijen klachten over kredietbemiddelaars kunnen indienen en, in voorkomend geval, hoe gebruik kan worden gemaakt van buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures;
f)
in voorkomend geval, of en voor welk bedrag kredietgevers of derden een of meer commissielonen aan de kredietbemiddelaar moeten betalen. Indien het bedrag ten tijde van de informatieverstrekking niet kan worden vastgesteld, stelt de kredietbemiddelaar de consument in kennis van de wijze van berekening van het bedrag of verstrekt hij hem een indicatie van de hoogte ervan.
2.
In gevallen waarin de kredietbemiddelaar bij de consument een vergoeding in rekening brengt en daarnaast een commissieloon van de kredietgever of een derde ontvangt, maakt de kredietbemiddelaar de consument duidelijk of het commissieloon al dan niet, geheel of gedeeltelijk met de vergoeding verrekend zal worden.
3.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de eventuele door de consument aan de kredietbemiddelaar voor zijn diensten te betalen vergoeding: a) vóór het sluiten van het dienstverrichtingscontract tussen de consument en de kredietbemiddelaar wordt overeengekomen op papier of op een andere duurzame drager; en
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
58
L
b) door de kredietbemiddelaar aan de kredietgever wordt meegedeeld ten behoeve van de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage. 4.
De lidstaten schrijven voor dat kredietbemiddelaars er zorg voor dragen dat, naast de krachtens dit artikel te verstrekken informatie, een aangewezen vertegenwoordiger aan de consument kenbaar maakt in welke hoedanigheid hij optreedt en welke kredietbemiddelaar hij vertegenwoordigt wanneer hij contact opneemt of voordat hij zaken doet met een consument.
Artikel 13 Adequate toelichtingen 1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger, de consument adequate toelichtingen verstrekken over de voorgestelde kredietovereenkomst(en) en eventuele nevendienst(en), zodat de consument in staat is te beoordelen of de voorgestelde kredietovereenkomsten en nevendiensten zijn toegesneden op zijn behoeften en financiële situatie, waar passend met toelichting van ten minste: (a)
de precontractuele informatie die moet worden verstrekt overeenkomstig: - artikel 11 voor kredietgevers; - de artikelen 11 en 12 voor kredietbemiddelaars of aangewezen vertegenwoordigers;
(b)
de essentiële kenmerken van de voorgestelde producten;
(c)
de gevolgen die de sluiting van de kredietovereenkomst kan hebben voor de consument, met inbegrip van de gevolgen indien de consument niet betaalt.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
59
L
2.
Het verstrekken van adequate toelichtingen houdt in dat er geïndividualiseerde informatie wordt verstrekt over de kenmerken van de aangeboden kredieten, echter zonder dat daarbij aanbevelingen worden gedaan. De lidstaten kunnen de wijze waarop en de mate waarin dergelijke bijstand wordt verleend, alsmede de vraag door wie de bijstand wordt verleend, aanpassen aan de specifieke omstandigheden waarin de kredietovereenkomst wordt aangeboden, de persoon aan wie zij wordt aangeboden en de aard van het krediet dat wordt aangeboden.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
60
L
Hoofdstuk 4 Jaarlijks kostenpercentage Artikel 14 Berekening van het jaarlijkse kostenpercentage 1.
Het jaarlijkse kostenpercentage wordt berekend volgens de wiskundige formule van bijlage I.
2.
De kosten voor het openen en aanhouden van een specifieke rekening, de kosten voor het gebruik van een betaalmiddel voor zowel transacties als kredietopnemingen op die rekening en andere, met betalingstransacties verband houdende kosten worden in de totale kosten van het krediet voor de consument opgenomen wanneer er een rekening moet worden geopend en die moet worden aangehouden ter verkrijging, in voorkomend geval onder de geadverteerde voorwaarden, van het krediet.
3.
Bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage wordt uitgegaan van de hypothese dat de kredietovereenkomst voor de overeengekomen tijdsduur geldt en dat de kredietgever en de consument hun verplichtingen nakomen overeenkomstig de voorwaarden en binnen de termijnen die in de kredietovereenkomst zijn bepaald.
4.
Bij kredietovereenkomsten waarin bepalingen zijn opgenomen op grond waarvan variaties kunnen optreden in de debetrentevoet en, in voorkomend geval, in de kosten die deel uitmaken van het jaarlijkse kostenpercentage, maar bij de berekening daarvan niet kunnen worden gekwantificeerd, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat de debetrentevoet en de overige kosten vast blijven op het bij de ondertekening van de overeenkomst vastgestelde niveau.
5.
Zo nodig wordt voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de in bijlage I opgenomen hypothesen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
61
L
6.
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de opmerkingen en de hypothesen die worden gehanteerd voor de in bijlage I vastgestelde berekening van het jaarlijkse kostenpercentage te wijzigen. Wanneer de Commissie dergelijke gedelegeerde handelingen vaststelt, wijzigt zij indien nodig de in bijlage I vastgestelde opmerkingen of hypothesen, met name wanneer de in dit artikel en in bijlage I genoemde opmerkingen en hypothesen niet voldoende zijn om het jaarlijkse kostenpercentage op uniforme wijze te berekenen of niet meer aangepast zijn aan de commerciële marktsituatie.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
62
L
Hoofdstuk 5 Kredietwaardigheidsbeoordeling Artikel 15 Verplichting de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen 1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de kredietgever vóór het sluiten van de kredietovereenkomst een grondige kredietwaardigheidsbeoordeling verricht. Bij het verrichten van de kredietwaardigheidsbeoordeling houdt de kredietgever naar behoren rekening met de factoren die van invloed kunnen zijn op de vooruitzichten dat de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende schuldverplichting tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst wordt nagekomen. De kredietwaardigheidsbeoordeling wordt echter niet louter gefundeerd op de hypothese dat de waarde van het onroerende goed hoger is dan het kredietbedrag, of op de hypothese dat het onroerende goed in waarde zal stijgen, tenzij de kredietovereenkomst tot oogmerk heeft het onroerende goed te bouwen of te renoveren. De beoordeling wordt uitgevoerd op basis van de nodige informatie die de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger van de consument heeft verkregen alsmede van relevante interne of externe bronnen, en deze voldoet aan de in artikel 6 van Richtlijn 95/46/EG vastgestelde voorschriften inzake noodzaak en evenredigheid. 2.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger de nodige van de consument verkregen informatie aan de betrokken kredietgever verstrekt opdat die de kredietwaardigheidsbeoordeling kan verrichten.
3.
De lidstaten dragen er zorg voor dat kredietgevers passende processen voor de kredietwaardigheidsbeoordeling van de consument instellen. Deze processen worden periodiek geëvalueerd en doorlopend gedocumenteerd.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
63
L
4.
De lidstaten dragen er zorgen voor dat: a)
de kredietgever het krediet uitsluitend aan de consument beschikbaar stelt indien het resultaat van de kredietwaardigheidsbeoordeling uitwijst dat de uit de kredietovereenkomst voortgekomen verplichtingen waarschijnlijk op de krachtens die overeenkomst vereiste wijze zullen worden nagekomen;
b)
indien de kredietaanvraag op grond van een voor de consument negatieve kredietwaardigheidsbeoordeling wordt afgewezen, de kredietgever de consument onverwijld van de afwijzing in kennis stelt;
c)
de kredietgever de consument er overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG vooraf van in kennis stelt dat een gegevensbank zal worden geraadpleegd;
d)
indien de kredietaanvraag wordt afgewezen op grond van het resultaat van de raadpleging van een gegevensbank, de kredietgever de consument onverwijld in kennis stelt van het resultaat van de raadpleging ervan, de naam van de geraadpleegde gegevensbank en van de beheerder ervan, alsook van het toegangsrecht van de consument en indien nodig zijn recht om zijn gegevens in die gegevensbank te rectificeren. Deze informatie wordt verstrekt tenzij het verstrekken van dergelijke informatie op grond van andere wetgeving van de Unie verboden is of indruist tegen doelstellingen van de openbare orde of de openbare veiligheid;
5.
De lidstaten dragen er zorg voor dat, indien de partijen overwegen het totale aan de consument verleende kredietbedrag na het sluiten van de kredietovereenkomst te verhogen, de ter beschikking van de kredietgever staande financiële informatie betreffende de consument wordt bijgewerkt en de kredietwaardigheid van de consument opnieuw wordt beoordeeld voordat een significante verhoging van het totale kredietbedrag wordt verleend.
6.
Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
64
L
Artikel 16 Informatieplicht van de consument 1.
De consumenten verstrekken tijdens hun kredietaanvraag kredietgevers en, in voorkomend geval, kredietbemiddelaars of aangewezen vertegenwoordigers volledige en correcte informatie over hun financiële situatie en hun persoonlijke economische omstandigheden, voor zover die informatie voor het verrichten van een deugdelijke kredietwaardigheidsbeoordeling noodzakelijk is. Die informatie moet indien nodig worden onderbouwd door bewijsstukken uit onafhankelijk verifieerbare bronnen.
2.
Wat betreft de informatie die de consument moet verstrekken opdat de kredietgever een grondige beoordeling van zijn kredietwaardigheid kan maken en kan besluiten of hij het krediet zal verlenen, dragen de lidstaten er zorg voor dat kredietgevers in de precontractuele fase duidelijk aangeven welke informatie de consument moet verstrekken, met inbegrip van onafhankelijk verifieerbare bewijsstukken indien nodig. Dit informatieverzoek is evenredig en beperkt zich tot hetgeen voor het verrichten van een deugdelijke kredietwaardigheidsbeoordeling noodzakelijk is. De lidstaten zorgen er ook voor dat kredietgevers vermelden binnen welke termijn de consumenten de informatie precies moeten verstrekken. In dit verband stelt de kredietgever, de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger de consument ervan in kennis dat te verstrekken informatie volledig en correct moet zijn. Voorts waarschuwt de kredietgever, de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger de consument dat, indien hij de verlangde informatie niet verstrekt, er geen kredietwaardigheidsbeoordeling kan worden uitgevoerd en dat het krediet daarom niet kan worden toegekend. Deze waarschuwing kan in gestandaardiseerde vorm worden verstrekt.
3.
Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en met name artikel 6 van die richtlijn.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
65
L
Hoofdstuk 6 Toegang tot gegevensbanken Artikel 17 Toegang tot gegevensbanken 1.
Iedere lidstaat draagt er zorg voor dat aan alle kredietgevers uit alle lidstaten op nietdiscriminerende basis toegang wordt geboden tot gegevensbanken die in de lidstaat in kwestie worden gebruikt om de kredietwaardigheid van consumenten te beoordelen. Het gaat hierbij om gegevensbanken die worden beheerd door particuliere kredietbureaus of kredietinformatiebureaus en openbare registers.
2.
Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
66
L
Hoofdstuk 7 Adviesverlening Artikel 18 0ormen voor adviesverlening 1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de kredietgever, de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger de consument bij een gegeven transactie uitdrukkelijk ervan in kennis stelt of er al dan niet advies aan de consument wordt of kan worden verleend.
2.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de kredietgever, de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger de consument vóór de adviesverlening of, in voorkomend geval, vóór de sluiting van een overeenkomst betreffende adviesverlening, op papier of op een andere duurzame drager de volgende informatie verstrekt: a)
het scala van kredietovereenkomsten die hij in overweging zal nemen, zodat de consument kan begrijpen of de aanbeveling wordt gedaan op grond van een overweging van het eigen aanbod aan kredietproducten van de kredietgever, de kredietbemiddelaar of de aangewezen vertegenwoordiger, dan wel op grond van een overweging van een groot aantal op de markt beschikbare producten;
b)
in voorkomend geval, de door de consument voor de adviesverlening te betalen vergoeding.
Bovengenoemde informatie kan in de vorm van aanvullende precontractuele informatie aan de consument worden verstrekt.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
67
L
3.
Wanneer er advies aan consumenten wordt verleend, dragen de lidstaten er naast de voorschriften van de artikelen 5 en 7 zorg voor dat: a)
kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers de nodige informatie verkrijgen betreffende de persoonlijke en financiële situatie, de voorkeuren en doelstellingen van de consument om geschikte kredietovereenkomsten te kunnen aanbevelen. Daarbij wordt uitgegaan van op dat ogenblik up-to-date informatie en redelijke hypothesen betreffende de situatie van de consument tijdens de looptijd van de voorgestelde kredietovereenkomst.
b)
kredietgevers, verbonden kredietbemiddelaars en door verbonden kredietbemiddelaars aangewezen vertegenwoordigers een voldoende groot aantal kredietovereenkomsten in hun productenaanbod in overweging nemen en de geschiktste kredietovereenkomst of meerdere geschikte kredietovereenkomsten aanbevelen met het oog op de behoeften, de financiële situatie en de persoonlijke omstandigheden van de consument.
c)
niet-verbonden kredietbemiddelaars en door niet-verbonden kredietbemiddelaars aangewezen vertegenwoordigers een voldoende groot aantal op de markt beschikbare kredietovereenkomsten in hun productenaanbod in overweging nemen en de geschiktste kredietovereenkomst of meerdere geschikte kredietovereenkomsten aanbevelen met het oog op de behoeften, de financiële situatie en de persoonlijke omstandigheden van de consument.
4.
De lidstaten kunnen voorschrijven dat kredietgevers en verbonden kredietbemiddelaars en door verbonden kredietbemiddelaars aangewezen vertegenwoordigers, verplicht zijn tot adviesverlening in het kader van het kredietverstrekkingsproces. In dat geval kunnen de lidstaten de eventuele kosten voor de adviesverlening vaststellen.
4 bis.
De lidstaten kunnen voorschrijven dat kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers verplicht zijn een consument te waarschuwen wanneer een kredietovereenkomst gelet op de financiële situatie van die consument een bepaald risico voor hem kan veroorzaken.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
68
L
5.
De lidstaten kunnen het gebruik van de termen "advies" en "adviseur" of vergelijkbare termen verbieden wanneer het advies aan consumenten wordt verleend door: i) kredietgevers; ii) verbonden kredietbemiddelaars; of iii) aangewezen vertegenwoordigers van verbonden kredietbemiddelaars.
6.
Dit artikel doet geen afbreuk aan de verplichting tot het verstrekken van adequate toelichtingen aan consumenten overeenkomstig artikel 13.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
69
L
Hoofdstuk 8 Informatie en rechten inzake kredietovereenkomsten Artikel 19 Vervroegde aflossing 1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de consument het wettelijke of contractuele recht heeft zich vóór het verstrijken van een kredietovereenkomst volledig of gedeeltelijk van zijn verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst te kwijten. In dat geval heeft hij recht op een vermindering van de totale kredietkosten met betrekking tot de rente en de kosten voor de resterende duur van de overeenkomst.
2.
De lidstaten kunnen bepalen dat de uitoefening van het in lid 1 bedoelde recht aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. Zo kan onder meer de uitoefening van het recht in de tijd worden beperkt, kan een verschillende regeling gelden naar gelang van het soort debetrentevoet, of kunnen de omstandigheden waarin het recht kan worden uitgeoefend, worden beperkt. De lidstaten kunnen ook bepalen dat de kredietgever recht moet hebben op een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan het vervroegd aflossen van het krediet. Als de vervroegde aflossing binnen de termijn valt waarvoor een vaste rentevoet geldt, kunnen de lidstaten de uitoefening van het recht in elk geval afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de consument hierbij een bijzonder belang heeft. Indien een lidstaat dergelijke voorwaarden vaststelt, mag het daardoor voor de consument niet te moeilijk of te duur worden om het in lid 1 bedoelde recht uit te oefenen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
70
L
3.
Indien een consument vóór het verstrijken van een kredietovereenkomst aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen wenst te voldoen, verstrekt de kredietgever de consument onverwijld na ontvangst van het verzoek, op papier of op een andere duurzame drager de nodige informatie voor het overwegen van die mogelijkheid. Die informatie bevat ten minste een kwantificatie van de implicaties die het voor de consument heeft om vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst aan zijn verplichtingen te voldoen, alsmede een duidelijke vermelding van de daarvoor gebruikte hypothesen. De gebruikte hypothesen moeten redelijk en verdedigbaar zijn. Artikel 20 Informatie over de debetrentevoet
1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de kredietgever de consument op papier of op een andere duurzame drager in kennis stelt van een wijziging van de debetrentevoet voordat de wijziging van kracht wordt. Daarbij wordt ten minste het bedrag van de na de inwerkingtreding van de nieuwe debetrentevoet te verrichten betalingen vermeld, alsmede bijzonderheden betreffende een eventuele wijziging in het aantal of de frequentie van de betalingen.
2.
De lidstaten kunnen de partijen echter toestaan in de kredietovereenkomst overeen te komen dat de in lid 1 bedoelde informatie periodiek aan de consument wordt verstrekt indien de wijziging van de debetrentevoet voortvloeit uit een wijziging van een referentierentevoet, het publiek via passende middelen kennis kan nemen van de nieuwe referentierentevoet en de informatie over de nieuwe referentierentevoet ook beschikbaar is in de gebouwen van de kredietgever.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
71
L
Hoofdstuk 9 Voorschriften betreffende de vestiging van en het toezicht op kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers Artikel 21 Goedkeuring van kredietbemiddelaars 1. Kredietbemiddelaars houden voor het uitvoeren van de in artikel 3, punt e), genoemde activiteiten de vereiste goedkeuringen die door een bevoegde autoriteit in hun land van herkomst zijn verleend in een vergunnings- en/of registratieproces. 2. De lidstaten dragen er zorg voor dat aan de goedkeuring van kredietbemiddelaars de voorwaarde wordt gesteld dat ten minste wordt voldaan aan de vereisten onder a) tot en met c): a)
kredietbemiddelaars zijn in het bezit van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering die het gehele grondgebied dekt waar zij diensten aanbieden, of een andere vergelijkbare garantie voor aansprakelijkheid wegens beroepsnalatigheid. Voor verbonden kredietbemiddelaars kan de lidstaat van herkomst echter bepalen dat die verzekering of vergelijkbare garantie kan worden geboden door een kredietgever voor wie de kredietbemiddelaar bevoegd is te handelen. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om technische reguleringsnormen vast te stellen en indien nodig te wijzigen tot bepaling van het minimumgeldbedrag van de in lid 2, onder a), bedoelde beroepsaansprakelijkheidsverzekering of vergelijkbare garantie. Die technische reguleringsnormen worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
72
L
De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot bepaling van het minimumgeldbedrag van de in lid 2, onder a), bedoelde beroepsaansprakelijkheidsverzekering of vergelijkbare garantie, die [binnen zes maanden na de aanneming van het voorstel] aan de Commissie worden voorgelegd. De eerste maal [vier jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn] en daarna om de twee jaar evalueert de EBA de technische reguleringsnormen en, indien nodig, ontwikkelt zij ontwerpen van technische reguleringsnormen tot wijziging van het minimumgeldbedrag van de in lid 2, onder a), bedoelde beroepsaansprakelijkheidsverzekering of vergelijkbare garantie, die aan de Commissie worden voorgelegd; b)
natuurlijke personen die zijn gevestigd als kredietbemiddelaar, de leden van het bestuur van een als rechtspersoon gevestigde kredietbemiddelaar of natuurlijke personen die gelijkwaardige taken verrichten binnen een kredietbemiddelaar die een rechtspersoon is maar geen bestuur heeft, staan als betrouwbaar bekend. Zij hebben minimaal een blanco strafblad of enig ander nationaal equivalent met betrekking tot ernstige strafbare feiten in verband met vermogensdelicten of andere met financiële activiteiten verband houdende delicten en zij mogen niet voorheen failliet zijn verklaard, tenzij rehabilitatie overeenkomstig het nationale recht heeft plaatsgevonden;
c)
natuurlijke personen die zijn gevestigd als kredietbemiddelaar, de leden van het bestuur van een als rechtspersoon gevestigde kredietbemiddelaar of natuurlijke personen die gelijkwaardige taken verrichten binnen een kredietbemiddelaar die een rechtspersoon is maar geen bestuur heeft, beschikken over voldoende kennis en bekwaamheid ter zake van kredietovereenkomsten. De lidstaat van herkomst bepaalt het adequate kennis- en bekwaamheidsniveau op grond van de in bijlage III vervatte beginselen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
73
L
3.
De lidstaten dragen er zorg voor dat alle goedgekeurde kredietbemiddelaars en hun aangewezen vertegenwoordigers, ongeacht of zij als natuurlijke of als rechtspersoon zijn gevestigd, worden ingeschreven in een register bij een bevoegde autoriteit in hun lidstaat van herkomst. De lidstaten dragen er zorg voor dat het register van kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers up-to-date wordt gehouden en online beschikbaar is. Het register van kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers bevat ten minste de volgende informatie: (i)
de namen van de tot het management behorende personen die verantwoordelijk zijn voor het bemiddelingsbedrijf. De lidstaten kunnen ook de registratie voorschrijven van alle natuurlijke personen die in een onderneming die aan kredietbemiddeling doet, een functie uitoefenen waarbij zij contact hebben met cliënten;
(ii)
de lidstaat of lidstaten waar de kredietbemiddelaar werkzaam is op grond van de vrijheid van vestiging of van de vrijheid van dienstverrichting en overeenkomstig artikel 22;
(iii)
of de kredietbemiddelaar al dan niet verbonden is.
Lidstaten die besluiten van de in artikel 21 bis bedoelde mogelijkheid gebruik te maken, dragen er zorg voor dat het register de kredietgever vermeldt namens welke de verbonden kredietbemiddelaar optreedt. Lidstaten die besluiten van de in artikel 21 ter bedoelde mogelijkheid gebruik te maken, dragen er zorg voor dat het register de kredietbemiddelaar of, in het geval van een aangewezen vertegenwoordiger van een verbonden kredietbemiddelaar, de kredietgever vermeldt namens welke de aangewezen vertegenwoordiger optreedt.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
74
L
4.
De lidstaten dragen er zorgen voor dat: (i)
een kredietbemiddelaar die een rechtspersoon is, zijn hoofdkantoor heeft in de lidstaat waar hij zijn statutaire zetel heeft;
(ii)
een kredietbemiddelaar die geen rechtspersoon is of die een rechtspersoon is die volgens zijn nationale recht geen statutaire zetel heeft, zijn hoofdkantoor in de lidstaat heeft waar hij zijn voornaamste werkzaamheid daadwerkelijk uitoefent.
5.
De lidstaten dragen er zorg voor dat er één loket wordt ingesteld, waardoor een vlotte en snelle openbare toegang tot informatie uit het nationale, langs elektronische weg beschikbare en voortdurend up-to-date gehouden register mogelijk is. Dit loket biedt tevens de identificatiegegevens van de bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat.
6.
Lidstaten van herkomst dragen er zorg voor dat alle goedgekeurde kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers voortdurend de voorwaarden van lid 2 vervullen. Dit lid laat het bepaalde in de artikelen 21 bis en 21 ter onverlet.
7.
De lidstaten kunnen ontheffing van de toepassing van dit artikel verlenen aan personen die de in artikel 3, punt e), vermelde activiteiten verrichten, wanneer die activiteiten incidenteel worden verricht in het kader van een beroepswerkzaamheid en die werkzaamheid aan wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften of aan een beroepscode is onderworpen en het verrichten van de dienst op grond daarvan niet is uitgesloten.
8.
Lid 1 is niet van toepassing op kredietinstellingen die in het bezit zijn van een vergunning als omschreven in artikel 4, punt 2, van Richtlijn 2006/48/EG, noch op andere financiële instellingen die krachtens nationale wetgeving aan gelijkwaardige vergunnings- en toezichtsvoorschriften zijn onderworpen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
75
L
Artikel 21 bis Met slechts één kredietgever verbonden kredietbemiddelaars 1.
Onverminderd artikel 21, lid 1, kunnen de lidstaten toestaan dat kredietbemiddelaars als omschreven in artikel 3, punt f), onder i), door bevoegde autoriteiten worden goedgekeurd via de kredietinstelling namens welke de verbonden kredietbemiddelaar uitsluitend optreedt. In dat geval schrijven de lidstaten aan de kredietgever voor dat die ervoor zorgt dat de kredietbemiddelaars die door artikel 3, punt f), onder i), worden bestreken, voldoen aan ten minste de vereisten van artikel 21, lid 2, onder a) tot en met c). De lidstaat van herkomst kan echter bepalen dat voor kredietbemiddelaars als omschreven in artikel 3, punt f), onder i), de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een vergelijkbare garantie kan worden geboden door de kredietgever voor welke de verbonden kredietbemiddelaar bevoegd is te handelen.
2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 24, schrijven de lidstaten kredietgevers voor, toezicht op de activiteiten van met slechts één kredietgever verbonden kredietbemiddelaars uit te oefenen, teneinde ervoor te zorgen dat zij doorlopend aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen. In het bijzonder is de kredietgever verantwoordelijk voor het toezicht op de nakoming van de kennis- en bekwaamheidsvereisten voor de verbonden kredietbemiddelaar en zijn personeelsleden.
Artikel 21 ter Aangewezen vertegenwoordigers 1.
De lidstaten kunnen besluiten toe te staan dat een kredietbemiddelaar vertegenwoordigers aanwijst. Indien de kredietbemiddelaar een vertegenwoordiger heeft aangewezen en met slechts één kredietgever verbonden is, overeenkomstig artikel 3, punt f), onder i), blijft de kredietgever volledig en onvoorwaardelijk verantwoordelijk voor elke handeling en elk verzuim van de aangewezen vertegenwoordiger die namens de kredietbemiddelaar optreedt.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
76
L
2.
De lidstaten schrijven de kredietbemiddelaar voor er zorg voor te dragen dat de aangewezen vertegenwoordiger voldoet aan ten minste de vereisten van artikel 21, lid 2, onder a) tot en met c). De lidstaat van herkomst kan echter bepalen dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een vergelijkbare garantie kan worden geboden door een kredietbemiddelaar voor welke de aangewezen vertegenwoordiger bevoegd is te handelen.
3.
Onverminderd artikel 24 schrijven de lidstaten de kredietbemiddelaars voor, toezicht op de activiteiten van hun aangewezen vertegenwoordigers uit te oefenen, teneinde ervoor te zorgen dat zij volledig aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen. In het bijzonder zijn de kredietbemiddelaars verantwoordelijk voor het toezicht op de nakoming van de kennis- en bekwaamheidsvereisten voor de aangewezen vertegenwoordigers en hun personeelsleden.
Artikel 22 Vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverrichting voor kredietbemiddelaars 1.
De goedkeuring van een kredietbemiddelaar door de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van herkomst overeenkomstig artikel 21, lid 1, voor het uitvoeren van een deel of het geheel van de in artikel 3, punt e), genoemde activiteiten geldt voor het hele grondgebied van de Unie, zonder dat er voor het verrichten van die diensten een verdere goedkeuring door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of lidstaten van ontvangst nodig is, op voorwaarde dat de activiteiten die de kredietbemiddelaar voornemens is in de lidstaat of lidstaten van ontvangst te verrichten, onder de goedkeuring vallen. Kredietbemiddelaars mogen echter niet hun diensten verrichten in verband met kredietovereenkomsten die door een nietkredietinstelling worden aangeboden aan consumenten in een lidstaat waar dergelijke nietkredietinstellingen niet werkzaam mogen zijn.
1 bis.
Vertegenwoordigers die zijn aangewezen in lidstaten die gebruik maken van de door artikel 21 ter geboden mogelijkheid, mogen een deel of het geheel van de in artikel 3, punt e), bedoelde activiteiten niet verrichten in lidstaten waar dergelijke aangewezen vertegenwoordigers niet werkzaam mogen zijn.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
77
L
2.
Een goedgekeurde kredietbemiddelaar die voornemens is voor het eerst in een of meer lidstaten werkzaamheden uit te oefenen uit hoofde van het vrij verrichten van diensten of die een bijkantoor vestigt, stelt de bevoegde autoriteiten van zijn lidstaat van herkomst daarvan in kennis. Binnen een maand nadat zij op de hoogte zijn gesteld, stellen deze bevoegde autoriteiten de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat of lidstaten van ontvangst in kennis van het voornemen van de kredietbemiddelaar en brengen zij tegelijkertijd de betrokken kredietbemiddelaar van deze kennisgeving op de hoogte. Tevens stellen zij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat of lidstaten van ontvangst in kennis van de kredietgever(s) met welke de kredietbemiddelaar verbonden is, en of de kredietgever de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid voor de activiteiten van de kredietbemiddelaar op zich neemt. De lidstaat van ontvangst maakt gebruik van de van de lidstaat van herkomst ontvangen informatie om de nodige informatie in zijn register op te nemen. De kredietbemiddelaar kan zijn werkzaamheden aanvangen een maand nadat hij van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst heeft vernomen dat deze de in de tweede alinea bedoelde kennisgeving heeft verricht.
3.
Voordat het bijkantoor van een kredietbemiddelaar zijn werkzaamheden aanvangt of binnen twee maanden na ontvangst van de in lid 2 bedoelde informatie, treffen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst voorbereidingen voor het toezicht op de kredietbemiddelaar overeenkomstig artikel 24, en delen zij de kredietbemiddelaar zo nodig de voorwaarden mee waaronder die werkzaamheden, op gebieden die niet krachtens het Unierecht zijn geharmoniseerd, in de lidstaat van ontvangst mogen worden verricht.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
78
L
Artikel 23 Intrekking van de goedkeuring van kredietbemiddelaars 1.
De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst kan de overeenkomstig artikel 21 aan een kredietbemiddelaar verleende goedkeuring intrekken wanneer die kredietbemiddelaar: a)
uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen gebruik te zullen maken van de goedkeuring of gedurende de voorafgaande zes maanden geen diensten als bedoeld in artikel 3, punt e), heeft verricht, tenzij de betrokken lidstaat voorschrijft dat in die gevallen de goedkeuring vervalt;
b)
de goedkeuring heeft verworven door middel van valse of misleidende verklaringen, of op enige andere onregelmatige wijze;
c)
niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder de goedkeuring is verleend;
d)
in een van de gevallen verkeert waarin nationale wetgeving ten aanzien van buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende aangelegenheden in intrekking voorziet;
e)
de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde voorschriften betreffende de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening van kredietbemiddelaars op ernstige wijze en systematisch heeft overtreden.
2.
Indien de goedkeuring van een kredietbemiddelaar door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst wordt ingetrokken, stelt die lidstaat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of lidstaten van ontvangst daarvan zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 14 dagen op passende wijze in kennis.
3.
De lidstaten dragen er zorg voor dat kredietbemiddelaars van wie de goedkeuring is ingetrokken, onverwijld uit het register worden geschrapt.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
79
L
Artikel 24 Toezicht op kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers 1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de activiteiten van kredietbemiddelaars onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst staan. De lidstaten van herkomst kunnen bepalen dat: (i)
verbonden kredietbemiddelaars onder toezicht staan hetzij rechtstreeks, hetzij in het kader van het toezicht op de kredietgever namens welke zij handelen, indien de kredietgever een kredietinstelling is die in het bezit is van een vergunning als omschreven in artikel 4, punt 2, van Richtlijn 2006/48/EG of een andere financiële instelling die krachtens nationale wetgeving aan gelijkwaardige vergunnings- en toezichtsvoorschriften is onderworpen. Indien de verbonden kredietbemiddelaar diensten in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst verricht, staat hij rechtstreeks onder toezicht van de bevoegde autoriteit.
(ii)
de in artikel 21 ter bedoelde aangewezen vertegenwoordiger onder toezicht staat hetzij rechtstreeks, hetzij in het kader van het toezicht op de kredietbemiddelaar namens welke hij handelt.
2.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaat of lidstaten waar een kredietbemiddelaar een bijkantoor heeft, zijn er verantwoordelijk voor te waarborgen dat de door de kredietbemiddelaar op hun grondgebied verrichte diensten voldoen aan de vereisten van artikel 5, lid 1, en van de artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 18 en 30, alsmede van de uit hoofde daarvan aangenomen maatregelen. Wanneer de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van ontvangst constateren dat een kredietbemiddelaar die een bijkantoor op hun grondgebied heeft, inbreuk pleegt op de in die staat uit hoofde van artikel 5, lid 1, en van de artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 18 en 30 vastgestelde voorschriften, eisen die autoriteiten dat de betrokken kredietbemiddelaar een einde maakt aan die onregelmatige situatie.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
80
L
Indien de betrokken kredietbemiddelaar niet het nodige doet, nemen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de betrokken kredietbemiddelaar een eind maakt aan de onregelmatige situatie. Van de strekking van deze maatregelen wordt mededeling gedaan aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst. Indien de kredietbemiddelaar, in weerwil van de door de lidstaat van ontvangst getroffen maatregelen, inbreuk blijft plegen op de in lid 1 bedoelde, in de lidstaat van ontvangst geldende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, kan de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen treffen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te bestraffen; zo nodig kan hij deze kredietbemiddelaar beletten op zijn grondgebied nieuwe transacties te verrichten. De Commissie wordt onverwijld van deze maatregelen op de hoogte gesteld; Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst het oneens is met deze maatregelen van de lidstaat van ontvangst, kan zij de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 naar de EBA doorverwijzen en haar om bijstand verzoeken. In dat geval kan de EBA handelen overeenkomstig de haar bij dat artikel verleende bevoegdheden. 3.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaat of lidstaten waar het bijkantoor is gevestigd, hebben het recht om de door het bijkantoor getroffen regelingen aan een onderzoek te onderwerpen en de wijzigingen te verlangen die absoluut noodzakelijk zijn om de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in staat te stellen de verplichtingen krachtens artikel 5, lid 2, en krachtens de op grond van die bepalingen genomen maatregelen met betrekking tot de door het bijkantoor verrichte diensten te doen nakomen.
4.
Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst duidelijke en aantoonbare redenen heeft om te concluderen dat een kredietbemiddelaar die op haar grondgebied uit hoofde van het vrij verrichten van diensten werkzaamheden uitoefent, inbreuk pleegt op de verplichtingen die uit de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen voortvloeien, of dat een kredietbemiddelaar met een bijkantoor op haar grondgebied inbreuk pleegt op andere dan de in lid 2 vermelde verplichtingen die voortvloeien uit de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen, stelt zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van deze bevindingen in kennis.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
81
L
Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst niet binnen één maand na de ontvangst van deze bevindingen maatregelen neemt of indien, in weerwil van de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen, een kredietbemiddelaar blijft handelen op een wijze die de belangen van de consumenten in de lidstaat van ontvangst of de ordelijke werking van de markten kennelijk schaadt, is het volgende van toepassing: (a) de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst treft, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, de nodige maatregelen om de consumenten te beschermen en de goede werking van de markten te garanderen. Met name kan zij een inbreukplegende kredietbemiddelaar beletten nieuwe transacties op haar grondgebied te verrichten. De Commissie wordt onverwijld van deze maatregelen op de hoogte gesteld; (b) de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst kan de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 naar de EBA doorverwijzen en om haar bijstand verzoeken. In dat geval kan de EBA handelen overeenkomstig de haar bij dat artikel verleende bevoegdheden. 5.
Elke lidstaat draagt er zorg voor dat, wanneer een kredietbemiddelaar waaraan in een andere lidstaat goedkeuring is verleend, op zijn grondgebied een bijkantoor heeft gevestigd, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de kredietbemiddelaar in het kader van de uitoefening van hun verantwoordelijkheden en na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daarvan in kennis te hebben gesteld, zelf in dat bijkantoor inspecties ter plaatse kunnen verrichten.
6.
De bij dit artikel vastgestelde taakverdeling tussen de lidstaten laat de bevoegdheden van de lidstaten op gebieden die niet door deze richtlijn overeenkomstig het Unierecht worden bestreken, onverlet.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
82
L
Hoofdstuk 10 Goedkeuring van en toezicht op niet-kredietinstellingen Artikel 25 Goedkeuring van en toezicht op niet-kredietinstellingen De lidstaten dragen er zorg voor dat voor niet-kredietinstellingen als bedoeld in artikel 3, punt i), een passende goedkeuringsprocedure geldt, hetgeen onder meer, doch niet uitsluitend, inschrijving van de niet-kredietinstelling in een register omvat, alsmede voorschriften voor toezicht door een bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
83
L
Hoofdstuk 11 Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten
1.
Artikel 26 Verplichting tot samenwerking De bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten werken onderling samen indien dat voor de vervulling van hun taken uit hoofde van deze richtlijn nodig is, waartoe zij gebruikmaken van de bevoegdheden waarover zij hetzij uit hoofde van deze richtlijn, hetzij ingevolge nationale wetgeving beschikken. De bevoegde autoriteiten verlenen bijstand aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten. Zij wisselen met name informatie uit en werken samen bij onderzoeks- of toezichtsactiviteiten. Om de samenwerking en met name de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken en te versnellen, wijzen de lidstaten één bevoegde autoriteit aan als contactpunt voor de toepassing van deze richtlijn. De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten de namen mede van de autoriteiten die zijn aangewezen om uit hoofde van dit lid verzoeken om uitwisseling van gegevens of verzoeken om samenwerking in ontvangst te nemen.
2.
De lidstaten nemen de nodige administratieve en organisatorische maatregelen om de in lid 1 bedoelde assistentieverlening te vergemakkelijken.
3.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten die, overeenkomstig lid 1, voor de toepassing van deze richtlijn als contactpunt zijn aangewezen, voorzien elkaar onmiddellijk van alle gegevens die nodig zijn voor de uitoefening van de taken, vermeld in de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen, van de overeenkomstig artikel 4 aangewezen bevoegde autoriteiten. Bevoegde autoriteiten die uit hoofde van deze richtlijn gegevens uitwisselen met andere bevoegde autoriteiten, kunnen op het ogenblik dat deze gegevens worden meegedeeld aangeven dat die gegevens alleen mogen worden doorgegeven met hun uitdrukkelijke instemming, en in dat geval mogen die gegevens alleen worden uitgewisseld voor de doeleinden waarmee die autoriteiten hebben ingestemd.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
84
L
De bevoegde autoriteit die als contactpunt is aangewezen, mag de ontvangen informatie aan de andere in artikel 4 bedoelde autoriteiten doorgeven, maar mag de informatie alleen aan andere instanties of natuurlijke of rechtspersonen doorgeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de informatie hebben meegedeeld, en dan uitsluitend voor de doeleinden waarmee die autoriteiten hebben ingestemd, uitgezonderd in terdege gemotiveerde omstandigheden. In dit laatste geval verwittigt het contactpunt terstond het contactpunt dat de gegevens heeft toegezonden. 4.
Een bevoegde autoriteit kan een verzoek tot samenwerking bij het verrichten van een onderzoeks- of toezichtsactiviteit dan wel tot uitwisseling van informatie overeenkomstig lid 3 alleen van de hand wijzen indien: (a) het onderzoek, de verificatie ter plaatse, de toezichtsactiviteit of de uitwisseling van informatie gevaar zou kunnen opleveren voor de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde van de aangezochte lidstaat; (b) voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen reeds een gerechtelijke procedure is ingeleid bij de autoriteiten van de aangezochte lidstaat; (c) tegen dezelfde personen en voor dezelfde feiten in de aangezochte lidstaat reeds een definitieve uitspraak is gedaan. In geval van een dergelijke afwijzing stelt de bevoegde autoriteit de verzoekende bevoegde autoriteit daarvan in kennis, waarbij zij zo gedetailleerd mogelijke informatie verstrekt.
Artikel 27 Schikking van meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten in grensoverschrijdende situaties 1.
De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn met de EBA samen.
2.
De bevoegde autoriteiten kunnen situaties naar de EBA doorverwijzen waarbij een verzoek om samenwerking, met name voor de uitwisseling van informatie, verworpen is of niet binnen een redelijke termijn gevolg heeft gekregen, en om bijstand verzoeken overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. In dat geval kan de EBA handelen overeenkomstig de haar bij dat artikel verleende bevoegdheden.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
85
L
Hoofdstuk 12 Slotbepalingen Artikel 29 Sancties 1.
De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die gelden voor inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten kunnen hun bestaande nationale regels handhaven die gelden voor sancties voor consumenten die de krachtens artikel 16, lid 1, aangenomen nationale voorschriften niet naleven.
2.
De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteit iedere administratieve sanctie die wordt opgelegd voor schending van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen, openbaar kan maken, tenzij die openbaarmaking de financiële markten ernstig in gevaar zou brengen of aan de betrokken partijen onevenredige schade zou toebrengen. Artikel 30 Geschillenbeslechtingsmechanismen
1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat passende en doeltreffende klachten- en beroepsprocedures worden ingesteld voor de buitengerechtelijke beslechting van geschillen betreffende bij deze richtlijn vastgestelde rechten en verplichtingen tussen kredietgevers en consumenten en tussen kredietbemiddelaars of aangewezen vertegenwoordigers en consumenten, waarbij in voorkomend geval van bestaande instanties gebruik wordt gemaakt. De lidstaten dragen er zorg voor dat alle kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers bij de procedures voor de buitengerechtelijke beslechting van geschillen betrokken worden.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
86
L
2.
De lidstaten dragen er zorg voor dat die instanties samenwerken teneinde ook grensoverschrijdende geschillen betreffende onder deze richtlijn vallende kredietovereenkomsten te beslechten.
Artikel 31 Uitoefening van de delegatie 1.
De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel gestelde voorwaarden.
2.
De in artikel 14, lid 6, en artikel 21, lid 1, onder a), bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt verleend voor een onbepaalde periode na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
3.
De in artikel 14, lid 6, en artikel 21, lid 1, onder a), bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of door de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het besluit tot intrekking laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis.
5.
Een gedelegeerde handeling die krachtens artikel 14, lid 6, en artikel 21, lid 1, onder a), is vastgesteld, treedt pas in werking indien noch het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de bekendmaking ervan aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt of indien het Europees Parlement en de Raad vóór het verstrijken van deze termijn de Commissie ervan in kennis hebben gesteld dat zij geen bezwaar wensen te maken. Op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad wordt deze periode met één maand verlengd.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
87
L
Artikel 32 Dwingend karakter van deze richtlijn 1.
De lidstaten dragen er zorgen voor dat: a) de consument geen afstand kan doen van de rechten die hem worden toegekend krachtens de bepalingen van het nationale recht die uitvoering geven aan of overeenstemmen met deze richtlijn. b) de bepalingen die zij ter uitvoering van deze richtlijn vaststellen, niet kunnen worden omzeild door overeenkomsten een bijzondere vorm te geven, met name door kredietovereenkomsten die onder deze richtlijn vallen, op te nemen in kredietovereenkomsten die, door de aard of het doel ervan, het mogelijk maken de toepassing van die bepalingen te ontwijken.
Artikel 33 Mate van harmonisatie Deze richtlijn belet de lidstaten niet om strengere voorschriften ter bescherming van de consumenten te handhaven of vast te stellen, op voorwaarde dat die voorschriften stroken met de verplichtingen uit hoofde van het Unierecht en van deze richtlijn.
Artikel 34 Omzetting 1.
De lidstaten dienen uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. De lidstaten passen die bepalingen toe vanaf twee jaar na de inwerkingtreding. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
88
L
2.
De op de datum van inwerkingtreding van de nationale uitvoeringsmaatregelen bestaande kredietovereenkomsten vallen buiten deze richtlijn.
3.
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 34 bis Overgangsbepalingen 1.
Kredietbemiddelaars die reeds vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn activiteiten als bedoeld in artikel 3, punt e), verrichten, nemen alle nodige maatregelen om aan de nationale uitvoeringsbepalingen op grond van artikel 21 te voldoen. Indien kredietbemiddelaars nog niet volgens de normen van de nationale bepalingen ter uitvoering van de normen van deze richtlijn zijn goedgekeurd, dragen de lidstaten er zorg voor dat die kredietbemiddelaars uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn aan het bepaalde in artikel 21 voldoen, gedurende welke tijd zij in hun lidstaat van herkomst de in artikel 3, punt e), bedoelde activiteiten mogen blijven verrichten.
2.
Kredietgevers en kredietbemiddelaars of aangewezen vertegenwoordigers die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn daaronder vallende activiteiten verrichten, nemen alle nodige maatregelen om uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn aan de nationale uitvoeringsbepalingen op grond van artikel 7 te voldoen. Artikel 35 Evaluatieclausule
1.
Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn voert de Commissie een evaluatie ervan uit. Bij deze evaluatie worden de doeltreffendheid en geschiktheid van de bepalingen ten aanzien van de consumenten en de interne markt nagegaan. De evaluatie houdt het volgende in: a)
een beoordeling van de consumententevredenheid met het ESIS;
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
89
L
b)
een analyse van andere precontractuele informatieverstrekking;
c)
een analyse van grensoverschrijdende activiteiten van kredietbemiddelaars en kredietgevers;
d)
een analyse van de ontwikkeling van de markt voor niet-kredietinstellingen die kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed verstrekken;
e)
een analyse van de noodzaak van verdere maatregelen, waaronder een paspoort voor niet niet-kredietinstellingen die kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed verstrekken;
f)
een onderzoek van de noodzaak rechten en verplichtingen in te voeren met betrekking tot de postcontractuele fase van kredietovereenkomsten;
2.
Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn voert de Commissie een evaluatie ervan uit om na te gaan of het toepassingsgebied van deze richtlijn moet worden uitgebreid met de kredietovereenkomsten die krachtens artikel 2, lid 2, onder d) en e), thans ervan zijn uitgesloten.
Artikel 37 Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 38 Deze richtlijn is gericht aan de lidstaten overeenkomstig de Verdragen. Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
90
L
Bijlage I Berekening van het jaarlijkse kostenpercentage I. De basisvergelijking die de gelijkwaardigheid van de kredietopnemingen enerzijds en de aflossingen en kosten anderzijds weergeeft. De basisvergelijking ter bepaling van het jaarlijkse kostenpercentage (JKP) geeft op jaarbasis de gelijkheid weer tussen de som van de geactualiseerde waarden van de kredietopnemingen enerzijds, en de som van de geactualiseerde waarden van de aflossingen en betalingen van kosten anderzijds: m
∑ C k (1 + X ) k =1
−tk
m'
= ∑ Dl (1 + X )
− sl
l =1
waarbij: –
X = het JKP;
–
m = het volgnummer van de laatste kredietopneming;
–
k = het volgnummer van een kredietopneming, waarbij 1 ≤ k ≤ m;
–
Ck = het bedrag van kredietopneming nummer k;
–
tk = het tijdsinterval, uitgedrukt in jaren en fracties van jaren, tussen de datum van de eerste kredietopneming en de datum van elke latere kredietopneming, waarbij t1 = 0;
–
m' = het volgnummer van de laatste aflossing of betaling van kosten;
–
l = het volgnummer van een aflossing of betaling van kosten;
–
Dl = het bedrag van een aflossing of betaling van kosten;
–
sl = het tijdsinterval, uitgedrukt in jaren en fracties van jaren, tussen de datum van de eerste kredietopneming en de datum van elke aflossing of betaling van kosten.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
91
L
Opmerkingen: a)
De door beide partijen op diverse tijdstippen betaalde bedragen zijn niet noodzakelijk gelijk en worden niet noodzakelijk met gelijke tijdsintervallen betaald.
b)
De aanvangsdatum is die van de eerste kredietopneming.
c)
Het verschil tussen de data die bij de berekeningsmethoden worden gebruikt, wordt uitgedrukt in jaren of fracties van jaren. Een jaar wordt geacht 365 dagen (voor schrikkeljaren 366 dagen), 52 weken of twaalf gelijke maanden te tellen. Een gelijke maand wordt geacht 30,41666 dagen te tellen (d.w.z. 365/12), zowel voor gewone jaren als schrikkeljaren. Indien het verschil tussen de bij de berekeningsmethoden gebruikte data niet als geheel getal van weken, maanden of jaren kan worden uitgedrukt, dient het te worden uitgedrukt als geheel getal van een van die periodes in combinatie met een aantal dagen. In het geval van dagen: i)
wordt elke dag geteld, ook weekends en feestdagen;
ii)
wordt er teruggeteld in gelijke perioden en vervolgens dagen tot de datum van de
aanvankelijke opneming; iii)
wordt de lengte van de periode van dagen verkregen met uitsluiting van de eerste dag
en meetelling van de laatste dag, en wordt uitgedrukt in jaren door die periode te delen door het aantal dagen (365 of 366 dagen) van het hele jaar, waarbij wordt teruggeteld van de laatste dag tot dezelfde dag van het voorgaande jaar. d)
De uitkomst van de berekening wordt ten minste tot op de eerste decimaal weergegeven. Als de volgende decimaal groter is dan of gelijk is aan 5, wordt de eerste decimaal met 1 vermeerderd.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
92
L
e)
De vergelijking kan met slechts één sommatie worden herschreven aan de hand van het begrip flux (Ak). De flux is positief of negatief, d.w.z. wordt gedurende de perioden 1 tot en met n respectievelijk betaald of ontvangen, en wordt uitgedrukt in jaren: S=
n
∑ A (1 + X ) k =1
−tk
k
,
waarbij S het saldo van de geactualiseerde flux is en nul bedraagt indien de flux gelijkwaardig is. II. Aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage a)
Indien de consument op grond van de kredietovereenkomst vrij kan kiezen hoeveel krediet hij opneemt, wordt verondersteld dat het totale kredietbedrag onmiddellijk volledig wordt opgenomen.
b)
Indien een kredietovereenkomst de consument in het algemeen de vrijheid biedt om te kiezen hoeveel krediet hij opneemt, maar bij de verschillende wijzen van kredietopneming een beperking oplegt met betrekking tot het bedrag en de termijn, wordt verondersteld dat het kredietbedrag op de vroegste datum waarin de overeenkomst voorziet, overeenkomstig deze kredietopnemingsbeperkingen wordt opgenomen.
c)
Indien een kredietovereenkomst mogelijkheden van kredietopneming met verschillende kosten of debetrentevoeten biedt, wordt verondersteld dat het totale kredietbedrag tegen de hoogste kosten en debetrentevoet wordt opgenomen, toegepast op het meest gebruikelijke mechanisme voor kredietopneming waarvan in het kader van dat soort kredietovereenkomst gebruik wordt gemaakt.
d)
Indien voor een beperkte termijn of een beperkt bedrag verschillende debetrentevoeten en kosten worden aangeboden, worden de hoogste geacht de debetrentevoet en de kosten voor de gehele duur van de kredietovereenkomst te zijn.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
93
L
e)
Met betrekking tot kredietovereenkomsten waarvoor een vaste debetrentevoet voor de eerste periode is overeengekomen en waarvoor aan het eind van deze periode een nieuwe debetrentevoet wordt vastgesteld, die vervolgens periodiek wordt aangepast volgens een overeengekomen indicator of interne referentierentevoet, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat aan het eind van de periode met vaste debetrentevoet de debetrentevoet dezelfde is als op het ogenblik van de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage, op basis van de waarde van de overeengekomen indicator of interne referentierentevoet op dat ogenblik.
f)
Indien het plafond dat op het krediet van toepassing is, nog niet is overeengekomen, wordt het geacht 160.000 EUR te bedragen. In het geval van kredietovereenkomsten die geen voorwaardelijke verplichtingen of garanties zijn, en die niet het verwerven of behouden van een recht op onroerend goed of grond tot oogmerk hebben, en voor geoorloofde debetstanden, debetkaarten met uitgestelde betaling of kredietkaarten wordt dit plafond geacht 1 500 EUR te bedragen.
g)
In het geval van andere kredietovereenkomsten dan geoorloofde debetstanden, overbruggingsleningen, shared equity-overeenkomsten, voorwaardelijke verplichtingen of garanties en kredietovereenkomsten voor onbepaalde tijd als bedoeld in de hypothesen die zijn opgenomen in de punten i), j), k), l) en m): i)
indien de datum of het bedrag van een door de consument te verrichten terugbetaling
van kapitaal niet kan worden vastgesteld, wordt de terugbetaling geacht te zijn verricht op de vroegste datum en met het laagste bedrag waarin de kredietovereenkomst voorziet; ii)
indien de periode tussen de datum van de eerste opneming en de datum van de eerste
door de consument te betalen aflossing niet kan worden vastgesteld, wordt deze geacht de kortste tussenperiode te zijn. h)
Indien de datum of het bedrag van een door de consument te verrichten betaling op basis van de kredietovereenkomst of op basis van de hypothesen in de punten g), i), j), k), l) en m) niet kan worden vastgesteld, wordt de betaling geacht te zijn verricht overeenkomstig de data en voorwaarden van de kredietgever en, indien deze onbekend zijn:
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
94
L
i)
wordt de rente samen met de terugbetalingen van het kapitaal betaald;
ii)
worden in één bedrag uitgedrukte niet-rentekosten betaald op de datum waarop de kredietovereenkomst wordt gesloten;
iii)
worden in verschillende betalingen uitgedrukte niet-rentekosten in periodieke termijnen betaald, te beginnen op de datum van de eerste terugbetaling van kapitaal, en indien het bedrag van dergelijke betalingen onbekend is, worden deze geacht gelijke bedragen te zijn;
iv)
dekt de laatste betaling het saldo van het kapitaal, de rente en de eventuele overige kosten.
i)
In het geval van een geoorloofde debetstand op een rekening wordt verondersteld dat het totale kredietbedrag volledig en voor de volledige duur van de kredietovereenkomst wordt opgenomen. Indien de duur van de geoorloofde debetstand onbekend is, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat de duur van het krediet drie maanden bedraagt.
j)
In het geval van een overbruggingskrediet wordt verondersteld dat het totale kredietbedrag volledig en voor de volledige duur van de kredietovereenkomst wordt opgenomen. Indien de duur van de kredietovereenkomst onbekend is, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat de duur van het krediet twaalf maanden bedraagt.
k)
In geval van een andere kredietovereenkomst voor onbepaalde tijd dan een geoorloofde debetstand of dan een overbruggingslening wordt verondersteld dat: i)
voor kredietovereenkomsten die het verwerven of behouden van rechten op onroerend goed tot oogmerk hebben, het krediet vanaf de datum van de eerste kredietopneming voor een periode van twintig jaar wordt verstrekt en dat de laatste betaling door de consument het saldo van het kapitaal, de rente en de eventuele overige kosten dekt; en dat voor kredietovereenkomsten die niet het verwerven of behouden van rechten op onroerend goed tot oogmerk hebben of die door middel van debetkaarten met uitgestelde betaling of kredietkaarten worden opgenomen, die periode één jaar bedraagt.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
95
L
ii)
het kapitaal vanaf één maand na de datum van de eerste kredietopneming door de consument in gelijke maandelijkse termijnen wordt terugbetaald. In gevallen waarin het kapitaal binnen elke betalingstermijn uitsluitend volledig in één betaling moet worden terugbetaald, worden achtereenvolgende kredietopnemingen en terugbetalingen door de consument van het gehele kapitaal geacht over de periode van één jaar plaats te vinden. Rente en overige kosten worden overeenkomstig deze kredietopnemingen en terugbetalingen van kapitaal toegepast zoals in de kredietovereenkomst is vastgelegd.
In dit punt wordt onder een kredietovereenkomst voor onbepaalde tijd een doorlopend krediet verstaan, met inbegrip van een krediet dat binnen of na een bepaalde periode volledig moet worden terugbetaald, maar vervolgens, na terugbetaling, weer beschikbaar is om te worden opgenomen. l)
In het geval van voorwaardelijke verplichtingen of garanties: i)
wordt het totale kredietbedrag geacht volledig in één bedrag te worden opgenomen op de vroegste van de volgende data: a) de meest recente datum van opneming die geoorloofd is op grond van de kredietovereenkomst welke de mogelijke bron van de verplichting of garantie is; of b) in het geval van een doorlopende kredietovereenkomst, aan het eind van de eerste periode vóór de hernieuwing van de overeenkomst.
m)
In het geval van shared equity-overeenkomsten: (i)
worden de aflossingen door de consumenten geacht op de krachtens de kredietovereenkomst laatst geoorloofde datum of data plaats te vinden;
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
96
L
(ii)
stijgt het percentage naar gelang van de waarde van het onroerend goed waardoor de shared equity-kredietovereenkomst wordt gedekt, en wordt het percentage van de eventuele inflatie-index waarnaar in de overeenkomst wordt verwezen, verondersteld gelijk te zijn aan het huidige inflatiestreefcijfer van de centrale bank of, indien dit hoger is, het inflatiepeil in de lidstaat waar het onroerend zich bevindt op het moment van sluiting van de kredietovereenkomst, dan wel 0% indien deze percentages negatief zijn.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
97
L
Bijlage II Europees gestandaardiseerd informatieblad (ESIS)
DEEL A De tekst in dit model wordt als dusdanig in het ESIS weergegeven. Tekst die tussen vierkante haken staat, wordt vervangen door de toepasselijke gegevens. De instructies voor de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar voor het invullen van het ESIS staan in deel B. Waar "in voorkomend geval" staat, verstrekt de kredietgever de vereiste informatie als die relevant is voor de kredietovereenkomst. Indien de informatie niet relevant is, wist de kredietgever de desbetreffende informatie of de hele rubriek (bijvoorbeeld wanneer de rubriek niet van toepassing is). Indien de hele rubriek wordt gewist, wordt de nummering van de ESIS-rubrieken dienovereenkomstig aangepast. De onderstaande informatie wordt in één enkel document meegedeeld. Het gebruikte lettertype moet duidelijk leesbaar zijn. Om gegevens te benadrukken worden vet, schaduw of grotere letters toegepast. Alle toepasselijke risicowaarschuwingen worden benadrukt. ESIS-model (Inleidende tekst) Dit document is ten behoeve van [naam en geografisch adres van de consument] op [datum van de dag] opgesteld voor kennisgeving. Dit document is opgesteld op basis van de informatie die u tot dusver hebt verstrekt en de huidige financiële marktvoorwaarden. Onderstaande kredietvoorwaarden zullen (in voorkomend geval), afgezien van de rentevoet en andere kosten, ongewijzigd blijven tot [geldigheidsdatum]. (In voorkomend geval) Na die datum kunnen deze veranderen naar gelang van de marktvoorwaarden. (In voorkomend geval) Dit document schept voor ons geen verplichting om u een krediet te verlenen. U hebt het recht op verzoek een gratis exemplaar van de ontwerpkredietovereenkomst te ontvangen. Deze bepaling geldt niet indien de kredietgever op het moment van het verzoek niet ertoe bereid is een kredietovereenkomst met u te sluiten.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
98
L
1. Kredietgever [Naam] [Geografisch adres] [Telefoonnummer] [Faxnummer] [E-mailadres] [Internetadres] [Registratienummer]Contactpersoon: [volledige contactgegevens van de contactpersoon] (In voorkomend geval) 2. Kredietbemiddelaar [Naam] [Geografisch adres] [Telefoonnummer] [Faxnummer] [E-mailadres] [Internetadres] [Registratienummer] Contactpersoon:[volledige contactgegevens van de contactpersoon] 3. Voornaamste kenmerken van het krediet Bedrag en valuta van het te verlenen krediet: [waarde][valuta] (In voorkomend geval) "Dit krediet luidt niet in [nationale valuta van de kredietnemer]" Duur van het krediet: [duur] [Soort krediet] [Soort toepasselijke rentevoet] Totaal af te lossen bedrag: Dit betekent dat u [bedrag] per geleende [eenheid van de valuta] terugbetaalt. (In voorkomend geval) [Maximaal beschikbaar kredietbedrag in verhouding tot de waarde van het onroerend goed] (In voorkomend geval) [Getaxeerde waarde van het onroerend goed] (In voorkomend geval) [Zekerheid]
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
99
L
4. Totale kosten van het krediet Het jaarlijkse kostenpercentage (JKP) vertegenwoordigt de totale kosten van het krediet, uitgedrukt als jaarlijks percentage. Aan de hand van het JKP kunt u verschillende aanbiedingen beter met elkaar vergelijken. Het JKP voor uw krediet is [JKP]. Dit omvat: Rentevoet [waarde in percentage of, in voorkomend geval, vermelding van een referentierentepercentage en van de waarde in percentage van de kredietspread van de kredietgever] [Andere onderdelen van het JKP] Kosten die eenmalig moeten worden betaald Kosten die regelmatig moeten worden betaald (In voorkomend geval) De volgende kosten zijn niet bekend bij de kredietgever en maken derhalve geen deel uit van het JKP: [Kosten] (In voorkomend geval) U zult ook andere belastingen en kosten [bijvoorbeeld notariskosten] moeten betalen. (In voorkomend geval) U zult wellicht ook belastingaftrek genieten. Gelieve ervoor te zorgen dat u op de hoogte bent van alle andere belastingen en kosten die aan dit krediet zijn verbonden. 5. Frequentie en aantal betalingen Aflossingsfrequentie: [frequentie] Aantal betalingen: [aantal] 6. Bedrag van iedere periodieke betaling [Bedrag][valuta] Uw inkomen kan veranderen. Gelieve ervoor te zorgen dat u op de hoogte bent gebracht van de gevolgen die de daling van uw inkomen kan hebben voor de aflossing in termijnen. (In voorkomend geval) Met dit krediet betaalt u alleen rente. Dit betekent dat u tijdens de duur ervan voldoende kapitaal zult moeten opbouwen om het kredietbedrag dat u hebt opgenomen, op de vervaldatum af te lossen. (In voorkomend geval) De rentevoet voor dit krediet blijft niet tijdens de hele duur van het krediet gelijk. Dat betekent dat het bedrag van uw periodieke betalingen naar gelang van de rentevoet kan stijgen of dalen. (In voorkomend geval) Voor het omzetten van uw in [valuta van het krediet] luidende aflossing in [nationale valuta van de kredietnemer] zal de door [naam van de instelling die de wisselkoers publiceert] op [datum] gepubliceerde wisselkoers worden gehanteerd. (In voorkomend geval) Dit krediet luidt niet in [nationale valuta van de kredietnemer]. Let wel: het bedrag in [nationale valuta van de kredietnemer] dat u bij elke periodieke betaling zult moeten betalen, zal variëren naar gelang van de wisselkoers [valuta van het krediet/nationale valuta van de kredietnemer].
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
100
L
7. Aanvullende verplichtingen De kredietnemer moet de volgende verplichtingen nakomen om de in dit document beschreven kredietvoorwaarden te genieten. [Verplichtingen] (In voorkomend geval) Gelieve nota te nemen van de mogelijke gevolgen van het in een later stadium opzeggen van eender welke van de nevendiensten met betrekking tot het krediet; [Gevolgen]
8. Vervroegde aflossing U kunt dit krediet vervroegd aflossen, hetzij volledig, hetzij gedeeltelijk. (In voorkomend geval) [Voorwaarden] (In voorkomend geval) Uitstapvergoeding: (In voorkomend geval) Indien u besluit dit krediet vervroegd af te lossen, gelieve dan contact met ons op te nemen om te weten hoeveel de uitstapvergoeding op dat ogenblik bedraagt. (In voorkomend geval) 9. Overige rechten van de kredietnemer. (In voorkomend geval) Gedurende een periode van [duur van de herroepingsperiode] na [wanneer de herroepingsperiode begint] kan de kredietnemer zijn recht tot opzegging van de overeenkomst uitoefenen. (In voorkomend geval) Mocht u besluiten uw recht tot herroeping [van de kredietovereenkomst] uit te oefenen, gelieve dan te controleren of u gebonden blijft door uw andere in rubriek 7 bedoelde verplichtingen in verband met het krediet [met inbegrip van de nevencontracten die u in verband met de kredietovereenkomst gesloten hebt]. (In voorkomend geval) Nadat u van de kredietgever de ontwerpkredietovereenkomst ontvangen heeft, kunt u tot het einde van [duur van de bedenktijd] besluiten niet op de aanbieding in te gaan.
(In voorkomend geval) De informatie in de u door de kredietgever verstrekte ontwerpkredietovereenkomst blijft geldig gedurende [duur van de geldigheidsperiode van de aanbieding].
(In voorkomend geval) [Overige juridische aspecten die van belang zijn in verband met de sluiting van de kredietovereenkomst]
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
101
L
10. Interne klachtenprocedure [Naam van de betrokken afdeling] [Geografisch adres] [Telefoonnummer] [Geografisch adres] Contactpersoon: [contactgegevens] (In voorkomend geval) Maximale tijd waarbinnen de kredietgever de klacht moet behandelen [periode] 11. Extern klachtenorgaan/externe klachtenorganen In het geval van een meningsverschil met de kredietgever dat niet opgelost geraakt, kan de kredietnemer een klacht indienen bij: [Naam van het klachtenorgaan/de klachtenorganen] [Geografisch adres] [Telefoonnummer] [Geografisch adres] [Webadres] 12. Niet-naleving van de aan het krediet verbonden verplichtingen: gevolgen voor de kredietnemer. [Soorten niet-naleving] [Financiële en/of juridische gevolgen] Mocht u moeilijkheden ondervinden bij het uitvoeren van uw [frequentie] betalingen, verzoeken wij u zo snel mogelijk contact met ons op te nemen om naar mogelijke oplossingen te zoeken. (In voorkomend geval) Als uiterste maatregel kan uw woning in beslag worden genomen als u uw betalingen niet tijdig uitvoert. (In voorkomend geval) 13. Aanvullende gegevens in geval van verkoop op afstand (In voorkomend geval) De wetgeving op grond waarvan de kredietgever relaties met u aanknoopt voorafgaande aan het sluiten van de kredietovereenkomst, is [toepasselijke wetgeving]. Informatie en contractvoorwaarden worden verstrekt in het [bepaalde taal]. Met uw instemming zullen wij voor de duur van de kredietovereenkomst communiceren in het [taal/talen]. 14. Toezichthouder Deze kredietgever staat onder toezicht van [naam, geografisch en internetadres van de toezichthoudende autoriteit] (In voorkomend geval) Deze kredietbemiddelaar staat onder toezicht van [naam, geografisch en internetadres van de toezichthoudende autoriteit].
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
102
L
(In voorkomend geval) 15. Illustratieve aflossingstabel In deze tabel is te zien welk bedrag om de [frequentie] moet worden betaald. De periodieke betalingen (kolom [desbetreffend nr.] bestaan uit de som van de te betalen rente (kolom [desbetreffend nr.], het te betalen kapitaal (kolom [desbetreffend nr.] en (in voorkomend geval) andere te betalen kosten (kolom [desbetreffend nr.]). (In voorkomend geval) De kosten in de kolom voor andere kosten hebben betrekking op [lijst van kosten]. Het uitstaand kapitaal (kolom [relevant nr.] is het bedrag van het krediet dat na elke periodieke betaling nog moet worden afgelost. [Bedrag en valuta van het krediet] [Duur van het krediet] [Rentevoet] [Tabel] (In voorkomend geval) [Waarschuwing voor de variabiliteit van de periodieke betalingen]
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
103
L
DEEL B Instructies voor het invullen van het ESIS Bij het invullen van het ESIS worden ten minste de volgende instructies in acht genomen: De lidstaten kunnen de instructies voor het invullen van het ESIS echter ook nog verder uitwerken of nader specificeren. Rubriek "Inleidende tekst" 1)
In beginsel moet de geldigheidsdatum duidelijk worden vermeld. In deze rubriek wordt onder de "geldigheidsdatum" verstaan de periode gedurende welke de betrokken informatie in het ESIS, bijvoorbeeld de rentevoet, ongewijzigd blijft en van toepassing zal zijn indien de kredietgever besluit het krediet binnen die periode te verlenen. Indien de vaststelling van de toepasselijke rentevoet en andere kosten afhankelijk is van de resultaten van de verkoop van onderliggende schuldbewijzen kunnen de uiteindelijke rentevoet en de overige kosten verschillen van die welke aanvankelijk waren opgegeven. Alleen in dat geval dient het feit dat de rentevoet en andere kosten niet geldig blijven na de geldigheidsdatum van de in het ESIS beschreven kredietvoorwaarden, vermeld te worden in samenhang met de vermelding: "afgezien van de rentevoet en andere kosten".
2)
Indien de consument krachtens nationale wetgeving recht heeft op bedenktijd, moet dit duidelijk worden vermeld. Rubriek "1. Kredietgever"
(1)
Naam, telefoonnummer en geografisch adres van de kredietgever hebben betrekking op de contactinformatie die de consument voor toekomstige correspondentie kan gebruiken.
(2)
De informatie over het e-mailadres, het faxnummer, het internetadres en een contactpersoon is facultatief.
(3)
Indien de transactie op afstand wordt aangeboden, vermeldt de kredietgever overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2002/65/EG in voorkomend geval de naam en het geografisch adres van zijn vertegenwoordiger in de lidstaat waar de consument zijn verblijfplaats heeft. De vermelding van het telefoonnummer, e-mailadres en internetadres van de vertegenwoordiger van de kredietgever is facultatief.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
104
L
(4)
De kredietgever vermeldt de naam van het handelsregister waarin hij is ingeschreven, alsook zijn registratienummer of een gelijkwaardige manier om hem in dat register te identificeren.
(5)
De kredietgever deelt de consument mee of er al dan niet adviesdiensten worden verstrekt en onder welke voorwaarden. Rubriek "2. Kredietbemiddelaar" (1)
(1)
Naam, telefoonnummer en geografisch adres van de kredietbemiddelaar hebben betrekking op de contactinformatie die de consument voor toekomstige correspondentie kan gebruiken.
(2)
De informatie over het e-mailadres, het faxnummer, het internetadres en een contactpersoon is facultatief.
(3)
De kredietbemiddelaar vermeldt de naam van het handelsregister waarin hij is ingeschreven, alsook zijn registratienummer of een gelijkwaardige manier om hem in dat register te identificeren.
(4)
De kredietbemiddelaar deelt de consument mee of er al dan niet adviesdiensten worden verstrekt en onder welke voorwaarden. Rubriek "3. Voornaamste kenmerken van het krediet"
(1)
Deze rubriek moet een duidelijke toelichting geven bij de kenmerken van het krediet, waaronder de potentiële risico's die verbonden zijn aan de rentevoet en de aflossingsstructuur.
(2)
De duur van het krediet wordt naar gelang van de relevantie in jaren en maanden uitgedrukt. Indien de duur van het krediet gedurende de looptijd van het contract kan variëren, licht de kredietgever toe wanneer en onder welke voorwaarden dit kan geschieden. In het geval van een krediet voor onbepaalde tijd, bijvoorbeeld voor een door een zekerheid gedekte kredietkaart, dient de kredietgever dit feit duidelijk te vermelden.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
105
L
(3)
Het soort krediet moet duidelijk worden vermeld (bijvoorbeeld hypotheekkrediet, woningbouwkrediet, door een zekerheid gedekte kredietkaart, enz.). In de beschrijving van het soort krediet wordt duidelijk vermeld hoe het kapitaal en de rente gedurende de looptijd van het krediet worden afgelost (d.w.z. de aflossingsstructuur), waarbij duidelijk wordt gespecificeerd of de kredietovereenkomst een krediet met aflossing dan wel een aflossingsvrij krediet betreft.
(4)
In het geval van een krediet waarbij de betalingen door de consument niet tot een directe overeenkomstige aflossing van het totale kredietbedrag leiden, maar dienen om, gedurende de periodes en onder de voorwaarden die in de kredietovereenkomst of in een nevenovereenkomst zijn vastgesteld, kapitaal op te bouwen, moet er een duidelijke en beknopte verklaring worden afgelegd dat dergelijke kredieten niet voorzien in een garantie tot terugbetaling van het totale uit hoofde van de kredietovereenkomst opgenomen kredietbedrag, tenzij die garantie wordt gegeven.
(5)
In deze rubriek wordt ook uitgelegd of de debetrentevoet vast of variabel is en in voorkomend geval tijdens welke perioden deze vast blijft, met welke frequentie herzieningen daarna kunnen plaatsvinden en of er voor de variatie van de rentevoet grenzen zoals maximum- of minimumwaarden gelden. Toegelicht moet worden welke formule er wordt gebruikt voor de herziening van de debetrentevoet en van de diverse componenten daarvan (bijvoorbeeld de referentierentevoet, het renteverschil). Tevens moet de kredietgever aangeven, bijvoorbeeld op zijn internetadres, waar nadere informatie is te vinden over de in de formule gebruikte indexen of percentages, bijvoorbeeld Euribor, de referentierentevoet van de centrale bank. Indien de valuta van het krediet verschilt van de nationale valuta van de kredietnemer, verstrekt de kredietgever ook informatie over de formule die wordt gehanteerd voor de berekening van de wisselkoersverschillen en van de frequentie van de aanpassingen ervan. Indien naar gelang van de verschillende omstandigheden verschillende debetrentevoeten worden toegepast, moet deze informatie met betrekking tot alle toepasselijke rentevoeten worden verstrekt.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
106
L
(6)
Het "totaal af te lossen bedrag" komt overeen met het totale door de consument te betalen bedrag. Het moet wordt opgevoerd als de som van het kredietbedrag en de totale kosten van het krediet. Indien de debetrentevoet niet vast is voor de duur van het contract, moet duidelijk worden vermeld dat dit bedrag illustratief is en kan variëren, met name naar gelang van het variëren van de debetrentevoet. De voorwaarden voor het opnemen van het krediet moeten duidelijk worden toegelicht.
(6)
In het geval van een voorwaarde voor het krediet onder de rubriek "maximaal beschikbaar kredietbedrag in verhouding tot de waarde van het onroerend goed", wordt daarbij het "loan-to-value"-verhoudingscijfer weergegeven. Dit verhoudingscijfer gaat vergezeld van een voorbeeld in absolute termen van het maximale kredietbedrag dat voor een bepaalde waarde van een onroerend goed kan worden opgenomen.
(7)
Indien het krediet gedekt is door een hypotheek op het onroerend goed of door een andere vergelijkbare zekerheid of door een recht verbonden aan onroerend goed, attendeert de kredietgever de kredietnemer hierop. In voorkomend geval vermeldt de kredietgever ook de veronderstelde waarde van de zekerheid en of er voorafgaand aan een kredietverlening al dan niet een formele taxatie dient plaats te vinden. Rubriek "4. Totale kosten van het krediet"
(1)
Wanneer naar "rentevoet" wordt verwezen, wordt de debetrentevoet bedoeld.
(2)
De rentevoet moet als percentage worden uitgedrukt. Indien de rentevoet variabel is en op een referentierentevoet is gebaseerd, kan de kredietgever die referentierentevoet en een percentage van de kredietspread van de kredietgever vermelden. De kredietgever moet echter het referentiepercentage vermelden dat geldt op de dag van uitgifte van het ESIS.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
107
L
(3)
In de afdeling "andere onderdelen van het JKP" moeten alle overige in het JKP opgenomen kosten worden vermeld, met inbegrip van eenmalige kosten, zoals administratiekosten, hypotheekregistratievergoeding en periodieke kosten, zoals jaarlijkse administratiekosten. De kredietgever specificeert alle kosten per categorie (eenmalig te betalen kosten, regelmatig te betalen kosten die in de periodieke betalingen zijn opgenomen, regelmatig te betalen kosten die niet in de periodieke betalingen zijn opgenomen), met vermelding van het bedrag, aan wie ze moeten worden betaald en op welk moment. Indien het bedrag niet bekend is, geeft de kredietgever zo mogelijk een indicatie van het bedrag of vermeldt hij hoe het bedrag zal worden berekend en dat het opgevoerde bedrag slechts indicatief is. Indien bepaalde kosten geen deel uitmaken van het JKP, omdat zij de kredietgever onbekend zijn, moet dit duidelijk worden vermeld.
(4)
Het JKP moet door een representatief voorbeeld worden geïllustreerd, met vermelding van alle hypothesen op grond waarvan de betrokken rentevoet berekend is; ingeval de consument de kredietgever geïnformeerd heeft over één of meer componenten van het door hem verkozen krediet, zoals de duur van de kredietovereenkomst en het totale kredietbedrag, dan moet de kredietgever rekening houden met deze componenten; indien een kredietovereenkomst verschillende mogelijkheden van kredietopneming met verschillende kosten of debetrentevoeten biedt en de kredietgever gebruikmaakt van de hypothesen vermeld in deel II van bijlage I, moet hij vermelden dat andere kredietopnemingsmechanismen voor dat soort kredietovereenkomst een hoger JKP tot gevolg kunnen hebben; ingeval voor de berekening van het JKP de kredietopnemingsvoorwaarden worden gebruikt, moet de kredietgever duidelijk de aan andere kredietopnemingsmechanismen verbonden kosten vermelden, die niet noodzakelijk overeenkomen met de kosten aan de hand waarvan het JKP wordt berekend.
Rubriek "5. Frequentie en aantal betalingen" (1)
Indien betalingen regelmatig moeten worden verricht, wordt de frequentie van de betalingen aangegeven (bv. maandelijks). Ingeval de frequentie van de betalingen onregelmatig is, wordt dit duidelijk aan de kredietnemer uitgelegd. Het aangegeven aantal betalingen bestrijkt de hele duur van het krediet.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
108
L
Rubriek "6. Bedrag van iedere periodieke betaling" (1)
De valuta van het krediet moet duidelijk aangegeven zijn.
(2)
Indien het bedrag van de periodieke betalingen gedurende de looptijd van het krediet kan veranderen, specificeert de kredietgever tijdens welke periode het aanvankelijke bedrag van de periodieke betalingen ongewijzigd blijft en met welke frequentie dit vervolgens kan veranderen.
(3)
Indien de valuta van het krediet verschilt van de nationale valuta van de kredietnemer of indien het krediet gekoppeld is aan een valuta die verschilt van de nationale valuta van de kredietnemer, geeft de kredietgever ook becijferde voorbeelden die duidelijk laten zien hoe veranderingen in de betrokken wisselkoers het bedrag van de periodieke betalingen kunnen beïnvloeden. De illustratieve voorbeelden van wisselkoersveranderingen moeten realistisch en symmetrisch zijn en ten minste evenveel gunstige als ongunstige gevallen bevatten.
(4)
Indien voor het uitvoeren van de periodieke betalingen een andere valuta wordt gehanteerd dan de valuta van het krediet of het in de nationale valuta van de kredietnemer uitgedrukte bedrag van elke periodieke betaling afhangt van het overeenkomstige bedrag in een andere valuta, wordt de te hanteren rentevoet duidelijk aangegeven. Daarbij wordt onder meer de naam vermeld van de instelling die de rentevoet publiceert, alsook het ogenblik waarop de toepasselijke rentevoet wordt berekend. Rubriek "7. Aanvullende verplichtingen"
(1)
De kredietgever verwijst in deze rubriek naar verplichtingen zoals de verplichting de woning te verzekeren, een levensverzekering af te sluiten, een salaris betaalbaar te stellen op een bepaald adres of een ander product of andere dienst aan te schaffen. Voor elke verplichting specificeert de kredietgever ten aanzien van wie en tegen wanneer de verplichting moet zijn nagekomen. De kredietgever moet ook de duur van de verplichting vermelden, bijvoorbeeld tot het eind van de kredietovereenkomst. De kredietgever vermeldt daarnaast voor elke verplichting of de eventueel door de consument in samenhang met de betrokken verplichting te betalen kosten in het JKP zijn begrepen (met verwijzing, in voorkomend geval, naar de overeenkomstige kosten die worden opgevoerd in rubriek 4).
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
109
L
(2)
In voorkomend geval moet de kredietgever duidelijk maken dat de nevendiensten van een dienstverrichter naar keuze van de consument verworven kunnen worden. Indien aan die mogelijkheid de voorwaarde is verbonden dat de nevendiensten aan bepaalde minimale kenmerken voldoen, moeten die kenmerken in deze afdeling worden beschreven.
(3)
In voorkomend geval moet de kredietgever de consument in kennis stellen van de mogelijke gevolgen van het opzeggen van de in samenhang met de kredietovereenkomst vereiste nevendiensten.
(4)
Indien de beschreven voorwaarden betrekking hebben op het verkrijgen van het krediet onder de geadverteerde voorwaarden, stelt de kredietgever de kredietnemer in kennis van de mogelijkheid een ESIS met verschillende kredietverleningsvoorwaarden te ontvangen. Rubriek "8. Vervroegde aflossing"
(1)
Ingeval het krediet vervroegd mag worden afgelost, geeft de kredietgever aan onder welke eventuele voorwaarden de kredietnemer dit kan doen.
(2)
In deze afdeling over de uitstapvergoeding moet de kredietgever de kredietnemer hierop attenderen en het bedrag van die vergoeding vermelden. Indien het bedrag van de vergoeding van verschillende factoren afhangt, zoals het afgeloste bedrag of de op het ogenblik van de vervroegde aflossing geldende rentevoet, geeft de kredietgever aan op welke manier de vergoeding zal worden berekend. De kredietgever geeft in dat geval een illustratief voorbeeld om de kredietnemer duidelijk te maken hoeveel de vergoeding in verschillende mogelijke scenario's zou bedragen. Ook vermeldt de kredietgever of er eventuele andere kosten naast de vergoeding voor vervroegde aflossing moeten worden voldaan, bijvoorbeeld administratieve kosten of kosten voor het afsluiten van een dossier, en vermeldt hij de hoogte van die kosten.
(3)
In voorkomend geval moet de kredietgever vermelden of het krediet al dan niet op een ander onroerend goed kan worden overgedragen.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
110
L
Rubriek "9. Overige juridische aspecten die van belang zijn" (1)
Indien er met betrekking tot de sluiting van een kredietovereenkomst bijzondere rechten voor de kredietnemer gelden, bijvoorbeeld inzake herroeping, bedenktijd, overdraagbaarheid (inclusief subrogatie), maakt de kredietgever duidelijk welk recht er geldt, specificeert hij de voorwaarden die op dit recht of deze rechten van toepassing zijn, de procedure die de kredietnemer moet volgen om dit recht of deze rechten uit te oefenen, alsook gegevens zoals onder meer het adres waarnaar de kennisgeving van herroeping moet worden gestuurd en (in voorkomend geval) de daaraan verbonden vergoedingen.
(2)
Indien de transactie op afstand wordt aangeboden, wordt aan de consument meegedeeld of er al dan niet een herroepingsrecht geldt.
Rubriek "10. Interne klachtenregeling" (1)
Informatie over de contactpersoon is facultatief. Rubriek "11. Extern klachtenorgaan"
(1)
De kredietgever verstrekt een toelichting bij de nadere voorwaarden voor het indienen van een klacht.
(2)
In het geval van kredietovereenkomsten met een grensoverschrijdend element, voorziet de kredietgever in een verwijzing naar FIN-NET.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
111
L
Rubriek "12. 0iet-naleving van de aan het krediet verbonden verplichtingen: gevolgen voor de kredietnemer" (1)
Indien de niet-naleving van aan het krediet verbonden verplichtingen financiële of juridische gevolgen heeft voor de kredietnemer, beschrijft de kredietgever in deze rubriek de voornaamste verschillende gevallen (bv. laattijdige betalingen/wanbetaling, niet nakomen van de in rubriek 7 "Aanvullende verplichtingen" genoemde verplichtingen) en vermeldt hij waar nadere informatie kan worden verkregen.
(2)
Voor elk van deze gevallen specificeert de kredietgever in duidelijke, gemakkelijk te begrijpen bewoordingen de boetes of gevolgen waarin deze kunnen resulteren. Ernstige gevolgen moeten worden benadrukt. Rubriek "13. Aanvullende gegevens in geval van verkoop op afstand"
(1)
In voorkomend geval bevat deze rubriek een clausule inzake het op de kredietovereenkomst van toepassing zijnde recht en/of de bevoegde rechter. Rubriek "14. Toezichthouder
(1)
Vermeld moet worden welke de betrokken autoriteit of autoriteiten zijn die zijn belast met het toezicht op de precontractuele fase van de kredietverlening.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
112
L
Rubriek "15. Illustratieve aflossingstabel" (1)
Aan de consument moet via het ESIS een illustratieve aflossingstabel worden verstrekt. Deze bepaling hoeft echter niet krachtens nationale wetgeving verplicht te zijn voor kredietovereenkomsten met een debetrentevoet die niet vastligt voor de duur van de overeenkomst. In voorkomend geval dient de kredietgever duidelijk te maken dat er een recht bestaat om onder bepaalde voorwaarden een herziene aflossingstabel te ontvangen. De kredietgever dient die voorwaarden duidelijk toe te lichten.
(2)
Indien de rentevoet gedurende de looptijd van het krediet kan variëren, geeft de kredietgever na de vermelding van de rentevoet aan tijdens welke periode deze aanvankelijke rentevoet ongewijzigd blijft.
(3)
De in deze rubriek op te nemen tabel bevat de volgende kolommen: "aflossingsschema" (bijvoorbeeld maand 1, maand 2, maand 3), "bedrag van de periodieke betaling", "per periodieke betaling te betalen rente", "andere in de periodieke betaling begrepen kosten (in voorkomend geval)", "afgelost kapitaal per periodieke betaling" en "uitstaand kapitaal na elke periodieke betaling".
(4)
Voor het eerste aflossingsjaar wordt de informatie gegeven voor elke periodieke betaling en wordt aan het einde van dat eerste jaar voor elk van de kolommen een subtotaal vermeld. Voor de daaropvolgende jaren kan de precisering op jaarbasis worden gegeven. Aan het einde van de tabel wordt een rij met het algemene totaal toegevoegd, die de totale bedragen voor elke kolom weergeeft. Het totale door de kredietnemer te betalen bedrag (d.i. de totale som van de kolom "bedrag van de periodieke betaling") wordt duidelijk als zodanig benadrukt en gepresenteerd.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
113
L
(5)
Indien de rentevoet voor herziening vatbaar is en het bedrag van de periodieke betalingen na elke herziening onbekend is, mag de kredietgever voor de hele duur van het krediet in de aflossingstabel hetzelfde bedrag van de periodieke betaling vermelden. In een dergelijk geval attendeert de kredietgever de kredietnemer hierop door de bekende bedragen visueel van de hypothetische bedragen te onderscheiden (bv. door middel van een verschillend lettertype, randen of schaduw). Voorts wordt in een duidelijk leesbare tekst uitgelegd tijdens welke perioden de in de tabel vermelde bedragen kunnen variëren en waarom. De kredietgever vermeldt ook: i) in voorkomend geval, de toepasselijke maximum- en minimumwaarden; ii) een voorbeeld om te illustreren hoe het bedrag van de periodieke betaling zou variëren als de rentevoet met 1 procentpunt of een hoger aantal procentpunten zou stijgen of dalen, indien dit realistischer is op grond van de grootte van normale wijzigingen van de rentevoet; en iii) als er een maximumwaarde geldt, het bedrag van de periodieke betaling in het meest pessimistische scenario.
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
114
L
Bijlage III Minimale kennis- en bekwaamheidvereisten 1.
De minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten voor de personeelsleden van kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers (artikel 7) en voor personen die betrokken zijn bij het management van kredietbemiddelaars of aangewezen vertegenwoordigers (artikel 21, lid 1, onder b), moeten het volgende omvatten: (a) adequate kennis van hypotheekproducten en nevendiensten die veelal samen met hypotheekproducten worden aangeboden; (b) adequate kennis van de wetten met betrekking tot kredietovereenkomsten voor consumenten; (c) adequate kennis van en inzicht in de procedures voor het verwerven van onroerend goed; (d) adequate kennis op het gebied van de taxatie van zekerheden; (e) adequate kennis van de organisatie en de werking van kadastrale registers; (f) adequate financiële en economische bekwaamheid; (g) adequate kennis van normen van bedrijfsethiek; (h) adequate kennis van de procedure van beoordeling van de kredietwaardigheid van een consument.
2.
Bij het vaststellen van de minimale kennis- en bevoegdheidsvereisten kunnen de lidstaten differentiëren tussen de niveaus en typen vereisten voor de personeelsleden van kredietgevers, de personeelsleden van kredietbemiddelaars of aangewezen vertegenwoordigers en het management van kredietbemiddelaars of aangewezen vertegenwoordigers.
3.
De lidstaten bepalen het adequate niveau van kennis en bekwaamheid op basis van: a)
beroepskwalificaties, zoals diploma's, certificaten, gevolgde beroepsopleidingen en bekwaamheidstoetsen; of
b) beroepservaring, die kan worden gedefinieerd in de vorm van een minimumaantal jaren beroepsuitoefening op gebieden die verband houden met de creatie en verkoop van kredietproducten en kredietbemiddeling. ______________
10587/12
rts/PAU/lm DG G 1
115
L