u,iy
( ~ c i i l c c . l l t lI>c.ll ~ I1.1.1-
,? C/ j ,
(&,
,
-=-
,+
Vq
i,hu u,,, k ..
Dienst Stadsbeheer
-h?
Rctouradrcr: Postbus 1 2 651. 2500 DP Den Haag
Uw btief vsri
NS Railinfrabeheer Regio Randstad Zuid t.a.v. Mw. Ing. M. Berrevoets Postbus 2625 3000 CP ROTTERDAM
Uw kenmerk
Ons kenmerk
S98036387 Aantal bijlagen
div. Datum
14 februari 2000 Onderwerp
Wet milieubeheer (begrenst door de Utrechtsebaan, Schenkkade, Schenkweg, H. Hamelstraat, L. Reaelstraat, J. Van Riebeekstraat, Pr. Bemhardviaduct, Lekstraat, Binckhorstlaan en Regulusweg te Den Haag) Naar aanleiding van uw bovenvermelde aanvraag om een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer, treft u hierbij aan de beschikking alsmede de openbare kennisgeving hiervan.
Hoofd Vergunningen
. R10 Regio Randstad Zuid
o Ingekomen
15
Inlichtingen bij
FEB. 2000
Doorkiesnummer
Mw. F. Foeken
Afdeling
Bedq,fsonderdeel Vergunningen re5
Bezoek
Loosduinseweg 13- 17 Al$cmccfl
Telefoon 070 . 3 5 3 2 0 00 Fax 0 7 0 . 3 5 3 64 00
EUKOPIAN SUS'FA1NARI.F
"I'IY
'''l6
i
bWdL\.!
y(.
?-J
1
1
y&
KENNISGEVING BESCHIKKING
Kenmerk S98036387 Den Haag, 14 februari 2000 Hierbij maken burgemeester en wethouders van Den Haag bekend, dat zij een mifieuveraunninq hebben verleend aan: NS Railinfrabeheer Regio randstad Zuid Postbus 2625 3000 CP Rotterdam De milieuvergunning heeft betrekking op: Een spoorwegemplacement voor het rangeren, reinigen, opstellen en klein technisch onderhoud van reizigerstreinen en opsteflen van goederentreinen.
gevestigd in : Den Haag\ Voorburg begrenst door de Utrechtsebaan, Schenkkade , Schenkweg, Hendrik Hamelstraat, taurens Reaelstraat, Jan van Riebeekstraat, Prins Bernhardviaduct, Lekstraat, Binckhorstlaan, Regulusweg
De milieuvergunning is wel aewiiziud ten opzichte van de ontwerp-beschikkingwaarvan u reeds eerder een kennisgeving hebt ontvangen. De milieuvergunning, waarin ter bescherming van het milieu voorschriften zijn opgenomen, en de daarbij behorende stukken zoals aanvraag, tekeningen en akoestische rapportages liggen voor u ter inzage. Zie de bijbehorende BIJLAGE voor plaats en tijdstip.
De milieuvergunningis verleend voor een spoorwegemplacement. Het betreft hier een revisievergunning. Dit betekent dat het bedrijf al een milieuvergunning heeft (onder andere voor de wasplaats en het reinigingsperron), maar in de loop van de tijd zodanig is gewijzigd dat er een nieuwe milieuvergunningmoet worden aangevraagd. Deze wijzigingen houden het volgende in: - het oude "Van Gend en Loosu-terreinombouwen tot opstelterrein, - de verschillende deelvergunningen (wasplaats, reinigingsperron} onderbrengen in één, de gehele inrichting omvattende, milieuvergunning. Om te voorkomen dat u als omwonende onnodig hinder ondervindt van het bedrijf worden er in de milieuvergunning voorschriften opgenomen. Deze voorschriften omvatten vaanieningen en gedragsregels. De gemeente zorgt ervoor dat deze voorschriíten worden nageleefd. Indien u van mening bent dat voorschriften ontbreken of ontoereikend zijn dan wel de milieuvergunning niet verleend zou moeten worden kunt u in beroep gaan bij de Raad van State. U dient dan wel aan één van de, in de bijlage genoemde, voorwaarden te voldoen. Wie een beroepschrift indient kan ook de voorzitter van de afdeiing bestuursrechtspraakvan de Raad van State verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat de milieuvergunning nog niet in werking treedt totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist. Informatie hieipovervindt u in de bijbehorende BIJLAGE. Indien u nog vragen heeft kunt u gerust bellen. Voor algemene informatie kunt u kontakt opnemen met de Dienst Stadsbeheer, bedrijfsonderdeel Vergunningen. afdeling Milieubeheer, telefoon (070) 353 68 85. Voor informatie omtrent de voorschriften kunt u terecht bij de behandelend inspecteur, mevrouw F.F.A. Foeken, telefoon (070) 353 67 73.
BIJLAGE KENNISGEVING BESCHIKKING
Kenmerk S98036387 Den Haag, 14 februari 2000 De milieuvergunning ligt van 22 februari 2000 tot en met 4 april 2000 ter inzage en kan op onderstaande locaties worden ingezien: Hoofdvestiging bedrijfsonderdeel Vergunningen Bezoekadres: Loosduinseweg 13-17 kamer A.04.07 maandag tot en met donderdag, Tijdstip: van 09.30 - 12.00 uur en van 13.30 - 14.30 uur alsmede op vrijdag van 09.30 - 12.00 uur Gemeentelijk Informatiecentrum Bezoekadres: Spui 70 maandag tot en met vrijdag, van 10.00 - 17.00 uur Tijdstip: zaterdag van 10.00 16.00 uur
-
Gemeente Voorburg Bezoekadres: Herenstraat 42, infocentrum maandag tot en met donderdag, van 08.30 - 16.00 uur Tijdstip: Tegen deze beschikking kunt u, binnen de eerdergenoemde termijn, beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State instellen indien: a. u reeds bedenkingen hebt ingebracht tegen de ontwerp-beschikking; b. u bedenkingen hebt tegen wijzigingen die bij het nemen van de beschikking ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; c. u kunt aantonen dat u redelijkerwijs niet tot het inbrengen van bedenkingen tegen de ontwerpbeschikking in staat bent geweest. De adviseurs (b.v. Inspectie Milieuhygiëne) hebben ook de mogelijkheid tot het instellen van beroep. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gericht aan: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Postbus 20019 2500 EA DEN HAAG Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste bevatten: a. uw naam en adres; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de beschikking waartegen het beroepschrift is gericht (adres en aard van het bedrijf, datum en kenmerk van de beschikking); *. d. de gronden van het beroep. U wordt tevens verzocht een kopie van de beschikking waartegen het beroep is gericht mee te zenden. Wie een beroepschrift indient kan tevens de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraakvan de Raad van State verzoeken een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoekschrift moet worden gericht aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres als bovenstaand).
Wij wijzen u er echter op dat voor zowel het indienen van een beroepschrift als het verzoek om een voorlopige voorzieningen griffierechten verschuldigd zijn. Voor een natuurlijk persoon (omwonende) bedraagt het griffierecht f 225. Voor een rechtspersoon bedraagt het griffierecht f 450. De kosten worden door de Raad van State aan u in rekening gebracht nadat u het beroep hebt ingesteld. Hiervan krijgt u bericht.
WET MILIEUBEHEER
BESCHIKKING
ons kenmerk
S98036387lFF
Vergunningaanvraag Wet milieubeheer Op 25 februari 1999 hebben wij de aanvraag ontvangen van:
naam aanvrager
: NS Railinfrabeheer (RIB) Regio randstad Zuid
Postbus 2625 3000 CP ROTTERDAM
adres
Het betreft een aanvraag voor een vergunning voor het veranderen en het in werking hebben van die verandering van de gehele inrichting,
voor het rangeren, reinigen, opstellen en klein technisch onderhoud van reizigerstreinen en het rangeren en opstellen van goederentreinen op een spoorwegemplacement. In de percelen:
begrenst door de Utrechtsebaan, Schenkkade, Schenkweg, Hendrik Hamelstraat, Caurens Reaelstraat, Jan van Riebeekstraat, Prins Bernhardviaduct, Lekstraat , Binckhorstlaan en Regulusweg, kadastraal bekend als gemeente 's-Gravenhage, sectie AP, nr. 1108, 1613, 1113, 1360, 1049, 1693, l61 6 en 1615 en sectie R, nr. 11045, I ~ O 4 6 , 1 2 1 3 l , l 2 6 6 1'2668,12678 ~, en 16277 en de gemeente Voorburg, sectie F, nr. 6095, 6098 en 8327.
Aanleiding
Sinds het van kracht worden van de Wet milieubeheer op 1 maart 1993 zijn spoorwegemplacementen onder de werking van de Wet milieubeheer komen te vallen. Voor die tijd waren alleen onderdelen van het emp(acernent zoals de werkplaats en de wasplaats milieuvergunningplichtig. Mede gezien de plannen tot het realiseren van een extra opstelterrein voor reizigersmaterieel op de Binckhorst is een nieuwe de gehele inrichting omvattende milieuvergunning noodzakelijk. De aanvraag betreft alleen het emplacement en de daarop aanwezige installaties. De gebouwen van het Centraal Station zijn eigendom van NS Vastgoed en maken geen onderdeel uit van deze aanvraag. Op het deel van het terrein waar thans "Van Gend & Loos" is gevestigd en het rangeren van goederentreinen plaatsvindt wordt in de nabije toekomst een opstelterrein voor reizigerstreinen gerealiseerd. Met de ombouw van dit terrein zal in het jaar 2000 worden begonnen. Naar verwachting zat de eerste fase van ombouw in het jaar 2004 zijn afgerond. In de onderhavige aanvraag wordt vergunning aangevraagd voor de situatie tot -en met de realisatie van deze fase. Bevoegdheid De bevoegdheid ten aanzien van de vergunningverleningberust op grond van artikel 8.2a van de Wet C
milieubeheer bij het dagelijks bestuur van het stadsgewest Haaglanden. Op grond van artikel 8.2b van de Wet milieubeheer heeft het dagelijks bestuur van het stadsgewest Waaglanden deze bevoegdheid overgedragen aan burgemeester en wethouders van Den Haag. Het emplacement is grotendeels gelegen op het grondgebied van de gemeente Den Haag. Een Hein deel, waaronder de werkplaats, de werkkuil en het bestaande reinigingsperron en bestaande wasinstallatie, is gelegen op, het grondgebied van de gemeente Voorburg. In overleg is vastgesteld dat, gezien het grootste deel (circa 95%) van het emplacement gelegen is op het grondgebied van de gemeente Den Haag, deze gemeente de vergunningverlenende instantie is. Per 1 januari 1994 is de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. De Wet milieubeheer bepaalt dat de Algemene wet bestuursrecht mede van toepassing is op de totstandkoming en de bekendmaking van de beschikkingop een aanvraag om een milieuvergunning. De procedure is overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.4 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) en Afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitgevoerd. De beslissing op de aanvraag is ten minste getoetst aan de gronden uit artikelen 8.8, 8.9 en 8.10van de Wet milieubeheer. Omschrijving van de inrichting Het emplacement Den Haag Centraaii Binckhorst is gesitueerd op het kruispunt tussen de baanvakken Den Haag-Utrecht en Rotterdam-Leidenten zuiden van het station Den Haag Centraal en ' aan de westzijde van de Utrechtsebaan (A12).
Op het emplacement zijn behalve opstel- en rangeersporen tevens sporen voor het doorgaande spoorverkeer te vinden. Doorgaand spoorverkeer valt onder het Besluit GeluidhinderSpoorwegen (Bgs) en behoort niet tot de activiteiten van het emplacement (daarom wordt dit verkeer niet meegenomen in deze vergunningsaanvraag). Alleen de rangeerbewegingen worden genoemd. De aanvraag betreft het emplacement en de daarop aanwezige installaties. Aan de zuidoostzijde van het emplacement vinden voornamelijk activiteiten met betrekking tot in- en uitwendig reinigen plaats op de kleine Binckhorst. Op dit deel zijn de wasinstallatie en de reinigingsperrons gelegen. Daarnaast worden op zes overstandlocaties treinen opgesteld. Voor de vergunningsaanvraag is uitgegaan van de situatie na realisatie van een opstelterrein op de "grote" Binckhorst (het huidige terrein van "Van Gend & Loos"). Dit terrein komt in het jaar 2000 vrij. Vanaf dat moment zal het terrein gefaseerd worden ingericht voor het opstellen van reizigersmaterieel. Op het emplacement worden, behoudens het reguliere baanonderhoud, globaal de volgende bij het emplacement behorende activiteiten uitgevoerd: Considerans, pagina 2
- rangeren van reizigers- en goederentreinen - overstand van reizigerstreinen - uitwendig reinigen van reizigerstreinen
- inwendig reinigen van reizigerstreinen
- uitvoeren van dagelijkse controles, materieel klaarmaken voor de dienst
- uitvoeren van kleine reparaties
- rijden en laden en lossen van vrachtwagens - wisselverwa.ing;
Er is geen sprake van redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot de inrichting en het gebied waarin de inrichting is gelegen die bij de beslissing op de aanvraag dienen te worden betrokken. Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer In de inrichting vinden activiteiten plaats die in de onderstaande categorieën van bijlage I,behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) zijn genoemd:
Categorie 1.i.a 1.1.b 1.l.c 2.1 5.1 12.1 14.1.a 28.1.a onder 2 28.1 .a onder 4
Omschrijving activiteit of voorziening elektromotoren verbrandingsmotoren installaties voor het verstoken van brandstoffen opslag en gebruik van gassen opslag en verwerking van (licht) ontvlambare en brandbare vloeistoffen bewerken van metaal en metalen voorwerpen spoorwegemplacementen opslag van bedrijfsafvalstoffen (capaciteit groter dan 5 m3) afkomstig van binnen de inrichting opslag van gevaarlijke afvalstoffen afkomstig van binnen de inrichting
Woningwet (procedurele coördinatie bouwvergurining) De aanvraag heeft betrekking op het oprichten of veranderen van een inrichting dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet.
Overeenkomstig artikel 8.5. lid 2 onder a van de Wet milieubeheer moet een afschrift van de aanvraag om een bouwvergunning bij de aanvraag om milieuvergunningworden overgelegd. Voor de aanpassingvan het terrein is echter een bestemmingsplanwijzigingnoodzakelijk. Bij de aanvraag om wijziging van het bestemmingsplan zal aangegeven worden waar eventuele bouwvergunningsplichtige bouwwerken geplaatst gaan worden, waarvoor op dat moment een bouwvergunning zal worden aangevraagd. Akoestisch rapport Op grond van artikel 5.10 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer overlegt de aanvrager, op verzoekvan het bevoegd gezag, akoestische gegevens. Dit geldt voofeen aantal specifiek genoemde categorieën in bijlage 1 van het Ivb. Door het adviesbureau "NS technisch Onderzoek" is een akoestisch rapport, d.d. 17 februari 1999 (kenmerk NST0/99/7120020/016) opgesteld. In dit rapport zijn alle relevante aspecten, met inbegrip van de indirecte hinder, in kaart gebracht. Het rapport is bij de aanvraag gevoegd. Geluidhinder wegverkeer Bij de beoordeling van de geluidhinder veroorzaakt door bestemmingsverkeer is de Circulaire van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 februari 1996, kenmerk MBG 96006131,in beschouwing genomen. Adviseurs De op grond van artikel 8.7 van de Wet milieubeheer betrokken adviseurs zijn: Considerans, pagina 3
- Inspectie Milieuhygiëne Zuid-West
-
Burgemeester en wethouders van de gemeente Voorburg
Verleende (milieu)vergunningen Voor de inrichting zijn de volgende milieuvergunningenverleend: - oprichtingsvergunning voor een op- en overslagbedrijf , d.d. 2 april 1971, Den Haag - oprichtingsvergunning voor een wasplaats, d.d. 13 januari 1987, Voorburg - oprichtingsvergunning voor een reinigingsperrun, d.d. 7 juni 1994, Den Haag
Adviezen en bedenkingen Naar aanleiding van de ontwerp-beschikkingzijn schriftelijke bedenkingen ingebracht door de aanvrager : - NS Railinfrabeheer B.V. Regio Randstad Zuid (RIB), Postbus 2625, 3000 CP Rotterdam; Naar aanieiding van de ontwerp-beschikkingzijn schriftelijke bedenkingen ingebracht door de volgende aangrenzende gemeente en omwonenden: - Gemeente Voorburg, Postbus 905,2270 AX Voorburg; - Bewonerscommissievan Zegwaardstraat 2-228, secretaris P.Hermes, van Zegwaardstraat 10, 2274 VH Voorburg; - mevrouw N. Vester, Wegastraat 75,251 6 AM Den Haag; - mevrouw J.P.W. Jousma-Rutjes, Koningin Wilheiminalaan 64, 2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw E.H.J. Anchen, Hoekwaterstraat 100, 2274 RA Voorburg; - de heer/ mevrouw R. Soelìaansingh, Hoekwatersîraat4,2274 RA Voorburg; - de heer/ mevrouw E.M.M. van de Hesp-van Slachteren, Hoekwaterstraat 14, 2274 RA Voorburg; - de heer/ mevrouw Van der Meer, Hoekwaterstraat 18,2274 RA Voorburg; - de heed mevrouw P. Siuivenberg, Hoekwaterstraat26,2274 RA Voorburg; - de heer/ mevrouw M. Tolido, Hoekwaterstraat44, 2274 RA Voorburg; - de heer/ mevrouw J. Van Leliveld, Hoekwaterstraat54.2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw Koster/ Noorhoff, Hoekwaterstraat 56,2274 AR Voorburg; - de heed mevrouw D. Jong, Hoekwaterstraat58,2274 AR Voorburg - de heer1mevrouw E.J. van de Berge, Hoekwaterstraat 60,2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw C.W. Weyna, Hoekwaterstraat62,2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw Hook, Hoekwaterstraat 64,2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw Kavelaars, Hoekwaterstraat68,2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw Stuijfzand-Rijper, Hoekwaterstraat72, 2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw P.A. Molenaar, Hoekwaterstraat 74,2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw J.W. Nikot, Hoekwaterctraat80,2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw Van Duijsen, Hoekwaterstraat 76,22 74 AR Voorburg; - de heer1 mevrouw Emien, Hoekwaterstraat 78,2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw R. Schenk, Hoelwaterstraat 82,2274 AR Voorburg; .- de heerl mevrouw E. Boot, Hoekwaterstraat84, 2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw J. Lamb, Hoekwaterstraat86,22 74 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw W. van IJzeren, Hoekwaterstraat 98,2274 AR Voorburg; - de heerl mevrouw P.H. den Ouden, Hoekwaterstraat 90,2274 AR Voorburg; - de heerl mevrouw J. de Bont, Hoekwaterstraat 110, 2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw Van de Bijtel, Hoekwaterstraat92,2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw Appel, Hoekwaterstraat94, 2274 AR Voorburg - de heer/ mevrouw B.B. Vooruinde, Hoekwaterstraat 96, 2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw L. Veldhuis, Hoekwaterstraat f 14, 2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw W. Pitfo, Hoekwaterstraat 116, 2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw Ektlaan, Hoekwaterstraat 122,2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw Baggerman, Hoekwaterstraat 120,2274 Voorburg; - de heer/ mevrouw E.M. van Leeuwen, Hoekwaterstraat 104,2274 AR Voorburg; Considerans, pagina 4
-
de heer/ mevrouw B.W. van Walraven, Hoekwaterstraat 102, 2274 AR Voorburg; de heer/ mevrouw A.J.M. Tollenaar, Hoekwaterstraat6, 2274 AR Voorburg; de heer1mevrouw R.F. Vols, Hoekwaterstraat 10, 2274 AR Voorburg; de heer/ mevrouw R. Pleeging, Hoekwaterstraat 12, 2274 AR Voorburg; de heer/ mevrouw E.M.H. Kuijpers, Hoekwaterstraat22, 2274 AR Voorburg; de heer/ mevrouw I.A.H. van de Straat, Hoekwaterstraat32, 2274 AR Voorburg; de heer/ mevrouw B.W.K. van Baak, Hoekwaterstraat36, 2274 AR Voorburg; de heer1mevrouw A.G.A. Koot, Hoekwaterstraat42,2274 AR Voorburg; - de heer1mevrouw A.M. van der Ham, Hoekwaterstraat48, 2274 AR Voorburg; - de heer/ mevrouw I.E. Smit-Kingma, Hoekwaterstraat 46, 22 74 AR Voorburg;
De bedenkingen kunnen, in het kort, als volgt worden samengevat; Algemeen
1 2
3 4
De (te verwachten) onaanvaardbare situatie van geluidsoverlast voor omwonenden en het daarom weigeren van de milieuvergunningtotdat de geluidssituatie is opgelost; De te verwachten hinder enlof (toename van) schade (scheuren in plafonds, loskomend stucwerk) aan huizen in de omgeving door het intensiever gebruik (handelingen bij het rangeren zoals remmen edof koppelen) van het emplacement; Vraag hoe er door de gemeente op wordt toegezien dat de gestelde voorschriften in de vergunning worden nageleefd; Onduidelijkheid over de (geluid)maatregelen die getroffen gaan worden naar aanleiding van het komende (toekomstige) onderzoek;
Considerans
5
6 7 8
Onduidelijkheid over de procedurele coördinatie met de bouwvergunning en het overleggen van de eventuele aanvraag daarvan; Het nader aanduiden van de procedure rondom klachtenmeldingen; De toevoeging "NS" te schrappen bij de aanduiding "relatief luidruchtig NS reizigersmaterieel" De tegenstelling in de normstelling van de nachtelijke grenswaarde, in de considerans wordt gesproken van 70 d(B)A en in voorschrift 5.4. van 60 d(8)A;
Bodem
9
De termijn voor het uitvoeren van het voorgeschreven nulonderzoek in voorschrift 2.2.1 .;
Geiuid
10 11 12
13 14
Onduidelijkheid over de meewunten (o.a. meetpunt Zegwaardstraat) in het akoestisch onderzoek; Is er in het akoestisch onderzoek rekening gehouden met reflectie van de gebouwen aan de Regulusweg; Het voorgestelde bord met tekst, zoals genoemd voorschrift 5.3.4., te mogen veivangen door de standaard NS borden/seinbeelden; Het gestelde in het voorschriften 5.3.10. is te strikt gesteld, de houder van de vergunning (RIB) heeft geen verantwoordelijkheid voor het personeel en de processen van andeie bedrijven zoals NS Materieel, NS reizigers en aannemersbedrijven; De te verwachten geluidsoverlasttoenamedoor remmen en optrekken door het toenemende aantal treinen bij de rijtuigwasinstallatie;
Energie
15
Het RIB kan niet verantwoordelijk worden gehouden om de in voorschriíî 6.3. gevraagde gegevens van andere bedrijven te registreren, dit zal wel op de locatie zelf worden bijgehouden door de individuele bedrijven;
Milieuzorg
16
Het gestelde in voorschrift 10.2. is te strik gesteld, de houder van de vergunning (RIB) heeft geen verantwoordelijkheid voor het personeel en de processen van andere bedrijven zoals NS
Considerans, pagina 5
\ i
materieel, NS reizigers en aannemingsbedrijven. Die bedrijven moeten zelf een milieufunctionaris benoemen. Hieronder wordt ingegaan op de bovengenoemde bedenkingen: In de brieven van de minister van Verkeer &Waterstaat van 3 januari 1998 en 30 september 1999 wordt aan het bevoegd gezag voor de vergunningverlening verzocht om, ondanks de overschrijding van de geluidsnormen, mee te werken aan het verlenen van de vergunningen. In het volgende citaat wordt dit verzoek mede gedaan:" Op veel emplacementen wordt niet aan de geluidsnormen voldaan. Dit leidt niet alleen tot overlast voor, en Wachten van omwonenden, maar vormt ook een knelpunt bij het verlenen van de noodzakelijke vergunningen op grond van de Wet milieubeheer. Sluiting van het emplacement is de meest verregaande denkbare maatregel. Een dergelijke maatregel zou zeer nadelige effecten hebben op het gehele vewoersproces in Nederland. ...De uiwoering van maatregelen vergt veel geld. Er gebeurt dus veel maar ookde dEMP-maatregelen rijn geen wondermiddel waarmee op korte termijn alle problemen rond de geluidhinder door empiacementen worden opgelost. Daarvoor is het probleem te omvangrijk en te ingewikkeld. Bovendien staan er grote belangen van een veelvoud van partijen op het spel en vergen maatregelen een investering van veel belastinggeld. Ik vraag daarom uw begrip voor het feit dat het oplossen van het probleem jaren zal kosten". Gezien het voorstaande blijven de burgemeester en wethouders van Den Haag voornemens de vergunning te verlenen: Klachten over bouwkundige schade zijn, zover bekend, niet bij de gemeente Den Haag, de gemeente Voorburg of de Nederlandse Spoorwegen ingediend. Handelingen bij het rangeren zoals het remmen en koppelen van de treinstellen op het emplacement moet zodanig plaatsvinden dat hinder edof schade aan huizen en gebouwen door trillingen wordt voorkomen. Als extra waarborg zal het voorcchrift5.6. aan de milieuvergunning worden toegevoegd; De gemeente Den Haag zal regelmatig toezicht houden op de in de milieuvergunning genoemde activiteiten op het emplacement. Dit toezicht gebeurt onaangekondigdop diverse tijdstippen van de dag. Tevens wordt er na aanleiding van klachten ook gecontroleerd. Het indienen van Machten bij de gemeente Den Haag kan 24 uur per dag op het nummer 070- 353 6666. Tijdens reguliere kantooruren (en ook van dinsdag tot en met zaterdag tot 24.00 uur) is dit nummer bemand en wordt de klacht zo mogelijkdirect onderzocht;
-
-
Onder de vlag van dEMPIPRlME dat is het maatregelenonderzoek werken V&W, VROM, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Railinfrabeheer en Railned samen. Doelstemmingvan dEMPIPRIME is, kort gezegd, het samen ontwikkelen van een aanpak die ervoor zorgt dat emplacementen aan de geluidsnormen voldoen. De komende tijd gaat er dan ook veel gebeuren: treinmaterieel wordt stiller gemaakt, er wordt een begin gemaakt met maatregelen om de infrastructuur stiller te maken en werkprocessen worden aangepast. Hoewel het onderzoek door NS de nodige bruikbare resultaten heeft opgeleverd, blijft verder onderzoek nodig. Dit proces zal echter de nodige tijd kosten, waardoor het moeilijk is om concreet maatregelen aan te geven die gerealiseerd gaan worden. De onderstaande tekst zal ter verduidelijking in de considerans worden gezet: "Overeenkomstig arfikel 8.5, lid 2 onder a van de Wet milieubeheer moet een afschrjft van de aanvraag om een bouwvergunning bij de aanvraag om milieuvergunning worden overgelegd. Voor de aanpassing van het terrein is echter een bestemmingsplanwijzigingnoodzakelijk Bij de aanvraag om wijziging van het besternrningspkm zal aangegeven worden waar eventuele bouwvergunningsplichtigebouwwerken geplaatst gaan worden, waarvoor op dat moment een bouwvergunning zal worden aangevraagd". In de considerans zal de klachtenprocedurenader worden toegelicht; Considerans, pagina 6
ad7
De toevoeging "NS" wordt verwijderd bij de aanduiding "relatief luidruchtig NSreizigersmaterieel",dit geldt namelijk ook voor andere vervoerders;
ad8
Hier is abusievelijk een Lmax van 70 dB(A) komen te staan, maar bedoeld wordt een Lmax van 60 dB(A) aansluitend bij het genoemde in voorschriff 5.4. Dit wordt aangepast in de considerans;
ad9
De termijn voor het uitvoeren van het voorgeschreven nulonderzoek bij de nieuwbouw van het opstelterrein zal in het voorschrift 2.2.1 .worden aangepast;
ad1O Het akoestisch onderzoek is enerzijds gebaseerd op metingen van de NS aan materieel en spoorbewegingen; zogenaamde bronmetingen. Anderzijds zijn met behulp van een wettelijk vastgesteld rekenprogramma de geluidsniveaus op representatief gekozen beoordelingspunten berekend. Hierbij is rekening gehouden met de omgeving en de bronniveaus, op grond van de bronmetingen. Een representatief punt m.b.t. het spooremplacement is het punt aan de Zegwaardstraat waarnaar de bezwaarde verwijst. De woning van de bezwaarde is weliswaar op gelijke hoogte en afstand van het emplacement gesitueerd, maar het emplacement houdt op bij de Maanweg. De invloed op het punt Zegwaardstraat is daardoor groter dan op de woning van de bezwaarde. Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat uitsluitend de activiteiten op het emplacement worden beoordeeld en niet de akoestische invloed van de doorgaande treinen. De doorgaande treinen staan buiten de gehele vergunning; ad1I Op het "Binckhorst"4erreinzijn diverse hoge gebouwen in het berekeningsmodel ingevoerd en bij de berekening betrokken. Het betreft gebouwen aan de Regulusweg met een hoogte van 10 meter. Ook hier is de invloed van het emplacement op de woning van de bezwaarde beduidend Weiner dan op het beoordeiingspuntZegwaardstraat; ad12 Het voorschrift 5.3.4.aan te passen zodat de standaard NS-seinbeelden worden toegepast; ad13 Het voorschrift 5.3.10. aan te passen omdat de houder van de vergunning (RIB) geen verantwoordelijkheid heeft voor het personeel en de processen van andere bedrijven zoals NS Materieel, NS reizigers en aannemersbedrijven. Echter RIB zal, ingevolge voorschrift 10.1. wel moeten toezien dat een ieder op de hoogte is van het gestelde in de onderhavige vergunning; ad14 De te verwachte geluidsoverlasttoename door remmen en optrekken door het toenemende aantal treinen bij de rijtuigwasinstallatie zal in de praktijk meevallen. De treinen worden nu ook eerst in Den Haag gewassen en vervolgens in de regio opgesteld. Tevens moeten de voorschriften 5.3.3en 5.3.7.in acht worden genomen bij het gebruik van de rijtuigwasinsbllatie; ad15 Het voorschrift 6.3.aan te passen, de registratie moet wel op de locatie zelf worden bijgehouden door de individuele bedrijven. Echter RIB zal, ingevolge voorschrift 10.1. wel moeten toezien dat een ieder op de hoogte is van het gestelde in de onderhavige vergunning; ad16 Het in voorschrift 10.2. aan te passen, de individuele bedrijven moeten zelf een milieufunctionaris benoemen. Echter RIB zal, ingevolge voorschrift 10.1. wel moeten toezien dat een ieder op de hoogte is van het gestelde in de onderhavige vergunning. Door het bevoegd gezag is tevens van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal (redactionele) correcties en aanvullingen in de beschikking aan te brengen. De termijn waarbinnen een beslissing had moeten worden genomen is inmiddels verlopen. Het nemen van een besluit wordt derhalve geacht te zijn geweigerd. Dit staat echter een beslissing op de aanvraag om vergunning niet in de weg ( behoud beslissings-bevoegdheid). De omstandigheid, dat het nemen van een besluit geacht-moetworden te zijn geweigerd heeft - overeenkomstig de Wet milieubeheer - slechts tot gevolg dat beroep open staat.
Considerans, pagina 7
Eigen verantwoordelijkheid De gemeenten in het stadsgewest Haaglanden streven naar uniformiteit in het omgaan met de milieubaliteit van het Haaglandse bedrijfsleven. Dit krijgt mede vorm door een uniform milieuvoorschriftenpakket. De milieuvergunning heefi primair betrekking op milieu-relevante zaken, waarmee het milieu werkelijk wordt beschermd. Er is ruimte voor maatwerk waarbij de aard van de activiteit, omstandigheden en omgevingsfactoren bepalend zijn. Deze visie betekent dat de voorschriften met name doelgericht zijn en dat de ondernemer hierin verantwoordelijkheid neemt.
Beperken van nadelige gevolgen Voorzover het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu niet mogelijk is, zijn aan de vergunning voorschriften verbonden die de grootst mogelijke bescherming bieden, tenzij dat redelijkerwijs niet kon worden verlangd (het ALARA-beginsel). Met het oog op de grootst mogelijke bescherming van het milieu heeft dit met betrekking tot onderdelen van het milieu de volgende consequenties:
i
Milieurubriek 1. Lucht Algemene doelstelling is het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van emissies naar de lucht en het voorkomen van stankhinder naar omwonenden en gebruikers van stankgevoelige objecten. In de werkplaats komen bij kleinschalige laswerkzaamheden lasdampen vrij. Om de uitstoot van deze emissies zo veel mogelijk te beperken is een mechanisch filter (afvangpercentage > 99%) geplaatst. Verder moeten de betreffende installaties periodiek gekeurd, gereinigd en afgesteld worden. Het verkeer van, naar en ter plaatse van de inrichting gaat gepaard met de uitstoot van uitlaatgassen. Hierbij komen met name koolmonoxide (CO), koolwaterstoffenen benzeen vrij. Het aandeel van het aantal motorvoertuigen met een geregelde katalysator wordt steeds groter. De milieubelastingop microschaal (invloedssfeer inrichting) neemt daardoor af. Deze emissies worden zo veel mogelijk beperkt door optimalisatie van de verkeersafwikkeling. De bijdrage van het bedrijf is beperkt, gezien de verdeling van de verkeersbewegingen van de 50 werkzame personen over de 24 uur van de dag. Milieumbriek 2. Bodem Algemene doelstelling is voorkomen dat stoffen die schadelijke effecten voor de bodem en het grondwater (kunnen) hebben in de bodem en het grondwater raken. Railinfrabeheer voert een actief bodembeleid. Bestaande bodemverontreinigingen worden behandeld volgens de systematiek van de Bodemsanering bedrijfsterreinen (BSB-operatie). Inmiddels wordt al enige jaren onderzoek naar de kwaliteit van de bodem verricht, waarbij voor alle in het land aanwezige emplacementen een historisch onderzoek is uitgevoerd. Met de overheid is hiertoe een convenant afgesloten en in 1996 is de Stichting Bodemsanering NS-percelen (SBNS) opgericht die zich bezig houdt met daadwerkelijk bodemonderzoeken saneringen. Het bevoegd gezag overlegt met deze stichting en controleert of alles aan de wettelijke normen voldoet. Om bodem- en grondwaterverontreinigingals gevolg van het gebruik van bodem verontreinigde stoffen op de iocatie te voorkomen worden bodem beschermende voorzieningen voorgeschreven. Bij het toetsen van het beschermingsniveau van de aanwezige bodem beschermende voorzieningen en het voorschrijven van aanvullende bodem beschermende voorzieningen maken wij gebruik van Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) die in september 1997 is gepubliceerd. Met betrekking tot het voorkomen en beperken van de gevaren die verbonden rijn aan het gebruik van en omgaan met gevaarlijke stoffen, is in deze vergunning gebruik gemaakt van richtlijnen die zijn uitgevaardigd door de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen (CPR). Ten aanzien van het voorkomen van bodemverontreiniging hebben deze richtlijnen onder meer betrekking op de aanwezigheid van vloeistofdichte voorzieningen ter bescherming van de bodem en zijn daarmee Considerans, pagina 8
conform de richtlijnen van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming In de vergunningsaanvraag is aangegeven dat de gevaarlijke stoffen worden opgeslagen conform de CPR 15-1. Ten aanzien van de overige bodembedreigende stoffen in emballage zoals olie, broxozout, natronloog en oxaalzuur, is in het aanvullende voorschrift 2.1.2. van deze vergunning opgenomen dat deze moet zijn geplaatst in vloeistofdichte en productbestendige bakken binnen het bebouwde (overkapte) deel van de inrichting. Hiermee voldoen de bodem beschermende voorzieningen van vorenstaande opslagplaatsen aan de richtlijnen opgenomen in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming . Naast de opslag van verschillende stoffen is ook een tankplaats (inclusief bovengrondse tank) voor diesellocomotieven aanwezig. Ten aanzien van de tankplaats is in een aanvullend voorschrift 2.1 .l. van deze vergunning opgenomen dat deze moet zijn voorzien van een vloeistofdichte ondergrond, Hiermee voldoen de bodem beschermende voorzieningen van vorenstaande tankplaats aan de richtlijnen opgenomen in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming. Milieurubriek 3. Bedriifsafvalwater Algemene doelstelling is voorkomen dat stoffen die schadelijke effecten voor het watermilieu hebben in het water terecht komen. Het ontstaan van afvalwater moet worden beperkt.
Op het emplacement worden diverse werkzaamheden uitgevoerd waardoor afvalwater wordt geproduceerd. Er zijn diverse zuiveringstechnischesystemen aanwezig die het afvalwater zuiveren voordat het wordt geloosd op het gemeentelijk riool aan de Regulusweg. Ook zijn er de nodige inspectieputten aanwezig om de kwaliteit van het afvalwater te bemonsteren. Speciale aandacht is besteed aan het wassen van treinen. Dit is gedaan omdat treinen hun elektriciteit betrekken van de bovenleidingen die hoofdzakelijk bestaan uit koper. Tijdens het rijden komt er koper op de rijtuigen terecht. Bij het wassen van de rijtuigen komt dus veel koper vrij. Om te voorkomen dat het koper met het afvalwater terecht komt in het gemeentelijk rioolstelsel zijdmoeten er door de aanvrager maatregelen getroffen om koper en andere zware metalen uit het afvalwater te halen. In de voorschriften worden eisen aan de afvalwaterkwaliteit gesteld. Voor zover monsterneming van afvalwater aan de orde is, moet deze monsterneming uitgevoerd worden conform de richtlijn "Omgaan met WVO-afvalwaterrnonsterc" en conform de handleiding "Het bemonsteren van afvalwater" van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, waarbij de meest recente uitgave van deze richtlijn en handleiding wordt bedoeld. Milieurubriek 4. Afval Het ontstaan van afval dient zoveel mogelijk beperkt of voorkomen te worden.
Ook doelmatige verwijdering dient daahij in beschouwing te worden genomen. Hierbij geldt de volgende prioriteitsstelling: - preventie, - intern hergebruik, .I - extern hergebruik, - recycling, - nuttige toepassing, - veWanding, - storten. De bepahngen ten aanzien van "gevaarlijke afvalstoffen" welke zijn opgenomen in hoofdstuk 4, paragraaf 4.3.4, van de Provinciale milieuverordeningZuid-Holland, zijn eveneens van toepassing. Milieurubriek 5. Geluid Algemene doelstelhg is het zoveel als mogelijk is beperken van geluidhinder naar woningen en andere objecten met een geluidsgevoelige bestemming. Consideíans, pagina 9
!
Wettelijke kaders
Bij de beoordeling van de akoestische situatie is ervan uitgegaan dat de zone ex Wet geluidhinder ten tijde van de verlening van de vergunning zal zijn vervallen. In dat geval dient voor het emplacement de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening van oktober 1998 te worden toegepast. Besluit Geluidhinder S~ootweoen Met betrekking tot geluidemissie van het treinverkeer wordt onderscheid gemaakt tussen het doorgaande treinverkeer en het verplaatsen van materieel op het emplacement. Het doorgaande treinverkeer, zowel reizigers- als goederentreinen, valt onder het Besluit geluidhinder spoorwegen (Bgs). Het verplaatsen van materieel op het emplacement valt onder de Wet milieubeheer en wordt samen met het geluid van andere bronnen (compressoren, generatoren enzovoorts) op het emplacement in het akoestisch onderzoek beschouwd. Handreikina Industrielawaai en veruunninaverleninq Richtwaardenten aanzien van equivalente geluidsniveaus voor woonomgevingen conform de Handreiking Industrielawaai; '
Aanbevolen richtwaarden in dB(A) voor een woonwijk in de stad: 50 dB(A) van 07.00 tot 19.00 (dag), 45 dB(A) van t9.00 tot 23.00 (avond), 40 dB(A) van 23.00 tot 07.00 (nacht) . Deze waarden gelden voor de gevet van woningen, binnen gelden 15 dB(A) lagere waarden. Bij het vaststellen van grenswaarden onderscheidt men nieuwe en bestaande inrichtingen. Het emplacement Den Haag CentraaVBinckhorstbetreft een bestaande inrichting. Voor bestaande inrichtingen kunnen de overwegingen ten aanzien van het vaststellen van de grenswaarde als volgt worden samengevat: - bij herziening van vergunningen moeten de bovenstaande richtwaarden steeds opnieuw worden getoetst. overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveauvan het omgevingsgeluid. - overschrijdingvan het referentieniveauvan het omgevingsgeluid tot een maximum etmaalwaarde van 55 dB(A) kan in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen. Wanneer het bestaande (vergunde) niveau ten gevolge van de inrichting hoger is dan de etmaalwaarde van 55 dB(A), dient bij de opstelling van de vergunningvoorschriften de laatstgenoemde waarde of het referentieniveau van het omgevingsgeluid als maximum te worden gehanteerd.
-
Een verhoging van de richtwaarden kan alleen worden toegestaan na toepassing van het ALARAbeginsel. De maximaal toelaatbare geluid(piek)niveaus gemeten in de meterstand "fasr' voor de gevels van woningen bedragen 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijkde dag, avond en nachtperiode. De eerstgenoemde waarde mag in bepaalde (in de vergunning omschreven) bedrijfssituaties met maximaal 5 dB(A) in de dagperiode worden overschreden. Ruimere grenswaarden voor emplacementen NS Railinfrabeheer wordt bij een groot aantal empiacementen geconfronteerd met het feit dat niet voldaan kan worden aan de gebruikelijke grenswaarden voor Industrielawaai. Daarom is in 1995 een projectgroep PRIL (projectgroep industrielawaai emplacementen) ingesteld. In het kader van PRIL is een integraal reductieplan op de emplacementen gepresenteerd. In dit plan staan: bronmaatregelen - de kosten en bedrijfstechnische implicaties daarvan - de reducties ten gevolge van deze maatregelen.
-
Considerans, pagina l0
De bronmaatregelen aan het materieel zijn geselecteerd en moeten in de komende 1 tot 5 jaren worden doorgevoerd. De mogelijke infrastructuur-maatregelen zijn eveneens onderzocht. Dit betreft een onderzoek naar het effect van het verbeteren van de spoorgesteldheid op de geluidemissie van rangerende treinen op emplacementen. Hierbij worden onder andere de vo/gende maatregelen beschouwd: - slijpen van de spoorstaven - voegloos uitvoeren van de sporen - het toepassen van raildemping en absorptie. De effecten van deze maatregelen zijn bekend. Uit het onderzoek is gebleken dat het slijpen van de spoorstaven geen reductie oplevert en het toepassen van raildemping en absorptie alleen zinvol is bij nieuwbouw. Het voegloos uitvoeren van sporen en wissels zal positieve consequenties hebben voor reductie van het rolgeluid. Thans (begin 1999) is reeds gestart met een maatregelenonderzoek op maat (project PRIME) voor emplacement Den Haag CentraaVBinckhorst. In dit onderzoek worden de verschillende verregaande geluidreducerende maatregelen onderzocht en doorgerekend op het emplacement Den Haag CentraaV Binckhorst. De definitieve rapportage van het maatregelen onderzoek wordt september 1999 verwacht. Voor de geluidsbronnen die na het treffen van PRIL-maatregelen de emissie bepalen zijn verregaande bronmaatregelen, zeker op korte termijn, niet beschikbaar. Daarom is de projectgroep PRIL in overleg getreden met VROM met het doel te komen tot een oplossing van de grenswaardenproblematiek. Dit heeft geresulteerd in de brief van 13 januari 1998 van het ministerie van VROM aan gemeenten en provincies. In deze brief wordt aanbevolen voor nog te verlenen vergunningen in gevallen waarin duidelijk is dat de normen uit de Handreiking Industrielawaai niet direct haalbaar zijn, voorafsnog, de bestaande geluidbelasting te vergunnen. In die gevallen is er reden NS tijd te geven om via een landelijke aanpak te komen tot het treffen van maatregelen. Daarnaast vindt er een onderzoek plaats als onderbouwing voor besluitvorming voor een mogelijke aanpassing van de normstelling Handreiking Industrielawaai door het ministerie van VROM.
Resultaten akoestische onderzoeken Uit het bij de aanvraag gevoegde akoestisch onderzoek blijkt dat ook in Den Haag de geluidbetasting van diverse direct aan het emplacement gelegen woningen ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting de gebruikelijke geluidgrenswaardente boven gaat. In het kader van het akoestisch onderzoek wordt uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie, dit is de maximale situatie die niet incidenteet optreedt. Wanneer de wintermaatregelen van kracht zijn draaien tijdens het overstaan de motorgeneratoren en compressoren van de elektrisch aangedreven treinen. De wintermaatregelen zijn slechts een beperkt deel van het jaar van kracht, maar naar verwachting vaker dan 12 keer per jaar. Derhalve is in de representatieve bedrijfssituatie uitgegaan van het van kracht zijn van de wintermaatregelen.
OpmerMngen: . .: De waarden berekend in deze maximale situatie doen zich echter maar in een beperk deel van de beootdelingsperioden voor. Deze benadering in het akoestisch rapport gaat dus uitvan de slechtst mogelijke situatie die zich kan voordoen. In de werkelijke situatie zullen de waarden gedurende het grootste gedeelte van de beoordelingsperiodenveel lager zijn. Tevens is tijdens het PRIME onderzoek (start voorjaar 1999) gebleken dat een groot gedeelte van de reeds aanwezige sporen al voegloos is uitgevoerd. De hieruit voortkomende gewijzigde lagere geluidwaarden ( ten opzichte van de geluidwaarden genoemd in het akoestisch rapport bij de aanvraag ) worden in de (ontwerp-)beschikking meegenomen, om niet meer geluidruimte te vergunnen dan strikt noodzakelijk is.
Considerans, pagina 11
Referentieniveau omuevinusaeluid Gezien de activiteiten op het emplacement is de nachtperiode bepalend voor de beoordeling van de geluidimmissie. Aldus heeft de onderzoeking naar de vaststelling van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tevens betrekking op deze periode. Naast het wegverkeer kan ter plaatse van de beschouwde geluidsgevoelige bestemmingen tevens het geluid ten gevolge van passerende treinen als omgevingseigen geluidsbron worden beschouwd. Echter voor de bepaling van het referentieniveau ten gevolge van railverkeer z~jngeen berekeningsmethoden beschikbaar. Hiervoor zou aldus het L95 van het omgevingsgeluid gemeten dienen te worden. Het meten van het L95 van het omgevingsgeluid is in de onderhavige situatie echter niet goed mogelijk, omdat het emplacement 365 dagen per jaar 24 uur per dag in bedrijf is. Toetsina equivalente qeluidsniveaus Bij de geluidsgevoelige bestemmingen (meeiposities 1-17) bedraagt het equivalente geluidniveau maximaal 68 dB(A)- etmaalwaarde. Hiermee wordt de richtwaarde van 50 dB(A) met 18 dB(A) overschreden en. de grenswaarde van 55dB(A) met 13 dBfA). Deze overschrijdingen worden met name veroorzaakt door het rangeren van reizigersmaterieel(rijden en wissels) en de overstand van reizigersmaterieei. Toetsina maximale aeluids[wiek~niveaus De maximale geluids(piek)niveaus ter hoogte van de geluidsgevoelige bestemmingen bedragen maximaal 85 dB(A) in de dag, avond en nachtperiode ten gevolge van het remmen van treinen. Hiermee treden overschrijdingen op tot 25 dB(A) van de grenswaarde voor het maximale geluids(piek)niveau van 60 dB(A) in de nachtperiode.
Bestuurlijke afweging Een speerpunt van het landelijke beleid op het gebied van mobiliteit is het beperken van de automobiliteit en het versterken van het gebruikvan het openbaar vervoer. Het belang van een goede, efficiënte en comfortabele treinverbindingen spreekt voor zich. Voor het onderhoud, schoonmaken, rijkiaar maken, samenstellen, rangeren en dergelijke van de treinstellen zijn emplacementen ononlbeerlijk. De beantwoording van kamervragen over dit onderwerp, door de ministers van Verkeer en Waterstaat en VROM, getuigen van het nationale belang. Wij zijn van mening, dat het onderhavige emplacement aan de rand van het industrieterrein de Binckhorst en begrenst door de A12 (Utrechtsebaan), in een compacte stad als Den Haag toelaatbaar is. In dit verband merken wij op dat de ontwikkeling van het opstelterrein in de Binckhorst voordelen heeft voor de woonomgeving rond het Centraal Station. De overstand van de meest lawaaiige treinen gaat naar de westzijde van het nieuwe opstelterrein in de Binckhorst. De processen op het emplacement mogen echter niet leiden tot een onaanvaardbare situatie voor omwonenden. Daarom zijn wij verplicht om de milieubelasting van het NS-emplacementdoor middel van voorschriften zoveel mogelijk te beperken. In dit verband merken wij op dat wij in de vergunning termijnen hanteren ter realisering van de vereiste voorzieningen en rapporten ten aanzien van maatregelen, alsmede specifieke middelvoorschriften en onderroeks- en resultaatverplichtingen.Doordat de NS bereid is om te investeren in een modern emplacement en in verregaande maatregelen waarbij de belasting voor het milieu zo klein mogelijk gemaakt wordt, kan er, gelet op de belangen van de omwonenden, een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer worden verleend. De minister van VROM heeft in de brief van 13 januari 1998, kenmerk MBG 97580377, nog eens het belang van emplacementen onderstreept. Tevens heeft zij aangegeven hoe wij tot vergunningveriening kunnen komen. Wij nemen deze aanwijzingen over als beleidslijn voor de verlening van het onderhavige emplacement. Considerans, pagina 12
Voorts zijn wij van mening, dat in het belang van de omwonenden alsmede het milieuhygiënisch belang gediend wordt, als niet meer geluidsruimte wordt gegeven dan aangevraagd wordt. Met de geluidvoorschriften sluiten wij derhalve aan op de gevraagde waarden voor de verschillende beoordelingsperioden. Hierdoor wijken wij voor het L~eqaf van de standaard stappen 5 en 10 dB(A) hogere waarden voor respectievetijk avond en dagperiode ten opzichte van de nachtperiode. De optredende maximale geluids(piek)niveauszijn in de verschillende beoordelingsperioden gelijk, zodat slechts Lmax-waarden geldend voor alle perioden in de voorschriften opgenomen zijn. In de voorschriften wordt gebruik gemaakt van beoordelingspunten. De nummers van deze beoordelingspunten komen overeen met de nummers van de meetpunten die gebruikt zijn in de aanvraag. De beoordelingspuntenzijn representatief voor de woningen rondom het emplacement, Zoals al eerder is gemeld, is de geluidbelasting in de nachtperiode bepalend. In de nachtperiode behoeven buitenruimten geen extra bescherming tegen geluidhinder, aangezien dan hoegenaamd geen mensen buiten vertoeven. Bovendien gaat het hier voornamelijk om woningen zonder tuin of balkon aan de zijde van het emplacement. De geluiden afkomstig van het emplacement zullen door de maatregelen van karakter veranderen. Van de nu duidelijk herkenbare en te harde industrielawaai-achtige geluiden die samenhangen met de overstand van het materieel zal het karakter van het geluid in de toekomst iets meer gaan lijken op dat van het rolgeluid van de op de doorgaande sporen langsrijdende treinen. Geluid van de overstand van luidruchtig materieel zal in eerste instantie verminderen/weggenomen worden door het realiseren van procesmaatregefenen later door de implementatie van de PRIL-maatregelen aan het materieel. Het booggeluid zal door maatregelen aan de sporen en wissels (watersproeien dan wel de toepassing van frictie verbeterende middelen) worden verminderd. Gezien de hiervoor aangehaalde grote belangen van de Nederlandse Spoorwegen, de circulaires van de minister van VROM en de investeringen die de NS bereid zijn te doen in milieumaatregelen enerzijds en het, over enige jaren, beperkte aantal woningen rond het emplacement met een overschrijding van de geluidsniveau anderzijds, menen wij deze vergunning te moeten verlenen.
Tijdelijke overschrijding van de maximaal toelaatbare geluidbelastingen Procesmaatreaelen Als voonieningen zijn de volgende maatregelen beschouwd: - het uitsluiten van relatief luidruchtig reizigersmaterieel op overstandslocatie 6 ("de tuin"), door het uitsluiten van luidruchtig reizigersmaterieel op overstandslocatie 6 wordt de bijdrage van deze activiteit met circa 3 dB(A) gereduceerd voor het treffen van de PRIL 13-maatregelen en circa 14 dB(A) na het treffen van PRIL 1B-maatregelen. - het reduceren van de rangeersnelheidvan reizigersmaterieel van 40 kmtuur tot 20 W u u r , door het reduceren van de rangeersnelheidwordt de bijdrage van het rijden van reizigerstreinen met circa 6 dB(A) gereduceerd. Vanwege de langere verblijfstijd van rangeertreinen op de doorgaande sporen is het niet mogelijk om op het hele emplacement een snelheidsreductie van 40 naar 20 kmluur te realiseren. Dit geldt met name voor het stuk tussen de perronsporen en het overgavepunt ter hoogte van het spoorviaduct (lengte circa 800 meter). - het testen van de typhoons is verboden, alleen bij noodgevallen mag de typhoon gebruikt worden als waarschuwingssignaal. Maatreclelen aan materieel NS reiziuers In het kader van PRIL is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om bronmaatregelente realiseren aan het materieel. Het maatregelenpakket genoemd in PRIL 1B moet worden gerealiseerd voor 2003. Deze maatregelen betreffen het omkasten en dempen van motoren en compressoren van met name reizigerstreinen. Dit levert met name een geluidreductie op van de bijdrage van het overstaan van de Considerans, Pagina 13
treinen van NS reizigers. De maatregelen voor de treinen van NS reizigers zullen van 1999 - 2003 worden doorgevoerd en leiden tot een reductie van 18 dB(A) op de bronnen van de motorgeneratoren en compressoren. Maatreselen booa- en roloeluid De reductie van het rolgeluid is mogelijk door maatregelen aan de infrastructuur (het "wiel-raildwarsligger-systeem"). Met het voegloos maken en slijpen van de las op emplacementsporen is een reductie van het rolgeluid te bere~ken.De te bereiken reductie zal (indicatief) in de orde van 3 dB(A) op het rol- en stootgeluid (ten gevolge van voegen) zijn. De reductie van boog- en wisselgeluid kan in principe worden gerealiseerd door watersproeiinstallaties enlof frictieverbeteraars. Met behulp van watersproei-installaties en frictieverbeteraars, die overigens nog in een experimenteel stadium verkeren, kan het boog- en wisselgeluid flink worden gereduceerd. Een reductie van 10 d8(A) is haalbaar. Bovendien vermindert het, het onaangename karakter van het geluid.
,
Overdrachtsmaatreaelen De geluidemissie kan lokaal worden beperkt door schermen te plaatsen tussen de locaties waar geluid wordt geproduceerd en de woningen. Met schermen kan een aanzienlijke reductie worden behaald. Onder "modeln-omstandighedenis lokaal een reductie van 10 dB(A) of meer haalbaar. Het akoestisch effect van schermen hangt af van de "omweg" die het geluid over de rand van het scherm moet maken om op het emissiepunt te komen. Het hangt dus nauw samen met de afstand bron(nen)-scherm-woningen met de hoogte van de bronnen en de woning. Omdat in beide gevallen de afstand relatief groot is en de waarneemhoogte op 5 meter of hoger ligt, moet gerekend worden met hoge schermen ( 5 tot 11 meter) langs de rand van het emplacement of lagere schermen (circa 2 tot 3 meter) dicht bij de sporen. Gezien de hoogte van de beoordelingsposities (tot f 1 meter) zullen schermen langs de randen van het emplacement op een aantal locaties minimaal t O tot 14 meter hoog dienen te zijn om op de hoge beoordelingsposities enige reductie van het geluidsniveau te kunnen realiseren. Om redenen van stedenbouwkundige en welstandtechnische aard zal het plaatsen van dergelijke hoge schermen naar verwachting niet worden toegestaan. Aarden wallen komen wegens hun grondgebruik (bredere basis) voor de afscherming nauwelijks in aanmerking. Bij het realiseren van hoge schermen langs het spoor worden in verband met de spoorveiligheid eisen gesteld aan de maximale hoogte van schermen in de buurt van sporen. Dit houdt in principe in dat de afstand kissen een spoor en het scherm groter moet zijn dan de hoogte van het scherm. In het geval van lage schermen op korte afstand van de sporen zullen meerdere rijen schermen nodig zijn. Immers door de beperkte hoogte van het scherm is het scherm alleen effectief voor het naastliggende spoor. Het daadwerkelijk realiseren van schermen op een emplacement ontmoet de volgende problemen: wissels verhinderen het doortrekken van de schermen, zodat gaten in de afscherming ontstaan die de schermwerking zeer verslechteren, naast en onder de spoorbaan bevinden zich kabels, leidingen en soms een bodemafsluitingdie het funderen van de schermen zeer kostbaar maken, - niet op alle plaatsen kunnen dergelijke schermen geplaatst worden in verband met de spoorveiligheid, - vanwege de hoge ligging van de beoordelingsposities ten opzichte van de bronnen op het emplacement hebben lage schermen op korte afstand van de geluidsbronnen slechts een beperkt effect. Om deze redenen zijn alleen schermen tussen de opstelsporen op overstandlocatie 3 (= de "grote" Binckhorst) als mogelijke voorziening beschouwd. Het effect van dergelijke schermen is slechts beperkt, vanwege de relatief hoge bijdrage van andere activiteiten, die door de schermen niet worden gereduceerd (rangeren en rijden door wissels).
-
Considerans, pagina 14
Maatreaelen maximale aeluids(~iek)niveaus Het remgeluid treedt vooral op bij blokgeremde treinen. Dit betreft op het emplacement Den Haag Centraal1Binckhorst de locomotieven, goederenwagons en reizigerstreinen van het type Mat'64 en ICM. Het remgeluid van de blokremmen is één van de onderzoeksdoelen van een Europees onderzoeksproject, Naar verwachting zal een reductie van circa 8 dB(A) voor het remgeluid gerealiseerd kunnen worden. Hiermee wordt de benodigde reductie van het maximale geluids(piek)niveau van circa 25 dB(A) voor het emplacement niet gehaald. Naar verwachting zal het onderzoek over circa 4 jaar afgerond zijn, waarna eventuele maatregelen naar aanieiding van de onderzoeksresultatentoegepast kunnen worden. Het snerpende geluid dat treinen kunnen maken tijdens wisselpassages wordt veroorzaakt door het feit dat het wiel over en langs de rails glijdt. Op dit moment is Onderzoekgaande naar mogelijkheden om deze geluidsbron te reduceren. Watersproei-installaties bieden interessante reducties, maar in praktische zin moeten nog problemen worden overwonnen (o.a. bevriezing). Er is ook onderzoek gaande naar middelen die op de raik of wielband worden aangebracht (frictie verbeteraars). Het overall-effect van het toepassen van deze middelen kan, in situaties waar woningen dichtbij w.issels liggen, oplopen tot ongeveer 10 dB(A). Eventueel hogere reducties worden beperkt door "stoot"geluiden ten gevolge van de passage van railonderbrekingen in de wissel. Verder wordt een onderzoek naar het effect van raildemping op booggeluid uitgevoerd. Op dit moment is nog geen inschatting te geven in hoeverre deze oplossingen in de praktijk goed toepasbaar zijn en een substantiële bijdrage in de geluidreductie geven.
Belangenafweging Zoals al eerder aangegeven mag er geen onaanvaardbare situatie ontstaan voor de omwonenden. De q 45 dB(A) en een Lmax van 60 uiteindelijke te bereiken situatie in de nachtperiode met een L ~ e van dB(A) achten wij een aanvaardbare situatie. Deze zal echter niet in de zeer nabije toekomst bereikt worden. Het bevoegd gezag wil, zeker in het belang van de omwonenden, voldoende zekerheid in de vergunning inbouwen om gedane toezeggingen van de aanvraagster, indien nodig, ook daadwerkelijk af te kunnen dwingen. Vanwege de geluidproblematiekmoeten alle aspecten die met het geluid te maken hebben, gehandhaafd kunnen worden. Technische maatregelen kunnen meestal wel fysiek gecontroleerd worden, maar bij organisatorische en gedragsmaatregelen ligt dat moeilijker. Door het eisen van een duidelijke en complete registratie van het aantal treinen die het emplacement bezoeken, het melden van calamiteiten en het aangeven hoe de aanvraagster met deze calamiteiten omgaat, krijgt het bevoegd gezag inzicht of de aanvraagster zijn activiteiten voldoende beheerst en de belangen van de omwonenden voldoende zijn gewaarborgd. Tevens moet de aanvraagster intern die maatregelen treffen om zelf te kunnen controleren of alle op het emplacement aanwezige personen zich aan de in deze vergunning opgenomen voorschriften houden. Met name storend gedrag als schreeuwen over het emplacement, het misbruiken van de typhoon, maar ook het te lang warm laten draaien van treinen, moet intern worden gecorrigeerd. Daarvoor is voorschrift 5.3. opgenomen. Technische oplossingen en juridische constructies alleen, zijn niet toereikend voor de oplossing van geluidknelpunten. Het verbeteren van de relaiie van de NS met zijn omgeving en een goede communicatie daarbij dragen hier in belangrijke mate aan bij. ln de praktijk blijkt dat door een betere communicatie van de NS met de omwonenden van emplacementen en door het oprichten van lokale verbeterteams eníof een bewonerspanel niet alleen de geluidmaatregelen gerichter worden toegepast, maar ook de hinderklachten afnemen. Er bestaat reeds een afspraak tussen het bevoegd gezag en de aanvraagster over de wijze van omgaan met klachten. In situaties van overlast kunnen omwonenden 24 uur per dag het algemeen klachtennummer van NS Railinfrabeheer regio Randstad Zuid ( 010 - 282 4780 ) bellen. De Considerans, pagina l5
betreffende medewerker zal de dienstdoende procesleider van het emplacement de klachten melden. Deze onderzoekt of hij deze klachten kan lokaliseren en verhelpen. Buiten kantoortijden wordt een opname van de klacht middels een telefoonbeantwoorder gemaakt en de eerstvolgende werkdag zal de klacht verder in behandeling worden genomen. Hierop volgt een terugmelding aan de klagers. Van de Wachten wordt een reportagel logboek bijgehouden. Na het uitvoeren van geluidreducerende maatregelen moet middels akoestische rapporten aangetoond worden dat de benodigde geluidreductie ook daadwerkelijk is gehaald. Is dit niet het geval dan zullen er nadere onderzoeken en maatregelen geëist worden. Geluidhinder wegverkeer Het betreft hier het af- en aanrijdend verkeer buiten het terrein van de inrichtinq dat aan de inrichting is toe te kennen. Gelet op de hoge verkeersintensiteit op de Lekstraat en de Binckhorstiaan is de bijdrage van personenauto's, met de inrichting als bestemming, aan de geluidhinder verwaarloosbaar. Deze voertuigen zijn als geluidsbron akoestisch niet van het overige verkeer te onderscheiden.
Milieurubriek 6. Eneraie Algemene doelstelling is het terugdringen van het energieverbruik door de vergunninghouder. Er dient zo veel mogelijk gebruik gemaakt te worden van oneindige energiebronnen. Het energiegebruik als gevolg van de activiteiten binnen de inrichting heeft betrekking op de treinen, de locomotieven, de wisselvewarming en de wasinstallatie. Het energiegebruik van de elektrisch aangedreven treinen en locomotieven kan op inrichtingen-niveau niet aangegeven worden, gezien de landelijke energieopwekking. De installaties voor wisselverwarming worden gebruikt voor zowel de wissels op het emplacement als de wissels in de doorgaande sporen, die buiten het emplacement liggen. Derhalve is niet exact aan te geven wat het energiegebruik is ten gevolge van de activiteiten op het emplacement. De wissekerwarming dient er voor om tijdens vorsVsneeuwperiodes de wissels gangbaar te houden. De gasinstallaties (voor de wisselverwarming) wordt regelmatig onderhouden en gekeurd door een onderneming die beschikt over het waarborgcertificaat van KEMNKIWAIGASTECvoor het uitvoeren van deskundige controle en keuringswerkzaamheden aan deze installatie.
Voor de verlichting van het emplacement worden lichtmasten gebruikt. De verlichting is noodzakelijk voor de algemene oriëntatie en voor het aanlichten van de rangeerbewegingen, de wissels en de looppaden over de sporen. Ter vergroting van de sociale veiligheid zijn tevens lichtmasten geplaatst nabij de begrenzing van het emplacement (en het overige NS-terrein). De verlichting moet zo zijn opgesteld dat er geen hinder naar de omgeving ontstaat. Milieurubriek 7. Grond- en hul~stoffen .f Algemene doelstelling is de zorg voor een zuinig gebruik van water en andere grond- en hulpstoffen. Milieurubriek 8. Externe veihaheid De bij de aanvraag overgelegde gegevens bevatten in combinatie met het voor de inrichtingvan toepassing zijnde Bouwbesluit voldoende waarborgen met het oog op de brandveiligheid. De hierna te stellen bouwkundige voorschriften zijn primair gericht op gedragingen en onderhoud met als doel het beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu. Op het emplacement vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Indien op grond van de "Bouwverordening" voor het in gebruik houden van de inrichting een gebruiksvergunning is vereist, dient hierover contact te worden opgenomen met de afdeling Considerans, pagina 16
Preventie van de Brandweer van Den Haag. Met betrekking tot het aanbrengen van de brandslanghaspels is het gewenst overleg te plegen met de afdeling Klantenrelaties van de N.V. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland. Voor zover in de ~ e r g u n n i n g ~ ~ ~ ~ r ~wordt ~ h r iverwezen ften naar normen en richtlijnen, wordt verwezen naar de versie van de richtlijn of norm die op het moment van in werking treden van de inrichting of de installatie het meest actueel is. Milieurubriek 9. Milieuzora en reuistratieverplichtinqen Algemene doelstelling is het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie aan het bevoegd gezag teneinde de controle op de nalevhg van de milieuvoorschriften te bevorderen. Het bijhouden van een milieulogboek stelt zowel het bedrijf als het bevoegd gezag in staat om de milieubelasting te monitoren. De effectenvan milieumaatregelen kunnen gedeeltelijk worden gekwantificeerd. Het milieujaarverslag biedt de mogelijkheid om het verbruik van schaarse middelen (grondstoffen, energie) binnen de inrichting te kwantificeren. Het fungeert als referentiekader voor het besparingspotentieel en de mogelijke milieumaatregelen gericht op het beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu. Het milieujaaiverslag is een zelfstandig instrument voor het milieubeleid, dat zijn effect vooral ontleent aan de corrigerende werking van de openbaarheid. Met het milieujaarverslag legt het bedrijf publieke verantwoording af over de milieubelasting die het veroorzaakt alsmede over de inspanningen die het bedrijf pleegt teneinde die belasting te verminderen. De aanvraagster is vrij om te beslissen omtrent het openbaar maken van de jaarlijkse milieurapportage. NS Railinfrabeheer stelt (voor geheel Nederland, niet alleen emplacement Binckhorst) jaarlijks een milieuverslag op. De hierin opgenomen hoofddoelstellingluidt: " NS Railinfrabeheer wil vanuit milieuoogpunt een duurzame bedrijfsvoering realiseren. Zij zal de milieuproblemen die samenhangen met haar eigen bedrijfsprocessen krachtig en op prioritaire wijze oplossen. Daarnaast wil zij in samenwerking met belanghebbenden de milieuproblemen oplossen die de benodigde vervoerscapaciteit beperken. NS Railinfrabeheer streeft voorts naar een functioneel en kosten effectief flora- en faunabeheer, en waar mogelijk naar behoud en versterking van aanwezige natuurwaardenop haar terreinen. Bij de aanleg van nieuwe tracés streeft NS Railinfrabeheer naar het vermijden van dan wel compliceren van schade aan natuur en landschap. Op deze wijze draagt NS Railinfrabeheerbij aan haar eigen bedrijfsdoelstellingenen beoogt tegelijkertijd de leefbaarheid en veiligheid voor mens en dier en de kwaliteit van het milieu te waarborgen".
Eind 1995 is binnen NS Railinfrabeheer de beslissing genomen om een milieuzorgsysteemin te voeren, teneinde de zorg voor het milieu in alle bedrijfsprocessen te (laten) waarborgen. Een belangrijk onderdeel van het milieuzorgsysteembehelst het beheer van de milieuvergunningen en de beheersing van milieuaspecten bij uitbesteedde werkzaamheden. Een ander belangrijk onderdeel vormt de milieubeleidscyclus, waarvan de Milieubeleidsnota, het Milieu uitvoeringsprogramma, de monitoring en ook het milieujaarverslagdeel uitmaken. Het milieuzorgsysteem wordt ontwikkeld in lijn met de IS0 14001 norm. NS Railinfrabeheer heeft als doelstelling om het milieuzorgsysteem in 2000 geheel operationeel te hebben. Certificatie wordt daarbij vooralsnog niet nagestreefd. Tevens islwordt voor het emplacement Den Haag CentraaUBinckhorst een vergunningenbeheerdocument opgesteld. Daarin zijn de specifieke vergunningvoorschriften en de daaruit voortvloeiende taken en verantwoordelijkhedenper gebruiker aangegeven.
Considerans, pagina 17
l
Milieurubriek 10. Onvoorziene voorvallen Met betrekking tot het optreden bij onvoorziene voorvallen, zijn in de vergunning geen nadere voorschriften opgenomen. Hierop zijn de artikelen 17.1 en 17.2 van de Wet milieubeheer van toepassing. Kort samengevat is de strekking van die artikelen dat in voorkomend geval onmiddellijk die maatregelen moeten worden getroffen die kunnen worden verlangd om de gevolgen van die gebeurtenis voor het milieu te voorkomen, dan wel zo veel mogelijk te beperken en ongedaan te maken en tevens die gebeurtenis zo spoedig mogelijk te melden aan het bevoegd gezag.
Vervallen onderliggende vergunningen Wanneer de vergunning onherroepelijk is geworden komen onderstaande milieuvergunningente vervallen: - oprichtingsvergunningvoor een wasplaats, d.d. 13 januari 1987, Voorburg - oprichtingsvergunningvoor een reinigingsperron, d.d. 7 juni 1994, Den Haag De onderstaande vergunning van "Van Gend & Loos" komt te vervallen na het beëindigen van haar huidige bedrijfsactiviteiten op de locatie: oprichtingsvergunning voor een op- en overslagbedrijf, d.d. 2 april 1971, Den Haag
-
Mandaat Gelet op de Wet milieubeheer, het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht en gelet op hoofdstuk 3 van de Mandaatregelingvan burgemeester en wethouders en het daarop gebaseerde ondermandaatbesluit Dienst Stadsbeheer.
Besluit Wij besluiten NS Railinfrabeheer Regio randstad Zuid de gevraagde vergunning te verlenen. De bij de vergunning behorende stukken maken deel uit van de vergunning voor zover daarin geen verandering is gebracht door de voorschriften. In het belang van de bescherming van het milieu verbinden wij aan de vergunning de voorschriften, die zijn vermeld op de aan dit besluit gehechte bladen 1 tot en met 16 inclusief de begrippenlijsten. Den Haag, 14 februari 2000 Burgemeester en wethouders van Den Haag, namens dezen:
i
; Considerans. pagina 18
Beroep Tegen deze beschikking staat op grond van artikel 20.1 en 20.6 van de Wet milieubeheer 6 weken beroep open bi! de Afdeting bestuursrechtspraakvan de Raad van State voor: 1 . degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van deze beschikking; 2. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; 3. degenen die bedenkingen hebben tegen de wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; 4. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkjngen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. De beroepstermijn vangt aan op de dag na de dag waarop een exemplaar van de beschikking ter
inzage is gelegd. De beschikking treedt in werking na afloop van de beroepstermijn, tenzij voor deze datum beroep is ingesteld en tevens met toepassing van artikel 36 van de Wet op de Raad van State jo. artikel 8.81 Awb een verzoek is gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het beroepschrift moet worden gericht aan de Afdeling bestuursrechtspraakvan de Raad van State, Postbus 20019,2500 EA te Den Haag. Het verzoekschrift moet worden gericht aan de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraakvan de Raad van State, adres als boven. Bij gebruikmaking van het recht om in beroep te gaan dient een zeker bedrag aan griffierecht te worden betaald. Voor een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is eveneens griffierechtverschuldigd. Voor nadere informatie hieromtrent kunt u zich telefonisch wenden tot de Raad van State.
Milieuwijzer In deze lijst zijn de belangrijkste telefoonnummers van instanties en diensten - die in het voorgaande zijn genoemd - opgenomen. - Bedrijventelefoon (bedrijfsonderdeel Vergunningen) 070 353 69 99 - Raad van State 070 - 426 44 26 Brandweer, afdeling Preventie 070 - 359 15 91 - N.V. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland 070 - 384 38 69
-
-
Verzendlijst Afdruk van de beschikking met aangehechte voorschriften en met kennisgeving aan 3x Vergunningen ( l x Archief, IxFS, l x administratief medewerker) Ix Burgemeester en Wethouders gemeente Voorburg Postbus 905,2270 AX Voorburg
-
VOORSCHRIFTEN
Inhoudsopgave Lucht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
I
Puntbronnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Diffusebronnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1
Bodem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .l Verbod op of in de bodem brengen van stoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . -I Bodemonderzoek bij bedrijf starten en beëindiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2
Bedrijfsafvalwater . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Lozingseisen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Bemonstering. controle en registratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
Afvalstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .3 5
Geluid (en trillingen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Energie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Opslag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7 Bovengrondse opslag van vloeibare aardolieproducten van 0.2 tot 150 m3 . . . . . . 7 Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
Installaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Elektrische- en gasinstallaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Gasflessen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Wasinstallatie treinen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Aflevering dieselolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .9
9
Externe veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
10
Milieuzorg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .9.
11
Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .10
LUCHT
Puntbronnen Voordat de afgassen (lasdampen) uit de werkplaats in de buitenlucht worden geëmitteerd moeten deze eerst worden behandeld in een fijn-stoffilter voor de mechanische afscheiding van stofdeeltjes. De uitmonding van de afvoerleiding voor de gereinigde afgassen (het emissiepunt) moet zich ten minste 3 meter boven het maaiveld bevinden. Emissies naar de lucht aikomstig van de inrichting mogen geen hinder veroorzaken en mogen voor het milieu geen schadelijke concentraties, dampen, gassen of stof bevatten. De emissies die vrijkomen moeten zich goed kunnen verspreiden zodat opeenhoping wordt voorkomen. De afvoerleidingvoor de gereinigde afgassen moet voor het uitvoeren van. (contro1e)metingen zijn voorzien van (een) afsluitbare opening(en), die moet(en) zijn aangebracht op (een) goed bereikbare en meettechnisch geschikte plaats(en). De installatie moet zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd, dat deze gemakkelijk toegankelijk is en gehakkelijk kan worden geïnspecteerd. Het fijn-stoffilter moet periodiek, doch ten minste 2x per jaar, worden geïnspecteerd en regelmatig worden schoongemaakt. De bevindingen van inspecties en onderhoud moeten worden geregistreerd. Van afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting verspreiden.
Diffuse bronnen Ter beperking van luchtverontreiniging moeten de diesellocomotieven zoveel mogelijk worden uitgezet, indien zij niet worden gebruikt, tenzij dit om bedrijfstechnische redenen niet mogelijk is. Ter beperking van geurhinder ten gevolge van het opstarten van de diesellocomotieven moet het opstarten op zo groot mogelijke afstand van de woonbebouwing plaats vinden.
BODEM
.!
Verbod op of in de bodem brenaen van stoffen De inrichting moet zodanig in werking worden gehouden dat de bodem en het grondwater niet kunnen worden verontreinigd. Hiertoe moeten die gedeelten van de inrichting waar ten gevolge van de bedrijfsvoering voor het milieu schadelijke vloeistoffen op de bodem kunnen leken (zoals de diesel tankplaats, de wasplaats e.133, zijn voorzien van een vloeistofdichte voorziening/vloeistofdichtevloer van bewezen kwaliteit conform de uitgangspuntenvan de NRB, met de toepassing van CUWPBV aanbeveling 44.
-
Stoffen in emballage die bodemverontreinigingkunnen veroorzaken moeten worden bewaard in, op of boven een doelmatige lekbakconstructie. geplaatst in het bebouwde
(overkapte) deel van de inrichting. Bodemonderzoek bii bedriifsstarten -beeindiainq Alvorens wordt aangevangen met de aanleg van sporen of andersoortige bebouwing behorende bij het nieuw aan te leggen opstelterrein, is een nulsituatie-onderzoek van de bodem (dat is grond en grondwater),worden uitgevoerd conform de Nederlandse voornorm NVN 5740, Onderzoekstrategie bij verkennend onderzoek. Minstens twee weken voordat tot uitvoeringvan het nulonderzoekwordt overgegaan, moeten de opzet van het onderzoek en een tijdsplanning voor de uitvoering van het onderzoek ter goedkeuring worden overgelegd aan het bevoegd gezag. De resultaten van dit onderzoek moeten binnen twee maanden na het onderzoek worden overgelegd aan het bevoegd gezag. Binnen één maand na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten waarvoor deze vergunning wordt verleend, moet een eindsituatie-onderzoekvan de bodem (dat is grond en grondwater), worden uitgevoerd vergelijkbaar met het in het voorgaande voorschrift genoemde nulsituatie onderzoekof bij de aanvraag overlegde onderzoek. Minstens twee weken voordat tot uitvoering van het eindsituatie-onderzoek wordt overgegaan, moeten de opzet van het onderzoek en een tijdsplanning voor de uitvoering van het onderzoek schriftelijk ter goedkeuring worden overgelegd aan het bevoegd gezag. De resultaten van dit onderzoek moeten binnen twee maanden na het onderzoek worden overgelegd aan het bevoegd gezag. Indien de resultaten van het eindsituatie-onderzoekdaartoe aanleiding geven, dienen nader door het bevoegd gezag aan te geven maatregelen ter sanering van de bodem getroffen worden binnen een door het bevoegd gezag te bepalen termijn. BEDRIJFSAFVALWATER Alaemeen Afvalwater mag uitsluitend op de vuilwater riolering worden geloosd. De vergunninghouder is verplicht te bevorderen dat. voor afvalstoffen die op andere wijze dan via afvoer met het bedrijisafvalwater uit de inrichting kunnen worden verwijderd, een alternatieve verwijderingsmethode wordt toegepast. Het gehele afvoersysteem moet van een deugdelijke constructie zijn, steeds in goede staat van onderhoud verkeren en regelmatig worden gereinigd. Het te lozen afvalwater mag geen verontreinigingen van zodanige aard en omvang bevatten, dat beschadigingen of verstoppingen van het gemeentelijk rioolstelsel (kan ontstaan of dat een nadelige invloed wordt uitgeoefend op het proces in de rioolwaterzuiveringsinstallaties en /of de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater). Het is verboden stoffen die giftige gassen kunnen vormen of stankoverlast veroorzaken op de openbare riolering te lozen. De in deze vergunning gestefde lozingseisen mogen niet door middel van verdunning worden bereikt.
Lozinaseisen Alle te lozen bedrijfsafvalwater stromen moeten aan de volgende eisen voldoen: de temperatuur mag niet hoger zijn dan 30 graden Cekius: de zuurgraad, uitgedrukt in pH-eenheden, mag niet lager zijn dan 6,5 en niet hoger dan 9 in een etmaalmonster en niet hoger dan 10 in een steekmonster; het sulfaatgehalte mag niet meer dan 300 mg per liter bedragen; het sulfidegehalte mag niet meer dan 1 mg per Iiter bedragen; het chloridegehalte mag niet meer zijn dan 3000 mg per liter; plantaardigdierlijk oliehet mag niet meer zijn dan 300 mg per liter; minerale oliehet mag niet meer zijn dan 20 mg per liter; het gehalte aan zware metalen, als som van vijf metalen mag niet meer zijn dan 5,O mg per liter, als som van vijf willekeurige metalen uit de navolgende reeks: Zn, Cu, Ni, Cr, Pb, Sn, Ag; het gehalte aan overige zware metalen, als som van vijf metalen mag niet meer zijn dan 1,O mg per liter, als som van vijf willekeurige metalen uit de navolgende reeks: Se, As, Mb, Ti, Ba, Be, B, U, V, Co, Th, Te; het mag geen zand bevatten met een gemiddelde korreldiameter van meer , dan 0,5 mm.
t
b.4~ afwijkhg van de, in het vorige voorschrift genoemde. norm kan worden volstaan 1L
3 2.2
1
U
met een behandeling in een slibvangput en olie-afscheider, indien de concentratie aan de minerale oliën na de afscheider niet meer bedraagt dan 200 mg per liter, bepaald volgens NEN 6675. De slibvangput en de olie-afscheider waardoor afvalwater wordt geleid maeten doelmatig werken, worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt een onderhouden overeenkomstig NEN 7089, uitgave 1990 en de daarbij behorende bijlage met daarop in 1992 en 1993 uitgegeven correctiebladen. Bij de slibvangput en olie-afscheider moet hiertoe een kwaliteitsverklarinp afqeqeven door de Raad van accreditatie erkende catificeringsinstelling aanwezig zijn en moeten ZW de sfibvangput als de olie-afscheider z i j n m m e n van een -bij ministeriële regeling aanaeaeven merkteken.
3.2.3
Het afvalwater uit de wasinstallatie moet eerst worden gefilterd en vervolgens geneutraliseerd in de neutralisatie-installatiealvorens het afvalwater op de riolering mag worden geloosd.
3.3
Bemonsterino. controle en reoistratie
3.3.1
Het te lozen bedrijfsafvalwater moet altijd kunnen worden bemonsterd. Het afvalwater moet daartoe door een doelmatige controle voorziening worden geleid.
3.3.2
Een controle voorziening moet altijd goed toegankelijk zijn.
3.3.3
De resultaten van metingen en de resultaten van de anaIyses moeten worden bijgehouden in een logboek.
h,i, p
4
AFVALSTOFFEN
4.1
Afvalstoffen moeten worden bewaard in doelmatig gesloten verpakking of in (een) doelmatige afvalcontainer(s).
4.2
Afvalstoffen mogen in de inrichting, met inbegrip van het bij de inrichting behorende open terrein, niet worden verbrand, gestort of begraven of op een andere wijze in of op de bodem geraken of worden gebracht.
Gevaarlijke afvalstoffen - als bedoeld in hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer - die vrijkomen binnen de inrichting, moeten naar aard en samenstelling gescheiden worden bewaard. De gevaarlijke afvalstoffen moeten zijn voorzien van een etiket, waarop op een te allen tijde duidelijk te onderscheiden wijze is aangegeven welke categorie afvalstof zich in de verpakking bevindt. 4.4
Gebruikte poetsdoeken met graffiti verwijderaar (bijv. Cryptol) moeten in een vloeistofdichte verpakking worden bewaard.
4.5
Gevaarlijke afvalstoffen moeten tenminste één maal per jaar worden afgevoerd.
4.6
Van de afgevoerde afvalstoffen moet een administratie worden bijgehouden. De gegevens moelen ten minste de laatste 5 jaar beslaan. De volgende gegevens moeten ten minste beschikbaar zijn: een omschrijving van de afvalstof; de soort afvalstof; de afvoerdatum; de afgevoerde hoeveelheid in kg of liter; de naam van de vervoerder; de naam van de ontvanger (afvoerbestemming); het nummer van de factuur of afgiftebon.
1 4.7
De vrijkomende afvalstoffen moeten, met het oog op een doelmatige verwijdering, naar soort gescheiden worden gehouden. Dit geldt in ieder geval voor de fractie rnetaalafvalstoffen.
4.8
Er moet een onderzoek worden verricht naar de mogelijkheid om losliggende kranten en tijdschriften gescheiden in te zamelen. Het onderzoeksrapport en plan van aanpak dienen ter goedkeuring (drie maanden na de beschikkingsdaturn) aan de gemeente Den Maag, afdeling Vergunningen te zijn overlegd.
GELUID (EN TRILLINGEN) Het equivalente geluidniveau (L), veroorraakt door de in de inrichting aanwezige toestellen, werktuigen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden entof activiteiten, welke niet onder het Beduit Geluidhinder Spoorwegen (Bgs) vallen, mag ter plaatse van de representatieve beoordelingsposities (zie akoestisch rapport NSTO 7120020) beoordeeld volgens de Handleiding Industrielawaai, 1999 en dus zonder gevetreflectie, niet meer zijn dan: Equivalente geluidniveau I
Beoordelings de dag 07.00 - 19.00 uur punt
-:
I
I
de avond 19.00 - 23.00 uur
de nacht 23.00 07.00 uur
-
.
17
1 41 dB(A)
1 42 dB(A)
1 44 dB(A)
de overschrijdingen van de grenswaarde van 55 dB(A) etrnaalwaarde zijn vet afgedrukt)
5.2
I
Onverminderd het gestelde in het voorgaande voorschrift mogen maximale geluid(piek) niveaus L (,), op de onderstaande selectie van representatieve beoordelingsposities, niet meer zijn dan:
maximale geluidniveau
Beoordelings punt
de dag 07.00 19.00 uur
de avond 19.00 - 23.00 uur
de nacht 23.00 07.00 uur
1
73 dB(A)
73 dB(A)
73 dB (A)
1 73 dB(A)
1 73 dB(A)
1 73 ~ B ( A )
15
-
-
(de overschrijdingen van de grerlswaade van 75/65/60 dB(A) zijn vet afgedrukt)
5.3
Om de bovenstaande geluidsbelastingop woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te reduceren, gelden de volgende regels: 5.3.1. Een typhoon mag, anders dan in een gevaarsituatie, niet gebruikt worden; 5.3.2 De sluitfluit mag niet afgaan; 5.3.3 Op het emplacement mogen de treinen niet sneller rijden dan 20 kmluur. Dit geldt niet voor aankomende en vertrekkende treinen en geldt ook niet voor het gedeelte tussen Den Haag CS en het Schenkviaduct in de dag- en avondsituatie (07.00 - 23.00 uur); 5.3.4. De maximale snelheid en het verbod op het gebruikvan de typhoon moet middels duidelijke bordenkeinbeelden bij de entree van het emplacement
worden aangegeven; Treinen mogen, voordat deze in dienst worden genomen, niet langer dan noodzakelijk warmdraaien; 5.3.6 Er mag geen gebruik gemaakt worden van de boordomroep in de treinen; 5.3.7 Personeel moet bij gebruik van het blokgeremde materieel gei'nstrueerd worden zodat het remmen zo stil mogelijk gebeurd; 5.3.8 De eventueel gebruikte vervoermiddelen die op de (reinigings)perrons worden gebruikt dienen te zijn voorzien van rubberen banden; 5.3.9 Het proefdraaien van dieselloc's mag alleen gedurende de dagperiode' plaatsvinden; 5.3.10 Op het emplacement dient voor elk werkzaam bedrijf een toezichthouderf procesleider aanwezig te zijn, die toezicht houdt op de activiteiten op het terrein om overlast in de vorm van onder andere roepen, schreeuwen, luid mobilifoongebruik, ongeoorloofd gebruik van de typhoon, luide muziek, maar ook het te lang laten warmdraaien van materieel te voorkomen. Deze toezichthouder moet voldoende gezag hebben. Klachten en calamiteiten moeten in een logboek genoteerd worden; 5.3.1 1 Bij het opstellen van het treinmaterieel dient het meest luidruchtige materieel op de grootst mogelijke afstand van de woningen te worden opgesteld. 5.3.5
De aanvrager dient iaarliik een overzicht van de voortgang van het PRIL-project (landelijk onderzoekproject) en het PRIME-project (maatregelenonderzoekspecifiek voor emplacement Den Haag Centraal1Binckhorst) aan de gemeente Den Haag, afdeling Vergunningen te zenden. In dit overzicht dient te worden aangegeven welke geluidreducerende maatregelen er landelijk zijn getroffen en dient te worden aangegeven of voorzieningen bij het emplacement Den Haag CentraaV Binckhorst zijn en worden aangebracht. Deze rapportage (inclusief akoestische onderbouwing) dient plaats te vinden tot dat voldaan kan worden aan de volgende geluidsgrenswaarden ter hoogte van woningen: 55 dB(A)t~eq tussen 07.00 19.00 uur 50 ~ B ( A ) LtUSSen A ~ ~ 19.00 23.00 uur 45 dB(A1L~eqt~SSen23.00 07.00 uur en mogen de maximale geluid(piek) niveaus (~ma~)niet meer zijn dan: 75 dB(A)Lmax tussen 07.00 - 19.00 uur 65 dB(A)Lrnax tussen 19.00 - 23.00 uur 60 dB(A)Lmax tussen 23.00 07.00 uur
-
-
Bij relevante akoestische ontwikkelingen, zoals het toelaten van nieuw materieel, dient de vergunninghouder dit te melden aan de gemeente Den Haag, afdeling Vergunningen. Deze melding moet vergezeld gaan van een akoestisch rapport waarin de nieuw ontstane geluicissituatie wordt aangegeven. De in de inrichting aanwezige toestellen, werktuigen en installaties mogen in woningen van derden en andere trillingsgevoelige ruimten geen trillingen veroorzaken die de in de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijn: hinder voor personen in gebouwen door trillingen (ISBN 90-5367-080-7, uitgave 1993)genoemde streefwaarden overschrijden. Meten, berekenen en beoordeling van deze trillingen dient plaats te vinden conform de hiewoor genoemde SER-richtlijn. De op deze manier bepaalde trillingssterkte moet worden getoetst aan de in de richtlijn opgenomen streefwaarden. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de gebruikers van de woningen en andere gebouwen met een trillingsgevoelige ruimte geen toestemming geven voor het in redelijkheid uitvoeren van de trillingsmetingen.
ENERGIE Binnen de inrichting moet een persoon zijn aangewezen die erop toeziet dat medewerkers op een zo verantwoord mogelijke wijze met energie verbruikende installaties en voorzieningen omgaan. Bij vervanging of het nieuw installeren van verlichtingsapparatuur of nieuwe toestellen moeten de energie-armste technieken worden toegepast. Indien voor de vervanging of voor het installeren van nieuwe toestellen middels een schriftelijke rapportage aan het bevoegd gezag wordt aangetoond dat dit vanwege technische, organisatorische of bedrijfseconomische redenen niet mogelijk is kan het toepassen van de energiearmste technieken achterwege blijven.
6.3
In de inrichting moet, door elk werkzaam bedrijf op de eigen locatie, een logboek worden bijgehouden waarin de volgende gegevens moeten worden vermeld: vervangenhieuw gelnstalleerde toestellen erdof verlichtingsapparatuuc datum van vervangingfinstallatie het aardgasverbruik per jaar in m3; het elektriciteitsverbruik per jaar in kWh.
-7
OPSLAG
7.1 -
Bovengrondse opslaa van vloeibare aardolieproducten van 0,2 tot 150 m3
7.1.l
Tank en leidingen moeten voldoen aan CPR 9-6.
7.1.2
Dubbelwandigetanks, die zijn geplaatst in een opvangbak, behoeven in afwijking van het gestelde in de CPR 9-6 niet te zijn voorzien van een lekdetectiesysteem.
7.2
Oaslaa van uevaarliike stoffen in emballaae
.2.1
Indien de hoeveelheid gevaarlijke stoffen in emballage in een werkruimte meer bedraagt dan 25 kg of liter, moeten deze stoffen met uitzondering van de werkvoorraden, welke voor een dagelijkse voortgang van de werkzaamheden noodzakelijk zijn, worden opgeslagen conform de voorschriften in hoofdstuk 1 tot en met 6,9 en 1 1 als gedefinieerd in publicatieblad CPR 15-1"Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage".
INSTALLATIES Elektrische- en aardaasinstallaties De elektrische- en aardgasinstallatie(s) moeten geschikt zijn voor de werkzaamheden en activiteiten die vetbonden zijn aan een gangbare bedrijfsvoering: De cv-ketel in het dienstgebauw en de wisselverwarming moet met de bijbehorende gasapparatuur zijn voorzien van een GASKEUR- of CE-markering.
Van de wisselverwarming mag uitsluitend gebruik wordeo gemaakt bij die weersomstandighedenof temperaturen, waarbij het goed functioneren van de wissels in gevaar komt. De gastoevoer naar de branders van een wisselverwarming mag pas worden geopend op het moment dat de vonkontstekers van die brander in werking zijn gesteld.
De verwarming van de werkplaats mag slechts plaatsvinden door de cv-installatie of door ruimteverwarrningstoestellen, die voldoen aan de richtlijnen van het DirectoraatGeneraal van de Arbeid voor garageverwarmingstoestellen. De verbrandingslucht voor deze verwarmingstoestelfen moet door luchtdicht van het bebouwde deel van de inrichting afgestoten leidingen van doelmatig en onbrandbaar materiaal aan de buitenlucht worden onttrokken. Aan de hand van de daarvoor geldende GASKEUR- of CE-keuringseisen moet de cvketel voor de ingebruikneming op goed en veilig functioneren worden gecontroleerd door het GASTEC NV of een ander door het bevoegd gezag erkende deskundige. Voor regelmatig en vakkundig onderhoud moet worden zorg gedragen. Zo vaak als nodig is, maar tenminste eenmaal per jaar, moet de cv-ketel inwendig worden gereinigd zonder dat roet of andere verbrandingsresten buiten de inrichting worden verspreid. De afvoerleiding voor de vehrandingsgassen rnoetpJ.zo vaak als nodig is, inwendig worden gereinigd, zonder dat roet en andere verbrandingsresten buiten de inrichting worden verspreid. Een afschrift van de laatste reiniging dient in de inrichting aanwezig te zijn. Gasflessen Gasflessen moeten zijn goedgekeurd door het Stoomwezen B.V. of een tenminste gelijkwaardige instelling, dan wel door een dergelijke instelling erkende deskundige. Deze goedkeuring blijkt uit een op de gasfles ingeponste datum. Een gasflessen bewaarplaats moet voldoende brandwerend (60 minuten) zijn afgescheiden van de overige bedrijfsruimten eníof woningen. Het gebruik en de opslag van gasflessen met een brandbare of brand bevorderende inhoud, moet zodanig plaatsvinden dat brand- en explosiegevaar wordt voorkomen.
Wasinstallatie treinen Het uitwendig reinigen van reizigersmaterieel mag uitsluitend plaatsvinden op een vloeistofdichte en oliebestendige vloer, die afwaterend is gelegd naar één of meer schrobputten of afvoergoten. Het uitwendig reinigen van reizigersmaterieel moet op een zodanige wijze plaatsvinden dat zich geen nevel tengevolge van het reinigen buiten de inrichting kan verspreiden. De opslag van de bij de wasinstallatie gebruikte stoffen zoals zuren (bijv. Oxaalzuur) en basen (bijv. Natronloog) moet zodanig plaatsvinden dat met elkaar reagerende stoffen gescheiden worden opgeslagen. Deze stoffen mogen daarom niet bij elbar in een gezamenlijke lekbak zijn geplaatst. De gehele neutralisatie-installatie bestaande uit reservoirs, pompen, leidingen, appendages en doseerinstallaties moeten bestand zijn tegen de inwerking van de daarin gebruikte stof. Alle reservoirs (voorraad of doseerreservoirs) moeten zijn voorzien van een opschrift waaruit blijkt welke stof zich in het reservoir bevindt.
Afteverina van dieselolie Het bevoorraden van locomotieven mag alleen plaatsvinden boven de daarvoor bestemde tankplaats. Afleveringsinstallaties voor brandstoffen moeten voldoen aan het daarvoor gestelde in CPR 9-1, hoofdstuk 6, 7 en 8. EXTERNE VEILIGHEID
Een gebouw behorende bij de inrichting moet van een doelmatige brandwerende constructie zijn. Gelet op de verwachten vuurbetasting dient overslag en doorslag van brand naar (aanpandige of vrij liggende) bebouwing te worden voorkomen. Voor het beoordelen van de brandwerendheid moet het volgende in acht worden genomen: de in het gebouw aanwezige toestellen en stoffen; de uitgevoerde werkzaamheden; de aanwezige brandpreventie en brandrepressieve voorzieningen; de brandbestrijdingsmogelijkhedenvan de (plaatsefijke)brandweer. De vaststelling van de doelmatigheid van de brandwerende constructie dient te geschieden door een door het bevoegd gezag erkende deskundige. Ten einde een brand effectief te kunnen bestrijden dienen (in overleg met de plaatselijke brandweer of een ander door het bevoegd gezag erkende deskundige (diensffinstantielorganisatie)): voidoende brandblusmiddelen enlof brandbestrijdingsmiddelenaanwezig zijn; de brandbtusrniddelen moeten voor een ieder steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn; de brandbtusrniddelen moeten onbelemmerd kunnen worden berei&, de brandblusmiddelen dienen in goede staat van onderhoud te verkeren.
-
MILIEUZORG 10.1
Alle in de inrichting aanwezig personen, waaronder werhzame personen van derden, moeten bekend zijn met de milieu-aspectenvan de werkzaamheden die zij verrichten en de manier waarop zij de milieubelasting zoveel mogelijk kunnen beperken.
10.2
In de inrichting dient, voor elk werkzaam bedrijf, een milieufunctionaris te zijn aangesteld die belast is met: het toezicht op de naleving van de in deze beschikkingopgenomen voorschriften; de gescheiden inzameling, de opslag en afvoer van de afvalstoffen afkomstig uit de inrichting; de interne en externe rapportages zoals omschreven in deze vergunning. Daar waar is voorgeschreven dat de vergunninghouder, verplicht is metingen, keuringen en controles aan installaties of onderdelen van installaties te verrichten, moeten de resultaten daarvan ten minste 5 jaar worden bewaard en ter inzage worden gehouden voor het bevoegd gezag. Het hier bedoelde milieulogboek dient tenminste de volgende onderwerpen te bevatten: - algemeen (keuringenl calamiteiten1certificaten), - energie - waterverbruik
- afvalwater
- afval
Jaarlijks voor 1 april moet een milieujaarverslag over het voorafgaande kalenderjaar zijn opgesteld en ter goedkeuring aan het bevoegd gezag zijn overgelegd. In dit rapport moet in ieder geval worden ingegaan op de volgende gegevens: de verbruiksgegevens grond- en hulpstoffen; de verbruiksgegevens water; {CA , 1' de vehruikcgegevens energie; ! ~ L de hoeveelheden afvalstoffen; +~ ~ 1 6 L4L emissies naar afvalwater; -S K ~ J: Wachtenoverzicht; voortgang van in de vergunning voorgeschreven onderzoekverplichtingen; voortgang van de implementatie van het milieuzorgsysteem; wijzigingen in de bedrijfsvoering die niet vergunningplichtig zijn; de in het voorafgaande jaar gerealiseerde milieumaatregelen; de geplande milieumaatregelen. -L(
''d'yM
\: Y
Andere in deze vergunning voorgeschreven registraties kunnen in dit jaarverslag worden opgenomen. Het jaarverslag kan eventueel worden geïntegreerd in rapportages ten behoeve van andere instellingen of overheidsorganen. ALGEMEEN 11.1
De inrichting moet in goede staat van onderhoud verkeren en zodanig in werking worden gehouden dat geen overlast in de omgeving wordt veroorzaakt.
11.2
In de inrichting moet tijdens de werktijden altijd tenminste één verantwoordelijk persoon aanwezig zijn, die ter zake kundig is en bekend is met de bestaande veiligheidsmaatregelen, om in geval van een onveilige situatie direct de vereiste maatregelen te treffen.
11.3
De in de inrichting aangebrachte of gebezigde verlichting, alsmede de uit te voeren werkzaamheden moeten zodanig zijn afgeschermd dat omliggende woningen of bedrijven niet rechtstreeks door lichtstraling worden beschenen.
11.4
Bij beëindiging van de bedrijkactiviteiten of een deel van de bedrijfsactiviteiten, moeten grondstoffen en reststoffen worden afgevoerd. Drie maanden voor het daadwerkelijk beëindigen van de bedrijfsactiviteiten of een deel van de bedrijfsactiviteiten, moet een werkplan ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden overgelegd waarin wordt beschreven hoe de ontmanteling zal plaatsvinden. In dit werkplan moet onder andere worden aangegeven: een gedetailleerde beschrijving van de ontmantelingswerkzaamheden; a. b. een tijdsplanning; de te nemen maatregelen ter voorkoming van gevaar, schade of hinder aan C. derden; de te nemen maatregelen ter voorkoming van bodemverontreiniging. d. a
I
BEGRIPPENLIJST
Lucht Puntbronnen
Een gefixeerd punt van gekanaliseerde - en daarmee in principe kwantificeerbare - emissie (NeR).
NeR
Nederlandse Emissie Richtlijnen - Lucht.
Diffuse bronnen
Een niet-gekanaliseerdeemissie (NeR).
KWS 2000
Bestrijdingsstrategievan vluchtige organische stoffen. In het jaar 2000 moeten de emissies van vluchtige organische stoffen nog maar de helft bedragen van de emissies in 'i981.
vos
Vluchtige organische stoffen; stoffen met een koolstofskelet, die tijdens een proces of tijdens gebruik van een product in de atmosfeer terecht komen.
Bodem Monitoring
Het op een systematische wijze meten of op andere wijze verzamelen en registeren van gegevens en het bewerken en rapporteren daaivan, zodanig dat rekvante informatie wordt gegenereerd. Onderzoek voor het vaststellen van de actuele bodemkwaliteit binnen een inrichting ten tijde van de afgifte van de milieuvergunning.
Bedrijfsafvalwater
-
Afvalwater
Alle water waarvan de houder zich met het oog op de verwijdering daarvan ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Riolering
Bedrijfsrioiering, openbaar riool of een andere - niet . gemeentelijke - voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater (bedriifsrioleringvan derden).
Siibvangput
Toestel dat is bestemd voor de behandelingvan slibhoudend afvalwater waarin ten gevolge van het verschil in dichtheid tussen slib en water en het vertragen van de vloeistofstroom, slib door bezinken grotendeels wordt gescheiden van het aivalwater.
-
Toestel dat is bestemd voor de behandelingvan oliehoudend aívalwater waarin, ten gevolge van het verschil in dichtheid tussen olie en water en het vertragen van de vloeistofstroom, olie door opdrijving grotendeels verwijderd wordt uit het aívalwater.
Afvalstoffen Afvalpreventie
Het voorkomen of beperken van afval.
Gevaarlijke afvalstoffen
De in het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen als zodanig aangewezen afvalstoffen, met inachtneming van ter zake voor Nederland verbindende verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties (voorheer chemische afvalstoffen genoemd)
Geluid Woning
Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd.
Geluidgevoelige ruimte
Ruimte van een woning, voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, als aangewezen bij ministerieel besluit van 27 mei 1981, nr. 52.347 (Staatscourant 116).
Gebouwen met een geluidgevoelige bestemming
Gebouwen of objecten, als aangewezen bij Koninkiijk besluit van 24 juli 1982 (Staatsblad 465).
Geluidsniveau in dB(A)
Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt
in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Electrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, als neergelegd in de IEC-publicatie nr. 651, uitgave 1979.
Equivalent geluidsniveau (L),
Het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding industrielawaai, 1999. De hoogste aflezing van de geluidmeter gemeten in de meterstand "fast" ("F") van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding Industrielawaai, 1999.
Booggeluid
Booggeluid is schel gepiep en wordt veroorzaakt door een trein die door een bocht rijdt.
Stootgeluid
Stootgeluid is het bekende "kedeng kedengkn is het geluid van een wiel dat over een railonderbreking (voeg) rijdt.
Rolgeluid
Rolgeluid is het geluid van een rollend wiel over een voegloos spoor.
Rangeergeluidl geluid van overstand van materieel
Het geluid van een bewegende respectievelijk een stilstaande trein op of nabij een emplacement. Stilstaande treinen maken geluid vanwege het afblazen van lucht, stationair draaiende compressoren e.d.
Energie Logboek
Registratie-boek waarin alle resultaten van de in de vergunning voorgeschreven keuringen, controles en onderzoeken worden bewaard.
BEP
Een bedrijfsenergieplan (BEP) is een overzicht van reeds getroffen en nog te treffen maatregelen voor een zuinig gebruik van energie.
Opslag Oxiderende stof
Een stof die bij aanraking met andere stoffen, met name ontvlambare stoffen, sterk exotherm kan reageren.
Ucht ontvlambare stof
Een stof die: 1. bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie, in temperatuur kan stijgen en ten slotte kan ontbranden. 2. in vaste toestand, door kortstondige inwerking van een ontstekngsbron, gemakkelijk kan worden ontstoken en na verwijdering van de ontstekingsbron blijft branden of gloeien. 3. in vloeibare toestand, een vlampunt beneden 21"C heeft. 4. in gasvormige toestand, bij normale druk, met lucht ontvlambaar is. 5. bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelt.
Ontvlambare stof
Een stof waarvan, in vloeibare toestand, het vlampunt gelegen is op of boven 21"C en onder 55'C.
Zeer (ver)giftige stof
Een stof die door inademing of door binnendringing via de mond of door de huid zeer ernstige acute of chronische gevaren en zelfs de dood kan veroorzaken.
(Ver)giîîige stof
.
Een stof die door inademing of door binnendringing via de mond of door de huid ernstige acute of chronische gevaren en z e k de dood kan veroorzaken.
Schadelijke stof
Een stof die door inademing of door binnendringing via de mond of door de huid gevaren van beperkte aard kan opleveren.
Corrosieve stof
Een stof die bij aanraking een vernietigende werking op levende weefsels kan uitoefenen.
Irriterende stof
Een stof die door directe, langdurige of herhaaldelijke aanraking met de huid of de slijmvliezen een ontsteking kan veroorzaken.
Emballage
Glazen flessen tot 5 liter, kunststof flessen of vaten tot 60 liter, metalen bussen tot 25 liter, stalen vaten of fiberdrums tot 300 liter, papieren of kunststof zakken, laadketels.
i
CPR 15-1
De richtlijn CPR 15-1 "Opslag gevaarlijke stoffen in emballage - Opslag van vloeistoffen en vaste stoffen (O - 10 ton)".
CPR 15-3
De richtlijn CPR 15-3 "Opslag van bestrijdingsmiddelen in emballage - Opslag van bestrijdingsmiddelen in distributiebedrijven en aanvenvante bedrijven (vanaf 400 kg)".
CPR 9-1
De richtlijn CPR 9-1 "Ondergrondse opslag in stalen tanks en afleverinstallaties voor motorbrandstof, Opslag in grondwaterbeschermingsgebieden".
CPR 9-6
De richtlijn CPR 9-6 "Vloeibare aardolieproducten: Buitenopslag van K3-productenin bovengrondse stalen tanks".
Brandveiligheid Brandveiligheid
Het voorkomen van brand en explosie.
Brandwerendheid van bouwdelen, overeenkomstig de norm NEN 6069
De tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke tijd enig bouwkundig onderdeel van een gebouw, zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting.
Milieuzorg Milieuzorg
Samenhangend geheel van beleidsmatige, organisatorische, technische en administratieve maatregelen gericht op het inzicht krijgen in het beheersen en waar mogelijk verminderen van de effecten van de bedrijfsvoering op het milieu.
Voor zover in de vergunningvoorschriften wordt verwezen naar normen en richtlijnen (NENINVNICPR), wordt verwezen naar de versie van de norm of richtlijn die op het moment van in werking treden van de inrichting of de installatie het meest actueel is, tenzij in de, aan deze vergunning verbonden, voorschriften anders is bepaald.
LIJST ONDERZOEKSMETHODEN AFVALWATER Voor zover aan deze vergunning voorschriften zijn verbonden ten aanzien van één of meerdere componenten uit onderstaande lijst, moeten de concentraties of meetwaarden worden bepaald volgens de daarachter aangegeven onderzoeksmethode(n): ammonium AOX 'l bezinkbare bestanddelen BTEX cadmium cadmium (grafietoven) chemisch zuurstofverbruik (CZV) chloorfenolen chloride chroom cyanide totaal (c thiocyanaat) EOX 4' fenol-index 5, Kjeldahl-stikstof (Kj-N) koper korreldiameter zand kwik 3' lood 31 minerale olie nikkel 3J 6 PAK'S petroleumether extraheerbare stoffen sulfaat VCX "
vox
zilver 3, zinkq zuurgraad (pH)
NEN 6472 I S 0 9562 NEN 6623 ISOIDIS 11423-2 NEN 6452 NEN 6424 NEN 6633 VPR C 85-14 NEN 6470 ICPIAES NEN 6489 NEN 6676 NEN 6670 NEN 6646 ICPIAES DIN 4188 NEN 6449 ICPIAES NEN 6675 NEN 6426 NEN 6524NPR C 8 5 1 I NEN 6671 of 6672 NEN 6454 O-NEN-IS0 10301 NEN 6401 NEN 6426 ICPIAES NEN 6411
Absorbeerbaar organische halogeenverbindingen; somparameter. Vluchtige aromatische koolwaterstoffen: benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xylenen. Ontsluiten volgens NEN 6465. Extraheerbare organische halogeenverbindingen: somparameter Met waterdamp vluchtige fenolen; somparameter Polycyclische aromatische koolwaterstoffen(fluorantheen, benzo(b)fluorantheen, . benzo(k)fluorantheen,benzo(a)pyreen, benzo(g.h.i.)peryleen, bento(l,2,3-c,d)pyreen); individueel. Vluchtige chloorhoudende koolwaterstoffen; individueel. Vluchtige organische halogeenverbindingen; somparameter.
Zolang er door het Nederlands Normalisatie-instituutgeen normbladen zijn vastgesteld, gelden de door burgemeester en wethouders goedgekeurde methoden. Indien uit onderzoeksresultaten blijkt dat met andere analysemethoden gelijkwaardige resultaten kunnen worden bereikt als die met de hiervoor bedoelde methoden, mogen die - na verkregen schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders - worden gebruikt. Geschillen met betrekking tot de hiervoor bedoelde methoden zullen worden voorgelegd aan een onafhankelijke ter zake deskundige instantie.
Een wijziging in een analysevoorschrifi wordt automatisch van kracht dertig dagen nadat de wijziging door burgemeester en wethouders ter kennis van de vergunninghouder is gebracht, tenzij binnen die termijn bij burgemeester en wethouders schriftelijk bezwaar is aangetekend. Besteladressen
Publicaties zijn ten minste verkrijgbaar bij de onderstaande instanties, zoals:
CPR-richtlijnen
SDU Service, afdeling Verkoop, Postbus 20014, 2500 EA Den Haag (telefoon 070 - 3789880).
NENINVN normen Nederlands Normalisatie Instituut, afdeling Verkoop, Postbus 5059, 2600GB Delft (telefoon 015 - 2690256).